text
stringlengths
33
2.94k
Hoofdstuk 4 uit boek CGT de basisvaardigheden E ten Broeke, Boom Uitgeverij, tweede druk 2008.
De socratische methode en het g-schema
Inleiding. De socratische methode is een onderzoeksgesprek waarin via stapsgewijze geleide ontdekking relevante opvattingen die aan de klachten ten grondslag liggen opgespoord en kritisch onderzocht kunnen worden. Irreכle opvattingen worden geןdentificeerd en gewijzigd in nieuwe, meer realistische opvattingen. Vervolgens zijn gedragsexperimenten en andere cognitieve technieken nodig om deze nieuwe opvattingen die vaak nog weinig 'waar aanvoelen grotere geloofwaardigheid te laten krijgen.
De socratische methode is, in combinatie met gedragsexperimenten, wellicht belangrijkste interventiemethode in de cognitieve therapie in de traditie Aaron Beek. Deze methode sluit aan bij de grondhouding van cognitieve therapie: door vragen te stellen kunnen gedachten worden geכvalueerd en zo nodig worden bijgesteld, Psychische problemen worden in de cognitieve therapie aangepakt door disfunctionele opvattingen op te sporen en deze te veranderen in meer functionele opvattingen. De socratische methode is hierbij de eerste keus. De beste wijze om gedachten te veranderen is cliכnten te laten ontdekken dat hun gedachten en opvattingen niet altijd zo houdbaar of waar zijn als zij veronderstellen,
Cliכnten worden tijdens een behandeling met cognitieve therapie geholpen om hun gedachten bloot te stellen aan kritisch onderzoek. De methode van het socratisch dialoog is zodoende het denkgereedschap waarmee de cliכnt leert werken. Na een succesvolle cognitieve therapie zijn niet alleen zijn disfunctionele opvattingen ingrijpend veranderd maar heeft de cliכnt ook vaardigheid geleerd die in de toekomst helpt om te voorkomen dat deze of andere klachten opnieuw de kop op steken. Wellicht nog belangrijker is andere houding tegenover zijn denkpatronen gekregen heeft. Gedachten worden niet meer vanzelfsprekend gezien als correcte afspiegelingen van de realiteit maar als opvattingen die beoordeeld kunnen worden op hun geloofwaardigheid.
De socratische methode wordt overigens niet alleen in de filosofie en psychotherapie maar ook in het onderwijs en in coachings- of adviesgesprekken toegepast. In dit hoofdstuk worden na een korte kennismaking met Socrates, de grondlegger van de socratische methode, de specifieke kenmerken van deze methode besproken. Vervolgens wordt het zogenaamde g-schema beschreven: dit is een stapsgewijze toepassing van de socratische methode op ייn relevante probleemsituatie. Daarbij komen de socratische vragen die horen bij elke rubriek van het g-schema uitvoerig aan bod.
Socrates; ken uzelf. De socratische methode is genoemd naar Socrates, waarschijnlijk de meest invloedrijke filosoof in de geschiedenis van de westerse filosofie. Socrates leefde in Athene van circa 470 tot 399 voor Christus en was de leermeester van Plato en Aristoteles. Socrates zelf heeft geen artikelen of boeken geschreven, evenmin hield hij redevoeringen; hij voerde gesprekken. Zijn werk kennen we vooral via de geschriften van Plato. Hij voerde dialogen met anderen waarin hij met hen onderzocht welke argumenten aan bepaalde opvattingen ten grondslag lagen. Zijn motief was 'ken uzelf'. Hij vergeleek zijn methode met het werk van zijn moeder die vroedvrouw was. Hij zag het als zijn taak om de nog verborgen kennis in de ander geboren te laten worden. Socrates voerde iemand tot inzicht door hem vragen te stellen. Zijn uitgangspunt was dat je inzicht niet verwerft door het voorgeschoteld te krijgen, maar vooral door zelf te denken.
Varianten van de socratische methode. Er bestaan twee varianten van de socratische methode; de Aristoteles- en Nelsonvariant. Van deze twee is de Aristotelesvariant, die frequent in televisieprogramma's wordt toegepast, het bekendst. In de jaren tachtig maakte Marcel van Dam deze variant populair in de televisieserie De achterkant van het gelijk. De gespreksleider probeert via een reeks hypothetische voorbeelden, vaak morele dilemma's, de deelnemers inzicht te geven in hun opvattingen of principes die aan algemene (voor) oordelen ten grondslag liggen en vaak niet houdbaar blijken te zijn.
De tweede variant van de socratische methode is de Nelsonvariant. Deze variant werkt volgens regressieve abstractie. Aan de hand van ייn concrete situatie die de cliכnt persoonlijk ervaren heeft, is het de taak van de therapeut om de cliכnt te helpen een onderzoek te doen naar de opvattingen die ten grondslag liggen aan het gevoel en het gedrag in die situatie. Er wordt teruggevraagd (regressie) naar de achterliggende opvattingen. Het concrete voorbeeld wordt zo gekozen dat het kenmerkend is voor tal van andere (probleem)situaties. Zo kan men er zeker van zijn dat ze resultaten van het onderzoek ook daar gelden (abstractie). Op die manier kan men tot algemenere opvattingen komen die verband houden met het probleemgedrag. De Nelsonvariant van de socratische methode is het meest geschikt in psychotherapie omdat hij direct aansluit bij de feitelijke ervaringen van de cliכnt, veel gevoel in het onderzoek brengt en op deze wijze een afstandelijke, intellectuele bespreking van de moeilijkheden helpt te voorkomen. Daarnaast is de kans dat de dialoog uitmondt in een debat kleiner dan bij de Aristotelesvariant.
Kenmerken van de socratische methode. De socratische methode heeft de volgende kenmerken: (1) het is een onderzoeksgesprek, (2) in de vorm van een dialoog met geleide ontdekking, waarin (3) via het stellen van vragen, vanuit een oprechte intellectuele nieuwsgierigheid kennis die al aanwezig is opgespoord en onderzocht wordt. Hierin onderscheidt de methode zich ook van andere gespreksvormen, zoals een discussie, vraaggesprek, een adviesgesprek, een interview, een les of een informatief gesprek, waarin het meer gaat om het overbrengen van opvattingen dan het kritisch onderzoeken ervan.
Onderzoeksgesprek. Een socratisch gesprek is een onderzoeksgesprek. Het richt zich allereerst op het opsporen van de relevante opvattingen die verband houden met een probleem (disfunctionele opvattingen) en onderzoekt vervolgens de geloofwaardigheid van de geselecteerde opvatting. Cliכnt en therapeut vormen een onderzoeksteam dat op wetenschappelijke wijze samenwerkt. Zoals bij elk ander onderzoek moet ook een socratisch onderzoek voldoen aan verschillende intellectuele normen zoals; een heldere procedure; stappen die logisch op elkaar aansluiten; duidelijkheid en nauwkeurigheid bij de begrippen die gebruikt worden; relevantie en grondigheid van het onderzoek/
Het herhaalde onderzoek naar de geloofwaardigheid van opvattingen leidt tot het meer klakkeloos voor waar aannemen van gedachten die waar aanvoelen. Hierin ligt wellicht mede de verklaring voor het terugvalvoorkomend effect van cognitieve therapie; gedachten worden na verloop van tijd steeds meer gezien als gebeurtenissen die in het hoofd plaatsvinden en niet als vanzelfsprekend correcte afspiegelingen van de realiteit.
Geleide ontdekking: zelf ontdekken. Het zelf ontdekken is het meest essentiכle kenmerk van de socratische methode. Het wordt 'geleide ontdekking' genoemd omdat de therapeut aanvankelijk hulp biedt bij het identificeren van de disfunctionele opvattingen. In therapie, maar ook in de opvoeding of in het onderwijs blijkt vaak dat het aandragen van oplossingen, regels of kennis niet goed werkt. Wezenlijke veranderingen vinden niet plaats op gezag van anderen of op basis van algemene regels of theorieכn maar als gevolg van persoonlijke ervaringen. Mensen kiezen voor ongezonde leefgewoonten zoals roken en te veel eten, ondanks het feit dat zij de kennis overgedragen krijgen via bijvoorbeeld campagnes dat dit slecht is. Mensen beschikken meestal wel over deze (impliciete) kennis en over adequate vaardigheden, maar negeren deze of passen deze niet toe.
Het zelf ontdekken veronderstelt, zoals Socrates dit bij mensen openbaarde, dat de cliכnt de kennis in zich heeft maar daar niet makkelijk bij kan of geen methode heeft om die kennis te gebruiken. Kessels formuleert het als volgt: 'in ons gedrag, ons handelen ligt vaak kennis opgeslagen die we ons niet bewust zijn, die we ons soms ook niet bewust willen zijn, maar die we ons wel bewust moeten worden willen we onszelf leren kennen en de kennis die we hebben ook werkelijk effectief maken.'
Het zelf onderzoeken en het zelf ontdekken van gehele of gedeeltelijke ongeloofwaardigheid van gedachten of opvattingen is essentieel voor het komen tot meer houdbare functionele opvattingen die op hun beurt weer leiden tot verandering van het gedrag.
Geleide ontdekking: de therapeut als gids. Bij dit zelf ontdekken is de rol van de therapeut te vergelijken met die van een gids. In de Rationeel Emotieve Therapie is dit een gids met een overtuigende of didactische stijl die heel precies de route bepaalt en via een aantal logische stappen de cliכnt laat inzien waarom zijn opvattingen niet correct zijn. Vanuit de socratische gedachte is de ideale gids er een die de cliכnt de mogelijkheden biedt om zelfstandig een route uit te zetten en te volgen in nieuw en onbekend terrein, die de cliכnt zelf laat ontdekken en conclusies laat trekken. Een cognitieve kan therapeut de reis leiden, soms zonder precies te weten waar hij en de cliכnt uiteindelijk uitkomen. Het uitstellen van een eigen oordeel en een oprechte intellectuele nieuwsgierigheid zijn daarbij noodzakelijk. Hierin onderscheidt de socratische methode zich ook van de meeste andere gespreksvormen.
Andere gesprekvormen kenmerken zich door: - Adviezen en oordelen geven; - Overtuigen; - Discussiכren; - Snel spreken en denken; - Het standpunt van de ander ondergraven; - Vanuit de eigen visie denken.
De socratische methode legt juist de nadruk op: - Oordelen uitstellen; - Onderzoeken en toetsen; - Gedachten uitwisselen; - Langzaam spreken en langzaam denken; - Samenwerken; - Denken vanuit het perspectief van de ander.
De therapeut beschikt vaak over nuttige kennis, bijvoorbeeld vanuit ervaringen met andere cliכnten met soortgelijke problemen en vanuit de vakliteratuur, maar uit zich daarover zo min mogelijk om de cliכnt de gelegenheid te geven, via gerichte vragen, tot eigen inzicht te komen. De inbreng van de therapeut spitst zich dus toe op het begeleiden van het onderzoeksproces: op het helder waarnemen en kritisch denken. In die zin krijgt hij in loop van de behandeling steeds meer de rol van coach.
Vragen stellen De socratische methode verloopt via het stellen van verduidelijkende vragen om cliכnt en therapeut inzicht te laten krijgen in de vaak verborgen en fragmentarische kennis van waaruit de cliכnt functioneert. In tegenstelling tot vragen die therapeuten (of interviewers) stellen om zelf informatie te krijgen, zijn socratische vragen bedoeld om de aandacht te richten op kennis die vaak buiten het directe bereik ligt en om losse kennis te integreren. De gestelde vragen moeten bovendien het denkproces van de cliכnt en de therapeut stimuleren en sturen. Het denkproces is daarbij te vergelijken met een reis waarbij de tocht zelf belangrijker is dan de aankomst. Bij de tocht die cliכnt en therapeut samen (gaan) ondernemen zijn de volgende reistips' van belang: - Vertraag het denkproces, denk langzaam en help de cliכnt overal langzaam te denken! Zorg voor een rustig tempo. Snel denken leidt tot missers en overhaaste conclusies. Het leren is belangrijker dan het scoren. - Laat de cliכnt zelf schrijven. Dit maakt en houdt hem actief, bevordert de zelfwerkzaamheid en geeft de therapeut denktijd. Maak zelf voortdurend aantekeningen. Noteer letterlijk de relevante opvattingen of argumenten zodat je die later correct kunt weergeven. Schrijven geeft overzicht en vertraagt bovendien het onderzoeksproces, waardoor het grondiger verloopt. - Niet (alleen) het resultaat telt. Hoewel het leerproces uiteindelijk moet leiden tot verbetering is ook het proces zelf van wezenlijk belang. Het is verleidelijk om de cliכnt het werk uit handen te nemen zodat deze bijvoorbeeld het gesprek met een 'goed gevoel' afsluit of naar huis gaat met een aantal nieuwe verstandige gedachten of leefregels. De cliכnt moet niet naar het eindpunt worden gebracht maar moet worden geleerd daar zelf te komen en in de toekomst zelf nieuwe wegen te vinden. - Stel gerichte vragen: vraag wat je weten wilt. Stel vragen die passen bij de fase van de socratische methode. Wat proberen we nu te bereiken? Wat is in deze fase ons doel? - Stel open, enkelvoudige vragen. Voorbeelden hiervan zijn: Wat bedoel je precies? Wat is daar zo erg aan? - Vraag door. Neem niet te gauw genoegen met wat iemand zegt. Hoe begrijpelijk iets ook voor je lijkt, vraag door naar de achterliggende betekenis of argumenten. De cliכnt heeft vaak zijn eigen logica. Stel je 'naןef en onwetend' op; hoe bedoel je dat precies, verduidelijk dat eens voor me. - Stel 'want'-vragen om ontbrekende delen van zinnen (argumenten) helder te krijgen. - Stimuleer de cliכnt om kort en bondig antwoord te geven. - Controleer steeds of je het goed begrepen hebt door hetgeen de cliכnt vertelt samen te vatten waarbij je de woorden van de cliכnt zo veel mogelijk gebruikt. - Denk met de cliכnt mee in plaats van na te denken (tegen-denken) over wat er eventueel niet klopt aan zijn opvattingen. Je wilt een dialoog geen discussie.
De kwaliteit van de vragen en het moment waarop ze worden gesteld bepalen de effectiviteit van het denken. Effectief denken is hier synoniem voor kritisch denken. Daarom stelt de therapeut in de socratische methode steeds - nauw aansluitend op de inbreng van de cliכnt - specifieke vragen, vragen die heel precies passen in de structuur van het gesprek.
Bij elk onderdeel van het gesprek passen specifieke vragen. Allereerst het vragen om verheldering van het probleem of een aspect daarvan. Vervolgens het vragen naar achterliggende gedachten of opvattingen. Een volgende serie vragen is gericht op feiten en argumenten die pleiten voor of tegen de meest centrale gedachte. Ten slotte het vragen naar een eindconclusie, de synthese. Bij cognitieve therapie komt deze socratische methode goed tot uitdrukking bij het gebruik van het g-schema. Dit g-schema wordt in de volgende paragraaf stap voor stap besproken. Daaraan voorafgaand wordt aangegeven wanneer en op welke manier de therapeut het g-schema introduceert.
De socratische methode volgens het g-schema. Zoals eerder gezegd is de kern van de cognitieve therapie: verander de gedachte en je verandert het gevoel en het gedrag. Om dat te bereiken moet de cliכnt leren om zijn eigen opvattingen nauwkeurig waar te nemen op het moment dat ze opkomen, ze kritisch te beoordelen en waar nodig te wijzigen in realistische, functionelere opvattingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een zogenaamd g-schema. Dit schema is bedoeld om cliכnten enerzijds te helpen ontdekken welke gedachtepatronen in bepaalde problematische situaties een rol spelen en anderzijds deze gedachtepatronen bij stellen. Het g-schema, dat in het Engels onder andere 'dysfunctional tought record' wordt genoemd, bestaat gewoonlijk uit vijf rubrieken: (1) de gebeurtenis; (2) het gevoel en gedrag; (3) de automatische gedachten; (4) de uitdaging (disputing); (5) de rationele respons.
In dit boek wordt gebruik gemaakt van een uitgebreidere en gewijzigde versie g-schema van Beek. Deze versie is door Greenberger en Padesky ontworpen. Zij hebben twee rubrieken aan het g-schema toegevoegd, namelijk: (6) argumenten die voor een bepaalde opvatting pleiten en gedachten die tegen een bepaalde opvatting pleiten. Met deze twee de rubrieken is het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een gedachte vaak veel grondiger en overtuigender. Door ook ruim aandacht te aan de argumenten die de cliכnt heeft ter ondersteuning van de oorspronkelijke opvatting wordt in de regel merkbaar meer gevoel in het onderzoek gebracht. Hierdoor wordt een afstandelijke en intellectuele discussie voorkomen. De cliכnt krijgt minder het idee dat de methode slechts is gericht op het onderuithalen van zijn gedachten. De aangeleverde bewijzen zijn immers vaak geen volledige onzin. De rubriek levert dan ook nuttige aanvullende informatie op waardoor de therapeut zich nog beter kan verplaatsen in het perspectief van de cliכnt.
Bovendien past deze uitgebreidere procedure beter bij de gangbare opvatting dat een wetenschappelijke en juridische werkwijze, waarbij de argumenten voor en tegen naast elkaar worden gezet en afgewogen, leidt tot een gebalanceerder eindproduct, te weten een nieuwe realistische, functionele overtuiging. De vergelijking van de socratische methode met een rechtszaak is voor veel cliכnten dan ook zeer verhelderend. Greenberger en Padesky hebben, naast de toegevoegde rubrieken met argumenten 'voor en tegen' een bestaande opvatting, nog een andere verbetering geןntroduceerd, namelijk de selectie van de hot thought. Vrij vertaald is dit de gevoelsmatig ware gedachte. De hot thought is die gedachte die in de probleemsituaties het meest heeft bijgedragen aan de heftigheid, de 'hitte' van het gevoel. Alleen deze gedachte, wij noemen hem de Belangrijkste Automatische Negatieve Gedachte (B.A.N.G) ('hete gedachte' kan de verkeerde associaties oproepen), wordt op geloofwaardigheid onderzocht. De gebruikelijke werkwijze om alle automatische negatieve gedachten uit te dagen en van realistische alternatieven te voorzien wordt hiermee verlaten. De selectie van de hot thought spitst het onderzoek toe op de meest cruciale opvatting en maakt de werkwijze eenvoudiger en krachtiger.
Hieronder wordt dit nader uitgewerkt.: Het g-schema (zie schema 1) bestaat in feite uit twee delen. In het eerste deel gaat de cliכnt bijhouden welke problematische situaties zich in de loop van de tijd voordoen. Sommige van deze voorbeelden worden zodanig uiteengerafeld dat duidelijk wordt wat (1) precies de problematische situatie is geweest, (2) welke negatieve gevoelens (en eventueel gedrag) daarbij een rol hebben gespeeld en (3) (vooral) welke automatische gedachten (mede)verantwoordelijk zijn geweest voor die gevoelens. Het eerste gedeelte van het g-schema wordt afgesloten met de selectie van de B.A.N.G.. Het twee gedeelte van het g-schema wordt besteed aan onderzoeken van B.A.N.G.. Daartoe wordt op socratische wijze onderzocht welke argumenten voor de B.A.N.G. pleiten en welke ertegen. Vervolgens wordt op basis van onderzoek een realistische en evenwichtige gedachte geformuleerd en wordt vastgesteld welk effect deze gedachte heeft op de gevoelens behorende bij de oorspronkelijke gebeurtenis. In het vervolg van dit hoofdstuk worden deze stappen gedetailleerd besproken.
Introductie van het g-schema aan de cliכnt. Nadat de therapeut een eerste analyse heeft gemaakt van de problematiek van de cliכnt wordt het g-schema geןntroduceerd. In de regel is dat na het eerste of eventueel tweede (intake) gesprek. In feite wordt het schema voorgesteld als een registratieopdracht. Immers, met behulp van het schema wordt duidelijk(er) wat de frequentie is waarin zich het probleem voordoet en hoe die situaties er precies uitzien. Hoewel het g-schema in feite een op verandering gerichte interventie is, mag niet worden onderschat hoeveel relevante informatie wordt verkregen op basis waarvan de hypothesevorming rondom de problematiek van de cliכnt verder kan worden verfijnd. Het verdient de voorkeur in de zitting waarin het schema wordt geןntroduceerd, een recent en concreet voorbeeld van een situatie waarin de problemen zich hebben voorgedaan uit te werken volgens de hier beschreven stappen.
In de eerste fase van de therapie beperken therapeut en cliכnt zich tot de eerste drie stappen. Hoe lang deze fase duurt is erg wisselend. Soms kan reeds na twee zittingen worden begonnen met de volgende stappen in het g-schema. In andere gevallen gaan hier soms wel zeven of acht zittingen overheen. Centraal staat dat pas dient te worden begonnen met de uitdaging en het bijstellen van disfunctionele gedachten of opvattingen, wanneer de cliכnt in staat is deze adequaat te identificeren.
De cliכnt krijgt na deze uitleg over het g-schema de instructie bij het vervolg van de therapie zo volledig mogelijk ingevulde g-schema's mee te nemen. Meer specifiek is de instructie dat een schema moet worden ingevuld wanneer zich een situatie voordoet waarin het probleem van de cliכnt speelt. Het gaat dus niet of in ieder geval veel minder om situaties die weliswaar met veel emoties gepaard zijn gegaan maar die meer als incidenten moeten worden beschouwd. Het criterium of een g-schema in de zitting zal worden besproken is dan de relevantie voor de (aanmeldings) problematiek van de cliכnt.
Enkele specifieke suggesties zijn hier op zijn plaats. Het verdient aanbeveling de cliכnt tijdens de zittingen zelf te laten schrijven, de therapeut kan er later altijd een kopie van maken. De cliכnt doet op deze manier zelf ervaring op met het invullen van het schema, hetgeen de drempel om ook thuis met de schema's in de weer te gaan aanzienlijk verlaagt. Het is immers zeker niet gemakkelijk om het schema goed in te (leren) vullen. De therapeut zal dat dan ook benadrukken bij het maken van de afspraken, en de cliכnt motiveren om altijd mee te brengen wat hij of zij heeft opgeschreven, ook al is het naar het idee van de cliכnt niet goed of verre van compleet.
Mocht de cliכnt desondanks op een afspraak verschijnen zonder ingevuld schema dan is het aan te raden om er ter plekke alsnog een in te laten vullen. Bijvoorbeeld van een moment waarop werd geprobeerd een schema in te vullen, maar waarbij de poging uit (bijvoorbeeld) angst het niet goed te doen werd gestaakt. Vanaf het begin vraagt de therapeut de cliכnt telkens kopieכn mee te nemen van de ingevulde g-schema's. De therapeut heeft ze later nog nodig om de onderliggende opvattingen op te sporen, terwijl de cliכnt kan leren van de in de zitting besproken en 'gecorrigeerde' schema's. Een bijkomend voordeel hiervan is dat de cliכnt, door af en toe terug te lezen, zicht krijgt op de eigen vooruitgang. Na schema 1 volgt een gedetailleerde bespreking van de opeenvolgende stappen in het g-schema.
Schema 1. Het g-schema. Gebeurtenis: Wanneer was het? Waar was je? Wat wasje aan het doen? Wie was/waren erbij? Gevoel en gedrag: Beschrijf het gevoel of de gevoelens die je had in ייn woord. Hoe intens was/waren dit/deze gevoel(ens) op een schaal van 0 tot 100%? Automatische gedachten (of beelden: Beantwoord de volgende vraag: welke gedachten (of beelden) gingen er door je hoofd vlak voor je je zo begon te voelen? (Maak zo nodig gebruik van de volgende hulpvragen: wat zegt dat over mij? Wat betekent dit voor mij/mijn leven/ toekomst? Wat zou er m het ergste geval kunnen gebeuren? Wat zouden anderen over mij kunnen denken?) Selecteer de B.A.N.G. (omcirkel deze gedachte/opvatting), welke gedachte/opvatting is het meest verantwoordelijk voor het gevoel dat aanleiding gaf om dit schema in te vullen? Argumenten die de B.A.N.G. ondersteunen Argumenten die in strijd zijn met de B.A.N.G. Realistische evenwichtige gedachte: Welke nieuwe, evenwichtige en realistische gedachte doet meer recht aan hetgeen in de vorige twee rubrieken is genoteerd dan de B.A.N.G.? Het effect van de realistische gedachte: Noteer hier het gevoel dat je hebt onderzocht en scoor de intensiteit opnieuw door je de gebeurtenis opnieuw voor te stellen terwijl je de realistische, evenwichtige gedachte door je hoofd laat gaan. Stel je een toekomstige, vergelijkbare situatie voor en laat de realistische, evenwichtige gedachte door je hoofd gaan en geef aan welke gevoelens je dan zou hebben en hoe sterk ze zouden zijn?
Rubriek: gebeurtenis: De socratische methode start met de selectie van ייn situatie die kenmerkend is voor de problematiek van de cliכnt. Een situatie waarin alle relevante aspecten van het gebruikelijke reactiepatroon aanwezig zijn. Dat kan een oude situatie zijn die nog vers in het geheugen ligt, een recente gebeurtenis of een voorval tijdens de therapiesessie. Het kan een externe aanleiding zijn maar ook een interne gebeurtenis in de vorm van een lichamelijke gewaarwording (bijvoorbeeld hartkloppingen) of gedachten en beelden die spontaan opkomen.
De socratische methode en het g-schema: Wanneer een cliכnt last heeft van depressieve klachten, zal de leidraad zijn; ervaringen die somberheid oproepen, waarvan de cliכnt beoordeelt dat deze somberheid of (1) niet passend is (een andere emotie zou meer passend zijn) of (2) te heftig is (de emotie zelf is passend maar buiten proportioneel heftig).
Deze gebeurtenis, waarover cliכnten vaak uitvoerig kunnen vertellen, wordt nader belicht. Er wordt ingezoomd op het meest cruciale moment, de tijd wordt als het ware stilgezet. De cliכnt wordt gevraagd in een of enkele zinnen een exacte beschrijving te geven van wat hij of zij dan via de zintuigen waarneemt. De therapeut kan bij deze rubriek een of meer van de onderstaande vragen stellen;
- Als je de gebeurtenis als een film voor je ziet (pauze) en je zet de band stil op het meest nare moment. Wat zie je? Wat hoor je? Wat merk je (bij interoceptieve aanleidingen) in je lichaam? - Beschrijf me exact in een of twee zinnen waar het om draait, wat je in de gebeurtenis het meest raakt. - Beschrijf in twee of drie regels de kern van het voorval.
De beschrijving bevat gewoonlijk visuele en auditieve informatie. Bij angst voor medische calamiteiten staan kinesthetische ervaringen zoals hartkloppingen en benauwdheid op de voorgrond. Bij sociale interacties is het goed om de naam van de ander(en) en de letterlijke woorden die gesproken werden te laten noemen.
Tip: voorkom lange verhalen, houd het kort en krachtig. Stel alleen aanvullende vragen en maak alleen meelevende opmerkingen als dat absoluut noodzakelijk is.
Rubriek: gevoel en gedrag: De volgende stap is het vaststellen van het gevoel dat ervaren werd bij de geselecteerde gebeurtenis. In de cognitieve therapie wordt het begrip 'gevoel' veel nauwkeuriger gebruikt dan in het dagelijkse taalgebruik, waar vaak gevoel gesproken wordt terwijl het om een opvatting gaat, Bijvoorbeeld: ik voel me alleen/machteloos/schuldig, waardeloos, minderwaardig. Gevoelens kunnen meestal snel teruggebracht worden tot de zogenaamde vier B's; bang, boos, bedroefd en blij. Het ligt voor de hand dat in een therapie de aandacht uitgaat naar de eerste drie B's. Overigens kunnen ook andere woorden worden gebruikt die in hetzelfde domein liggen (bedroefd, verdrietig en somber) of die een synoniem zijn of een gradatie van een bepaald gevoel aangeven. Angst bijvoorbeeld is synoniem aan bang en gespannen is bang (of boos) in een lichte mate. Op deze wijze lukt het meestal om een bepaald gevoel dat ervaren wordt in ייn van de drie B's te vangen. Helderheid is hier van belang omdat anders als gevoel vermomde gedachten in deze rubriek komen en zo aan een onderzoek worden onttrokken. Een goede vuistregel is de volgende; indien je een gevoel ter discussie kunt stellen is het geen gevoel maar een gedachte. Een gevoel kun je immers niet ter discussie stellen. Het is ridicuul om te stellen; je zegt dat je bang bent, laten we eens onderzoeken of dat klopt. Wanneer een cliכnt echter stelt: ik voel mij schuldig, dan gaat het in het kader van het cognitieve model niet zozeer om een gevoel als wel om een opvatting: ik ben schuldig. De opstelling van de therapeut is dan ook: je zegt dat je schuldig bent, wie weet heb je gelijk, maar laten we eerst eens onderzoeken of dat wel echt klopt. Lichamelijke gewaarwordingen zoals pijn, walging of het warm hebben horen eveneens niet thuis in deze rubriek maar worden - indien van toepassing - in de rubriek Gebeurtenis genoemd. Schaamte en jaloezie blijken bij een nauwkeurige analyse ook voort te komen uit bang, boos, bedroefd of n combinatie hiervan.
Vragen die bij de rubriek Gevoel en gedrag gesteld kunnen worden; - Welk gevoel, (bang-boos-bedroefd) heb je op het meest nare moment in deze gebeurtenis? (De therapeut herhaalt hier de zin(nen) uit de vorige rubriek.)- Beschrijf het gevoel dat je had met ייn woord.
In complexere probleemsituaties lijken er vaak meerdere gevoelens tegelijk te spelen. Bij het nauwkeurig waarnemen hiervan blijken gevoelens elkaar op te volgen en kan voor elk gevoel een ander moment in de gebeurtenis geselecteerd worden. Een verlegen cliכnte ervaart bijvoorbeeld eerst angst en volgens somberheid. De angst kan gelegen zijn in de opvatting: zij zullen mij uitlachen, en de somberheid kan het gevolg zijn van de gedachte: ik kan niet goed contacten leggen. De angst zal aan de somberheid voorafgaan: de angst leidt tot het vermijdingsgedrag en de somberheid is een gevolg van een negatieve zelfevaluatie van dat vermijdingsgedrag. De angst past rechtstreeks bij haar problematische vermijdingsgedrag, terwijl de somberheid vanwege zelfverwijten pas daarna opkomt en vaak van secundair belang is. Voor het onderzoeken van deze gevoelens valt de keuze dan instantie meestal in eerste instantie op de angst. Het is van belang om een gerichte keuze te maken voor ייn gevoel en vervolgens de bijbehorende gedachten, in plaats van een ongeordende verzameling te hebben van meerdere gevoelens en de bijbehorende gedachten: - (Bij meerdere gevoelens): beschrijf elk gevoel dat je had in ייn woord. - Welk gevoel is het meest disfunctioneel/het minst passend/het meest buiten proportie? - Welk gevoel staat je het meest in de weg (om te doen wat je had willen doen)? - Als je dit aan honderd mensen zou voorleggen wat zouden de meeste andere mensen als het minst passende gevoel benoemen? - Welk gevoel moet er vooral of als eerste verminderen, wil je beter kunnen reageren in deze situatie?
Tip: een gevoel is disfunctioneel wanneer het: 1. op zich niet past bij de desbetreffende situatie en/of; 2. qua heftigheid niet in verhouding staat tot de aanleiding en/of; 3. het functioneren overmatig belemmert en/of; 4. aanleiding is voor ongewenst gedrag.
Bij twijfel kan op basis van de informatie die de therapeut over de cliכnt heeft verzameld bij het opstellen van de casusconceptualisatie meestal wel bepaald worden welk gevoel en bijbehorende gedachten uitgangspunt moeten zijn voor het verdere onderzoek. Bij de eerdergenoemde verlegen cliכnte bijvoorbeeld viel de keuze op het angstgevoel. Indien zinvol kan in een later stadium altijd nog aandacht worden besteed aan de secundaire somberheid. Als laatste stap bij dit onderdeel wordt aan de cliכnt gevraagd om de sterkte van het gevoel in procenten aan te geven. Vervolgens wordt de stap gemaakt naar het volgende onderdeel. Eventueel wordt voor een tweede gevoel op een later tijdstip een nieuw g-schema ingevuld. Het onderzoeken van de gedachten die leiden tot de andere gerapporteerde gevoelens kan overigens vaak heel goed in een huiswerkopdracht worden verwerkt.
Naast het weergeven van het gevoel is er in deze rubriek ruimte voor beschrijven van het gedrag in de relevante situatie. Ook hier gaat het om gedrag dat essentieel is in deze gebeurtenis en dus direct gerelateerd is het gevoel dat als target gekozen is. De koppeling is gelegen in het uitgangspunt dat het gedrag een gevolg is van de emotie. De verlegen cliכnte zal door haar angst geneigd zijn sociale interactie op een verjaardag uit de weg te gaan. Het vermijdingsgedrag is dan ook het gedrag dat thuishoort in deze rubriek. De verleiding kan groot zijn om gedrag te beschrijven in termen van gedrag dat zich niet voordoet, in plaats van het gedrag dat zich wel voordoet. 'Sociale interactie vermijden' zegt immers niets over wat de cliכnt dan wel deed. Het is beter om te zeggen: cliכnte breekt snel gesprekken af, loopt weg uit groepjes, blijft kort, kijkt steeds weg tijdens een gesprek, praat over zaken waar ze niet over wil praten, zwijgt wanneer er naar haar mening gevraagd wordt, et cetera. Hierbij zijn de volgende vragen behulpzaam: > Wat deed je toen je je zo voelde? > Als iemand zich zo voelt in zo'n situatie, wat doet hij of zij dan doorgaans? > Wat doe je niet als je je zo voelt, wat je wel zou willen doen?
Mensen hebben constant gedachten en beelden in het hoofd. Voor het merendeel van de tijd ontstaan die gedachten automatisch oftewel ze komen op en verdwijnen weer zonder dat we dat zo gepland hebben. In tegenstelling tot het planmatig denken zijn wij ons niet of maar gedeeltelijk bewust van onze gedachten. Voor zover ze bewust zijn, gaan we er gewoonlijk van uit dat deze gedachten een realistische weergave zijn van de werkelijkheid. Het zich bewust worden van de automatische gedachten is een belangrijk onderdeel van de socratische methode. Daarna vindt de selectie van de belangrijkste gedachte plaats, de B.A.N.G..
Stap 1: breng de relevante gedachten in kaart: Cliכnten rapporteren vaak een hoeveelheid aan gedachten in verschillende varianten. Voorbeelden hiervan zijn: oh... jee, wat erg!, dit gaat fout!, waarom moet mij dit weer overkomen?, ik moet hier weg!, waar haalt hij het lef vandaan?, dit lukt nooit! Deze gedachten zijn niet de gedachten waar het echt om draait. In de eerste plaats zijn deze gedachten niet geschikt voor een nader onderzoek, omdat het vragen, uitroepen, wensen, feitelijke beschrijvingen of globale voorspellingen zijn. In de tweede plaats komen deze gedachten niet tot de kern omdat zij niet de meest belangrijke gedachten behelzen. In de mix van gedachten moet de centrale opvatting, de zogenaamde hot thought, worden achterhaald. De belangrijkste opvatting ligt vaak in of achter andere gedachten verborgen en dient met de juiste vragen aan licht te worden gebracht. De therapeut zet de situatie weer scherp door de gebeurtenis en het gevoel te noemen en stelt de basisvraag en herhaalt die indien nodig: - Wat ging er door je hoofd vlak voordat je je zo begon te voelen? - Wat kwam er nog meer op behalve X? (De therapeut noemt hier de vorige gedachte.)
Bij uitroepen en zinnen met ontbrekende delen wordt de 'want'-vraag gesteld. Bijvoorbeeld: Cliכnt: Als hij maar geen praatje met me aanknoopt, dan voel ik me rot. Therapeut: Want? Cliכnt: Dan weet ik niks zinnigs te zeggen
Bij een gedachte in de vorm van een vraag, bijvoorbeeld: 'wat heb ik verkeerd gedaan?', kan gevraagd worden: 'wat is daarop je antwoord, als je luistert naar je gevoel?'. Er kan ook een stelling van gemaakt worden: 'ik heb iets verkeerd gedaan'. Het is immers niet de vraag die angstig, boos of bedroefd maakt, maar het antwoord dat gewoonlijk onuitgesproken blijft.
De zogenaamde neerwaartse-pijltechniek ook wel 'de ladder van gevolgtrekkingen' genoemd, is een handig middel om de achterliggen gedachten helder te krijgen. De therapeut stelt verdiepende vragen: - Stel dat X (herhaal de laatste uitspraak/gedachte) waar zou zijn, wat zou er daarna gebeuren? En als Y plaatsvindt, wat zal er dan gebeuren? Et cetera - Stel dat X inderdaad plaatsvindt. Waar ben je bang voor? Et cetera. - Wat is het allerergste dat er zou kunnen gebeuren wanneer dit waar is
Er zijn twee typen verdiepende vragen: vragen naar de volgende stap in negatieve gevolgen (rampscenario, vooral bij angst) en vragen naar de persoonlijke negatieve betekenis van iets (vooral bij somberheid en/of woede). Angstgedachten hebben vaak betrekking op de toekomst. Er is sprake van dreigend gevaar. De kans dat er iets verschrikkelijks gebeurt of de ernst van een gebeurtenis te hoog wordt ingeschat, terwijl het vermogen om ermee om te gaan en de mate van beschikbare hulp worden onderschat. Bij angst klachten wordt er steeds (zoals hierboven) gevraagd naar de volgende narigheid die volgens de cliכnt zou kunnen gebeuren. Dit legt het rampscenario bloot dat de cliכnt in het hoofd heeft. Een voorbeeld: Cliכnt: Ik kom straks een bekende tegen m het winkelcentrum. Therapeut: Stel dat je inderdaad een bekende tegen zou komen. Waar ben je bang voor dat er zou kunnen gebeuren? Cliכnt: Dat ze me ziet. Therapeut: Stel dat ze je ziet Waar ben je bang voor dat er vervolgens zal gebeuren? Cliכnt: Dat ze een praatje met me aanknoopt. Therapeut: Wat zal er dan kunnen gebeuren? Cliכnt: Dat ik met goed weet wat ik moet zeggen. Therapeut: En dan? Cliכnt: Dat ze dit merkt en ziet hoe gespannen ik ben. Therapeut: En dan? Cliכnt: Ze zal me een dom mens vinden
Gedachten die gerelateerd zijn aan somberheid behelzen doorgaans een opvatting verlies lijden (werk, partner) en/of tekortschieten, niet aan eisen voldoen of schuldig zijn. Een negatieve (zelf) evaluatie en een sombere toekomstvoorspelling zijn hier kenmerkend. Het accent in de vraagstelling ligt meer op de betekenis die de cliכnt geeft. Verdiepende vragen hierbij zijn; 'Wat zegt dit wellicht over jou als persoon?'; 'Hoe noem je zo iemand?'; 'Wat betekent dit (noem de gedachte) voor jou?'; 'Wat denk je over jezelf in die situatie?'; 'Wat betekent dit voor de manier waarop de ander(en) over je denken?'. Een voorbeeld: Cliכnt: Dit is weer zo'n dag Therapeut: Wat betekent: 'dit is weer zo'n dag', voor jou? Cliכnt: Dat het weer zo'n waardeloze dag is. Ik zit al weken ziek thuis en andere mensen werken normaal Therapeut: Dat je al weken thuiszit en anderen werken, wat betekent dat voor jou? Cliכnt: Ik word maar met beter Therapeut: Wat betekent het voor jou, datje maar niet beter wordt? Cliכnt: Dat ik een sukkel, een mislukkeling ben. Therapeut: Wat betekent dat voor jou? Cliכnt: Dat mijn leven zo geen zin meer heeft.
Een voorbeeld: Therapeut: Wat zou er kunnen gebeuren wanneer je met alles wat je doet, controleert? Cliכnt: Dan zou ik fouten kunnen maken Therapeut: En indien je fouten maakt, wat zou er dan kunnen gebeuren? Cliכnt: Tja, dan zal dat worden ontdekt. Therapeut: En dan? Cliכnt: Dan zou ik ontslagen kunnen worden. Therapeut: En als dat gebeurt, wat zou er dan kunnen gebeuren? Cliכnt: Ja, dat weet ik niet hoor, zover denk ik met. Therapeut: Even terug naar waar we het net over hadden, datje ontslagen zou worden, boezemt je kennelijk veel angst in.
Er wordt in deze rubriek dus steeds gezocht naar de centrale opvatting, de sleutelgedachte, die gedachte of redenering die begrijpelijk maakt dat de cliכnt in deze situatie zo heftig (emotioneel) reageert.
Alvorens verder te gaan met de rubrieken Argumenten voor en Argumenten tegen, is het van belang om na te gaan of de geselecteerde gedachte inderdaad leidt tot het corresponderende gevoel dat de cliכnt bij de rubriek Gevoel heeft geselecteerd. Overigens is dit meestal een opvatting die herkenbaar is vanuit de gegevens uit onder andere een casusconceptualisatie of een functie-/betekenisanalyse. Wanneer zijn alle of voldoende automatische gedachten geןnventariseerd? Dit hangt af van de fase in de therapie en de ervaring die de cliכnt inmiddels heeft opgedaan met de methode. In het begin van een therapie, als de cliכnt nog ervaring moet opdoen, is het goed het doorvragen te beperken. Een vrij oppervlakkige opvatting uit het voorbeeld op pagina 81: Ik weet niet goed wat ik moet zeggen', is een betrekkelijk makkelijk te onderzoeken opvatting, Uit de reeks van gedachten: ik kom straks een bekende tegen in het winkelcentrum - ze ziet me - ze knoopt een praatje met me aan - ik weet niet goed wat ik moet zeggen - ze merkt dit en ziet hoe gespannen ik ben - ze zal me een dom mens vinden, leent deze laatste opvatting zich beter voor een analyse als de therapie al enige tijd op gang is en de cliכnt al ervaring met de methode heeft opgedaan. De achterliggende opvattingen zijn vaak confronterender en laten zich moeilijker binnen een korte tijd wijzigen. De therapeut wil zich in eerste instantie richten op opvattingen die gemakkelijker te weerleggen zijn en waarmee snel succes behaald kan worden, waardoor de motivatie van de cliכnt toeneemt. Meestal zijn er meerdere gedachten die zich lenen voor verder onderzoek en moet er een keuze gemaakt worden. De stijl van de therapeut blijft daarbij uitdrukkelijk socratisch: het is de cliכnt die moet ontdekken welke gedachte centraal staat; het is dus niet de therapeut die de selectie maakt.
Stap 2: selecteer de B.A.N.G. Uit de automatische negatieve gedachten moet de belangrijkste geselecteerd worden. In de literatuur worden meestal procedures beschreven waarbij alle (relevante) gedachten uitgedaagd worden. Wij prefereren de werkwijze van Greenberger en Padesky, en selecteren de Belangrijkste Automatische Negatieve Gedachte (B.A.N.G.). Het kan namelijk tijd besparen om het onderzoek te richten op die gedachte die het meest verantwoordelijk is voor het problematische gevoel en gedrag. De selectie van de B.A.N.G. is vaak gemakkelijk omdat bij deze gedachte het gevoel van de cliכnt doorgaans wordt ervaren als buitenproportioneel. Bovendien wordt de B.A.N.G. vaak snel herkend vanuit de kennis die er al is over de problematiek en de daarin te vinden thema's. Vaak volstaan vragen als: - Lees de gedachten uit het rijtje hardop voor en sta telkens even stil bij elke gedachte. Welke gedachte is het meest verantwoordelijk voor het nare gevoel? - Welke gedachte zal bij wijziging het meest helpen? - Welke gedachte zou je het liefst kwijt willen raken? - Stel dat een toverfee slechts ייn gedachte kan wegtoveren. Welke kies je dan? - Hoe zou je willen reageren? En welke van deze opvattingen weerhield je ervan?
Greenberger en Padesky stellen voor om de emotionele lading van respectievelijke automatische gedachten stuk voor stuk een score te geven in de vorm van een percentage. De opvatting met de hoogste score wordt dan geselecteerd. Het is onze ervaring dat dit zelden nodig is. Het simpelweg vragen naar de belangrijkste opvatting volstaat. Voor de bruikbaarheid van een B.A.N.G. gelden een aantal criteria, waarbij overigens rekening gehouden moet worden met de fase waarin de therapie zich bevindt: 1. De opvatting moet de meest centrale en de meest emotioneel geladen opvatting bij deze situatie zijn; 2. De opvatting moet disfunctioneel zijn en bij voorkeur een opvatting zijn die ook centraal staat in de problematiek van de cliכnt in het algemeen; 3. Het moet een opvatting zijn die te toetsen is.
Bij een verkeerde keuze lopen therapeut en cliכnt het risico om tijd verspillen. Ter controle is het daarom goed om een samenvatting te geven van het resultaat van de denkstappen tot nu toe. Dat kan er als volgt uitzien:
Therapeut: In de situatie Verjaardag' (herhalen van de beschrijving in de betreffende rubriek ervoer je het gevoel 'angst'. Dit gevoel houdt verband met de opvatting: straks zien ze dat ik gespannen ben en vinden ze me gek, klopt dat?
Na een (non-verbale) bevestiging door de cliכnt van deze samenvatting zet het onderzoek zich voort met de stappen van de bewijsvoering voor en tegen.
Disfunctionele-denkpatronenlijst:
-Dichotoom of zwart-wit denken: situaties worden in uitersten beoordeeld in plaats van op een continu�m. De gedachtegang wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van woorden als 'altijd', 'iedereen', 'alles', 'nooit'. Een sociaal fobicus kan de gedachte hebben: iedereen ziet dat ik rood word, terwijl een depressieve cliכnt de overtuiging kan hebben: ik deug nergens voor.
- Catastroferen of de toekomst rampzalig voorspellen: van toekomstige situaties wordt absoluut zeker gedacht dat ze negatief zullen aflopen, waarbij aan alternatieve scenario's voorbij wordt gegaan. Een cliכnt met een paniekstoornis heeft bijvoorbeeld de cognitie: als ik naar de bioscoop ga, krijg ik een hartaanval, een sociaal fobicus kan denken: op die verjaardag zal iedereen zien dat ik koffie mors door het trillen en dan zal iedereen me raar vinden.
-Emotioneel redeneren: gevoelens worden als bewijs beschouwd voor de juistheid van een gedachte, waarbij tegengesteld bewijs genegeerd of onderschat wordt: ik weet wel dat ik ook veel dingen goed doe, maar toch voel ik me een mislukkeling.
-Labelen of stickers plakken: er wordt snel een globaal, negatief oordeel over de eigen persoon geveld, zonder in ogenschouw te nemen dat het bewijs redelijkerwijs tot een minder desastreus oordeel zou kunnen leiden. Sombere cliכnten beschouwen zichzelf bijvoorbeeld meteen als loser of mislukkeling als iets niet lukt.
-Selectief abstraheren of mentaal filteren: de aandacht wordt uitsluitend op negatieve details van een situatie of persoon gericht, waardoor de hele situatie of persoon negatief beoordeeld wordt. Een cliכnt die een keer een huiswerkopdracht niet heeft gemaakt voor een sessie, denkt op basis hiervan: de hele week is mislukt.
- Gedachtelezen: de gedachten van anderen worden ingevuld, waarbij mogelijke alternatieve verklaringen niet overwogen worden. Een gapende gesprekspartner interpreteren als; zie je wel, hij vindt me saai, is hiervan een voorbeeld. Aan de mogelijkheid dat de ander moe is, slecht geslapen heeft, of onbeleefd is, wordt voorbijgegaan,
- Overgeneraliseren: op grond van ייn of enkele ervaringen worden overmatig negatieve conclusies getrokken. Een faalangstige cliכnt kan na het behalen van een onvoldoende denken: ik kan toch niet leren, ik ben te dom voor deze school.
- Personalisatie: gebeurtenissen of gedrag van anderen worden sterk op de eigen persoon betrokken: mijn chef was natuurlijk chagrijnig omdat ik die fout heb gemaakt.
- 'Moet'-denken: exacte, vaststaande regels en eisen worden gehanteerd ten aanzien van de eigen persoon en/of anderen, waarbij het niet voldoen aan de eisen als verschrikkelijk wordt geןnterpreteerd. Een cliכnte met boulimia nervosa hanteert de gedachtegang: ik mag niet dik zijn, anders ben ik onaantrekkelijk. Een cliכnt met een dwangstoornis kan de opvatting huldigen; ik moet de voordeur drie keer controleren en het slot daarbij bij aanraken, anders wordt er ingebroken en dan is dat mijn schuld.
- Kans overschatten: de kans op het optreden van een gevreesde gebeurtenis wordt overschat. Een hondenfobicus denkt bij elke hond die hij zie die gaat me zeker bijten. Een hypochondrische cliכnt heeft bijvoorbeeld de overtuiging dat de kans dat hoofdpijn betekent dat hij een hersentumor heeft 80% is.
- Negatief denken: neutrale of zelfs positieve gebeurtenissen worden negatief geןnterpreteerd. Zo kan een cliכnt denken: ze zullen me wel zielig vinden, wanneer hij mee uit gevraagd wordt. Een ander voorbeeld is cliכnt die na afronding van een opdracht denkt: het was puur geluk ik dat goed deed, het betekent niet dat ik het echt kan.
- Lage frustratietolerantie: denken een situatie of gebeurtenis absoluut niet kunnen verdragen of uithouden. Een cliכnt met een obsessieve-compulsieve stoornis denkt het niet te kunnen verdragen als hem gevraagd zou worden de voordeur nog maar ייn keer te controleren in plaats van drie keer (zoals hij altijd doet). Een subassertieve cliכnte geeft aan er niet tegen te kunnen, als (ze denkt dat) anderen boos op haar zijn.
- Dubbele standaard hanteren of met twee maten meten: voor de eigen persoon rigide, strenge regels hanteren, die voor anderen niet gelden. De perfectionistisch ingestelde cliכnt vindt zichzelf een mislukkeling als hij een fout maakt, terwijl hij als een collega eenzelfde fout zou maken de gedachte hanteert: dat kan iedereen wel eens overkomen.
- Overschatten en onderschatten of maximaliseren en minimaliseren: aan onplezierige ervaringen of eigenschappen wordt (relatief) veel betekenis toegekend, aan plezierige gebeurtenissen of eigenschappen (relatief) weinig. Een voorbeeld hiervan is de onzekere cliכnt die bij een gemiddelde beoordeling door zijn werkgever denkt: dat betekent dat ik niet geschikt ben voor mijn werk, en bij een goede beoordeling: mijn chef was zeker in een goede bui, dat hij het niet over mijn zwakke punten heeft gehad. Een ander voorbeeld is een angstige cliכnte die piekert over het al dan niet krijgen van kinderen: ik ben altijd een piekeraar geweest en dat maakt me ongeschikt voor het moederschap, want moeders moeten stabiel en sterk zijn. Aan haar goede eigenschappen (zorgzaam, lief, gek op kinderen) kent ze weinig waarde toe: dat weegt niet op tegen mijn labiliteit.
Rubriek: argumenten die de B.A.N.G. ondersteunen. De volgende drie stappen in de socratische methode doen denken aan een juridische procedure. De officier van justitie formuleert een aanklacht, draagt feiten aan die de schuld van de aangeklaagde moeten beargumenteren en verwijst naar het wetsartikel waarop de aanklacht is gebaseerd. De advocaat van de verdachte neemt een tegengestelde positie in. Hij verweert zich tegen de aanklacht en draagt feiten aan die de onschuld van zijn cliכnt moeten beargumenteren of diens schuld moeten afzwakken. Wat bij een rechtszaak de aanklacht wordt genoemd, is in dit model de geselecteerde centrale opvatting.
De argumenten die ervףףr pleiten zijn te vergelijken met de feiten die de officier van justitie (het OM) aandraagt. In deze rubriek worden deze argumenten een rij gezet. Vaak kunnen cliכnten, zeker als ze in de bijbehorende stemming zijn, moeiteloos allerlei redenen, argumenten, feiten, gegevens of ervaringen noemen die maken dat ze sterk overtuigd zijn van de geloofwaardigheid van de centrale opvatting. Vragen die behulpzaam kunnen zijn bij het inventariseren van de argumenten vףףr: - Welke feiten zijn er die (noem de B.A.N.G.) ondersteunen? - Welke ervaringen heb je die laten zien dat de B.A.N.G waar is? - Welke redenen heb je die je doen geloven dat de B.A.N.G waar is? - Welke argumenten heb je die laten zien dat de B.A.N.G waar is? - Welke uitspraken van anderen maken datje gelooft dat de B.A.N.G waar is? - Als je voor een rechtbank, jury, geschillencommissie zou verschijnen wat zou jij dan aanvoeren als bewijs voor de B.A.N.G - Wie zijn ook van mening dat de B.A.N.G klopt en om welke redenen?
Door de cliכnt met vragen steeds weer uit te nodigen om bewijsmateriaal aan te dragen, komt er gewoonlijk een reeks van argumenten op tafel. De cliכnt krijgt bij deze stap uitvoerig de gelegenheid om uit te spreken waarom hij zo sterk gelooft in de opvatting die onderzocht wordt. De therapeut moet in dit stadium geen discussie met de cliכnt aangaan. Ook niet als hij twijfelt aan de waarde van de aangevoerde argumenten. Een voorbeeld: Therapeut: Welke ervaringen heb je die je doen geloven dat de opvatting: als een bekende me aanspreekt weet ik niet wat ik moet zeggen, waar is? Cliכnt: Ik word altijd gespannen in dit soort situaties. Ik heb dit al heel vaak meegemaakt. Therapeut: Okי, welke ervaringen heb je nog meer? Cliכnt: Ik voel dan een beklemming op mijn keel waardoor ik moeilijker praat. Therapeut: Stel dat je dergelijke lichamelijke reacties niet meer zou hebben, zou je dan nog steeds denken datje niets weet te zeggen wanneer een bekende je aanspreekt? Cliכnt: Ik maak ook met zoveel interessants mee om over te praten. Ik blokkeer heel vaak als ze vragen- 'Hoe is het met je?', omdat ik dan niet weet of ik eerlijk moet antwoorden.
Rubriek: argumenten die in strijd zijn met de B.A.N.G. De rubriek Argumenten tegen is bedoeld voor het zogenaamde ontlastende bewijsmateriaal. Hierin onderscheidt de socratische methode zich met name van het onderzoeken in de Rationeel Emotieve Therapie waarin de therapeut de cliכnt telkens confronteert met de argumenten waarom diens visie onjuist is. Zodra de cliכnt, ook niet met ondersteuning van de therapeut, geen nieuwe argumenten meer aandraagt, volgt de overstap naar de volgende rubriek. De vergelijking met een rechtszaak wordt voortgezet: nu is de advocaat van de verdachte aan het woord. Argumenten die laten zien waarom de B.A.N.G. niet klopt of niet volledig klopt (verzachtende omstandigheden) moeten boven tafel komen. Deze kennis is gewoonlijk niet makkelijk toegankelijk voor cliכnten voor wie de betreffende opvatting meestal al jaren heel waar aanvoelt. Er moet dus meestal recherchewerk worden verricht en de cliכnt zelf wordt als het ware als getuige א decharge opgeroepen. Het is de moeilijkste stap in de methode, waarbij zeker in het begin veel hulp van de therapeut noodzakelijk is. Het is dan ook bij deze stap dat het sterkst een beroep wordt gedaan op de socratische vaardigheden van de therapeut. Het nog te beperkte perspectief van de cliכnt moet hier verbreed worden. Hij moet gaan ervaren dat zijn B.A.N.G. niet noodzakelijkerwijs een juiste afspiegeling is van de realiteit en dat er andere visies mogelijk zijn. Het helpt om nu vanuit andere perspectieven te kijken: door de ogen van iemand anders, vanuit een ander tijdsperspectief, vanuit een gezaghebbende informatiebron, of vanuit de logica. De onderstaande vragen kunnen helpen om het perspectief van de patiכnt te verbreden: - Welke argumenten pleiten tegen de B.A.N.G.? - Welke aanwijzingen zijn er die aantonen dat de B.A.N.G. niet klopt? - Welke ervaringen heb je gehad die laten zien dat de B.A.N.G. niet altijd of iet volledig waar is? - Als je voor een rechtbank, jury of geschillencommissie zou verschijnen wat zou jij dan kunnen aanvoeren als bewijs tegen de B.A.N.G.? - Welke andere verklaringen voor/interpretaties van deze gebeurtenis zijn nog meer behalve de B.A.N.G.? - Stel dat we twintig jaar verder zijn en je bent ouder en wijzer. Je kijkt tegen deze situatie en deze opvatting. Wat kan je aanvoeren dat pleit en de B.A.N.G.? - Noem me enkele mensen wiens mening je respecteert (cliכnt noemt namen, A en B). Als A op dit moment bij ons gesprek aanwezig zou zijn, wat zou hij aandragen dat pleit tegen de B.A.N.G.? Als B ... et cetera. - Wanneer iemand anders deze opvatting zou hebben, bijvoorbeeld een goede vriend(in), familielid, collega of kennis, wat zou je dan tegen hem/haar zeggen als bewijs dat de B.A.N.G. niet (helemaal) klopt? - Wie, in je familie of vriendenkring, zijn van mening dat de B.A.N.G. niet klopt en om welke redenen? - Welke argumenten zou een persoon met veel meer wijsheid dan wij hebben, hier aanvoeren?
Een voorbeeld: Therapeut: Wat pleit er tegen de opvatting: als een bekende me aanspreekt weet ik niet wat ik moet zeggen? Cliכnt: Het hangt ook af van wie ik tegenkom, soms valt het wel mee. Therapeut: Prima, in welke situaties valt het wel mee? Cliכnt: Als het een kort contact is dan weet ik wel wat algemene dingen te zeggen. Therapeut: Wat maakt nog meer dat het kan meevallen? Cliכnt: Als ik het initiatief kan nemen is mijn ervaring dat het beter gaat. Mijn broer zou zeggen- 'Als je eenmaal een drempel over bent dan praat je makkelijk met mensen.' Therapeut: Geen onverstandige man, die broer van jou, vind je ook niet? Laten we nog eens verder kijken, stel dat je een heel goede vriendin zou hebben met dezelfde problemen op dit gebied als jij hebt, wat zou je dan tegen haar zeggen? Cliכnt: Tja, tegen een goede vriendin zou ik zeggen: 'Je weet wel wat je moet zeggen, maar je verwart gespannen zijn met met-weten.' Therapeut: Wat zou je nog meer zeggen? Cliכnt: Tegen haar zou ik dan zeggen. 'Ondanks dat je gespannen bent kun jij prima een gesprek voeren'.
Door rustig en geduldig vragen te stellen en langzaam na te denken ontstaat er geleidelijk een lijst met feiten, ervaringen en argumenten die tegenwicht kunnen bieden aan die uit de vorige rubriek. Het is in deze fase dat eventuele denkgewoonten (zie hoofdstuk I) aan de orde kunnen worden gesteld. Deze denkgewoonten kunnen reeds bekend zijn uit eerdere sessies maar kunnen evengoed naar voren zijn gekomen tijdens het bespreken van het g-schema. Zodra de bewijzen voor en tegen zijn vastgesteld, is het tijd de overstap te maken naar het volgende onderdeel in de socratische methode.
Rubriek: realistische evenwichtige gedachte. Dit is de eindfase van het onderzoek, het moment waarop de feiten die voor en tegen pleiten nog eens kort de revue passeren en na enig denkwerk omgezet worden in een eindoordeel. Het eindoordeel wordt gevat in een Evenwichtige Nieuwe Gedachte (E.N.G.). Het is het moment waarop een rechtbank of een geschillencommissie uitspraak doet wanneer alle relevante argumenten voor en tegen gepresenteerd zijn. De therapeut vraagt de cliכnt de belangrijkste feiten voor en tegen nog eens te noemen of samen te vatten en stelt dan een of meer van de volgende vragen, die een synthese beogen te zijn van het werk dat tot nu toe gedaan is: - Wij hebben je opvatting kritisch onder de loep genomen. Welke conclusie doet nu, na ons onderzoek, het meest recht aan wat we gevonden hebben? - Wat is je eindoordeel? Blijft de opvatting overeind of moeten we haar vervangen door een andere houdbare opvatting? Zo ja, Welke? - Welke uitspraak zou een rechtbank, jury of geschillencommissie doen op basis van alle argumenten voor en tegen de B.A.N.G.? - Wat zou iemand voor wiens mening je veel respect hebt (laat de naam noemen) uiteindelijk concluderen? - Als jij met al deze gegevens iemand die jij graag mag zou moeten adviseren, wat zou dan je eindoordeel zijn?
Een voorbeeld: Therapeut: Wij hebben je opvatting: 'als een bekende me aanspreekt weet ik niet wat ik moet zetten', kritisch onder de loep genomen. Welke conclusie doet nu, na ons onderzoek, het meest recht aan wat we gevonden hebben? Cliכnt: Als ik daar nu zo naar kijk denk ik dat de volgende opvatting beter klopt: 'ik ben, terwijl ik de spanning voel, redelijk m staat korte gesprekken te voeren (E.N.G.)'.
De evenwichtige nieuwe gedachte, die het resultaat is van het onderzoek, heeft een aantal kenmerken: - Het is een uitspraak die logisch volgt uit het onderzoek. - Zij is verwoord in de taal van de cliכnt. - Zij past bij de oorspronkelijke disfunctionele opvatting: zij ligt in hetzelfde domein en is dus min of meer het tegenovergestelde van de oorspronkelijke gedachte of in ieder geval een rechtstreekse relativering daarvan (ik ben saai - ik ben interessant). - Het is geen redenering met mitsen en maren, maar een krachtige, compacte uitspraak (ik heb gefaald - ik heb goed gehandeld). Om het resultaat van het onderzoek goed te kunnen beoordelen en om het effect te laten generaliseren volgt nog een laatste stap.
Rubriek: het effect van de evenwichtige nieuwe gedachte. Het resultaat wordt beoordeeld in het licht van de gebeurtenis waarin het disfunctionele gevoel werd ervaren. Zo kan worden bepaald in welke mate het socratisch onderzoek succes heeft gehad en welke maatregelen er eventueel verder genomen moeten worden. Bovendien is het uitlichten van een resultaat sterk motiverend om de methode toe te (blijven) passen en het effect te consolideren. De therapeut vraagt de cliכnt om het cruciale moment uit de gebeurtenis weer voor de geest te halen maar nu met de realistische gedachte in het hoofd. - Stel je de situatie opnieuw voor met de evenwichtige nieuwe gedachte (therapeut noemt de opvatting): hoe waar voelt de nieuwe gedachte aan? - Hoe intens is het gevoel X, nu je je met de nieuwe gedachte de situatie opnieuw voor de geest haalt? - Wanneer de methode is geslaagd moet de sterkte van het oorspronkelijke gevoel afnemen. Hierna wordt een inschatting gemaakt van het gewenste effect in de toekomst. Hierbij zijn de volgende vragen behulpzaam: - Stel dat je in een nieuwe soortgelijke ervaring dit (noem de evenwichtige nieuwe gedachte) zou kunnen denken en geloven, hoe zou je je dan voelen? - Wat zou je kunnen doen om de evenwichtige nieuwe gedachte verder te versterken? Is het zinvol om een actieplan te maken bij deze situatie? Wat zou je willen/kunnen doen? - Welk gedrag past bij iemand die de E.N.G. heeft in dit soort situaties? In welke situaties kun je hiermee beginnen?
Een voorbeeld: Therapeut: Denk nog eens terug aan die verjaardag en zeg tegen jezelf in gedachten: ook onder spanning kan ik gesprekken voeren. Laat dat eens goed tot je doordringen. Hoe angstig voel je je dan op dit moment als je dat opnieuw uitdrukt in procenten? Cliכnt: Uh, ik denk ongeveer 20%. Therapeut: Okי, hoeveel was dat in het oorspronkelijke g-schema? Cliכnt: 80% Therapeut: Wat vind je daarvan? Cliכnt: Ik denk dat deze gedachte me goed kan helpen wanneer ik opnieuw in zo'n situatie ben, maar ik weet niet of ik er dan wel voldoende m geloof. Therapeut: Goed opgemerkt. Wat zou je kunnen doen om deze gedachte meer geloofwaardigheid te geven? Cliכnt: Misschien moet ik met deze gedachte in mijn hoofd eens wat verjaardagen afgaan en kijken hoe het gaat? Therapeut: Lijkt mij prima! Hoe zou je je gedragen als je echt in de nieuwe gedachte zou geloven? Cliכnt: Dan zou ik meer op mensen afstappen en een praatje met ze aangaan, ook als ik gespannen ben! Therapeut: Hoe zou je je voelen als je op een verjaardag was en deze gedachte zou denken en geloven? Cliכnt: Minder angstig, denk ik. Therapeut: Prima, dus je zou je minder angstig voelen en je zou meer op anderen afstappen. Hoe zou je een begin kunnen maken om dit te gaan doen?
De gebruikelijke procedure is dat de socratische methode enkele weken als huiswerkopdracht bij nieuwe situaties wordt toegepast. De geloofwaardigheid van de realistische gedachten neemt dan steeds verder toe. De volgende stap is veelal het opzetten van een serie gedragsexperimenten. Deze bieden de cliכnt de gelegenheid de nieuwe opvattingen te toetsen. Ervaringen die de nieuwe opvattingen staven, leiden tot een toename van de geloofwaardigheid van de opvatting.
Een lage geloofwaardigheid of een gevoel dat nauwelijks veranderd is, kan duiden op fouten in de methode. In dat geval dient de therapeut het proces nog eens kritisch onder de loep te nemen en eventueel het onderzoek rond een andere opvatting te vervolgen. Mogelijk is de verkeerde gedachte geselecteerd of is de echte B.A.N.G. nog niet geןdentificeerd. Deze kan dan alsnog worden opgespoord door het stellen van vragen. Een andere verklaring is dat de bewijsvoering niet compleet is. Samen met de cliכnt kan daarbij dan nogmaals uitvoerig worden stilgestaan. Overigens kan een geringe verandering ook illustratief zijn voor de hardnekkigheid van lang bestaande ingesleten opvattingen (bijvoorbeeld kernopvattingen). Gewoonlijk is het herhalen van de methode bij soortgelijke probleemsituaties nodig, zodat de oorspronkelijke negatieve gedachte steeds minder geloofwaardig en de realistische gedachte steeds geloofwaardiger wordt. Daarnaast is het altijd mogelijk - hoewel niet waarschijnlijk als de procedure goed gevolgd is - dat de oorspronkelijke gedachte (min of meer) realistisch blijkt te zijn. Dan is het belang dat de cliכnt met deze realiteit leert te leven en/of verandert. Hiertoe kan een actieplan worden opgesteld.
Valkuilen Valkuil 1 De therapeut is 'trigger happy'. De therapeut heeft de neiging het werk uit handen van de cliכnt te nemen. De therapeut is ofwel ongeduldig ofwel te begaan met het geploeter van de cliכnt en gaat adviezen geven, overtuigen of uitleggen. De therapeut is met andere woorden 'trigger happy'. Het onderzoek is daardoor wel eerder af maar de cliכnt heeft minder gelegenheid gehad zelf te ontdekken of gaat in discussie met de therapeut. Suggestie: rustig vragen blijven stellen om de cliכnt de gelegenheid geven het zelf te leren. Het motto 'vertragen is versnellen' kan daarbij behulpzaam zijn.
Valkuil 2 De therapeut stelt onjuiste vragen. De therapeut stelt vragen die niet passen bij de betreffende stap in de methode. Bijvoorbeeld bij het inventariseren van de automatische gedachten vraagt hij naar de achtergrond van een cognitie: 'waarom denk je dat?', 'denk je in alle situaties zo?'. Het is van belang dat de therapeut er steeds voor zorgt dat de gestelde vragen naadloos aansluiten op het doel van de betreffende stap in de methode. Dit vergt een grote mate van oefening. (Beginnende) therapeuten doen er goed aan een arsenaal aan vragen behorende bij de betreffende rubriek op te schrijven of uit het hoofd te leren. Uiteraard zijn er meer vragen mogelijk dan in dit hoofdstuk genoemd.
Valkuil 3 De therapeut raakt greep op de zitting kwijt. De therapeut is de regie over het gesprek kwijt en heeft de teugels niet meer in handen. De cliכnt krijgt uitvoerig de gelegenheid om uit te weiden. Er wordt veel gepraat maar er vindt geen grondig onderzoek plaats. Suggestie: werk volgens de structuur van de methode, leg de opzet helder uit, vat regelmatig samen, maak het visueel door middel van notities op een flipover of whiteboard. Stel indien nodig hardop de vraag of wat de cliכnt aandraagt verband houdt met de uitgangsvraag.
Valkuil 4 Er wordt gewerkt met een globaal omschreven gebeurtenis. De gebeurtenis wordt niet concreet gemaakt. Het is onvoldoende duidelijk wat het moment is geweest dat leidde tot activering van de automatische gedachte. Vaak is er dan sprake van een opsomming van gedachten re gevoelens en wordt het lastig om de kern te pakken te krijgen. Bijvoorbeeld de situatie: het inwerken van een nieuwe collega. Gevoelens: boos, bang, verdrietig. Suggestie; beschrijf exact het moment waarop het problematische gevoel opkomt of het sterkst wordt, bijvoorbeeld: ik schud de hand van de nieuwe collega die ik vandaag moet inwerken, of de nieuwe collega stelt voor de tiende keer dezelfde vraag.
Valkuil 5 De geselecteerde gedachte raakt de kern niet. De geselecteerde gedachte zit er (net) naast. Bijvoorbeeld: als ik mijn baas vraag om opslag dan vindt ze me heel zakelijk. Het probleem zit hem niet zozeer in het 'heel zakelijk' maar in de veronderstelde afkeuring. Suggestie: vraag wat het betekent of waar het toe leidt als ze het hייl zakelijk zal vinden. Mogelijke antwoorden kunnen zijn: dan is ze teleurgesteld, of: ze zal mij geen echte vriendin vinden, of: ze zal mij een waardeloos iemand vinden. Het verdere onderzoek wordt hierop voortgezet. Vragen behorend bij de neerwaartse-pijltechniek kunnen hierbij behulpzaam zijn.
Valkuil 6 De geselecteerde gedachte bevat meerdere gedachten. De geselecteerde gedachte is een samenstelling van een aantal opzichzelfstaande gedachten. Bijvoorbeeld: mijn kinderen luisteren niet naar mij en ik kan dit niet veranderen, zie je wel ik ben een slechte moeder. Hier is in feite sprake van drie afzonderlijk te onderzoeken opvattingen. Suggestie: stel samen met de cliכnt vast welke van de drie opvattingen de belangrijkste is en werk daarmee verder. Een andere optie is het verbinden van twee opvattingen tot een 'als... dan'-opvatting: als mijn kinderen niet luisteren dan ben ik een slechte moeder.
Valkuil 7 Er wordt een onjuiste evenwichtige gedachte (E.N.G.) geformuleerd. De realistische gedachte heeft geen (directe) relatie met de geselecteerde automatische gedachte. Bijvoorbeeld, de oorspronkelijke gedachte is: ik doe het niet goed want het karwei schiet niet op. Realistisch alternatief: dat het karwei niet opschiet heeft met veel factoren te maken, het ligt niet alleen aan mij. Suggestie: formuleer, als de argumenten dat ook ondersteunen, een realistische gedachte gerelateerd aan: ik doe het niet goed, zoals: ik doe het goed ondanks dat het karwei niet goed opschiet. Beter nog is wellicht te komen tot meer algemene realistische uitspraak over zichzelf als persoon; ik ben competent - als realistisch alternatief voor - ik doe het niet goed. Deze uitspraak is bondiger en heeft meer reikwijdte. Tevens ligt in deze opvatting verscholen dat competentie aanwezig is ook bij iemand die eens een 'karwei' niet goed afrondt. Het kan ook zijn dat de realistische gedachte niet op dezelfde dimensie ligt als de geselecteerde disfunctionele opvatting. Bijvoorbeeld: ik heb gefaald, ligt op een andere dimensie dan de geformuleerde realistische opvatting: ik ben de moeite waard. Het is van belang een opvatting te formuleren op dezelfde dimensie, aangezien de disfunctionele opvattingen en het realistisch alternatief niet tegelijkertijd waar mogen/kunnen zijn. In dit geval: ik heb gedaan wat ik kon. Een hulpvraag kan zijn: 'Welke positieve uitspraak (over jezelf) sluit de gedachte, ik heb gefaald, uit?'
Valkuil 8 Er is meer dan ייn automatische gedachte geselecteerd. Er worden meerdere automatische gedachten in ייn g-schema onderzocht. Dit leidt tot een onoverzichtelijke situatie en oppervlakkig werken. Bovendien is het zonde van de tijd die besteed wordt aan 'perifere' cognities. Suggestie: selecteer de belangrijkste automatische negatieve gedachte en vervolg daar het onderzoek mee. Maak voor een eventuele tweede (of derde) opvatting een nieuw g-schema, of geef dit als huiswerk aan de cliכnt mee.
Valkuil 9 De realistische gedachte is niet bondig genoeg. De realistische gedachte bestaat uit verschillende zinnen plus een actieplan. Bijvoorbeeld: als ik niet bel dan ben ik slecht, als ik nu niet bel dan maakt me dat niet slecht. Ik ga over de kwestie nadenken en maak een afspraak met mezelf wanneer ik haar wel bel. Ik realiseer me dat ik te hard over mezelf oordeel. Wanneer zij toch teleurgesteld is betekent dat nog niet dat ik slecht ben.
Het is beter om het voorgaande te zien als een tussenstap naar het realistische alternatief. Laat de cliכnt vervolgens een compacte realistische gedachte formuleren die als countergedachte ten opzichte van de disfunctionele gedachte kan worden gebruikt: 'of ik nu bel of niet, ik ben okי als persoon'. Een hulpvraag hierbij kan zijn: 'Wat betekent het voorgaande nu precies voor je en vat het eens in een kernzin samen?' De goede voornemens van de cliכnt kunnen dan worden gehonoreerd door het opstellen van een doordacht actieplan.
Besluit In de regel ligt in het eerste deel van de therapie het accent sterk op g-schema. Later verschuift de aandacht vaak naar het beןnvloeden van intermediaire opvattingen, niet zelden met behulp van gedragsexperimenten en andere specifieke cognitieve interventies zoals meerdimensioneel evalueren, taartpunttechniek, kosten-batenanalyse, historische toets, imaginatieprocedures. Niettemin komt hetgeen met behulp het g-schema is geoefend in de loop van (een) cognitieve therapie voortdurend terug, ook al is het dan niet exact volgens de structuur van het g-schema. Het werken met het g-schema en de daarbij centraal staande socratische benadering kan met recht een basisvaardigheid genoemd worden. In het volgende hoofdstuk wordt een andere basisvaardigheid beschreven, te weten het uitvoeren van gedragsexperimenten.

No dataset card yet

New: Create and edit this dataset card directly on the website!

Contribute a Dataset Card
Downloads last month
0
Add dataset card