meta
dict
text
stringlengths
0
710k
id
stringlengths
20
24
{ "ti_id": "wolf016gesc01", "titel": "Geschrift eener bejaarde vrouw", "vols": "", "jaar": "1802", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "394986016", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1802, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016gesc01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016gesc01", "maand": "2010_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2010-01-19T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 33, "section": 1 }
Vervolg. Ik kon mijne weltevreedenheid, mijne vreugd - laat ik maar zeggen zo als het is, wel dan, mijne - opgetoogenheid niet zo in mijn eigen hart opsluiten, dat zij mij niet uit de oogen keeken! Mijn lieve vader zag mij aan, en half ernstig, half lachend zeide hij: ‘mietje, wat zijt gij nu gelukkig; gij hebt al het genot uwer aandoenlijkheid.’ Ik. Och, mijn lieve goede vader, wat ben ik gelukkig. Ik ben bij mijne ouders, bij juffrouw warin en bij coosje! ô Ik wensch, op dit oogenblik, niets, dunkt mij. Moeder. Als gij uit zulke zuivere bronnen altoos uw geluk schept, zal ik niets te berispen hebben. Evenwel, mijn kind, zo lang als men leeft, wenscht men. Morgen zult gij, denk ik, dit toestemmen, en als gij ouder zijt, zal de ondervinding 'er u van overtuigen. juffrouw warin. Jonge lieden hebben, moeten veele wenschen hebben, dit is in de natuur; alles is zo nieuw en zo mooi voor hen! Zij zien zo overal vrolijke vooruitzigten. Moeder. Zij moeten ook wenschen om wijzer en beter te worden, of zij zullen 'er niet naar poogen; en die hier stilstaat, gaat agter uit; bedenk dit ook, mijn kind. Vader. Mietje wil zeggen: ik wensch nu niets voor mijn hart; en met dat hart is zij thans geheel beezig; zij voelt, dat 'er geen lastig leedig in is. Ik. Ik bedank u, lieve vader, voor uwe uitlegging; ja zo meende ik het; anders weet ik wel, dat moeder gelijk heeft. Ondertusschen had ik veel drukte met voordienen; iets, dat mijne moeder mij met bevalligheid leerde verrigten. Toen het desert was opgezet, vroeg mijne moeder: ‘of ik mij niet op eene aangenaame wijze bedroogen zag?’ Ik. (de tafel overziende.) Neen, moeder. Moeder. Weet gij dan niet, hoe dikwils gij mij zeide, dat coosje zo gaarn flensjes at? Gij vindt die echter niet op tafel. (Coosje kreeg een koleurtje, en mij aanziende, zeide zij: kan ik u dan ook nooit iet zeggen, mietje?) Ik. Heden, maatje, denkt gij, dat ik zo onredelijk ben, dat ik kan gelooven, mijne moeder is in staat, om op zulk een heeten dag onze goede fij te belasten, ten onzen genoegen flensjes te bakken? Het zou mij ten minsten leed doen, indien ik, door mijn gesnap, daar de oorzaak van was. Coosje. Gij moogt wel gelooven, mietje, dat ik 'er althans geen een van zoude willen proeven. Ik. (lagchend.) Zo, kind! wel, dan zoudt gij doen, zo als david, toen hij het water, dat zijne officiers met moeite en leevensgevaar uit de poort, die heel te Bethlehem was, gehaald hadden, niet wilde drinken, maar uitgoot voor het aangezigte des heere, waar door deeze goede jonge lieden niet alleen munnikenwerk gedaan hadden, maar ook hun koning van dorst zagen smagten. Moeder. Lieve mietje, thans geeft gij al weer een bewijs, dat gij meer leevendig vernuft, dan oordeel hebt. Ik bemin dat vernuft, om dat het vrolijk is, en nooit beleedigt; stel 'er maar niet te veel prijs op, mijn kind; vreesde ik daar niet wel eens voor, ik zoude het onbelemmerd laaten uitbotten. Ik. Ik bedank u, lieve maatje, voor uwe les; ik zei dit ook maar, om dat het mij voor den geest kwam; ik geloof zelf, dat ik het niet wel heb toegepast. Moeder. Dáár zit de fout. Ik heb mij wel gewagt, iet zo moeilijk op deezen heeten dag te beveelen; maar zie eens, (hier zette zij de flensjes op tafel,) hoe gaarn goede dienstboden redelijke heeren en vrouwen, en ook hunne kinderen blijken geeven van hunne geneegenheid, en om hen te vergenoegen. Het goedaartig mensch deedt dit uit haar zelf; ik heb haar een weinig beknord, en verbooden, zig dit ongemak weer aan te doen. ‘Ja, mevrouw, zei fij, terwijl zij al voort bakte, onze jonge juffrouw heeft mij wel gezegd, dat juffrouw coosje mijne flensjes zo lekker vondt; en ik dagt, laat ik die lieve goede kindertjes eens verrasschen.’ Doe nu, juffrouw coosje, niet als david; gij hebt het niet gevergd; eet nu met smaak. Daar, mietje, breng deeze fles wijn in de keuken, om op coosjes gezondheid uittedrinken. Coosje volgde mij, en bedankte fij, even hartelijk als ik. Fij. Wel, ik ben zo blij, dat 'er 't eind van weg is! Wel heden, juffrouw mietje, ik heb u, mag ik zeggen, zien gebooren worden, en ik dagt in mij zelf, kom aan, fij, toon jij nu ook, hoe gaarn gij dit goed kind plaisier doet. Hadden wij niet schielijk naar ons schoteltje terug gegaan, wij zouden zeeker eene heele lofreden gehoord hebben, die bij mijne geboorte begon. Hoe gaarn zonde ik in onze slaapkamer nog wat gepraat hebben, maar coosje zei: ‘dat zij omviel van de vaak.’ Wat zou ik doen, dan mij naar haar schikken; maar, het was in de hoop, van op een ander avond mijne schaade intehaalen. Nu herinner ik mij de vreugd, die mijn hart genoot, toen ik, des ogtends vroegtijdig ontwaakende, mijne vriendin, als eene zuster, in mijne kamer vond; en zo alles om mij zag, wat haar betrof! Het denkbeeld, dat wij eenige dagen dus bij elkander blijven zouden, altoos alles te samen verrigten, te samen mijn moeders onderwijs genieten, te samen leezen, praaten, om het zelfde lachen, over hetzelfde spreeken, te samen muziceeren, teekenen, wandelen, de bloemen bezorgen, het bassecour bezoeken, naar de boerderij, om melk, en room, en boter gaan, enz.; wekte mijne leevendige verbeelding zo zeer op, dat ik reeds vóór vijf uuren het bed uitstapte. Hoe gelukkig was ik al de dagen, dat zij bij ons bleef! Hoe veel voordeel deed ik met haar gezelschap! Hoe groeide onze vriendschap aan, door dat huisselijk bijeen zyn. Onze harten waren vervuld, wij konden des met veel veiligheid eens in de waereld treeden. Hoe veele jonge meisjes hegten zig, daar koomende, aan voorwerpen, haarer onwaardig, minder uit verkiezing, dan wel, om dat lastig leedig in haar hart, ware 't moogelijk, te vervullen. Na het ontbijt gaf mijne moeder mij het nieuwe testament. Mijne vriendin en ik den tuin eens hebbende rond gewandeld, gingen wij in het linden huisje, en ik begon met het euangelie van johannes. Mijner moeders onderwijs, en onze gesprekken over dat euangelie, zullen het onderwerp zijn eener volgende afdeeling.
wolf016gesc01_01_32_0
{ "ti_id": "wolf016gesc01", "titel": "Geschrift eener bejaarde vrouw", "vols": "", "jaar": "1802", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "394986016", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1802, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016gesc01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016gesc01", "maand": "2010_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2010-01-19T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 37, "section": 1 }
Vervolg. Des namiddags zagen wij de heerlijke Bibliotheek. De jonge gravin, die ik alreeds heel lief had, ging uit beleefdheid mede. Coosje en ik stonden verbaasd! wij hadden te weinig gezien, om te kunnen vermoeden, dat 'er zo veele boeken (verscheiden zaalen vol!) zijn konden. Wij zouden allen wel hebben willen inzien, leezen, overdenken. Geduurig namen wij 'er een van den regel; doch dit was 't ook al. Coosje vraagde aan de gravin, of zij, daar haar vader zulk eene schoone bibliotheek hadt, nooit las?’ Zij lachte, en zei: ‘hij heeft ook een kostbaare apotheek, en evenwel ik gebruik 'er niets uit, want ik ben gezond; wat zou ik toch leezen, waar aan ik iet had?’ Coosje. Wel, bij voorbeeld, historien; die smaaken jonge lieden nog al het best, om dat zij nieuwsgierig zijn. De gravin. O! ik ben niet nieuwsgierig naar de gekheden en ondeugden der menschen. Coosje. Hoe hangt dit samen? De gravin. Dat zal ik u zeggen: hier was onlangs een verstandig heer: hij zei, en dit onthield ik, ‘de historien beschrijven de gekheden en ondeugden der menschen, deeze geeven de rijkste onderwerpen.’ Ik denk goed van alle menschen; ik wil zo min kwaad van hen leezen, als hooren. Ik heb veel meer belang bij mijne vrienden en buuren, bij onze boeren, dan bij koningen en vorsten, die lang dood en begraaven zijn, en die ik zelf niet bij naam ken. [Mijne moeder lag een boek neder, en de gravin vriendelijk aanziende] vroeg zij: ‘lieve dame, hebt gij nooit eens lust gehad tot leezen?’ De gravin. Mevrouw, toen ik twaalf jaar was, ging ik met mama eens te Amsterdam logeeren, bij eene nigt van ons, die zeer devoot was; 'er viel voor mij niet te loopen of te draaven; en ik verstond geen een woord van 't geen ik hoorde. De tijd verveelde mij zo, dat ik in de boeken, die ik daar vond, ging zitten leezen. Maar toen ik weer hier was, en kon doen wat ik wilde, las ik geen regel meer dan mijn gebed uit mel, en den bijbel; kijk, dat is mijn pligt, en ik doe die ook. Mijne moeder. Tijdverveeling brengt dikwijls jonge lieden aan 't leezen, voor zij daar nog smaak in hebben; maar als zij leeren begrijpen, hoe nuttig dit zijn kan, wordt het leezen weldra aangenaam. De gravin. Ik geloof zelf, dat, zo ik in de stad gebleeven was, ik voort zou geleezen hebben. Uit de bibliotheek, gingen wij in het cabinet van schilderijen. Mijne moeder wees ons de sraaiste stukken. Onze aandagt viel bijzonder op het afbeeldsel van een jong meisje. Wij hadden het zeer druk, over den griekschen neus en over de oogen. De gravin kwam uit nieuwsgierigheid bij ons. Zij bekeek het ook; en zei: ‘nu, ik vind juffrouw mietje veel liever en veel mooijer.’ Ik wierd zo rood als bloed, doch zeide niets. Zij deedt alle mijne beweegingen vlug en grappig na, en zei ‘ik hou van vrolijke meisjes; en ik heb gemerkt, dat juffrouw mietje gaarn lacht; zo ben ik ook.’ Toen zagen wij een heerlijk landschap van potter; de gravin trok mij voor een venster, deedt dat open, en zei: ‘dit is evenwel veel natuurlijker.’ Deeze naïviteit smaakte ons allen. Vervolgens zagen wij twee overschoone afbeeldsels van haar grootvader en grootmoeder. Ik ga, zei zij, beiden dikwijls bekijken, maar als ik zo veel geleek naar mijne grootmoeder, als juffrouw mietje op haar moeder, dan zou ik die moeite spaaren, en mij een reis te meer in den spiegel zien. Dit deedt ons lagchen; en naderhand zeide mijn vader: ‘dit kind der natuur heeft zulke goede oogen, dat zij wel zien kon, hoe gij, als gij bedaard zit, en uwe trekken in rust zijn, het miniatuur uwer moeder zijt.’ De vreemde gewassen behaagden coosje en mij minder, dan de inlandsche schoone bloemen; zij waren minder los geteekend, niet zo schoon gekleurd; en eenigen hadden eene sterke onaangenaame reuk. Ik zag naderhand eens eene bijna zwarte roos, waar van men, als van eene groote zeldzaamheid, veel sprak; het was eene zeldzaamheid; maar ik, voor mij, verkoos onze roozen, hoewel die overal groeijen; en met recht, door de poëeten, de koningin der bloemen genoemd worden. Is 'er in de natuur toch iet lieffelijker, dan eene niet geheel ontlooken roos, die zig tusschen de frissche blaadjes verschuilt, en waarop nog de morgendaauw blinkt! De poëeten (niet de vaersenmaakers) zijn altoos kenners van het schoone. Zij hebben, als zij de godin der liefde schilderden, haar des geene kroon van diamanten of edelgesteente opgezet, maar altoos een roozenkrans. In die landen, zo als, bij voorbeeld, in Frankrijk, daar alle jonge meisjes alleen haar schoon los hangend hair tot hoofddeksel hebben, zijn zij onuitspreekelijk bevallig, wanneer zij dat hair alleen met roozen vercieren; ook dan, als zij geene Hollandsche kleur of zeer regelmaatige trekken hebben; vooral, om dat 'er niets algemeener in dat land is, dan schoone oogen en ijvoorwitte tanden. Na dat wij, door het zien van zo veele en onderscheiden voorwerpen, bijna versuft waren, luidde de klok, om aan tafel te gaan. Ik was zo opgetoogen, zo vervuld, zo geheel bij alles, wat ik gezien had, dat ik bijna niets at: misschien deedt de groote meenigte der geregten, waar van de meesten mij geheel onbekend waren, daar ook wel iets toe. Terwijl ik zo overstelpt bleef, wierdt mijn aandagt getroffen door een zonderling gesprek der oude gravin met mijn vader. Deeze dame hadt bijkans nog niets gesprooken. Zij bemoeide zig met niets, ja hield zelf de honneurs van de tafel niet op; zo als ik van mijne moeder gewoon was. Nog zie ik haar: zij was zeer lang, zeer mager, zeer bleek, en zo stijf als of zij geene wervelbeenen had, of eene koude hadt opgedaan. Zij sprak het volgende langzaam en téémagtig. ‘Ik merk, mijn heer, dat gij een verstandig, en in Gods woord ervaaren man zijt. Ei lieve, zeg mij des, wie is de Antichrist? is het de paus, of is het socijn? en wien houdt gij voor den gog en den magog? [Ik zag de vraagster met een paar groote oogen aan, maar verstond niet, wat zij vroeg.] Mijn vader. Mevrouw, ik ben niets minder dan een geleerd man; niemand is onbekwaamer dan ik, om te spreeken over de prophetische schriften. Ik ken des noch den gog, noch den magog, noch het getal, noch het teeken des beestes. Maar ik hou voor den Antichrist ieder, die zig verheft tegens de zedeleer van Christus. Elke secte der Christenen heeft zijn Paus; dat is, een man, dien men voor onfeilbaar houdt. Het schijnt, dat er reeds ten tijde van johannes zulke Antichristen waren, die door trotschheid, heerschzucht en een ergelijk leeven zig stelden tegen Christus. De oude gravin, (teemende.) Ik zie dan, mijn heer, dat ik mij vergist heb omtrent u. Gij zult mij echter wel kunnen zeggen, in welke periode wij leeven, en of het geen johannes zag, reeds vervuld is? Mijn vader. Neen, mevrouw, ik weet niet, in welke periode wij leeven. Lieden, wier bijzonder werk het is den bijbel te verklaaren, meenen, dat eenige dier gezigten nog onvervuld zijn, zo als de bekeering der Jooden en het ingaan der Heidenen: maar zij stemmen toe, dat dit boek voor ons duister is. Gelukkig, dat wij zalig kunnen worden zonder het te verstaan. De genadige dame zugtte, en bewaarde weder haare gewoone stilzwijgenheid; mij dagt echter, dat dit antwoord haar niet smaakte; doch mijn vader was, dit zag zij nu, geen geleerd man; zij vraagde hem niets meer. De graaf al voort-eetende, en voor zig neer ziende, zei zonder zig aan iemand te adresseeren: ‘daar is niet veel te weeten, maar veel te doen.’ Toen wij alleen waren, zeide ik: ‘vader, het geen de graaf zeide, begrijp ik niet: mij dunkt, dat 'er zeer veel te weeten is, immers voor jonge lieden; doen dat spreekt van zelf.’ Vader. 't Is mij lief, dat gij daar op gelet hebt. Ik heb dit van onze mistique nigten dikwijls gehoord. Weeten zonder doen werkt niets uit, maar doen zonder weeten kan zeer nadeelig zijn. Het verstand moet alle onze daaden bestuuren. Welmeenendheid alleen maakt niet nuttig. Ook alle menschen worden niet geroepen tot dezelf-de pligten. Alles, wat de jonge gravin doet, als zij uitdeelt, doet zij in eenvoudigheid; zij ziet daar niets ongewoons in. Maar zo gij, in de stad woonende, dit wilde nadoen, zou dit niet wel uitvoerlijk zijn, zonder veel opziens te maaken. Mogelijk zegt gij wel: ‘nu ik durf wel bijzonder zijn.’ Voorzigtig! weet gij wel, dat de zugt om bijzonder te zijn, zeer gevaarlijk voor onze deugd worden kan?... Zij verbreekt de zeedelijke orde, en doet ons dikwijls daaden bedrijven, die het meest gerugt maaken, niet, die de beste, de voegzaamste zijn. Moeder. Als die zugt ons bestuurt, vergelijken wij onze daaden niet met de wetten van jesus, maar met het oordeel van anderen. Dwaalt dit oordeel, dan volgt daar uit, dat wij zelf verkeerd doen. Deeze zugt maakt meer huichelaars, dan de onbeschaamdste ondeugden. Vader. Doe des altoos wél met het zuiver oogmerk om uwen god te behaagen; doe het eenvoudig, eenpaarig; laat het u zo gemakkelijk en natuurlijk worden, als uwe ademhaaling, en gij zult geen aandagt opwekken. Wij vertoefden nog twee dagen, en bragten die alleraangenaamst door. 'Er was zo veel voor mij te zien, en dat veel was te gelijk zo nieuw voor mij. Wij namen beleefd afscheid, en de familie bleef tot het laatste oogenblik dezelfde. Wij voelden echter niets van dat onaangenaame, 't welk men ontwaart, als men scheidt van menschen, die met ons harmonieeren. Toen ik dit aan Juffrouw warin verhaalde, begreep zij het. ‘Ik deed, zeide zij, eens met hetzelfde gezelschap een reis van Lion, over Parijs en Metz, tot Antwerpen toe. Wij waren allen elkander vreemd, de reis duurde veertien dagen. Maar wij hadden geen dag gereisd, of wij hadden elkander zo regt gevonden. Deeze gewaarwording vleide ons allen, wijl wij zeer wel over elkander dagten. Maar, 't is ook waar, dat wel opgevoede vrolijke geestige verstandige menschen op zo een reisje rasscher kennis maaken, dan in dagelijksche bijeenkomsten. Men heeft elkander noodig; men wil des behaagen; en men behaagt. Men heeft elk oogenblik geleegenheid elkander kleine diensten te doen. Fatsoenlijke mannen behandelen onze sexe nooit met meer onderscheiding, en nooit wordt die zo beleefd beantwoord. Onze post diligence, werd ras onze waereld, en ieder poogde die tot de beste waereld te maaken. Een onzer reisvrienden scheidde te Brussel van ons; wij scheiden van, wij spraken over hem, als over een oud vriend, dien wij nooit meer zien zouden. Toen wij allen scheiden, omhelsden wij elkander met hartlijke aandoening. Onze koets was zo rijkelijk van eetwaaren voorzien, dat wij wel een week op eene woeste heide hadden kunnen omdwaalen, zonder aan iets gebrek te hebben. Zo dra wij op den grooten weg waren, riep ik uit: ‘nu zijn wij weer geheel vrij!’ 't Is vreemd, maar ik ondervond dikwijls, dat men ook over onverschillige zaaken niet kan praaten, als 'er lieden bij zijn, die ons noch behaagen, noch mishaagen. Dit ging in mijne jeugd neg verder. Ik zal, hoewel ten mijnen koste, (dit voel ik wel) den leezer eens doen lagchen. Het heugt mij nog, dat de portretten in de kamer, waar ik mij met mijne vriendin bevond, mij dikwyls belemmerden. 't Was of wij niet alleen waren; ja, als of zij ons aankeeken en toeluisterden. Alle zinnelijke gewaarwordingen hinderden mij altoos, om mijn geheel hart te openen; dat ging nooit beter, dan als wij ieder in ons bed, na dat de kaers uit was, lagen te praaten. Dikwijls vraagde ik mij zelf: zoude ik uit deeze ondervinding niet mogen gissen, dat de afgescheiden geesten, omsluijert met fijner lighaamen, veel kragtiger en leevendiger hunne gedagten wederzijds mededeelen? Hier zien wij alles zo stukwijs, zo bewolkt; en ook onze vermogens, waardoor wij hier zo onvolkomen zien, zijn nog zo ingewikkeld. De welspreekendste tong, zo zij de tolk is van een ontroerd, vol, gevoelig hart, kan toch nooit uitdrukken, wat men ondervindt; mogelijk voldoet de ‘dichterlijke genie,’ hier nog het best. Zijn verheeven spraak, zijne sterke, en tevens natuurlijke uitdrukkingen, zijn zo zeer niet het werk der kunst, van het wikkend oordeel, als wel van zijne alles overheerschende imaginatie, die de ziel als uit haar zelf opvoert. Hij geeft wel eens meer dan hij wist dat hij bezat; en staat verbaasd over het geen hij zeide. De sterke verbeeldingskragt vormt niet slegts schilders, dichters, musicanten, maar ook dweepers en mistiquen. Hier om zijn hunne schriften voor eenige jonge lieden zo wegsleepend: ik heb een braaf godgeleerden hooren zeggen, ‘dat hij nooit zo ernstig konde bidden op den predikstoel, als in zijne eenzaamheid; maar echter vrijer in eene groote, dan in eene kleine vergadering. 't Is of men daar meer opgemerkt wordt, en dat is zeer lastig voor mij.’
wolf016gesc01_01_36_0
{ "ti_id": "wolf016gesc01", "titel": "Geschrift eener bejaarde vrouw", "vols": "", "jaar": "1802", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "394986016", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1802, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016gesc01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016gesc01", "maand": "2010_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2010-01-19T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 37, "section": 2 }
Vervolg. Het weer was zo schoon, dat mijne ouders beslooten, niet langs den kortsten weg naar huis te keeren, en in het schoone Maarsen te blijven. Wij waren jong, nieuwsgierig, en hadden nog zo weinig gezien; dit besluit moest ons des zeer voldoen. Na wat stilzwijgens, zeide mijne moeder: ‘'t is of het bijzijn onzer weldaadige edelen mij heeft aangestooken; 't is of ik een ontwerp maak, en ik hou niet veel van plannen maaken.’ Vader. Ik ben nieuwsgierig naar het geen gij zult zeggen. Moeder. Ik zal u voldoen, mids gij mij daar over uw gedagten en raad mededeelt. Vader. Zo gij dat eischt, ik beloof het u. Moeder. De goedertieren schepper plaatste ons tusschen de reijen der engelen, en die der dieren: nu vraag ik ‘of wij de betrekking tot beiden niet te veel vergeeten? Te weinig met de engelen onze vriendschap, en met de dieren onze buurschap aankweeken?’ Veele ouders zullen niet goedvinden, dat men in 't bijzijn van kinderen over zulke onderwerpen spreekt. Maar mij dankt, dat het billijk is, de jonge lieden vroegtijdig te onderhouden over hunne hemelsche vrienden. Ik zie in de heilige schriften, dat de engelen altoos veel deel namen in de belangen der menschen. Elk, die deeze schriften kent, kan daar niet aan twijfselen. Paulus noemt ons: ‘medeburgers der heiligen, en huisgenooten gods.’ Hun verblijf is ons eigenlijk vaderland. Het komt mij voor, dat wij meer ons waar belang zouden in 't oog houden, indien wij ons meerder gewenden aan hunne beezigheden; vuuriger, hunne vriendschap zogten, dan als wij, op de plaats onzer doorreis, zo geduurig nieuwe kennissen maaken; in een leeven, waar aan wij naauwlijks regt gewoon zijn, of wij moeten het verlaaten. Wat de dieren betreft; zij, die bij ons leeven, zijn voor ons zo nuttig, zo onöntbeerlijk; zij geeven ons zo veele aangenaamheden, dat zij alle recht hebben op onze goedwilligheid en bezorging. De heer buffon noemt, zeer eigenaartig, den hond den natuurlijken dienaar van den mensch. Hij is meermaal sterker aan ons gehegt, dan de meeste huisbediendens. Gij weet wel, hoe afkeerig ik ben van dat beuzelagtige, 't welk veele vrouwen omtrent haare schoothonden aan den dag leggen; die zij beter voeden, dan huisbediendens, dan arme zieke medemenschen. ‘Men moet, zegt men, de schoone orde der schepping niet breeken, noch de rangen in de samenleeving verwarren; ook niet met opzigt tot redelijke weezens.’ Ik sta dit toe: maar doen wij dit, als wij onze ondergeschikten, onze minderen in verstandige vermogens, of in tijdelijke goederen, met heuschheid, met goedhartige deelneeming behandelen? Wij brengen hen alleen nader bij ons; maaken, dat zij meer leeren voldoen aan hunne bestemming; wij maaken hen des ook gelukkiger. Maar, als onze onbedagtheid hen zo gemeenzaam, zo vertrouwlijk behandelt, als wij alleen onze bijzondere vrienden moeten behandelen; zo wij hen raad vraagen, onze geheimste zaaken toebetrouwen, dan doen wij hen een weezenlijk nadeel. Wij rukken hen voor eenige oogenblikken uit dien staat, waar in zij te vreeden waren, en misschien krijgen zij neigingen, die zij op den duur niet kunnen voldoen. Ik keer nog eens tot de huisdieren. Ik had altoos gunstige gedagten van lieden, die een nuttig, oud geworden huisdier in hun testament geplaatst hebben. Bijzonder de paarden. Hoe naar is het voor mij te zien, dat, in onze groote stad, de oud geworden paarden bezwijken onder de geesselslagen eens ruwen onbarmhartigen meesters! Hij denkt misschien, dat zijn paard ers sleede maar één geheel uitmaaken. Maar als men weet, dat deeze ongelukkige schepsels in hunne jeugd gelukkig waren, en, hadden zij kunnen wenschen, niets zouden gewenscht hebben; is dit gezigt voor mij nog treuriger! Hoe gaarn bragt ik het mijne toe, om eene kas ten hunnen voordeele opteregten, op dat deeze schoone, nuttige dieren eenen gerusten ouden dag hebben konden! Zij, die hun geheel leeven gewerkt hadden, zoude ik vooral beloonen, en nog overvloediger weldoen. Ik. Maatje, was het descartes niet, die stelde, dat de beesten geen gevoel hebben? Moeder. Ja, en hij heeft nu nog zijne navolgers. Ik. En zijn dit goede menschen? Moeder. Zeer zeeker! Twijffelt gij daar aan? Ik. Dit verwondert mij! Moeder. Hunne dwaling ligt in hun verstand, niet in hun hart. Ik. Wel, zagen die verstandige menschen dan niet, dat, als men een dier slaat of doodt, het krimpt door pijn? Zouden zij lijden, als zij ongevoelig waren? Moeder. Als gij uw vinger op eene snaar drukte, zaagt gij dan niet, dat zij weder werkte? Als gij op een ledig vat klopt, geeft het dan geen geluid? Besloot gij daaruit, dat die snaar en dat vat gevoel hadden? Ik. Wel, om de waarheid te zeggen, ik dagt daar nooit iet, wat ook, bij: maar, nu ik 'er aan denk, geloof ik het in 't geheel niet. Moeder. Wat is nu de oorzaak van dit verschijnsel? Ik. Ja, moeder, dat weet ik niet! Moeder. (zij glimlachte). Zoude het niet best zijn, uw oordeel over descartes opteschorten, tot dat uw vader de moeite genoomen heeft, u over dit onderwerp iet meer te zeggen? Ik. Ja, dat is best; ik kan niet oordeelen over iet, daar ik zo bedroefd onkundig van ben. 't Is maar jammer, dat ik zo nieuwsgierig blijf! Moeder. Jammer? Dat zie ik niet! Als jonge lieden niet nieuwsgierig zijn, kan men 'er niets mede beginnen; en dit stelsel moet u vreemd genoeg voorkomen, om 'er meer van te willen weeten. Zo uw vader daar aan eenigzins wil voldoen, het zal mij aangenaam zijn, en kan uwe vriendin niet verveelen. Coosje. Ik ben even nieuwsgierig als mietje; ik vrees maar iet... Ik. Wat dan? Coosje. Dat wij nog niet genoeg weeten, om 'er véél van te kunnen verstaan. Vader. Gij kunt, mijne kinderen, wel denken, dat zo een groot philosoof als descartes nog al eenige rede zal gegeeven hebben van eene stelling, die u zo verbaasd vreemd moet voorkomen? Coosje heeft gelijk; gij zijtnog niet genoeg voorbereid, om met nut daar over te hooren spreeken. Ik zal des liever uwe moeder antwoorden. Wij, mijne waardste, kunnen in gedagte over de engelen niet zeer veel verschillen. Zo lang ik denken konde, scheen het mij niet vreemd, dat wij beschermengelen hebben. Misschien (want ik geef het alleen voor een misschien,) zijn wij aan hunne waakzaamheid veel verpligt; zo wel met opzigte tot onze veiligheid, als tot onze zeedelijkheid. Maar ik meen, dat wij onze vriendschap met hen niet beter kunnen betoonen, dan door ons voor te bereiden voor hun gezelschap. Ik denk over de voorbidding geheel Protestantsch; ik begrijp echter, dat 'er welmeenende, hoewel zwakke, Christenen zijn kunnen, die hunne voorbede verzoeken. Moeder. Gij hebt gelijk: wij zelf verzoeken die dikwijls van andere menschen; niet, om dat wij gelooven, dat hun gebed de Goddelijke besluiten zal veranderen, maar om onze onderlinge liefde en goedwilligheid te bevorderen. Vader. Wij bidden ook niet, om den alweetenden god onze behoeften bekend te maaken, of om zijne ontserming optewekken; maar om de gevoelens van onze volkomene ashangelijkheid, ons vertrouwen, leevendig te houden; wij bidden ter onzer vertroosting, bemoediging en heil. Dit heeft geen plaats omtrent de engelen. Moeder. De ondervinding leert, dat, naar maate men onkundig is, en zeer onvolmaakte denkbeelden vormt van den aanbiddelijken god, men hem des te verschrikkelijker voorstelt. Vader. In 's waerelds kindschheid dagt bijna niemand aan god, dan als aan een magtig, vreeslyk weezen, die het kwaade gestrenglijk wreekt. Zo stelt zig het onkundig volk nog zijnen god voor! Het heeft noch de vrijmoedigheid, noch de sterkte van geest, om onmiddelijk den goedertieren vader der menschen in gebede te naderen. Hoe dommer de mensch is, dies te zwakker van geest, en te vreesagtiger is hij ook. Daarom heeft hij veele middelaars, veele voorbidders noodig. Maar de wel overtuigde Christen weet, dat zijn zaligmaaker alleen zijn voorbidder is. Dit leeren hem de euangelisten en de apostelen. Moeder. Zedert men afweek van de schoone eenvoudigheid des Christelijken godsdienst, en vergat: ‘daar is maar één god, en jesus christus is onze eenige middelaar;’ zedert men menschelijke begrippen gevoegd heeft bij deeze leer, nam men zeer onbestaanbaare leerstelsels aan, en noemde die de leer van jesus. Een groot gedeelte der Roomsche Christenen roept niet alleen de heilige engelen aan, maar ook de Moeder gods. [Coosje en ik wisten niet, wie zij bedoelde; wij zagen elkander aan, doch vraagden niets.] Zo ging allengs het denkbeeld verlooren van dien god, dien abraham en moses hadden aangeroepen als ge-naadig, barmhartig, groot in goedertierenheid, die den berouw hebbenden zondaar in genade aanneemt; die zig over ons ontfermt, zo als een vader zig ontsermt over zijne kinderen. Men vergat, dat god ons, om de zwakheid onzer natuur, jesus heeft voorgesteld als onzen middelaar en voorbidder, en niet om god tot ontferming te beweegen; dat wy door hem met god, en niet dat god met ons is verzoend geworden. Onder deeze en soortgelijke gesprekken kwamen wij te Breukelen; en verkoozen naar Maarsen te wandelen, terwijl de koets ons volgde. Elk oogenblik stonden wij stil voor de schoone buitenplaatsen. Dit oord is schoon, maar het was niet genoeg landschapagtig. De Vecht verlokte ons, om haar wat hooger optewandelen. Hier zagen wij veele plaisierjagtjes en schuiten. In de verte hoorden wij zingen, en, hoewel het niet musicaal was, behaagde het ons. Het waren de kinderen uit het Collegianten weeshuis, die juist dien dag eene uitspanning hadden, en boven op het jagt zaten. Zij zongen uit hun geliefden camphuisen het lied: ‘allerliefelijkste liefde,’ groetteden ons beleefd, en hadden allen iet geschikts, iet zeedigs, in hun voorkomen en kleeding! Mijne moeder zeide bij die geleegenheid: ‘weinige kinderen zijn zo gelukkig als deeze. De meisjes hebben het daar, voor hunnen stand in de waereld, al te wel: men leert haar daar denken! zij begrijpen, 't is waar, dat de dienst-baarheid (waartoe zij geschikt worden,) geen mensch ontëert; maar hoe moeijelijk moet het haar toch vallen, uit dit stil verblijf van overvloed en onderwijs, over te gaan tot den staat der dienstbaarheid, en verstooken te zijn van de geleegenheid, om zig te oefenen! Zij kunnen niet zo willeloos zijn, als men van de dienstboden eischt. Zij hebben wel de meeste gebreken der bedienden niet, maar zij hebben andere, en die men minder over het hoofd ziet. Zij zijn des nooit zo bemind als zulke, die niets weeten van de waardij en rechten der menschen. Zij handelen getrouw uit godsdienstige beginsels. Zij zijn zeedig beleefd, maar kunnen zig zo niet alles laaten zeggen; zij denken niet, dat een geschenk alles weer goed maakt.’ Wij kwamen langs eenen schoonen weg, en met het aangenaamste weder, te Maarsen. Onze aandagt viel op een groot getal Jooden, die wij (jonge lieden) hier niet verwagtten. Het dorp intreedende, ontmoette ons eene menigte arme, afzigtelijk morsige, kakelende Smausen. En, dewijl ik altoos overluid dagt, zeide ik: ‘moeder, hoe is het mogelijk, dat god zulke smeerpoesen tot zijn bijzonder volk verkooren heeft?’ Ik wist wel, dat god alleen op het hart ziet; maar, het geen ik reeds van hunne vaders geleezen had, deedt mij vermoeden, dat hun hart niet veel zuiverer ware, dan hunne walgelijke uitwendigheid; en zij moeten van eigenliefde verblind geweest zijn, om zig te kunnen verbeelden, deeze voorkeur waardig te zijn. Zo dagt ik, toen ik mijne al te leevendige verbeelding liet begaan, en nog te onkundig was, om over dat uitverkooren volk betaamelijker te denken. Die onder mijne leezers, die in hunne jeugd bijna gestemd geweest zijn, als ik in de mijne, weeten, welke grillige invallen men, bij zekere voorkomende geleegenheden, krijgt; ook wel, als 't ware, tegen onzen wil; hoewel zij te opregt zijn, om die op adam, of op den vorst van 't eeuwig duister rijk te schuiven. Voortgaande, kwamen wij voor een zeer zind lijk, vrij aanzienlijk huis. Op de stoep stondt een oude Jood, met een lange, breede, glinsterend witte baard, die zijne borsten overvloeide. Nooit zag ik, onder alle mijne prenten, een zo schoone, ouden kop! Vastheid en gezondheid bloosden op zijne kaaken. Zijn ruime loshangende zijden nagt japon, van paarsche zijde, gaf aan hem een voorkomen van grootschheid, die mij trof. Hij sprak met een mooi, bruin, keurlijk in 't wit gekleed, jong meisje, dat hem met liefde en eerbied aansprak. Ik stond stil, om deeze uitmuntende grouppe te zien; en toen ik merkte, dat zij mij zagen, groette ik met de grootste beleefdheid. ‘Ach, moeder, luisterde ik haar in, zo (dunkt mij,) heeft abraham 'er uitgezien, toen hij engelen vergaste.’ Zij was, dagt mij, met deeze aanmerking te vreede. Toen dagt ik nog eens aan dien morsigen hoop; ik knapte hen, in mijne verbeel-ding, wat op; en toen waren zij buuren gelijk. Ik deelde coosje alle mijne fraaije aanmerkingen mede. Zij antwoordde mij met camphuisen: ‘Gebrek van goè bezitters Geeft kwaê bewooners steê.’ Toen wij weder in de koets zaten, om naar ons buiten te keeren, zeide coosje: ‘met hoe veel innig leedweezen zie ik altoos die dood arme, zig zelf afwerkende Jooden, die zelf door de vermogenden onder hun niet worden bijgestaan; hoewel de wet van moses dit ernstig beveelt!’ Waar van daan, dagt ik, zo geneel verschillende aanmerkingen over dezelsde/menschen, doortwee jonge meisjes, even goedhartig, en naar dezelfde regels opgevoed? Zijn wij lijdelijk in onze invallen? Vertoonde mijne vriendin zig in een voordeeliger licht? Laat de menschenkenner beslissen u; zo niet, dan zullen onkunde en hoogmoed het vonnis wijzen, en zeeker ten mijnen nadeele. Toen ik onder was, en in de waereld leefde, heb ik mij dikwijls gevraagd, wat is toch de rede, dat van twee, ons even onbekende, voorwerpen, die even ongelukkig zijn, altoos dat, hetwelk aan onze zinnen behaagt, ons medelijden het fterkst opwekt? Een schoon kind schreit; dit treft ors; wij neemen het op den arm, wij liefkoozen, wij kusschen net; een ongevallig kind schreit óók; wij noemen het een lastige schreeuwleelijk, zonder 'er ons veel mede te bemoeijen; en wij weeten echter niet, waarom deeze kinderen bedroefd zijn. Deeze bedenking kan men voortzetten tot de volwassenen, ja zelf op misdaadigen toepassen. Het overig gedeelte van den dag waren onze gesprekken meer dagelijksch. Wij vonden juffrouw warin op het voorland. Hoe veel hadden wij te vertellen; want hoe veel hadden wij (zo kwam het ons voor!) gezien!
wolf016gesc01_01_36_1
{ "ti_id": "wolf016hist01", "titel": "Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart", "vols": "", "jaar": "1782", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "39496182X", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1782, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016hist01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016hist01", "maand": "2003_12 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-11-21T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 1, "section": 1 }
Nederlandsche Juffers! Velen uwer lezen: niet eenig en alleen, om de verveling te ontvlieden; niet eenig en alleen, om eene ongevallige vertoning te maken, door het opzeggen van kundigheden, die niet altoos van de nuttigste soort zyn; neen: velen uwer lezen, om uwe denkbeelden te vermeerderen; en dus verstandig te leren denken en doen. Men heeft, zedert eenige jaren, zich meer beginnen toeteleggen, om ook voor u te schryven. Men heeft u gezonde begrippen gegeven van zaken, waar by gy het hoogste belang hebt; daar gy niet onkundig van zyn moogt, indien gy geen afstand doen wilt van het voorname doeleinde, waaröm de Eeuwige wysheid Menschelyke zielen vormde - Kennis en Gelukzaligheid! Nimmer sprak, in ettelyke eeuwen, de Godsdienst zo bevattelyk. Nimmer tradt de hemelsche Zedekunde u zo bevallig te gemoet. Nimmer schikte de onveranderlyke Reden zich zo zeer naar de aandoenlykheid uwer harten. Men heeft het Ryk der Natuur voor u opengesteld, en gy kunt u bedienen van gidsen, die u, door een pedant voorkomen, niet angstvallig maken. Alle Dichters zyn thans niet eenig en volstrekt bezig met het opdeunen van beuzelingen. Men kan nu rym lezen, daar het gezont oordeel niet in over hoop ligt met de harsen - poppen des Poëets. Gy hebt zedelyke verhalen, Drama's en Treurspelen: Daar is des zeer veel voorraads, om uwen weetlust te voldoen. Niemand, die niet geheel en al onbevoegt is, om door u te worden aangehoort, zal ook immer voorgeven, dat het goede, het voortreffelyke, niet goed, niet voortreffelyk is, als het uit een 's Vyands hand komt: 't is echter wáár, dat er iets zeer ongevalligs voor elk, die zyn Vaderland bemint, gelegen is, in te zien, dat verre het grootste getal goede Boeken vertalingen zyn. Verre zy het van my, tegen het vertalen te yveren: Laten wy liever die bekwame lieden bedanken, die onze ontaalkundige Landgenoten in staat stellen, zich over de grootste Geniën van Europa te kunnen verwonderen. Zy zyn het, die ons dierbare schatten aanbieden. Dit is myns oordeels de weg, waar langs wy onzen Letterkundigen smaak moeten leren verbeteren: ik meen ook, dat wy, in dit opzigt, nog het minst gevordert zyn. Men geve ons zo lang de Werken van Jerusalem, Niemeyer, Gesner, Wieland, Hermes, Klopstok, Pope, Richardson, Thomas, enz., tot dat er Vaderlansche Vernuften onder ons opstaan, wier werken insgelyks vóór de Buitenlanders verdienen vertaalt te worden: Die Leerling, die liever gebrekkige Prenten van Inlandsche Plaatkrassers na tekent, dan studiën van de beste Meesters, zal, maak daar staat op, nooit een Vinkeles worden. Laat men des voortgaan met het Vertalen; maar laat men, met opzicht tot het oorspronkelyk schryven, het eene doen, en het andre niet nalaten. Tot dus verre, lieve Juffers, zyn wy het nog al taamlyk eens: maar nu zal het zo goed met ons niet gaan. Wil ik u eens wat zeggen? Men heeft u al vroeg wys gemaakt, en gy meent ook waarlyk, dat gy dit gelooft: dat geen Vaderlandsche pen Werken van smaak schryven kan; dat onze harsens zo slegt bewerktuigt zyn, dat wy nooit in dit stuk met de Buitenlandsche schryvers kunnen gelyk staan; dat ons vernuft zo dampig is als onze luchtstreek; dat wy kunnen arbeiden, blokken, iets door en door denken, maar dat wy noch schilderen noch schertzen kunnen: met nog een hele menigte zulke droeve dingen meer. Dit ontkennen wy; ook, schoon wy maar te dikwyls de ondervinding tegen hebben! Met dit zelfde compliment streek men, nog maar voor weinige jaren, geheel Duitschland door. Duitscher en Domkop was by-naar het zelfde. Vóór de grote Dichter Pope zyn Rape of the Lock uitgaf, moest een geheel denkent Volk met dien huik ter kerk gaan. ‘Maakt Commentariën en Postillen,’ graauwde men de Duitschers toe: ‘Denkt, riep men tot de Engelschen; (en wat men tegen ons zeide, zwyg ik om vredens wil,) wy Franschen, zyn de gunstelingen des Vernufts; uwe lompe vuisten kunnen de Bevalligheden niet met rozen bekranssen; of in den Tempel van den smaak offerhanden aanbieden.’ Eindlyk staan er Geniën op, die hun verächt Vaderland wreken; England heeft haar Pope, Duitschland zyn Wieland. Richardson schildert eene Godlyke Clarissa: Klopstok zingt zyne Messiade; en het lezent Europa stemt toe, dat alle gematigde Luchtstreken grote mannen kunnen voortbrengen. Besluit hier echter niet uit, beminde Landgenoten, dat ik geloof, dat een Engelschman zo bevallig kan schryven, voor een Italiaan, als voor zyn eigen volk. Dit geloof ik niet. 't Is hier de plaats niet, om u reden van dit myn geloof te geven: vertrouwt dan nu eens, dat ik geen Vriendin van een blint geloof ben: Dit wilde ik alleen aantonen, dat yder Volk zyn eigen Schryvers, zo wel als zyn eigen Helden en Staatsmannen moet hebben, en, zo men lang genoeg geleerd heeft, ook hebben zal. Doordrongen van deeze denkbeelden, hopen wy dien tyd nog te zien aankomen: maar ondernemen teffens, om een oorspronkèlyk Vaderlandschen Roman uittegeven. Een Roman, die berekent is voor den Meridiaan des Huisselyken levens. Wy schilderen u Nederlandsche karakters; menschen, die men in ons Vaderland werkelyk vindt. Zo wy wel geschildert hebben, zullen kenners dat toestaan. Wy hebben echter iets meer in 't oog, dan blootlyk te willen beproeven, hoe verre wy het brengen kunnen. Onze hoofdbedoeling is aantetonen: ‘Dat eene overmaat van levendigheid, en eene daar uit ontstaande sterke drift tot verstrooijende vermaken, door de Mode en de Luxe gewettigt, de beste Meisjes meermaal in gevaar brengen, om in de allerdroevigste rampen te storten, die haar veracht maken by zulken, die nimmer in staat zyn, om haar in goedheid des harten en zedelyke volkomenheid gelyk te worden; by zulken, die zy in 't licht stonden; by zulken, die het wrede vermaak hebben, om haar, reeds gevallen, dodelyk te grieven, of zich niet verwaardigen, zich immer in te laten met haar, die niet der Ondeugd, maar der Onbedagtheid ten prooije wierden; dat het, ook om die reden, een onschatbaar voordeel voor jonge Meisjes is, onder de bescherming te komen van zulke Vrouwen, die voorzichtigheid aan minzaamheid, en goedhartigheid aan eene beredeneerde onverzetlykheid verbinden: wyl dit die geenen zyn, onder wier bestuur de beste meisjes ook de braafste Vrouwen worden.’ Eene der stelregels onzer Vriendinne Burgerhart was: ‘Indien ik u bedroog, dan zoude ik zelf eerst moeten bedrogen worden, en wie in de wyde waereld zou er toch belang by kunnen hebben, om my te willen bedriegen.’ Zy geeft daar op, ter goeder trouw, de reden, waaröm zy dus denkt; zo als gy in een harer Brieven aan haren Voogd zien kunt. Er is nog eene klip, die zy niet zag: ‘Ik bedoel niets dan my te diverteeren; en daar in is immers geen kwaad?’ Zo, lieve jonge Juffers! als wy agttien, negentien jaar zyn, en Burgerharts geäartheid hebben, denken wy allen: doch dit is verkeert. - Dit hebben wy ook tragten aan te wyzen. Ons hart kan trillen van vrees, wanneer wy bevallige, zoetaartige, ouderloze, of niet wel opgevoede jonge Juffertjes, in dien gevaarlyken leeftyd, waar in de jeugd gevoelige harten ontwikkelt, en nog sluimerende driften wakker maakt, eene Waereld zien intreden, met de onärgdenkentheid eens kinds, dat geen gevaar kan vrezen, 't geen het niet kent. Niet altyd berokkent het fyn overdagte bedrog het bederf deezer kinderen: neen! daar zyn mooglyk geen Lovelaces dan in de denkbeeldige Waereld; maar zy behoeven er niet te zyn: Om onherstelbare rampen voorttebrengen, zyn veelmaal tomeloze liefde, en niet vooruitziende onvoorzigtigheid, meer dan toereikende. Volgen wy, myne lieve jonge Vriendinnen, eens zulk een Meisje met onzen aandagt. Er behoeft mooglyk maar één sterfgeval voortekomen; maar één nimmer te voorzien toeval; maar één nooit gezogte gelegenheid, en de gevolgen kunnen deerlyk zyn. En dit alles is des te natuurlyker, naar mate het hart, het hart zelf, goed is; en zy onkundig van het kwade, om dat zy in haar zelf geene onbetaamlyke neigingen heeft. Voegt híer by, algemene goedwilligheid, die van yder het best denkt, (en dit eenen heiligen pligt acht te zyn,) zekere zagtheid van aart, die zo byzonder vrouwlyke deugd! zekere ontfangbaarheid voor alle indrukken, die ons de volmaaktbaarheid harer natuur aantonen. Laat dit Meisje fraai, bevallig, geestig, zeer levent, zeer slof of zeer streng opgevoet zyn; en raakt zy gelukkig ter plaats harer bestemming, dan, wy bekennen het, moet er iets gebeuren, dat alleen zuiver geluk is, dat het gebeurt. Dus veel van ons hoofdoogmerk en van de aanleidende oorzaken, die ons overhaalden, om de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart uittegeven. En zy, die verdienen dat wy ons hier toe verledigden, zullen ons, dus verre, vriendelyk bedanken, en gaarn gebruik maken van dit Boek. Maar, my dunkt, ik hoor hier en daar een jong Juffertje, dat niets meer van ons land overheeft, dan met negotie gewonnen schatten, en eenen ouden deftigen Hollandschen naam, met een opgeschort neusje, dus spreken: ‘Een Hollandsche Roman! Hede, ma chere, wel hoe vindt gy dat?’ (En ma chere vindt het even ridicul als ons Juffertje.) ‘Ik lees geen Hollandsch; ik geloof ook niet, dat ik het zou kunnen lezen, maar ik ben toch nog al benieuwt; willen wy er nu en dan eens een verlegen uur aan geven?’ Mag ik u bidden, doe het niet; waarlyk, gy zult er niets aan hebben. Gy hebt immers Romans, die u aanstaan. Gy hebt immers uwe Canapé Couleur de Rose, uw Gris, Gris, uwe ... maar wat hoeft Papa ook alles te weten? Dat is immers divin! Lees dit Boek niet. Men vindt in deeze Roman geen wandaden, die een Engelschman zelf met rilling leest; geen zo overdreven deugden, dat zy voor onszwakke menschen onbereikbaar zyn. 't Is waar, er is een verfoeilyke Heer R. in; maar wy vrezen te moeten zeggen, dat men in ons Vaderland zelf wel eens zo een schelm aantreft. Tomeloze drift, de gewoonte om altoos te overwinnen; hoeft er iets meer, om zulk een karakter uittemaken? Daar wordt in dit gehele werk geen een Duël gevogten. Eens echter wordt er een oorvyg uitgedeelt. Er wordt noch geschaakt, noch vergif gedronken. Ons vernuft heeft niets wonderbaarlyks uitgedagt. Alles blyft in het natuurlyke; de uitvoering zal alles moeten goed maken. Wy maken u bekent met uwe Landgenoten; met die, meen ik, die gy gaarn zoudt kennen, indien wy u met dezelven in kennis bragten. Wie zou toch niet gaarn een avond doorbrengen in het gezelschap der Juffrouwen Willis, Burgerhart, en Brunier? Wie zou zich niet gelukkig achten in de vriendschap eener Mevrouw Buigzaam, eener Weduwe, als de oude Juffrouw Willis? Wie heeft geen liefde en achting voor de vrome Juffrouw Doorzicht? Wie onzer zou de kaarten niet neerleggen, om den Heer Blankaart te horen praten? (hoewel hy maar een niets beduident oud Vryer is.) Wie zou zich met eenen Hendrik Edeling, (die echter geen Grandison is,) niet gelukkig achten? Wie bemint den eerlyken goedaartigen Willem Willis niet? Wie zou de grilligheden van zulk een eerlyk goedhartig man, als den ouden Heer Edeling, niet inschikken? den braven Heer Helmers niet eerbiedigen? Wie zou door de goedhartigheid eens Bruniers niet voor hem ingenomen worden? Wie is niet vrolyk in 't gezelschap van Cornelis Edeling; met achting vervult voor den Eerwaardigen Heer Redelyk, en den weldenkenden vriendelyken Dominé Smit? om geen meer personen op te noemen, die meer in de schaduw blyven? Juffrouw Hofland wordt het slagtoffer harer gierigheid en dweepzugt. Benjamin en Slimpslamp kunnen niets dan versmading wekken, en zyn hier in met Bregt gelyk. Maar onze eerlyke Pieternelletje Degelyk, onze dankbare en trouwhartige Frits, zyn niet beneden onzen aandagt: daarom hebben wy beide ook in de Nareden gedagt. Meer, lieve jonge Juffrouwen, zullen wy hier niet byvoegen. Voldoet uwe nieuwsgierigheid, en vergeet niet, wat het hoofddoel deezer Historie is. In de Beverwyk, 1782.
wolf016hist01_01_0_0
{ "ti_id": "wolf016hist01", "titel": "Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart", "vols": "", "jaar": "1782", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "39496182X", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1782, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016hist01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016hist01", "maand": "2003_12 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-11-21T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 85, "section": 1 }
Myne liefste Saartje! Ik ben wel, en gelukkig hier aangekomen; daar is niets onderweeg voorgevallen. Tantes Kamenier kortte my fraai den tyd, en wy reden de Plaats op, voor ik het wist. O, myne Tante is eene allerbraafste Vrouw, in duizend opzigten! Zy ontfing my met tederheid; zy is myn Vaders eenige Zuster. Neef Jan is om zyn Broêrtje, die te Warmond school ligt. Oom komt morgen; zo hy kan, schryft hy: Ik ben vroeg opgestaan, om aan u, myne waarde, ongestoort te kunnen schryven. Het viel my zeer moeilyk, u, schoon maar voor eenige dagen, te verlaten: veel liever zou ik t'huis gebleven zyn; hoe gaarn ik ook by myne vriendelyke Tante, en op haar Buiten, ben. Wat is het eene lastige aandoening te moeten denken, ook deezen dag zie ik myne Vriendin alweer niet! ik zal van avond niet met haar praten! Zeg my, lieve Burgerhart, wat is toch vriendschap? Is zy dankbaarheid? Neen, want vóór ik nog verpligting aan u had, beminde ik u met voorkeur. Ik weet niet, wat zy is; maar wel, dat zy zo aangenaam voor myn hart, als voordelig voor myn verstand is. Tante zegt, dat ik zeer in myn voordeel verandert ben. Ik ben overtuigt, dat dit wáár is, maar tevens dat ik u, myne lieve Burgerhart, daar voor, als ook onze uitmuntende Buigzaam, alle erkentenis schuldig ben. Dit zeide ik ook aan myne Tante; die u gaarn, wel zeer gaarn, hadt Buiten verzogt; maar, zei zy: ‘myn oudste Zoon is met de Vacantie t'huis, en ik hoor, dat de Heer Blankaart zo wys met haar is; nu, zy meriteert het ook, dat zie ik wel.’ Ik wensch Neef Jan op honderd mylen, (ten minsten heel te Utregt,) om dat hy my berooft van uw byzyn. Hy vroeg naar u, en zei, dat hy met zeer veel achting van u door zekeren Heer hadt horen spreken. Ons Buitenleven is geheel voor den merididiaan, zeit Hartog zo niet? der stad berekent. Oordeel, hoe my dat smaakt! Tante is, in dit stuk, en in dit stuk ook alléén, du Ton. Wy spelen even goed als in de stad. Wy zyn comme il faut, van s' ochtends, en in den namiddag maken wy ons twede Toilet. ô Saartje, en dat in zulke heerlyke dagen, en op een plaats, die geheel-en-al Buiten is.... Uwe confidence nopens den Heer Hendrik verheugt my! Gy verdient zo een uitmuntent man. Hy verdient u ook; maar gy zult ons immers niet spoedig verlaten? Zyne bedaartheid kan hem niet nadelig zyn by eene Dame, die zulk eene statige Juffrouw Willis tot hare vriendin verkoos. Ja, Saartje, 't is toch verdrietig voor my. U bemin ik met een onverdeelt hart: ik heb geene vriendin dan u; en dat Naatje heeft zo veel deel in uwe genegenheid, dat er voor arme Letje niet veel overschiet. Evenwel dit is niet redelyk van my; ik weet, dat Juffrouw Willis den voorrang verdient boven my, die niets ten uwen nutte kan aanbrengen, of heeft aantebieden dan een hart, dat geheel vriendschap voor u is. Ei lieve, laat Cootje my eens schryven, of hy ook betert in dit stuk; ik moet het weten. Myne Tante heeft een paar mandjes, met fyne vruchten, zelf ingepakt, om die aan de waarde Juffrouw Buigzaam te zenden: hoe veel achting heeft zy voor onze Moederlyke Vriendin! Groet onze Lotje: hier is een doosje met aartige schelpjes voor haar, om by hare andere snuisteryen te doen: zy zal er zó mede in haar schik zyn. Ik heb uw Almanakje stilletjes tegen het myne verruilt, om toch iets van u te hebben; het myne ligt in het groene kistje op ons Toilet. Hoe dikwyls doorblader ik het, nu onder dit, dan weêr dat voorwendzel. Zulke beuzelingen laten geen confidence toe; maar zo wy alles, wat onze inbeelding in waarde aan duizend dingen byzet, daar afnamen, hoe veel duizend dingen zouden dan geen beuzelingen zyn. Vaarwel, myn dierbare, hartgeliefde Vriendin! Hoe verlang ik om u weder te zien! Doch ik moet niet ondankbaar zyn. Myne Tante maakt u haar compliment, en hoopt de eer te hebben, om u deezen Zomer nog eens te zien. Altoos de uwe, Letje Brunier.
wolf016hist01_01_84_0
{ "ti_id": "wolf016hist01", "titel": "Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart", "vols": "", "jaar": "1782", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "39496182X", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1782, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016hist01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016hist01", "maand": "2003_12 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-11-21T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 140, "section": 1 }
Lieve broeder! Ik ben eenige dagen zeer ongestelt geweest, en heb zelf drie dagen het huis moeten houden. Uw laatsten, uit Parys geschreven, heb ik ook daar op 't oogenblik- ontfangen. Ik verheug my over uwe kennis met dien waarden man, als ook over de gunstige gedagten, die hy te mywaards voedt: Den Heer Willis hoop ik eens met myne byzonderste vriendschap te beschenken, gelyk ik naar de zyne vurig verlang: ik ben voorbereit, om hem hoog te achten, en te beminnen. Ik zal myn verhaal vervolgen: Zo dra ik het wagen durfde om uittegaan, ging ik naar het Huis van Mevrouw Buigzaam, en werdt van myne Beminde met alle tekenen van heuschheid en vriendschap ontfangen. Zy is wat afgenomen, doch de koortzen houden op; en nu, nu heeft zy eene zagtheid in haar gelaat, die my nog veel meer bekoort. Zy was alleen t'huis: Mevrouw Buigzaam was met de jonge Juffrouwen naar de Kerk, en Juffrouw Hartog op haar gezelschap. Ik zat by haar, en nam de vryheid van hare hand te nemen, terwyl ik my informeerde nopens haren welstand, en zei, dat ik my veel beter gevoelde, 't geen zy met een zeer merkbaar genoegen hoorde. Deeze gelegenheid, ging ik voort, is te gunstig, dan dat ik die niet zoude gebruiken, om u nogmaal van myne liefde de sterkste verzekering te doen. Ik weet wel, dat de liefde geen vrucht van dwang is; maar ik hoop echter, dat gy my eens met meer onderscheiding zien zult. Myne liefde is niet romanesq: de hoop alleen is in staat, om my te doen volharden. ô! Dat gy my nog eens beminde; nooit zoudt gy u beklagen, dat gy my den voorrang in uw genegenheid gegeven hadt! Zy. Ben ik wel geschikt, om u zo gelukkig te maken, als gy verdient te zyn? ô Myn Heer Edeling, laat ik, vóór ik een besluit neem, nog eerst myn karakter beter vormen naar dat der Dame, die ik als myne Moeder eerbiedig! Ik ben zo bedagtzaam, zo bedaart, zo bestendig niet, als zy, die uwe liefde verdient, behoort te zyn. Ik vorm my zulke ernstige denkbeelden van het Huwlyk! Ik vrees, dat ik nog niet geschikt ben, om myne bespiegelingen altoos tot betrachtingen te verhogen. Ik wagt den Heer Blankaart binnen weinige dagen; laat ik met hem alles eens overwegen. En gy hebt immers een Vader, myn Heer Edeling? (Ik voelde die zet!) Ik. Dat is zo: maar kunt gy een oogenblik twyffelen, of myn Vader zich niet vereert zoude achten met zo eene Dochter? Hy zal mooglyk eenige bedenkingen hebben, over het geen de goede man onderscheid van Religie noemt; gy weet, ik behoor tot de Lutersche Gemeente, maar de Heer Blankaart en myn Vader zullen dat wel vinden. Zy. Indien dat nodig wordt, twyffel ik daar ook niet aan: wat my betreft, ik zal dit omtrent u zo weinig in aanmerking nemen, als gy omtrent my deedt. Doch het is nog zo ver niet. Ik. Uw Voogd komt (zo schryft myn Broeder my,) met den Heer Willis en met hem t'huis; zy hebben elkander te Parys ontmoet. Hoe aangenaam zullen deeze drie reizigers zyn! Zy. Dan krygen wy elk een Broeder t'huis? want Willis is myn Broeder; als gy hem kent, zult gy myne keuze billyken. Ik. Dat doe ik nu reeds: ik ken Willis. De Kerk ging uit, en wy veranderden van discours. Mevrouw Buigzaam en de beide Dames waren verheugt, my zo veel beter te zien. Ik bleef er dien gehelen avond tot tien uuren, want Mevrouw deedt ons de eere aan om te spelen. Nooit hoorde ik zulk een zielen - muziek. 't Is meer dan kunst! Ik hoop, dat gy 't eens zult horen. Zy nam occasie, om my alleen te spreken, en zei: ‘daar, myn Heer Edeling, lees dit geschrift; dan zult gy eerst uwe beminde Burgerhart recht kennen: zy weet niet, dat er u iets van bekent is. Hou dit in 't oog.’ Ik lei het Papier in myn brieventas; en afscheid genomen hebbende, spoedde ik naar huis om te lezen. Ik at niet, maar ging, Vader gegroet hebbende, naar myne kamer. Lees, en dan zult gy kunnen bezeffen, wat in myn hart, onder het lezen, is omgegaan! Ik heb het voor u gecopiëert; doch moet het te rug hebben, zonder dat gy er iets uittrekt. - Hier op vertrouwende, geef ik u het
wolf016hist01_01_139_0
{ "ti_id": "wolf016hist01", "titel": "Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart", "vols": "", "jaar": "1782", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "39496182X", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1782, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016hist01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016hist01", "maand": "2003_12 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-11-21T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 140, "section": 2 }
Verhaal. Dierbaarste Vriendinnen! Ik begin dan aan een Verhaal, dat my onmooglyk is mondeling te doen; ik schryf des. Geloof heilig, dat ik het onder het zegel der waarheid schryve: ô, hoe ben ik in myne eigen oogen gedaalt! Waarom heb ik niet meer acht gegeven op my zelf; op hen, met wie ik omging; op den raad myner Willis, en op den uwen, ô beste der Vrouwen! Ik zal boete doen: ik zal myne dwaasheid afwisselen, tegen de volkomenste geleidelykheid aan uwe vermaningen; ik zal my zelf zo ver zien opteheffen, dat uwe vermaningen in goedkeuringen zullen veranderen. En, zo dikwyls als ik eene te grote zucht voor uitspanningen voel, zal ik in myn Kabinetje gaan, en dit geschrift, ter myner beschaming, lezen. Laat ik beginnen: Ik ging met den Deugniet, gelyk gy weet, in den Hortus Medicus, vast voornemende, om nooit weêr met hem uittegaan; en echter hy was dezelfde beschaafde, aangename, fatsoenlyke man omtrent my. Hy liet my in den Hortus alles zien; leidde my veel uit van 't geen ik zag; en ziende, dat ik zulk een groot vermaak vond in dit alles te zien, stelde hy my voor, of ik ook plaizier had, om eene zeer fraaije Plaats te zien, van een zyner Vrienden; de Heer en Dame, zei hy, zyn wel niet Buiten, maar dat zegt niets, men weigert nooit een fatsoenlyk man om die te zien; er is zeer veel uitheemsch gebloemt. Ik, die in dit voorstel niets ontwaarde, dan genegenheid om my te verpligten, stond dit geredelyk toe. Wy gingen des vry spoedig uit den Hortus, de Plantage door, en de Muider-Poort uit. Nooit had ik zo veel geest, zo veel vrolykheid, zo veel levendigs in hem bespeurt. 't Sloeg vyf uuren, zo als wy buiten waren. ‘Is 't ver?’ vroeg ik. ‘ô! Wy zullen er binnen 't half uur zyn, als wy wat aantreden.’ Ik deed zo, en 't was bykans zes, toen wy voor een laan stil hielden, die op een zeer fraai huis liep. Het Hek stondt aan. Hy ging de Plaats met my op, en den Tuinbaas ontmoetende, vroeg hy, is myn Heer of Mevrouw t'huis, ‘neen, was 't antwoord, maar dat is het zelfde.’ ‘Wilt gy het huis niet eens zien?’ (tegen my.) ‘Ja, maar ik zie liever bloemhoven, dan lambrissementen.’ Wy traden in 't huis. Hy. (tegen den Tuinman.) Deeze Dame heeft geen thee gedronken; hebt gy ook kokent Water? Toe, jongen, breng het schielyk, met het geen er by hoort; gy weet uw Heer en ik zyn Vrienden. (De Kerel ging heen; ik had geen zin aan hem, hy hadt een lelyken uitkyk.) Ik. Gy doet te veel moeite, myn Heer, als ik maar een glas bier mogt! Hy. Ik geef nooit bier, als de meisjes warm gegaan zyn, en dan stil zitten. Ik. Wel, laten wy wandelen. Hy. Eerst wat uitrusten. (De Tuinman bragt theegoed, wy dronken spoedig een kopje.) Ik. Kom, nu de bloemen gaan zien; het Wordt al tyd. (Hy stondt op, en met eene houding, die my verbaasde, zeide hy, dat hy my beminde, dat hy smoorlyk op my verlieft was; en dat hy niet twyffelde, of dit had ik wel gezien; hier aan schreef hy ook de goedheid toe, die ik had gehad, om met hem te gaan, dewyl men daar in huis zo gegeneert was. Yder woord ontstelde en vertoornde my; ik zei:) Gy beledigt my ten hoogsten. Nooit heb ik iets, zelf schaduwagtig, gedagt van 't geen gy zegt; en zo ik het gedagt had, geloof my, dat ik niet met u zou gegaan zyn. (Hy lachte, en wilde my kusschen.) Hou af, zei ik; gy railleert te sterk. Hy. Hoe, neemt gy het dus op? dan bedriegt gy u; want (en hy zwoer een duren eed,) het is my ernst; ik bemin u: gy zult de myne zyn; (al weder naar my toe dringende.) Ik. Hou u gerust! Gy bedriegt u, zie ik, omtrent my: zo gy my beminde, zoudt gy my dus niet kunnen vernederen: Laat my gaan, ik wil hier niet langer blyven. Hy. Laat my gaan; ik wil hier niet langer blyven! ô, Zo spreekt men niet tegen een man, als ik ben; en dat op zyn eigen Plaats. (Ik bestorf als myn linnen.) Zie, meisje, al die grote gevoelens zyn by my niets dan meisjes beuzelaryen. Evenwel, gy zyt nog te bekoorlyker, nu gy zo een fraai rolletje speelt. Kom, myne Saartje, laten wy gelukkig zyn; de tyd is kostlyk, zo gy ten minsten dwaas genoeg zyt, om naar huis te willen keeren. Myn Fargon is anders al Buiten, de Paarden staan, met de leisels opgeknoopt, op den stal, en in weinige uuren zyn wy ver van hier; want ik waag er myn besten hartdraver aan. (Hy wilde my weder kusschen.) Ik. Schelm! Deugeniet! Judas! Hy. Al wat gy maar wilt, myn Engeltje, mits dat gy my gelukkig maakt. (Hoe ik te moede was, kunt gy eenigzins opmaken, maar ik hield my moedig.) Ik. Ik ben, zie ik, in uwe magt; maar veel eerder dan uwe verfoeilyke oogmerken te beantwoorden, zal ik het uiterste wagen; ik zal gerugt maken, zo gy de deur niet open doet. Hy. Ik doe geen deur open, en of gy gerugt maakt of niet, het zal niets helpen; niemand hoort u. Kom, gy hebt u genoeg verweert. Zelden had ik zo veel werk met myne Lievertjes. Gy hebt gestreden voor uw harssenschim; dien lof geef ik u; maar nu eisch ik uwe overgave. (Ik werd woedent, en was door te sterke aandoeningen op 't punt van te bezwymen: de vrees zelf gaf my kragten. Ik wilde een raam open schuiven.) Hy. Neen, Kindje, daar is voor gezorgt; ik hou om de dood niet van buren-gerugt. (Hy werdt, dagt my, kwaadaartig over zyne te leur-stelling! ô Myne Vriendinnen, heb ik my zelf dan iets te wyten, gaf ik aanleiding; immers niet met myn weten?) Hy. Zie zo, 't wordt mooi laat; nu, ik heb zeer goed Logement voor u; en ik hoop, dat ik u den tyd aangenaam zal verdryven. Ik. Laat my gaan; 't is nog niet te laat, om in de stad te komen. (Hy lachte.) Hy. Ziet gy my voor zo een verd.... gek aan, dat ik, een prooi onder myn bereik hebbende, die zal laten weg vliegen? Ik. Zo ik iets op u vermag, zo gy eenige menschelyke gevoelens hebt voor een meisje, dat u nooit beledigde; dat nooit het minste oogmerk omtrent u hadt; dat u voor een vriend, voor een eerlyk man hieldt, laat my gaan, en ik zal u alles vergeven. (Ik schreide bitterlyk.) Hy. Speel vry denzelfden zang, uit eenen andren sleutel; ik hoor gaarn Variantes, en gy zyt uw onderwerp magtig. Ik. ô Myn Heer, bespot my niet! God weet, in welk een dodelyken angst ik ben; ô myne waarde moederlyke Vriendin! ô myn Voogd, wat heb ik gedaan? Hy. Wat? wel, gy zyt vrywillig medegegaan met een man, die smoorlyk op u verlieft is, en die u tot zyne Sultane Favorite hoopt te maken. Want zie, mooi Meisje, ik wend niet voor u te trouwen, ik wil u niet bedriegen elk moet zyn rang bewaren. (Ik zeeg op een stoel neder, en ik geloof, dat ik op dat oogenblik in staat zou geweest zyn, om hem een mes in zyn schurkagtig hart te drukken; zulk tergen maakte my zinneloos. Hy liet my eenige minuten aan my zelf over: maar wat er toen in myn geest omging, weet ik niet! Hy naderde my weder.) Ik. Deugeniet! lieve goede Menschen.... ô God! hoort my niemand! (Hy nam my op, maar zweeg; doch al myne kragten zich, machinaal, verzamelende, stootte ik hem van my af; hy beet op zyn lippen en vloekte.) Toen smeekte ik hem weder, dat hy my gaan liet. Hy. Ja, op de Fargon. (Ik bedagt my.) Ik. Kom aan, als het toch zyn moet. Hy. Neen, Meisje, ik versta u. Hier moet gy blyven, geen kuren by den weg. Ik had gemeent, dat gy goedwillig met my zoudt gegaan zyn, doch nu is die voorzorg onnodig. Ik. Vrees voor de gevolgen; gy zyt niet boven de wetten. (Hy lachte hartlyk.) Hy. Zou ik niet, Liefde? Weet gy wel, dat de Rechter geen notitie neemt van zo een galanterietje? Kan het my schelen, waar ik ben, denkt gy? Had ik vermoeden kunnen, dat gy my zo veel moeite zoudt gemaakt hebben, ik had het wel anders overleit. (En toen drukte hy my zo sterk aan de hand, dat hy my zeer deedt. Ik beefde zodanig, dat hy zelf deinsde. ' Werdt schemer-avond, en myn dodelyke angst nam alle oogenblikken toe.) Ik. Tyger en geen mensch! Kunt gy my in zulk eene benaauwtheid zien; wat recht hebt gy op my? Hy. Dat recht, dat yder Ligtmis van myn rang op zo veel meisjes heeft, als hy goedvindt in zyn Serail te plaatzen. Of wilt gy, (en hy tradt naar my toe,) dat recht, dat de sterkere heeft over de zwakke. (Ik viel voor hem neder, ik smeekte, ik weende, ik geloof zelf, dat ik hem myn waarde R. noemde.) Ik had al reeds een groot geweld in den stal gehoort, maar 't scheen, dat hy er geen acht op gaf. Eindlyk kwam de Tuinbaas in den gang lopen, en riep: Myn Heer, de Paarden zyn met hunne poten in de leiseelen geraakt; en ik kan het niet meester worden: wat moet ik doen? Hy riep, (met een vloek,) u gaan ophangen, voor ik u den hals breek. De Kerel ging weêr heen, en zei, dat, zo myn Heer de hand niet wilde lenen, hy zyn Paarden kwyt was. Razent en scheldent ging hy heen, en stiet my van de deur weg, die hy toesloot. Naauwlyks was hy weg, of er ging een deur in het vertrek zagtjes open, en daar kwam een Boeren-meisje, die my, zonder iets te zeggen, wenkte om optestaan. Ik deed het aanstonds. Zy sloop met my uit het huis, en verstak my in haar bed op een zoldertje, dat zy wel ter deeg sloot. Ik wist niet, of ik droomde, dan of ik wakker was; ik wist niet, of 't bedrog of hulp was: alles was even onbekent. Het werdt duister; en niemand kwam by my. Eindlyk hoorde ik beneden lieden spreken; myn bloed stolde in myne aderen, en ik weet niet, of ik lang in onmagt was. Doch 's middernagts ging de deur open, en het meisje brogt my een groot glas melk met water, my wyzende niet te spreken. Zy sloot de deur weêr toe, en, dewyl de maan opkwam, zag ik haar zeer onderscheiden. ‘Nu slaapt myn Vader, zei zy, hoor hem eens ronken!’ Wie zyt gy, myn goed meisje? zei ik. Zy. Ik ben des Tuinmans Dochter, lieve Juffrouw, wees niet ongerust! ik zal u helpen. Ik. Laat ik u omhelzen, gy zyt myne Redster. O, gy zult wel beloont worden! en als gy wilt, kunt gy altoos by my blyven; maar door welk geluk hebt gy my dus verre geret? Zy. Dat zal ik u zeggen: myn Vader was druk in den tuin bezig, den helen dag met de arbeiders, toen de knegt met de Fargon kwam, en hem belastte zyn Heer optewagten, doch niet te laten blyken, dat hy zyn Heer was. Lieve God, dagt ik, daar zal weêr wat agter zitten! want myn Heer is een heel slegt Heer omtrent de meisjes; maar my heeft hy nooit-gemoeit, dat moet ik zeggen, en zo zeggen al de meiden ook. Nu althans, ik was in de kamer, toen hy met u in huis kwam, en dewyl ik voor grote lui wat schaamagtig ben, verstak ik my in de naaste kamer, in een kleêrkast, daar wel twintig rokken in hangen, de eene nog mooijer als de aâre. Ik dagt, zy zullen wel gaan wandelen, en dan kan ik gaauw heen lopen, en dan zien zy my niet: zo dat ik alles duidelyk hoorde. Zie, Juffrouw, ik ben Rooms-Kattelyks, en ik bad onze heilige Moeder Gods om hare bescherming, en ik bad een vyf of zes Aves en Paters, zo al in de kast. Wat kon ik doen? zo als gy weet. En toen viel dat met de Paarden voor, en toen ging hy heen, en zo haalde ik u, en verstak u in myn bed. Ik ging voort in den moestuin zo wat wieden, maar ik hield my maar zo; om dat ik dan bokken kon, en alles afgluren. Het duurde wel een half uur, eer alles in 't stal gedaan was, want de Paarden waren als wilt, en allemaal door de strengen; dat was het maar. Myn Heer ging in zyn huis, en Vader in 't Boerenhuis. Ik geloof, dat hy elderments op zyn neus gekeken heeft, toen hy u niet vondt. Hy kwam in 't Boerenhuis, en vroeg met hele lelyke woorden, waar dit en dat gy heen waart? Myn Vader zei, dat hy dat niet kon weten, om dat hy het zo met de Paarden te doen ge-had hadt. Toen vloog hy naar 't Hek, en vondt het open. 't Is gedaan, zei hy: daar is niet op; nu 't is myn verdiende loon, waarom d-r-de ik het Hek niet toe. Hy liep, als een razent mensch, al heen en weêr, en toen hy dat ook moê was, belastte hy myn Vader licht te geven, en hem wat brood en kaas te bezorgen; die deedt dat. Ik was in huis gegaan: Vader vroeg, waar ik geweest was; ik zei, aan 't wieden, en dat ik toen om een praatje geweest was; dat was daar meê wel, hy zei my niets. Wy aten schielyk onze Bry, en hy ging naar bed. Toen kwam ik boven, en hield my stil, tot dat ik hoorde, dat hy wel vast in slaap was. Zie daar, zo is de hele zaak, myn lieve Juffrouw. Myne blydschap was onbeschryflyk: maar zy verdween schielyk door de gedagten: hoe zal Ik nu door de waarde Vrouw voor een bedriegster, een valsch meisje, een ligt jong schepzel gehouden, veracht en verfoeit worden! Wat zal ik doen? Hoe durf ik er weêr heen gaan? Hoe zal men my ontfangen? Wat zal de brave Edeling van my denken? 't Is mooglyk, dat hy reeds by ons geweest is. Zal de deugdzaamste der Vrouwen hem omtrent my misleiden? Wat zal zy kunnen zeggen? En ik had haar zo plegtig belooft, voortaan my geheel door haar te laten leiden. Hoe zal Hartog zich verheugen, indien dit geval ruchtbaar wordt. Kan het verborgen blyven? Heeft my niemand gezien? Maar, 't geen my 't hart doorboort, hoe zal het teder hart myner moederlyke Vriendin lyden! door my lyden..... Ik was besluiteloos wat te doen. Evenwel, alles al weêr overpeinzende, dagt ik, 't is echter de eenige nu openstaande weg. Ik moet dit getuigenis geven van myne onschuld! ‘Ach, zal ik met eene bevende stem zeggen, indien ik een slegt Meisje waar, indien ik het oogmerk had om u te misleiden, zou ik dan te rug komen, ook vóór ik weet hoe gy my ontfangen zult?’ Terwyl ik in deeze gedagten als verzonken was, zei myn trouwhartig Klaartje, (zo hiet het Boerinnetje,) ‘Kom, Juffrouw, nou moest je op je kousjes my volgen, en zo stil als 't mooglyk is; ik heb onze deur efkes aan laten staan.’ Ik deed zo, en zy droeg myn schoenen in haar hand. 't Begon te regenen: de lucht werdt onweerig en donker. ô, Dat was niets! Zie daar wy buiten de deur! Het bed van den Tuinman voorby gaande, hoorden wy hem diep en gerust slapen. Ik deed myn schoenen weêr aan, en ging met het meisje, agter de Boerdery om, al zwygende, en aan haar hand. Ik werd doornat, en moest wel een half kwartier door 't gras; ik vroeg niets, zelf niet, waar brengt gy my? Toen wy digt by een Warmoezier kwamen, zei zy: ‘God dank, dat 's zo ver! Hoor, Juffrouw, ik breng je hier by brave menschen: maar ik moet, zo dra ik je daar in huis zie, naar myn Zoldertje: ik moet er op passen, dat ik niet in de kyker raak; 't is een boos kaerel, als hy begint.’ Zy tikte aan een glas. ‘Wie daar?’ riep een mans stem. - ‘Ik, zei 't meisje, doch met een zagte stem, toe laat my in huis; ik ben zo benaauwt.’ - ‘Ik kom je by, kind, zei een vrouwe stem;’ en zo ging de deur open. ‘Aaltje Buur, zei 't Boerinnetje, ik breng je hier een jonge Juffrouw, die verdwaalt is, maar zy zal je alles wel zeggen, ik moet voort.’ Ik kuste haar, en zei haar, waar zy my vinden kon, haar een ducaat in de hand stekende, en biddende, zo dra zy durfde, by my te komen. De goede Vrouw ging met my in een agtervertrekje, stak licht op, en zag met verbaastheid, dat ik zo wel en kostelyk gekleet was, en Juwelen aan hadt. Ik viel op een stoel neder, en schreide bitterlyk. Zy maakte vuur aan, lei braaf hout op, want ik trilde van koude, en myne kleêren dropen. ‘Kom, lief jong mensch, zei ze, kom, schik aan 't vuur, en warm en droog je wat, ik zal Koffy koken; maar je bent, of je de koorts op 't lyf hebt.’ Zy ging met de kaars in 't voorste vertrek, en hadt een glaasje in haar hand, ‘daar, zei ze, Juffrouw, drink dat uit, ik mag niet zien, zo als je beeft.’ Ik deed het. Zy kreeg een tafel met kopjes, en, zo dra 't water kookte, dronken wy Koffy. Myn Sak, Rok en Pelise droogde zy, en ik begon door de warmte dermate te verkwikken, dat ik haar eenvoudig, zo kort doenlyk, alles verhaalde. Maar, zei ik, wat moest gy denken, myn goede Vrouw, toen Klaartje aan 't vengster tikte? ‘Wel, lieve Juffrouw, zei zy, dat beurt wel meer. Als Krynbaas dronken is, (en zins zyn Wyfs dood gebeurt dat maar te dikwyls,) dan raast hy als een bezetene, en jaagt al wat onder zyn bereik is de deur uit. Nu is onze Klaartje de Vryster van myn Zoon Pieter; en zo wy onzen jongen wat by konden zetten, 't zou al een paar zyn, maar 't is een slegte tyd. 't Is een deugd van een meid, en heur Moeder was net alëens. Doch, al boodt myn Heer R. myn man duizend gulden 's jaars, wy zouwen by zo een Dier niet weunen willen. Hy is zo ondeugent, en daar gaat zo veel om op die Plaats! Maar my moeten zwygen; wy zyn maar gemene lui.’ Ik. Wat zal je man toch denken van my? Zy. Ik heb hem daar, met een woord, ge-zeit, dat ik hem morgen ogtend alles zal vertellen, en zei, zie maar weêr in slaap te komen, want by dag moet de man hart werken, voor my en myn vyf kinderen. En onze Pieter past ook zo op; maar daar zyn nog zulke kleintjes onder: zy slapen allemaal hier boven ons hoofd. Ik. Maar zou uw Zoon voor my, met het open gaan van de Poort, niet een Koets kunnen bestellen, die my tegen kwam buiten de stad? want, hoe wel ik het by u heb, myn goede Vrouw, ik verlang zo naar huis. Zy. Heel wel, Juffrouw, als ik denk, dat het tyd is, zal ik hem gaan wekken, zo als ik altoos doe: jonge lui slapen vast. Goed, zei ik, en wy bleven by 't vuur zitten, en zy praatte zonder ophouden; zo dat de tyd viel my nog korter, dan ik gevreest had. Om drie uuren ging zy Pieter wekken, die, toen hy my zag, vreemt opkeek. ‘Kind, zei de goede Vrouw, deeze Juffrouw is verdwaalt geraakt, en ik nam haar in huis, toen gy al te bed waart. Ga naar de stad, en haal een Koets, die ten eersten dit heen moet komen; ik zal met haar u tegen wandelen.’ Bestig, zei Pieter, en ging de deur uit. Die Jongman staat my wel aan, Vrouw, zeide ik. ‘Ja, God dank, zei ze, 't is een braaf Kind, die wel zo veel voor zyn Moeder doet, als iemand doen kan; en zwygen Juffrouw, daar is geen schrift van.’ Nu, 't zal hem geen schade zyn, zei ik. Ik deed myn gedroogde kleêren en pelise weêr aan, en zei, daar goede Vrouw, heb je een kleinigheid, tot een bewys van myn erkentenis. (Ik gaf haar vier ducaten.) ‘Zo véél geld! zei ze, dat durf ik niet aannemen.’ O, zei ik, spreek er niet van; ik zal, hoop ik, eens meer voor u doen. Wy gingen toen de deur uit, en kwamen wel dra op den gemenen weg; de Koets kwam, ik bedankte Moeder en Zoon, zei, waar de koetsier my brengen moest, en haalde de gordyntjes voor de glazen. Nooit kan ik u beschryven, wat er in myn geest, onder het ryden, omging. Nu vreesde ik, nu schrikte ik voor dat zelfde, dat my deeze laatste uuren als myn grootste geluk hadt toegeschenen; - om t'huis te komen! En toen wy nog maar één gragt te ryden hadden, wenschte ik byna, dat wy eenig beletzel kregen, dat den tyd rekte. ô Hoe beefde, hoe trilde ik, toen hy stil hieldt! De klank der schel ging my door de ziel, en, met de handen voor myne oogen, vloog ik onzen goeden knegt voorby, naar myn kamer, zo verwart, en bedroeft, gelyk gy, myn dierbare Vriendinnen, my hebt zien aankomen. Zie daar een Verhaal, dat ik met de grootste naauwkeurigheid hebbe opgestelt. Hoe gy, na het doorlezen te hebben, over my zult oordelen, moet ik afwagten; en, indien de Heer Edeling by aanhoudenheid my blyft beminnen, moet hy, alëer ik hem voor my kies dit lezen. Hy moet kunnen zien, wie ik ben; een onvoorzichtig meisje, dat geen kwaad vermoedde, daar zy 't niet zag; en die, door haren trek tot vermaken en uitspanningen, zich in een gevaar gebragt heeft, dat op haar bederf konde zyn uitgelopen: een meisje, dat God met tranen dankt voor deeze Ontkoming; en dat voortaan nog meer zich zelf dan anderen zal mistrouwen. Sara Burgerhart. Wel nu, Broeder, wat zegt gy van zo een Meisje? Moet ik haar nu nog niet meerder achten, en tederder beminnen? Die immers zyne dwaasheden, zo rasch hy die ziet, afkeurt, en zich zelf daar over bestraft, doet alles, wat men eisschen kan? Ik heb onder de hand laten vernemen, of de schelm in de stad was; maar 't schynt, dat hy eerst eens wil zien, hoe of 't afloopt. Wy bedekken alles onder een diep stilzwygen. Ik zal voor de brave menschen zorgen, die myn Engel zo getrouw geholpen heb-ben; maar dit alles mondeling. Ik verlang onuitspreeklyk naar uwe t'huis komst: en hoop, binnen agt dagen, dat geluk te hebben. Vader is zeer vriendlyk, en heeft zelf deernis met my. Hou den braaven Blankaart te vriend, Keesje; ik vrees anders, dat gy al zo veel met Vader zult te doen hebben als ik! Vaarwel, myn Broeder, T.T. Hendrik Edeling.
wolf016hist01_01_139_1
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 2, "section": 1 }
Waarde vriendin! Ik moet, al zou Dominé morgen geen schoone bef om zyn hals hebben, alles neer gooijen, waar aan ik bezig ben. - Ik heb u wat nieuws te zeggen. Daar hoor ik van myne Naaister, dat uws Broêrs Weduw trouwen zal met Gerrit van Oldenburg! wel, nu sla ik er geen hand aan: Mevrouw Leevend trouwen met zo een Taggeryn! zo een Beer op sokken! zulk een Nero niemands vriend! Een man zonder opvoeding, zonder manieren! Zy zo polit, zo zedig, zo attent op alles! Dat is my te geleerd. Zou zy uit belang dien ryken Fokkert aanslaan? Ik meende, dat zy er warmpjes inzat. Weet gy wat, Vriendin, als ik evenwel zulk een lief waardig man in 't graf had, als zy heeft, ik zou Gerrit van Oldenburg wel hebben laaten waaijen. 't Is waar, hy ziet er wel genoeg uit; is van haare jaaren; staat ter goeder naam en faam; heeft kind noch kraai in de waereld; is een geschikt bejaard vryer. Ik moet zeggen zo als het is. Hoe zal dit onze Daatje toch monden? Hoe zal Wim dat aanstaan? Hy geeft zich vry wat airs, en is zo mal met zyne Moeder; nu, zy blyft hem niets schuldig. 't Is of zy alleen voor Zoontje leeft. Ik ging met dit nieuwtje, zo dryvend, naar Dominees studeerkamer; want ik maak geen moordkuil van myn hart: ‘Hoe komtje dat voor? zei ik.’ ‘Heel wel, kind, zei hy; Mevrouw Leevend is eene verstandige Vrouw, en van Oldenburg een geschikt Man.’ Nu, ik zeg verstandig tegen haar! Is dit Huwlyk echter het grootste bewys van haar verstand, dan durf ik ook nog met myne klompen op 't ys koomen; dan kan ik ook vloot houden. Ei, kom, het lykt immers nergens naar! Ik hou niet extra veel van Mevrouw Leevend; my is zy te precis. Maar toch zo een misselyk figuur moest zy niet neemen. 't Is eene braave Vrouw; en zo zy wat minder geheel anders was als ik ben, ik zou haar heel liefhebben, en haar dit Huwlyk sterk afraaden. Hoor, myn Man is wél genoeg; stuit het eens, ik denk: ‘de Preêk zal hem wat hart in zyn maag leggen.’ Ik verbrui het ook wel eens; zie, zo ben ik; geene vygenbladen. Ja, wat wilde ik evel zeggen? Dit geloof ik. Als Dominé stierf, en hy is zo weinig Jan Leevend, als ik zyne Weduw, ik zou myn Heer Gerrit van Oldenburg wel zeer vriendlyk bedanken; en echter een ryk man zou my, met myne zes stoute drukke kinderen, nog al niet te onpas komen: want de Dominées mogen zich, myn lieve mensch, zalig preêken, maar ryk dat zit er niet op. Uw Broêr was een man om op te verlieven; dat is maar uit. Er is veel aan hem verlooren. Nu, het is voor my en myn slag heeltroostlyk, dat zulke verstandige Vrouwen ook eens iets geks doen. Was zy maar zo zagtaartig, zo wéék niet! kon zy, als hy boe zegt, ba antwoorden; maar, zo als ik zeg, dat zou zy zich schaamen: ô ik ken onze naauwgezette zoetzappige Vrouwen van verstand! Magtig nog toe! Ik ben ook niet kwaad, maar ik beleef myn regels: al te goed is gek; maak u een schaap, elk zal je een beet geeven. Ik zeg altyd: ‘weet je wat, Dominé Heftig, waren er geen Studeerkamers, er kwamen Zottenhuizen te kort.’ En dan geef ik hem den kleinen jongen in den arm en zeg: ‘hier vriend, een leeg mensch is een duivels oorkussen.’ Dan verzet hy zyn muts, schudt zyn hoofd, en noemt my een verbruid Wyf. Nu, dat is tot zyn Eerwaardens dienst. Hoe komt u dit Huwlyk voor? Gy zyt immers nog al taamlyk goede vrienden? Ik hoop, dat ik toch de eerste ben, die u dit fraai nieuwtje vertelt. Staat gy niet braaf te kyken? Dagt gy wel, dat zy, na zo lang Weduw geweest te zyn, (is het nu niet zes jaar, dat uw Broeder stierf?) nog trouwen zou. Ik niet. Is zy niet al vier-en-veertig? Als ik haar morgen in de Kerk zie, zal ik weinig van de Preek rooien, zo vol ben ik er van. Nu, er zit voor my een vrolyke dag op. Gerrit-Neef houdt veel van Dominé, op my heeft hy 't niet breed; evenwel, Joost zou er mede speelen, als hy myn Man, en my niet, verzogt. Ik fok vast meê. Ik moet eens zien, hoe dat paar flanqueeren zal! Ja, zy is een zeer mooi teêr Vrouwtje; zy schynt wel de Zuster haarer Dogter; zy kleedt zich met smaak zedig. Hy een regte Amsterdamsche Klos van een kérel; knap slag, doch zo styf als een Twenter-Boer! ... Nuja, ik kom! Wat is er een drukte, als Moeder eens een oogenblik weg is! Er staan er al een stuk drie vier aan de deur te kraaien. De kinderen zyn wyzer dan ik: 't is tyd om ze te bed te leggen. Dominé weet niet, dat ik u dit zo heet van den rooster overbrief. Wat hoeft hy alles te weeten wat ik doe, niet waar? Ik ben, in verwagting van antwoord,   Uwe Dienares en Vriendin,   w. heftig, gebooren rammel.
wolf016will01_01_1_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 3, "section": 1 }
Mevrouw, waarde vriendin! Ik schryf niet graag, en voor al niet graag Hollandsche Brieven. Uw Brief moet ik evenwel beantwoorden. Dat is zo in de order. Wat zal ik zeggen? Het is by my al oud nieuws. Wist gy daar nog niet van? Neen, wy zyn juist geen heele groote specialen; evel, ongenoegen hebben wy ook nog al nooit gehad. Maar Zuster was my altoos te wys. Ik hou niet van zulke verstandige Vrouwen; ik mag ze zelf niet lyën. Ik verschil ook te veel met haar. Myn levenswys smaakt haar niet; dat heeft zy my wel eens duidelyk gezegd; en ik ben evenwel ouder dan zy; en ik mag dan zo veel verstand niet hebben, ik ben evel meestresse van myn goed, zou ik hoopen; en ik ben heel gezellig, ik ga veel uit, en zie veel lieden van rang. Ik speel alle avonden myn kaartje. Behalven op Zondag, dan geeft dit geen pas; dan zit ik met myn handen over malkaar, of kyk wat in een Gebedenboek. Kleede ik my wat jeugdig, ik behoef het niet om myne Dogter te laaten. Ik ben vry, en hoop zo te blyven, al weet men my recht te doen. Nu, het is haar zaak: het Huwlyk meen ik. Ik bemoei my met Zusters affaires niet. Myn Nigt heeft my alles geschreven; en als die het by Mama niet wél heeft, by my is zy graag, en altoos is zy welkom. Ik kan veel beter met haar, dan met haare Moeder te regt. Willem, ô die is een verwaande gekskap. Ik ben boos, om dat hy zo op zyn Vader gelykt. Nu, die heeft my ook niet veel plaisier gedaan! Zy mogen zien, hoe zy 't redden; 't is buiten my. Mooglyk houdt hy Willem wel op 't Kantoor; want al heeft myn Broêr hem Latyn en Grieksch laaten leeren, zo was echter zyn oogmerk, om een Koopman van hem te maaken. Ik hou van geen Kooplui. Ik heb ook nooit een Koopman willen hebben; er is geen raar aan. Maar heden, vindt gy zo véél fraais in Mevrouw Leevend? Ik niet! wel, 't is een Vrouw als alle andre Vrouwen; behalven dat zy heel wys en een zeer huisselyk schepzel is. Ja, zy is niet lelyk, niet kwalyk gemaakt, maar my veel te popagtig, veel te teêr; en hier door teekent zy zo jong; dat is de heele zaak. Nu, mooi is een smaak; en my is het wél; want ik bemoei my niet veel met haar. Altyd zo druk in de kinderen? ik beklaag u hartlyk. Wat is het gerust niet getrouwd te zyn! Vaarwel wenscht u   Uwe Vriendin,   g. leevend.
wolf016will01_01_2_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 4, "section": 1 }
Waarde tante! Het verveelt my hier zó, dat ik de vryheid neem om u te vraagen, of ik u geen belet zal doen? Dan kom ik spoedig. Myn Heer van Oldenburg roert het hier zo in huis, dat gy u dit zo niet kunt verbeelden. Nu, daar moet hy maar om komen! Overal bemoeit hy zich meê. Ik zei hem, toen hy notitie nam van myn Coëffure à la Herisson, ‘dat hy wel myne Moeders man, maar geenzins myn Vader was.’ Myne Mama kan zo veel van haar Man inschikken, als zy wil; dat staat aan haar beleefdheid. Zy koos hem, en moet hem neemen, zo als hy, helaas, is! Dit is buiten my. Wat! zou een vreemd man in ons huis de wet komen stellen? Ik zie hier niets beters op, dan hem te overkraaijen. Is hy norsch, ik ben stuursch; spreekt hy niet, ik zwyg ook; zo het niet is om hem eens een zet te geeven; en om hem te plaagen, ben ik tegen Mama dies te beleefder. Die lompert! Gy weet, Tante, hoe Willem is: Mama is zyn alles, en wy konden nooit overweg. Ik ben plaagagtig, en hy is haastig. Hy moet voor Mama's eenzydigheid braaf tol geeven; dat beken ik. Hy is myn Moeders man magtig in den weg; 't is of die jaloers op hem is. Overal knort hy op; tot op de Satynen Schoenen, die ik draag. Niemand houdt hier van hem; de kantoorbediendens zo min als de booijen. Geldgierig ben ik niet, zou ik hem dan flikflooijen? Ei wat, ik lach met zyne grillen. Geen zekere vermaaken opgeeven voor zulken, die moogelyk nooit komen. Wat zegt gy, Tante? Het is hier heel naar, heel doodsch. Mama ziet weinig, altans geen gezelschap de mon gout. Wat verlang ik om by u te zyn! In hoop dat gy my zult opwagten, hebbe ik de eere my te noemen   Uwe Dienares en Nigt,   a. leevend.   PS. Mama weet niet dat ik deezen schryf. Ei lieve, verzoek gy my quasi uit u zelf, dan zal zy 't niet weigeren.
wolf016will01_01_3_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 5, "section": 1 }
Myne heele lieve! Hoe gelukkig ik ook ben in het dierbaar byzyn myner geëerde Ouders; hoe wél ik met myn lieven Broêr te regt kan; hoe my alles aanlacht, en genoegen toebrengt, nog ontbreekt my iets, indien ik my niet mag verzekeren, dat gy, myne Coosje, my bemint, gelyk ik u bemin. De achting, die ik u toedraag, doet myn hart en verstand beide veel eer. Ach! hoe bemin, hoe eerbiedig ik u! Hoe gaarn zoude ik de uitnodiging uwer geëerde Ouders, ook met de uiterste goedkeuring van Mama, aanneemen! Hoe verlang ik om myne Vriendin te zien! Evenwel, ik moet u bedanken. Wyt dit aan uwen Broeder Hendrik. Ik ben moeilyk op hem. 't Is zyn schuld. Hy heeft my nog al in 't hoofd; en, dewyl ik geen de minste neiging voor hem heb, vind ik niet goed, hem noodeloos verdriet aan te doen: ik weet, dat hy my bemint. Moet hy my dan nog huislyk leeren kennen? Was dit zo niet met Hendrik, ik zoude al by u geweest zyn. Waar ben ik toch zo gaarn als by u, en uwe achtingwaarde Familie? Gy, myne lieve, zyt zo noodig in de huishouding; de kinderen zyn zo aan u gehecht; uwe Moeder is zo zwak; uw Vader bemint uw gezelschap zo zeer: - zeker, ik moet, ik mag u niet by ons verzoeken; anders! In weinig dagen zaagt gy my voor de Pastorie, om u in eene warme gemakkelyke Koets met Jetje mede te neemen. Kan het niet zyn, Coosje? Myne Ouders verzoeken u even hartelyk: nu, dit behoef ik u niet te zeggen! Hoe gelukkig ben ik in onze vriendschap! Ik voel zo leevendig, wat het zegt, uwe Vriendin te zyn! Hoe goed, hoe eenparig beredeneerd braaf kan ik worden, onder het oog eener Moeder als de myne, en aan de hand van zo eene Vriendin. Hier op leg ik my ook toe. Ik ben dikwyls zeer sober over my zelf voldaan. 't Is waar, ik doe juist niet veel berispelyks; myne Ouders zyn wel met my te vreden. Pauwtje noemt my zyne lieve Zuster: onze Bedienden hadden nooit reden, om zich over my te beklaagen. Als ik evenwel des avonds, (op uw voorbeeld) de balans myner zedelyke bedryven optrek, (en wie zal my verdenken, of ik ook te streng omtrent my zelf ben?) dan zeg ik meermaal; ‘zie, Chrisje, dat kon je evenwel beter gedaan hebben, meisje.’ Ik ben wel niet behebt met gebreken, die uit een slegt hart voortvloeijen; ik ken noch trotschheid, noch nyd; ik haat valschheid; en leugen; ik verfoei kwaadspreekendheid. Maar ik heb, vrees ik, Coosje, wat heel veel Meisjes ydelheid. Als ik er eens zeer wél uitzie, is 't my aangenaam, dat anderen dat ook zien. Wat is dat echter mal! - Ik sla meermaal van 't snedige tot spotterny over; doe ik iemand zeer, dan smart het my dermate, dat ik veel misnoegder op Chrisje Helder ben, dan iemand, die ik beledigde, zyn kan; en ik poog het ook te vergoeden. Kortom, ik heb myne Vriendin zo noodig voor myne zedelykheid, als voor de behoefte van myn gevoelig hart! Gy weet het, buiten u heb ik geen eene Vriendin. Allen zyn alleen goede Bekenden. Myn hart is vervuld: kan het anders zyn! Voor u heb ik geen geheim. Had ik zo iets, 't welk ik voor u wilde verbergen, zou ik rasch besluiten, dat dit niet richtig waar. Gij, myne lieve, verheft u niet boven uwe Vriendin, door eene neuswyze vertooning van meerderheid; met Vrouwelyke zoetaartigheid ziet gy neder op zulke dwaasheden, die gy zelf niet hebt, maar met oordeel duldt, tot dat gy die op de beste wys kunt wegneemen. Wees des gerust, dat myne ongeneegenheid voor uwen Broeder niet ontstaat uit eene oorzaak, die gy bedoelt. Myn hart is vry. Ik ben, weet gy, veel te ryk, om agttien jaar, en nog niet van Minnaars omringd te zyn. Maar ik denk nog niet aan een zo gewigtig stuk als het Huwlyk; en myne Mama zoude ongaarn zien, dat haare eenige Dogter zo vroeg trouwde, als nu meer en meer de mode wordt. Wanneer gaat uw Broeder naar zyn Garnisoen? Hy is byzonder in de gunst by mynen Vader, die nooit moede wordt van hem te spreeken. Ik beken gaarn, dat hy een voortreflyk jongman is; als de Broeder myner hartvriendin bemin ik hem met achting. En zyn rang van Militair zou hem by mynen Vader geen nadeel toebrengen, indien myn hart hem beminde; hoewel hy zeker my liever aan eenen Koopman uittrouwde. Wy allen groeten Myn Heer en Mevrouw Veldenaar met hoogachting, en ik ben   Uwe   chrisje helder.   PS. De lieve Mevrouw van Oldenburg, weet gy, is hertrouwd. Ik weet niet, of zy wel heel gelukkig is! die waarde Vrouw. Wat zal uw Dirk blyde met de fraaije zweep van Pauwtje zyn!
wolf016will01_01_4_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 6, "section": 1 }
Waarde Helder! In verscheiden weeken heb ik niet geschreeven. Ik wist niet hoe het aan te vangen. Myn hoofd stond er ook niet veel na. Nu is er iet voorgevallen, dat my stoffe levert. Ik zal u een zeer langen Brief schryven. - Myne Mama is dan hertrouwd! - Van Oldenburg! Hoe veracht ik hem! - Moet zo een man mynen Vader opvolgen! Wat heeft haar toch bewoogen, om eenen man te neemen, zo geheel beneden ons! Geene geboorte, geene opvoeding, niets van den fatsoenlyken man. Uit belang? onmooglyk! Zy heeft zelfs middelen genoeg; en ons Kantoor is in vollen bloei. Gy weet, Pauwtje, hoe hoog ik myne Moeder waardeer; hoe teder ik haar bemin; hoe dankbaar ik haar ben voor die groote geneegenheid, waarmede zy my altoos onderscheidt. Hem kan ik echter niet, dan met een afgekeerd gelaat en binnensmonds mompelend, Vader noemen. Weinig verwagte ik van hem, en nog ben ik te leurgesteld. Hy heeft zulke laage gebreken! Hy weet niet wat het is, een gevoelig hart te hebben. Hy wordt ny-dig, als hy die traanen ziet, welke zyn onbeschoft gedrag myne Moeder uit de oogen haalt. Aandoenlykheid is een voorwerp zyner spotterny. Elk, dien het tegenloopt, is een zot, of een schurk! Hy is nog al kerks, maar hy is de heer van zyn fortuin; daar dankt hy niemand voor: zyn vlyt, zyn overleg, zyne spaarzaamheid hebben hem groot gemaakt. Alle genoegens, alle zegeningen, die anderen genieten, ziet hy aan als deelen, die van zyn eigen geluk worden afgeknepen. - Zou ik zulk een man Vader noemen? Ik kan niet, ik wil niet. Voor ik u het gebeurde verhaal, dient gy te weeten, dat myne Moeder eenige dagen zeer ziek geweest was, aan eene zwaare hoofdpyn; waar van hy niet eens notitie genomen had. Dit speet my al. Gister avond ging zy, om die zelfde reden, vroegtydig naar bed. Deezen ogtend stond hy zeer vroeg op. Myn kamer is naast die myner Moeder. Hy schelde met veel geraas de Bedienden; hy rukte, met onnoodig geweld, de luiken open, stapte grommend over de kamer, ging naar beneden, keef op den knegt, om dat zyn ontbyt niet gereed was, klapte nu deeze dan die deur toe, hoeste, bromde; enfin, rustte niet, voor myne Moeder opstond. Zy zuchtte, dit hoorde ik duidelyk, en ging den trap af. Myn bloed was reeds te veel aan 't gisten, om te bed te blyven; ik stond, geemlyk, op. Myn goeden morgen, wierd met een norsch, dag, beäntwoord. ‘Morgen Willem,’ zei myne Moeder. Ik vroeg haar: ‘hoe of zy nu was,’ en deed haar alle die kleine diensten, die het huislyk leven zo aangenaam maaken. Zy kon haar hoofd niet ophouden. ‘Mama, zeide ik, ga weer naar bed: wat doet gy zo vroeg op in dit saisoen?’ Hy sprak daar niets op. Zy bleef zitten: ‘Keetje, zei hy, kryg die papieren, daar ik al meer van gesprooken heb. Gy zegt immers, dat zy denkelyk in de kist op de agterkamer leggen? ik moet die van daag gebruiken.’ Ik. Het is boven veel te koud: als die papieren gezogt moeten worden, dan zal ik die wel zoeken. Toe Mama, geef my den sleutel. [Ik stak myne hand uit, om dien aanteneemen; hy stootte die verachtlyk weg.] Hy. Je Moeder zal de koorts niet krygen van eens naar boven te gaan; jou wil ik er (dit is zo zyn manier van spreeken;) met jou neus niet by hebben; lees jy jou Latynsche Boeken. Ik beet op myn lip, verzette myn stoel, gloeide, maar zweeg. Myne Moeder ging gedienstig en met een kaers naar boven. Zy bleef lang weg: zonder de papieren durfde zy zeker niet by hem komen. Eindlyk, beevende van koude, kwam zy af, gaf hem die. Hy nam het paket aan, zonder haar eens aan te zien, (die Buffel!) Myne Moeder kreeg de koorts, en liet zich door haare Kamenier naar bed brengen. Toen hy naar de Beurs ging, vroeg hy niet eens naar haar. Hy bragt zyn Zwager, de Harde, (een oud Oost-Indiesch Kapitein,) en zyn Zoon mede: ik was op 't kantoor gebleeven. Myne Moeder kwam op. Een stuursch, hoe is 't, wierd met een beleefd, niet heel wél beäntwoord. In den namiddag zeide hy: ‘ik verzoek dat gy my deezen avond gezelschap houdt: ik heb de Harde verzogt, en heb wat over myn Heer, uw Zoon, (hy boog voor my,) met u te praaten.’ Zy zweeg. Ik ging naar myn kamer, liet vuur aanleggen en ging zitten leezen. Ten zes uuren kwam de Harde. Zy dronken thee. Uit bescheidenheid, en dewyl myne Moeder my niet liet verzoeken, bleef ik boven. Myn kamer is boven de zaal. De Broeders spreeken altoos op den hoogen toon der straattaal: ik kon des duidlyk hooren, wat zy zeiden, en afleiden, wat myne Moeder er tegen inbragt. Zie hier het gesprek: Hy. Wordt het geen tyd, dat uw Zoon zich ergens op bepaalt? moet hy nog langer leeg loopen? Moeder. Blyft hy dan niet op het kantoor? Maar gy zegt, dat gy geen dienst van hem hebt. Dit begryp ik niet. Hy heeft immers altoos aan 't kantoor geweest, immers als hy tyd had. Maar het is, of gy hem niet op 't kantoor hebben wilt: is dat zyn schuld? Hy. Een fraaije Kantoor-jongen! Altyd zit hy te leezen. En of hy het Italiaansch Boekhouden nu al kent, wat is dat? Is dit een jongen voor de Negotie? Komt hy op de Beurs, hy staat als een gek, en weet niet wat te antwoorden. Ik schaam my over hem: toen ik veertien jaar was, wist ik vry wat meer van koopen en verkoopen dan hy nu; en is hy niet al agttien jaar? Moeder. Wat wilt gy dan, dat ik met hem doen zal? Hy. Laat hem studeeren. Als hy niet voor ons werken wil, moet hy ten minsten voor ons bidden: want om hem op een schip te doen, daar zou Moeders hart van beeven; en ook God bewaar ons voor zulke weekgebakken helden! De Harde. Wat d - r! is hy beter dan ik en anderen? Laat hem zyn fortuin op zee zoeken. Wy hebben Bidders genoeg: Vegters, Zeelui, moeten wy hebben. Moeder. 't Is vreemd, dat gy u met myn Zoon zo zeer bemoeit. Waarom zendt gy uw Zoon niet op een Oorlogschip? Hy is immers niet beter dan gy? De Harde. Dat zal ik je zo eens effentjes zeggen, Zuster. Het gaat by my, zo als in de meeste huisgezinnen; myn Wyf regeert my, de jongen regeert haar. Ik mag zo wat praaten en blaazen, en er zo eens een dondertje doorroeren; ja! sluten zyn holle piepen, zo als myn bootsman plagt te zeggen. Zy is ook, vatje 't, vrouwtje, zo mal met den jongen, dat ik er my slap om kan lachen; waait 't eens een frissche oost-noord-oosten-stooker, dan mag hy niet op het dek komen; dan houdt zy hem in de combuis. Ziet hy eens wat bleek, dan komt Hullemans pot voor den dag, en alle de beschimmelde flesjes uit den hoek. Daar het ze hem immers een schanslooper laaten maaken, als of hy op de honden-wagt moest platvoeten. ô, ô! Zulke aapenkinders, met haar twee Orloges, moeten maar op een kantoor, by een warme kachel; zyn dat jongens om iets deegs te leeren? Hy. Jy praat er maklyk over. Denk jy, dat een Koopman ook niet in alle weer en wind er op uit moet? Dan om een half blanks Commissionair, dan om een fotzigen Beunaas op te loopen? En als hy dan 's avonds beneden komt, is hy met een zieke Vrouw, of mallen Jongen, of wel met beiden, geplaagt. Moeder. Ik beklaag u, dat gy dit zo slegt getroffen hebt! Nu, dat zy zo. Hebt gy omtrent Willem nog wat te zeggen? Hy. Hy moet studeeren. Wy moeten een Dominé in onze familie hebben. Wil hij niet werken, dan moet hy bidden. [Hy vond dit zo fraai, dat hy er zelf om lachte.] Moeder. Gy klaagt alle daag over drukte; gy spreekt van meer bedienden te neemen; Willem heeft er immers niet tegen, om zyn zucht voor de Studie aan de Negotie op te offeren? Waarom neemt gy hem niet vast by u? Want zo als het hu is, moet het hem verdrieten. Hy weet zelf nog niet, hoe 't zyn zal. Hy. Ik heb geen dienst van hem, zeg ik je immers. Moeder. Wees toch redelyk, van Oldenburg! Hy is immers niet dom, niet traag, niet moeilyk van inborst? En ook, ik geloof dat het best is, hem by my te houden. Hy. Hoor, Keetje, ik wil geen knaap op myn kantoor, daar ik niet over te zeggen heb. Mijn volk moet springen als ik spreek. Ik weet van geen vrije uuren; er moet gewerkt worden. Hoe! ik doe het wel, zouden zy het niet doen? Mijn volk moet alles afwagten, zonder het zich aan te trekken: ik versta geen tegenspraak, van niemand; zelf niet van mijn Boekhouder. Ik moet jongens hebben, die met een schoone vragt zesthalven t'huis komen, en zonder eens te heigen onder en boven vliegen. Denk jy, dat ik alle daag dat gegons aan den kop wil hebben: ‘Wel heden, man, is dat nu werk voor myn Zoon? Is dat nu een end, en in zulk weer? kan de kruijer dat niet doen?’ Zie, daar heb ik vlak de maan van. Hij moet maar studeeren; hij is anders nergens goed voor. Dan kan hy zyn bekomst leezen: ik wil hem niet hebben. De Harde. Voor die en die, dat zal best wezen. Hij zal nog eens een knappe Dominé worden. De jongen heeft daar zo een paar verd - de zwarte oogen en wenkbraauwen, die 't halve werk kunnen doen; zoo'n eironde troonie, en een stem als een bazuin. Hoor, als hy zyn mond vol latyn kent, en den mantel om doet, zal hy nog wel Stads-Dominé kunnen worden. Zo een Zieken-trooster zou ik ook gaarn in onze Kajuit hebben. Die hebben wij brood noodig. Ik heb er zo wat wild door geroeit. En als men de Linie zo dikwyls passeert, komt er een Satan van een slytage aan de conscientie; al ben ik de ergste niet. En jy, Gerrit, mogt je carga ook wel zuiverder hebben! jou ankergrond is niet te bestig: zo je niet wat meer hemelwaards stuurt, zal je aan laager wal dryven. Moeder. Ik zal het myn Zoon voorhouden; doch, als hy het niet verkiest, dan zal hy niet studeeren. Hy. Wel, laaten wy het den jongen Heer beleefd voorstellen; mooglyk zal hy liever op Rentenieren besteld worden: Hy is wel voor 't gemak. [Ik wierd geroepen en kwam ook.) Moeder. Kind, ik heb daar met myn Man over u gesproken, en u een vraag te doen. Hebt gy meer lust om te studeeren, en dat wel voor Predidikant, dan om op het kantoor te blyven? [Hy nam zyn hoed voor my af.] Hy. Want uw's Moeders Man zou u niet gaarn nog langer voor niet den kost geeven. Ik. Geeft gy my den kost? Dat wist ik niet; maar wél, dat ik u in myn Moeders huis te veel ben; en dat zy het des te ongelukkiger met u heeft: dit is ten minden 't voorwendzel: Gy my den kost geeven? Doe ik niet al wat ik kan, en daar gy my vryheid toe geeft? Hy. Zwyg jongen: zo veel praats niet; ik ben hier meester in huis. Ik. Dat zie ik; maar... Moeder. Willem, ik verzoek dat gy zwygt. Ik. Gaarn als gy 't my beveelt; niet voor hem. Hy. Daar, Beuling! [Hy gaf my een klap: ik was woedend.] Ik. Probeer dat niet weer: ik was niet op myne hoede. Brutaliteiten verdraag ik van niemand. [Myne Moeder ontstelde. Hy zag bleek van boosheid. De Harde stond verzuft, maar keurde dien slag niet goed; dat zag ik duidelyk.] Moeder. Nu, Zoon, laat dat daar: beäntwoord myne vraag. Ik. Ik heb geen tegenzin in de Negotie. Had ik een redelyk man in hem gevonden, dan zoude ik myn belang te wel verstaan hebben, om in myn Vaders Kantoor niet te willen opvolgen: doch met zo een man kan ik niet omgaan. Ik bedank hartlyk om zyn slaaf te zyn. Is dat hier een leven! En mooglyk zult gy, lieve Moeder, gerus-ter dagen hebben, als ik uit den weg ben. Ik zal des studeeren; ik zal wyken; dan kan de Harde myne plaats inneemen: dit is, zie ik, de bedoeling. Hy. Wel nu, die inval is zo kwaad niet; wat zeg jy er van, Broêr? [die zweeg.] Zo zitten hier de zaaken. Myne Moeder is al vast ongelukkig met zo een man. Dominé Heftig zal nu gesproken worden, over een logement geloof ik: Leiden zal de plaats zyn. Myne Zuster is nog al by Tante. Het spyt my, dat ik niet meer van haar houden kan: maar zo du Ton, zo weinig Dogter voor eene lieve Moeder; zo gaarn overal, behalven t'huis! zy heeft veel vernuft en veele bekwaamheden; maar zy is niet goedaartig en verbaast sarrig. Onze humeuren loopen geheel uit elkander. Wy hebben noch dezelfde deugden noch gebreken. Berisp, grom, vermaan; schryf alleen, wat gy denkt. Myn Compliment aan myn Heer en Mevrouw Helder, en aan uwe lieve Zuster. Wat zal zy zich diverteeren met het bericht van myn voorneemen! Het moet haar vreemd voorkomen: wat kan ik echter doen? En, onder ons, Studie troeft boven: ik zou liever Studeeren dan Negotie doen. Evenwel, was het mooglyk hier te blyven, ik zou gebleeven zyn. Vaarwel. Ik ben   Uw oprechte Vriend,   willem leevend.
wolf016will01_01_5_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 7, "section": 1 }
Waardste Christje! Ik schryf u thans te eerder, om dat ik u een zeer aangenaam nieuws kan mededeelen. Ik kom voor een geheele veertien dagen by u! Kleine Jetje zal ik mede brengen: dit kind is zo aan my gehecht, en het zal Moeder nog druk genoeg zyn. Indien gy nu met uw Broeder my van daag agt dagen kunt af haalen, zal ik gereed zyn. Hendrik blyft nog zo lang, tot ik te rug ben, hier. Dat komt goed: nu hebben myne geëerde Ouders goed gezelschap. Myne lieve Moeder is zo voldaan over myne bezorging, geduurende haare sleepende ongesteldheid, dat zy goedvindt my daar eene belooning voor toe te schikken. Indien nu het volvaardig doen van iets, dat onze pligt is, eenige belooning kan verdienen (zo als zy vriendlyk meent,) wat kan my dan zo behaagen, dan weder eens eenige dagen huisselyk met u omtegaan? Gy weet, dat myne Moeder myne Vriendin is; gy kent en bemint haar uitmuntend karakter. Ik gaf haar uwen brief: niet om dat gy daar in zo veel goeds van my zegt, (hier over eens nader;) maar om dat ik myne Moeder al meer met uwe wyze van denken wil bekend maaken; op dat zy dies te beter zoude kunnen zien, hoe veel prys ik op uwe hartroerende vriendschap behoor te stellen. Ik heb haar meermaal hooren aanmerken, dat vriendschap tusschen jonge gevoelige menschen eene bron worden kan van het uiterste nut, of onbedenkelyke nadeelen. Het is niet genoeg, dat de neigingen overëenkomen: de neigingen moeten goed in zich zelf zyn; en hoewel achting geene vriendschap maakt, zo kan er evenwel onmogelyk vriendschap bestaan zonder achting. Jammer dat men zo dikwyls, aan het geen alleen een smaak in iemand is, den ernstiger naam van vriendschap geeft! Wat zal ik van Hendrik zeggen? Had hy u alleen in zyn hoofd, kleen was de zwarigheid: maar hy heeft u, vrees ik, zo diep in zyn hart ingedrukt, dat er voor hem niet veel kans overblyft, om voortaan taamlyk gelukkig te zyn. Hy begrypt den afstand, waar in hy met u staat. Hy weet, dat zyn Vader hem, voor zyn agtste gedeelte der Erfportie, geene schatten zal nalaaten. Hoop op avancement heeft hy, zo door zyne familie, als door zyn met achting bemind personeel karakter. Maar hy beseft tevens, (en hoe gelukkig is dit niet voor zyne rust!) dat de Heer Constantyn Helder eene geliefde Dogter nooit gee-ven zal aan een Militair zonder fortuin; al wist hy ook, dat gy niet onverschillig omtrent hem waart. In dit denkbeeld versterk ik hem zo veel mooglyk is. Ik geloof, dat hy, die volstrekt niets kan hoopen, eindelyk niet meer bemint. Hoop is de hartsterkende panacee der liefde. Zoude ik des wel braaf, wel voorzichtig doen, indien ik hem iets meldde van het geen gy my, omtrent uws Vaders manier van denken, toebe-trouwt? Gy bemint hem niet: moet ik des niet alles aanwenden, wat mooglyk zy, om hem omtrent u te doen veranderen: dewyl die liefde hem ongelukkig maakt? Voldoe ik dus niet aan het vertrouwen, dat gy in my stelt? Beöog ik zyne waare belangen niet? Wees echter niet misnoegd op hem! Is het wel zo heel onvergeeflyk u te beminnen? Hy is myn Broeder: maar zoude my dit beletten hem recht te doen? welk eene dwaasheid ware dat! Elk, die hem wél kent, zoude hem dus afbeelden: (ei lieve, laat eene Zuster het penseel eens mogen opvatten, om eenen tederbeminden Broeder te schilderen.) Hy is gelyk met u in fatsoen, even wél opgevoed als myne Vriendin; fier op zynen rang van Krygsman; maar veel grootscher op zynen rang als mensch; stout, beredeneerd in alles wat hem der pyne waardig zy om het te bezitten; onderweezen door een verstandig, kundig Vader, die den man van fatsoen en den Leeraar in zich op de treffendste wyze verbindt; overtuigd van den Godsdienst, dien zyn Vader andren leert, en zelf zo ernstig betracht; goedaartig, edelmoedig, een vyand van alle onbetaamlykheden; stil, denkend, werkzaam; geen petit-maitre, en echter beminlyk in de oogen der sexe; met een allergevoeligst hart; met den aanleg om een uitmuntend man te worden; begaaft met gelukkige bekwaamheden, die hy vlytig beöefent; en, om alles te zeggen, de schoonste man van het geheele Regiment. Waarom zyt gy toch altoos misnoegd over iets, dat zo natuurlyk vallen moest in eenen Jongeling als myn Broeder? - Hy kwelt u immers niet? Hy denkt immers veel te braaf, om u lastig te willen vallen? Hy is zo overtuigd van de pligten, die hy uwe Ouders schuldig is, dat hy immers nog nooit een brief aan u schreef? De achting van myn Heer en Mevrouw Helder is hem zo dierbaar, dat hy die door niets, wat ook, zoude willen missen: en verdiende hy die achting, zo hy, buiten hun kennis, 'k laat staan, gunstige toestemming, u van zyne liefde onderhield? Myn Vader weet niets van zyn Zoons geneegenheid. Die wyze man zoude niets verzuimen, om hem daar van afteleiden, wel verzeekerd, dat deeze liefde hem niet gelukkig zal maaken: en Hendrik vindt, helaas! al zyn genoegen in u te beminnen! Hy bemint waarlyk niets dan u; aan de omstan-digheden, waar in gy geplaatst zyt, denkt hy nooit: Trouwens, hier van zyt gy wel overtuigd! Maar ik heb mooglyk veel te lang over hem geschreeven. Vergeef het my; hy is myn Vriend, zo zeer als myn Broeder. En ofschoon ik (om zynent wil) zyne liefde niet goedkeure, echter beklaag ik hem! Ik ben de vertrouwde van alles, wat er in zyn hart omgaat... zeker, hy is ongelukkig. Konde hy zich met uwe vriendschap vergenoegen! Hoe gelukkig ben ik in die vriendschap! kan ik iets meer wenschen? Was ik Hendrik - waarlyk; nu gy weet het; onze smaaken verschillen nooit; en wy kennen de beminlyke Helder, zo als zy wezenlyk is. Ik ben uwe Vriendin. Al het onderscheid in onze omstandigheden is voor lang weggevallen. Trouwens, ware dit zo niet, hoe konden wy dan hartvriendinnen zyn? Zoude ik ook, (gy kent myne denkwyze,) gelukkiger kunnen zyn met alle uwe groote uitzichten, met alle uwe schatten, dan ik nu ben? Ontbreekt my dan iets? Hebbe ik geen aanzienlyk deel in de beste zegeningen des Algoeden? Ik ben gezond, welgeschapen, wierd voorbeeldig opgevoed; overhelling tot groote gebreken heb ik niet; myn verstand wordt daaglyks versterkt; alle myne denkbeelden zyn geregeld; myne Ouders beminnen my als eene Vriendin. Ik ben zo gelukkig, dat ik nuttig zyn kan voor de lieve klei-nen, en zy beloonen myne zorgvuldigheid met liefde en onderwerping. Ik ga onöpgemerkt mynen weg; sta niemand in 't licht; men behoeft my des niet te verongelyken: niemands eigenliefde vindt dáár belang by. De liefde is my zo onbekend als aan myne Vriendin: alle myne dagen glyden des als een stillen stroom voorby. Geld heb ik niet, en ook niet te wagten; maar wat beteekenen schatten voor iemand, die liever een bloem ziet dan een juweel, en die geene kunstbehoeften te vervullen heeft; dewyl zy in den schoot der Natuur is opgevoed, en geen behagen vindt in het kostbaare Stadsleven? Was myne Chrisje altoos op Beekenhof, het fraaije Rotterdam zelf zou my niet beweegen, om het voor ons stil afgeleegen Dorp te bezoeken. Uw Postscriptum verhaalt iets, dat wy voor een los gerucht hielden. De lieve, de beminlyke Mevrouw de Weduwe Leevend hertrouwt met een man, die noch lief, noch beminlyk is; ook by hun, die men geenzins van eene jeugdige ligtzinnigheid kan beschuldigen! 't Is vreemd; zeer vreemd. Myne Moeder vreest, dat Mevrouw Leevend door zyne groote goederen is overgehaald; mooglyk met inzicht, om haare kinderen te bevoordeelen. Is zy in geene gunstige omstandigheden, dan hebben wy den sleutel. Myn Vader meent wel te weeten, dat het tegendeel waar is, en dat de Heer Leevend zeer veel heeft nagelaaten. Hy geloooft ook niet, dat eene zo deugdzaame Vrouw zich tot zulk eenen heiligen post zoude kunnen verbinden, ter bereiking van zulk een oogmerk. Wat dan? zy is reeds zes jaaren Weduw; zy leefde zo ingetoogen. Ik heb wel gehoord, dat zy van haare Dogter niet veel vreugd had: Is dit echter eene voldoende reden? Hoe het zy, ik beklaag haar. Is dat een man voor eene Mevrouw Leevend! Ik ken haar wel niet in persoon, maar heb, toen myn Grootvader nog leefde, en ik te Amsteldam was, veel van haar, en altoos met lof, hooren spreeken. Zy is ook, trouwens, de byzondere Vriendin van Mevrouw Helder: dit doet alles af. Het spyt my ook om uw' grooten Vriend Willem. Wy vreezen, dat hy zyn braaven Vader veel te vroeg verlooren heeft! Wie voorziet de ongevallige uitkomsten van dit Huwlyk? Vooräl, zo hy onder de magt komt van zulk een Stief-Vader. Gy en uw Broer zeggen altoos zo veel goeds van hem; uwe Mama houdt zo byzonder veel van hem; ik moet des gunstig over hem denken, en verlang hem eens te zien. Hy komt nu in die jaaren, dat onze aandagt op hem kan beginnen te vallen. Voor een jaar of drie hebbe ik zyne Zuster wel eens, ook te Amsteldam, ontmoet. Toen beviel zy my niet sterk: zy behandelde my ook zeer onbeleefd. Zy scheen het er op toeteleggen, om my, en die zy met my gelyk stelde, haare kleinächting te toonen, door het doen van veele zeer kwalyk te pas komende vraagen, het huislyk leven en de familie betreffende; zy wierd betaald: ik zeide weinig; maar zy verstond my en hield af. Zy was toen zeer goede vrienden met eene Juffrouw Renard; en die, hoe zeer ook du Ton (want zy week haare Vriendin niet) beviel my echter veel beter: waarom kan ik niet zeggen; ik ken haar niet genoeg: zy beviel my; meer kan ik niet zeggen. Binnen agt dagen hoop ik u te omhelzen,   Altoos de Uwe,   coosje veldenaar.   PS. De kinderen bedanken Mevrouw voor de Bon bon; en Dirk leert al zyn best den Franschen slag met zyn heele mooije zweep: wat is hy verheugd!
wolf016will01_01_6_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 9, "section": 1 }
Vervolg. Wel nu, myne Visite was niet te vergeefsch. Ik heb nu een hoope nieuws: en wat nieuws u betreffende ook al. Onze Rammel wist my te verhaalen, dat Doctor Töller naar u verkeerde en naar.... met een fargon gereeden was; dit scheen zy goed te keuren: dat gy zin had in Hein Veldenaar, dit smaakte haar niet; waarom heb ik niet gevraagd: dat Cootje Veldenaar by Chrisje Helder kwam logeeren; dat Wim daar ook verzogt was; en zy besloot daar uit, (hoe vindt gy dit?) dat Coosje voor Willem geschikt wierd: ‘Nu, zei ze, een Dominées Dogter en een Dominé, dat is zo in den winkel; als myne meisjes op het tooneel komen, hoop ik dat ook nog te beleeven: gelyk by gelyk, zei de drommel.’ Zo haspelde zy al voort. Gy kent haar styl. Ik kon geen slag aan den bak krygen. Eindlyk haakte het, en 't was myn beurt. ‘Wel, Myntje, (zei ik,) “je praat je zelf weer voorby; wat kun je toch omhaalen! Een Dominées Dogter, dat begryp ik is Coosje Veldenaar; maar,” - Wel, (zei ze,) weet je dan niet, dat Leevend naar Leiden gaat, en Dominé zal worden?’ Ik. Loop, wie heeft je dat Fabeltje nu weer verteld? Zy. Een Fabeltje? ja wél is 't koud. Wel 't is zuiver waar. Myn Heer van Oldenburg heeft zelf by Dominé geweest, om het een en ander volgens zyn raad te bezorgen. Hy zei, dat Willem liever studeeren wilde, dan op het Kantoor blyven; dat hy altoos las, en dus geen goed timmerhout was, om een Koopman van te maaken. Heftig zeide niet veel. Hy was er verbaasd van. Maar ik stak er my in, en zei dat my dit raar voorkwam. Willem Leevend tot Predikant studeeren! Buuren, kyk uit! Ik. Is 't waar? Nu geloof ik ook, dat Mevrouw van Oldenburg niet gelukkig is: ik heb het dikwyls gehoord, maar men hoort zo veel. Het moet er op aankomen voor zo eene Moeder, Willem te missen. En zal die nu op zyn eigen wieken zo maar dryven? Zy. Ik denk ja; ik weet het echter niet vast; maar Heftig heeft een zeer ordentelyk man gerecommandeerd, om in zyn huis kamers voor Leevend te huuren. Hy woont met eene Zuster, en zy doen een Linnenwinkel. Ik ken de menschen niet, maar Dominé spreekt er niets dan goed van. De jonge Heer zal daar leven als een Prinsje; nu, hy heeft gelds genoeg, en is aan eene ruime verteering gewoon. Ik heb juist niet veel kennis van verstand, maar toch ik hoor, dat Willem niet misdeeld is. Dat hy evenwel Dominé zal worden, dat kan ik in myn hoofd niet krygen. My dunkt, dat heeft geen schik. Maar met dit al, ik ben wel bly, dat ryke fatsoenlyke lieden hun jongens tot Predikanten laaten studeeren; de orde is genoeg in de laagte; 't is bygut of het een schande is een Predikant van een ryken jongen, indien hy van fatsoen is, te maaken. Zo draafde zy al voort, al voort. Toch, 't is een bestige, goedhartige, drukke, babbelagtige Vrouw: ik geloof, dat wy, met alle onze fraaije manieren, en onzen Ton, niet half zo deegelyk zyn als zy is. Dat zal u uw eigen verstand, al gy eens, by voorbeeld, door een ledige beurs, wat peinsagtig zyt, ook wel zeggen. Van daar ging ik eens naar Mevrouw, uwe Moeder, om quasi eens te hooren, of gy al t'huis waart. Neen: en zy was niet wel te vreeden, om dat gy niet spraakt van t'huis te komen. Ik zag duidelyk, dat zy geschreid had; maar ik heb waereld genoeg, om daar geene notitie van te neemen; vermits uwe Mama niet familiair met my gelieft te zyn. Ik vroeg naar myn Heer van Oldenburg: myn Man, zeide zy, is zeer wel. Ik zeide: dat ik den jongen Heer in geen dag of zes gezien had; zy antwoordde: dat hy niet veel uitging. Ik meende te vraagen, of 't waar was, dat hy naar Leiden ging studeeren; maar de knegt kwam binnen, en luisterde haar iets in. Ik zal zo komen, Jacob, was het antwoord. Dit verstond ik; ik nam afscheid; zy verzogt my niet om te blyven. Uwe Mama houdt niet van my; dit spyt my: maar ik heb zo veele achting voor haar, dat ik het haar vergeef. Zeker, Daatje, gy hebt eene lieve Moeder. Zo eene zagtheid zoude een Tyger ontzien. Zo geheel Vrouw! en met dit al, zy heeft iets, dat ons onzen afstand doet houden, als zy niet gemeenzaam met ons zyn wil: dit is vry zeldzaam in Vrouwen van zulk eene fyne, tedere welgemaaktheid. Hoe kon zy toch besluiten, om van Oldenburg te neemen? Dat begryp ik niet! Zou zy ook, om den wil haarer Kinderen, hem hebben aangeslagen? Hy zeker moet haar, op zyne wys, uit liefde genoomen hebben. Ik beken, dat hy er wel uitziet. Hy is ryk, staat voor een braaf Koopman en een zeer ordentelyk man bekend. Evenwel, hy voegt niet by haar: kan zy met hem ooit gelukkig zyn? Nog een woord over Coosje Veldenaar. Daar gy zin hebt in haar Broêr, kunt gy er niets tegen hebben, indien Wim voor haar geschikt wordt. Gy zyt anders nog al grootsch in uw wapen, en zaagt liever, dat hy eens wat hooger vlugt name. Tusschen ons, myn Heer en Mevrouw Veldenaar kunnen tegen ons wel in fatsoen monsteren; en op het uiterlyke, zo staat my nog voor, is Coosje een zeer lief zeer mooi meisje. Dat zy vernuft heeft, zal u nog heugen. Willem is toch een lieve welgemaakte Jongen. Is 't wonder, dat uwe Mama wat eenzydig om-trent hem is? Hy is wat trotsch, doch hem misstaat dat niet; hy heeft iets in den vryen opslag zyner schoone oogen, dat iets edels aanduidt. Hy is toch heel anders dan de meeste Jongens: Maar zulke hevige driften; zo gevleit, zo ligt geraakt. Ik hoop, dat hy zo goed te rug komen mag, als hy wordt heen' gezonden. Vaarwel: ik ben   Uwe Vriendin,   p. renard.
wolf016will01_01_8_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 10, "section": 1 }
Hoogstge-eerde vriendin! Myn hart is vol; ik ben zo gewoon, dat in uwen vriendelyken boezem te ontledigen! Die vertroosting kan ik my niet langer weigeren. Ik waag myns Mans achting niet by u. Ik verg niet, dat gy my beklaagt; dat zoude niets uitwerken; hoor my alleen, en geef my uwen raad. Gy, myne beproefde Vriendin, zyt de eenige, aan wie ik zeggen kan, dat ik niet gelukkig ben; en dat myn uitzicht, om het ooit te worden, zeer beneveld as. Van Oldenburg heeft gebreken, die ik niet vermoeden kon, dat hy had: zyn humeur is ondraaglyk. Myn Zoon is hem zo zeer in den weg, dat ik, om myne huisselyke rust te bewaaren, besloten heb hem, echter met zyne toestemming, van het kantoor te neemen, en naar Leiden te zenden; om daar zyne hier aangevangen studie te vervolgen, en - Predikant te worden. Dit zal my veel traanen kosten. Ik bemin hem tederlyk. Hy is voor my de beste, de gehoorzaamste Zoon: maar zyne liefde voor my zet hem geduurig aan, om de onvriendlykheden myns Mans, indien ik daar het voorwerp van ben, zeer hoog op te neemen. Gy weet, zyn gelaat spreekt zo sterk; en hy vergeet wel eens, in zo een geval, dat hy tegen zynen Stief-Vader spreekt; dit verbittert myn Man ook dermaate, dat ik om vrede Willem het huis moet uitdoen. Myne Dogter is nog al by haare Tante: dit gevalt my ook niet veel. Gy kent myn Zusters manier van leven. Toen zy t'huis was, zag ik met verwondering, dat zy veel meer in de gunst haars Vaders stond dan Willem. Daatje is, helaas! niet zo als ik gehoopt heb, dat zy zyn zoude. Zy is coquet, verzot op het spel en de mode: noch huislyk, noch overleggend. Zy is vinnig, plaagägtig, dartel. Zy heeft echter veel verstand, en haar hart is beter dan haar humeur. Met dit al, zy kan het niet zo rasch verkerven als Willem; ik geloof, dat myn Man bang voor haar is. Zy kan hem zetten geeven, die hem verstommen, en rekent hem weinig genoeg. Dit zag ik in de weeken, die zy by ons bleef. Ik vrees ook, of zy zyne gunsten niet wel moge te danken hebben aan haar geduurig krakeel met haar Broêr; en dan is 't nog erger! Wat zal ik zeggen? Wim heeft ook zyne gebreken; ik weet, dat gy my van eenzydigheid beschuldigt: mooglyk is er iets aan; maar hy heeft zulk een lief hart, zulk een goed karakter; hy bemint en eerbiedigt my zo zeer: zyne fouten zyn van een veel beteren aart, dan die zyner Zuster. Met dit al, zie ik wel, dat hy ligt geraakt, driftig, vol zelfs-vertrouwen is. Hy weet zo wel, dat hy verstand, dat hy groote talenten heeft; hy is ook wat styfzinnig: jammer, dat hy overal bemind wordt; dit werkt zyne eigenliefde zeer in de hand. Hy weet ook wel, dat de Meisjes hem voor een mooijen Jongen houden: hy heeft aandagt genoeg op zyne eenvoudige kleeding. Uw Chrisje heeft, schynt het, eens gezegd, dat zyn rond hair hem beter stond dan een beurs, (daar hy met zyn vyftien jaar mede gekapt wierd,) en zedert is er geen Coëffeur aan zyn schoon bruin krullend hair geweest. Zyn toilet is des zo eenvoudig, als toen hy een kind was. Hy heeft alles geleerd, waar hy zin aan had. Hy speelt eene goede fiool; doch in het schilderen heeft hy het zeer verre gebragt: de miniatuuren, die gy gezien hebt, getuigen daar van. Myn portret heeft hy keurlyk getroffen. Zyn braave verstandige Vader is hem maar te vroeg ontvallen. Ik geloof te mogen zeggen, dat zyne groote gevoeligheid hem van alle ongeregeldheden verwydert; immers, daar van geeft hy zeer sterke bewyzen. Hy is ruim agttien jaar, en ik had nog nooit reden, om hem van iets onbetaamlyks te verdenken. Dit alles in 't voorbygaan. Het voornaame onderwerp, waar over ik wilde schryven, is nog naauwlyks aangeroerd. Wel, myne Vriendin, beschouw in my eene dier ongelukkige Vrouwen, die zo veel met haare Mannen verscheelen, zo wel in denken als betragten, dat er weinig redenen zyn, om een draaglyk lot te verwagten! Wy komen byna nergens in overëen: Wy moeten des, ook tegen ons oogmerk, aan elkander geduurig stof tot kwelling geeven. Kan een Man zich zo verbergen! Ik trouwde een geheel ander man. Het geen ik voor gebrek aan opvoeding hield, is in ruwheid ontaart. Inschiklykheid werkt weinig uit. Kan men die echter wel dan omtrent onverschillige zaaken oefenen? Myn Man meent, dat alle zyne verkiezingen, op zyn ergst genomen, my onverschillig moeten zyn, en dus door my moeten ingeschikt worden. Zyn echter gierigheid, en onbermhartigheid onverschillige dingen? Myne redelykste uitgaaven zyn verspillingen; myne mededeelzaamheid is Vrouwelyke weekheid! Dit is 't niet al! Ik moet, wil ik eenige rust hebben, myn lieven Jongen uit myn huis doen. 't Is waar, Willem heeft eene sterke zucht voor de Studie. Hy zoude echter op het kantoor gebleeven zyn; en dat met genoegen, indien hem het leven niet zo verdrietig gemaakt was. Zyn Vader zoude hem zeker voor den Koophandel geschikt hebben, zonder zynen smaak, in dit op-zicht, aftekeuren. Wy wilde alleen van zyn Zoon iets meer dan een Koopman maaken; hierom liet hy hem in de geleerde taalen onderwyzen, en alle zulke lessen geeven, die in staat waren, om dat oogmerk te begunstigen. Hy zal des naar Leiden vertrekken; zyne byzondere neiging helt over tot de Theologie. Dominé Heftig heeft my een zeer fatsoenlyk huis gerecommandeerd; daar zal hy twee goede kamers hebben, en ook eeten. De Man hiet Roulin. Hy houdt met zyne Zuster, een zeer lief, braaf Meisje, huis: zy doen een Linnenwinkel; en er is nog een Student gelogeerd. De Conditien zyn reeds gemaakt. Het zal hun belang zyn hem wél te doen. Ik heb tegen het Studeeren niets; ik weet, dat Willem nu in zyn element zyn zal. Maar hy verkiest Predikant te worden; en nu vraag ik my zelf: is Willem nu nog rechtzinnig genoeg, om eens de Canons te onderschryven? Ik vrees van neen! Myne gehechtheid aan de Leerstukken der Publique Kerk is u bekend. Het wél verklaard systema van Dordrecht neem ik, uit overtuiging, aan. Daar in liet ik hem ook onderwyzen; en dagt er nog zo wat anders over dan myn waarde Man; die er niet veel mede ophad, dat men de jongelieden hun geloof liet leeren; evenwel hy liet my zulks toe, er glimlachend by voegende: ‘hy heeft verstand, en zal wel te regt raaken, als hy zelf aan het denken gaat.’ Ik weet wel, myne Vriendin, dat veele Predikanten, onder den fraaijen naam van verdraagzaamheid, al vry byzonder te werk gaan. Ongemeen handig weeten zy met onzen Catechismus omtespringen. Sommigen leezen slegts dat gedeelte voor, 't welk zy dien namiddag zullen verhandelen, neemen daar eene stelling uit, waar in alle menschen het eens zyn, en maaken eene schoone Engelsche Prêek. Zy moeten, by voorbeeld, bewyzen: dat wy van natuur geneigd zyn, God en onzen naasten te haaten; en dan spreeken zy waarlyk uitmuntend over den aart onzer driften. Zy betoogen: dat God het hoogste voorwerp onzer liefde is; dat onderlinge liefde alleen gelukkig maakt; en sluiten met de vermaaning, om onzen wil altoos aan den Godlyken te onderwerpen - om alle nyd en vyandschap af te leggen, enz. Dan, dit sta ik u toe, leeren zy eene waarheid, maar geenzins die waarheid, welke zy als dan moesten verdedigen, en waar voor zy hun sober tractement ontfangen. Anderen is deeze weg nog te wydloopig. Zy leeven met de Canons als veelen met het Euangelie: - Zy leeren niet, wat de Opstellers geloofden, maar doen hen zeggen, het geen zy gelooven. Zy geeven ons hunne eigen begrippen. Onlangs hoorde ik woordelyk het volgende: Toen onze Voorvaders leerden, dat wy onbekwaam zyn tot eenig goed, wilden zy alleen dit zeggen: wy kunnen geen zaligmaakend goed verrigten. Want die wyze mannen wisten immers zeer wél, dat men, door een goed gebruik van onze natuurlyke vermogens te maaken, het zaligmaakend goed deelägtig wordt; om dat God, in de orde des heils, de dingen derwyze verbonden heeft, dat natuurlyk goed te doen, de voorwaarde zy, om de vermogens ter zaligmaakenden goede te ontfangen. Ik voor my beef, als ik denk, dat myn Zoon zich eens van zulke draaijeryen zal bedienen; dat hy ook eens dat leerstelzel zal ondermynen, 't welk hy als een eerlyk man verpligt is optebouwen. Hy zal immers door den Souverein betaald worden, om het Dordsche Systema ook te verdedigen? En wie weet, of hy uit belang, uit menschenvrees, niet zal vervoerd worden, om eenen Broeder te helpen uitbannen, met wien hy in zyn hart het zelfde gelooft? Doe my het genoegen, myne Vriendin, en antwoord my eens wat omstandig. Uwen goeden raad acht ik zo hoog! Hy is my zo dikwyls van het grootste nut geweest. Gy, myne waarde, hebt zulk een vast, onberoerd, zulk een helder verstand: uw oordeel is zo juist, uw ernst zo eerlyk; uwe beginzels zyn zo bestendig; uw voorbeeld is zo eenpaarig. Wie kan my zo nuttig zyn als eene Vriendin, met wie ik, van myne vroege jeugd af, eene hartlyke geneegenheid onderhield! Wim heeft aan zyn Vriend geschreeven. Indien hy u geen belet deed, zoude ik vraagen, of gy hem een dag of veertien hebben wilde, voor hy naar Leiden gaat? Dat Daatje zo lang uitblyft, is zeer tegen myn genoegen: zy kan dáár niets goeds leeren. Evenwel, zy is by haare Tante; ik kan er nog al zo heel veel niet van zeggen. Groet myn Heer Helder minzaam, ook uwe lieve Chrisje, voor   Uwe waare Vriendin,   c. van oldenburg, gebooren burlet.
wolf016will01_01_9_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 11, "section": 1 }
Waarde Leevend! Uw Brief bedroeft my. Ik beklaag uwe lieve Moeder; uw lot is ook vry ongevallig. Kon die man zyne gebreken zo verbergen? Hy trouwde immers uit geneegenheid; en uwe Moeder, immers zo oordeelt myne Mama, had geene reden, om uit een laag belang zyne hand aanteneemen: zy behoefde haare omstandigheden niet te verbeteren. Jammer dat zy, toen het nog tyd ware, zyne slegte zyde niet gezien heeft: nu is het te laat. Myne Moeder beweert echter, dat, indien hy te verbeteren is, uwe Mama uit alle Vrouwen het best geschikt zy, om hem te verbeteren. Uwe Moeder heeft voor u belet gevraagd; en gy zult hartlyk welkom zyn. Wy krygen de lieve Juffrouw Veldenaar, de intime van Chrisje, hier insgelyks. 't Is een uitmuntend meisje: myne Moeder bemint haar met onderscheidende hoogachting; en voor Chrisje is zy alles. Wy zullen ons wel diverteeren; kom maar wat spoedig. Chrisje spot niet half zo veel, als ik voorzien had, toen zy hoorde, dat gy voor Dominé zoudt gaan studeeren. Zy zat, met Mama, die haar dit vertelde, op de Canapé, bekeek zeer aandagtig de toppen der vingeren van haare regte hand, en zei alleen: wel zo! gaat Wim voor Dominé studeeren! Er is zo het een en ander in uwen Brief, waar over ik, wyl ik uw Vriend ben, eens met u moet praaten: als gy by ons zyt, wil ik daar liefst niet van spreeken, want ik moet een weinig op u knorren. Springt gy, myn Vriend, met het karakter uws behuwd Vaders niet wat te vry om? Vergeet gy ook, dat hy uw Moeders Man is? dat zy hem uit verkiezing nam? 't Is waar, zy kende zyne slegte zyde niet; maar was myn Heer van Oldenburg wel een man voor de zagtaartige, de aandoenlyke Weduwe van den verstandigen Heer Jan Leevend? Kunt gy hem wel zo verächtlyk voorstellen, zonder uwe Mama bloot te stellen aan bittere berispingen? Is dit omtrent haar ook uwen pligt betragten? Wat zoude iemand, buiten my, uw brief leezende, wat zou de bedilzieke waereld zeggen? Zou zy u niet veroordeelen; zou zy uwe Moeder niet laaken? Ligt er voor zo eene edelaartige Vrouw niet iets zeer vernederend in, dat zy beklaagd wordt door zulken, die zich slegts uit bemoei- en babbelzucht met haar bemoeijen? Zou dit echter het gevolg niet worden? Hoor, myn Vriend, het waaragtig medegevoet vindt men zelden by hun, dien alles naar wensch gaat. Weet gy, hoe het hier mede gesteld is? Veelen zyn nieuwsgierig, om de zaaken van anderen te doorsnuffelen, op dat zy geleegenheid krygen, om met hun eigen dóórzicht te pronken. De meeste deelneemsters in uw Moeders verdriet zouden, op haare salettes, elkander zitten wysmaaken, dat zy dit alles voorzien hebben: Mevrouw Leevend was geen vrouw voor dien man; en die man zal, evenwel, van zyne slegtste zyde vertoond worden, al was het maar, om uwe waardige Moeder des te dieper te kunnen vernederen. Om haar te meerder te beschuldigen, zullen zy nu zelf toestaan, dat uwe Moeder veel verstand heeft. De oorzaak, die haar het minste eere aandoet, zal opgezogt, en als de waare beweegreden opgenoemd worden. Laage Babbelaarsters, met wie Mevrouw uwe Moeder zich nooit bemoeide, die zy nooit de eere aandeed om met haar te spreeken dan over het weer en de boomen, zullen onbeschaamd voorgeeven, dat zy dit Huwlyk sterk afrieden. Anderen, schemeragtig bewust van haar eigen nietswaardigheid, zullen, met eene vuilaartige zegepraal over verstand en deugd, uitgillen: Nu, het is wel goed, dat zulke verstandige Vrouwen zulke zotte stukjes doen; het leert nederigheid. Dit alles ontsnapt men, als men huisselyk ongenoegen verbergt. Daaglyks invallende verdrietlykheden doen ook weinig aan: Hevige rampen prikkelen onze aandoenlykheid zo sterk, dat men geen tyd hebbe om te redeneeren; dan lydt men, om dat men zels voelt. Is er ook niet wat veel spotterny in uwen bitteren Brief? Gelooven wy wel, dat iemand, die nog spotten kan, waarlyk bedroefd is? Neemen wy des wel belang in hem? Kan een man, als uw Stiefvader is, dulden, dat gy hem trotsch behandelt? dat gy u met de verschillen tusschen hem en zyne Vrouw op een beslissende wys bemoeit? Moet het uwe Moeder niet treffen, dat de man haarer verkiezing dus smaadelyk behandeld wordt? Bezwaart gy haar lot niet? Gy hebt, dat beken ik, uw geäartheid tegen; maar pligt blyft pligt, hoe moeilyk die ons ook gemaakt worde! Zie, myn lieve jongen, dit moest ik zo eens met u verhandelen. Gy gaat dan uwe geliefde neigingen involgen! Geluk daar mede. Ik zal u, geduurende uw Studenten tyd, minder zien dan anders; dit is my ongevallig. Ik bemin u: uw gezelschap is zo aangenaam. Ik verschil nog veel meer met u in karakter dan in jaaren. Gy moet my myne op my zelfsheid (noemt gy het zo niet?) nog veel afleeren. Hoe gaarn had ik wat meer van die fatsoenlyke losheid, die welleevende vrymoedigheid, die bevallige houding, die fraaije manieren, die myn Willem zo voordeelig onderscheiden! Gy weet, dat ik niet vleijen kan; ik beken des, dat gy gebreken hebt; meer en grooter ge-breken dan ik; immers die meer in 't oog vallen. Over die zal ik een waakzaam oog houden; gy moet nog veel beter worden dan gy zyt; en men wagt van u ook veel meer, dan van my of andren, die zulke schitterende begaaftheden niet ontfingen. Ik zal u tot Leiden tegenkomen: meld my den dag, dat gy afrydt; gy komt immers ook te paerd? Dan kunnen wy uw Logement eens gaan bezien, en met een hoe de lieden zyn, die met u zullen omgaan; daar neem ik veel belang by.   Uw Vriend,   p. helder.
wolf016will01_01_10_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 12, "section": 1 }
Zeer geliefde vriendin! Wat hebt gy aan myn medelyden, indien ik my onttrok om u ten besten te raaden en te troosten? Neen: ik voorzag niet, dat gy ongelukkig met deezen man zyn zoudt; ik zoude anders my van den invloed, dien ik op u heb, bediend hebben om u die party te ontraaden. Ik zag wel, dat hy in het uiterlyke zeer met u verschilde; maar schreef dit toe aan de omstandigheden, waar in hy geleeft, en de verkeering, die hy gehouden had. Konde ik denken, dat hy gierig, dat hy onbarmhartig, dat hy ondraaglyk van humeur was! Ik dagt, dat hy met die zelfde ongevalligheid een arm schepsel een ryk geschenk, als u een kusch zoude geeven; maar meende, (en dit denkbeeld geef ik nog niet op,) dat als hy door u verzagt, menschelyker en gezelliger geworden zoude zyn, dat hy dan een zeer deeglyk man zyn zoude. Ik dagt: ‘die man heeft zes- en- veertig jaar lang geld gewonnen, en geen concept, wat er in huishoudingen, als de onze, noodwendig zyn moet. Alle zyne bedienden bestonden in eene oude gierige meid, en een half kantoor- half huisknegt. Hy weet niets van het voegzaame, dat wy moeten waarneemen. Alles komt hem zo verbaast hoog voor.’ Dat hy echter gierig is, geloof ik nog niet. Is het wel zo zeer uwe ruimhartigheid, als de wys, waar op gy die uitoefent, die hem zo zeer mishaagt? Het zyn, geloof ik, die stille, die aandoenlyke traanen, waarmede gy wel doet; voor die zagtheid is hy niet bereekend. Ik ken meer zulke Mannen; - zulke Vrouwen, dat nog sterker spreekt! Dat hy uwe uitgaven verspillingen noemt, ontstaat uit de groote verandering in zynen levenstrant; niet uit vrekheid. Al, waar aan hy niets heeft, is voor hem van geen waarde; koopt gy dat, dan verkwist gy het geld. Breng hem een ducaat in rekening voor een fraai boek, gy verspilt veel; geef eens zo veel voor besten arak, en hy zal zeggen: ‘de Vrouwen weten toch van huishouden!’ geef drie gulden voor een pond Thee, hy zal u vraagen, ‘of gy uw geld dan weg gooit? schenk een halfdouzyn slessen besten Rynschen wyn; ‘wel het is niet te veel, Keetje, voor zo een groot gezelschap.’ Verberg, myne Vriendin, voor eerst eens die zagtheid, die tederheid van uw hart, die u eigen is. Houd u, of gy u aan zyne luimen niet eens kreunde; en volg uwen weg. Dan zal hy ongemerkt gewennen aan die zoetaartigheid van uwen inborst, die u zo geheel tot eene bloode Vrouw maakt. Hy heeft u lief; hy kan u alleen niet beminnen, zo als een veel kiesscher man bemint; op zyne liefde vestig ik ook alle myne hoop. - Nog een raad: Geef hem alle maand een generaale rekening van uwe uitgaaven; de som zal hem toevallen, als hy bedenkt, hoe veel hy daar voor geniet; en zyn hoofd zal niet moede worden door het optellen van honderde kleinigheden. Nu kom ik tot Willem: Gy weet, dat hy myn gunsteling is; ik zie zyne groote bekwaamheden met verwondering; ik bemin zyn lief eerlyk hart; zyne gehechtheid aan mynen Zoon streelt my. Ik begryp, dat de onheuschheden, zyner lieve Moeder aangedaan, hem treffen: Hy behoorde echter te bedenken, dat hy Zoon is. Uw Man moet wel verstoord op hem zyn, die zo weinig zynen afstand omtrent hem bewaart. Als hy hier is, zal ik den vriend daar eens over onderhouden: gy weet, dat hy my heel lief heeft, en dan kan men alles van hem krygen. Het is my leed, dat Juffrouw Leevend zo lang by eene Tante blyft, die zo weinig geschikt is, om jonge Dames nuttig te zyn. Haare natuurlyke gebreken krygen daar te veel voedzel. Maar gy zyt Moeder; beveel haar t'huis te komen: gy hebt immers nog wel zo veel te zeggen, hoop ik? mooglyk breeken haare fouten die van haaren Stiefvader. Als Wim het huis uit is, zal zy geene ge-leegenheid hebben, om met hem overhoop te leggen, en daar door haar's Vaders gunst tot zich overtebrengen. Zy heeft, vrees ik, uwe lessen, voor al uw voorbeeld, zeer noodig. Zyt gy echter, lieve Vriendin, niet wat sterk met Willem ingenomen: is het niet wel eens ten haaren koste? Kan dat liefde voor u, voor hem, verwekken? Verberg uw behaagen toch een weinig; hy heeft ook gebreken; en welke sterke driften!.... Moogelyk vormt zy zich eens meerder naar uw voorbeeld; moogelyk zal zy zich nader aan u hechten, uwe Vriendin worden; en wat is toch zo aandoenlyk voor eene Moeder. dan in haare tedergeliefde Dogter haare Vriendien te mogen omhelzen! Dat geluk ken ik by de zalige ondervinding! myne Chrisje is nog jong, maar ik zie in haar myne beste Vriendin. Zeg aan uwe Zuster, dat gy Daatje tot uw gezelschap moet hebben, nu uw Zoon uw huis verlaaten zal. Win uwe Dogter; zy heeft verstand, zy zal haare dwaasheden zien, en er van afwyken. Thans ga ik het gewigtigste van uwen brief omstandig beantwoorden. Uw besluit is genoomen: wat helpt het, of ik nu myne bedenkingen daar tegen inbragt? Laat ik u echter mogen zeggen, dat het my wat verhaast voorkomt, en dat het eene gewigtige onderneeming is, uw Zoon, zo als hy is, de waereld in te zenden. De Hemel geeve, dat alles aan uw oogmerk moge beant-woorden; en hem zy de wagt bevolen. Het is echter wat hard, uw huis te moeten verlaaten om een onredelyken Stiefvader.... Wat is het, myne Vriendin, gemaklyk, geen verlicht, geen naauwgezet geweeten te hebben! Hoe gezond is de domheid! hoe gerust het leeven van hun, die niet denken! zo heb ik meermaal, half ernstig, half boertend, van myne Tante Chrisje gehoord; (van haar nog wel iets.) Evenwel, ik ben het met dat wonderlyk mensch in deezen zo weinig eens, als in duizend andere opzichten, en geloof, dat zulke lieden bedroeft laag in den altoos voortgaanden schakel der zedelyke wezens geplaatst zyn. Hoe smaakloos zyn voor hen de fynste geneugtens der reden; hoe eng, hoe bewolkt hunne uitzichten; hoe dierlyk hunne vermaaken, hoe beuzelagtig hunne tydkortingen! Dat uw Zoon eene overhellende neiging heeft tot Predikant, bevreemt my grootelyks; niet, dat hy liever verkiest te studeeren, dan zich op de Negotie toeteleggen. Ik keur echter niet af, dat lieden, die met ons in den Burgerstaat gelyk zyn, hunne Zoonen tot dat ampt schikken. Thans worden veele jonge lieden door hunne Ouders daar toe genoodzaakt; andren laaten zich door verwaandheid en luiheid daartoe overhaalen. Hier van daan, dat Legio armhartige Predikatie-maakers; die zo verre beneden den waaren Predikant, als de Rymers beneden de Dichters geplaatst zyn. Veelen deezer knaapen verstaan zelf het Systema niet eens regt, dat zy behooren te verdedigen, of de begrippen van hun, die zy moeten wederleggen. Veelen verraaden hunne gemeene opvoeding, en ongeöefenden geest, door laage straattaal, onverdraaglyke verwaandheid, en strafbaare muitzucht, door op hunne duizenden te roemen. Om alle deeze redenen zie ik altoos met een byzonder genoegen, dat er uit den bloem der beste inwoonders Jongelingen tot Predikanten studeeren; maar betwist geenzins, dat er uit den geringsten burgerstand wel eens een waarlyk groot man opstaat. Ik spreek zo in 't algemeen, en dan hebbe ik de ongevallige Ervaarnis aan myne zyde. Zulke Jongelingen hebben den Godsdienst van Jezus hooren aanpryzen als redelyk, zedelyk, heilig, den mensch hoogstwaardig; zy zyn door eene beschaafde verkeering met wel opgevoede menschen in staat gesteld om menschenkennis op te zamelen; zy bezitten middelen genoeg om den Academietyd niet te zeer in te korten, en iets meer dan Theologische Systemata te onderzoeken: in zo verre prys ik uwen Zoon. Dat hy echter dit ampt verkiest, begryp ik niet. Hy zal een van die jonge vrienden zyn, welke met het gezag bedroeft weinig op hebben. Hy heeft het gezegd: geldt niets by hun. Wat is waarheid? daar aan hebben zy veel meer zin; en zy durven ook in deezen hunne eigen oogen gebruiken. Alle onderzoek, zal het dien naam verdienen, gaat van Twyffeling vergezeld. De domme jongen alleen twyffelt nooit: Dit is boven zyn bereik. Ik ontken niet, dat sommigen onzer best gestudeerde jonge lieden zich bedienen van die lapzalveryen, waar van gy in uwen Brief gewag maakt. Dit keur ik volstrekt af. Zo lang men echter het Onderschryven der Formulieren eischt, zal dat zo wat voort moeten. Het deert my: maar wat is er aan te doen? En hoe veel is er voor den Onderschryver aan vast! Waarom maaken gegoede weldenkende menschen niet een Fonds, waar uit men zulke menschen, die in gemoede niet kunnen blyven leeren, het geen zy beloofd en onderschreeven hebben, een ordentelyk bestaan geeft, zonder dat er eenige kleinächting aan gehecht ware? Dan zoude men eerlyke kundige lieden voor gebrek bewaaren; want hoe gering in onzen tyd het tractement ook zy, er wordt echter met Vrouw en Kinderen nog al van geleefd, voor al op de Dorpen: Men zoude van deeze menschen moeten vergen, dat zy, 't zy door hunne schriften, 't zy door mondeling onderwys, nuttig bleeven, en hun, tot dat zy iets beters by der hand hadden, daar voor wél beloonen. Waarom schreeuwt men ook zo van de intolerantie der zulken, die niet dulden, dat, in de Gereformeerde Kerk, Leerstukken geleerd wor-den, die stryden met de Formulieren? Indien zy zelf overtuigd zyn, dat zy alleen de waaragtige en volkoomen leere der zaligheid prediken, handelen zy dan niet als braave lieden? Zy moogen op zulke valsche Broeders niet schelden; hun by den onkundigen hoop niet gehaat maken; maar zy zyn verpligt hen te weeren. Doen zy dit niet, dan zyn zy aan hunne goede zaak ontrouw. Ik weet wel, wat onze jonge lieden hier tegen inbrengen. Men moet (zeggen zy,) de Kerk in de Kerk hervormen; eenen zagtmoedigen Melanchton, geenzins een heethoofdigen Luther naarvolgen: niet vruchtloos bestormen, als men met vrugt kan ondermynen. Laaten wy eens zien, wat er van is. - Men moet de Kerk in de Kerk hervormen. Welke Kerk? die immers, welker Leerstellingen zy ondertekend hebben! En waar door moet men de Kerk hervormen? Door het heimelyk strooijen van begrippen, die door die Kerk voor zielschadelyk verklaard zyn; en om welken te verdelgen zy zich plegtig verbonden hebben? Is dat ook al, zo als het behoort? Maar wat nut doet dat zagt, dat bedekt hervormen? Deeze gaauwe lieden ondermynen het gevaarte der dwaalingen zo behendig, zo bedekt, dat het gebouw er niets door lydt. Zy bikken zo wat aan de vastgelegde grondslagen; worden zy betrapt, dan weeten zy als slimme Architecten zich te redden, en den blaam van onverdraagzaamheid rnst op de Keurmeesters. In ernst! wat nut doen zy toch? De dwaalingen blyven in volle kragt; de waarheid wordt des niet bevoordeeld. Indien men niemand tot Lid der publique Kerk, dan uit volle overtuiging, wilde aanneemen, de Doopsgezinden, de Remonstrantsche Kerken, wierden wel dra te klein. Hoe veelen, leden dier Kerk zynde, gaan meest altoos by die gezintheden ter predikatie! Dit kan men best in uwe groote Stad gewaar worden: maar Familie-belang, Eerampten, Bedieningen, Kostwinningen, Huisselyke rust, wat zeg ik, Gezag, houden hen in Gemeentens, waarby zy niet behooren. Ik wenschte des, dat uw Zoon, wordt dit eens zyn geval, bedaard, ernstig, zo onbevooröordeeld als mooglyk, den Christelyken Godsdienst onderzoekt; dat hy niet eens vraagt, zyn er Systemata? dat hy, wanneer hy de vastgestelde Articulen niet kan aanneemen, zulks ook niet voorwende; maar zyn afscheid neeme en God danke, dat hy in een vry land woont, daar toch eigenlyk niemand gedwongen wordt. Verkiest hy dan nog om Predikant te worden? de Kerken der Remonstranten en Raisonnable Doopsgezinden staan voor hem open. Dan zal hy een eerlyk man blyven; en als zodanig door verstandige rechtzinnigen beschouwd worden. En, wat gy ook voor u zelf gelooven moogt, gy, myne Vriendin, zult zeker om dien gemoedlyken handel uw Zoon niet haaten; ook niet, al kryt men uit, dat hy van Godsdienst veranderd is. Dit is wartaal. Willem moet van deezen Brief niets weeten. Beloof my dit; ik heb daar myne reden voor. Gy kent my van voor vyf-en-twintig jaar: gy weet, dat ik altoos aan myne oprechtheid vasthoude. Plooijen kan ik niet: ik kan, indien spreeken geen nut doet, zwygen; en vooräl, wanneer men besluiten genoomen heeft, die reeds uitgevoerd worden. Een laf mensch is beneden eenige waarde. In gemoedszaaken zich door Familien te laaten ringelooren, is den wyzen mensch onwaardig. Myn Heer Helder en ik verschillen vry veel in Godsdienstige denkbeelden; wat zegt dat, als de betragting daar door niet in 't minste lydt? Onze kinderen hebben die zelfde vryheid, die wy voor ons hebben: dit is billyk. Zy moeten zelf onderzoeken, en dan kiezen. Chrisje heeft niet geleerd wat, maar hoe zy moet denken. Nu wordt het haare zaak. Zy kan haare Belydenis afleggen by den eerwaardigen Heer Veldenaar, of by eene andere gezintheid der Protestanten: het staat geheel aan haar: doch er is geen haast mede. Ik hou noch van heel jong trouwen, noch van heel jong Lid eener Kerk te worden. Ik eisch niets van myne kinderen dan onderzoek en eerlykheid. By wien zy zich eens zullen voegen, is my taamlyk onverschillig; maar hun moet dit niet onverschillig zyn: dit zou my smarten! Willem is eergistren hier wel aangekomen. De jonge lieden zyn aan 't musiceeren: ik neem dien tyd waar om u te schryven, maar zeg er niets van, om dat ik den inhoud wil verbergen. Myner Dogters Vriendin en een aartig kind, haar Zusje, zyn hier ook gelogeerd. Myn Heer Helder groet u met achting. - Nu ga ik eens beneden; want ik hou my nog aan myne gewoonte, om veel met myne jonge luidjes omtegaan, en in hunne vermaaken deel te neemen: 't zyn ook lieve kinderen! Wim is tot dartelheid toe vrolyk; wel goed! Ik ben   Uwe Vriendin,   suzanna helder, gebooren van beek.
wolf016will01_01_11_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 13, "section": 1 }
Waarde dogter! Dat gy mynen vorigen Brief niet hebt beantwoord, doet niet veel eer aan uwe opvoeding, en doet my zien, hoe onverschillig gy voor uwe Moeder zyt. Beide deeze verschynzels vallen my onäangenaam! Gy weet, Daatje, dat ik eene toegeeflyke Moeder ben: liefst ging ik deeze onpligtmatigheid zwygende voorby, maar ik vind noodig er iets van te zeggen! My niets op dien Brief te antwoorden! niets te spreeken op het groote onderwerp, waar over ik schreef, uw's Broeders oogmerk om tot Leiden te gaan studeeren! - gy doet niet wel, kind. Wat denkt gy, kan het my aangenaam zyn te ondervinden, dat myne Dogter nergens liever is dan by eene Tante, die in een gevorderden leeftyd al de dwaasheden der Jeugd naloopt? Zy is echter verschoonlyker dan veelen; zy heeft weinig verstand, en was vroeg haar eigen meestresse; maar gy, die een gezond oordeel hebt, en u niet behoeft bezig te houden met dwaaze tydverdryven..... schaam u over uwen trek tot uithuizigheid en dolle partyen, die u zelf niet eens voldoen kunnen. Myn Heer van Oldenburg is alleen een voorwendzel: Toen ik Weduw was, scheen gy even weinig op uw Moeders byzyn gesteld. Hoe dit zy; ik beveel u t'huis te komen; en dat gy in uw antwoord my den tyd meldt. Ik zie met ongenoegen, dat myne Dogter eene Dame du Ton is; en ik verstond met leedwezen, dat gy by uwe Tante verscheiden bezoeken ontfangen hebt van Doctor Töller; zeker uit coquetterie; want, schoon hy u met myne toestemming nooit zal krygen, zo zoude ik byna kunnen wenschen, dat gy niet onverschillig voor hem waart; want er is by my al niets versmadelyker dan de zucht om Conquêttes te maaken, daar men zelf met schaamte op neder ziet! - Lieve Dogter, gy hebt te veel verstand om niet te beseffen, dat gy verkeerd handelt. Gy weet, dat uwe Moeder uwe Vriendin is; waarom zyt gy zo vreemd van my? Gy, ik heb het dikwyls gezegd, zult langs dien weg, welken gy betreedt, nooit het geluk vinden. Diverteer u; ik heb daar niets tegen: maar kies beter, doe uw goeden smaak meer eer aan. Waart gy eene nietsbeduidende malloot, ik kon het inschikken, dat gy in woeste partyen, in het spel, in modieuse gezelschappen, behagen vond: maar moet een Meisje, als gy, nooit dan buiten haar Moeders huis te vreden zyn? moet ik al uwe ongemakkelyke luimen, moeten andren alle uwe aangenaamheden hebben? Uw Broeder is thans by zyn Vriend Helder: Myn vorige Brief zal u ten zynen opzichte alles gemeld hebben. Groet uwe Tante vriendelyk, voor   Uwe liefhebbende Moeder,   c. van oldenburg, gebooren burlet.
wolf016will01_01_12_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 14, "section": 1 }
Ge-eerde mama! Het is my leed, waarlyk, dat een zeer excusabel verzuim zo verbaast hoog wordt opgenoomen: nu, dat gebeurt my wel meer; ik ben er niet zeer verbaast over, men gewent aan alles. Ik wist ook niet, dat myne t'huis komst zo hoognodig waar. Maar 't is wél, ik zal binnen agt dagen denkelyk t'huis zyn. Ik kom daar zo van een Party; het slaat drie uuren; maar ik zal niet naar bed gaan, vóór ik deezen geschreeven heb. Heden, Mama, wat zou ik toch antwoorden op de Communicatie van Willems voorneemen om voor Dominé te gaan studeeren? Het besluit is immers genoomen, en wat zoude het veel uitdoen, of ik nu al eens zeide, dat dit project de eer niet had om my te behaagen? Als ook, dat ik zeer wel zie, waarom hy een studeerkamer voor een zeer bloeiend Kantoor verkiest? Dat ik gaarn by myn Vaders Zuster ben, is nog al zo heel vreemd niet. Mama heeft immers ook haare verkiezingen: ja zelf eene byzondere Vriendin aan Mevrouw Helder? Als Töller by Tante bezoeken aflegt, heb ik geen recht om my daar tegen te kanten. Ik wagt hem niet op; dien Zotskap. Ja wel! hij zal my hebben! Tante groet u minzaam: ik tekene my   myne ge-eerde mama!   Uwe gehoorzaame Dogter en Dienaresse,   a. leevend.
wolf016will01_01_13_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 16, "section": 1 }
Tedergeliefde mama! Wat denkt gy van zo een stouten Jongen, die al vier dagen hier was, en nog geen letter aan u geschreeven heeft? Gy zyt immers wel overtuigd, dat myn hart geen deel heeft in dit draalen? Zedert Pauwtje en ik van onze blesjes wipten, tot nog toe, hebben wy het zo volhandig gehad, dat wy, Juffrouw Veldenaar zo wel als ik, nu eerst tyd hebben kunnen uitvinden om te schryven. Wat hebben wy het hier aangenaam! Ik ben weer zo vrolyk, of er t'huis niets haperde. Wat zal ik zeggen? ik ben een regte meisjes gek; en zo een paar heele lieven zyn er niet meer te vinden. Chrisje en haare Vriendin hebben geen grooter vermaak, dan om den armen Lobbes overstaag te praaten; maar myn Vriend en ik stryden als helden; en de waarde Mevrouw Helder ziet en hoort ons krioel met eene inneemende deelneeming! Het kleene Zusje van Coosje is myn Vrystertje, en ik heb altyd wat voor dat lief kind te bestellen. Van morgen ben ik begonnen aan een Portretje van Chrisje: als 't maar wél uitvalt! magtig, wat zal ik myn best doen! Zo ik haar eens trof! maar dit is vry wat verwaand; aan my kan het niet haperen, ik meen aan myne uiterste pogingen. Mevrouw Helder heeft my, onder vier oogen, schoon myne les geleezen, met opzicht tot mynen Stiefvader. Het is een lust, om van zo eene Vrouw bestraft te worden; wat moet het niet zyn, haare goedkeuring weg te draagen! Zy sprak over myne verregaande gevoeligheid, die tot ligtgeraaktheid oversloeg; zy toonde my, aan hoe veel onäangenaamheden die my eens konde blootstellen, en poogde my daar boven te verheffen. Ik zal met de beste voorneemens t'huis komen, en hoop u nooit meer reden van ongenoegen te geeven. Ik kan wel niet zeggen, dat ik myn Heer van Oldenburg in een draaglyker licht zie: maar ik hoop, zo als ik zeg, het beter te maaken. Het denkbeeld, dat myne tedergeliefde Moeder onvriendlyk behandeld wordt, is echter weinig aanleidelyk, om myne natuurlyke overhelling tot ligtgeraaktheid te beteugelen. Myn Heer en Mevrouw, en de jonge lieden hebben my bevolen u te groeten, en van hun-ne achting te verzekeren. Ik ben met eerbied en liefde,   Uw gehoorzaame en liefhebbende Zoon en Dienaar,   w. leevend.   PS. Myne groete aan Zuster, indien zy reeds by u is. Nog wat: Helder en ik zyn te Leiden in myn aanstaande Logement geweest. Ik heb twee schoone, proper gemeubileerde Kamers, met vaste Boekenkassen enz. De Heer Roulin is een zeer vriendelyk beleefd man, zyne Zuster een allerbeminlykst zedig lief meisje. Ik zal daar uitneemend wel zyn. Myn Contubernaal is een Buitenlander; zo meen ik. Ik zag hem niet: maar hy is niet zo wél gelogeerd, als ik zyn zal: Ik bedank den Heer Heftig zeer hartlyk voor deeze bezorging.
wolf016will01_01_15_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 17, "section": 1 }
Waarde zeer geliefde moeder! Nog voor den avond arriveerden wy, wél en zonder eenige onaangenaame ontmoeting, aan het huis van Myn Heer en Mevrouw Helder. De overgroote bezorgdheid myns Vaders, die altoos met bekommering zyne familie in een rytuig ziet, was des vergeefsch. Vreemd werkt toch de blydschap; die maakt zy praatagtig, deeze doet zy zwygen. Chrisje vond, schynt het, geene woorden om uit te drukken, hoe verheugd myn gezelschap haar maakte. Onze deftige jonge Heer was byzonder woordenryk. Myn gelaat zal niets dan zagte vergenoeging geteekend hebben; maar ik sprak ook niet heel veel: trouwens, dit is zo meer in myn aart. Onze kleine Jetje was niets dan aanvalligheid en vreugd. Chrisje zette haar op haaren schoot, en men zoude gezegd hebben, dat zy wel zeer aandagtig luisterde naar alles, wat het Kind haar voorpraatte; alles diverteerde het, dan de mooije koets, dan de voorbygangers. Zo al snappende, bedaarde de al te groote aandoening myner Vriendin, en wy hadden met ons driëen een vrolyk niet geheel beuzelagtig discours. De jonge Heer zou zynen Vriend Leevend den volgenden ogtend van Leiden haalen, en wist my niet genoeg van hem te vertellen. Mevrouw ontfing ons met die inneemende vriendelykheid, die haar onderscheidt van alle Vrouwen, my bekend. Toen wy thee zouden drinken, kwam Myn Heer Helder van zyne kamer, en vroeg zeer verpligtend naar de geheele Familie. De kleine maakte voor Myn Heer een lief complimentje, maar zy was Mevrouw in de armen geloopen, met al het aanvallige van een Kind, dat eene geliefde persoon weder ziet: zy dribbelt Mevrouw overal na, die daar zeer mede geplaisiert is. Toen wy des morgens ontbeeten hadden, liep het dief je op de toontjes zagtjes de trappen op: Waarom (vroeg myn Heer,) gaat gy zo stilletjes, Jetje? - Ik dagt, dat Oom zyn Predikatie schreef, en dan moet Jetje stil weezen? De ernstige man lachte, nam haar op zyn arm, bragt haar op zyne kamer, en gaf haar een Prentenboek; daar zy, zingende en bloozende door vreugd, mede afkwam. Wy moesten het boek zien; en nu staat het geduurig daar mee aan Mevrouws schoot, onder het vraagen: wat doet die Man daar nu? wat zeit die Vrouw nu weer? - Zo veel van ons Kind. Maar hoe, myne lieve Moeder, zal ik u het genoegen beschryven, 't welk ik hier, en byzon-der met myne Vriendin, geniet? Haar vernuft behaagt my altoos, om dat het nooit met opzet kwetst; ook dan niet, als zulken, die haar niet zo wel kennen als ik, dat wel eens gelooven. Leevend is hier insgelyks. 't Is een mooije aartige Jongen; zyn gelaat teekent schranderheid en vernuft; maar alles is getemperd door iets goedigs; vooral behaagt my de vrye en open opslag zyner oogen. Mevrouw is byzonder met hem ingenoomen; hy is ook al wat men wil: ik geloof echter, dat zyne driften niet heel gedwee zyn, en dat hy wat veel gevleid is. De Broeder myner Vriendin heeft noch het edel verstand, noch het bevallig voorkomen zyner Zuster. Hy heeft wel iets van dat koele agterhoudende, 't welk niet altoos gunstig voorïnneemt. Hy bemint Leevend meer dan men van zo een Jongeling zoude verwagten. Hy leest veel: 't is of hy, in plaats van zynen Vriend, tot Dominé gaat studeeren. Ik geloof, dat Vaders Collega, de eerwaardige Watverward, die de gemeente hem toebetrouwd op zyne wyze sticht, niet half zo veele Theologische kundigheden heeft dan Pauwtje. Ik meen ook, dat hy Verzen maakt; althans zyne Zuster zegt, dat zy hem op de daad betrapt heeft. Hy poogde die beschuldiging te ontwyken, door te zeggen: gy hebt mis, Chrisje, ik ben geen Dichter! Maar zy was hem te gaauw: ik sprak ook maar van Verzen maaken, Broertje! Hy is geen Vriend van Gezelschappen. Ik weet niet, (zei Chrisje, toen wy daar over spraken,) ik weet niet, Kereltje, of gy, met uwe strakke denkwyze, wel in het beste tydvak onzer beste waereld uw rolletje gekreegen hebt. Met dit al, zy houdt zeer veel van hem, maar zy heeft meer zin aan Chrisje Helder; en hier in wordt zy door niemand tegengesprooken. Ga toch, (zei ze gistren, toen hy uitverzogt wierd,) ga toch; waarlyk, gy moet wat meer lessen neemen in de noodzakelyke kunst der beuzelingen: gy zult er u zeer wél by vinden, en de Dames meer bevallen dan nu, nu gy evenwel niets dan een goed slag van een jongen zyt. Thans heeft zy een heelen boel Vrymetselaars Ornamenten voor hem (want hy verjaart,) laaten koopen; ik geloof door Willem: ‘want zy wil, zegt zy, dat hy lid worde van zulk een honnet gezelschap, een gezelschap, dat zo veel nut aanbrengt.’ Ik konde haar toen juist niet in de oogen zien; en weet des niet of het ernst of boert was. ‘Zie, Pauw, (zei ze,) dat zal u van veel dienst zyn, als gy eens op uwe groote en gevaarlyke reis gaat. Ik wil geen Broer hebben, die ook niet mee kan babbelen van Herculaneum, van Romen, van Maltha, van de Grisons. Gy moet, zo wel als Neef Jan, kunnen zeggen, dat gy veel respect hebt voor de Heeren Cantons in Zwitzerland. Ik moet kunnen verhaalen, dat myn Broer Helder by den beruchten Lavater gegeeten heeft, en te Brunswyk heb ik eene commissie voor u; gy moet aan den Abt Jeruzalem myn compliment maaken, en zeggen dat ik zeer groote verpligting aan hem heb; voeg er vry by, dat zyn Portret by myn Toilet geplaatst is.’ Leevend krygt ook zyn deel: maar my dunkt, dat hy haar te veel spaart. Hy is regt mal met Jetje, en hy heeft meest altoos wat met haar te maaken. Hy draagt haar, als wy wandelen, en zy moede wordt, zo handig en tevens zo jolig, dat het een mooi schilderytje maakt. Helder houdt even veel van het kind; doch zyn bevallige Vriend weet het beter te toonen. Ik geloof half, dat hy zin heeft aan Chrisje; trouwens, dit kan niet anders: die haar kent, en een vry hart heeft, moet haar beminnen. Hy zal echter wél doen, dat hy dit verbergt: zy wordt zeker niet geschikt voor den nederigen stand van Buiten-Domineés Vrouw; ei kom, dat lykt er niet na. Myn Heer Helder is ook niet half zo met Willem ingenoomen als Mevrouw, en wy allen. Mooglyk is die schrandre man wat heel verreziende; en wil des geen schaduw van hoop opwekken: anders begryp ik dit niet. Leevend is van daag, op verzoek van Mevrouw, begonnen aan een portret in miniatuur van haare Dogter. Arme Jongen! Hy drinkt, vrees ik, het vergif met volle teugen in! Ziet Mevrouw dat dan ook niet! Schilderen kan ik niet, maar als ik haar moest beschryven, dan zoude ik zeggen: ‘Mejuffrouw Helder is groot, welgemaakt, heeft de houding eener Vorstin. Zy is eene schoone blonde; als zy eens een weinig bloost, is zy eene der fraaiste jonge Dames, die ik immer aantrof. Haar neus is volmaakt schoon; haare wenkbraauwen zyn 't insgelyks. Haare oogen, zonder dat men kan zeggen, welk een kleur die hebben, zyn onbeschryflyk heerlyk; haar glimlach is onweerstaanbaar. Zy heeft zo veel van het geen ik het hoogfatsoenlyke noem.’ Wat zegt gy, waarde Moeder, van dit afbeeldzel? Indien dat van Leevend zo wel uitvalt, zal het dan niet gelukkig getroffen zyn? Hoe gaarn spreekt men over het geene men bemint, als men weet, dat zy, tegen wie wy spreeken, dat waardig zyn! Waarom zweeft zy toch in eenen draaikring, waar voor zy eigenlyk niet is aangelegd! Zy heeft iets zo imposant, dat veelen haar voor trotsch houden; en ook wel eenigen zweem van coquetterie; maar zy is noch trotsch, noch coquet. Zy heeft hier toe een veel te aandoenlyk hart, en te gezond oordeel; en zy is veel meer geschikt voor de vriendschap dan voor de liefde. Ons huislyk leven is alleräangenaamst: het spyt my, dat wy zo dikwyls daar van afgeleid worden. Als wy alleen eeten, hebben wy aan Pauw-tje het meest. Hy is gedienstig, ja, galant zelf; maar hy helpt ons zo onhandig als welmeenend. Wy loopen dikwyls gevaar om rykelyk bestort te worden. Chrisje verhaalde van middag: dat zy expres een wit négligé had laaten maaken, om het aantetrekken, als zy voorziet, dat Pauwtje haar aan tafel zal bedienen. - Chrisje, Chrisje! (zeide Mevrouw.) - Heden, Mama, (maar men moet haar zien spreeken,) ik doe het uit zuivere oeconomie; want myn Broeder heeft in weinige weeken twee Levites, en een taffen Sak van my dermaate bedorven, dat ik niet dan met veel overleg een paar onbevlekte speldenkussens er uit zal kunnen maaken. Myne Vriendin legt met alle haare Oppassers zo taamlyk overhoop, merk ik. Willem maakt het ook niet naar haaren zin; en echter hy is, in dit opzicht, al wat men verlangen kan: Zy is toch wat stout, wat plaagagtig, maar mooglyk des te beminlyker! Wy hebben een aartig kibbelarytje gehad. Ik vroeg haar om d' Emile van Rousseau. Zy. d'Emile, d'Emile, die ken ik niet; [zy wierdt rood;] zoek maar in de Boekenkas; hy zal misschien wel in een hoek leggen: ik lees niet veel. Ik. Leest gy niet veel? Hoe begryp ik dit? Gy leest Engelsch, Fransch, Hoogduitsch, Hollandsch. [Zy stond op.] Zy. Kom, kom, ik zal gaan zien, of ik d'Emile vinden kan: Hoor Coosje, dat is nu zo wél: niemand heeft uw vraag gehoord, maar in gezelschap moet gy my nooit naar Boeken vraagen; dat is te bourgeois. Wy Dames leezen wel (immers veelen onzer,) maar wy ontkennen het altyd, even als dat wy veele Vrouwlyke Handwerken kunnen maaken. Kwam het uit, dat ik eene liefhebster ben van goede Boeken; wél, ik zou door onze lieden du Ton met vingers nageweezen, en voor eene, denk eens aan! voor eene halve Savante gehouden worden; en dit zou er niet by blyven, indien men er agter kwame, dat ik Hollandsch las. - Foei, Hollandsch! (zei Mevrouw C., toen Mama haar vroeg, of zy Burgerhart geleezen had) foei! wie leest thans in de fatfoenlyke waereld Hollandsch? Ik. Excuseer my ditmaal. Gy weet, ik woon Buiten; en weet mooglyk niet, wat nu het décorum eischt: maar ik was onkundig, dat myne Chrisje juist dit getuigenis noodig had, om der waereld te overtuigen, dat zy zeer wél naar den smaak weet te leeven. [Zy gaf my een tikje op myne wang, en zei, ik versta u volkoomen, Stoutert!] Welk een langen Brief! Nu, ik schryf aan eene toegeevende Moeder en dat over myne Vriendin. Duizend groetenissen aan myn waarden Vader, aan Broer, en veel kusjes aan de kleinen voor ons allen en voor my in 't byzonder. Ik ben met tederheid,   Uwe liefhebbende Dogter,   j. veldenaar.   PS. Jetje is er zo op gesteld, om aan haar lieve Maatje te schryven. Zy zit op Leevends knie. Wy zyn benieuwd om te weeten, wat zy toch schryven zal.
wolf016will01_01_16_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 17, "section": 2 }
Lieve maatje! Wat heb ik nu al een plaisier; en zulk een heel mooi Printenboek ook nog van Oome Helder! Een heel mooi Boek, en zo groot, Maatje; net een Boek, als ik eens by Groot-moeder zag, op die mooije kamer, daar die Papegaai nog was, en daar ik die suikerërtjes nog kreeg; weetje, Maatje, daar ik Dirk nog van gaf? En dan heb ik nog zo een kostelyke Pop van Tante Chrisje ook gekrygt: wel haast zo groot, als kleine Broertje; maar ik naai nu een rok voor de Pop, van Tantes witte Levite; heel mooi. En ik blyf nu alle avond op, zo lang als Zusje Coosje. En ik slaap in een heel klein Bedje op Tantes kamer; maar als ik wakker wordt, dan klim ik er als een muisje zo stil uit by haar, en dan hebben zy my allebei zo lief, Maatje. En 's middags zit ik in een mooije stoel, tusschen Tante Chrisje en Zusje in, maar nu zit ik op myn Vryertjes knie te schryven. Ik zal Dirk braaf meedeelen, en de andren ook. En ik wou wel om een stuiver, dat myn lieve Vader en Moeder by my waren, dan zou ik alles laaten zien, en kusjes geeven. Dag, zoete lieve Maatje! kom toch gaauw, gaauw by   jetje.   PS. De Vryer van Jetje heeft wel de eer niet, Mevrouw, om by u in persoon bekend te zyn; maar hy hoopt nog wel eens zyne opwagting by u te komen maaken, en u, nevens den waardigen Dominé Veldenaar, te betuigen, hoe zeer hy zich verëerd acht, als hy zich mag noemen uw nederigen Dienaar,   w. leevend.
wolf016will01_01_16_1
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 19, "section": 1 }
Waarde nigt! Daar heb ik van de week waaragtig Huisbezoek gehad! Ik meende, dat de Dominées my al lang uitgeschrapt hadden; en zo weinig meer aan my dagten, als ik om de vrienden. Wél, laat zien, het is wel dertig jaar geleden: ja, uw Grootvader leefde nog lang en breed, dat ik zo een Bezoek ontfing. Ik zat in myn zykamer, naar myn gewoonte, nog zonder Bril te leezen; want ik hou om de dood niet van brillen: dat zyn maar gekke gewoontens, en myn gezicht is nog zo goed als voor vyf-en-twintig jaar. Ik had, om het licht beter te hebben, het eene gordyn wat laaten optrekken, en zie, dat er een jong aartig mannetje, met de hoed in zyn hand, met kabretleeren handschoenen aan, den stoep op komt. Zyn hoed was niet orthodoxs; en zyn pruikje ketterde zo zeer, dat ik hem nooit voor een Leeraar van onze Kerk zoude gehouden hebben. Onze Kerk! dat zou ik hoopen; wel Santje, ik heb er nog een oud eigen op, en in de meeste Kerken wel deftig myn stoel. De Predikant was verzeld van een rond dik gemest Ouderling. Zy gluurden aan de post van de deur, daar zeker de een of ander Achilles myn naam op gekrapt zal hebben. Al zyn dagen! zy moesten hier wezen. De dikke Ouderling schelde ook aan. Wat zal dat beduijen, dagt ik; die menschen hebben hier immers geen boodschap! Hier zyn geen Booijen, die Lidmaat zyn. De knegt, myn ouwe Gerrit, deed open, en kwam my zeggen, dat Dominé Q. met een Ouderling daar waren. Aanstonds audientie, en eenige ververschingen geordeneerd. Na eenige complimenten van Dominé, en eenige zuchten van Broeder, raakten zy aan 't zitten. Gerrit presenteerde Caap-wyn en pypen. Want zie, Santje, ik heb tegen de menschen niets ter waereld. Ik had myn Boek, Clarke over de Goddelyke Eigenschappen, neergelegd, zo als dat paste. Dus begon Dominé. Leest de Juffrouw nog zo zonder bril? dat is veel! Ik. Och ja, Dominé, myn gezicht is nog zeer goed. Ei lieve, rook een pypje, en rust met een wat uit; want ik denk, dat ik zien kan, dat gy moede zyt. Dominé. Ja, Juffrouw, de Wyk is groot, en de Leden zyn talryk. Ik. Zo komt Dominé Huisbezoek doen? Dominé. Ja, Mejuffrouw: Uwé is immers gereformeerd? Ik. Dat is te hoopen. Ik heb al vry wat jaaren; en het zou volle laat zyn, om in myn vier- en- zeventigste jaar nu nog myne reformatie te gaan beginnen; dat is ook geen werkje, om zo onder een pyp en een glas wyn af te doen: want Der zonden heblykheên verandren niet ter vlugt. Dat werk eischt vlyt en tyd; er dient gezorgt, gezucht, Eer de uitgedreven deugd te rug treedt in haar woning. Ouderling. Dominé meende, of gy geen Lid waart van de zuivere Orthodoxe Kerk in ons land, Mejuffrouw. Ik. Toen ik zestien jaar was, zeide ik myn lesje zo glad op, dat ik zonder hapering wierd aangenoomen. Dominé. En is de Juffrouw by die Godsdienstige denkbeelden altoos gebleeven? Ik. Myn goeije Dominé, wat zal ik daar veel op zeggen? Ik geloof niet, dat een meisje van zestien jaar veele Godsdienstige denkbeelden heeft, of kan hebben. Ik leerde Hellenbroek, en dat was alles. Dominé. Dan hebt gy toen uw geloof niet beleden? Ik. Konde ik dat doen? Dominé. Kon Uwé zich dan daar niet in gemoede mede vereenigen? Ik. Wel, om de waarheid te zeggen, ik verstond er niet veel van; en het geen ik er van ver-stond, animeerde my niet sterk om meer te onderzoeken. Dominé. Waarom beleedt gy dan 't geen gy niet geloofde? Ik. [tegen Broeder.] Is uw Dominé wat hardhoorend? Ik heb hem immers reeds gezegd, hoe 't gegaan is. Ouderling. Het ware te wenschen, dat de Juffrouws geestlyk gehoor zo goed was als Dominées tydelyk gehoor! [en hy zuchtte, terwyl hy zyn glaasje leegde.] Ik. Als de vrienden my voor geestlyk doof houden, dan doen zy immers munniken werk. Dominé. Dan merk ik niet, dat wy hier iets te doen hebben. Ik. Wat my betreft, niets. Het is my echter lief, eenige beleefdheid te hebben kunnen toonen: ik geloof, Dominé, dat gy hier nog niet lang gestaan hebt, en mooglyk voor de eerste reis Huisbezoek doet; dit zal mogelyk de reden zyn van uw aankomen by my. In veel jaaren is my dit niet gebeurd; en 't is ook gansch onnoodig. Ouderling. Het grieft my, dat eene Vrouw, die onder de edelen in den lande [daar is hy niet agter, Santje, wy hebben geen een Edelman in onze familie,] behoort, en eene Zoogvrouw der Kerke zyn moest, niet wil genodigd zyn, als men komt, om haar tot de Genademiddelen te verzoeken, tot de Heilige Bondzegelen. Ik. Genademiddelen zyn my, ook die my die aanbieden, zeer welkom. Her woord Bondzegelen versta ik niet. Het is my ook niet Euangelisch genoeg. En ik ben op zulke bezoeken niet gesteld, om dat zy, die my dus bezogten, altoos of boos, of bedroefd zyn heen gegaan. Ik heb niet graag, dat iemand boos of bedroefd wordt: is dat zo slegt? Dominé. Wat heeft Mejuffrouw tegen de Leer onzer Kerk? Ik. Eene kleinigheid! zy is voor my of onverstaanbaar, of, zo ik die versta, onbybels. Dominé. Wat is dan, naar uwe gedagten, de Leere der Waarheid, die naar de Godzaligheid is? wat karakteriseert den Christen? Ik. Het geloof in, de naarvolging van, en de hoop op Christus in tyd en eeuwigheid. Dominé. Leert onze Kerk dit dan niet? Ik. Neen, naar myne gedagten; immers niet Euangelisch. Durft gy op deeze Belydenis my ten Avondmaal nodigen? Dominé. Remonstranten, Doopsgezinden en Rhynsburgers zullen hier op ja; ik moet neen zeggen. Ik. Ik hoop niet, Dominé, dat gy nu denkt de Leer uwer Kerk betoogd te hebben? Dominé. Uwe vooröordeelen zyn te sterk. Ik. Dit is ook nog niet strikt betoogd. Dominé. De Juffrouw is zeker Lid by eene der Tolerante Kerken? Ik. Dit is zo niet: ik ga nooit ter kerk; althans de tyd mag my niet meer heugen. Dominé. Is Uwé dan reeds boven de genademiddelen verheven? Ik. Dat is een aartige vraag! Als ik u zeide: ik ga nooit uit eeten, zoudt gy dan vraagen: heeft Uwé dan geen voedzel meer noodig om van te leeven? Myne zedelyke maag kan zo niet tegen allerlei poespas: ik ben oud genoeg, om voor my zelf spys te bereiden, die ik verteeren kan. Dit kleine Boekje, de Euangelien en Brieven, stellen my daar zeer wel in staat toe. Hier heb ik de waarheden zo uit de eerste hand. Ouderling. Heeft Christus in zyne Kerk dan geene Bisschoppen, Leeraars en Ouderlingen aangesteld? Vermaant de Apostel ons niet, om de onderlinge Byëenkomsten niet natelaaten? zo als toen reeds geschiedde, en nu nog te veel geschiedt. Ik. Wel man, gy zegt daar nog al zo wat, dat meer dan nietmetal beduidt. Ik zou gaarn zo eene Apostolische Vergadering eens bywoonen. In myne jongere jaaren ging ik ook nog al eens naar Rhynsburg; maar of het aan my scheelt, ik weet het niet, naderhand ging dat zo goed niet meer: het wierd er my ook al te Philosophies, of te Schoolgeleerd. Toen dagt ik, ben ik niet dwaas, dat ik zo verre loop om iets, dat ik zelf t'huis heb? en zedert hoorde ik niemand, dan mynen Zaligmaaker en zyne Discipelen; dat stond my be-ter aan. De aanleg der Vergadering was goed, en toen ook hoognoodig, maar is thans overtollig; dank hebbe de gemaatigder denkwyze van veelen. Wat heb ik ook veel aan gevoelens, als de betrachting agter blyft? Hoor, Dominé, als er in de Byëenkomsten niets dan woorden van waar en gezond verstand gesproken wordt, dat zyn voor my geene Christelyke Byëenkomsten. Ik wordt daar niet als Christen gesticht. Dominé. Vreemde idées! Maar gaat Uwé dan nooit ten Avondmaal? Christus schynt dit echter bevolen te hebben; of houd Uwé, zo als de Kwakers, in den Geest Avondmaal? het komt my voor, dat het gemeenschappelyk moet geschieden. Ik. Wat verstaat Dominé door eene Christelyke Gemeenschap? Dominé. Eene Geestelyke. Ik. Zyn wy nu in den Geest verëenigd? Dominé. Ik denk, dat dit zo niet is; althans ik zoude my niet gaarn met u verëenigen. Ik. Dat kan ik wel denken. En evenwel zitten wy nu aan ééne Tafel. Het is des niet noodzaaklyk, dat men juist aan ééne Tafel moet zitten, om te samen verëenigd te zyn in den geest; want gy zyt verëenigd met uwe Broederen, die niet met u aanzitten. Als ik in myne eenzaamheid, na het leezen van eenige Kapittels uit het Euangelie, of eene ernstige overdenking, een stuk Brood eet en een teug Wyns drink, my den stervenden Jezus vertegenwoordig; als ik door dankbaarheid en eerbied my gedrongen vinde om zyn voorbeeld te volgen, om wél te doen aan allen, om de armen en geringen deezer waereld wél te doen; om alle partyschappen afteleggen; alle beledigingen te vergeeven, alle ongelyken te vergoeden; als ik myne Bedienden, en allen, die ook door my buitens huis aan den kost komen, ten goeden vermaan, en laat deelen in mynen overvloed; dan heb ik Avondmaal gehouden. Maar hoe gaat het in de Kerken? Behoef ik van de onvoegzaamheden, de wanorders, het aanzien des persoons te spreeken? Als ik zie, dat arme geringe lieden naauwlyks meer dan den galm der stem hooren en agter afgezet worden; dan ben ik geergerd. Ik zou dan zo op kunnen staan, en zeggen tegen die arme zielen: komt, kinderen, in myn huis, en houdt daar Avondmaal; daar zult gy niets behoeven te betaalen, niet afgeweezen worden. Eerst wordt men afgemat door een veel te lang, of veel te bestudeerd gebed: dan volgt er eene Predikatie, die niet te pas komt; nu eens is zy eene redenvoering van Socrates, dan moet zy een geliefd Systema oplappen; vervolgens hoort men een schriklyk lang Formulier; dan volgt de voornaame zaak. Alles verstrooit myn aandagt, en ik ga niet gesticht, maar geërgerd en geemlyk weg. Alles is my te Ceremonieel, te druk, te woelig. Voor my is dit des geen middel om te voldoen aan het oogmerk. Met anderen bemoei ik my niet; ik spreek maar voor my. Elk zyne vryheid. Myn Christendom moet eenvoudig zyn. In dit alles zyn te veel menschelyke byhangzels, die my hinderen. Dominé. Indien nu evenwel een ieder uw voorbeeld volgde, wat zou er van het Algemeen worden? Ik. Het gemeene Volk heeft het minst van al aan het Kerkelyk onderwys. Wat hooren zy? den galm, zo als ik zeg, of wat getwist en gehairkloofd over duistere onderwerpen, die voor hun niet geschikt zyn. Wat nut hebben zy daar van? Ik betwist het heilzaame van Godsdienstige Vergaderingen geenzins; ik zeg maar, dat onze Kerken-orde daar niet toe is ingericht. Dominé stond op, en zei, dat hy my wel belooven wilde, om my nooit meer te komen bezoeken, want dat myne vooroordeelen te vast geworteld waren, om met een goed gevolg te worden tegengegaan. - En zo is die Huisbezoeking afgeloopen. Gy weet, lieve Nigt, leezen en schryven is zo al myne voornaame bezigheid, en vooral aan u schryf ik gaarn, Santje. Nog een mal nieuws, het is echter niet spikspelder nieuw; maar ik heb u in lang niet geschreeven: nu moet ik er een woordje van melden. Uwe oude Vriendin, Keetje Burlet; ik kan my zo niet gewennen om zulken, die ik als kinderen gekend heb, anders te noemen dan ik gewoon was; - Keetje Burlet is dan getrouwd of hertrouwd met den Heer van Oldenburg; het schynt dit zoete Vrouwtje niet kwalyk bevallen te zyn. Nu, 't was een volmaakt Huwlyk; zo als ik wel gehoord, en ook zelf bemerkt heb. 't Was haast niet, dunkt my, om het nog eens te wagen. Had Leevend zyne Vrouw overleefd, ik weet niet, waartoe ik in myn ouden dag nog zoude gekomen zyn. Gy ziet wel, Nigt, dat ik met den ouderdom myne luchthartigheid niet verlies? Kind, daar zorg ik zo voor. Ik zag altyd in myn jongen tyd zo veel lelyks aan ouwe knorrepotten, en zeg: hoor Chrisje de Vry, ga toch in uw graf met den naam, dat gy nooit lastig, nooit geemlyk waart, dan zal er nog een traan voor u ten besten zyn; en anders zal ieder vraagen: Leeft dat oud knorrig schepzel nog al? Die kan er ook wel uit; 't is maar een oude Vryster; zy laat geen droefheid na. Nu, dat daar gelaaten! Zeg my toch, Santje, hoe komt uwe zoete Vriendin aan zo een stoethaspel! er is geen lekkere beet aan dien heelen Gerrit van Oldenburg. Myn Jakomyn zeit: dat hy haar is opgeleid: 't moet zo zyn, zou ik haast zeggen; want verkiezen! dat, dunkt my, is nog onbegrypelyker. Nu trouwens, het is den mensch niet te beduiden, voor welke gekke invallen de Vrouwen vatbaar blyven! Zie Nigt, ik ben een ouwe torntoffel; maar ben met dit al niet altyd zo wys als het Vrouwtje van Thécoa. Ik beklaag dat lieve Keetje Burlet - ei, daar zeg ik het al weer! nu dan, Mevrouw van Oldenburg. Hy is een regte Griek, een Gortentelder, die daar altyd met een ouwe feeks van een meid heeft huis gehouden, die hem maar schoon van den huig ligtte. Hoe zal dat met Willem? Nu, ik hoor, maar ik kan het haast niet denken, dat hy naar Leiden gaat studeeren. Myn keukenmeid had van hunlui Jacob gehoord, dat hy Dominé zou worden. Wat kunnen de Booijen toch raar vertellen! Dat zal daar alle daag homles zyn, om Zoontje lief. Dat Wim verstand heeft, is genoeg om hem by Vader ondraaglyk te maaken. Nu, Vrouwtje, zeg ik; gy zult nu wat losser van deeze catyvige aarde worden, dan toen gy uwe gangen in boter wiesch! De stoute meid zal zich wel redden; die zal alle daag 'er op uit daveren; en zy heeft nog al geen ongelyk ook! De heele storm zal op haar draaijen. Vader zal grommen op Wim, om dat die zo veel weet, en altyd zit te leezen of te teekenen, of op de fiool zaagt. Moeder zal spinnen, om dat zy haaren nieuwen Man niet staan durft; zy en Zoontje zullen hun schade op Daatje verhaalen; en die zal Wim bruijen, om dat zy tegen Mama niet uit durft vaaren. Zo dat het zal daar gaan, als er in het sprookje staat, dat ik in myn jeugd kende: Toen kwam de hond, en beet de kat, om dat, enz. Maar ik merk, dat ik zit te babbelen, te babbelen als al de ouwe Vrysters, die altoos zich met de zaaken van andren bemoeijen, die altoos profeteeren en voorzien, ook zulke dingen, die nooit kunnen gebeuren. Wát heb ik ook al veel anders te doen, als ik niet zit te leezen? Ik heb goed volk: daar valt hier niet te knorren noch te kissebissen. Het eeten komt goed en op myn gezetten tyd op tafel. Huisdieren heb ik niet, zelf geen Vogeltje; zo dat ik heb zo veel niet te doen, als een bakje met zaad alle week afteblazen. Ik laat de dieren vliegen; op myn erf mag geen schoot gedaan worden. De waereld is groot genoeg voor ons allen. Honden heb ik buiten; daar hebben zy ruimte om te loopen en te draven. Katten wil ik niet hebben: zy zyn valsch, en ook in myn huis moeten geen moorden geschieden. De muizen, die zo eens overkomen, houden zich op zolder of op 't hooi in den stal, en ik maak, dat zy altyd wat te schaffen hebben; zy taalen ook niet, om in huis te komen, want zy hebben geen gebrek. Zy kosten my weinig, en ik geef noch Booijengeld noch Koffy- of Thee-geld: zy zyn zo vry als de Studenten en de Gods-huizen. Met myn Styfster kan ik alles in een half kwartier bepraaten. Myn Naaister heb ik vast. Het is my geen gebabbel waardig, of de Schoonmaaksters den zesden April of den vierden Mei by my beginnen; ik zeg altyd: help de haastige lui, en die klein behuist zyn en Winkels hebben, maar eerst: myn huis is groot, en ik ga maar van 't eene goede vertrek in 't ander; zo dat ik maar wil zeggen, Nigtje, dat ik weinig om handen heb, en wel tyd heb om my met andren te bemoeijen. Myn Cató kwam daar uit de Kerk: wel meid, wat heeft Dominé voor een text gehad? - Van de zeven Phioolen, uit de Openbaaringen. - Zo kind, was er nog wat volk? - Juffrouw, stampend vol; ik heb al dien tyd gestaan op de stienen; want er was geen plaats. Nu vraag ik, lieve Nigt, is dit evenwel te veräntwoorden, dat men een Booi het koliek op 't lyf jaagt, om over de zevende Phiool te hooren gonzen? Ik had meêlyden met haar, en zei: hoor meid, ga jy ereis naar de Menniste Kerk, daar kryg je een stoel en stoof voor niets, en het zal er je wél bevallen, en 't is digt by. Dat zal Cató nu eens probeeren. Zie, zo raad ik myn volkje ten besten. Zy hebben my ook allemaal lief: ik mag niet wat bleek zien, of zy vreezen al, dat de ouwe Dame de waereld zal bedanken: wat is dat tog wél! Myn jong Groen-Vrouwtje heeft hier eergist-ren Kraam-visite gehouden. Zy heeft maar een donker hokje van een kelder: dat kon niet; en ook de kosten! En ik ben altoos bly, als er getrouwd wordt, en er kinderen komen. Wat kan my dat scheelen, of zy in de Dessert-keuken eens vreugd hebben? 't Is een Jongen als een blok; zien moest ik hem. Wat waren die menschen bly! och God! 't is immers alles geleend goed. Nu, vaarwel. Groet uw Man en Kinderen, voor al myn jonge Nigt, voor   Uwe liefhebbende Tante,   c. de vry.
wolf016will01_01_18_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 21, "section": 1 }
Myne beste Coosje! Hoe welkom was ons allen uw lieve Brief! Onze waarde Moeder heeft my de commissie gegeeven dien te beäntwoorden, vermits zy zelf geen tyd daar toe heeft. Hoe noodig, myne Beste, zyt gy in deeze zwaare huishouding! Kan my ook iets gevalliger zyn, dan met myne Zuster te praaten? Alles is hier wél. Indien Vader minder studeerde, hadden wy veel kans, om dien waarden man nog veele jaaren in gezondheid by ons te behouden: maar gy weet, hoe ernstig hy denkt over het wél waarneemen van een ampt, waar aan zo veel vast is! Moeder is zwak, doch niet erger. Jan is hier geweest; het is dezelfde goeijebolle Jongen; hy is magtig gegroeid, en zeer content by zynen Oom, die ook met hem voldaan is. Jan heeft die gelukkige buigzaamheid, die dikwyls beter geschikt is om fortuin te maaken, dan zeer groote verstandelyke vermogens en eene geleerde opvoeding. Hy is ook werkzaam, en kan wel tegen den arbeid. Keesje heeft de koorts gehad, maar het kregel Jongetje wilde het niet eens wee-ten; hy leerde even goed zyn les, en maakte naar gewoonte zyn Thema. Jaantje, Dirk en Wim zyn zo gezond als vischjes. Als gy t'huis komt, zal Wim gespeend worden. 't Is een lieve jongen! hy ligt daar in zyn wieg by my te kraaijen en te spartelen; hy trekt, zie ik, de geheele strik van zyn halsje; ik ga hem by Moeder brengen, zo een keel zet hy open..... Hoe gelukkig zyt gy, Coosje, met zo eene Vriendin! Zou zy de myne ook niet zyn kunnen? Waarom niet? Moet men zich dan altoos door valsche maximes laaten bestieren? moeten wy... ach! ik kan het niet langer uitharden, want ik denk juist als gy hier over denkt. Neen: Mejuffrouw Helder kan myne Vriendin niet zyn! Gy begrypt my immers, hoe ik dat meen - zo als zy uwe Vriendin is. Gy spreekt wél; gy toont, dat gy my lief hebt, wanneer gy my alle hoop ontzegt. Indien ik niet hoopte! Men mag zeggen, wat men wil, maar hoop is het voedzel der liefde. Ik hoop: zeker, Coosje, ik hoop. ‘Waar op rust uwe hoop?’ Ik moet zwygen! ..... Redeneert liefde wel dóór, als het redeneeren het hart pynigt? Toen ik haar de eerste maal zag, was myn lot bepaald. Zulk eene majestueuse schoonheid, zulk een verheven karakter laat niets onveroverd. Het was liefde; dit wist ik: ik kon my niet misleiden. Ik begreep echter, dat het myn zaak was, die zorgvuldig voor haar te verber-gen. Gy alleen, myne Zuster, waart in myn geheim. Heugt het u nog, dat ik u, in eene avondwandeling van Beekenhof komende, myn geheel hart opende? My dagt, dat ik hier door veel zoude verligt worden. Nu kon ik met u over myne liefde spreeken. Zo lang zy onkundig was, dat ik haar niet met de oogen eens Vriends zag, behandelde zy my met die lieve gemeenzaamheid, waar door zy haare Vrienden zo zeer onderscheidt. Hoe is dit nu veranderd! Nu houdt zy my op eenen afstand; en is alleen beleefd tegen den Broeder haarer Vriendin: maar gy weet dit alles. Wat misdoe ik echter? Kan eene zo eerbiedige zwygende liefde haar beledigen? Toon ik my die gastvryheid onwaardig, die myn Heer Helder omtrent my gebruikt? Ben ik de achting, die men my daar toedraagt, onwaardig? Poogde ik haar immer gevoelens in te boezemen, die haare Ouders zouden afkeuren, en waar van zy niets vermoeden? Wat kan my te hard vallen, indien haare goedkeuring het loon zy? Dit staat vast: nooit zal zy aan Veldenaar kunnen denken, dan met achting, Achting! yskoud denkbeeld! hoe doet het myn bloed stollen! Achting! en ik heb oogen, om haar te zien zo als zy is; en ik heb een hart, geschikt om alle haare waarde te gevoelen, om haar te beminnen, zo als zy verdient! ...... Laat het goedkeuring, ten minsten goedkeuring zyn, Coos-je! Moeilyk vallen? Wie? Ik! Chrisje Helder moeilyk vallen? Zy beschikke over myn lot; maar haar niet beminnen, niet beminnen, zo als ik haar bemin; zy zelf kan dit niet op my verbidden. Wie is tot het onmooglyke verpligt? Altoos zal ik haar beminnen, met de sterkste liefde van een eerlyk gevoelig man, die haare waarde kent. Ik zal my die eere waardig maaken. Ik zal myn avancement in 't oog houden, en alles aan myne liefde opöfferen, wat de Natuur niet heilig voor my gemaakt heeft. Eens zal zy toch aan u belyden: indien ik uw Broeder had kunnen beminnen, myne keuze zoude my geen onëer hebben aangedaan! Is het echter mooglyk, myne Beste! veelen onzer jonge lieden zien haar voor niets meer aan dan eene schoonheid. Zy kennen alleen haare gedaante! over haar verstand, over haare verdiensten kunnen zy niet oordeelen. Men noemt haar coquet. Malle Gekskappen weeten die, wat coquetterie is? Welke vuige Beöordeelers over een Juffrouw Helder! En dit zyn echter haare meeste aanbidders. Elke Dame, die of lelyk, of niet in de mode is, wordt haare vyandin. Hoe wel zegt onze geliefde Dichter Gay! De waan der Schoonen en Poëeten Wil van geen mededingers weeten: Uw vleiery zal Dirce streelen, Wilt gy haar schoon van Dafne steelen. Is het des te verwonderen, dat eene Juffrouw Helder vyanden heeft? Dat zy schoon is, is niet te ontkennen; dat zy bemind wordt, dat zy eene der beste Partyen is, die de eigenbaat zich kan voorstellen, is onbetwistbaar. Eischt de afgunst des geene schatting? By wie zal zy die dan eischen? Elke jonge Windbuil, dien zy met billyke verontwaardiging straft, wordt haar vyand; elke Dame, die zy overschynt, haare vyandin. Ik heb onze Moeder eens by zekere voegzaame geleegenheid hooren zeggen: ‘Toen Chrisje Helder zo nu en dan, onder het oog haarer Gouvernante, eens in het publiek verscheen, was zy de lievelinge van alle vyf-en-twintig-jaarige Dames. ô, Zeiden zy, dat is een Engel! welke oogen, welk een houding, welk schoon blond hair, niets fade, alles leven, alles beweeging, enz. Elk sprak van haar vernuft, vond iets geestigs in haare gezegdens. Maar Chrisje Helder bleef niet altyd veertien jaar! haare goedkeursters wierden des haare berispsters. Ja, was het toen, zy ziet er niet kwalyk uit; maar - zy is verwaand, en - zeer coquet! Zy weet ook, dat zy ryk is en verstand heeft.’ Vrouwen! Vrouwen! spreeken de slegtsten uit de onzen wel nadeeliger van uwe Sex, dan gy van elkander doet? Waarom dooft eene toome-looze ydelheid uwe beste neigingen! Ook van dit haatlyk gebrek is eene Juffrouw Helder geheel vry: nooit bouwt zy haaren roem op de vernedering van andren. Myn oordeel zoude hier misschien verdagt kunnen schynen; maar gy, myne Zuster, hebt uw hart niet kunnen geeven aan iemand, die dit geschenk niet in allen opzichte waardig zy. Zou de jonge Heer Leevend ..... nog zo jong ..... Liefst trek ik myn aandagt daar van af. - De tyd van myn verlof spoedt ten einde. Gaarn, myne Coosje, zoude ik nog eenige dagen u voor my hebben. Stel eenen dag, waar op ik u zal afhaalen. Onze geliefde Moeder laat dit geheel aan u over: maar, indien gy niet heel lang meer uitblyft, dan zult gy ons allen verpligten. Het is zo leeg, nu gy er niet zyt. De Kinderen verlangen zo, dat Zusje t'huis komt: de Booijen insgelyks. Het briefje van Jetje heeft ons zeer vervrolykt. Vaders oogen dreeven van genoegen. Allen groeten wy u. De Kinderen kusschen u in hunne zoete gedagten. Juffrouw Helder zal over my voldaan zyn; op myn woord, dat zal zy: maar ik kan deeze gunstige geleegenheid niet laaten voorby glippen, waar in ik het geluk kan hebben, van haar voor myn vertrek nog eenmaal te zien. Weiger my toch iets niet, waar op myn hart zo zeer gesteld is! - Ik moet haar nog eens zien. Onze complimenten aan de waardige Familie en aan den beleefden Heer Leevend. Ik omhels u, en ben voor altoos, myne beste Coosje,   Uw Broeder en Vriend,   h. veldenaar.
wolf016will01_01_20_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 22, "section": 1 }
Lieve dames! Hoe heeft Willem het toch gemaakt? Hoe gaarn wist ik, hoe deeze vraag zal beantwoord worden! Wil ik eens gissen? Ach! zo styf als een houten Sint Nicolaas; niet met al aartig, stil, altoos met Pauwtje aan 't redeneeren; hy voldeed maar niet. Of: Ja, hy kon ons niet uit de hand vallen, want wy wagtten niets byzonders van hem. Wél, dat ziet er zo doende benaauwd voor Willem uit; want hy zou zyn beste teekening heel gaarn afstaan, kon die hem 't geluk bezorgen, dat gy beiden wel over hem dagt. Is het evenwel al zyn schuld? Gy weet, de jongen is grootsch, en hy zwygt liever dan zich in 't gevaar te stellen van eene zotterny te zeggen. Had gy beiden zo uw geheel schitterend, waardig karakter, al uw vernuft, alle uwe bekoorlyke zagtaartigheid, al uwe levendigheid van geest ook niet in het zuiverste licht geplaatst, mooglyk had hy vloot gehouden: nu? wel er was niet aan te denken. Ik, want ik zal het discours maar opneemen, ik vond ook zo veel vermaak in door u geraillieerd en ge-satiriseerd te worden, dat ik het er met studie wel eens naar maakte. Arme Helder! Bitter heeft hy moeten lyden; en zyn verstand liet hem lelyk genoeg in de pekel zitten. Myne Vriendin Helder, die met Cesar zegt; ik kom, ik zie, ik win: heeft de zonderlinge gaaf, om een armen jongen geheel in verwarring te brengen. Myne Vriendin Veldenaar heeft veel overeenkomst met die Leer, welke haar Vader verkondigt. Geheel ernstig, geheel minzaam, wekt zy liefde en eerbied op in alle welgestelde harten. Wat zegt gy, Meisjes, indien deeze vergelyking doet twyfelen aan myn gezond oordeel, zy draagt echter blyken van vernuft. Zou het wel van de beste soort zyn? Zie dit wat door de vingeren. ô Gelukkige, gelukkige dagen! Nooit vergeet ik die! Hebt dank, myne geliefde Vriendinnen, voor alles, niets uitgezonderd. Het ergst van dit alles is dit maar: het moet my nu overal afvallen. Heb ik dan wel zo veel verpligting aan u? Nooit heb ik gegist, dat er zo veel aandoenlyk vermaak, vermaak voor 't hart - in dit leven te genieten was. 't Is waar, ik ben nog geen man van jaaren of ondervinding; evenwel ik heb reeds menschen gezien: maar zulke Engelen! ô myn hart! Zoude ik uwe aangenaame, uwe belangryke gesprekken gestoord hebben? Ieder woord was my dierbaar: ik luisterde zelf naar uwe gedagten, ik nam die waar in uwe oogen, in al de bezielde trekken van uw gelaat. Houd my voor een Dweeper in de zedelyke waereld; maar my dunkt, dat men minder stoffelyk is, minder zinlyke behoeftens hebbe, als men in den schoonen kring van zulke uitmuntende wezens geplaatst wordt. Ik beef zelf wel eens voor de grootheid der wenschen, die ik nu ontwaar worde, en my overal verzellen..... Hoe vol gebreken ik dan ook ben, vereert my met uwe vriendschap, en ik zal ten sterksten aangedreeven worden, om my die meer waardig te maaken. De gevoelens, die my zyn ingeboezemd, kunnen alleen door de oogen uitgedrukt worden: geene taal is kragtig genoeg om die aftebeelden. Hoop! balzem des levens! Eerbied! vrugt en tevens teugel der waare liefde...... wat schryf ik? Wartaal! Laat ik des dat daar laaten, en nog een woord op uw gunstig bevel schryven over de wys, waar op ik t'huis ontfangen wierd. Myne Zuster lag met haaren Stiefvader overhoop, Mama was neerslagtig, de jonge de Harde keek voor zich. Toen ik in de kamer trad, maakte dit wat afwending. Myne Zuster was ongemeen vriendlyk, en betuigde, dat zy zeer verblyd was met myne t'huiskomst; Mama was minzaam; de man des huizes, zo als Daatje hem noemt, strak en deftig. De eerste vraagen betroffen de geëerde familie, by wie ik my had bevonden, enz. ‘Is 't waar, Wim, zei myne Zuster, dat gy voor Dominé wilt studeeren? Wél, dat is eene wanhoopige resolutie, dunkt my! Evenwel als er eene Academie voor meisjes was, ik geloof, dat ik nu ook studeeren zou.’ Ik. En in wat faculteit? Zy. Dat zal ik u zeggen, zo dra ik weet, waar myne talenten leggen. Toch, wilt gy my meêneemen? Ik kon, dunkt my, zo wat voor Opperman in uwe Letterbezigheden ageeren; Boekjes naaijen, paginas's nommeren, en uit de klad schryven. [Ik lachte.] Nu, Mama en ik zullen u brengen, en dan kunnen wy zien hoe het schikt. Hoe vindt gy dien inval? Zy bereikte echter haar oogmerk niet; want myn Heer zweeg en Mama ook. Morgen ogtend ga ik den brief bezorgen. Ik verzeker myn Heer en Mevrouw Helder van myne dankbaare gevoelens en eerbied. Groet myn Vriend: kusch het lieve Jetje. Ik ben   Uw beider Dienaar en Vriend,   w. leevend.
wolf016will01_01_21_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 23, "section": 1 }
Waarde zeer geliefde tante! Zeer verlangende om weder eens met een Brief van u verëerd te worden, ontfing ik uwen zeer langen en my dies te aangenaamer. Welk een voorrecht is het, in zulke hooge jaaren nog zulk een helder verstand, zulk een goed oordeel te behouden; zo gezond te zyn, zo in het dierbaar bezit van uw gezicht te blyven; zo opgewekt, zo blymoedig, zo uitgestrekt weldaadig te weezen! Myne Chrisje heeft my verzogt, haare vriendelyke Tante van haare liefde en achting te verzekeren. Myn Zoon groet u insgelyks met onderscheidende geneegenheid en eerbied. Myn waarde Helder gelooft, zegt hy, dat er maar zo ééne Tante in de waereld is, en las nevens my uwen Brief met yver; en dat hoe zeer hy met u in begrippen, niet zo zeer over den aart van den Godsdienst, als wel over den uiterlyken Eerdienst, verschille, Zeker, Tante, gy moet, als gy zo wel blyft, deezen Zomer op Beekenhof logeeren, al was het maar alleen om onzen waarden en geliefden Dominé Veldenaar nog eens te hooren pre-diken. Hy, zo iemand, zal u met de Geestelyken (die u zeker niet even bescheiden behandeld hebben,) verzoenen. Hier mede my vleijende, hoop ik, dat niets dit vooruitzicht zal verduisteren. Het nut en genoegen, dat ik door myne correspondentie met u ontfang, zet my thans aan, om op uwen geëerden eenige aanmerkingen te maaken; u eenige bedenkingen mede te deelen, die ik verzoek dat gy, waardste Tante, overweegen wilt. Gy zyt het zeker met my eens, dat er in ons land zeer veele goede, treffende, schoone Leerredenen worden uitgesprooken; volmaaktlyk ingericht, om kundige Belyders van Jezus Godsdienst te leeren en te stichten. Wat veele uiterlyke inrichtingen betreft, die, ik beken het, zouden beter zyn kunnen; immers zo schynt het oppervlakkig. Ei lieve, daar wy toch met elkander hier over aan de praat zyn, laat het my vry staan, dit eens te onderzoeken, Mooglyk zoude men het eene gebrek niet kunnen wegneemen, zonder nog een al zo slim in de plaats te stellen. By voorbeeld: indien de plaatzen in de Kerken algemeen waren, en voor de eerstkomende de beste, hoe zou men dan de Kerken zien instormen! welk een geraas en gedruisch, welk eene verwarring zoude daar uit ontstaan! Hoe zouden de schrille stemmen gehoord worden, op eene plaats, daar, zo ergens, stilte en aandagt noodig is! Zonderde men eenige Kerken af voor de schaamelen en geringen, hoe kwalyk zoude dat strooken met eene Leer, die op de onderlinge Gemeenschap aandringt! Gy ziet des, Tante, dat het veel gemaklyker valt, het onvoegzaame te zien, als op de beste wys te verbeteren. En in groote Steden heeft men, door het instellen der Vroeg-Predikatien, nog al taamlyk voor de goede Gemeente in dit opzicht gezorgd. Gaarn wil ik u toestaan, dat het ons moet voorkomen, dat onze gemeene onkundige lieden bedroefd weinig hebben aan veele Predikatien, die zy gaan hooren. Ik ben ook lange in die gedagten geweest; maar ik ben door de ondervinding van het tegendeel nog al wat anders in gevoelen geworden. Myne lieve Tante, het is byna niet te gelooven, hoe wonderlyk onderscheiden de menschen al gesticht worden. 't Is met de Geestlyke spyze als met de Lichaamelyke. Wy slooven ons dikwyls wakker uit, en laaten iets toebereiden ter verkwikking, ter voeding, ter versterking van zwakke zieke arme lieden: zy kunnen, zeggen zy zelf, er zo niet mede te regt. Wy zenden het: uit beleefdheid en erkentenis geeven zy voor, dat het hun wel smaakt. Hadden wy echter alles ontoebereid gezonden, zy zouden het op hunne wys veel aangenaamer bereid hebben, en er dus meer van genuttigd. Zo is het waarlyk ook met het Kerkgaan. Zy hooren eene Predikatie; wy zeggen: wat hebben de gemeene lieden daar aan? Maar zy hooren toch zo iets van God, van een Zaligmaaker, van de Genade: dat vloeken, en dronkenschap groote zonden zyn: daar komt zo iets van Bidden, van Dankbaarheid, van Geduld in tegenspoeden, van den Hemel, van de Hel in; en dat weeten zy zo aartig toetepassen, dat zy dikwyls met traanen in de oogen en een hartlyk voorneemen, om wel degelyk vroom te willen worden, henen gaan. Zy zoeken het hunne er zo uit, en bekreunen zich niet om het geen zy niet verstaan. Dat, zeggen zy, is voor de ryke lui, die meer tyd hebben, om te leezen. En, daar men moet toestaan, dat de goede Vader der menschen eene byzondere voedende kragt legt en veel aangenaamheids, in het geen wy, zeer ondankbaar, gemeen voedzel noemen; waarom kan men afkeuren, dat ik meen, dat er iets dergelyks in het zedelyke plaats heeft? Het plegtige, het omslagtige, 't welk u, waarde Tante, zo afleidt, zo hindert, in het wél uitvoeren der groote zaak, kunnen andren, meer zinnelyke menschen, niet wel missen; zonder dat alles, zouden zy tot het bepaald oogmerk niet reiken. Dit ziet men in de Roomsche Kerken. Zeer weinige menschen kunnen zich God als een volmaakten Geest voorstellen, en nog minder is het getal der geenen, die in staat zyn Hem in Geest en Waarheid te dienen. Die des zwak is, eete moeskruiden. Gaarn staa ik u toe, dat, by voorbeeld, eene Rhynsburgsche Vergadering nog vry wat van het Apostolische heeft; doch de groote vraag is deeze: zou men, indien zulk eene Vergadering eens uit ettelyke duizend leden bestond, die wel in zulk een goede order kunnen houden? Indien men eenige menschen-kennis heeft, zal men, met bedagtzaamheid spreekende, zulks niet durven vaststellen. De schoonste Plannen zyn, helaas! meest altoos, in deezen staat van voorbereiding, onüitvoerbaar. Wie twyffelt, of men by de uitdeeling des Avondmaals veele heilzaame verschikkingen zoude kunnen maaken, waar door de algemeene stichting zeer zoude bevorderd worden? Eene korte, treffende, by die geleegenheid voegende aanspraak, een ernstig Gebed, zoude zeker meer nuts doen, dan eene lange Predikatie, wel eens met weinig oordeel uitgekoozen, dan het voorleezen van zulk een uitgewerkt Formulier (dat in zich zelf zeer schoon is!) Doch dit, waarde Tante, zyn van die dingen, welke wel zo blyven zullen, zo lang men alle veranderingen schadelyke nieuwigheden noemt, en het eenvoudig, doet dat tot myne gedagtenis, vergeet. Over het Huwlyk myner tedergeliefde Vriendin zal ik maar weinig aanmerken. Zy is hertrouwd, en indien de Heer van Oldenburg niet geheel onhandelbaar is, dan zal hy zeker door deeze Vrouw zo wel een goed mensch, als een onberispelyk man worden. De zagtheid van haaren aart is, zo als die in haare vroegste jeugd was, gebleeven. Zy is niet zeer geschikt voor huisselyk verdriet. Ik hoop, dat dat alles nog ten besten zal keeren. Het is zeer zeker, dat haar Zoon naar Leiden gaat. Of ik dit goedkeur, is eene andere vraag. Dat Willem schoone vermogens en een goed hart heeft, is waar; maar hy heeft ook gebreken, en sterke driften! Thans is hy hier gelogeerd, en hy zal de eere hebben u deezen te overhandigen. Hy is, weet gy, myn Gunsteling; en het zal my smarten, indien hy ooit reden geeft, om my te doen veranderen. Van Oldenburg is zulk een laag slag van een man, en zo onkundig van alles, dat buiten zyne Negotie omgaat, dat hy zeker hem geen recht doen kan, en Willem zal zó een man niet altoos even onderdanig kunnen zyn. Myne Vriendin bemint haar Zoon met eenzydigheid; dit kan eene Dogter, die vyf jaaren ouder is, niet wel gevallen, en hoewel Wim waarlyk zo goedaartig als ligtgeraakt is, zal de harmonie niet groot tusschen Broeder en Zuster zyn. De groote goederen van van Oldenburg hebben mooglyk ook wel iets gedaan, om myne Vriendin over te haalen. Hy heeft haar by alle uitneemendheid bevoordeeld. Dit zal hy eischen, dat de jonge lieden erkennen; maar juist zyn geen van beiden hebzugtig. Zy heeft groote uitzichten met Wim. De tyd zal leeren, of dit huwlyk hem wel voordeelig geweest is. Myne Chrisje, hoe zeer ook met uwe wyze van doen ingenoomen, heeft maar geen zin aan uwe Menagerie van Muizen, en, zo als zy vreest, ook Rotten. Indien Tante nog, zegt zy, gelyk Vader Noach, een Arke vol rein Vee had, dat kon ik inschikken; maar ik zeg haar, dat het uw hoofd-karakter uitmaakt, om alles, wat het gros der stervelingen verstoot, hy u te vergaderen: dat deeze goedhartigheid zich niet by uwe medemenschen kan bepaalen: dat gy meermaal een arm, geplaagd, baldadig gehandeld Dier van stoute jongens gekogt hebt, en, na het wél te hebben bezorgd, weder in vryheid stelde. In dit laatste geval is zy het met haare lieve Tante volmaakt eens. En zeer gevalt haar dat kraambezoek van uw jong Groen-Wyfje. De traanen kwamen haar in de oogen, toen zy zich verbeeldde, hoe bemind gy waart van allen, die met u omgaan. Behou, waarde Tante, nog lang die gelukmaakende blygeestigheid, die den ouderdom zo beminlyk, en het verstand zo inneemend maakt. Wy allen groeten u met tederheid en hoogachting. Wy genieten de groote voorrechten van gezondheid en genoegen in eene zeer groote maate. In hoop van u, in den aanstaanden Zomer, op Beekenh of te zullen zien, sluite ik deezen, my met de grootste geneegenheid noemende,   waarde zeer geliefde tante!   Uwe Dienares en Nigt,   suzanna helder, gebooren van beek.
wolf016will01_01_22_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 24, "section": 1 }
Tedergeliefde vriendin! Eerst nu heb ik geleegenheid, om myne waarde Chrisje te bedanken voor alle de blyken haarer byzonderste vriendschap. Bedank uit myn naam insgelyks myn Heer en Mevrouw Helder voor de eer en genoegens my aangedaan. Groet uwen goeden Broeder; en zo hy aan onzen Wim schryft, dan moet hy uit mynen naam hem ook bedanken voor zyn lief briefje, en alleraangenaamst niets minder dan beuzelagtig gezelschap; vooral voor zyn keurig getrokken silhouette myner Vriendin. Myn Vader, een keurig kenner der Teekenkunde en van het schoone, zegt: dat uw omtrek den edelen Griekschen volmaakt gelyk is. Hendrik bezag het met te veel gevoel, om er zyne gedagten over te kunnen zeggen. Wees gerust! Het is toch raar, Liefde, dat gy my niet schynt te gelooven. Er zal geen copy van gemaakt worden! Ik laat het niet inlysten. Zoude ik iets, dat my zo dierbaar is, der beschouwing van elk ten prys geeven? Als ik nu voortaan uwe Brieven lees, zal ik dat lieve profil by my leggen, om toch zo veel van myne Vriendin by een te houden, als my mooglyk zy. Ach! myne Beste, uwe Coosje is zo ongevoelig niet, als gy u zelf wel eens poogt wys te maaken... Ik had het onuitspreeklyk genoegen, om hier alles redelyk wel, en over myne t'huiskomst verblyd te vinden, ô Myne Chrisje, hoe onschatbaar zyn die aandoeningen, welke onze wel geplaatste harten uit de hand der zegenende Natuur ontfangen! Gy weet dit, zo wel als ik, by de stille ondervinding. Hoe streelend zyn de naamen van Vader, Moeder, Kind, Broeder, Zuster! Wat zouden wy hier reeds gelukkig zyn, indien wy onze welbegreepen pligten altoos getrouw, met yver, met liefde, uitvoerden! Dat hartelyke, 't welk ons Huisgezin zo verbindt, zo vereenigt, maakt zeker voor u, myne braave Vriendin, onze Pastory zo alleraangenaamst; voor u, die zindelykheid en gemak zeer verre boven kostbaare meubelen en gouden lambrissementen waardeert. Myne Ouders geloofden, dat zy van hunne kinderen hunne beste Vrienden moesten vormen. Dus verre zyn hunne poogingen volmaakt beäntwoord. Indien God my deeze dierbaare Ouders laat, indien ik alle myne Broeders en Zusters moge behouden, dan kan er zeer weinig aan myn geluk ontbreeken. En sla ik myne oogen buiten deezen vreedzaamen huisselyken kring, dan zie ik u, myne Vriendin; welk een uitneemend toevoegzel aan myne beste geneogens! Uw teder verwyt doet my nu nog zeer: Gy, Coosje, bemint my zo niet, als ik u bemin! In deezen doet gy my ongelyk. Zoude ik u niet met de hoogste vriendschap beminnen, daar ik u zo zeer myne achting als liefde waardig keur? Bedenk alleen, myne Lieve, dat ieder niet, op de zelfde wys, de zelfde gevoelens uitdrukt. Alle uwe aandoeningen zyn, immers dit zou men haast gelooven, leevendiger dan de mynen; denk echter niet, dat myn hart minder pynelyk sloeg dan het uwe, toen ik u Vaarwel zeide. Was het wel noodig, uwe reeds heevige aandoenlykheid nog sterker aan te zetten, door u myne droefheid geheel te doen zien? Gy zaagt wel, dat het scheiden my zeer hard viel. Ik kon u de geleegenheid immers niet ontneemen, om ettelyke traanen vriendlyk af te droogen? En dat, ofschoon ik poogde u te spaaren! 't Smart my des, dat gy my dit teder verwyt hebt toegevoegd. Hoe dierbaar my uwe geneegenheid ook zy, (en daar aan twyfelt gy zeker niet,) ik zoude echter wel eens, dunkt my, half kunnen wenschen, dat gy zo iets had van uws goeden Broeders gelukkige mindergevoeligheid. 't Is waar, ik wensch het juist niet heel sterk, en ook maar voor zo lang als gy er door lydt. Hoe hadt gy toch dien laatsten avond zulk eene zwakke vlaag, myne Lieve? Als gy ziek wierd! als ik u eens nooit weêr zag! Het is, dit beken ik, niet onmooglyk; doch is het redelyk, u dermaate te bedroeven over iets, dat alleen mooglyk is? Laat ik u de dingen eens in een ander licht vertoonen. Weldra komt myne Vriendin Buiten. Hoe klein is dan de afstand, waar in wy van elkander zyn! wat is een paar uuren wandelens voor ons? Dan gaan wy weder, door het frissche groen beschaduwd, met elkander: dan staan wy geduurig stil, om de lieve stemmen der vrolyke vogelen te hooren, die ons van takjes en telgjes toezingen, en de schoone Bewooneresse van Beekenhof verwelkomen. Dan zitten wy weder in het Lindenhuisje by den grooten Vyver; terwyl uwe geëerde Moeder ons vergezelt, ons iets voorleest, onderwyst, en wy ons met het een of ander fraai handwerk bezig houden: onze lieve Kinderen herom dartelen, en myn Vader den uwen bezoekt. - Aprôpôs van Kinderen. Jetje heeft al drie dagen aan een brief staan schryven; dewyl gy haar dit verzogt hebt. Beurtling wordt de groote Pop gekleed, en staat zy met de pen in haar lief mollig handje: wat of het toch schryft! Wel nu, heeft Hendrik zyn woord niet gehouden? kunt gy hem nu wel beschuldigen van eene zeer merkbaare afweezigheid van gedagten? Wat kan hy niet doen, om u te behaagen? Zeer nedrig groet hy u. Weet gy, myne heele Lieve, waarom ik somwylen half wensch dat gy niet zo geheel, zo volkomen aan my gehecht waart? Ik zal het u eenvoudig zeggen. Hier door vernaauwt gy den kring uwer daaglyksche genoegens verbaast veel; gy blyft er echter in; het verveelen moet des het aangenaame verre overtreffen, en gy minder gelukkig zyn. 'k Volg u steeds in myn' verbeelding, Ook daar ge in dien draaikring treedt. 'k Volg u, lieve schoone Helder, By dat niets beteek'nend volk; Onbekwaam om u te kennen, Die slegts uwe schoonheid zien; Die u eene gaaf benyden, U gegeeven door Natuur. 'k Volg u, daar de zelfs-verveeling Al uw treden vergezelt, Daar gy by de kaarten toevlugt Voor dat zelf-verveelen zoekt. Helder, lieve schoone Helder, Daar myn hart zo sterk voor klopt, Stapte gy eens uit dien cirkel, Voor myn waardste niet geschikt! ô Besluit! kom, wees gelukkig: Is uw edle geest gestemd Voor dien toon der beuzelingen, Nu en vogue, nu du ton? Zo ik, door de dood verwonnen, ('t Leven is een brooze schat,) In een reiner lucht verheven Uw Bescherm-Engel word, Dan zal ik meer magt erlangen, Om te zorgen voor uw heil. Maar u vuuriger beminnen...... Helder! dat's onmogelyk. Gy verstaat my, ik zal niet duidelyker behoeven te spreeken: Is Chrisje Helder niet te groot voor Beuzelingen? Ei lieve, zeg my eens by geleegenheid: waar gy geweest zyt, wat gy doet, wie gy het meest ziet? Heeft men zich niet op uwe zo weinig modieuse Vriendin ondervraagd? Ik omhels u met myn geheel hart, en ben altoos   Uwe Vriendin,   c. veldenaar.   P.S. Jetjes Brief gaat hier nevens: dat's een kind!
wolf016will01_01_23_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 25, "section": 1 }
Myne heele lieve tante Chrisje! Daar ben ik nu weer t'huis, en ik ben zo bly, zo bly, dat ik myn lieve Maatje en Vader en allemaal weer heb; en ik hou zo veel van allemaal. Maar aan Vader heb ik toch dat mooije sceepjes scellingje gegeeft, en Vader lachte, en zei dat hy het voor Jetje zou verwaaren; en toen was ik zo bly, Tante! En Zusje Jaantje speelt nu alle daag met de groote Pop, als ik myn les leer by Broer Hendrik; maar, Tante, zy kan die Pop evel niet draagen. Maar Dirk heeft meer zin in het heele mooije Wagentje van Oom Pauwtje; en Keesje rydt nu met de Bokken er voor, en dan ryen wy den heelen tuin allemaal door; maar niet op de lieve Bloempjes, Tante. En dan komt Zusje Coosje met het kleinste Broertje, en die screeuwt dan zo, om ook in het mooije Wagentje te zitten, en dan roept hy meê, meê; en dan lachen wy zo, om dat hy zo screeuwt. Lieve Tante Chrisje, myn Zusje is zo bedroefd geweest onderweg, om dat zy u zo lief heeft, denk ik; maar ik heb u ook zo heel lief, en ik zit zo graag op uw schoot, en ik ben niemendal bedroefd, hoe is dat dan, Tante? Weet gy dat dan niet? Maar wat en al lekkers kwam er evel uit dien groenen trommel! Wy bedanken er allemaal voor, en het is dan maar heel lekker. Hoor eens, Tante, morgen houwen wy Kinder-Bezoek, en dan komen de Kinderen van den Scouwt ook, en die zullen wy dan alles laaten kyken, zeit Maatje, maar het mooije Prentenboek evel niet. Maatje bewaart dat; en als wy dan eens heel zoet zyn, dan zullen wy er altemets eens inkyken, en dan zal Broer Hendrik ons zo wel zeggen, wat het alles beduidt. Weetje, Tante, zo als Mevrouw deed, als ik aan haar scoot speelde. Maar Tante, wy zullen Bruidje speelen, en Keesje zal Dominé zyn, en ik zal trouwen met Pietje van den Scouwt. En ik wou, Tante, dat gy er ook by waart, en Broer Hendrik wou het ook, maar niet om te trouwen of zo; want het is maar uit spelens; weetje, Tante? maar ik hou zo veel van dien goeijen Oom, die zo heel zoet is, die my zo droeg, als ik een beetje moê was; en die zo met my ravotte, en zo veel moois voor my maakte, zo als paartjes en sceepjes, en zo. Maar ik hou van Oom Pauwtje ook heel wel. Ik heb al drie dagen aan den brief gescryft, om dat Tante het hebben wil: maar Broer Hendrik zal de screefjes er by zetten, want dat weet ik zo niet. Heb ik nu niet een heelen langen brief ge-maakt? Ik stuur u hier zo heel veel kusjes en streeltjes in myn brief, dat ik die niet kan tellen, want ik hou zo veel van u, lieve Tante. Ik droomde van nagt, dat ik by u stond, en dat gy my myn witte jurk aandeed, maar het was niemendal.   jetje veldenaar.
wolf016will01_01_24_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 26, "section": 1 }
Lieve Renard! Gistren hebben Mama en ik onzen Wim naar Leiden gebragt. Hier door voldeed ik aan verscheide oogmerken te gelyk. Ik deed Mama plaisier; en dat doe ik heel gaarn, vooral als er myn byzonder plan maar niet door lydt. Ik bezorgde my een dag van uitspanning; ik toonde aan Mama's Man, dat ik veel van myn Broer begon te houden; dit zal hem doen grommen, als een Noorweegsche Beer: en ik stilde myne nieuwsgierigheid met opzicht tot de lieden, daar Wim zal logeeren. Aan alle deeze gewigtige eindens heb ik voldaan. Ik zoude u echter, om u dit te vertellen, geen brief schryven, indien ik niet zo vervuld ware met het engelagtige Meisje, met wie Willem daaglyks zal omgaan, en dat wel - huisselyk! Indien ik zo wel Wims Voogdes als Zuster ware, ik had hem nog dien zelfden dag bongré malgré met ons te rug gebragt. Zie, ik ben juist zo magtig gevoelig niet, en ik verwonder my niet rasch over een ander; maar dat Lotje! 't Is of de drommel er meê speelt, tot haar naam toe heeft iets inneemends, iets welluidends. Kon ik haar afbeelden! denk niet, dat zy eene schoonheid zy. Neen: dat is Chrisje Helder, en wel in de grootsche manier, zo als Wim, van sommige schilderstukken spreekende, zich uitdrukt. Verbeeld u eene Bevalligheid, die geheel zedig, geheel minzaam, geheel stille vergenoeging is. 't Voldoet my nog al niet. Wel dan anders. Lotje, het lieve Lotje, is minder dan middelbaar van lengte, onbeschryflyk teêr, echter wel gevleescht. Alle haare beweegingen zyn vloeiend; haare houding is volmaakt fraai: zy is zeer blank, fraai van trekken, heeft schoone groote bruine oogen, en donkerbruin hair en wenkbraauwen. Haare handen en armen zyn in den smaak van den grooten Schilder van Dyk. Zy is eenvoudig modieus gekleed, zedig gedekt, en ik denk twintig of een- en- twintig jaar. Zy sprak zeer veel met Mama, meest Fransch; ik geloof echter dat zy uit beleefdheid sprak: my dunkt, ik kon zien, dat zy meer denkt dan zegt. Alles was zindelyk, en de kamers van Willem zyn zo goed, als hy die ergens zoude vinden. Hy verteert er zeer veel geld: doch nu begryp ik het. Mama heeft myn Heer en Juffrouw Roulin bewogen, om haaren Zoon ook in den kost te hebben. Willem Leevend zal des alle daag met Lotje Roulin eeten, omgaan, praaten, overleggen! ..... Hoe kan het goed komen? Hoor, ik wil het hem niet zeggen; maar, zo hy niet smoorlyk verliefd raakt op dit Meisje, dan wil ik hem niet - voor myn Broêr hebben. Myn Heer Roulin is een goed slag van een eenvoudig Fransch mensch; die echter goed Hollandsch spreekt, en zeer veel van zyne Zuster houdt. Hy is, denk ik, oud genoeg, zo al niet wys genoeg, om haar Vader te weezen. Zy behandelde hem met achting; en ik hoorde, dat zy hem wel eens Pêre noemde. In het naar huis ryden vroeg ik Mama, hoe haar deeze Juffrouw beviel? - ‘Niet minder dan u.’ Ik. Ik heb echter nog niets over haar gesprooken. Zy. Dat behoefde niet. Ik zag, hoe gy over haar denkt. Ik. Ja, ik wil wel bekennen, dat ik nooit Engelagtiger Meisje gezien of gehoord heb. Zy. Gy schynt verliefd op haar te zyn, Daatje. Ik. Zo despraat, dat ik hoop, dat Wim het nooit het tiende gedeelte op haar mag worden. Zy. Willem zal wel wat anders te doen vinden, dan zulke malligheden in zyn hoofd te haalen. Ik. Ik hoop het, om zynent wil: maar zo een Meisje alle daag voor zyne oogen te zien; Mama! als de Natuur maar niet boven de Leer gaat! Zy zweeg. Hoe is 't mooglyk, dat zo eene verstandige Vrouw hier geene zwarigheden ontdekt, die zo klaarblykelyk zyn, dat zy my zelf in 't oog vallen. Dit moest ik u ten eersten schryven, zo vervuld ben ik er van; als ook dat Wim u duizend en duizendmaal groet, en my zes kussen voor u heeft medegegeeven. Maak nu geen staat meer, om eens myne Zuster te worden. Zeker, Piet, hebt gy u daar niet wel mede gevleid? en dat, al zyt gy een jaar of drie ouder dan Wim? Biegt dit eens aan   Uwe Vriendin,   a. leevend.
wolf016will01_01_25_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 27, "section": 1 }
Myne uitgelezene vriendin! Hoe kan ik aan u schryven - aan myne Coosje? Hoe levendig gevoel ik nu haar afzyn! Keert weder, ô gy lieve, nuttige, aangenaame dagen! Keert weder, gy zyt te rasch, veel te rasch vervloogen! Myne Vriendin, nooit dan verbeterd scheide ik van u. Gy weet, dat ik zo veele reden heb, om aan u gehecht te zyn, en gy kunt zo philosophies bedaard schryven. Is er dan nog iets noodig, dan het mooglyke dat ik u kan verliezen, om my van alles, alles moede te doen zyn? Ik heb maar in 't geheel geen zin aan die beredeneerde koelzinnigheid: misschien om dat ik geen kans zie die ooit te bereiken ..... Kom, laat ik maar zeggen, zo als het is, ik heb geen smaak in dat zo genaamd gelukkig mingevoelige. Ik ben overtuigd, dat ik eene Vriendin, zo braaf, zo verstandig, zo kundig, zo Godsdienstig, zo beminlyk; eene Vriendin, die my te lief heeft, om my myne dwaasheden te verbergen; eene Vriendin, die my zo haar geheel hart geeft; nooit genoeg kan beminnen. Myne zeer ernstige, zeer verstandige Mama omhelsde my, toen zy zag, dat uw afscheid my dermaate bedroefde. Zy kuschte my tederlyk en zeide: Uw smaak is edel. Dank zy den Hemel, dat gy eene Vriendin hebt, alle uwe achting, alle uwe liefde waardig. Indien myne Chrisje zo eene waardige Vriendin niet met zo veel tederheid beminde, dan zoude myne Chrisje zich zelf zeer ongelyk zyn. Ik wist wel, dat gy op deeze wys eene Juffrouw Veldenaar moet beminnen. Hoe, daar myne lieve Moeder dus spreekt, my met minzaame goedkeuring beschouwt, ook terwyl myne traanen van myne droefheid over uw afzyn zo sterk spreeken; zou daar myne Coosje ....? Maar ik weet hoe edel gy denkt! gy kunt niet gedoogen, dat uwe Vriendin zich, ook niet uwenthalve, zoude kwellen. Spreek maar niet van mynen goeden Broeder! zyne gelukkige mindergevoeligheid (zeide gy zo niet, liefde?) heeft hem niet bewaard. Hy ziet uw afzyn niet zo bedaard, als men van zyne mindergevoeligheid zoude verwagten. Ik dagt niet Chrisje, (zeide hy van daag,) dat ik daar zo véél van zoude geweeten hebben. - Hoe véél, Broertje? Hy bloosde, en zag voor zich. - Wel toch (zeide hy,) het is my heel ongevallig. - Ongevallig! myne Beste, ongevallig! welk een niets beduidend woord, om uittedrukken, wat myn hart door uw vertrek blyft gevoelen! Dan, dan als ik denk, myne Vriendin is vertrokken! in myne ernstigste uuren, want dan is myne ziel het best geschikt, om alle uwe waarde te kennen, ben ik tot weemoedigheid toe verzagt! dan heb ik maar éénen wensch: was myne Vriendin hier! Wat was onze goeije Wim aangedaan! al zyn Vernuft en geestige invallen konden dit niet geheel verbergen. Ja, Coosje, hy is toch nog al anders dan veele jonge lui. Zijn hart zelf is goedaartig. Ik weet niet, maar zou hy myne beminlyke Vriendin wel met meer onverschilligheid zien, dan zyn Vriend Helder? Er is zo iets, hoewel schaduwagtig, in zynen Brief, dat my in die gedagten versterkt. Pauw zal voor ons beiden hem groeten, zo rasch hy schryft. Ik ben recht in myn schik, dat gy myn speelmakker, en dat wel met zo veel behaagen, gezien hebt. - Wél vast en zeker hebben onze Dames naar u gevraagd: mooglyk alleen om wat te vraagen. Een paar Dames, ook nog van myne familie, zeiden: dat zy u op het concert gezien hadden; maar dat zy geen zin aan u hadden. - Dat begryp ik duidelyk; overeenkomst in karakter is de bron van 't wel gevallen. Men vond dit antwoord vry scherp. 't Was er uit: en waarom passen zy het op haar toe op eene wys, die haar vernederen moet? Ik zeg maar eene waarheid. De besten uit den hoop gaven voor, dat gy haar zeer waart toegevallen. - Toegevallen! (zeide ik,) op haar nederziende, dat is eene aartige uitdrukking! - Moet eene Juffrouw Veldenaar toevallen, om te behaagen? Men verstond my niet. Zy kunnen u geen recht doen. Men houdt u voor geen onäartig Meisje, die, schoon van Buiten komende, zeer wel weet te leeven. Uwe eenvoudige Toupet en uwe twee boucles kunnen u uw hof niet maaken by Dames, die over niets wezenlyker kunnen oordeelen. Gy zyt, ik beken het, niet gekapt comme il faut. Dit is zeker, ‘men kan niet begrypen, hoe of het mooglyk zy, dat Chrisje Helder eene Coosje Veldenaar kan beminnen. Men had ten minsten gehoopt, dat gy zeer geestig waart, dat alle uwe gezegdens kwinkslagen waren, dat gy de gaaf had van te doen lachen. Dat alles is mis! Wél, gy zyt niet met al raar; gy spreekt als alle menschen; en zich met u te diverteeren is onmooglyk. Wél, wat vind ik dan toch in u?’ Zie daar, zo oordeelen onze Dames over eene Juffrouw Veldenaar. Ik verhaalde dit aan Mama, met vry wat misnoegen. Wat, denkt gy, was het antwoord? Kom, Chrisje, nu bedenkt gy niet, dat een Kladschilder onmooglyk de waarde kan bevatten van een meesterstuk eens Raphaëls. Ik begreep Mama. Gy weet, in welken schitterenden kring ik omloop. Konde ik altoos op my verkrygen, om de inspraak myner reden in deezen ook te volgen! Ik ga weer daaglyks uit. Nooit kwam my het Saletten-vernuft zo nietig voor. Nooit bezefte ik zo wel, dat ik oorsprongelyk niet ben aangelegd, om met een nutteloozen waaijer of een spel kaarten in de hand myn leven te verbeuzelen, terwyl er zo veel betere en tevens aangenaamer zaaken voor my te doen zyn. Waar scheelt het des? Hier! Ik vrees voor byzonder door te gaan. Dit is 't niet al; ik moet u alles zeggen: Ook nu en dan eenig oppervlakkig vermaak. Hoe kan ik, in 't hart der Waereld opgevoed en nog jong zynde, zeggen: ik bedank de Dames voor haar gezelschap. Dan zeker zoude men my, met recht, van eene verregaande verwaandheid mogen beschuldigen. Uwe vraagen, daar op betrekkelyk, beantwoord ik dus. Ik zie weder veel gezelschap, en niemand behaagt my slegts zo veel, dat zy my een oogenblik bezig kan houden. Zeg my toch, Coosje, welk, een vyand van het Menschdom vond die onöprechtheid toch eerst uit, welke ons, onder den schoonen naam van Welleevendheid, dwingt tot oplettendheden, daar wy niets by denken, - die ons tot valschheid verpligt. Myne Mama glimlacht, als ik dus yver: zy meent, dat eene fyne gevoeligheid, een keurig oordeel, groote kieschheid, ons niet altoos in staat stellen, om met beschaafde zagtzinnigheid attent te schynen voor duizende beuzelingen, die men echter hooren moet; en voegt 'er by: met beleefdheid te hooren, met minzaamheid te antwoorden, zyn altoos bewyzen, dat men wel opgevoed is, of wonder wel zyn belang verstaat. Daar ik nu niet by alle uitneemendheid gevat ben, om myne gevoelens op de beste wys te vermommen, volgt zeer natuurlyk, dat men my verwytingen doet over die afgetrokkenheid van gedagten, die my zelf in myne eigen waarde insluiten, en met een woord van dat trotsche, waar van ik echter niets heb dan omtrent beuzelingen, die myner onwaardig zyn. De persoonen, die ik zedert uw vertrek gezien heb, zyn: de jonge Mevrouw van Starrenheim; het is een klein rusteloos schepzeltje, dat nergens vermaak in heeft, dan in 't spel en gewoel: zy ziet 'er allerliefst en gracelyk uit; maar zy heeft geen karakter, en gy weet, Coosje, hoe geschikt zulke menschen zyn, om alle de onvolkomenheden te copieeren van allen, met welken zy omgaan. De beruchte Freule van R. Zy schynt te Rotterdam gekomen te zyn, om al wat schoon en welgemaakt is te overtreffen. Ik vind haar ongemeen fraai. Zy is altyd schoon, en altoos in de houding of zy geschilderd wierd: zy logeert by myne Nigt; ik zie haar des meermaalen. Zy denkt alleen aan haare schoonheid; zy spreekt van niets dan van de uitwerkzels haarer schoonheid. Spreekt men haar aan, dan is zy zo ver-zeekerd, dat men haar daar over een Compliment zal maaken, dat zy een beleefd glimlachje in voorraad gereed heeft voor elk, dien zy aanziet. (Zy heeft met my gewed, dat zy, als zy toch wil, een Hollandschen Brief kan schryven: ik zal 't gelooven, als ik het zie.) Alle onze Dames lachen haar uit; dit neemt niet weg, dat zy aan alle oogen behaagt, maar - ook slegts aan de oogen. De Tante deezer schoone Freule van R. Zy is veertig jaar, een klein Vrouwtje, taamlyk mooi, niets coquet, wat heel achteloos zelf. Zy is de Vriendin myner Nigt; van dien naam bedient zy zich om de Bedienden te begrommen, noemt haar man den goeden man, bemint hem echter, krygt veel kinderen, knoopt veel beurzen en handschoenen, leest nooit, om haare oogen niet te bederven, behandelt de grootste wissewasjes met veel ernst, en maakt zich uit de geringste kleinigheden een zaak van het uiterste belang. De Baron van R., Broeder der Freule. Hy is niet ryk, maar doet zich pragtig voor. Hy is groot, wel gemaakt, heeft het schoonste blond hair, dat men zich verbeelden kan, fraaije tanden, genoeg vernuft, weinig verstand, veel praats. Hy weet eigenlyk niets; snapt over alles, liegt onbeschaamd, is een kenner van Jagthonden, van Paarden, van Juweelen en Fransche Galanterien; trekt voor alles zyn neus op; is verwonderd over zich zelf; spreekt altoos beslissend; verveelt lieden van eenen goeden smaak. Het is de groote man onzer zotten: men houdt hem in 't algemeen voor een bevallig Jonker. Hy is de lieveling onzer meeste Dames. En hy verveelt my geweldig met zyne onderscheidingen. Zie daar zo eenigen uit hun, met wie ik daaglyks moet omgaan. Is dit geen regt voor my uitgezogt Gezelschap? Hoe bedank ik u voor de fraaije regels in uwen Brief! Dat rymelooze gevalt my byzonder. Indien uw pen eens weer iets van dien aart nederzet, laat het toch voor my zyn; het onderwerp moge dan weezen, wat het wil. Ja, myne lieve, Chrisje Helder belydt zelf, dat zy te te groot is voor Beuzelingen. Nu, wy komen weer Buiten, dan loopt het zó drok niet. Indien ik door myne waarde Ouders in eene Pastorie ware opgevoed, indien onze Familie niet zo in de groote waereld bleef ingewikkeld: mooglyk, immers daar vleye ik my mede, ik zou myne Vriendin, ook in het uiterlyke, nader by komen. Alles geef ik op; alles wat gy zegt is billyk; maar, myne gevoeligheid, die wil ik behouden. Spil des geen vergeefsche moeite. Wierd myne gevoeligheid dermaate opgewekt door het geen men liefde noemt, dan had gy gelyk. Maar ik bemin niet. Indien ik bed gtzaam wil zyn, geloof ik, dat ik nooit moet beminnen; om my zelf. Als ik im-mer van staat verander, dan hoop ik, dat, niet het geen men liefde noemt, maar achting, voorkeur, en personeel wel gegrond behaagen, my zullen overhaalen, om myn lot in de magt te geeven van iemand, die myne Ouders met hunne goedkeuring zullen verëeren. Gy weet, Coosje, ik heb geen groote gedagten van onze Henri quarte Heertjes. Zoude ik ooit uit hun eene keuze doen? Dat niet! Ik ben zeer verzeekerd, dat myn hart eigenlyk voor de Vriendschap gevormd is. Alle haare genoegens met u, myne eenige Vriendin, te smaaken, is myne behoefte. Nog eene Vriendin nevens u - dat is onmooglyk. Ik kan wel goede Vrienden en bekenden hebben, met wie ik gaarn verkeer; en in wier achting ik veel belang stel: maar de Vriendschap, die ik voor u heb, vervult eigenlyk myn geheel hart. Dit doet my echter niet onpligtmaatig zyn tegen iemand. Trouwens, dit weet gy: en nooit maakte gy hier uit ook eene tegenwerping. Myne fyne aandoenlykheid zie ik aan voor het dierbaarst geschenk der Natuur. Zy maakt nooit haare bezitsters ongelukkig. Als wy die verkeerd toepassen, dan, en dan ook alleen, wordt zy een bron van rampen; dit is des onze zaak. Indien zy maar werkzaam is omtrent een waardig allerbeminlykst voorwerp, dan behoeft men haar niet door imkrimping te pynigen. Ik ben geene Vriendin van verminken. Het is onze pligt, onze neigingen wel te leiden; geenzins om die te knot-ten. Kent gy de regels niet, die onze Vriendin my eens in het Couvert van eenen brief schreef? Sans amitiè, sans sa douceur, Que nôtre vie est importune! Que fait le rang, que la fortune? Ah, l'on est rien que par le coeur.   Que je plains l'être qui s'isole! Il perd le fruit de ses malheurs: Lorsque l'amitiè me console, Je jouis même de mes pleurs. Gaarn, myne Vriendin, schreef ik dus voort; marr ik ben geene meestresse van myn tyd: ik moet alweer uit. Ik bedank u nog hartlyk voor uw Lesje over myn ik lees niet veel. Van die gekheid, hoop ik, ben ik geneezen. Ik zal voortaan doen als myne Vriendin: Ik zal leezen, maar er nimmer mede pronken. Dan loop ik zo weinig als zy gevaar, van verdagt gehouden te worden, dat ik eenige lectuur heb. Niemand is zo zeer overtuigd als ik, dat men nuttige kundigheden moet opzamelen: voor dat de kwaade dagen komen ende de jaaren naderen, waar in men zeggen zal, ik en hebbe geenen lust aan de zelve. Onze Burgerhart kan niet meer met Salomon ophebben dan ik: zyne spreuken vind ik nog fraaijer dan die van den verlichten Bramin. Myn lieve Vader beveelt my, u uit zyn naam allerbyzonderst te groeten: Mama niet minder, en Pauwtje is maar geheel in de war. Duizend maal Vaarwel! Nu nog een regel of zes aan myne Lieveling.
wolf016will01_01_26_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 27, "section": 2 }
Zoetste Meisje! Wel, dat is een heel mooi Briefje, dat gy daar aan my gezonden hebt: ô ik dagt wel, dat het heel lief zyn zoude! want myn Jetje is zo leerzaam. En voldoet de groote Pop zo op den duur, dat is my aangenaam! Dat is braaf, dat Jetje zo alles mededeelt aan de kindertjes; en dat Jaantje ook zo met de Pop speelt. Dan heeft Jetje ook veel meer plaisier, niet waar, Liefje? En zyt gy zo bly, om dat gy weer by Maatje zyt? Dat dagt ik wel, want alle lieve Kindertjes zyn bly, als als zy weer t'huis komen. Nu, kusch alle de kleine Licfjes voor my, zult gy? en diverteer u braaf met het heele mooije Wagentje. Waarom dat uwe Zuster Coosje onderweg zo bedroefd was, kan ik u nu nog niet zeggen. Als Jetje grooter is, dan zal ik het haar vertellen, hoor! Ik neem myn lief kind in gedagten op myn schoot, sla haar armpje om myn hals, en geef het magtig veel kusjes; nog meer dan er in den brief waren. Nagt, myn zoetje,   Van uw Zusters   chrisje helder.
wolf016will01_01_26_1
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 28, "section": 1 }
Waarde Helder! Wel zie zo, daar is uw Willem nu te Leiden, en heeft een paalvast voorneemen, om een jong Nasiréer te worden. Gy legt altoos te zagen, dat ik gunstig over my zelf denk. Wat zal ik zeggen? Een mensch is zich zelf de naaste. En er zal toch wat aan zyn. Ik onderzoek nu niet, hoe veel graaden ik in deezen van het gezond oordeel af ben; kortheids halve zeg ik alleen: Vertrouwen in zich zelf is de bron van alle groote onderneemingen. Zy voert ons op, om op het Tooneel deezes levens zeer groote, zeer schitterende rollen te speelen. De grootste weldoenders der menschen zyn door haar bezield, altoos bezield geworden.... Ja, ja, ik zie wel dat gy my op de schildery van Phaëton wyst; wat zegt dat, dan alleen dit: alle groote onderneemingen zyn niet even wel uitgevallen, en de lieden oordeelen altoos naar de uitkomst. Gy kunt toch niet ontkennen, Pauw, dat het al een gansch karel moest zyn, die onderneemen durfde, om in den wagen van Phoebus met zulke vier Engelsche harddravers een zomer toch-tje door ons planetarium te doen? en dat na Papa hem zo veel akeligs verteld had! Ik weet wel, Helder, dat gy over dat zelfsvertrouwen niet zo denkt als ik; dat gy er met onderscheiding over spreekt. Dat staat u vry. Maar, indien ik nu reeds deelen en onderdeelen begon te maaken, en de voorwerpen uit onderscheiden oogpunten te zien, zoudt gy my dan niet nageeven, dat ik, lang voor 't myn beurt wordt, een drooge Predikatiemaaker ben? Ja, wy Geestelyken krygen immers altoos handen op ons hoofd! Het Academieleven (nu, 't is nog vroeg,) staat my schoon aan. Begryp, Jongen lief, dat ik nu myn hoofdbezigheid heb, aan 't geen my dus lang alleen by oogluiking gegund was. Nu ben ik in myn Vak. Help kyken! Myne waarde Moeder en Zuster hebben my hier gebragt. Het afscheid van myn Stiefvader was styf beleefd aan mynen kant, en styf beleefd aan zynen kant; dit is quite. Hy kon in den korten tyd, dat ik t'huis was, zyne afkeerigheid van my niet verbergen. Welk een Man voor myne Moeder! en met dit al, hy heeft haar lief: hoe veel zy ook van zyne kuuren moet inschikken, nooit zal ik anders zeggen; trouwens, is het wel mooglyk, zo eene Vrouw niet hartlyk te beminnen? Ik hoop, dat Daatje, nu zy my niet heeft, haare behoefte van plaagen omtrent hem zal voldoen. Hy verdient wel wat. Het heeft maar aan hem gestaan, om een beleefd Zoon en een naarstig bediende aan my te hebben. Het Kantoor stond my niet tegen: maar zo een Patroon? Daar kon ik het niet eens draaglyk by hebben. Hoe of zyn Neef met hem zal te regt komen, dat begryp ik niet. Nu, de tyd ontdekt alles. Ik ga u van wat anders praaten. Ik heb het hier in huis volmaakt wel. Ik ontdek, dat myn Huisheers verstand niet van zulk een goed allooi is als zyn hart. Hy is heftig Cocceaans, en schryft over de Zeven Perioden; maar in de hoeveelde wy thans leeven, daar zit hy wat voor. Dit tusschen ons: want ik heb achting voor deezen eerlyken heuschen man. Hy is zeer met my te vreden; en ik gevolglyk ook met hem. Myne Huis-Juffrouw hebt gy gezien. Konde ik haar karakter recht doen! Gy weet, ik doe verdiensten altoos hulde, ook dan, als zy niet sterk in 't oog vallen. Wel dan. Vrouwelyke zoetaartigheid, Engelagtige goedheid, natuurlyke welleevendheid, zedigheid; iet zo inneemends, eene door tegenheden verteederde onschuld, een intressant gelaat, veel verstand, veele begaafdheden. Hoe weinig zegt schoonheid, by dit meisje vergeleeken! Mooglyk zou zy fraaijer zyn kunnen, maar beminlyker meer het hart van een eerlyk man waardig, onmooglyk! ô Welk een mensch, welk een Duivel moest dat zyn, die evenwel zo een meisje laagen kon-de leggen. Zy heeft geene Ouders, geene bloedvrienden. Haar Broeder? wat is deeze Roulin voor zo een meisje. Ik beken, dat ik vry wel met my zelf te vreden ben; maar aan zo eene stilte verdienste doe ik hulde. Zy zal my door haare zedigheid meer nedrigheid inboemenen, dan gy, met alle uwe spreuken, uwe loci communes, uwe talmeryen, immer in staat zyt. Ik weet het niet, maar als eene lieve Vrouw, in haar karakter, wel spreekt, dan zyn alle de zeven Wyzen maar een party babbelaars. Wy zyn overreed, vóór wy het vermoeden. Myn Contubernaal is nog slegter, dan zyn gemeen voorkomen schynt aan te duiden. Hy heeft veel van een Botermarkts Kwakzalver. Barsheid en domheid zien hem ten doffen oogen uit. Stem, gang, houding alles is uit één stuk. Zyn vuilbekken maakt my dol. Dit Twenter fatsoen is zo trotsch op zyn adel, dat hy elk, die geen Edelman is, voor geen fatsoenlyk man houdt. Een man, zo als ik, dommelt door al zyn gebulk door. Zyne geheele studie bestaat in het doen van proeven op zyn maag. Het schynt, dat hy hier alleen gekomen is, om den Hollanderen in 't aanzicht te zeggen, dat zy maar een deel hazenkoppen zyn. Alle Vrouwen zyn Deerns, alle Kooplieden Kramers. Maar genoeg van hem. Ik vrees, dat hy myn onderwys onwaardig is; hy is een snoever, by gevolg een bloodaart. Myne Zuster had zo veel attentie vóór, en was zo inneemend beleefd omtrent Juffrouw Roulin, dat zy zich nooit zo veele eere heeft aangedaan; zy is niet heel gemeenzaam, als zy gelooft, dat de lieden beneden haar zyn. Ik zag zelf, dat zy tot tweemaal toe Juffrouw Roulins hand in de haare hield: ik geloof, dat die haare mignion zoude kunnen worden. Ik ben nog maar tweemaal by den achtingwaardigen Professor Maatig geweest. Hy wordt door zyne beste Studenten aangebeden. Ik bemin hem op zyn voorkomen, maar ken hem nog niet. Hoe bedank ik Dominé Heftig voor zyne recommandatie van dit huis! Schryf my spoedig, ik verlang van u te hooren. Pauw, dat waren dagen! Nooit vergeet ik die. Hoe hoogacht ik het lieve Coosje! hoe uwe Zuster! Maar gy hebt gelyk, daar moet ik niet aan denken: ô dat begryp ik duidelyk! Haare Silhouëtte heb ik buiten haar weeten voor my na getrokken; zwyg het toch. Altoos.   Uw Vriend,   w. leevend.
wolf016will01_01_27_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 29, "section": 1 }
Waarde tedergeliefde moeder! Indien gy zo huisselyk gelukkig zyt, als gy verdient te zyn, dan zal ik in mynen tegenwoordigen staat maar weinig meer te wenschen hebben. Wees niet misnoegd op uwen Willem; maar het is my onmooglyk, my omtrent den Heer van Oldenburg anders te gedraagen. Zyne vreugd over myn vertrek beledigt my zeer. Alles, wat ik met hem te verreekenen heb, vergeef ik hem; echter, indien hy myne geliefde Mama heuscher behandele. Laat de uitkomst my rechtvaardigen; doch het is zyn oogmerk geweest, zynen Neef in ons kantoor, zo wel als in het zyne, te trekken. Hierom moest my het leven zo onaangenaam gemaakt worden, dat ik, quasi, zelf verkoos om te studeeren. Hoe gelukkig dat dit juist volkomen met myne grootste verkiezing instemt! Dit neemt echter niet weg, dat ik aan hem geene de minste verpligting heb. Laat hy zynen Neef groot maaken: geluk met dat voorneemen. Laat hy maar een vriendelyk man omtrent u zyn; en alles is vergeeven. Groet myne lieve Zuster voor my. Wat is het my aangenaam, dat zy zo veel belang in my neemt, en zo minzaam omtrent u is. Hoe gaarn zal ik veel van haar houden! alle kibbelpartyen moeten nu voorby zyn. Ik geloof nu, dat zy my alleen uit dartelheid zo verbrust kon plaagen, en als ik boos wierd, degelyk uitlachen. Nu, Willem heeft ook zyne gebreken. Zyn verstand is nog zo niet gevormd als zyne gestalte. Kusch haar voor my. Kon ik myne geliefdste Mama maar genoeg dankbaar zyn! Hoe ruim en fatsoenlyk kan ik hier leeven! Alles is hier zo ordentelyk. Myn Heer en Juffrouw Roulin behandelen my zo vriendelyk. Gy hebt ook gezorgd voor myne uitspanningen. Myn rypaard vond ik hier ook. Dit verraschte my; een knegt kwam vraagen: of ik niet eens geliefde uit te ryden? Nog duizendmaal bedank ik u voor die vriendlykheid, en ik meen er schoon gebruik van maaken. Het paardryden is gezond en aangenaam. Leiden bevalt my zeer wel: de environs zyn allen schilderagtig. Myn Contubernaal is een lompert; ik kan hem niet dulden. Welk Janhagel schuilt er in een fraai gegaloneerd kleed! Het dunkt my vreemd, dat myn Heer Roulin zo een Lichtmis in huis wil hebben: 't Is waar, hy oeffent deeze bekwaamheden buitens huis; en hy is zelden op zyn kamer. Ik heb al zo eens half rusie met hem gehad over Juffrouw Roulin; hy sprak my veel te familaar. Wat regards zoude ik voor haar hebben? 't Is maar een Burgermeisje, en haar Broer logeert Studenten! Gy zaagt het beminlyk Lotje; is dit te dulden, Mama? Hy heeft my al aangeweest om te speelen; ik weigerde het, hy wierd boos. Wat lach ik om zyne boosheid! Sommige Studenten belooven zich al reeds magtig veel pret in my te ontgroenen. Nu, daar moeten zy maar eens voor komen! Wee den eersten, die my durft dwingen tot iets dat ik veracht! Ik merk reeds, dat men zich by dat volk gevreest moet maaken, om niet de prooi eener dartele baldaadigheid te worden. Deeze kwanten zyn meest allen half Petits-maitres, half Wysneuzen: wat kan er uit deeze ongevallige samenstelling toch voortkomen, dan een gebroedzel van styve snoeshaanen? Ik ben echter te gezellig, om geheel geene Vrienden noodig te hebben. Ik hoop wel ten minsten heele goede bekenden te vinden. Professor Maatig heeft my, op de recommandatie van Dominé Heftig, zeer beleefd ontfangen en zich zeer vriendelyk geinformeerd naar uwen welstand. Professor heeft een allerwaardigste Vrouw, eene geleerde Dame, die ook over de zwaartekragt, en genoegzaame reden spreekt; en haaren Man met eene oud Duitsche onderdaanigheid bemint. Er is eene talryke familie. Zyn Hoog Eer-waarde spreekt weinig; niet uit stuurschheid, of om dat hy ons allen voor te zeer beneden hem beschout; niets minder, maar om dat hy zeer diep en aanhoudend denkt; hy is de vriendelykste man, dien men zich kan voorstellen: zyn Auditorium is altoos vol; en weinig Studenten doen zich de schande aan van hem niet te eerbiedigen. Hy is stipt rechtzinnig, maar houdt de zyde der Tolerante party. Hy spoort zyne Studenten zeer sterk aan, om toch hunnen smaak te verbeteren, om zich te oefenen in de Natuurkunde en fraaije Weetenschappen. De Muziek is by hem in de hoogste achting. Hy zelf speelt overschoon op het Clavier; immers zo is my gezegd. De beleefdheid belet my veel gebruik te maaken van zyne aanbiedingen; en ook ik ben nergens zo gaarn als in het gezelschap van de lieve Juffrouw Roulin: dat is een uitmuntend meisje! Zy verzekert u en myne Zuster van haare achting. Vaarwel, waarde Moeder. Ik ben met de grootste liefde en eerbied,   Uw ootmoedige Dienaar en Zoon,   w. leevend.
wolf016will01_01_28_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 30, "section": 1 }
Geliefde vriendin! In een geruimen tyd heb ik niet aan u geschreeven. Eene menigte kleinigheden, die het huisbestier en onzen Linnen-Winkel my nog al zo veroorzaaken, zyn daar van de reden; en het noodzaaklyke gaat billyk voor het enkel aangenaame. Thans heb ik geleegenheid, om aan u eenige regelen te zenden. Ik heb het huis alleen; myn Broeder is naar de Kerk, en de beide Heeren zyn uitgereeden. Meermaal heb ik my tegen u beklaagd, dat onze omstandigheden myn Broeder noodzaakten, om een gedeelte van zyn huis aftestaan aan jongelingen, die niet altoos in 't oog houden; dat bedryven, welke eenen Kruijer tot schande strekken, onmooglyk aan fatsoenlyker lieden eere kunnen aandoen. Doch, zedert eenige weeken zoude ik my in myn zo zeer gedaald lot kunnen verblyden, zo ik niet eenen gevestigden smaak had voor het stille afgezonderd leven, dat myne door u meermaal berispte zucht tot overpeinzen zo begunstigt. De jonge Heer, die ons door den Eerwaarden Heer Heftig bezorgd is, heeft aan die recommandatie beantwoord. Hem ben ik die te vredenheid, die blymoedigheid verpligt. Er is niets in hem van den Amsteldamschen Wildzanger; hy heeft de twee beste bovenkamers, eet hier in huis, maar heeft zeer weinig oppassens: men kan zien, dat hy te wel is opgevoed, om te kunnen denken, dat het een point van fatsoen is, veel nutteloos bedienen noodig te hebben; dat hy niets vreemds in de magt, die hy nu over anderen heeft, gewaar wordt, en zich daarom doet gelden. Hy is inschikkelyk omtrent de bedienden, vriendlyk tegen Roulin, zeer beleefd tegen my. Zyne Moeder, eene zeer beminlyke Dame, bragt hem hier; zy had haare Dogter by zich: die beviel my, op het eerste voorkomen, niet merkelyk; maar onder het theedrinken wierd dat beter; en ik zag duidelyk, dat zy dien afstand, welken zy gemeend had te zullen houden, uit het oog verloor; zy weet zeker niet, dat Lotje Roulin mooglyk van meer fatsoen is dan zy zelf; iets, dat in eenen geregelden Burgerstaat toch iets beteekent, indien men niet beweert, dat geld alleen ons boven onze medemenschen verheft. Mevrouw zeide tegen my alleen: ik vleie my, waarde Juffrouw, dat myn Zoon u nooit reden van ongenoegen geeven zal. Hy is jong, en niet volmaakt; maar eene heusche pligtherinnering vermag alles op hem: hoe meer hy de eer zal hebben met u om te gaan, hoe gelukkiger ik my zal rekenen. Myn antwoord was beleefd. Beide de Dames namen minzaam afscheid, en myn Heer Leevend heeft my overtuigd, dat zyn hart gevoelig is: zyne oogen stonden vogtig, toen hy van haar scheidde. Nooit kwam er geschikter Jongeling op de Academie. Hy is, geloof ik, twintig jaar; vry gezet, geheel fatsoenlyk man. Hy heeft veele Collegies, die hy allen naarstig waarneemt. Zyne voornaame uitspanning is te paardryden. (Hy heeft een eigen rydpaard.) Voor elf uuren is hy altoos t'huis, en ik geloof, dat hy de gezelschappen niet driftig zoekt. Hy heeft een Bibliotheek van smaak, die hy in goede orde gebragt heeft. Ik heb er al eens in gekeeken, maar vind, tot myne zeer groote blydschap, daar in geene der schriften van Voltaire, die het hart aansteeken, of het gezond oordeel beledigen. De schoonste werken in verscheidene taalen schynen zyne voornaame Lectuur uittemaahen. Er is voorlang aangemerkt, dat men het verstand der jonge lieden moet beoordeelen naar, of uit de Brieven, die zy aan hunne liefste Vrienden familiair schryven; maar kan men uit de Lectuur van jonge lieden niet met even veel gronds over hunnen zedelyken smaak best oordeelen? Mooglyk moest ik zeggen: doorgaande lectuur; want wie zal ontkennen, dat de nieuwsgierigheid ons wel eens een boek in de hand doet neemen, waar in juist niet heel veel nutte gedagten zyn op te doen? Ik vinde zo veel vermaak in over hem te schryven, dat ik u nog een paar woorden over zyne persoon zeggen moet. De Heer Willem Leevend is groot, ryzig, welgemaakt; heeft een fraaijen mond, en tanden als yvoor; hy is niet zeer bloezend; zyn aangezicht teekent een volmaakt ovaal. Zyn hair is donker bruin; hy draagt het rond en over zyn voorhoofd een weinig neergekamd; het vloeit in fraaije boucles ongecoëffeerd neder. Zyne oogen en wenkbraauwen zyn van dezelfde couleur; zyne oogen laaten zich niet beschryven: het zyn de heldre spiegels van zyn denkend fyn verstand, opgevrolykt door de gerustheid van een onschuldig hart. Alle de gevoelens zyner ziel zweeven door de trekken van zyn gelaat. Er is iets grootsch in zyne houding; en, als hy geen oogmerk heeft, om vriendelyk te zyn, is er iets zo ernstig in den schoonen vryen opslag zyner oogen, dat men hem liefst op eenen afstand ziet. Zo hy minzaam en vrolyk is, dan ...... maar gy moet hem zelf zien. Zyne bescheidenheid is zo groot, dat hy maar zelden gebruik maakt van andere vertrekken dan zyne eigene. Ik zie wel, dat hy met onzen Jonker geene de minste conversatie zoekt: geeft u dit geen goed denkbeeld van zyn verstand, voor al van zyn hart? Hoe blyde zal ik zyn, als dat schepzel gepromoveerd is! Het volgende doet den Heer Leevend zo veel eer, dat ik my niet kan weerhouden om het u te schryven. Van Goudenstein en hy stonden beiden in den winkel voor den toonbank. Ik was bezig met eenig linnen aftemeeten. De lichtmis had de onbeschaamdheid om een gezegde uit te stooten, my als 't ware een compliment willende maaken, waar door ik, dit voelde ik, zeer rood wierd. Hy lachte om myne verlegenheid, en voegde er nog iets ergers by. Wel Goudenstein, (zei Leevend,) ik schaam my uwenthalve: wat heeft deeze lieve Juffrouw Roulin gedaan, dat gy haar dit affront, wat is vuilbekken anders voor eene Vrouw, durft aandoen? - Gy hangt, (kreeg hy ten antwoord,) den Pharheer wat vroeg uit, knaapje: maar ik vergeef het u deeze keer; wy zullen u wel ontgroenen! - Hy, (beet hem Leevend vinnig toe,) hy, die zo zot of zo bedorven is, als men zyn moet, om een braaf Meisje te doen bloozen, moet zich voortaan wagten, om my zo en frêre compagnon te behandelen. Daar op keerde hy hem verachtelyk den rug toe. De Hemel geeve, dat hy niet bedorven worde, dat men hem niet terge! Geduld, geloof ik, js geene zyner voornaamste deugden. En evenwel, wat is een Man, die geen moed heeft? Roulin is zo gaarn in zyn gezelschap, dat hy hem meermaal beneden verzoekt, en dat of-schoon zy noch rooken noch drinken. Jammer, dat myn Broeder niet meer geschikt is, om gezelschap voor zo een genie te zyn. Leevend weet reeds, merk ik, waar hy staat; doch schikt zich altoos genoeg naar hem, om het praatend te kunnen houden, en pryst het goede hart, en de beleefdheid zyns Vriends. Welk een langen Brief! Vaarwel. Ik ben   Uwe Vriendin,   c. roulin.
wolf016will01_01_29_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 33, "section": 1 }
Waarde Willem! In lang heb ik niet geschreeven. Wy hebben nu zo eens ons geheel hart uitgepraat: dit is het nog niet al. Het beminlyk Meisje was nog by ons, toen gy ons verliet: zy kreeg gunstig permissie om nog wat te blyven. Zoudt gy my niet voor een Sir Uilskuiken gehouden hebben, indien ik, geduurende haar verblyf by ons, had gaan zitten schryven? Hoor, Leevend, ik ben niet zeer gevoelig, niet zo als gy, meen ik; maar hier toe zoude ik het niet hebben kunnen brengen. En nu eerst kan ik schryven. Laat uwe Zuster, in vredes naam, haar talent van plaagen omtrent eenen man in 't werk stellen, die wel wat verdient, al was het maar, om dat hy u het leven zo onäangenaam gemaakt, en zynen Neef ten uwen nadeele voorgetrokken heeft. De oude jonge Juffrouw Leevend zoude veel onverschoonlyker zyn, om haar dwaas gedrag, indien zy eenig verstand had: maar Mama zegt: dat het een zéér onnozel mensch is, die tot haar ongeluk zéér véél gelds bezit. Zo echter, gelyk men ons verteld heeft, de vryage van Doctor Töller een stukje van Daatjes eigen vinding zy, dan zeker verdient de schrandre Nigt veel meer kleinächting dan de dwaaze Tante. Mama vreest dit; zy hoopt echter, dat Daatje daar geen deel in hebbe. Het wordt echter vry algemeen verhaald. Wat kan toch (vroeg myn Vader,) in deezen het doelwit zyn? Wie kon dit bepaalen? dit is zeker, dat die oude Dame meermaal gezien is in een roozen couleuren Juste met witte franges, geheel ongedekt en en hérisson gekapt, gaande aan den arm van Doctor; en de spotters zeggen, dat zy iederëen groette, om toch gezien te worden, maar dat hy zeer verleegen scheen met zyne vyftigjaarige Schoonheid. ‘Ik denk daar ( zeide Chrisje,) aan het keurige prentje van chodowicki, La belle par derrière; die eenige straaten door een paar losse dartle Jongens werd nageloopen, tot dat zy, zich omkeerende, een aangezicht zo vol rimpels als moesjes vertoonde.’ - ‘Ja, (antwoorde Mama,) het is voor Vrouwen van myne jaaren, en Juffrouw Leevend is nog wel zes jaar ouder, zeer ongevallig te zien, dat Vrouwen van vyftig jaar zich nog ten spot der Losbollen stellen; doch hoe zegt het spreekwoord? vroeg geelerd, oud gedaan.’ Willem! hoe beminlyk, hoe eerbiedniswaar-dig is eene Juffrouw Veldenaar, en dan nog meer, als men haar by zo eene oude Coquette vergelykt! - Vergelykt? Dat is weer eene dier ongemanierde uitdrukkingen, die gy my nog moet afleeren. Dat gy geenen smaak hebt in uwen Contubernaal, begryp ik: mag ik u echter bidden, houd u buiten alle verschil met hem. Zeker, hier durf ik u toestaan, dat gy boven hem verheeven zyt. Indien gy eens met hem aan den dans raakt, en hy u eene onbeschoftheid zegt, dan zie ik zeer ongevallige tooneelen geöpend. Alle snoevers zyn nog al geen Bloodaarts. En is het uw werk, om Academiebuffels onder uw opzicht te neemen? Bemoei u niet met hem. De beminlyke Juffrouw Roulin zal, met al haar verstand en zedigheid, hem beter in toom houden, dan gy doen kunt. Zeker, Leevend, gy hebt onbeschryflyk veel goeds, maar gy zyt noch geduldig, noch nedrig; alle uwe beschaafdheid, alle uwe bevalligheid, alle uwe aangenaame losheid kunnen deeze twee gebreken niet geheel verbergen. Laat u waarschuwen! ligtgeraaktheid en trotschheid zyn de zwakke zyde van uw schoon, edel, verheeven, van uw goedaartig minzaam karakter. Hoe vleit het my, dat gy my waardig acht over zo eene heele lieve te schryven! Geluk, myn Vriend, met haar hart-inneemend byzyn. Hoe aangenaam zal zy uw huislyk leven maaken; zy, zo iemand, zal u verbeteren; dat voorzie ik al! Op het artikel van Chrisje kan ik alleen zeggen: denk nooit aan haar in zekeren zin. Haar hart is zo vervuld met haare Vriendin; myne Mama begunstigt die vriendschap zo sterk, dat ik er voor my zo iets uit begin optemaaken; wat zult gy niet weeten: dit alleen, Mama is zeer tegen het vroeg trouwen; en ken ik Chrisje, dan heeft haar teder hart wel de behoefte van te moeten liefhebben, maar geenzins eenen eigenlyken Minnaar noodig. Zy is in deezen weer geheel anders gestemd als onze Burgerhart. Chrisje ziet niemand met on derscheiding; doch zy gebruikt ook nooit iemand haarer nederige Dienaars voor Boodschap-Loopers en Oppassers. Groot is thans het getal haarer Naloopers; maar Chrisje is te verstandig, om zich daar airs op te geeven: zy kent het nietige te wel van zulke overwinningen. Dikwyls zegt zy: De vos talens, de votre sortilège, Mesdames, felicitez-vous: Eh! l'admirable privilège Que celui de leur rendre foux. Dewyl gy haare silhouêtte, dit weet ik, zeer wel en zorgvuldig zult bewaaren, beloof ik u haar daar niets van te zullen zeggen. Zy zou, juist om dat gy daar zo een geheim van maakt, het u niet wel afneemen. Wim, het is zo een Chrisje! Het Miniatuur is keurlyk uitgevallen, wonder schoon getroffen; gy moet haar toch wel bekeeken hebben, Willem ..... Mama heeft het kostlyk laaten monteeren, en het zal eens voor een souvenir dienen, geloof ik. Myn Vriend Veldenaar gaat naar zyn Regiment. Welhaast is hy Kapitein. Hy heeft Coosje gehaald. Myne Zuster was zeer bedroefd. Zy heeft my, hoe ik het ook maak, niet eenmaal nog gekweld. Waarlyk, zy is de vreugd van ons huis. Is 't wonder, dat myne Ouders haar zo teder beminnen, - dat ik omtrent mal met haar ben? Zy heeft al het aangenaame der beschaafde waereld, en geene haarer gebreken. Geene Beuzelaarster, geene Dame du Ton; niet onderworpen aan grillen of vapeurs: mooglyk een klein weinigje ongelyk aan zich zelf, echter niet zo, dat het onäangenaam wordt; het geeft alleen eene Variatie, die altoos opwekt. Oprecht, gevoelig, zo bereid om eenen misslag te verbeteren, als om dien te belyden. Altoos bezig, nergens liever dan Buiten. ô Welk eene Vrouw kan zo een agttien-jaarig Meisje eens worden! Zy en haare Vriendin waren zeer in haaren schik met uw Briefje. Zy doen den aanstaanden Eerwaarden Heer Wilhelmus Leevendus vrolyk groeten; en ik merk, dat zy elkander vry wat op den ontfangst van dat Briefje ge-plaagd hebben: waar het aan vast zit, weet ik niet. ô Man lief, denkt gy dat ik in de Confidentie ben? Neen zeker! Het is veel meer met de waarheid overëenkomstig, als ik my noem   Uw Vriend,   p. helder.
wolf016will01_01_32_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 34, "section": 1 }
Myne lieve Lotje! Gy begeert altoos, dat ik zal schryven zo als ik denk. Dit komt zeer goed; want thans maak ik my een pligt om zulks te doen. Ik twyfel echter, of men niet al de zoetaartige minzaamheid van myne Lotje hebben moet, om, zonder misnoegen, alles te kunnen leezen, wat ik u thans schryven zal. Indien echter dit het loon myner oprechte vriendschap voor u ware! Ik denk het niet. Ik ken myne Lotje: deeze mag haar eenige stille-weemoedige traanen kosten; haar een naauwlyks hoorbaar zuchtje afdwingen: maar onvredenheid? ô die rust niet in den boezem van myne jonge Vriendin. Gy zyt verliefd, Lotje! Gy moest, om in uwe geruste onverschilligheid gebleeven te zyn, dien Willem Leevend niet gezien hebben! Gy weet dit zelf niet; ik zie dat het zo is; ik moet u des waarschuwen: gy zyt verliefd, Lotje! Waar voor denkt gy nu, dat ik bevreesd ben? Lief meisje, ik vrees nergens dan hier voor, dat gy, indien gy deeze drift niet uitdooft, nooit zo gelukkig meer zyn kunt, als gy dus lange waart, en ik u met myn geheel hart toewensch. Hoe ontstelt my uw Brief! Gy, die naauwlyks de naamen kende van hun, die by uwen Broeder inwoonden; gy, die u nimmer, dan uit noodzaaklykheid, in gesprek met hun begaf; gy, die zo zelden een voet uitzette, zedert gy uwe achtingwaarde Ouders verloor; gy, met één woord, die uw fatsoen uit de schipbreuk uwer familie wist te behouden: gy, myne Lotje, schryft my een geheelen brief over uwen nieuwen Huisgenoot!... Ik brak het uit, mag ik zeggen, om u eenen dag te komen bezoeken; gy weet, dat ik geen tyd overig heb, zal ik voldoen aan die pligten, die de Voorzienigheid thans op my doet wagten! Het geen ik uit uwen brief vermoedde, is waarheid! Dewyl het oogmerk myns bezoeks alleen hierin bestond, dat ik u wilde waarneemen buiten uw vermoeden, kon my ook niets ontglippen. Een troost heb ik: het teder zorgvuldig waakzaam oog eener Moederlyke Vriendin alleen kan daar iets van ontwaar worden. Hy, dien gy bemint, vermoedt het geenzins. Hy behandelt u zeker met onderscheiding; maar welk braaf jong Heer kan myne Vriendin anders behandelen? Hy, ik herhaal het, merkt er niets van; hoe gelukkig is dit! Ach, Lotje, indien ik kon denken, dat hy zyn hart voelde, wanneer hy met u spreekt, - Ik liet u daar niet! Ik zoude niet rusten, voor ik u aan een gevaar onttrokken had, waar van het denkbeeld alleen my ontroert! Geloof my, uw tydelyk geluk, de rust uws levens zal vernield zyn, indien gy deeze betoverende neiging involgt! Word zyne Vriendin niet! Myd, zo veel gy het onöpgemerkt doen kunt, zyne conversatie; die is te verbindend, dit zeg ik by eigen gewaarwording; en stel ik my in uwe plaats, neem ik uw karakter aan...... Word zyne Vriendin niet! Mooglyk zou de Vriendschap - Liefde zyn! en wat dan? Indien de Heer Leevend ooit de uwe konde worden; ik zelf zou uwe handen te samenvoegen. Gy zyt door de Natuur voor elkander gevormd....... Doch daar is nooit aan te denken! Verhef u dan, voor het te laat zy, boven eene liefde, die gy volstrekt moet overwinnen. Alles is nog een diep geheim, behalven voor my, uwe liefhebbende Vriendin, die u bemint, ook als het dierbaar kind eener Moeder, wier vriendschap eens myn grootste geluk in zich bevatte. Moet ik uwe natuurlyke grootscheid opwekken, door u de vernederende gevolgen van zo eene dwaaze neiging voor te houden? Kan myne Lotje het denkbeeld verdraagen, dat men haar van Kunstnaryen zoude verdenken, in 't werk gesteld, om een onbedagt, gevoelig, zeer ryk jongeling te verstrikken? Dit vonnis hebt gy echter te wagten van allen, die u niet wel afneemen, dat gy u door eene kiesche naauwgezetheid zo zeer onderscheidt als door uwe uitneemende begaafdheden. Maar ik kan dus niet voortgaan; ik moet de gevoeligheid van uw hart spaaren! Om den eerbied, dien gy de gedagtenis uwer zalige Ouders toedraagt, om de familie waar uit gy gesprooten zyt, om de eer van uwen eigen naam, om uw tydelyk, mooglyk - eeuwig geluk, roei eene liefde uit, die op uw eigen bederf moet uitloopen! Ik heb nog eene drangreden. Geloof niet, dat eene zo tedre gesteldheid, als de uwe is, zulke hevige vervoeringen zal kunnen doorstaan. Zy zullen uwe zwakke gezondheid ondermynen. - Wat er gebeure, bedek uwe liefde voor hem, die u dezelve heeft ingeboezemd. Over zyne persoon zelf kunnen wy niet verscheelen. De Heer Leevend is geheel beminlyk. Ik geloof, dat hy gebreken heeft, maar die zullen meer gevaarlyk zyn voor anderen, dan voor hem. Ik geloof ook, u te mogen verzekeren, dat hy u niet bemint: dit matigt myne ongerustheid derwyze, dat ik dit denkbeeld geduurig voor mynen geest herroep! Hy is gaarn in uw gezelschap; dit kan niet anders. Aan Roulin heeft hy zeker weinig, in dit opzicht. Het moet hem verrukt hebben, in myne Vriendin een meisje te vinden, boven haaren tegenwoordigen staat opgevoed, een meisje, bekend met die keurige kundigheden, waar voor het edel verstand der Vrouwen wel het meest bereekend is. Zeer natuurlyk vinde ik ook, dat hy u alle mooglyke blyken geeft van zyne achting; van zyne weltevredenheid. Was myne Lotje twintig jaar ouder; was zy lelyk, met één woord, was zy eene Belcour, en had zy myne koelhartigheid, dan zoude ik haar geluk wenschen met deeze Vriendschap; doch by ongeluk zyt gy pas twintig jaar, en by ongeluk zyt gy een Engel in een menschenschyn!.... Alles was nog wel, maar de Natuur gaf u een zo teder, zo gevoelig hart, als er immer een in den reinen boezem van een deugdzaam meisje klopte! Was dat lief hart wat meer overeenkomstig met het myne gestemd, het zoude even oprecht, maar minder beweeglyk zyn. Ach, myne Vriendin, geloof my, een gevoelig hart is hier geen zegen. Ik geloof wel niet: dat er in dit leven veel meer kwaad dan goed zy. Deeze stelling laat ik ter verdeediging van den zwaarmoedig welspreekenden maupertuis: maar dit meen ik te mogen vaststellen: dat ik in dit leven veel meer kans heb, om minder ongelukkig te zyn dan gy. Zie daar, myne Lotje, het geen myne vriendschap my noodzaakt voor u neder te zetten. Ach, myn zoet meisje, hoe smartelyk zagt zyn de aandoeningen, die my, onder dit schryven, ontroeren! Vaarwel. Groet den Heer Leevend, groet uw braaven Broeder voor   Uwe oprechte Vriendin,   a. belcour.
wolf016will01_01_33_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 36, "section": 1 }
Waardige vriendin! Zoude ik misnoegd zyn, om dat gy my op nieuw overtuigt van uwe vriendschap? Welk een verkeerd meisje was ik dan! Gy weet immers, dat myn karakter niet instemt met eenige onvriendelyke driften! Wierd ik hard bejegend, ach! ik zou my zelf wegweenen, maar er tegen inleggen? - daar ligt myn talent niet. Oordeel des, hoe dankbaar ik u ben; hoe ik myne Vriendin eerbiedig, die my, naar haar inzien, zo getrouw handelt! Gy kunt u naauwlyks voorstellen, hoe uw Gy zyt verliefd, Lotje, my door het ontroerde hart klonk! Neen, myne Vriendin, ik ben niet verliefd. De liefde, zegt men, is onstuimig, onrustig, driftig, ongelyk aan zich zelf. De liefde maakt ons agterdogtig, jalours, onredelyk, onbekwaam tot onze allergewoonlykste bezigheden; breekt onzen aandagt; doet onzen geest afzwerven, terwyl die zich verliest in vlugtige gedagten. Niets van dit alles ontwaar ik in het allerminste. Myne ziel is in eene onbeschryfelyke kalmte; myn hart wordt niet geschokt door hevige aanvallen. 't Is waar, gaarn zie ik hem, gaarn spreek ik met hem; zyne beleefdheid streelt my: maar hier rusten myne wenschen; ik heb geen eene dwaalende begeerte te voldoen. Er ryst geen een denkbeeld in myne verbeelding op, dat ik niet met zedigheid kan beschouwen. Hy is myn Vriend: alles is vervuld. Nu zyn alle myne dagen vergenoeging. Hoe gelukkig is Lotje! De beminlyke, de deugdzaame, de gevoelige Willem Leevend is haar Vriend. Vriend! verrukkelyk, dierbaar woord! ... Nooit neemt hy de allerstriktste betaamlykheid zo naauwkeurig waar, dan als hy by my alleen is! Dan zet hy zich (o my ontglipt niets, 't welk hem eere kan aandoen) altoos aan den overkant der tafel. Dan zyn zyne gesprekken het ernstigst. Nooit noemt hy my dan Lotje, 't is Juffrouw Roulin; hy blyft zelden zitten. Maar is myn Broeder, of zyn er andere goede vrienden by, dan is hy vry, vrolyk, aartig; dan ben ik Lotje, ja wel eens zyn lieve Lotje.... Waarom is het my zo aangenaam, dat hy my zyn lieve Lotje noemt? Wel, hy is myn Vriend, dit is des wel te begrypen; inderdaad, dat is het. Wat zoude ik des voor hem verbergen? Ik ben niet verliefd: dat zyne vriendschap my tot verrukkens toe aandoet, toon ik wel niet; maar behoef het ook niet te verbergen. Zeker, Belcour, zy-ne vriendschap is wel waardig, dat men er eenen hoogen prys op stelle. Hoe teder is zyne vriendschap! Ik heb driemaal de koorts gehad, en zie zelf wél, dat ik ben afgenoomen; ach, toen hy my weder in de eetkamer vond, hoe verheugd, hoe onthutst was hy! Hy zag my met zo veel deelneeming aan. Hy informeerde zich zo attent, hoe ik nu was: Hoe is het, myne lieve Lotje? Hy is nu zo stil in huis, als of ik gevaarlyk ziek was. Wat maakt hy my gelukkig! Evenwel, uw Brief zoude my ontrusten, zo ik niet verzekerd ware, dat ik niet verliefd ben. Gy hebt zo veel meer verstand, jaaren, ondervinding; gy kent my zo wel! Ach, uwe overdreevene bekommering doet u gevaaren zien, die er niet zyn. ô Myne Vriendin, verg my niet eene neiging uitteroeijen, die my zo dierbaar is, die my geneest van myne al te groote onverschilligheid voor dit leven. Nu is alles voor my van belang. Nooit was ik zo wel te vreden! Waarop rust dan uwe treurige voorzegging? Denkt gy, dat myn hart buiten zyne vriendschap nog iets meerder begeert? Ik weet ook wel, dat ik nooit iets meerder - iets anders moest ik gezegd hebben, dan zyne Vriendin worden kan; wie zal des myn onschuldig hart van streeken verdenken? Nu ja, ik weet het, immers ik vermoede het sterk, dat hy eene andere bemint; ten minsten - dat hy my niet bemin: maar wat heb ik zyne liefde nodig? 't Is waar, ik zou nu om de geheele waereld niet van staat willen veranderen; maar was ik dan ooit den eerlyken Bernards geneegen? Immers neen. Voor meer dan een jaar bedankte ik reeds voor zyne herhaalde aanzoeken: dit kan my des in geen vermoeden by u brengen. Dit is waar, ik ben thans zo gelukkig, dat er geen toevoegzel, van wat aart ook, behoeft by te komen, om my dien schat van aangenaame aandoeningen te geeven, die ik, zonder te bezwyken, draagen kan. De Heer Leevend groet u zeer vriendlyk. Denk niet, dat hy voor de Vriendin van zyne Lotje onverschillig is. Roulin groet u met byzondere hartlykheid. Vind gy het niet vriendlyk van Leevend, dat hy u zelf zo verre bragt? Nu, ik groet u voor hem heel zeer. Zyt gy, na gy deezen geleezen hebt, niet veel geruster? Hoe dwaas zoude ik zyn, indien ik ooit uitzichten had op den Heer Leevend! Ach, uit grootschheid alleen, op myne deftige - aanzienelyke familie, zoude ik, hoe ik thans gedaald ben, niet op hem verliefd willen zyn. Hy ligt wat overhoop met den Jonker. Gistren hoorde ik hem zeggen: Gy zult met my te doen krygen. Hy zag zeer rood, en ging haastig het voorhuis door. De Hemel behoede ons, indien hy beleedigd worde! Ach, myne Vriendin, hy heeft eene ligtgeraaktheid, die my doet beeven! en dat hy moed bezit, teekent zyn gelaat met sterke trekken. Hy gaat niet veel uit, zit veel by ons: dan leest hy my wat voor; en nu teekent hy een schetsje, om onze groote plaats en bleekveld voor zyne reekening tot een fraai Bloemtuintje aan te leggen. Hy is een zo werkzaam jongman en bemint de bloemen zo zeer, dat hy meest alles zelf schikt. Het ontwerp is eenvoudig; het behaagt my des zeer. Ik ben met alle gevoelens van achting en erkentenis, myne waarde Vriendin,   Uwe verpligte   l. roulin.
wolf016will01_01_35_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 37, "section": 1 }
Myne tederbeminde Chrisje! Hoe verpligtend spoedig hebt gy mynen Brief beantwoord! waarlyk, myne heele Lieve, gy zyt zeer billyk! Zy, die u meer bemint dan alle uwe overige Vriendinnen, heeft ook het grootste deel in uwe genegenheid. ‘Wie, die myne Helder, gelyk aan eene Oostersche Monarchin, schitterende van Juweelen, opgesierd in een kostbaar met smaak uitgezogt gewaad, omringd van een geheelen kring minnaars, die allen op een oogwenk wagten: wie, die myne Chrisje dan aan eene Speeltafel ziet zitten, geheel schoonheid, bevalligheid, vernuft, zoude vermoeden, dat zy de schryfster ware van dien Brief, waar mede ik my de laatste maal verëerd zie.’ Dit dagt ik, toen ik, des avonds wakker liggende, uwen Brief overwoog. Daar gy zegt: Indien ik ook in eene Pastorie door myne verstandige Ouders ware opgevoed enz. was myn ziel overstelpt door de overdenking van myn eigen geluk. Hoe vuurig dankte ik toen den genadigen uitdeeler van myn Lot! Myne traanen vloeiden met stille stroomen; ik sprak niet; myne zuchten alleen klommen ten Hemel. Neen: zulke beletzels heb ik niet. Ik beken, dat men jonge Dames in uwe omstandigheden geen recht doet; en dat wel uit zeer verschillende, tegen elkander instootende, beginzels. Indien ik wel zal oordeelen over een ander, dan moet ik my in zyne omstandigheden plaatzen, en zo veel mooglyk zyne opvoeding en karakter in 't oog houden. Zeer veele burgermeisjes, die thans eene Chrisje Helder bepraaten, zouden, indien zy in uwen rang konden opklimmen, en met uwen rykdom ook uwe schoonheid aanvaarden, geen minder stoffe geeven aan den nyd en babbelzucht! Elk wil in zyn kringetje de meeste zyn; elk wil behaagen, elk wil onderscheiden worden - wil aanbidders hebben. Al wat Vrouw is begrypt, dat, indien zy niet weet te behaagen, haar lot zeer ongevallig zyn moet in de magt van hem, dien zy vroeg of laat zal moeten vreezen en beminnen; gelyk ik myn Vader, dikwyls genoeg, hoor voorleezen. Die zucht om te behaagen is even sterk by het Landvolk; elk heeft maar geene oogen om dit te zien: voor my is 't meermaal eene aangenaame bezigheid. Veelen geeven ons na, dat wy, meisjes, zeer geneigd zyn tot Beuzelingen, dat wy van het ernstige afkeerig, en er ook geheel ongeschikt toe zyn. Dit zy eens zo! kan dit ons by onze aan-staande Meesters wel veel benadeelen? Wy leeven immers in eenen tyd, waar in men sterk doet in beuzelingen. De zucht voor beuzelingen gaat thans zó ver, dat men zeer gedienstige menschen vindt, welke, om aan dien algemeenen eisch te voldoen, niet slegts een menigte nieuwe beuzelingen aanbieden, maar ook nog verscheiden zaaken daar toe vervormen, die er in den eersten opslag niet zeer toe geschikt schynen. By voorbeeld: Eer is een beuzeling; een gerust geweeten is een beuzeling; en Godsdienst is niets dan een beuzeling. Zeer heb ik my gediverteerd met de beoordeeling uwer Vriendinnen over uwe arme Coosje: wel zoete Modenpoppetjes, is Coosje u zeker nog al toegevallen? Gy zyt wel heel lief, zoete kinderen.... Ik had my niet verbeeld, dat ik er zo maklyk zoude zyn afgekomen. Gy ziet er uit, Chrisje, dat uwe Gezelschap-Dames nog gansch niet van de ergsten zyn. Gy behoort te denken, dat ik niet ryk ben, niet met al aartig, en niet mooi; trouwens, daar aan ben ik mooglyk deeze gunstige beoordeeling verpligt: Myn compliment aan allen. Myn lieve Hendrik staat op zyn vertrek naar zyn Regiment: wy zyn allen bedroefd om zyn vertrek. Hy heeft veel werk om zich kras te houden: alle de kinderen hangen hem aan 't lyf. Zeer veel hou ik van den lieven Willem Leevend. Weet gy wat? Indien hy durfde, hy zoude u beminnen; maar nog zo jong, en zo weinig beduidend! Hy moest wel vermetel zyn, voor al daar Chrisje Helder het beminlyk voorwerp is. Ja, hy is trotsch; maar zyn lief goed hart maakt alles weer goed. Gaarn schreef ik nog wat aan u; maar het is zulk een schoonen avond, en Hendrik vraagt my, om nog eens eene frissche wandeling te neemen. Myne Ouders zien zo gaarn, dat hunne kinderen gelukkig zyn met elkander. Wanneer doe ik met myne Chrisje eens zo een aangenaam tourtje? Ik mag hem niet langer laaten wagten. Altoos   de Uwe,   c. veldenaar.
wolf016will01_01_36_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 38, "section": 1 }
Eerwaarde jonge juffrouw, lieve nigt! Schoon myn man maar een Zee-Kapitein is, en alles met de Vaart gewonnen heeft, gelyk het spreekwoord luid; en dat ik juist nooit veel by Heeren en Damens op Salet zit te praaten; zo weet ik, God dank, nog myn Waereld wel, en om lui van staat het hunne te geeven; waarom ik nu ook voornam, U Edele ereis met myn bezoek te verëeren, en te bedanken voor uw bezoek, toen U Edele de eere had om ons plaatsje te zien. Maar, Tante lief, wat is dat alle daag een weer! Myn man zaliger zeit: kind, blyf toch in jen Combuis; er komt hond noch kat op het dek, het waait uit al de streeken van't Compas; en jen Broêr woont wel dertig graaden uit de koers; zie je wel, Moeder, dat de wind weer N.O. ten Noorden waait? en dan zit je morgen weer te schreeuwen en aan te gaan van de jicht in jen beenen. Ja, 't is een regte grappenmaaker, die eigenste Freryk. - Wel, (zei ik toen,) dan zal ik eens een klein kattebelletje aan Nigt schryven, - Nou (zei hy toen,) dat kun je doen, zo als je wilt. Al zeg ik het zelf, ik ben nog al vlug ter been, ter pen meen ik; ei ik verspreek my. Het komt my ook schoon te pas in myn zwaare huishouding: want onze Freryk doet niet zo veel, dat hy eens een onnooslen waschbrief schryft, al zit ik tot de ooren in het Linnen te grobbelen. 't Komt evel alles op my aan. Ik heb, (zeit hy,) te lang voor Bottelier gevaaren, om my nu nog met die keuken duivelerage kraam te moeijen. En, Tante lief, hy is danig op zyn mond gesteld. Er moet niet, zie zo veel, aan de spyze haperen, of de Beer is los; zo als Jan Luiken zeit. Wat zal men doen? men kan zyn man wel minnen, maar niet bezinnen. - En elk heeft zyn feilen en boenders; gelyk jy, Juffrouwtje lief, die zo veel schryft en vryft, ook wel weet. Het is toch een kalf van een vent; en braaf en eerlyk, jen leeven niet beter; daarom wilde ik U Edele nu eens over Nies, je Moeders Schoonmaakster, schryven. - Is 't een knappe Vrouw, Tante? want ik heb nog al een hoope observatien en fikkefakkeryen; anders doe ik 't liever zelf, al zou ik er by kruipen. Ja van observatien gesproken, gisteren moest je hier geweest zyn, je zoudt je slap gelachen hebben. Je moet weeten, ik stond Papjes kooi schoon te maaken; dat doen de meiden niet naar myn zin. Nou altyd, ik stond dan de kooi schoon te maaken; Buurvrouw van daar over kwam in. Wel, Vrouw Martha, (mogt zy zo zeggen,) alweer aan 't werk? - Ja, (zei ik zo,) myn naam is Martha; en niet te vergeefsch. Daar zette Buurvrouw een keel open met lachen, dat onze Freryk omtrent met zyn dik korpianus van zyn stoel viel. Ja, hy is altyd goed lachs geweest; ik weet niet na wie de jongen aart, hy ziet altyd even bedest; ik geloof, dat hy niet vry is, tegen jou gezeid, van wurmen. Nou, de myne was altyd een goed Matroos; en ik dagt: kom an, in Gods naam, laat ik hem maar neemen, maar ik heb er een best man aan gehad. Nooit hebben wy een woord dan over myn schoonmaaken en over den jongen. Hy zou myn heele huis wel gebruiken; en ik hou van schoonmaaken en schoon houden; zo als U Edele wel kunt denken; en de jongen is niet sterk. Freryk is een yzervarken van een mensch, (dat ik nog zo een zondig woord spreek,) en hy wou met geweld den jongen op een Schip doen. De Schoolmeester van Kipdorp komt hier wel zo eens, en dat heb ik graag, om een praatje, om dat Lorre er zo na kan zitten luisteren, of hy 't alle maal verstond, en die zeit, dat de menschen nu zo goed niet meer uitvallen, noch zo kras zyn als in ouwe tyen; 't is een zoet praatertje, het weet veel, en den mynen gelooft, dat er zo iets aan is; zo dat dat been is nu weer in 't lid over den jongen. En nu dat jen Broer op de Studie leid, is het nog een heel gezelschap voor u; men kan nooit weeten, hoe een koe een haas vangt; en al zyn wy maar Burgerlui, wy hebben onze Schaapjes op droogt. Ja, wat ik nog vraagen wou van Nies. Zy zou dan ten zes uuren op Zeemans-rust dienen te zyn; de morgenstond draagt goud in den mond, gelyk gy ook wel weet. - Vryft zy wel glad? Zy moet het wasch niet te dik smeeren; uitvryven is de ziel van de zaak. Het mensch is van my onbelogen; maar onbekend is onbekend. Zeg my dan ereis, hoe de boel zit. Onze Molenaar bragt my Vrydag een zóó Baars, maar ik heb op jen raad de grodtste in het Vischkommetje gedaan. Je moest eens zien, hoe zy springen als ik ze brood geef. Myn hond, dat dikkertje, met die gekrulde staart, is jaarig; ik heb hem met een halsband met zilveren bellen verjaard, en op wat gehakt getrakteerd. 't Is alles wat de stomme biesten er aan hebben; als ze dood bennen, dan bennen ze dood; wel heden, het zyn ook Gods schepzels; en ik geef zo menig een stuk aan een bedelaar, die my niet eens bedankt. Ik hoop, dat gy het met myn Broer wat vinden zult; hy is wel wat wonderlyk, maar zuinig en digt, en hy heeft er dik van. Nu, hy is my te na om hem te pryzen. Moeder heeft wel gedaan. Hy kan jou en jen Broêr nog bevoordeelen; en dat zal ik graag zien, want onze jongen het genoeg voor onzen doen. Zy is ook een Vrouw, die haar weetje wel weet; het lykt een aartig lief mensch. Neem er een voorbeeld aan. Je zult ook nog wel een liefste hebben, daar je t'avond of morgen mee onder zeil zult gaan: Nou, al zo als een mensch is opgeleid. Zal Moeder niet eens een dagje buiten komen? al was 't op een Zondag, met Vader. Ei lieve kom dan mee, zult gy? En wil zy eerst in de Kerk gaan, ook wel; schoon ik, God beter't, het alle Zondag niet kan waarneemen! Want ik heb een zwaare huishouwing; en de myne lust Zondags zo wel wat goeds als in de week. Nou, daar zal wel wat te peuzelen zyn. Bepraat er Moeder en onzen Gerrit maar toe. Zo een Vrienden maaltje bindt zo, plagt myn Vader te zeggen. Als je eens aan jen Boer Willem schryft, doe hem toch, schoon onbekend, de hartlyke groetenisse van zyn Tante. Als hy Predikant wordt, zou ik hem gaarn op Kipdorp zien. Dan zou ik wel een reisje te meer komen: want Dominé, die er nu staat, is danig fyn! En lieve Heer, wie kan dat evel allegaar zo op zyn elf- en- dertigste beleeven; of men moet zelf een Dominé zyn, wil ik spreeken. Met my, die altoos in den boel zit, en veel in de Waereld ben, gaat dat zo ver als 't voeten heeft. Ik heb een hoope gehassebas met myn meiden, en de tuinvrouw is ook de ware Jan Klaazen niet! Onze lieve Heer zy ons allen genadig; al dat Kerk-gaan zal het hem evenwel ook niet doen; doch die er tyd toe heeft, is gelukkig. Nu, kom my eens zeggen, hoe het met Nies en het schoonmaaken al is. Ik verzoek de dienstpresentatie, en de groetenis aan Vader en Moeder; ik ben   Uwe Tante,   m. de harde.   P.S. Ik geef Oppermans dag-loon, net veertien stuivers; maar ik hou van vroeg, vroeg; want elken dag is er een, en dat gedaan is, is gedaan.
wolf016will01_01_37_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 39, "section": 1 }
Waardste Helder! Gy begrypt wel, dat ik nu lang genoeg te Leiden geweest ben, om kennissen op te doen? vrienden, is eene andere zaak! Wat zal ik zeggen? de Waereld valt my ellendig af, indien ik haar moet beoordeelen uit de kennis, die ik hier van haar kryg. Ik ontmoet hier Speelers, Spotters met den Godsdienst, Liefhebbers van Bachus en Venus, Twistzoekers, Petitmaitres, Sloddervossen, Halfgeleerden, Vaerzenmaakers, en Snoevers. Geen van die is het Copieeren waardig. Een, uit myne nieuwe kennissen, moet ik echter die eere eens aandoen. Hy geeft my dikwyls geleegenheid tot denken; en toont my, wat de zucht, om van zich te doen spreeken, kan uitvoeren, indien het ons onverschillig is, hoe men van ons spreekt. Daar komt my die fraaije regel van onzen Vriend pope weer te binnen: And Cromwell damn'd to everlasting fame. De knaap, dien ik u ga beschryven, is een zeer ryk, zeer slegt opgevoed jongman, uit eene onzer Buiten- provintien. Hy komt hier alleen om een Mr. voor zyn naam te kunnen schryven. Hy zit veel te paard, en rydt alles omver, wat hem in den weg is; breekt hekken, en afschutzels uit baldaadigheid af. Alle avond om tien uuren komt hy dronken in de Logementen en Herbergen; en dat, ofschoon hy geen smaak in den Wyn heeft; doch daar stelt hy zyn eer in; hy drinkt des sterk. Overal, waar hy komt, valt wat voor; hy doet, om te toonen, hoe aartig, hoe vlug en sterk hy is, zo veel kwaad, als hy maar immer kan. Zyn er Vrouwen in het gezelschap, dan vloekt hy als een Dragonder, om zynen moed te doen zien, en vuilbekt om in een goed gerucht te zyn. Hy roemt overal op de gunsten, die de Sexe hem bewyst, en toont ons verscheiden kinderen, waar op hy een oud eigen heeft. Uit vrees om toch niet voor een goedslag van een jongen gehouden te worden, schopt hy zyn knegt de trappen af, slaat zyn hospes om de ooren; in alle Speelhuizen slaat hy de glazen in, steelt uithangborden, slaat het licht in de lantaarns uit, schopt vaten en gereedschappen in de gragt; klopt den nagtwaaker, die hem goeden nagt wenscht; vegt met de Stads Soldaten, krygt alle daag braaf wat op zyn kop, en ziet er dikwyls bont en blaauw uit. En dit schepzel is van natuur goedaartig; en ik ken onder onze medestudenten veelen, die zo weinig verstand hebben als hy heeft. Wat geeft zo een kwant zich eene moeite, om zich een naam te maaken! Niets te beteekenen moet hem wel onverdraaglyk gescheenen hebben. Daar ontfang ik uwen laatsten: Hoe aangenaam is my een brief van u! Nogmaal bedank ik u heel zeer. Welk eene sterke zucht ik ook voor de weetenschappen heb, zy kan my niet doen vergeeten, dat myn Vriend eene Zuster heeft, die jong, schoon, en - angetrouwd is! Ik zie wel, dat Willem Leevend aan haar niet moet denken. Zo schoon, zo ryk, zo bemind, zo omringd van den bloem onzer fatsoenlykste Jongelingen! Zou zy geschikt zyn voor den laagen staat van Domineés Vrouw? kom - gekheid; ik lach er zelf om! En evenwel, indien myn zwarten rok ... Zy heeft op myne ziel een onbepaald vermogen: Hoe heerlyk is de glans van haar verruklyke oogen! Denkt gy niet, dat ik de raazende koorts heb? ik geloof het zelf haast; dit is zeker, dat myn hart geweldig staat; en dat ik dikwyls, zonder bepaald te weeten waarom, zuchten moet. Hoe onderscheiden zyn de verdiensten deezer uitmuntende meisjes! er zyn zeker deugden, die nimmer nuanceeren; gy verstaat genoeg van de schilderkunst, om deezen term te verstaan? maar deeze vriendschap wordt ondersteund door eene verscheidenheid, die de rykste harmonie uitlevert. Coosje is juist niet dat, dat men een zeer mooi meisje heet; haare teekening is echter keurlyk; zy heeft zulk eene lieve houding, zulk een belang inboezemend gelaat; zy zingt zo verrukkelyk, dat men haar wel zoude ontslaan om zo veel verstand te hebben: uwe Zuster bemint haar met zulk eene waare hoogachting; twyfel des niet, of ik Coosje hartlyk lief heb. Uuren agter een zoude ik zo naar haar willen luisteren, al praat zy maar met Jetje. Nu nog een woord over myne beste Lotje! ja Pauw, Lotje zal my zedelyk bekeeren! Gy kunt niet bezeffen, hoe dierbaar zy reeds aan myn hart is! zy is myne ernstige minzaame Vriendin. Ik heb geen smaak in ongeregeldheden; maar, waaragtig, ik zoude onder haare lieve zagte dryvende oogen niet durven komen, indien ik iets op myne rekening had. ô Dan was ik ook haaren nuttigen ommegang kwyt: aan myn geregeld gedrag hebbe ik haare goedheid voor my te danken. Zy heeft my niet verborgen, dat zy belang in my neemt: ô hoe streelt dit myn grootsch aandoenlyk hart. Wy spreeken veel en vertrouwelyk. Zy is in haar schik met den Bloemtuin, dien ik hier aanleg. Ik geloof, dat zy my met oplettende oogen nagaat. Dat moogt gy, heele Lieve! uw Vriend heeft zich niets te verwyten; voor u niets te verbergen. Gy zult u over uwen Vriend nooit schaamen....... Vaarwel, myn beste Vriend! ik ga met myne lieve Lotje nog wat zitten praaten. Duizend groeten. Ik ben altoos   Uwe oprechtste Vriend,   a. leevend.
wolf016will01_01_38_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 40, "section": 1 }
Ma chere niece! Hoe dikwyls heb ik u wel gezeid, dat de mannen een hoope ontrouw volkje zyn; maar gy, goed eenvoudig kind, wilde my niet gelooven! Nu ja, daar heeft die haatlyke Doctor Töller my eene infideliteit gedaan; en dat zonder de minste reden. Hoe zal uwe Mama my nu uitlachen! Lieve Heer! was het dan zo berispelyk, dat ik, in het best van myn leven, geen stok-oud podagrist wilde hebben, Nigt? Wel, wat heeft hy immers een moeite om my gedaan! Hoe zeide hy altyd, dat ik nog eene fraaije Dame was, (zo als de waarheid is;) en van myne handen ook nog! zo dat ik er zelf mee verleegen was; maar de schoonheid excuseert veel, en hy was waarlyk op my verzot. Neen, nu vertrouw ik die haatlyke mannen nooit weer. 't Is haatlyk volk. Zy zouden ons zo niet na loopen. Wat is het my naar, Daatje, nu gy hier niet zyt! Nigt, wat ben ik met myn tyd verleegen! want men kan toch ook niet altyd leezen; en met myne kamenier een voormiddag-partytje te doen, dat gaat ook niet. Ik ga wel eens voor tydkorting in de Kerk, maar het is altoos het oude en 't zelfde. Daar is Amsteldam nu toch weer beter van: men kan alle avonden of Concert of Comedie bezoeken, en altoos gezelschap krygen. Daar komt nu dat geval met Doctor by. Heden, Nigt, ik heb hem zulk een kostlyken brillianten ring verëerd; hy had my een recept gegeeven voor die vreeslyke uitslag in myn aangezicht. Ik durfde zo een man geen geld presenteeren, Nigt. Maar kind, ik hoor, dat hy zo een Vrygeest is, en tegen de Kerk of den Godsdienst schryft, dat weet ik zo net niet, en uw Vader plagt daar nog al onderscheid in te maaken; maar dat was my te geleerd. Als dat waar is, mag ik blyde zyn; want myn eigen dierbaar geloof is my vry wat meer waardig dan zes Doctors Töller. En men weet nooit, waar een slegt Man zyne Vrouw toe krygen kan. Nu komt alles uit; ik hoor, dat hy zulk een raar portrèt van eene Zuster heeft; en dat men hem in de wandeling Hans Dondergoud noemt. Het kan wel gebeuren, dat ik, om my te wreeken, nu den Heer Basta nog maar neem: maar men zou dus doende wel afgeschrikt worden, als de mannen zo wreed zyn. Altyd zyt gy welkom by   Uwe liefhebbende Tante,   g. leevend.
wolf016will01_01_39_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 41, "section": 1 }
Waarde tante Truitje! Dat had ik nooit gedagt! zyn de mannen zulke monsters, zulke aapenkoppen? Hoe goed is 't, dat ik er niets mede te doen heb? ja, ik zal, nu gy er toch wat van weet, u meer zeggen. Daar is nu die schrikkelyke Doctor, wat doet hy? wel, dat kunt gy zo niet denken! Hy is raazend op my verliefd. En zou ik zulk een booswigt neemen, die daar myne Tante zo affronteert? En nu hy ziet, dat ik hem niet begeer, zoekt hy rusie tusschen ons te stooken: nu, gy kunt denken, hoe veel geloofhy verdient. Maar ook, het is uw trant niet. Hy is een Vrygeest, of een Remonstrant, of zo iet; en zyne Zuster draagt maar een Japon: hy schryft tegen uw geloof; neem hem des niet. De Baron is wel fatsoenlyker man, maar bedroefd wispeltuurig. ô Dat is elendig! Hy noemt u ook la belle par derrière, en spreekt veel kwaad van uwe zyde franges. Hy is u niet meer waardig dan de Mof. Zie het nog wat aan: Wat haast hebben wy, meisjes? Als men getrouwd is, zyn onze blyde daagjes uit. Tante. En komt men in de kinderen, dan is het nog doller! Wat ziet de Baron er ook miserabel by u uit! Weet gy wel, dat hy maar valsche tanden draagt? Weet gy wel, dat hy zyn toupet maar over zyn zakpruik kamt, om ons de oogen uit te steeken? Weet gy wel, dat hy nog twee meisjes gekamerd houdt? Zie, ik ben nu maar die ik ben; en in verre na zo ryk niet, en ook niet zo mooi als Tante; maar ik zou zulk een verpieterde opgekonkelde Petitmaitre niet willen hebben, al had hy nog zes Baronyen (in de Maan.) Gy houdt evenwel koets en paarden; dat zou ik ook denken. Mama is niet al te wel. Zy weet, denk ik, niets van uw droevig geval; maar zy mag Doctor niet zien, zo min als ik. Ei lieve, Tante, leen my nog eens een vyftig ducaaten; ik speelde weer zo ongelukkig, en ik moet immers myne familie geen onëer aan doen, door laag te speelen; dat verstond gy nooit. Als ik het geld heb, zal ik u een Obligatie zenden. Van uwe secretesse houde ik my verzekerd. Ik ben, lieve Tante,   Uwe ootmoedige Dienares en Nigt,   a. leevend.
wolf016will01_01_40_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 42, "section": 1 }
Myne waardige vriendin! Al weêr schryf ik: verwondert gy u daar niet een weinig over? maar ik ben zo gelukkig! Ik kan het in myn eigen hart niet geheel wegsluiten; en heb ik eene andre Vriendin dan u? dan u, myne geëerbiedigde Belcour! Nu weet ik, wat het zegt, de Vriendin te zyn van den allerbesten jongeling. Hy bemint my niet; dit is zeker - ik bemin hem ook niet: maar ik heb zyn vertrouwen; behoef ik iets meer om op myne wys gelukkig te zyn? De dagen vliegen. ô Hoe welvaarend, hoe bloozend, hoe welgedaan zie ik er nu uit! Ik voel naauwlyks, dat ik een lichaam heb! Hoe gemaklyk zyn nu alle myne verrigtingen! Hoe helder is myn geest, hoe gerust myn hart! Onze harten zyn met het lieflykste accoord gestemd. De Natuur is voor ons beiden even heerlyk. Als wy met mynen Broeder eens eene avondwandeling neemen, terwyl het fraaije Landschap in het zagte maanlicht insluimert, dan zien wy elkander aan. Wy verstaan dit aanzien: - Ach hoe schoon is alles! De fraaije kunsten roeren ons even zeer; de zedelyke orde beschouwen en aanbidden wy. Hoe snel gaan onze gewaarwordingen in elkanders ziel over! Alles is weerkeerig. Nu heb ik myn ideaal gevonden. Dus lang bleef myn hart onvervuld: Ach! ik had hem niet gezien, wiens ziel voor de myne gestemd is! Ik ben weer aan myn Muziek gegaan: myn Vriend denkt, dat ik volmaakt voor de kunst geschikt ben. Ik lees nog veel voor uitspanning; maar hy leest my zo gaarn iets voor, terwyl ik myn handwerk verricht, en dan, dunkt my, versta ik alles veel beter. Hy gaat meer uit, krygt Academie-Vrienden; hy blyft wel eens uit eeten en komt niet vroeg t'huis; maar voor 't overige even geschikt, even beminlyk. Indien hy echter medegesleept wierd; niet naar de verzamelplaatzen der schandelyke Ontucht; daar vrees ik niet voor! Maar nog geen twintig jaar; en hoe veelen vinden een godloos vermaak in jongelingen den bebloemden weg der ondeugd ongemerkt af te leiden! Ik geloof niet, dat hy veel speelt. Zyn goudbeurs blyft wel voorzien, en hy komt bedaard en wel gehumeurd t'huis. Gisteren avond bleef hy weer uit. De meiden zaten hem te wagten; zy willen alles voor hem doen. Ik had geen lust tot slapen, bleef hem leezende ook wagten. Te half een wierd er zagtjes gescheld. De meiden sliepen, zo als ik door het keuken-raam zag. Ik deed open. Dit kwam hem vreemd voor. Hy. Nog op, Juffrouw Roulin? Ik. Ja, ik zat wat te leezen; dan, weet gy, valt ons de tyd niet lang. Hy. Zyn de meiden dan naar bed, om dat gy u de moeite geeft van my open te doen? Ik. Ik geloof, dat zy uw schellen niet hoorden; gelieft myn Heer ook een kaars? Hy. Myn Heer! ben ik dan uw Vriend niet langer? Ik. Stelt gy waarlyk belang in dit te weeten? Hy. Twyfelt gy daar aan? Ik. Dat kan ik nog niet zeggen! Hy. Gy zyt misnoegd, Lotje! Ik. Ik, ei lieve waarom? dat is raar! Hy. Verberg het niet; ach, vergeef my dit maal myn laat uitblyven! Ik. Als gy overtuigd zyt, dat gy wel gedaan hebt, dan ben ik volkomen gerust. Hy. Ten vollen gerust! Myne Lotje was dan ongerust! om my ... mag ik u bidden? Ik. Gy hebt my doen belooven, dat ik u uwe pligten altoos zal herinneren; mag ik u des iets vraagen? Hy. Behoef ik ja te zeggen? - vraag my alles. Ik. Gelooft gy, dat Mevrouw, uwe Moeder, zo zy wist, dat gy ten een uur nog al niet t'huis waart, gerust zyn zoude? [Hy zette zich over my aan de tafel, lei zyn hoed en degen, die hy dus lang staande onder den arm hield, op tafel.] Hy. Die vraag is heel onverwagt. Indien myne Mama dit wist? Neen, zy zou ongerust zyn; zy bemint my. Ik. Beminnen onze Vrienden ons dan óók niet; of zyn de uitwerkzels onderscheiden? Hy. Lotje, engel! [hy vatte myne hand.] gy hebt gelyk. Ik ben beschaamd. Ach, zyt gy op uw Vriend nog misnoegd? [Hy zag my zo treurig aan.] Ik. Ja, en neen. Ik neem belang in u, en verdenk u niet; oordeel nu zelf. Hy. Laat my u mogen zeggen, hoe het is gekomen. Ik was wat laat by myn Vriend Jambres gebleeven. Naar huis gaande ben ik, bongré malgré, door twee hupsche Studenten medegesleept; wy aten te zamen, op hun kamer. [Hem aanziende.] Ik. Zyn de Heeren zo laat aan tafel gebleeven? [Hy wierd rood.] Hy. Gy zult alles weeten, myne Lotje. Wy hebben gespeeld. Ik heb veel gewonnen. Ik. Zy hebben zeker revenge gevraagd? Hy. Ja, doch 't zyn braave jongens. Ik. Dat hoop ik, Myn Heer Leevend! Daar is licht, om naar uwe kamer te gaan. Hy ging: ik zag nu eerst, dat hy een weinig door den wyn was aangedaan; want hy hield alle beide myne handen, en scheen veel aan my bezienswaardig te vinden. Dit is nooit gebeurd. Hy is hier anders veel te bescheiden toe. Hy ging heen op myn verzoek, en ik, die nog geheel gekleed was, spoedde my te bed. Ik heb hem nog niet gezien. Hy is vroeg naar zyne Collegies geweest, en thans zit hy te studeeren. Vaarwel wenscht u   Uwe Vriendin,   l. roulin.
wolf016will01_01_41_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 43, "section": 1 }
Waarde vriend! Ja, twyffel er maar niet aan; ik ga trouwen. En myn meisje is noch het geen men doorgaans schoon, ook niet 't welk men, met meer recht, huisselyk noemt. Wat behoeft my dat een ander te zeggen? Ik ben immers een eerste voorstander van met myn eigen oogen te zien. Maar het geen my alleen staat te beöordeelen, is dit - zy behaagt my, en als een meisje, dat niet mooi is, aan een man behaagt, (op den duur meen ik,) die men niet wel voor een gek kan houden, dan zeker moet zy iets hebben, 't welk nog sterker treft, dan de enkelvoudige schoonheid. Myne Moeder had er niets tegen, om Juffrouw Leevend ten Schoondogter te hebben. Mevrouw van Oldenburg is in zo veel achting, dat dit de schaal te gereeder deed doorslaan. Gy weet, Mama bemoeit zich nog al zo min of meer met my. Evenwel ik begryp, dat ik, haast dertig jaar zynde, volstrekt niet langer maar een niets beduidend Oud Vryer zyn moet..... Lach dan, Louwtje! ik lach er ook om. Ja, ja, de Huwlyks muziek zal my, denk ik, vreemd genoeg in de ooren klin-ken. Evenwel, dat zal alle jaar moeijelyker worden; voor ik des te oud ben om te accompagneeren, sla ik de vingeren aan 't clavier. Maar, Jongen, ik heb er iets op uitgedagt. Ik stel myne vryage op heele laage nooten in. Gy en onze meeste Vlasbaarden, ô dit heb ik dikwyls gemerkt, beginnen uit zulke hooge grondtoonen, dat gy allen binnen de eerste zes weeken buiten adem zyt. Daar zit myn Heer de Capelmeester dan te heigen en te bremmen. Daar zit Madame dan met een statig misnoegd gelaat, en gelooft, dat zy schrikkelyk mishandeld wordt, om dat zy niet meer met een: Engel, liefste schat, Godin enz. wordt aangesproken; om dat zy nu dubbeld wel moet te vreden zyn met een: Kind, Vrouwtje; en, als het eens in de vier hoeken van het huis kermis is, Wyfjelief. Ik doe net het tegendeel. Myn meisje is Juffrouw Leevend. Maakt zy 't wél, dan zal zy een beter man aan uw Vriend hebben, dan zy durft gelooven. Dat zal magtig in de hand vallen. Ik ben thans zo weinig, inschikkelyk, dat lieden, die ons niet kennen, er op zouden vloeken, dat wy ten minsten een jaar of vier met elkander zyn opgescheept. Ik koop haare genegenheid ook niet door kostbaare babioles, die in zich zelf geene waarde hebben; en waar mede onze Jonkertjes hunne adorables de oogen verblinden. Ik zeg nu altyd myne gedagten, (echter met bescheidenheid,) dit zal ik langst uithouden. En ik merk niet, dat my dit zeer ondraaglyk by haar maakt; zy moet des verstand hebben. Zy weet reeds, dat ik nooit speel, zelden in de Comedie ga, en maar tweemaal 's weeks op 't Concert ben. Zy weet reeds, dat ik een vriend ben van het huisselyk Amsteldamsch Koopmans leven. Myne kleding is haar veel te eenvoudig; en hoewel myn eigen hair haar niet kwalyk bevalt, heeft zy toch een schrikkelyke pik op myn hoed. Zy heeft al eens ondernoomen, om er eenige potzige aanmerkingen over te maaken; hier uit zag ik, dat ik duizend oogen zal moeten hebben, om wel toe te zien, dat zy my niet uit myn recht lacht. Myn hoed blyft echter zo als hy is, en indien zy in een jaar niet veel minder vlaggen en wimpels voert, zal myn naam geen Bram Ryzig zyn. Ik heb Mevrouw van Oldenburg op myn hand; dat helpt veel. Van daag vroeg zy om met my uittegaan: Ik kon niet, en zeide het haar eenvoudig. - ‘Morgen?’ - Dan is het onze zwaarste postdag.’ - Zy zag stemmig: nu, dat staat haar niet kwaad. En, dewyl ik niet veel liefkoozingen verg, valt er niet veel misnoegen te toonen. Lief, in myn hart heb ik haar lief; zy behaagt my meer dan alle meisjes met elkander; maar zy moet nog veel beter worden dan zy nu is, en dan zal ik haar alle myne liefde ook toonen: nu was dit te veel gewaagd. Ei wat, wy bederven de meisjes, door haar als mallootjes te behandelen, en als wy ze tot wittebroodskindertjes verkwakkeld hebben, dan willen wy, zotten als wy toch zyn! haar op een stel en sprong tot redelyke wezentjes vervormen. Hoor, Louw, een verstandig man leeft met zyne vrouw, als met een lief aanvallig kind; hy bemint het te veel, om het zulks te toonen; er blyft altyd nog iets te wenschen. Zy weet reeds, dat myne Moeder eene deftige ouwerwetsche Vrouw is; en ik zeide haar, dat zy zo eenige eigenzinnigheden had; maar dat zy, Juffrouw Leevend, zeker zo wel als ik begreep, dat men een Vrouw van zestig jaar niet kon vergen, zich naar jonge lieden veel te voegen. Zy vreest alreeds, dat wy by Mama gaan inwoonen. Dit is myn oogmerk niet; ik zou er hartlyk voor bedanken; ook dit zal des toevallen. 't Is een lieve raare meid! waaragtig, zy zal my foppen, zo ik niet op de schyven pas; maar ik heb vast beslooten, haar tot eene lieve, hupsche, voor my allerbeste Vrouw te maaken: zy is deeze moeite dubbeld waardig. Voor den aanstaanden winter moet ik getrouwd zyn. In het voorjaar heeft ons kantoor zulke zwaare Commissies, dat er aan de Belle niet kan gedagt worden. Dan hoop ik u een aartig stout bevallig Wyf te doen zien, die met my ten minsten zes maal 's daags overhoop legt. ô Zy zal niets verzuimen, om my naar haar hand te zetten: het zal u missen, liefstentje; onderneem het maar niet! Begrypt gy nu, waarom ik altoos gezegd heb, dat ik eene Vrouw, die verstand heeft, hebben wil-de? Wat kan men met een zottin en dat nog eene modepop aanvangen? Zy zal eindlyk zien, dat haar man zo een Bullebak niet is, als zy gedagt had. Groet Mevrouw, en geloof, dat gy een oprecht Vriend hebt aan   a. ryzig.
wolf016will01_01_42_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 44, "section": 1 }
Aan de stilzwygende! Komt het in uw plan van Bekeering ook te pas, nooit meer aan my te schryven? Ik wist niet, dat het zonde zy, aan eene Vriendin wat beuzelingen te schryven, indien men geen genoeg verstand bezit, om die à la Coosje Veldenaar te tracteeren. Hoe zit het? wordt gy geemlyker en styver, naar maate gy wyzer, en beter wordt? Wel, dan hebt gy den slag er niet van. Hier, myne Mama, en die is eene veel beter Vrouw, dan gy, en alle zulke nufjes in het goede, ooit worden kunnen, is de inschikkelykheid en de zoetaartigheid in eigener persoon. Maar zo gaat het! Negotie zonder verstand is schaê voor de hand. Pluk uwe pluimages dan vry van uw wel gecoëffeerd hoofd; ontvouw uwe boucles, en rol die zeer voorbeeldig by uw toupèt op; scheur zuchtende uwe tours de gorges; spel een dubbelden neteldoekschen halsdoek digt onder uw kin toe; leg uwe guirlandes, uwe pretentions, weenende af; zie met schrik en berouw op uwe witten zyden koussen; haat uwe hemeltergende satyne schoenen doodlyk; ja zelf, maak een Grieksch Vuurtje van al des Duivels livrei: Indien gy een vroome Zuurkyk wordt, dan, ik beken het, zult gy wel lastiger, maar geen hair beter worden; en Monsieur Satan, die toch een weergaase schalk is, zal u in zyn vuist uitlachen. 't Zal zo uitkomen, kind. Ik ga u alvast naar myne gewoonte schryven. Gy verdient het ongetwyffeld. Gy weet, wat ik eens over Veldenaar zeide? Nu, dat was geen voorbygaand behaagen, al liet ik het er voor passeeren. Die geneegenheid nam toe, naar maate het my ernst wierd, Mama's voorbeeld wat beter te volgen; maar onze Rammel wist my te zeggen, dat hy op Chrisje veel kans heeft. Ik begreep, dat ik er nu ten eenemaal af was. Die een Chrisje Helder bemint, kan op geen ander meisje denken; dat is by my maar afgedaan. Myne Mama zag my gaarn wel getrouwd. Nu zult gy het volgende gesprek beter begrypen. Wy zaten zeer wel te vreden by een: de man des huizes was geldwinnende en grommende: alles was dan in order. Ik. 't Is my toch raar, dat Wim niet hier is; nu wy zulke goede vrienden zyn, kon ik dikwyls eens op den tril met hem; altoos met dat vreemde gestoet! Mama. Ja, kind, ik denk dikwyls aan hem: zag ik maar, dat hy eens wel geplaatst en getrouwd ware! Ik. Heden, Mama, denkt gy daar nu al om? Zou hy geen zin hebben in Chrisje Helder? Mama. Mooglyk; maar myn Heer Helder zou hem zien komen! Die man heeft wel andre uitzichten met zyne Dogter. Wim is niet half ryk genoeg, om naar haar te durven zien. Ik. Coosje Veldenaar dan, Mama? Mama. Dat zou ten minsten beter voegen; doch zo als gy zegt, 't is nog vroeg. Maar, nu wy toch van trouwen praaten, zyt gy nog zó afkeerig van het Huwlyk? Ik. Hoe afkeerig meent Mama? Mama. Moet ik duidelyker spreeken? Zoudt gy kunnen besluiten, om de conversatie met een braaf man toetestaan, als het zyn oogmerk zy te zien, of eene nadere verkeering een goed huwlyk zoude belooven? Ik. Wilde Mama niet vraagen, of ik nog langer de Coquette wil speelen? Mama. Net getroffen! Ik. Moet ik beslissend antwoorden? Mama. Ja; want daar naar moet ik te werk gaan: ik zal niet toestaan, dat gy met een waardig man zult omspringen, als met een paar douzyn malle Jongens. Wat zegt gy? Ik. Die vraag is moeilyk. Mag ik weeten, wie de verliefde Gekskap zy, die aan my zin kan hebben, uit meenens? Mama. Ik heb myn antwoord weg: neen, gy zult het niet weeten. Ik zal hem bedanken: geen braaf man zal gedupeerd worden. Ik. Heden, Mama, wat zyt gy ook staatig! Wie zou lust tot trouwen hebben, daar men zo veel kwaade Huwlyken ziet? en echter myn Heer, uw Man, maakt my 't huis te benaauwd: evenwel, kwalyk getrouwd is, geloof ik, nog wel ruim tien per Cent erger. Mama. Dat is waar, maar ik zou u ongaarn getrouwd zien met eenen man, die zich uwe manier van leeven liet welgevallen, alleen om dat hy u niet wist te leiden. Ik. Myne manier van leeven! wat misdoe ik dan? Mama. Misdoen? dit woord heeft eene ruime beteeknis. Gy leeft maar, als de meeste jonge Dames; gy schynt ook maar niet te begrypen, dat eene Vrouw eigenlyk voor het huisselyk leven geschikt is; dat men nooit te ryk, of te aanzienlyk zyn kan, om nergens van nut te zyn, dan aan eene speeltafel of danspartytje: en zulke meisjes kunnen geene degelyke Vrouwen worden. Ik. Gy hebt gelyk, Mama. Uw voorbeeld geeft u recht om dus te spreeken. Zeg my nu, wie is de man, die aanspraak op my maakt? Mama. Myn Heer Ryzig. Ik. Bram Ryzig! wel, ik sta er verbaasd van. Bram Ryzig? Mama. De zelfde. Zyne Moeder heeft my verzogt, of ik de conversatie wilde toestaan. Ik zal u niet dwingen: gy moet hem slegts niet voor den gek houden, dit verbied ik u ernstig. Ik. Ik zal er my eens op bedenken. Mama. Goed, en meld my uw besluit. Wel, Renard, wat zegt gy van die Party? Jammer, dat Mama my zo op de vingeren ziet. ô Ik zou hem nog zo gaarn ook eens drillen. Als ik evenwel ook nog eens meen te Hylyken, is Bram zeker de beste uit den korf. Maar vindt gy het niet dood ouwerwets, dat zo een flinken Bol zyne Moeder naar de myne laat klungelen, zonder tegen my zyn bakkes open te doen? Had ik het hier vrolyker, of was Wim t'huis, kon ik met hem wat meer slenteren, ik zou den eerzaamen Abraham Ryzig hartlyk bedanken: nu verpligt hy my, en ik ben niet ondankbaar. Ik zie hem meermaal op 't Concert; met Bram zou dat nog wel wat heen bruijen, maar hoe zal ik het met de Ouwe schipperen? 't Is nog een Vrouw uit de Ark. Zy moet voorzien, dat zy my naar haar hand zal kunnen zetten; anders begryp ik dat niet. Hy is heel ryk, hoor ik. - Laat ik u maar zeggen, zo als 't is! Hy heeft hier reeds meermaal geweest, al houde ik my of gisteren dit tooneeltje eerst geöpend wierd. Ik was knorrig over uw niet schryven; doch ik kon 't niet uithouden ... Wat raadt gy my? zal ik hem maar vroeg of laat neemen?   a. leevend.
wolf016will01_01_43_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 45, "section": 1 }
Dierbaare Lotje! Myne geneegenheid groeit met myne bekommering geduurig aan. Elke periode van uwen brief ademt liefde; maar zo wel de tederste, als de aller-zuiverste liefde; liefde, zo als in den reinen boezem myner Vriendin alleen kan ontstaan. Uw Vriend, (ik beef daar ik dit schryf) is reeds noodzaaklyk voor u geworden! Hoe dikwyls, zedert ik uwe Brieven over hem las, hebbe ik niet vuurig gewenscht, dat de zaligende Vriendschap, zy die ons, nog op aarde geplaatst, de verrukkendste denkbeelden geeft van een volmaakt geluk, 't welk in den hemel bewaard wordt, nooit op onze aarde was neêrgedaald, maar voor eeuwig haar verblyf had genoomen in die gewesten, alwaar men noch trouwt, noch ten huwlyk geeft, om dat men daar den Engelen gelyk is: Engelen, die, door groove zintuigen geene berichten ontfangen; die alleen door gezuiverde driften bewoogen worden: dan, myne Lotje, zou de Liefde zich niet van haaren sluyer bedienen, noch onder haar onschuldig, ziel-inneemend gelaat zich het tedergevoelig hart der Vrouwen aanpryzen, daar ingang vinden, en de bedwelmde Onbedagtzaamheid ... Ik kan dit tafereel niet afmaaken ... Het Graf, het kille Graf, myne Lotje ... en wat is dan beter schuilplaats voor een altoos deugdzaam meisje? De beschimping, de verachting van zulken, die geen verstand genoeg hebben, om de daad van het oogmerk te onderscheiden; zie daar eene der gevolgen. Ach, myne Lotje, gy zyt verliefd! De vriendschap heeft geheel andere, meer staatige uitwerkzels. Zy zyn nooit zo geweldig. Zy roert het hart, ja, maar niet zo tot vermoeijens toe. Zy is minder weelig in het roemen der goede hoedanigheden in de beminde ontdekt; zy spreekt er met zo veele keurigheid niet van; zy laakt de gebreken veel sterker. Moet ik het dan herhaalen? De Heer Leevend zal, begeert nooit de uwe te worden. Hy acht u, hy is verzot op uw byzyn, bekoord door uwe onweerstaanbaare zoetaardigheid, grootsch op uwe goedkeuring, verwonderd over uw geöeffend verstand; hy waardeert uwe vriendschap zeer hoog; hy is waarlyk uw Vriend: maar gy, lief meisje, gy zyt zyne Minnares! Indien hy u beminde, kon hy dan uw gezelschap voor Studenten en een Ombreparty laaten vaaren? Zou hy, zo veel de betaamlykheid het toeliet, u niet byblyven, alleen om maar by u te zyn? Leg uw hand op uw hart, myn Lotje! klopt het niet, terwyl gy dit leest? klopt het niet pynelyk? is het niet een weinig misnoegd - te leurgesteld, - durf ik het zeggen? Ik houde den Heer Leevend voor een braaf, voor een deugdzaam, voor een allerbeminlykst Jongeling; maar hy is jong. Zyn karakter is wel groot, doch het heeft nog geene vastigheid. Hy is nog, zien wy, mede te sleepen. En raakt hy eens op het spel verzot, wat kan dit voortbrengen in iemand, die zulke geweldige driften heeft? Weet gy dan niet, dat eene onbetaamlyke daad voor een braaf jongeling veel gevaarlyker is, dan voor een slegten knaap? Hoe verre kan eene enkelde mistrede ons op den weg der onvoorzichtigheid brengen! Wanneer wy aan de uiterste grenspaalen der onvoorzichtigheid genaderd zyn, dan zien wy wel eens met eene huiverende verbaasdheid, waar wy ons bevinden. Wy staan stil, maar hebben geenen moed om te rug te gaan. Wy ontwaaren een bypad, slaan dat driftig in, en zien, tot onze onherstelbaare schande, dat wy aan onze eerste mistrede alles te wyten hebben. Maar, kom aan, laat ik eens, u ten gevalle, een oogenblik onderstellen, dat gy niets dan vriendschap voor hem gevoelt: dan nog moet gy toestaan, dat uw toestand gevaarlyk is. Hoe onbeschryflyk smal is de afscheiding in de beide Sexen tusschen liefde en vriendschap! Herinner u, wat la bruyere in zyne Caracteren zo wel op dit stuk gezegd heeft. Laat ik myne Leenspreuk mogen vervolgen: Die smalle afscheiding wordt, door geduurig kabbelen, wel dra merkbaar, of mooglyk onmerkbaar uitgekloofd. Een klein stormvlaagje van lieve driften kan die doorbreeken, en liefde vloeit wel rasch met vriendschap tot éénen stroom! Goed, myne waardste, het zy vriendschap, en niets dan vriendschap: zal het altoos vriendschap blyven? En dit u ook al weer toegestaan, eischt dan nog uwe rust, uw geluk niet, dat gy deeze tedre vriendschap matigt? Nooit kan zy beantwoord worden. De betaamlykheid en de waare menschenkennis verbieden dat hartlyke, dat fyne, dat delicieuse samen smelten in de vriendschap tusschen de Sexen, 't welk zy in eene keurige Vrouwelyke vriendschap goedkeurt, en als iets geheel geestlyks beschouwt. Is de vriendschap tusschen de Sexen zo sterk, dan moet zy noodwendig tot huwlyksliefde worden opgelost, of wordt misdaadig. Zal uw Vriend, indien hy niet meer zy dan een ordinair man, nooit eens oogen hebben, om uwe bekoorlykheden te zien? zullen zy nooit zyn hart doen kloppen? ... Hoe! En hy is zo aandoenlyk; en zulk een driftig aanbidder van het schoone! Dit ook al weer toegestaan, kan hy dan altyd by u blyven? Hy zal zeker trouwen, en zyne Vrouw, om dat hy een braaf man is, vuurig beminnen; zult gy u dan ook, myn gevoelig, myn teder meisje, met koele hoog-achting kunnen vergenoegen? zal eene ingetrokken geneegenheid u voldoen? zult gy, zonder dat uw getroffen hart wegteert, u kunnen verbeelden, dat uw Vriend alle zyne oplettendheden, alle zyne liefkoozingen, zyner Vrouw toewydt? Ach, myne Lotje, zyne liefde is uwe behoefte geworden. Zult gy dan de heilige zedekunde des Euangeliums kunnen volgen, die niet alleen de daad, maar het aanzien om te begeeren zo streng veroordeelt? Herroep uwe Godsdienstige gevoelens. Maatig uwe liefde, of (wilt gy) uwe vriendschap. Overweeg, redeneer, handel u zelf getrouw, blyf bedagtzaam. Toon, dat moed en zagtaartigheid elkander niet uitsluiten. Vlied, zo gy anders niet kunt overwinnen. Bezorg uw Vriend, kan het zyn, een ander verblyf! Ik blyf uwe Vriendin; indien gy u zelf ongelukkig maakt, zult gy myn hart doen bloeden. Maar indien gy door uwe liefde ... Ach, myne Lotje, zoude ik dan nog ophouden u met Moederlyke liefde en ontferming te beminnen! Ik ken de zwakheid der menschelyke natuur, ik ken uw teder hartje! Ik weet, welk eene verbaazende omkeer de liefde in karakters, als het uwe, kan veroorzaaken. Ook dan zal ik, met versmaading nederziende op die waereld, die u streng beoordeelt, en echter niet zo deugdzaam is als gy, u blyven liefhebben. Het kind myner waarde Vriendin en weldoenster, haar lieve Lotje, zal nooit door my verstooten worden; ook dan niet, als ik haaren val met heete traanen beweene..... Ik ben te zeer aangedaan, om meer te schryven dan   Vaarwel.   a. belcour.
wolf016will01_01_44_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 46, "section": 1 }
Waarde vriendin! Onverschillig omtrent u ben ik niet; ten bewyze schryf ik u dit volgende. Ik geloof dat, indien gy nu nog wilt, gy gelukkig kunt zyn met een zo braaf verstandig man, als den Heer Ryzig. Gy weet, hy is niet modieus opgevoed, en Mama, heb ik wel gehoord, is juist niet heel maklyk. Zy leeft geheel buiten de Waereld; zy is niet toeschietend, en men weet, dat zy niet merkelyk met jonge lieden is ingenoomen. Indien gy waarlyk voorneemt uw Moeders voorbeeld te gaan volgen, trouw dan met Ryzig. Hy moet u zeker beminnen; uit belang kan hy u niet zoeken, ook niet om uwe zeldzaame schoonheid. Maar meent gy den ouden slenter te volgen, als gy getrouwd zyt, dan komen u de goede Goden te hulp, dan zie ik niets dan stormen en donderbuijen te gemoet. Gy vraagt my zeker niet eer om raad, dan na dat gy zelf uw party zult gekoozen hebben? ô Ik ken u immers. In ernst, Leevend, verzie uw kans niet. Bram is een zeer degelyk man. Draag maar zorg, dat Rammel er niet agter komt, want dan was het des anderen daags door heel Amsteldam; en dit zou noch u, noch den Heer Ryzig aangenaam zyn. Denk aan Töller. Hy is woedend op u. Ik moet eindigen.   Vaarwel.   p. renard.
wolf016will01_01_45_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 47, "section": 1 }
Lieve zuster! Wel en gezond ben ik hier gearriveerd; ik zie, dat myn wederkomst veelen niet onaangenaam is: myn Kolonel heeft my eens voor altyd zyn tafel aangeboden. Van deezen man moet ik u meerder schryven. Gy hebt hem, toen ons Regiment te **** introk, gezien; evenwel maar korten tyd. Gy stemde my toe, dat hy opmerking verdiende; zo deed ook uwe Vriendin Helder. Kolonel Uto van Sytsama is groot, niet zeer gezet, welgemaakt, blond, bloozend, jonger dan hy schynt; eenvoudig, boven alle gemaaktheid, niet bekend met die beuzelingen, die by onze jonkers zo hoog geschat worden, onverbidlyk tegen allen, die het Militairen kleed door pronkery ontsieren; een ongenadige Heer voor onze wel gecoëffeerde Wittebroods Kinderen, wiens baldaadigheid oorzaak was dat zy een Vendel kreegen, zo ze niet op een Oorlog-Schip geplakt worden: een waare origineele Vries; sterk ingenoomen met zyne Provintie. De Vriesche zeden, wetten, gebruiken, zyn allen van de grootste volkomenheid: hy wil wel weeten, dat hy een Vriesch Edelman is. Hy veracht de Hovelingen; hy (maar behoefde ik dit te zeggen?) bemint zyn Vaderland met geestvervoering. Kundiger Officier heeft onze Staat niet in zynen dienst. Koel, beredeneerd dapper, is een snoever by hem zo veracht als de Laci. De Soldaaten vreezen en beminnen hem: maar in 't algemeen wordt hy niet zeer bemind: men houdt hem voor eigenzinnig, voor een man, die in niemand belang neemt, ofschoon hy allen weldoet. Hy spreekt weinig, leest veel, denkt nog meer. Hy vroeg naar u, met zo veel belang, dat my dit waarlyk verbaasde. Myne achting voor hem is zeer groot. Hoe is thans myne levens-wyze veranderd! Het stil, het vreedzaam verblyf myner Ouderen, hun gezelschap, het uwe, dat der lieve Kinderen: 't is als een droom. Welke Contrasten zie ik, hoor ik hier! alles is veranderd, ik alleen ben dezelfde. Gy verstaat my: uwe Vriendin, uwe uitmuntende Vriendin .... Zo lang er hoop is! Ach, ik kan uwen wyzen raad niet volgen: Ik kan niet. Laat zy eene andre zyn, dan zy nu is; myne reden zal zich herstellen. Waarom had ik de eer om haare hand te kusschen? .. Waarom wilde ik haar nog eenmaal zien? Redeneert Liefde! kon ik my dat geluk, waar naar ik zo vuurig verlangde, dan weigeren? ... ô Hoe beminlyk was zy! Hoe betoovrend haare droefheid over uw vertrek! Alle haare lineamensten waren verzagt; dat bleeke, die in traanen blinkende oogen ... haar beklemd zwoegende borst.... Nooit was zy zo onweerstaanbaar! Ik moest alle myne wegwykende vermogens tot één punt by een rukken, om my niet voor haare voeten te werpen. Nooit was zy zo minzaam - tegen my - den Broeder haarer Vriendin! Hoe verzagt droefheid de beste karakters! Hemelsche aandoenlykheid! gy verheft eene schoone Vrouw tot een Engel. Zonder u is geen schepzel, vooral geene Vrouw, beminlyk in myne oogen, of dierbaar aan myn hart. Onaandoenlykheid is by my iets gedrochtelyks. Ik moest uwe Vriendin niet bedroefd gezien hebben. Ik verlies my zelfs; ik kan de verrukking niet weerstaan, die er ligt in dit denkbeeld: ‘Deeze beminlyke Dame kan evenwel om u, Veldenaar, eens een traan storten, als eer en pligt tot u zeggen: verlaat ten dienste uws Vaderlands eene Vrouw, u dierbaarder dan uw leven.’ Coosje, myne beste, myne geliefde Zuster, zeg my, zoude zo veel liefde, zo veel tederheid dan vergeefsch zyn? mag ik niet hoopen? Dit kan my niemand, ook zy niet, die my altoos bestiert - bezielt, verbieden...... Ik ga nu aan onze geliefde Ouders schryven. Het pa-ket zou anders te groot worden voor de post: daarom sluit ik deezen. - Dit nog: Een myner Vrienden, geen onaartige jongen, schynt over de Overysselsche Vrouwen niet zonderling voldaan; ten minsten hy schreef de volgende regels in myn zakboekje: Zeer groot van stuk; zeer lomp van leest; Een boersche blos; geheel geen geest; Een weinigje ongevormd verstand; Zie daar de meisjes van dit land! Of hy daar wel zyn hof door zal maaken, moet de tyd leeren. Ik laat de toepassing voor hem over. Behoef ik te zeggen, dat ik ben   Uw Vriend en Broeder,   h. veldenaar.
wolf016will01_01_46_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 48, "section": 1 }
Myne hart-geliefde vriendin! Zeg nooit weer, dat ik te sterk aan u gehecht ben. Myne Mama staat my toe, dat gy onschatbaar voor my zyt: zy las uwen brief met aandoening, ziende hoe zeer gy in myn geluk uwe vergenoeging zoekt. Ik ben toch een wonderlyke Chrisje Helder; zo rasch men my zagtmoedig berispt, worde ik eene strenge beoordeelster van my zelf. Goed, myne Lieve, men deede my al eens geen recht, moet ik my daarom toegeeven in bedryven, die zo beuzelagtig zyn - die my alleen in ligtzinnige oogenblikken voldoen? Wat zal ik zeggen! Wy worden medegesleept, en wy zyn zo zwak, dat wy om vredes wille mede gaan, ook wel eens, als wy liever t'huis bleeven. Myne Mama denkt in dit stuk nog al wat anders, dan de meeste verstandige Moeders. Zy is er zeer voor, dat ik de Waereld van naby leer kennen; verzekerd, zegt zy, dat dit in staat is, om my te doen bekennen: ‘dat er buiten den huisselyken kring, uitgezet door zeer weinige uitgelezen Vrienden, geen geluk in dit leven te vinden is.’ ‘Ik heb u (zegt zy,) de Waereld niet laaten zien, voor gy er met myne hulp over kont oordeelen. Zy kan u niet ten koste van andere pligten behaagen. Met een gezond oordeel, en een goed hart, is zy niet zo schriklyk gevaarlyk.’ - Mama heeft gelyk. Ik ben nu nog geen twintig jaar, en vind alreeds veel minder fraais in die zelfde dingen, welke my, op eenen afstand gezien, en geheel nieuw voor my zynde, toen ik zestien en zeventien was, zeer behaagden. Ik moet openhartig zyn; laat ik daarom zeggen, dat ik niet altoos het bekoorlyke weerstaan kan, 't welk er voor my geleegen is in te zien, dat ik overal met onderscheiding beschouwd worde. Gy weet, Coosje, hoe uwe Oostersche Monarchin beschouwd en ontfangen wordt. Gy zaagt meermaalen in het nydig gelaat en versmaadlyk oog myner Vriendinnen, dat het niet alles vleiery ware, 't welk een groot getal myner nederige dienaars my zeggen: als ik niet wel op myne hoede ben, ligt daar toch iets in, 't welk my zeker genoegen geeft. Zo is het met my, zo is het met alle Meisjes na genoeg geleegen: verbeteren zal onze zaak zyn. Nu, wy komen weldra Buiten! Myn gevestig-de smaak voor het Buitenleeven is u bekend. - Geeft u dit geen hoop, dat ik waarlyk niet ongeschikt ben, om eens minder te willen schitteren, en meer nuttig te zyn? Nog een woord over Willem: wat zegt gy? zou Willem niet onverschillig omtrent my zyn? my - indien hy durfde, beginnen? Wel zo! ben ik dan zó imposant! En dat ook voor een speelmakker van my! Of is zyne welleevendheid oorzaak van dat niet durven? Hoe dit zy; hy heeft my niets het minste gezegd, 't welk daar naar zweemt; en ik wandelde evenwel altoos met hem, terwyl Pauw u zyn arm presenteerde. Myn Broer zegt, dat hy te Leiden zeer wel vergenoegd leeft, en naarstig studeert. Hy heeft Willems Logement gezien, en spreekt van Juffrouw Roulin als van een Engel. Wat zoude ik die lieve Juffrouw Roulin gaarn eens zien, Coosje! Wel, dat zal regt in Leevend zyn trant zyn: wel gelogeerd, huisselyk goed gezelschap; want myn Heer Roulin is ook een zeer hupsch man. Kent gy die lieve Juffrouw Roulin ook? Maar zou hy zeker tot Predikant studeeren? Hy moest, niet zo, te Amsteldam gebleeven en Koopman geworden zyn? Een Dominé! 't is alles goed en wel, maar Willem is er, dunkt my, weinig toe voorbereid. Ja, gy hebt gelyk, hy is een lieve Jongen: Is hy zo heel trotsch! dat vind ik nog al zo niet.... Maar hoe kom ik zo een hoope regels over hem te schryven? Dat is raar. Wy hadden hier toch van den winter regt vrolyke dagen met hem: Mama, ô die is zeer zyne Vriendin. Vader zegt nooit veel; ik kan evenwel niet denken, dat die wat tegen Leevend heeft. Mevrouw van Oldenburg was altoos zeer op Wim gesteld. En Juffrouw Leevend heeft mooglyk wel eens reden gehad om te denken, dat zy daar door leed. Ik zou het, buiten u, niemand durven zeggen, maar ik geloof, dat de goede Vrouw den ongevalligen van Oldenburg niet kon genoomen hebben, indien hy haare kinderen niet zo grootlyks had bevoordeeld. Zy schynt met Willem groote uitzichten gehad te hebben; maar waarom studeert hy dan nu voor Dominé? Ik weet het niet: dat het my spyt, is zeker. Hy was in een te bloeijend Kantoor; en, wat men praat, Willem was niet ongeneegen, om een Koopman te worden; te minder, om dat zyn Vader hem door zyne opvoeding geleegenheid had beginnen te geeven, om iets meer dan den Koophandel te verstaan... Hoe vaart uw Broeder, de beminlyke Veldenaar? Zou ik hem geen recht doen, om dat ik hem niet bemin? Het smart my, dat hy zó over my denkt; om dat hy zich zelf ongelukkig maakt. Pauw groet u, met eene levendigheid, die my kleine gedagten inboezemt van zyne gelukkige mindergevoeligheid. Stout Meisje! nu, 't is uw schuld niet. Myne Ouders groeten de uwen met hoogachting; en ik ben, myn Coosjes   Tederliefhebbende Vriendin,   c. helder.   P.S. Kent gy de lieden, daar Wim by inwoont? Ik hoor, dat hy daar zo by uitstek wél is.
wolf016will01_01_47_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 49, "section": 1 }
Hoog-eerwaarde tante! Daar kom ik, zo als het spreekwoord zegt, met de deur in huis. Byzonder heb ik my, op uwe Buitenplaats, en met alles, wat daar by en omtrent is, gediverteerd. Gy hebt een schoon Huis, een schoone Vyver, en eene schoone Menagerie: mag ik iets aanmerken? het zou dit zyn, dat uw Vischkom wat volle groot is voor Doopbaars; smyt er liever een dikken Paling drie vier in; dat zal veel vrolyker staan. Gy moest ook op het gezichtje, dat voor uw Vyver is, laaten zetten: Aalmeer. Hierïn zou nog veel nuts liggen. Voor eerst: zoude het uwen Vyver zeer naauwkeurig aanduiden; het zou Zeemansrust zeer beroemd maaken. Eeuwen na uwen dood zouden er Geleerden zyn, die zich het hoofd braken, om den oorsprong van dit woord op te zoeken. Zy, die stelden, dat hier Paling in gehouden was, zouden uitgelachen worden door hun, die meenden, dat uwe Buitenplaats had toebehoord aan een Zeeuw, die zyn geld in Oostindien gewonnen had, en dit als een memento mori daar gesteld had; en dat de H., door dien lompen Zeeuw, vergeeten was: zo dat men moest leezen: Haal meer. Anderen zouden toonen, hoe bespotlyk dit gevoelen ware. ‘Een Zeeuw, die ryk t'huis komt, en op zyn gemak leeft, zou gaan schryven: Haal meer! juist of die niet eens vooral genoeg beschaard had.’ Hy, de voorstander van dit gevoelen, zou nederig in bedenking geeven, (maar niet te min raazend boos worden op elk, die er aan durfde twyffelen,) of dit ook eene conscientieuze bedenking ware, over het door de vingeren druipen van Oostindisch geld; even als of de steller van dit opschrift had willen zeggen: 't is op, en haal meer: Het is gruis van den drommel, het bakt niet. Mooglyk biedt er dan nog wel een Genootschap eene Medaille, ter waarde van zestig ducaaten, aan hem, die de fraaiste gissing daar over weet voor den dag te haalen. Bewaar des onze Brieven: zy zullen dan, en dat wel naar maate zy onleesbaar zyn, als dierbaare manuscripten worden opgedolven, met verscheiden leezingen en nooten worden uitgegeeven. Dan zal men zien, wat er van de zaak zy. En wy zullen nog eeuwen na onzen dood Medailles laaten verdienen, door die by uitstek nuttige Leden onzes Vaderlands, welke zich in misschienen en mooglykheden uitslooven. Wat zou dat groot zyn! Nu ga ik (en zo doen echter alle Juffrouwen Savantes niet!) van de Geleerdheid tot de Huishouding over, en u over Nies, Mama's Schoonmaakster, onderhouden. Zeker, Tante, zo doen onze Coquette Dames niet; die zien veel liever in den spiegel, dan dat zy het Huishouden betrachten. Ik geloof, (maar durf Mama dit niet vraagen,) dat Nies mooi schoonmaakt; want ik zag daar in de Secretaire, die zy gevreeven had, dat Belair my scheef heeft gecoëffeerd. Dat zy de Oly schoon uitvryft, besluit ik hier uit, om dat zy een groote mand met Olydoeken by zich heeft staan. De trappen zullen wel wit zyn, want van morgen ten tien uuren kon ik al geen oog meer toedoen, zo veel geweld maakte zy. Dat zy zindelyk is, zal wel waar zyn, want zy vroeg daar om een leeren lap of schootsvel, om de glaazen af te doen; en zy had er evenwel een by de hand. Gaauw? zó was zy op de turfzolder, en zó, zie ik, koopt zy beneden een Liedje van Het zwaare recht ofte Justitie. Neem jy Nies, Tante, ze zal je boomen witten als linnen, en uw straat schrobben als ducaaten goud. Dan kom ik vast by u: maar dan moet gy my ook al de Oostindische pracht van Jukaas en rokken laaten zien, die nu zon noch maan zien; die moeten dan aan 't lyf: en dan gaan wy te samen op uw open wagentje eens, voor uit ligt de weg. Ja, ja, ik kan schoon mennen: Oom moet maar van de Oostindische Kippen laaten vliegen. Het pagtspul van halve ryers zal er aan ge-looven. Ik zal hem wel te vriend houden, en gaar alvast alle pryscouranten en begraafnisbriefjes voor hem op; en gaf aan onze Keukenmeid twee zesthalven voor de Reis van Bontekoe: die zal ik Oom verëeren. Maar als ik weer eens buiten ben, laat dan toch dat Betje van hier naast zo niet staan teuten en gaapen by elk boterbloemetje en onkruidje, of eene halve predikatie er bydoen. Dat Kleutertje vindt zoo veel raars in een onzenlieven Heers haantje, als ik in een nieuw lint, of gy in uw Kaauw, Kaauw: zie, zo zyn die Burgermeisjes! Ik zend hier nevens een strookje rood sluweel van Vader van Oldenburgs kamisool, ... laat er de zilveren bellen opnaaijen; dat zal op zyn mooijen geelen hals wel afglimmen. Laat hy het geringe voor lief neemen. Myn Broer studeert als een Vorst; en of hy er voor tydkorting en ter verversching van het gehoorde, zo niet wat onder vrydt, zal de tyd leeren. Ja! mogt ik dat beleeven, dat hy de Gemeinte te Kipdorp nog eens stichtte! ..... Mama weet niets van dit schryven; anders zou zy u zeker groeten, zo als nu doet   Uwe Nigt en Dienaresse,   a. leevend.
wolf016will01_01_48_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 51, "section": 1 }
Wim lief! Is die aanspraak niet al te gemeenzaam, als men aan iemand schryft, die zich toelegt, om uit der hoogte - van den kantzel, oude en nieuwe dingen geleerdelyk voor te draagen? Wel, dan herzeg ik, Wim lief! Ja, kyk maar zo vreemd niet op! Dagt gy dan, dat alles red en raadeloos was? Neen: maar evenwel, Daatje: ô haal me geen ouwe koeien uit den sloot! Ik weet wel, dat ik u genoeg kattenkwaad gedaan heb; maar dat is voorby, en ik heb u thans heel lief. Ik zeide aan Mama, dat ik eens een brief aan u zoude schryven. De zoete Vrouw zag zeer verwonderd op: (gy weet, Wim, hoe Mama kan opzien!) Zy. Gy, Daatje! zult gy aan uw Broêr schryven? Ik. Ik, Mama, in eigen persoon. Zy. Wel, kind, hoe is Paaschen zo in 't land? Hoe komt dit u in 't hoofd? Ik. Dat zal ik u zeggen. Kyk eens hier, Mama, hier, zit daar een mensch zyn hart niet? Zy. Nu ja, malle meid.... Ik. Nu, daar zit zo iets, dat my geduurig aan het oor lelt: schryf eens aan uw Broer. 't Is toch een lieve jongen, en 't was al zyn schuld niet, dat gy beiden zo Hoeksch en Kabbeljaauwsch omgingt. [Mama glimlachte.] Zy. 't Is my aangenaam: nu, groet uw Broeder voor my. Zyt gy niet nieuwsgierig, hoe ik het al met onzen Gerrit heb? Hy heeft Mama waarlyk lief; gy en ik zyn hem maar wat over de hand, en tusschen ons gezegd, Wim, hy heeft ons zo bevoordeeld, als hy den hoek omgaat, dat het nog al is inteschikken, indien hy wat veel erkentenis van ons gewagt heeft. 't Is gek genoeg voor hem, dat wy geen van beiden zeer geïntresseerd zyn, en dat ik liever zo veel van het onze zoude hebben willen afstaan, om dit Wezen uit ons huis te houden, dan geprofiteerd door hem inteneemen. Nu gy toch voor Dominé studeert, hebt gy gelds genoeg: dat Mama een uitzicht moet gehad hebben, door u veel ryker te willen maaken, is zeker; doch dit schynt nu vervallen. En toch, nu hy een beter rok aan heeft, en regt op zyn stoel leert zitten, zou ik hem dulden kunnen, zo hy my maar niet wilde regeeren. Ik moet nooit sluimeren, zal ik myn grond bewaaren. Dan gromt hy op myn Kapper; dan kyft hy over myn laat opstaan, dan over myn uitgaan, dan over myne kleding. Hoor, hy is zo beestig onkundig van de wys, waar op fatsoenlyke Dames leeven, dat ik wel eens denk: Wel, Wezen, uit welk hol van Kamschatka zyt gy toch hier gekomen? Hy is echter geen kwaad man; maar een regte Maffert Luim, die geen zier waereld heeft. Ik geef den moed nog niet op, dat wy nog eens intime Vrienden worden. Hoe vaart de lieve Juffrouw Roulin? groet haar toch vriendlyk voor my. En Chrisje Helder, daar zal Veldenaar vroeg of laat mêe gaan stryken. Zo dat, Wim, indien gy ooit zin aan Chrisje had, ziet het er mal uit. Met Hansdondergoud heb ik gebrooken. Indien Tante my uit haar Testament schrapt, en er u in zet, heeft zy deugdzaam gelyk. Zo gaat het: als men begint, weet men nog niet, waar men zal eindigen. Mama is boos op my; en zy heeft er reden toe. Nu verzoek ik, dat gy attent zyt, want ik ga u iets vertellen, waar by ik nog al belang heb. Ik heb dan, moet je weeten, een degelyken Vryjer; en wel zo een, die den onafmeetbaaren afstand tusschen hem en my begrypt; want hy heeft uit puuren eerbied voor my, zyne Meestresse, zyne Beheerscheresse, zyne Godesse, (die uitgangen in esse zyn zo musicaal voor myn gehoor, dat het my spyt, die maar driemaal te kunnen by eenschraapen;) geen enklen kus durven geeven. De Borst is des zo nedrig, als ik in een aanstaand heer en meester kan verlangen. Heden! de Vrysterstaat is wel prettig, om dat wy meisjes dan, met gratie, mogen regeeren. - Ja, de een of ander halfverslenste Petitmaitre, of Weduwnaar met een huis vol Kinderen. - Neen, mantje, dat heb je eventjes zo wat mis. Wil ik u maar man en paard noemen? Wel, het is - de Heer Abraham Ryzig, Koopman te Amsteldam, woonende op de Keizersgragt. - Wat! die ryke Bram Ryzig? Juist de zelfde. - Dat is vreemd. - Zwyg, Wim, denk, dat ik uw Zuster ben; en die zyn neus snydt, schendt zyn gezigt. Gy kent hem niet van persoon? 't Is goed, dat ik zo een pik op mooije Jongens heb; want hy heeft Zo op zyn best een daaglyks wezen, Bruin hair, een Zeeuwsche kleur, - zo wat Egyptisch blond, enz. En met dat al een bakkes, dat wat zegt, en een paar heldre kykers; in zyn uitkyk is iets, dat hem terstond onderscheidt van dien onüitöogbren schakel van Uilskuikens en Windmoolens; met zulke Wezens in blanco de coquette te speelen, is voor my maar een aangaan. Maar zo een knaap als Bram, zie, die verdient, dat men hem niet uitlacht: en zeker, in vertrouwen gezegd, zo als onze Rammel spreekt, de party komt my wel voor. Het is niet waarschynelyk, dat het geen gy en alle aandoenlyke zielen liefde, en ik malligheid noem, my foppen zal: maar myne verwaand-heid kon my echter bedriegen! Ik, Alida Leevend, eene coquette, spotzieke beuzelaarster, ik, zo een nul in de Schepping, zo een verfranschte niet met al, kan je daar gaan stryken met den eerzaamen Bram Ryzig: een knaapje, waar mede eene Coosje, eene Chrisje, en alle zulke lichten der Sex, het zouden kunnen stellen! ô Welk eene zegepraal! Ik beken, dat ik suizebol van glorie. Voor myn grooten spiegel staande, herhaalde ik dikwyls, met eene Theatraale houding: Pour moi, je juis plus fiere, & fuis la gloire aisée, D'arracher un hommage à mille autres offert, Et d'entrer dans un Coeur à toutes parts ouvert. Mais de faire flechir un courage inflexible, De porter la douleur dans une ame insensible, D'enchainer un captif de ses fers étonné, Contre un joug, qui lui plait, vainement mutiné; Voila ce qui me plait, voila ce qui m'irrite. Ik begryp echter niet, hoe Cupido het toch heeft gedraaid, om Ryzig op my af te stuuren. Trouwens, dat is hunne zaak. Ik bemoei er my niet mêe. Ik moet hem neemen. Wat zal dan Mevrouw Ryzig met eerbied gegroet worden van zulken, die haar als Daatje Leevend naauwlyks toeknikken! Niemand heb ik dit mooije nieuwtje verteld dan Pietje. Ik vroeg haar om raad; evenwel niet, voor ik myn party al genoomen had; dat valt zo in myn manier! Wel zie, komt de boel gek uit, dan kan men altyd zeggen: je hebt het my evenwel zo kragtig aangeraden. - ô Welk een overheerlyk Vygenblad! Komt het wel uit? ô dat gebeurt zo zelden, dat men er niet op rekenen kan. Met Mama Ryzig zal ik magtig wat te doen hebben. Nu, 't is nog zo verre niet. Hier komt nog by, dat ons huis nu net het Hol van Throfonius gelykt; en ik ben voor de vreugd. Den scheelen Jongen kan ik niet dulden! juist de Satan uit het Euangelie, die al het goede zaad, 't welk Mama in 't hart haars Mans zaait, by nagt of in den duister, in het verborgen, er weer uit steelt. Myn Conscientie legt ook geduurig te morren en te talmen over myn manier van leeven. Ik heb des eenige voorwaarden, waarop ik zoude kunnen besluiten om hem aanteslaan, (evenwel nog zo terstond niet.) Zie hier myne Conditien. voor eerst. Hy moet zich zo weinig als mooglyk zy met my bemoeijen; want hy is myn Man. ten tweeden. Hy moet met my in het eerste Jaar een reisje naar Geneve doen, en over Vrankryk t'huis komen; NB. te Parys overwinteren. ten derden. Zyne Knegts zwieriger koorden op hun Livrei geeven. ten vierden. Een ordentelyk speldengeld, door my te bepaalen, vast bezorgen. ten vyfden. Ik moet vier saletten 's weeks houden. ten zesden. Wy moeten nooit een geheele week Buiten zyn. ten zevenden. Hy moet zyn hoed anders laaten optoomen.   Indien nu Mevrouw Ryzig haar Zoon en Erfgenaam belette, deeze voorwaarden zeer beleefd te onderteekenen; dan kon het gebeuren, dat ik, ja, zie, zo ben ik! dat ik dien zelfden Bram Ryzig zo maar eens voetstoots evenwel - name! Hoe ik echter met eene deftige, bemoeizieke, flimme, kraakzindelyke, Schoonmoeder te regt kome, weet Joost! 't Is eene Vrouw, die rydt en omziet, en zich zeker vleit, dat zy my, zo wel als alles wat onder haar dak adem haalt, wel zal leeren opzitten: Nu, als die tyden komen, komen die plaagen. Mama is zeer in haar knopjes met myn besluit; want ik heb het haar medegedeeld. Mama. Ik hoop maar, Dogter, dat gy uw geluk niet zult verkyken. Ik. [heel verwonderd.] Myn geluk? Heden, Mama! Mama. Ja, uw geluk, Lief; het zal van u afhangen, om een goed en gerust leven te hebben. Mevrouw Ryzig is eene braave Vrouw; en haar Zoon, waarlyk ... Ik. [haar in de reden vallende.] Waarlyk, gy weet niet, hoe ik zo gelukkig kom? Wilde gy dit niet zeggen, Mama? Mama. [Zy lachte.] Zo iets van dien aart.   Gegroet, Vriendje, van   Uwe Zuster,   a. leevend.
wolf016will01_01_50_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 51, "section": 2 }
Conditien. voor eerst. Hy moet zich zo weinig als mooglyk zy met my bemoeijen; want hy is myn Man. ten tweeden. Hy moet met my in het eerste Jaar een reisje naar Geneve doen, en over Vrankryk t'huis komen; NB. te Parys overwinteren. ten derden. Zyne Knegts zwieriger koorden op hun Livrei geeven. ten vierden. Een ordentelyk speldengeld, door my te bepaalen, vast bezorgen. ten vyfden. Ik moet vier saletten 's weeks houden. ten zesden. Wy moeten nooit een geheele week Buiten zyn. ten zevenden. Hy moet zyn hoed anders laaten optoomen.   Indien nu Mevrouw Ryzig haar Zoon en Erfgenaam belette, deeze voorwaarden zeer beleefd te onderteekenen; dan kon het gebeuren, dat ik, ja, zie, zo ben ik! dat ik dien zelfden Bram Ryzig zo maar eens voetstoots evenwel - name! Hoe ik echter met eene deftige, bemoeizieke, flimme, kraakzindelyke, Schoonmoeder te regt kome, weet Joost! 't Is eene Vrouw, die rydt en omziet, en zich zeker vleit, dat zy my, zo wel als alles wat onder haar dak adem haalt, wel zal leeren opzitten: Nu, als die tyden komen, komen die plaagen. Mama is zeer in haar knopjes met myn besluit; want ik heb het haar medegedeeld. Mama. Ik hoop maar, Dogter, dat gy uw geluk niet zult verkyken. Ik. [heel verwonderd.] Myn geluk? Heden, Mama! Mama. Ja, uw geluk, Lief; het zal van u afhangen, om een goed en gerust leven te hebben. Mevrouw Ryzig is eene braave Vrouw; en haar Zoon, waarlyk ... Ik. [haar in de reden vallende.] Waarlyk, gy weet niet, hoe ik zo gelukkig kom? Wilde gy dit niet zeggen, Mama? Mama. [Zy lachte.] Zo iets van dien aart.   Gegroet, Vriendje, van   Uwe Zuster,   a. leevend.
wolf016will01_01_50_1
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 52, "section": 1 }
Waarde tante! Wel zo! heeft myn brief u zo moeilyk gemaakt! Daar is Oom hier aan huis geweest, en heeft een groot Baal geschopt. Mama is er van ontsteld; en Vader heeft met my een staanden stryd gekeeven. Hy was zo boos, dat ik hem tegen zyn zin aan 't lachen kreeg, en met Oom had ik handen vol werk, voor ik hem kon overschreeuwen. Je weet, lieve Tante, hoe de mans zyn! altyd willen zy het laatste woord voeren. Uw Zoon wilde my helpen; maar hy kreeg een ouwerwetze konkel met een: waar steek jy jou neus in, jou Aapenkind? Nu alles is bedaard; met Oom en my, meen ik. Oom is wel zeer in zyn schik met de reis van Bontekoe. Hy had er veel van gehoord, maar het nooit geleezen. Zeker, Tante lief, gy hebt myn Brief niet goed opgevat. Laat ik u dit toch mogen beduiden. Onlangs vroegt gy my, (of ik moet het gedroomd hebben,) wat toch een Roman was? Ik zei: een Roman is eene versierde Historie. - Dit was u wat duister; ik ging daar om zelf er eens een opstellen, om u dit te doen begrypen. En in plaats van te schryven: Nu altyd, daar was eens een Heer en een Juffrouw, en die Heer en die Juffrouw hadden een Buitenplaats; en zo als die Heer en die Juffrouw dan een Buitenplaats hadden, enz.; wilde ik liever u, en Oom, en Zeemansrust, en de Vyver en da Paling zo spreekend invoeren; weet gy? Zo dat gy hebt wat haastig geoordeeld. En dat ik zon noch maan zie, dat blieft Tante wel te abuizen. Van middag zei ik nog: Belair, laat het gordyn wat vallen; ik kryg een zwaare hoofdpyn, zo steekt my de Zon; en eergister avond zei ik tegen een Heer, die my t'huis bragt: Wat is er een kring om de maan! - Wind, allemaal Wind, kreeg ik ten antwoord: maar ik dagt niet, dat ik de wind zo van voor zoude gekreegen hebben. En wat Burgemeester T*** zyn dogter aangaat, my dunkt, dat die de Schrift wel nutter konde gebruiken, dan om er behangzels uit te borduuren; en krielde het er ook van Engelen op! Neen, Tante, dan breidde ik nog liever al de daaden onzer Vloot in een zyden handschoen. Wat Neef betreft, dat is my te teer. Wees niet meer boos op   Uwe Nigt,   a. leevend.
wolf016will01_01_51_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 54, "section": 1 }
Lieve zuster! Ik gooi alles neer, om u cito te schryven. Een Brief van myne Zuster, en dat zo een lieven brief! Wat is uw Willem nu in zyn kragt! zie, zo hoort het, meid lief, als ik t'huis kom, zal ik u toonen, hoe lief ik u nu heb. Ik bedank uw hart wel heel zeer; dat is een recht hupsch welmeenend hart. Hoe dryven nu Mama's oogen wel van zagt vergenoegen! Over den man des huizes denk ik byna als gy; ik lach in zyn geld, als hy maar wel is. ô Heer, laat het hem houwen, en laat alles goed zyn. Juffrouw Roulin groet u vriendelyk. Zusje, dat's een meisje! ô Zy verdient alle myne achting, en heeft die ook. Geluk, meid lief, met uw vangst! Top de Party. Beter zit er nooit op. Ik besluit uit zyn gedrag, dat hy een zeer verstandig man, of een groote gek moet zyn; hy moet of betoverd zyn door uwe aangenaame manieren, of voorzien, dat hy, met geduld en moed, eene excellente Vrouw van u zal maaken. Uwe fraaije alleenspraak voor den spiegel smaakt my. Ei, lieve, proef deeze ook eens; zy is niet minder, en bevat zulk een kostelyken raad, dat meer is! Vivacité d'esprit, agreable coquette! Je cherche loin de toi la sagesse discrette: Ravi de tes apas, dans tes bras enchanteurs, Jeune, je possedois, mille biens seducteurs: Mais! la Reflection vient, conduite par l'Age: Elle arrache mon coeur à ce plaisir peu sage. La Maitresse, il est tems, doit vuider la maison: Je vais me marier à l'aimable Raison. Groet Mama hartlyk. Vergeet myne ouwe getrouwe Vriendin, de lieve Pietje Renard, ook niet! voor al bemin   Uw Broer,   wim.
wolf016will01_01_53_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 55, "section": 1 }
Waardste Helder! Ik heb ontdekkingen gedaan, die my verblyden: ik ben over my zelf zeer voldaan. - Dit, Willem, (zult gy zeggen,) is wel eens meer gebeurd; gy zyt omtrent u zelf nog al taamlyk inschiklyk: zelden kunt gy het by u zelf verkerven. - Dat is zo niet al mis, myn Vriend, Dan, hoe wel gy daar ook van moogt overtuigd zyn, ditmaal zult gy my niet behoeven te berispen. Dit ga ik u eens omstandig uitleggen. Luister dan eens wel toe: Ik heb ontdekt, dat ik u oprecht bemin; dat ik u voor myn besten Vriend houde. Tot nog toe waart gy de eenige in den kring onzer bekenden, daar ik voor my iets meer dan eenen goeden bekenden aan had; met wien ik zo vry uit konde spreeken over alles, wat my somtyds raar genoeg voor den geest kwam. Toen moest ik wel het grootste behagen in u hebben; maar hier uit volgde niet, dat ik, meerder kennissen krygende, u altoos als myn besten Vriend zoude blyven beschouwen. Dit moet, zo als duizend andre dingen, de ondervinding toonen. Hoe dikwyls noemt men iemand ontrouw, als die alleen iemand vindt, met wien zyn aart meer instemt, die nog beter voor hem bereekend is dan zyn eerste Vriend; iemand, dien hy niet kende, toen hy zeide: ik heb nu myn Vriend gevonden. Deeze aanmerking doet eer aan den mensch, wyl zy ons van zyne oprechtheid verzeekert. Thans, myn Vriend, ken ik reeds verscheiden braave, naarstige, bekwaame jonge lieden, die u in verkreegen kundigheden niet wyken, en in aangenaame kleinigheden overtreffen. In hun byzyn vliegt de tyd: maar echter wensch ik altoos, dat Helder by my waar, om in dat genoegen te deelen; me dunkt, dan zou ik nog veel gelukkiger zyn. Bewyst dit niet, dat gy myn beste Vriend zyt? Ik voel dan zo, dat gy my waardiger zyt dan zy allen. Onder alle myne Academie-Vrienden geef ik echter de voorkeur aan den Heer Jambres. Hy is niet bemind onder zyne mede-Studenten. Niemand is regt vry in zyn gezelschap. Hy heeft een norsch voorkomen, en hoewel maar agt- en- twintig jaar, ziet hy er uit, als een man van vyftig. Veelen vreezen hem; men weet echter niet, dat hy ooit zulke dingen, die hy zelf niet mede deed, uitbragt, of den Professooren vertelde. Die 't gunstigst over hem spreeken, noemen hem een lastig ontevreeden mensch; die kwestie zoekt met de heele natuur, en over niemand dan zich zelf regt voldaan is; die trotsch, verwaand, heerschzuchtig, en een vriend van het byzondere is. Onze losbollen voegen er by, dat hy het barsch voorkomen heeft van den Uitvinder eener droevige Secte: vooral, indien hy zyn pikzwart hair en baard tot eene aanzienlyke lengte liet voortgroeijen, en een rok droeg zonder knoopen. Ik zie hem in een geheel ander licht. Hy is eigenlyk een Denker. Hy spoort de dingen op in hunne eerste beginzels, tot de fynste kiemen; hy doorzoekt de dikste bekleedzels. Zyn spreuk is: wat is waarheid? Hy heeft moeten zien, dat ik de geschiktheid hebbe om hem recht te doen: want hy is gaarn by my, en dan zo openhartig, als ik van een Vriend begeeren kan. Zyne geliefde studie is de Mathesis. Hy heeft eerst in de Theologie gestudeerd, maar is tot de Medicynen overgegaan. Hy kan onze Professooren tot afmattens toe bezig houden, door eenen schakel van diepdoorgedagte bedenkingen. Altoos heeft hy nog al eene tegenwerping. Het is hem onmooglyk, een rimpel op zyn voorhoofd (waar in zyne geheele ziel met alle haare duisterheden verschoolen zit,) te ontplooijen, voor die tegenwerping is opgelost. Doch zyn gelaat betrekt wel rasch op nieuw, door nog pikdonkerder, nog sterker voorstellen, die hem op nieuw ontrusten. Verdient nu zo een man bespot te worden? verdient hy, dat men hem schuwt? Is hy niet veel meer onze achting waardig? Behoort men eenen Plinius den ouden te bespotten, om dat hy in het onderzoeken van den vuurbraakenden Vesuvius zyn leven verloor? Waarom dan een jong Man, die zyne gezondheid, zyne vreugd, zyne rust, zyne levenskragten niets acht, als hy waarheid zoekt? Waarom schimpt men op zyne duistere trekken, ingezonken oogen, mager gelaat, ongevallig voorkomen? kan zo een Denker galant, kan hy een lacher, een beuzelaar zyn? Kan hy zich verlaagen tot de gemeene verrichtingen des levens? Ik vergeef hem gaarn, dat hy noch aangenaam, noch gezellig, noch voorkomende is. Hy is te vreeden in zyn bekrompen lot. Hy looft, immers als hy met my spreekt, de milddadige Natuur, en de genoegens, die zy geeft. Hy verfoeit hen, die haare order breeken; die haare beste gaaven verwaarloozen. Menschen-liefde his zyne geliefde afgodin. Ging het naar zynen wensch, alle menschen waren, in den waaren zin des woords, Broeders. Men zou den schoonen voorraad der Natuur vriendschappelyk gebruiken. Men zou noch trotsche overheerschers, noch kruipende slaaven, noch met bloed beschreeven wetten hebben. Van Oorlogen had men nooit gehoord. Die Maatschappy, die het naast aan de Natuur koomt, is het, die hem 't meest bevalt. Hy heeft de hoogste achting voor den braaven Professor Maatig. Hy is onbesprooken, bemoeit zich met niemand, studeert altoos, is zo gezet op den naam van een eerlyk man, dat hy, de Leerstellingen der Kerk beginnende te mistrouwen, van studie veranderde, om toch den zweem niet te hebben, dat hy iets geloofde, het geen hy verachtte. Professor is zeer wel in zyn schik over mynen ommegang met deezen kundigen man; en dat hoewel zyn Hoog Eerw. wel weet, wat men hem nageeft. De Heer Jambres (zeide hy,) heeft zeker eenige byzondre begrippen: welke, weet ik niet; hy is zo verbaasd duister, en zyn redeneertrant zo vol afwendingen, die in geen verband met elkander staan; veelen begrypen hem ook niet dan gebrekkig. Zie daar, Helder, dit moet uw plaatsbekleeder by my zyn. Hy is myn Vriend; hy onderscheidt, hy onderwyst my. Hy, die nimmer vleit, gelooft echter, dat ik als publicq spreeker het eens verre zal brengen. Ik ben op zynen raad reeds druk aan het bestudeeren der Mathesis: waarlyk, geene drooge, maar alleraangenaamste studie: dit vooroordeel is dan reeds weg. Ik hoop echter in de Litteratuur naarstig voort te gaan, en my die voorbereidende en noodzaakelyke kundigheden te bezorgen, die der Godgeleerdheid onöntbeerlyk zyn. Vaarwel! verheug u met my, en wees verzeekerd, dat ik meer dan ooit ben   Uw Vriend,   w. leevend.
wolf016will01_01_54_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 56, "section": 1 }
Myne waardste vriendin! Nog tot in myn leven getroffen door uwen voor my waarlyk ysselyken Brief, verslonden door myne eigen gedagten, beängst of ik myn eigen hart wel genoeg kende, bedroefd tot weemoedigheid toe; komt myn Vriend in huis. De schemering was oorzaak, dat ik niets byzonders in hem merkte: maar, zo als hy met my in de eetkamer komt, zet Klaartje de kaarsen op Tafel ..... Belcour! .... kan ik het beschryven? .... Hy poogde agter my heen weg te sluipen. Blyf, (zeide ik,) en viel op een stoel neer. Hemel! bebloed, bleek, onthutst, vermoeid; ik vroeg niets; ik durfde niets vraagen; ik vreesde te hooren, 't welk ik vuurig wenschte te weeten. Hy begreep my; (ach! altoos verstaat hy, wat ik zeggen wil!) Ik heb (zeide hy,) een schrap aan myn hals gekreegen; en dat beuzeling bloedt nog al, zie ik. Toe, Klaartje, geef my een stuk Engelsche pleifter, of zo iets. (Hy hield een reeds bebloeden zakdoek aan zyn hals.) Waarlyk, Juffrouw Rou-lin, het is niets te beduiden. 't Spyt my, dat gy my zaagt; ik wagtte den avond af, om t'huis te komen. ô Die lieve Meisjes zyn zo goedhartig en zo rasch verleegen! (Hy was my veel te vrolyk.) - Wel zo, myn Heer, (zei Klaartje,) uw overhembd schynt wel de geheele strook in flenters; en zie eens, uw frak is geheel uit de heup gescheurd. Hy lachte, en zei: dat is nog wel over te komen, kindlief; maar ik zag, dat hy knorrig was over Klaartjes oplettendheid. Hy zag my steelswys aan. Ik beefde. Roulin kwam in huis; gy weet, hoe hy is? Leevend ging naar boven, om zich te verkleeden; hy bloedde nog al. Roulin liet zynen Chirurgyn haalen. Die kwam, bezag den wond; hebt gy u ook, (vroeg de man,) met een spyker bezeerd, of met glas? - Dat wist hy niet. - Het is evenwel waarschynlyk, want er is een geheel hoekje uitgescheurd. - Ensin, er zat een klein stukje glas in zyn hals. Het wierd er uitgehaald. Gy houdt u wel, myn Heer, (zeide de Chirurgyn,) nu er dit uit is, zal de wond rasch geheeld zyn. Hy leidde het verband, en beval hem zich zo stil als mooglyk was te houden; het was wel aangekomen. Roulin vroeg eindlyk, of hy gevallen had? - Ja (zeide hy,) morgen is dit alles weer beter: zyn er brieven voor my? - Ja. - Hy nam die, en ging naar zyne Kamer; zo bleek als zyn linnen: hy moet sterk gebloed hebben. Er kwam een knegt van den Jonker, die order had om zyn goed te haalen. Als ik myn geld heb, (riep Roulin,) eerder geef ik niets mede. Leevend kwam niet beneden: myn Broer vond hem te bed, en dat wel met koorts! - Wat moest ik van die Boodschap denken? van Goudenstein kwam niet t'huis! Ik sliep den geheelen nagt niet. - Wat is er toch gebeurd? - Zou Leevend gespeeld hebben? - Zou Goudenstein er in betrokken zyn? - Had hy ook iemand gekwetst? ..... Duizend schrikbeelden verdrongen elkander. - Daar is de Chirurgyn........   Hy vond hem gereed, om naar het Collegie te gaan, doch verbood het hem. Na veel woorden beloofde Leevend t'huis te blyven. Hy heeft de koorts, (zeide de man,) maar indien myn Heer zich stil houde, zal hy binnen een dag of vier geneezen zyn; 't is verbruid aangekomen; en al klaagt hy niet, het moet hem veel pyn doen..... Meer weet ik nog niet! - Kwam hy maar beneden!..... Daar hoor ik, dat hy aan Klaartje vraagt: hoe vaart Juffrouw Roulin? ... Myn hart klopt. Hy studeert; dat is thans niet goed voor hem. Elf uuren; nog niet beneden geweest.... ô Myne ongerustheid! zag ik maar, hoe hy nu is!
wolf016will01_01_55_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 56, "section": 2 }
Middernagt. Nu weet ik alles. - Al ging ik te bed, ik zou toch niet slaapen. Laat ik dan deeze stilte waarneemen, om u alles te schryven. Toen hy aan tafel kwam in zynen Japon, (en zo zie ik hem anders nooit; hy weet wel, dat dit niet voegt,) had hy een vrolyk voorkomen. Hy praatte veel met Roulin, die hem vertelde, dat Goudenstein om zyn goed gezonden had. Ik merkte niet, dat hy er acht op sloeg. Hy at weinig, ging weer naar boven, en verzogt, of ik hem, als wy thee dronken, een kommetje geliefde te zenden. Ik zag, dat hy my mydde: Ach waarom? Ben ik dan zyne deelneemende Vriendin niet? Tegen den avond kwam hy beneden. Gy kent myns Broeders goedhartigheid; hy moest uit zyn, en vroeg Leevend, of hy my niet wat gezelschap zoude houden? Zeer gaarn, was het antwoord. Hy zat by my. Ik sprak niet: hy zweeg. Ik zat te naaijen. Myne oogen, tegen myn oogmerk aan, opslaande, zag ik, dat hy zeer aangedaan was, en dat hy my sterk aanzag. Hy gaf my, over de tafel heen, zyne hand; myne oogen wierden schemerig; zy liepen over. Hoe zagt stonden zyne ernstige oogen...... Hy. Myne Lotje, myne beste Vriendin! Ik. Myn Vriend! zyt gy nog myn Vriend, Leevend? Hy. Zyt gy nog myn Vriend, Leevend? Ik. Gy mydt my; gy mistrouwt my; wat misdeed ik u? Hy. Gy! niets; kan myn Lotje iets misdoen? Ik. Waarom mydt gy my? mistrouwt gy my dan? Hy. Ja, myne beste, dit moet u zo toeschynen. Dit, zie ik, bedroeft u. Ik had besloten, u niets te zeggen; 't was uwe aandagt niet waardig. Doch gy zyt bedroefd; gy zult alles weeten. Beschuldig my niet: stort geene traanen! Ik. U beschuldigen! Leevend! Wat is er toch gebeurd? Hy. Ik was in een Herberg; van Goudenstein kwam er ook. Gy weet, wy zyn geen extra Vrienden. Wy raakten in verschil, wierden handgemeen; ik moet in 't vallen my gestooten hebben. Met een klein kwetzuurtje, en een gescheurden rok, ben ik wel t'huis gekomen. Ik. Verschil met van Goudenstein? Is hy u dit waardig? Hebt gy ook gespeeld? Hy. Neen, op myn woord; er is in 't geheel niet gespeeld. Ik. Is hy ook gekwetst? kan hy niet t'huis komen? Hy. Dat ik weet, niet: de Laci durfde niet trekken. Ik. Wat zegt gy daar? Hebt gy willen duelleeren? Hy. 't Is er uit! ... [hy zag zeer geemlyk.] Ja, ik zal niet liegen, ik wilde dit; en toen hy noch vegten, noch zyne woorden te rug neemen wilde, maar my als een gemeenen jongen met zyn rotting wilde slaan, heb ik hem in drift zyn stok ontwrongen, en hem ongenadig geklopt. Hy zal voortaan, denk ik, braave Vrouwen ongelasterd laaten. [Hy wierd zeer leevendig.] Ik. Gy schynt wonder wel te vreeden over uw bedryf. Hy. Zou ik niet? Die Hondsfot zal nog meer hebben; de gemeene Jongen zal hem anders vinden. [Hy bloosde.] Ik. Zie zo! gy hebt uw proefstuk gedaan! Hy. En met glans. Er waren veele aanschouwers. Ik. Mevrouw zal het rasch weeten; ook Professor Maatig. Hy. Dat mag geen kwaad. Zou men zo maar koelzinnig van braave meisjes hooren liegen? ô dat nooit, Lotje! Ik. Hebt gy u met het vallen elders bezeerd? Hy. Neen; en had myn hals niet gebloed, gy zoudt er niets van geweeten hebben. Ik. En ik ben uwe Vriendin? Ach, Leevend! Hy. Dat zyt gy! Maar ik praat niet graag van iets, 't welk ik myn pligt reken. Ik. Dit is my in deezen wat duister; over wie is 't gekomen? ... Hy. Vraag niets meer, bid ik u! [Hy zag voor zich neer.] Ik. Ik versta u. Ik zal dan ongelukkig stof tot discours verleenen! ... Kunt gy my daar aan bloot geeven? ... [Ik schreide. Hy stond van zyn stoel op, vatte myne handen, drukte die, in de zynen gesloten, aan zyn hart.] Hy. Schreijen! Lotje ... uwe traanen; dit is te veel, te veel! Ik. Ga zitten, ontstel my zo niet: ik vergeef u dit: ik ben alleen bedroefd over het gepasfeerde. Hy. Ik ook, om dat gy bedroefd zyt. Anders...... Ik. Zyt gy dáárom bedroefd, Leevend? Hy. Ben ik uw Vriend niet? Bemint dit hart u niet met de grootste tederheid en hoogachting? Neemt gy geen belang in uwen Willem? vraag my dit nooit weer! Ik. Ga zitten, myn Heer Leevend! [Hy stond nog zo by my.] Hy. Moet ik? Ik zal: mag ik niet by u staan? ... [ô Welke driften heeft hy! Hy begon, maar merkte het niet eens, weer te bloeden. Ik trok aan de schel, zond om den Chirurgyn; die was niet t'huis. Hy verloor veel bloed. Ik overwon my zelf, om hem te helpen. Hoe dankbaar was hy! Ach! wie zou hem niet onderscheiden! Hy wierd bleek. Ik liet hem azyn ruiken; ik hield een servet tegen zyn hals; zyn hoofd zeeg op myn andren arm. Ik. Zyt gy flaauw, myn Vriend? Hy. Niet heel present, wat bedwelmd, geloof ik. ô Myne lieve, blyf zo nog een weinig staan. [Hy zeide dit op eenen toon! ... ô Myne Vriendin! Ik zond weer uit. Hy drukte zyne bleeke lippen, terwyl zyne oogen toevielen, op myn arm. Ik verloor my zelf. Ik sloot hem in beide myne armen.] Ik. Myn Vriend, myn Leevend, wat zal er nu van Lotje worden! ... [Hy, dagt my, schrikte .... moest hy geschrikt hebben, Belcour?] Hy. Ik ben wel; het beduidt niets; de Chirurgyn zal het wel rasch verhelpen. [Ik voelde zyn pols, die was zeer verward. De man kwam, verbond hem, en zei: dat, indien hy zich niet stil hield, hem zulks meer zoude overkomen, schoon het in zich zelf niets beteekende. Leevend beloofde alles goeds.] Hy. Ik zal maar naar bed gaan, om toch myn woord te houden. [Hy groette ons, en zal zeker zo gedaan hebben.]   En nu, myne Vriendin, ben ik verleegen, om hem te zien; zo zeer als hy was, voor hy my alles verhaald had. Waarom bloos ik, als ik my verbeeld, dat hy my zien zal? Deed ik wel iets tegen de striktste betaamlykheid? Niets .. Ach, zo gy hem gezien had, zo bleek, zo pynelyk, zo flaauw! ... Ik redeneerde toen zeker niet; ik moest zo doen, als ik deed; was het echter niet billyk? wie had hy toch dan my, zyne Lotje? en kwam hy om my niet in dit geval? zou ik ondankbaar zyn? ... Alles ligt hier in eene diepe rust. Myne vriendschap dreef my zo even eens naar zyne kamer; hy moet rusten. Zulke driften vernietigen het sterkste gestel. Zagtjes ging ik den trap op; ik zweefde tot voor zyn ledikant. God dank! zuchtte ik, terwyl ik hem aanzag. Hy slaapt: hoe gerust, hoe schuldeloos ligt hy daar!... ô Hemelsche magten, bewaart den uitverkooren Vriend van myn hart! Laat hy in uwe hoede veilig ontwaaken, laat hy gelukkig zyn! en alles is wel. Ik sloop onmerkbaar stil naar beneden. Ik zal wat gaan liggen.
wolf016will01_01_55_1
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 56, "section": 3 }
Voormiddag elf uuren. Hoe verruklyk is het, dat hy zo digt by my is; dat ik alle oogenblikken kan weeten, hoe hy zich bevindt; dat ik hem duizend kleine diensten kan doen; dat ik in zyn fraai gelaat zien kan, wat hy denkt! Nu ben ik immers gelukkig? ... Waarom vraag ik dit zo dikwyls aan my zelf? Twyfel ik dan? zoude ik myne vorige koelzinnige ongehechtheid aan alles willen te rug neemen; weder zo los willen zyn aan dit sterfelyke leven? ô Neen: de gewaarwordingen, die ik thans heb, zyn my te verrukkelyk! zyn dierbaar hart, zyn byzyn; en wie is zo gelukkig, als ik dan ben? Nu, myne Belcour, weet ik, dat ik niet verliefd ben; alle myne aandoeningen zyn zo onuitspreeklyk zagt en zuiver. Laat my dan die schat, die my de geheele Waereld opweegt.
wolf016will01_01_55_2
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 56, "section": 4 }
Des avonds. Hy is beter. - Hy is beneden geweest. - Even minzaam, even beminlyk, maar droefgeestig. - Wat of hem zo treft? ô Zyne schoone oogen! zy toonen, dat hy ergens aan peinst. Hy is niet regt vry met my, hy is droefgeestig; maar myne geheele ziel is niets dan de tederste vreugd en hoop. - Hy is beter!   l. roulin.
wolf016will01_01_55_3
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 57, "section": 1 }
Antwoord. Ik ben wel, en wagt niemand.   leevend.
wolf016will01_01_56_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 58, "section": 1 }
Teederbeminde moeder! Ik hoop, dat myn weinig schryven my niet onder de verdenking legt, dat ik myn pligt omtrent u vergeet. Myne veelvuldige bezigheden zyn daar grootendeels oorzaak van; en als alles wél is, denkt myne Mama zeker, geene tyding, goede tyding. Zuster zal u ook zeker mynen laasten hebben medegedeeld? groet haar hartlyk voor my: de lieve Juffrouw Roulin verzeekert u beide van haare achting. Ik wil voor u, myne lieve Moeder, niet verbergen, dat ik zedert een dag of drie wat onpasselyk ben, en het huis houde. Myn voet is uitgeglipt, en ik heb my een weinig aan myn hals, wat ter zyde het kaakenbeen, bezeerd. Er is zo weinig aan vast, dat ik even goed kan studeeren; het kleeden is my maar wat moeilyk. Ik ben hier by uitneemendheid wel, en bedank u nog duizendmaal voor alle uwe goedheden. Ik hoop, dat gy en Vader wel zyt, en ik groet zyn Ed. my teekenende   Uw liefhebbenden en gehoorzaamen Zoon en Dienaar,   w. leevend.
wolf016will01_01_57_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 59, "section": 1 }
Allerwaardste! Naar maate de tyd aanspoedt, waar in ik u weder zal omhelzen, groeit myn verlangen naar dat geluk nog sterker. Ik weet, hoe streelend het is, deeze verzeekeringen te hooren van zulken, die ons dierbaar zyn! ô Myne Helder moet niet vreezen, of zy wel op de volkomenste wyze bemind wordt door haare uitgeleezen Vriendin! Nog maar drie weeken, en ik zie u op Beekenhof! Dan verwisselt myne Oostersche Monarchin het woelig schitterend Stads-leven voor bosschen, akkers, weiden, vooglen en bloemen! Dan zie ik haar, in een bevallig wit huisgewaad, door de hooggetopte abeelen wandelen; dan geeft zy een roos de plaats van een Juweel, en een sterk gekleurd lint wykt dan voor eene leevendige bouquet. Dan wordt haar schoon blond hair niet ontsierd door veêren of pluimages; een wit zomerhoedje, met eene bevallig nederhangende voile, is dan het wel uitgekozen hoofddekzel, dat alle haare grootsche, edele trekken verzagt, en wegsmelt tot zedigheid en minzaamheid. Hoe dikwyls praat men elkander ná, dat wy, Vrouwen, op het artikel van schoonheid elkander geen recht doen, of kunnen doen wedervaaren. Ik onderneem niet alle meisjes daar van vry te pleiten, maar ik geloof echter, dat men der Sexe in het algeen vry onbillyk behandelt, als men dit tot eenen vasten regel maakt. Indien schoonheid eene der beste geschenken der Natuur zy, en dat wordt vry algemeen geloofd, dan, weet gy, heb ik niet veel gronds, om op haare byzondere goedheid my wat te laaten voorstaan; maar ik heb geen denkbeeld van zulk eene kinderachtigheid. Ik ben juist zo eene enthousiaste niet voor de schoonheid, dat ik om haar eene Chrisje Helder tot myne Vriendin zoude kiezen; geenzins: maar dit kan my niet beletten te zien, dat schoonheid evenwel schoonheid is. Dikwyls moet ik glimlachen over de drooge en droevige morale van zulken, die haare welspreekendheid verspillen, om der schoonheid een hoope beuzelpraat te zeggen. Nader toeziende, zag ik, dat deeze Prediksters tegen de schoonheid veel overeenkomst hadden met die logge, vadzige zogenaamde wyzen, die tegen aanzien en schatten altoos yveren; niet uit zedelyke, den mensch betaamende beginzels, maar om dat zy noch in aanzien, noch met schatten bedeeld zyn. Gy, myne Chrisje, denkt veel te gezond, om u te verheffen op eene gaaf, die alleen het oog bekoort. Ziet gy u wel eens met welgevallen in den spiegel, waar mede ik u altoos beschouw, het is oogenblikkig; gy herinnert u terstond, dat dit niets tot uwe waarde kan aanbrengen. Ik voor my beschouw uwe schoonheid als eenen helderen sluijer, die de Natuur over uwe ziel gelegd heeft. Hoe veele meisjes beschouwen met dezelfde weltevreedenheid een nieuw kapzel, een modieus kleed, zonder dat men daar veel op te zeggen hebbe. Geen wonder! elke ryke Vrouw kan brusselsche kanten en kostbaare stoffen draagen; maar alle de schatten eener Juffrouw H *** kunnen haar geen den minsten zweem van schoonheid bezorgen. Het is des niet kwalyk, dat men schynt te verachten, het geen men toch niet kan erlangen. Onze eigenliefde werpt hier door oppervlakkige toekykers nog zo wat zand in de oogen. Het komt my zeer wysneuzig, neen, dit is het regte woord nog al niet, onberedeneerd strak voor, dat ik niet met dat zelfde genoegen eene schoone Vrouw zoude zien, als haar welgetroffen afbeeldzel, als eene Flora, of Juno. Of dit wel eens van my afhangt, laat ik nu eens dáár. Ik voor my zie met die zelfde zagte goedkeuring een schoon mensch, een fraai kind, een welgemaakt paard, een keurige bloem en een heerlyk schilderstuk. De roozen en lelien komen my even zo fraai, en zeker met het zelfde recht, voor op een schoon gelaat, als in onzen Bloemtuin. Zyn een paar schoone spreekende oogen minder onze verwonderende oplettendheid waardig, dan een paar keurlyke brillante oorknoppen? Is het ook al by de Reden beslist, wie van beiden het dwaast is, zy die zich op schatten, of zy die zich op schoonheid airs geeft. De Natuur pleit voor de laatste. Nu wy toch op dit onderwerp zyn, moet ik de volgende aanmerking myner lieve Moeder er by voegen. Indien (zegt zy,) eene zeer schoone Vrouw langer dan een weinig uuren voldoet, verondersteld, dat zy door verstandige lieden beschouwd wordt, dan moet zy verstand, ten minsten geest en aangenaame manieren hebben. Men wagt zo heel, zo zeer veel van eene schoone Vrouw! Het is voor haar even moeilyk om te voldoen, als voor eene Vrouw, wier verstand en geest en kundigheden door haare vrienden ten gunstigsten zyn voorgedraagen. Zelden, zo ooit, zal zy beantwoorden aan het geen men verwagtte. Voldoet zy, voldoet zy op den duur, bevestigt men het oordeel haarer vrienden, dan mogen wy gerust zyn, dat die Vrouw verstand heeft. Dit heeft ook wel deeglyk plaats omtrent iemand, die als eene schoonheid is aangekondigd: wy zyn dan geheel oog! - Nu nog het een en ander in antwoord op uwen Brief. Ja ik denk zeer zeeker, dat Leevend u bemint; en dat, ofschoon gy zeer imposant zyt, en hy te veel verstand heeft, om niet te zien, dat hy voor u eene onvoegzaame party, voor al nu, zyn zou-de; om niet te zien, dat uw Vader zeker wel andre uitzichten met zyne lieve en door hem zo beminde Dogter hebbe. Dat hy u daar van geen woord zeide, begryp ik zeer wel. Ik zie u altoos met onderscheiding behandelen; evenwel, Willem was, om my zulks niet te doen vermoeden, niet vry genoeg omtrent u. Hy was immers altoos zeer in uwe kinderlyke gunst? Ja, de lieveling van Mevrouw Helder? Wil ik u herinneren, dat hy, die dezelfde Vrouw niet eenmaal in een gezelschap aanziet, en hy, die alleen oogen heeft voor haar, in dezelfde verdenking valt. Dat gy, myne Lieve, een geheel bladzydje over Wim schryft, vind ik nog al zo heel raar (vreemd is het woord, Chrisje,) niet. Wel, gy zyt immers altoos speelmakkers geweest? Hoe oud waart gy toch, toen Willem, bygestaan door zyne Vriendin Chrisje, die kleine guitenstukjes pleegde, die Mevrouw ons eens zo smaaklyk verhaalde? zeven of agt jaar, meen ik. Dat gy ook zeer begeerig zyt, om die lieve Juffrouw Roulin eens te zien, is al weer niet raar voor my. Heden, Lieve, zoudt gy geen belang neemen in de lieden, met wie Leevend, uw oude kennis, voortaan omgaat? .. Nu, bloos niet.... Nog eens, Chrisje, houd uw kleur, maar ik ken Juffrouw Roulin al evenwel niet; al herhaalde gy die vraag ook in uw postscriptum! Nu in ernst; half met medelyden en half glimlachend, zag ik, hoe hy, terwyl hy uw miniatuur schilderde, het zoete vergif met geheele stroomen opdronk! Hebt gy hem zelf niet gevraagd: wel, Willem, zyn die oogen dan nog al niet in order? en wat antwoordde hy, zyne oogen zedig neerslaande? ... Maar ik wil u niet langer kwellen! Ik hoop echter, dat gy het by de Oude-kennisschap laaten zult; en dat gy reeds Vrouw en Moeder zult zyn, als Willem nog Proponent is. Is dit niet edelmoedig van my? Gy weet, dat ik voor my zelf niet geneegen ben tot het huwlyk; en ik geef my daar te meer in toe, om de omstandigheden, waar ik, als oudste Dogter eener talryke familie, my in bevinde. Myne waarde Moeder is zo zwak, dat zy, indien God haar in dit leven laat, my onmooglyk kan missen. Een oppervlakkig behaagen is by my niet bestand, als ik deeze vyf jonge kinderen om my zie. Maar u, myne Vriendin, zie ik in een geheel ander licht. Ik durf zeggen, dat gy, onder zekere verstandige bepaalingen, verpligt zyt, om u eens in 't huwlyk te begeeven. Eene Chrisje Helder denkt te wel, om hier toe gemaklyk te kunnen besluiten. Huisselyk geluk, de liefde haarer Ouderen; vryheid, die toch, als wy geene dringender behoeften hebben, ons zo heel na aan 't hart ligt: vryheid, die zo wel instemt met een gerust hart, en sluimerende driften; dit alles, zeg ik, maakt dit besluit nog moeilyker. Met dit alles, eene Chrisje Helder moet niet ongehuwd ten grave gaan. Zy moet zich by de Maatschappy verdienstlyk maaken als Vrouw, als Moeder; zy moet die Maatschappy, ja, blyven versieren, maar met één een voorbeeld geeven; zy moet het geluk uitbreiden en bevestigen van dien waardigen Man, voor wien haar hart eens, met goedkeuring haarer Ouders, spreeken zal. Zoudt gy, indien ik in deezen niet te vry ben, zoudt gy, indien uw hart zo vry ware, als gy gelooft, wel met zo veel leedweezen zien, dat de beminlyke Veldenaar u beminde? Nu wy toch van hem praaten, ik heb niets nagelaaten, wat dienstig zoude kunnen zyn, om hem zyne rust weder te bezorgen. Hy ging met my gearmd de lindenlaan op; de maan scheen in vollen luister; hy stond eensklaps stil, zag my ernstig minzaam aan, en zeide, myne hand vast houdende: Coosje, vergeet men ooit, het geen men eens waarlyk bemind heeft? .... Het was, als of hy toen op my neder zag; en hy voegde er by: de beminde van myn hart zal eens toestaan, dat ik haar op eene haar waardige wys beminde! Ik zweeg, was be droefd; - wat konde ik zeggen? - Vaarwel, myne Lieve!   Altoos de uwe,   c. veldenaar. P.S. Ik heb een Brief van Kolonel van Sytsama. Kunt gy u dien man nog wel herinneren? Gy hebt hem met my eens gezien, en oordeelde gunstig over hem. Van dien brief eens nader!
wolf016will01_01_58_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 60, "section": 1 }
Waarde vriend! Hoe smaakt het my, dat gy my, nu gy zo veele aangenaame en kundige Vrienden hebt, uwen Helder niet vergeet; ja, dat uw Vriend Jambres alleen myn representant is! Wees gerust, Willem, dat ik, hoe weinig de groote waereld myne zaak is, (en daar verlies ik niet veel by,) een hart heb, dat de gezelligheid bemint; en niet ongeschikt ben voor de vriendschap. Dikwyls denk ik aan u, en dikwyls kan ik verlangen om u hier te zien. Hoe weinig waereld-kennis ik ook hebbe, zo ben ik echter overtuigd, dat zy ons zeer voordeelig zyn kan. De welleevendheid zet deugd en braafheid veel luister by. Was het plato niet, die aan isocrates raadde: offer der Bevalligheden? Waart gy niets dan een behaaglyke Jongen, nooit zoudt gy myn Vriend zyn geworden; maar nu gy ook een behaaglyke Jongen zyt, nu bemin ik u zo zeer, als ik u acht om uwe veel weezenlyker hoedanigheden. Als ik echter nadenk, hoe dikwyls de aangenaamste talenten of verkwist, of misbruikt worden; en van derzelver bezitter niets dan een man van de waereld maaken, dan ben ik meer met my zelf te vreeden: en met dit al, myn Vriend is my te aangenaamer om dat bevallige. Ik nam wel eens een proef om te zien, of ik u niet zo het een of andre kon afkyken. Wat droes, zei ik, het moet evenwel geen tovery zyn! Hoe veele nietsbeduidende knaapen brengen het verre in deeze uiterlyke beschaafdheid! Ik kan immers ook danssen en te paard ryden; ook myn hoed afneemen, en by myn stoel neer gooijen; ik kan immers ook snuif presenteeren, ook Dames bedienen, ook om niet met al lachen. En zie daar! als ik nu myne kunsten zoude doen, wel, Willem, het ging zo stram, zo strikt naauw gezet, zo heel, zo benaauwd, dat onze lieve Chrisje my nooit zo zeer uitlachte, en dan bad zy my, dat ik toch uw aap niet wilde worden. Het meisje sprak wel! Gy weet immers van het wit negligé, dat zy er toe houdt, als zy voorziet, dat ik haar aan tafel zal bedienen? Nu over uwen Vriend. Een Jongeling, die met de achting van den Heer Maatig verëerd is, mag ik niet afkeuren. Ik vraag alleen: wat is toch de reden, dat men zyne byzondere begrippen zo onvolkomen kent, ook als men veel met hem omgaat? My komen zo eenige aanmerkingen voor den geest; die ga ik voor u schryven. Men behoort iemand, dien men zich ten Vriend kiest, wel te kennen; er moet niet slegts niets duisters, neen er moet zelf niet iets bedekts in zyn aart zyn. Waarom doet uw Vriend zo sterk in het duistere? Kan hy hier door niet wel gevaar loopen, dat het licht, 't welk in hem is, duisterheid worden zal? Hoe groot zal dan de duisternis weezen! Waarom houdt een Jongeling, die kwam om kennis optedoen, zyne bezwaaren zo ingewikkeld? Waarom is zyn redeneertrant zo vol afwendingen, zo bewolkt? Waarom tegen eenen Man, als uw Professor, niet openhartig gesprooken? Heeft hy dan lust om zich zelf te kwellen, om zich in zyne eigen gedagten te verwurgen. Alle zulke voorwerpen, die niet onder onze zinnen vallen, of die wy niet door proeven, betoogen, of by eigen ondervinding weeten, die waar, en niet waar zyn kunnen, vorderen veel onderzoek, en zyn meer of minder aan twyfelingen onderhevig. Zyn die zaaken voor ons van het hoogste belang, dan moet men de zekerheid daar van tot eenen hoogen trap van waarschynlykheid brengen; immers poogen te brengen. En hier toe zyn alle zaaken, waar by wy belang hebben, zeer wel geschikt. Van alles volkomen zekerheid te willen erlangen, is onbillyk; de aart van sommige dingen laat dit niet toe...... In dit opzicht meer te eischen is dwaasheid; mooglyk wel eene zondige vermetelheid. Herinner u hier die schoone Verzen uit onzen Vriend Pope's Essay on Men: Naauwlyks kan ik de verzoeking weerstaan om die hier uitteschryven! ‘Alle waarheden, die wy verpligt zyn aanteneemen, zyn eenvoudig. Om die bedaard te onderzoeken, behoeft men geen verheeven geest te hebben; een oprecht hart en een gezond oordeel zyn hier toe voldoende. Wat bespiegelende waarheden aangaat, die vorderen meer inspanning en moeitens: maar, als ik ondervind, dat myn zwak zielen oog begint te schemeren; indien ik duizelig wierd, door al te vast, al te eenzelvig op iets te staröogen, waar by noch ik, noch iemand eenig nut konde erlangen; dan zoude ik my het gezegde van Job herinneren: ‘De vreeze des Heeren is verstand.’ De mensch, myn Vriend, is wel een volmaakbaar, maar geenzins een volmaakt wezen. De Jongeling kan onmooglyk de ervaarnis hebben van een man in de kragt zynes levens. Hy moet zich in alle zyne betrekkingen leeren kennen. Hy is verpligt het heerlyk ryk der Natuur te doorzoeken; hy moet zyne aanstaande Bestemming ernstig naarvorsschen en overdenken. Hy moet den God van alles uit alle zyne genadige en wyze inrichtingen leeren kennen. Maar hy moet niet willen bevatten, het geen nu nog voor hem onbevatlyk zyn moet; en daarom tot zyn geluk niet kan be-hooren. Verwarring, misnoegen, zondige berispingen zyn anders wel dra de wrange vruchten van dit bestaan. De waare menschen-vriend aanbidt de Voorzienigheid. Hy zucht niet om harsenschimmen; hy bespiegelt weinig, om dat hy zo veel te betrachten vindt. Hier is zyne bestemming: Nuttig werkzaam te zyn; en zo veel goeds te doen als in zyne vermogens is.’ Gaarn neem ik op uwe verzekering aan, dat uw Vriend een zeer ordentelyk Man is. Ik ken u: dit is des afgedaan. Alle gestellen neigen ook nog al niet tot in 't oog vallende buitenspoorigheden. Zulke denkende, stroeve, in het duister omwroetende schepzels zyn maar zelden schuldig aan die gebreken, welke zo gemaklyk op een bloedryk temperament voortschieten, en de edelste karakters wel eens overschaduwen. Zie daar, myn lieve Jongen, myne gedagten. Niets is onnut, wel gebruikt zynde. Bewaar uw schoon, uw helder verstand! Paar Wysbegeerte met Godgeleerdheid; doe maar niet al te veel in het Speculative. Dat gy met ernst in de Wiskundige Weetenschappen studeert is goed; verwaarloos maar uwe aangenaame talenten daar niet door. Kom niet by ons te rug met een vermagerd gelaat, met een gerimpeld voorhoofd, voor al niet met verduisterde diep inwaards getrokken oogen. Onze lieve Chrisje en haare Vriendin zyn volmaakt wel. Zy groeten den aanstaanden Dominé wel zeer eerbiedig. Mama vraagt veelmaal naar u. Wat verlang ik nu om Buiten te zyn! Weet gy de historie van Doctor Töller en uwe Zuster? Die stoute meid! uwe Tante is zo ontsteld geweest over de infideliteit haars Minnaars, dat zy in eene binnenstuip van fynheid eene Dormeuze opzette, een dikken halsdoek omsloeg, en een kapittel uit het Hooglied ging zitten leezen. Er zal een ander galant noodig zyn, om haar met haare roozenkleuren Juste en de kaarten te verzoenen. Chrisje heeft zich, schoon zy het in Daatje afkeurt, schoon met die klugt vermaakt: Mama zweeg en lachte niet.   Altoos uw Vriend,   p. helder.
wolf016will01_01_59_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 61, "section": 1 }
Waarde zoon! Nooit gaaft gy my in myne persoon reden tot ongenoegen: laat u dit gerust stellen. Uwe Zuster geeft my alle reden van genoegen, en uw beider harmonie is my alleraangenaamst. Hoe komt het, Wim lief, dat gy u aan uw hals bezeerd hebt? Is dit door 't vallen gekomen? dit begryp ik niet. Evenwel, inden het maar een beuzeling is, doet gy wel, dat gy er zo over schryft. Alles is immers wel? Gy zyt immers niet ziek, myn jongen? Hoe veel ik ook van u hou, ik zag niet graag, dat gy kleinzeerig waart; en als gy even goed kunt studeeren, doet gy wel, dat gy een dag of wat in huis blyft. Leef ordentelyk; maak dat uwe Moeder zich op u mag blyven beroemen. Eens zult gy weeten, wat ik om uwent wil deed! ... Daatje verzoekt my deezen te sluiten. - [Juffrouw Leevend.] Wel zo, man, zit gy zo in huis? Nu, gy hebt ook gezelschap, dat een Woest Arabien tot eenen Lusthof tegen het Oosten zoude maaken! Groet toch dat Engelagtige Lotje voor my, en zeg, dat ik zeer verlang om haar de beste bewyzen myner geneegenheid en achting te geeven. Uw Brief is heel lief, hoor. Nu goeden nagt, of goeden morgen, al naar dat u deeze ter hand komt, van   Uwe Zuster,   a. leevend.
wolf016will01_01_60_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 62, "section": 1 }
Neef baron! Het is niet al geloogen; nu ja, de jonge Pedant en ik hebben rusie gehad; maar wie duivel heeft u juist dat in den Haag komen vertellen? Nu, gy begrypt wel, dat geen Edelman den degen trekt tegen een Amsteldamschen jongen, die zeker geen ander wapen voert dan een toonbank, waarop eenige zakken guldens gestapeld zyn. Het kwam, mot je weeten, broer, over de Juffrouw hier in huis. Ik gekte zo wat met hem, dat hy zo wel in de kas stond by haar; gy begrypt wel, Baron, dat ik my met zo een burgermeisje niet zoude willen encanailleeren? Foei! Burgers, voor lieden zo als wy! Maar toch, toe Valkenhof; zy is heel mooi, en zou de zonde nog al waardig zyn. Hier over kreegen wy rusie. Ik zei: jy, klant, bent my te gaauw geweest; maar laaten wy in compagnie doen. Wel 't was, of er een zeventig duizend man duivels in hem voeren; hy was woedend, dol, raazend: Eerst vroeg hy evel nog: adresseert gy die praatjes aan my? Ik. Wel ja, aan wie anders? Hy. Hebt gy reden, om van Juffrouw Roulin dus te spreeken? Ik. Moet ik u daar reden van geeven? Hy. Als gy kwaad in myn byzyn spreekt, eisch ik dat, of ... Ik. Of? he? wat of; zeg? Hy. Of, gy zyt een schurk; en ... Ik. Jongen! [en ik ligte myn stok op.] Hy. Jongen! Jongen! Pas op, snoever; zeg, dat gy 't liegt, of hier is uw man. Ik. Geen Edelman trekt tegen een knaap als gy zyt. [en ik lachtte.] Hy. Trek, schurk; [hy gaf my een verduivelde klink in myn bek,] trek, of zeg, dat gy van een braaf meisje geloogen hebt. Ik sloeg naar hem. Toen was de duivel te binden, en ik verzeker u, Baron, dat ik nog nooit zo een dragt slagen gekreegen heb. In het worstelen om myn stok viel hy, en kreeg een gat onder zyn kakenbeen. 't Is een satan van een jongen; hy voelde het niet eens, dan toen het bloed op zyn vest droop. Ik hield het maar vol, dat ik met geen jongen vegt: maar ik ben geen toveraar met den degen. Hy trok met zyne vrienden af; ik bleef meester van het slagveld. Alle de studenten houden zyn party; ik durf my nergens laaten zien, of ik hoor overal: trek, schurk! Gy weet, hoe dat volk is, als er een fatsoenlyk man te plagen valt. Hiet het toch liegen! denk, dat de eer van ons geslagt er mede gemoeid is. De klant is gek, zo een leven om een meisje te maaken. Leen my toch geld. Papa heeft, geloof ik, er op gezwooren my geen penning meer te zenden. Ik moet Roulin betaalen, en heb geen duit; al myn goed is by hem, en hy weigert iets af te geeven. Was het dan geen schande, Baron, om met een koopmans jongen te vegten? Ik zal hem dien hoon wel betaalen. Maar vegten ... point, point!   Adieu!   u. van goudenstein.
wolf016will01_01_61_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 65, "section": 1 }
Lieve Leevend! Uw Brief ontstelde my zeer! gy weet, hoe lief ik Wim altoos had: dat overgeslagen. Ik weet nu meer van de Historie. Dominé Hestig en zyne Vrouw bezoeken mynen Oom nu en dan. Ik zag wel, dat zy iets op haar hart had; en wist haar ongemerkt in den tuin te krygen, terwyl Dominé by Oom zat te praaten. Heb je er al van gehoord? vroeg zy; en voor ik antwoorden kon, ging zy dus haastig en schommelig voort: ‘Daar heeft Heftig een brief van zyn Neef den Student gekreegen; die schryft, dat Willem het braaf roert, en met zynen Contubernaal gevogten heeft; doch dat alles wél zal afloopen: dat hy sterk speelt, en met één woord een ligtmis wordt.’ Ik hield my, of ik het niet geloofde, en pleitte voor Wim; sprak van zyn goed hart, en van zyn goed gedrag. Zy wierd boos, en zei, dat Heftig het gaarn aan uwe Moeder zoude zeggen; dit raadde ik haar zo af, dat zy my beloofde het te zullen beletten. Hier mede hoop ik aan uw oogmerk voldaan te hebben. Ik kan er niet meer over schryven, zo smart het my. Lieve meid, maak toch alles goed. Ik beef, als uwe Moeder dit zal hooren; 't is te sterk voor haar! Uw Brief smaakt my heel wel. Indien het u ernst is, (dat ik nog niet weet,) verander dan van gedrag, hoe eerder hoe beter. Ik ben altoos   Uwe Vriendin,   p. renard.
wolf016will01_01_64_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 66, "section": 1 }
Hoogstge-eerde vriendin! Veele myner aangenaamste dagen ben ik verpligt aan uwe raadgeevingen en vriendschap: het is des billyk, dat ik u daar in deel geeve. Als ik aan u schryf, dan is het bykans, of ik my in uw altoos nuttig gezelschap overbreng. Hoe aangenaam is het gedenken aan dien tyd, waar in onze vriendschap een begin name; en hoe herinner ik my dan die uuren, die wy by uwe Tante de Vry zo kommerloos doorbragten! Wat is er in de zes- en- twintig jaaren al gebeurd! Toen gy van Woonplaats veranderde, leed myn gevoelig hart zo veel, dat niets dan uwe Briefwisseling my konde opbeuren; en dat, hoewel ik met mynen waardigen Jan Leevend zo gelukkig was, als men in een onvolmaakt leven zyn kan. Na zyn voor my aandoenlyk afsterven, wierd myn staat zorgelyk; een zwaar kantoor, en twee kinderen, die hunnen Vader zo hoognoodig hadden! Zy waren niet zeer geschikt voor elkander; en ik moest veel voorby zien, om toch rust en vrede te houden. Met het meerderen hunner jaaren kwamen hunne karakters sterker uit. Daatje was geheel du Ton; en dat, hoewel zy zeker veel verstand heeft, en veel weet. Haar gedrag, hoe los en coquet het ook schyne, is echter in de daad onberispelyk; maar zy maakt zich van alles een spelletje: en de jongelui zyn zo op haar gesteld, dat zy waarlyk al mag doen, wat zy wil; zy is echter niet fraai. Met Doctor Töller heeft zy eenige maanden veel geloopen: hoe zy hem dulden kon, weet ik niet; nu zyn zy kwaade Vrienden. Hy ging hier onlangs voorby, zonder haar te groeten: uwe dienares, Hans Dondergoud, zei ze, terwyl zy spottig over het horretje keek. Ik kan zo moeilyk worden over dat geeven van aliassen; maar zeg ik wat, dan weet zy my zo mal te antwoorden, dat ik zelf lachen moet. Nu vrydt de Heer Ryzig naar haar; die party is zeer naar myn zin; maar 't is nog vroeg. Myn tweede Huwlyk droeg uwe byzondere goedkeuring niet weg; maar de man was onberispelyk, en hy deed my zulke edelmoedige voorslagen voor myne kinderen, dat ik besloot om myn lot in zyne handen te stellen. Eerst moest ik myn Zoon uit myn huis zenden; maar dit beklaag ik my geenzins; hy gedraagt zich wel, en studeert naarstig: maar met my-ne Dogter schikt het niet. Gy begrypt, dat zy vier- en- twintig jaar, en dat myn Man haar Vader niet is. Alle daag loopt zy uit, of kyft met hem, dat het rookt. Hy zegt: ik wil dat zo; en zy zegt: ik wil nooit uwen wil doen. Zy houdt haar woord; hy moet koop geeven. Zy betert zich echter sterk van veele dwaasheden. Zy bezoekt haare Tante niet meer; dit is my zo aangenaam als onbegrypelyk. Kon zy mynen Man wat believen; maar, ja! dat niet; om al wat hy in de Waereld heeft. Zyn Neef, die by hem op het Kantoor is, staat my niet aan; hy heeft gebreken, die ook aan jonge lieden niet eigen zyn, en des minder te excuseeren. Hoe gerust is het voor my, dat myn Zoon by zulke fatsoenlyke lieden inwoont! Ik heb hem zelf gebragt, zo als hy aan uw Zoon zeker gemeld heeft. Nooit zag ik zulk een zedig beminlyk Meisje als Juffrouw Roulin. Dominé Heftig heeft my zeer verpligt door zyne recommandatie: Willem kon nergens zo veilig zyn als daar. Alle myne uitzichten helderen des al geduurig meer op. Myn Man is omtrent my zeer wel; en als myne Dogter eens zal getrouwd zyn, zal myn leven nog ongestoorder afloopen. Verblyd u des, myne Vriendin, met my: waarlyk, van Oldenburg is geen kwaad mensch; hy heeft alleen lastige gebreken voor elk, met wien hy omgaat; maar ik heb geene reden om over hem te klaagen. Myne Kinderen moesten ook, al was het slegts uit erkentenis, wel wat inschikkelyker zyn; maar zo zyn zy beide; niet het minste belangzuchtig. - Wim schreef my voorleeden week, dat hy wat koortzig was, en gevallen heeft: indien er zwarigheid ware, zou Juffrouw Roulin zeker, zo als ik haar verzogt heb, schryven. Hoe gelukkig, myne waarde Vriendin, zyt gy, ook in uwe Kinderen! Uw Zoon is reeds een gevormd karakter; bedaard, zedig, niet misdeeld van verstand, en uitgerust met zwakke zeer gehoorzaame driften. Uwe Chrisje ... ô myne Vriendin, indien immer de beste opvoeding schoone gevolgen had, in haar ziet gy die op de beste wyze. De Hemel zegene de keuze, die zy eens doen zal: wie zou zich niet gelukkig achten in haar Schoondogter te noemen? Wim heeft my zo veel goeds van Juffrouw Veldenaar verhaald, dat ik zeer verlang om dat beminlyk Meisje nader te leeren kennen: en die is uwer Chrisjes hartvriendin. Myne Dochter deed zulk eene goede keuze niet; haare Vriendin is noch wyzer noch beter dan zy zelf; zy schynt my echter met achting te behandelen, met onderscheiding zelf. Als Pauwtje een brief uit Leiden krygt, meld het my eens: maar Wim zal wel weer frisch zyn. (Ik heb hem geschreeven.) Ik ben altoos   Uwe waare Vriendin,   c. van oldenburg, gebooren burlet.
wolf016will01_01_65_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 67, "section": 1 }
Waarde Helder! Dewyl ik my wat koortzig gevoel, (mooglyk is dit wel het gevolg van eenen val, die my een weinig bezeerd heeft,) blyf ik t'huis, en zal eenige uuren besteeden met het beäntwoorden van uwen Brief. Laat ik maar beginnen. Toen ik uwen laasten voor de eerste reis lugtig overliep, dagt my, dat myn Helder een weinig jalours ware over myne vriendschap met den Heer Jambres. 't Scheen my toe, dat gy zelf hem ergens van verdagt hield. Ik las nogmaal, en toen zag ik, dat gy dezelfde liefhebbende getrouwe Vriend waart, waar voor ik u altoos kende; het geen gy schryft, is waarheid; die waarheid past gy alleen op mynen Vriend niet wel toe. - Laaten wy dit eens wat nader onderzoeken. Wanneer een denkend mensch, geschikt om wat groots te worden, zyne intreede in de waereld doet, is hem alles nieuw, vreemd; alles treft, roert, verbaast hem. Nu dwaalt hy eens in den rykdom der schepzelen; dan staat hy verwonderd over het geen er daaglyks gebeurt, en nog kan gebeuren. Hy leert zich zelf kennen, zyn maakzel, zyne vermogens, zyne driften, zyne zwakheden, zyne uitzichten, zyne ontwerpen, zyne teleurstellingen; hy zinkt weg in de overdenkingen van zyn eigen geest. Overal ziet hy schoonheid en wanvoegzaamheden, orde en verwarring, door elkander vermengd. Nader in het oorspronkelyke zyns eigen wezens doordringende, ontdekt hy de heerlykste brokken eener (om deeze leenspreuk te gebruiken) heerlyke bouwörder; uit de gebroken ruïnes beöordeelt hy het verwoeste gesticht. Hy denkt voort. Wat al strydigheden, in en buiten zich zelf! Wat, vraagt hy aan zich zelf, moet ik toch denken? Deeze Tooneelen, wy zelf, zyn het voortbrengzel van een aanbiddelyk hoogst-volmaakt weezen! dit alles valt voor onder het alziend oog van de hoogste goedheid, de volkomenste recht-vaerdigheid; van éénen god! Nu kan hy even min het gewrocht met zich zelf als met zynen Maaker overëenbrengen. Hy denkt door; alles wordt onduidelyker. Hy moet of tegenstydigheden zien, of zyn oog sluiten: Hy ontfing evenwel de bekwaamheid om op te merken. De alledaagsche mensch verwondert zich nooit; hy ziet niets, hy hoort niets, dan zo als het lieve Vee alles hoort en ziet; hy denkt even zo weinig by dit alles. Daaglyks hoort hy de woorden: orde, schoonheid: hy zegt ook: orde, schoonheid. Wat die zyn? waar hy die vindt? vraag hem niets meer; hy kan u niet antwoorden. De wyze hoort niet, ziet niet, merkt niet op, gelyk de onkundige; niets is zo onderscheiden. Alle menschen zien een appel vallen; Newton ziet een appel vallen, hy denkt er by; en zie daar! Newton bouwt zyn zo verbaazend als waaragtig stelzel. Myn Heer van Oldenburg zou hem zien vallen, oprapen, bezien, en hem opëetende alleen zeggen: hy is lekker. Wat zal de denkende Nieuwling nu beginnen? na dat hy van zyne verbystering wat bekomen is. Zal hy de waereld laaten, zo als hy die vindt; of poogen den Schepper te verdeedigen? Hy gaat aan 't werk: zyne levendige verbeelding is hem behulpzaam. Hy verandert, verzet, slegt hoogtens, vult afgronden, droogt poelen en meeren, plant hoven, bezaait met nuttig graan gronden, der zee ontwoekerd, bevolkt zyne bosschen en weiden met tam gedierte. Geen roofnest blyft in stand; geene aardbeevingen, geene onweeren, geene ziektens, geene misdaaden. Hy treedt een met geboomt beplant heuveltje vreedig op, ziet met genoegen zyn werk: zie, nu is alles onde - schoonheid. Hy wordt bekend in het uitgestrekte ryk der driften. Hy vindt er haatelyke, en bekoorlyke: nyd, wraak, gierigheid, wreedheid, geweld, onrecht. Hy is nog zo onbedorven, als toen hy uit de hand der Natuur kwam ..... zyn hart krimpt in zich zelf op, zyn borst is beklemd; stille traanen stygen in zyne aandagtige oogen, hy beeft van aandoening..... Ach, hy ziet, dat op den wenk van eenen, millioenen menschen vermoord worden. Hy treedt overal in bloed! in menschen bloed - in het bloed zyner medebroederen, - Kinderen van den zelfden Hemelschen Vader! Hy klimt met moeite over onuitzienbaare ruïnes van verwoeste steden, vernield door gekroonde Monsters. Geheele Provintien leggen woest. Kan hy zich zelf geloven? Helaas, hy ziet, hy ziet, dat men menschen verkoopt, om ze op een slagveld te vermoorden, om ze in keetens te slaan, en wreedheid en gierigheid tot slaaven te bezorgen!.... Hy heft zyne beschreide oogen ten hemel en zegt: ô God! kont gy een nero, een borgia, een augustus scheppen? kan de Vader van allen zien, dat de deugd lydt, dat de boosheid haar bedroeft, haar het leven bange maakt! .... Nu schopt hy, terwyl zyne wangen gloeijen en zyne oogen schitteren, geheel in vuur door de edele menschenliefde, snoode Vorsten uit hunne misbruikte troonen; hy verbreekt scepters, hy ver-trapt kroonen en diademen. Hy ontboeit de slaaven, hy bluscht de brandstapels uit, hy verdelgt de boosdoenders. Alle menschen zyn gelukkig, want alle menschen zyn vry! Natuur is zyne Godheid. Gezag? het is er niet: ook niet het Vaderlyke! Hy staat stil, hy ademt ruimer; alles is nu goed! Maar! zyne ontroerde verbeelding bedaart. Zy wykt voor opmerking; de ondervinding geeft hem haare hand, hy ziet: hy is minder voldaan over zyne waereld! Hy bemerkt zwarigheden, die en in grootte en in getale de voorige opweegen en te boven gaan....... Hy zwygt; hy berispt niet meer; - maar waarom is dit alles zo? ..... Gelukkige verscheidenheid! gelukkige meerdere en mindere omstandigheden! Hoe begunstigt gy den opgang der kundigheden! Hoe noodig zyt gy in het burgerlyke, in het huishoudelyke leven! Wie zal nu, terwyl de Wysgeer denkt, voor zich en voor andren denkt, voor hem en voor andren de noodzaakelyke bezigheden verrichten? Wie zal ploegen, zaaijen, oogsten? Wie zal voor hem bouwen en spys bereiden, wie hem kleeden? Daar moeten des onderscheidene bekwaamheden zyn: grootere en mindere zielsvermogens en lichaamskragten. Waar blyft nu de volmaakte gelykheid? Laat hy zyne waereld nog duizendmaal verschikken, nooit zal zy beter geschikt worden ter woon-plaats van weezens, zo als wy thans zyn. Altoos blyven er zwarigheden, duisterheden, tegenstrydigheden. Hy leest. Hy doorzoekt de boeken der beste Philosoofen. Hy verwart nog meer. Hy vindt zwarigheden of niet aangeroerd, of onvoldoende beäntwoord; hy besluit, dat die niet op te lossen zyn. Kan hy nu een stelzel aanneemen, zo vol onoplosbaars? Hy ziet zo veel onbeweezen - zo veel onbewysbaar. Men zegt hem wel, dat hy daar in moet berusten; dat onze vermogens zeer bepaald zyn; dat wy hier niet in het waare gezichtpunt staan. Maar hy beweert: het geen men my niet kan bewyzen, ben ik onverpligt aanteneemen. Gezag? wat is gezag by een denkend mensch? Een harssenbeeld. Is het, myn waarde Helder, nu te verwonderen, dat zo een man zich zelf afmat, verteert, in zyne jeugd veroudert? Leeft hy nutloos, om dat hy alleen den aandagt opwekt? Is dit niet de eerste stap tot ontdekkingen? Hy, die aantoont, dat de grondslagen van een groot gevaarte waggelen, doet die geenen dienst aan het menschdom? Bedenk dit eens nader! zal ik ooit naar iets gaan zoeken, dat ik meen te bezitten? Hy zoeke des waarheid; zy zal zich laaten vinden; zo, niet? wat belang kan hy er dan by hebben? Dan is zy voor den mensch niet geschikt, en alles blyft duister. Veröordeel des Jambres niet. Hy ontwikkelt myn denkend vermogen; hy toont my, wat ik worden kan, indien ik wil, - wat men van my te wagten hebbe. - Zyt gy nu niet wat beter over my voldaan, en ook over mynen Vriend? Altoos   Uw oprechte Vriend,   w. leevend.
wolf016will01_01_66_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 68, "section": 1 }
Waardste jonge dame! Ik heb my eerst wel willen verzekerd houden, dat de goedkeuring, waar mede ik u voor omtrent twee jaaren beschouwde, geen voorbygaand behagen, geen smaak alleen ware, voor ik de vryheid konde neemen om u te zeggen: ik bemin u, Juffrouw Veldenaar! Deeze belydenis zoude onze fraaije moderne Dames mooglyk wat plomp, wat zeg ik? zeer impertinent voorkomen. Maar zo ben ik! en gy kunt eens in my te kennen zo veel belang stellen, dat ik het my tot eenen pligt reken, my zo te doen zien als ik ben. En ik geloof, dat een verstandig wel opgevoed meisje niets beledigends daar in kan vinden, dat een eerlyk eenvoudig man zegt: ik bemin u! Mooglyk zult gy niet genoeg op my gelet hebben, om u te kunnen herinneren, wie ik ben, dan in naam. Ik zal u des melden, dat ik reeds twee- en- dertig jaar ben, en niets noch in myn voorkomen, noch in myne manieren, noch in myne kleding, heb van den bevalligen beuzelaar. Ik ben welgemaakt genoeg, groot, en was nog nooit onpasselyk. Ik ben een man van eer, vrees God, bemin myn Vaderland, lees veel, en denk gaarn. Myne middelen zyn aanzienlyk, myn adel is oud en welbeweezen. Thans ben ik Kolonel; of ik tot hooger post zal geroepen worden, weet ik niet; ik ben een Vries, en weet niet, wat dat toch zy, zyn hof te maaken. Ik verkies u uit achting, en zal u met al de liefde van een rechtschaapen Man hartlyk beminnen; doch het u mooglyk niet eenmaal zeggen. Geenzins, om dat ik zoude gelooven, dat liefde eenen Soldaat weinig voegt; neen, op myn woord, (ik vloek nooit, dat laat ik voor het groot en klein canaille;) op myn woord, dat denk ik niet. Maar ik spreek nooit veel over iets, dat ik met daaden kan toonen. Ik heb eenige styve eigenzinnigheden; en ik durf u niet belooven, dat ik die allen zal kunnen afleggen. Over de pligten der Getrouwden denk ik zeer ouwerwets. Hier uit kunt gy opmaaken, dat ik geen man van de mode ben. Ik denk, dat een Man zyne Vrouw lief kan hebben, al offert hy juist alle zyne verkiezingen niet op aan haaren smaak. Complimenten over uwe schoonheid maak ik u niet; gy kunt des verzekerd zyn, dat gy aan myn hart behaagt. Dit moet ik u echter eenmaal zeggen: nooit zag ik een meisje, dat my, zó als gy daar gaat en staat, spreekt en zwygt, dermaate bekoorde! juist zo als gy zyt, zoude ik u verkiezen! Indien ik voor lang had kunnen weeten, dat ik waarlyk beminde, gelyk ik nu dit weet, ik zoude u voor veele maanden eenen brief, als deeze is, gezonden hebben. Maar hoe konde ik dit weeten? Mooglyk, dagt ik, behaagt deeze beminlyke Dame my alleen meerder dan anderen, die ik nu ken; is dat genoeg om haar, om my zelf gelukkig te maaken? Waarlyk, er is meer ligtzinnigheid dan ontrouw in de waereld. Smaak en liefde laaten zich niet schielyk onderkennen. Smaak is veranderlyk, maar liefde zo standvastig, als de eeuwige grondslagen der deugd en reden. Hoe treurig moet het echter zyn, als men te laat ziet, dat men zich bedroogen heeft; dat men eigenlyk niet bemint! Hoe lastig moet het huwlyks-leven worden, wanneer pligt, en die alleen, alles afdoet; als ons gevoelig hart zo koud, zo werkloos blyft..... Ach, dit denkbeeld is ysselyk! Nu, nu, myne waardste, myne beminlyke Veldenaar, kan ik u zeggen; ik bemin u! Noch tyd, noch afstand, noch verkeering in de groote Waereld, hebben my doen veranderen. Ik zag schooner, aanzienlyker, ryker Dames; dit beken ik: maar, zeide ik dan, dat lieve meisje is nog oneindig meer voor my: om op myne wys gelukkig te zyn, begeer ik haar niet anders. Indien gy niet meer vry zyt; dat ik niet kan hoopen, ik zou het met aandoening - met smar-te hooren. Is het zo? vertrouw my dit toe. Kan ik uw Man niet worden, uw Vriend blyf ik - moet ik blyven. Is uw hart vry? Gy zult zeker deezen aan Myn Heer en Mevrouw Veldenaar communiceeren; ik verzoek het ernstig, dat gy dit doet. Een jong Meisje haaren Ouderen te ontsteelen is by my zulk een schelmstuk, dat ik hem, die myne Dogter had willen verleiden, en my bedriegen, zoude doen ophangen. Uw braave Broeder is myn Vriend; ik heb geen ander. Hy verdient deeze uitzondering; hy is der opvoeding hem gegeeven waardig; niets is gelyk aan myne achting voor zyn hart en verstand beiden. Iets is er in hem, dat my verdriet, om dat het hem nuttelooze kwellingen veröorzaakt. Hy bemint hoopeloos: dit is dwaasheid; dit zal hem ongelukkig maaken. Kan het ook eene verdienstelyke Vrouw welgevallen, dat een eerlyk gevoelig Man om het gemis van haar hart wegkwynt? Als gy my gezegd hebt, dat uw hart vry is, zal ik zo rasch mooglyk overkomen. Beproef dan, myne waardste, of gy uwen Sytsama nog nader dan door de vriendschap met u zult kunnen verbinden! Beval ik u niet; ook zonder dat gy kunt zeggen waarom, het zal my smarten - zeer smarten, maar wat kan ik doen? Het voorbeeld uws Broeders, dat ik afkeur, volgen! Overweeg alles: overleg met uwe Ouders alles; en wat gy ook zult besluiten, verëer my met een openhartig antwoord. Dit nog: ik ben meester van myn lot, hang van niemand af, behoef alleen beleefdheidshalve te zeggen, zo doe ik. Groet voor my Myn Heer en Mevrouw Veldenaar met alle mogelyke achting. Met gevestigde liefde blyf ik   Uw ootmoedige Dienaar,   u. van sytsama.
wolf016will01_01_67_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 69, "section": 1 }
Myn waarde vriend! Hoe verbaazend is de afstand tusschen u en myn Vriend Jambres! Om alles, dat er in de waereld is, vertrouwde ik hem niet toe, het geen myn hart my verwyt voor u geheeld te hebben; en evenwel, hy is een eerlyk bescheiden Man; maar dit is niet voldoende om myn geheel hart te ontsluiten. Ik moest u reeds alles gezegd hebben; dit denkbeeld drukt my. Ik ga er my van bevryden, en u alles zeggen. Myne onpasselykheid heb ik my zelf op den hals gehaald. Ik heb met den schurk, myn contubernaal, gevogten; de deugeniet wilde noch zyne lastertaal inhaalen noch trekken, maar my als een gemeenen jongen met zyne rotting afrossen; daar op heb ik hem zyn stok ontwrongen, hem half lam geklopt, viel, heb my aan myn hals wat gekwetst door het vallen; hier by kwam wat koorts, en ik was verpligt eenige dagen het huis te houden. De oorzaak van dit geweld zal ik u mededeelen; dan zult gy myne genoomen wraak goed, immers niet afkeuren. [De Heer Leevend verhaalt hier het voorgevallene, 't welk den Leezer reeds bekend is uit den Brief van zyne party; hierom ligt ik dit verhaal uit deezen.] Zo is de zaak gebeurd; ware dit alles, wat ik te melden heb, ik zoude het hier by laaten berusten. Dus verre kunt gy deezen, is het nodig, communiceeren; maar moet gy verder leezen, noem dan, dat beveel ik u, den naam van Mejuffrouw Roulin niet. Hier op vertrouw ik. Het geen ik gevreesd heb, is waar. Lotje, het beminlyk, gevoelig, het deugdzaam Lotje bemint uwen Willem! Gevreesd! Dit verstaan geene ordinaire jonge lieden. Wat ligt my daar aan geleegen? Myn Helder verstaat my. Ik ben zo zeer de Vriend van dit engelagtige Meisje, dat ik my zelf zoude haaten, zo ik vermoedde het allerminste gedaan te hebben, waar door de rust van haar onschuldig hart verbrooken is! Ach, Helder, hoe moeilyk zal nu myn lot worden! Weet op eenmaal dan maar alles: - Ik kan Lotje niet beminnen. Ik beminde uwe Zuster, reeds voor ik wist, wat liefde ware. Zy is niet voor my! - Grieft my maar zo niet; ik weet het immers, Helder; doch wat gevolg heeft dit? Om my 't leven niet ten last te maaken, studeer ik tot afslovens toe in de moeilykste weetenschap-pen; en hier in heb ik in mynen Vriend Jambres een allerbest Leidsman. Lotjes liefde is niets dan aandoenlyke liefde, die uit het hart onmiddelyk voortstroomt; die den mensch niet kan vernederen, en des te gevaarlyker kan worden. Flaauw wordende door het verlies van bloed, sloot zy my machinaal in haare armen, terwyl haar eenige woorden ontglipten. Ik schrikte: zy zal het gemerkt hebben, dat ik schrikte. Wat moet er, op dat tydstip, in haar hart zyn omgegaan? .... Met vervoering van droefheid en liefde sloot zy my eenige oogenblikken in haare tedere armen.... Helder! hoe gevaarlyk kan een Lotje worden voor uwen aandoenlyken Willem! Wat is onbeschaamdheid, wat zyn streeken, die slegts onze dierlyke driften oproepen, by het zedig neergeslagen oog, den zagten roozengloed, de wegdryvende trekken van een deugdzaam Meisje, dat ons bemint? dat geheel liefde, geheel bevalligheid, geheel stil is? dat liever stierf, dan der deugd voorbedagt ontrouw wierd? Breng my op de tooneelen der ondeugd! Wellust en schoonheid bieden my vry haare zwymeldranken! Myne ziel is niets dan afgryzen, dan walging; myn hart is als ys, indien het niet klopt door verontwaardiging op het haatelyk gezicht deezer schandvlekken der Vrouwen - der Mannen, moest ik zeggen. Hier valt niet te stryden! Maar dit is hier het geval geenzins. Ik zal zielinneemende minzaamheden, kiesche Vrouwelyke zoethartigheid, zwygende, lydende liefde moeten dulden. - Ik zal het zuiver, het doorwond hart van myne Lotje voor my zien heigen. Ik zal een schitterend minnetraantje in haare schoone oogen zien opkomen; eene lieve tedere hand, ook tegen haaren wil aan, zal my zedig aanraaken: Mooglyk dat ze een vlugtig kusje Haastig op myn wangen tikt. ô Myn Vriend! En ik zal onbekwaam zyn haar te beantwoorden! Ook, ofschoon de beminde van myn hart my niet genoeg reekent, om aan my te denken ... Helder, begrypt gy wel, wat er voor my te doen moet vallen? Zeg niet: vlied, indien gy vreest. Ik vrees niet, zo lang ik in het binnenst van myn hart die sentimenten van eer gewaar worde, waar door myne Lotje thans zo veilig by my is als by haaren Vader. Zo ik niet beminde - dan!..... Wat is de mensch, die denkt en voelt? Maar ik bemin; ik bemin met de grootste drift. Zoude ik dan zulk een Duivel kunnen zyn, dat ik een oogenblik genot, niet eens myne behoefte, zoude wegsteelen, ten koste van de eer, de rust, mooglyk het leven myner dierbaare Lotje? Zy, die, voor zy my kende, niet zwak was. - Daar ik des gerust ben van myne zyde, zoude ik dan haar een byzyn ontneemen, dat alles voor haar geworden is? Gy weet niet, hoe zy my bemint; zy zelf weet het, helaas, niet. Toen ik haar den morgen, na dat ik flaauw in haare armen was, aansprak, steeg haar het bloed in 't aangezigt; en zy ondernam niet my eenmaal aan te zien. Wel, hoe naauwgezet moet dat Meisje denken, 't welk zich dus schaamt, om dat zy my, haar Vriend, omärmt heeft, by zo eene moeilyke geleegenheid! Ik durfde haare hand niet vatten, en durfde het ook niet laaten: ons gesprek was zeer styf, zeer kort, zeer afgebrooken. Haare verleegenheid, die zy poogde te verbergen, deed my uit bescheidenheid weg gaan. Dit blyft zo. Wat zal ik doen? zal ik haar zeggen, dat ik weet, hoe zy over my denkt? dat ik eene andere bemin? Is dit voor een edelaartig Meisje te dulden? Kan ik haar, in haare eigen oogen, verlaagen? Wat moet ik doen? En als ik overweeg, dat haar goede naam om mynentwil beleedigd wordt - dan ben ik woedend, dol, raazend; dit is voor my een helsch denkbeeld! Ik heb de volmaaktste vriendschap voor haar; ik kan vergelyken, want ik bemin. Welke overeenkomst is er tusschen die aandoeningen, die myn trillend hart overstroomen, die myn geheele weezen oplossen, wanneer ik aan uwe Zuster denk, en die, welke ray zo streelende vergenoegen, als ik my deeze Engelin verbeelde, zo als zy my in eenvoudigheid bemint? Twyfelt gy nu, of ik ben   Uw Vriend,   w. leevend.
wolf016will01_01_68_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 70, "section": 1 }
Myne eenige vriendin! Zedert ons vertrek naar Beekenhof bepaald is, vallen my de dagen jaaren: myn verlangen, om u weder te zien, is onbeschryflyk: het overtuigt my, hoe dierbaar gy aan myn hart zyt. Wat is dat verrukkelyk! Ach! u te beminnen, verheft myne eigene ziel boven haar peil. Gy, die de taal der vriendschap kent, zult my ten vollen verstaan. Myn hart is zo vol; ik weet niet hoe te beginnen; ik moet u evenwel alles schryven; want alleen het geen ik gewaar worde te dragen, tot ik het onuitspreeklyk geluk heb van u te omhelzen, is my onmooglyk. Pauw heeft een brief uit Leiden, van zynen Vriend Leevend. Eerst nog; (ei, ik ben wat verward, ben ik niet, Lieve?) moet ik zeggen, dat wy by gerucht gehoord hadden, dat de Student Leevend een Breteur en Lichtmis begon te worden, en nu om een Meisje van plaisier met een aanzienlyk man geduëlleerd had; dat hy gewond, en zyn party ook gekwetst was. Dit verhaal bedroefde ons allen; ook om Mevrouw van Oldenburg, die onlangs eenen brief schreef, overvloeijende van genoegen over haar Zoons goed gedrag en naarstig studeeren. Wy vreesden, dat er iets aan was; om dat Willem aan Helder geschreeven had, dat hy door eene kleine onpasselykheid het huis hield, en een kwetzuurtje aan zynen hals had, door eenen val veroorzaakt. Wy hoopten het beste. Papa zweeg. Daarop krygt myn Broêr weer een brief, dien hy of verzoek van Mama voorlas, zo verre hem dit door zynen Vriend was toegestaan. Hoe vindt gy die bepaaling, Coosje lief? Dat zy zo! Hier uit zien wy, dat de zaak zeer vergroot is. [Hier verhaalt Juffrouw Helder dat gedeelte van den Brief, betreffende het voorval met Goudenstein.] En nu komt het my in gemoede voor, dat Wim niet anders kon gehandeld hebben. Het spyt Mama; maar ik merk niet, dat zy het zo afkeurt als myn Vader: zy zal haare Vriendin op haare bedaarde wys daar van verwittigen. Dit voorval, myne Coosje, is my ten uitersten onaangenaam. Wat heeft hy het ook zo voor een ander op te neemen? niet waar? En wie is die braave Juffrouw? Het zal immers de zedige, de lieve Juffrouw Lotje niet zyn? Dan wensch ik eens, dat zy het ware; dan weer hoop ik, dat het elk braaf Meisje zy, haar uitgezonderd. Ik bloos niet. Myn hart klopt ook niet. En - evenwel, hy was altoos zulk een lieve Willem; zyn hart was zo oprecht, zo goed, zo aandoenlyk. Nooit beleedigde hy iemand. Is 't wonder, dat hy, zo getergd, zo geaffronteerd, van zich tast? Veronderstel, dat het over Juffrouw Roulin zy; uit welk beginzel verdeedigt hy haar - uit pligt - uit gevoelens van eer? Is het zuiver uit billykheid, Coosje? Ik vrees, of zo gy wilt, ik denk, dat er meer agter schuilt! Spyt het u ook niet, Liefde, dat dit is voorgevallen? Uwe aanmerkingen over de schoonheid, en over de geschiktheid om die te zien, zyn juist. Ik ontken niet, dat ik ook zeer wel zie, dat ik niet lelyk ben; dit te ontkennen waar dwaasheid; ik weet, dat ik zeer veel goederen te wagten heb; doch dit te weeten, maakt my noch dwaas noch verkeerd genoeg, om my daar op airs te geeven. Wat is broozer dan de schoonheid? En ons leven? 't is een bloem. Rykdom kan zich vleuglen maaken: Aanzien is een schittrend niets. Geeven zy ons, by die denken, Wel de minste waarde? ô neen. Zoude ik my op iets verheffen, Ze verganklyk, zo gering? Dat ik, nog geen twintig jaar, daar over zo billyk denke, daar voor ben ik u en myne Mama ten hoogsten verpligt: mooglyk zoude ik anders niet wyzer zyn dan andren. Ik heb reeds zo dikwyls ondervonden, dat myne Vriendin de zeldzaame gaaf heeft, om zulken, met welken zy verkeert, (reekent zy zich dit der moeite waardig,) mag ik het zo eens noemen, tot in het grondformeerzel hunner ziel in te zien; en dáár hun oorspronkelyk karakter te ontwikkelen; ook in weerwil der bekleedzels, die men goed kan vinden daar over te leggen; anders zoude ik, het geen gy met opzicht tot Leevend zegt, voor een plaagerytje opneemen, en my verblyden met uwe blymoedigheid. Nu zoudt gy my wel in verwarring brengen..... Hy is nog zo jong, twintig jaar; neen: nog niet; hy moge zulk een voordeelig voorkomen hebben, hy is nog maar een jongeling. Ik verbeelde my, dat liefde geheel iets anders is: altoos heb ik gehoord, dat zy, gelyk aan een electrisch vuur, oogenblikkig werkt, en ons geheel weezen zo geweldig aanstoot, dat men niet behoeft te vraagen: bemin ik? Zulk eene gevaarlyke, onberedeneerde drift ken ik in 't allerminste niet. Gaarn zie ik hem, gaarn heb ik, dat hy hier is; maar dat is nog een overblyfzel van die kinderlyke gemeenzaamheid, waar mede wy altoos te samen speelden, en in alle onze kleine vermaaken deelden. Gy weet, dat myn hart zeer bestendig is. Kan dit dan anders zyn? Indien hy minder, vry scheen, dan gy wagtte, kan dit wel ontstaan uit de waare welleevendheid, welke hem, ook als hy tot dartelheid toe vrolyk is, nimmer begeeft? Hy heeft voor u zo veel liefde en achting; Pauw heeft zo den slag niet, om met Meisjes om te gaan; kon Wim dan, zo in 't wandelen als in gezelschap, veel tête à têtes met my gezogt hebben? Het geen hy over myne oogen zeide, was galant; maar zou een Willem Leevend niet in staat zyn, om een Meisje eene galanterie te zeggen? Niets, dunkt my, is gemaklyker. Het Miniatuur is wel getroffen: hy is grootsch en bekwaam: dit voldoet. In ernst, Coosje, Paauw heeft het weg. Ik heb Mama eens hooren zeggen, dat denkende menschen, als zy niet geheel ongevoelig zyn, de Natuurlyke onderdaanen der Liefde zyn. Vieren- twintig jaar, en nooit bemind! Gy hebt dat electriesch vonkje ontwikkeld. Myne Ouders roemen zyne keuze. Evenwel, Mama zegt tegen my in vertrouwen, dat myn Broeder nog al zo de man niet is voor eene Juffrouw Veldenaar; en Chrisje zegt: Amen. Hy is wel, en goed, en braaf, en al wat iets meer zy; maar myne Coosje!... Neen: dat schikt niet. Ja, wel kan ik my den Kolonel herinneren, als ook, dat hy geene oogen scheen te hebben dan voor myne Vriendin. Vaarwel, myne beminde Veldenaar: ik ben   Geheel de Uwe,   c. helder.
wolf016will01_01_69_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 71, "section": 1 }
Zeer waarde vriendin! Met veel blydschap zie ik uit uwen laatsten Brief, dat gy thans zo veel reden hebt om content te zyn. Ik neem, weet gy, in alles, wat u betreft, een vriendlyk deel. Ik houde den Heer van Oldenburg voor een verwaarloosd karakter; hy is dit niet alleen. Veelen zouden hupsche lieden worden, indien zy in de regte handen vielen, welke nu slegts te dulden zyn; en aan hun leven ook zeer weinig hebben. Ik voorzie, dat gy nog wel eens den grootsten schat, Huisselyke rust, op zeer billyke voorwaarden zult weder krygen. Het karakter uwer Dogter heeft zeer veel van het geen gy haar toekent, maar zy heeft ook veel goeds en een gezond oordeel: zy bespot die dwaasheden, die zy mede doet, meer om dat zy in den kring is, dan wel om dat zy zich vermaakt. Zy heeft dit met veele geestige meisjes gemeen, dat zy knaapen, die zy veracht, voor den gek houdt. Ik keur dit wel af; doch hoe zot moet evenwel, by voorbeeld, een Moffe Doctor zyn, als hy met eene Juffrouw Leevend durft aanleggen! Zy heeft, toen zy een jong Meisje was ten minsten, iets zo schalkagtigs, zo satiricqs in haare trekken; het opslag haarer oogen kan zo veel zeggen. En dat zien die jonge lui niet eens. Geloof my, zy zal den Heer Ryzig met achting behandelen; aan wie hapert het dan, dat zy zo stout, zo dartel ware? Geluk, myne Vriendin, met dit aanstaande Huwlyk. Het zal evenwel nog zo rasch niet gesloten worden, denk ik? Haar hart is niet ongevoelig; men kan des met beleid alles wat goed is wagten. Zy heeft, uit ik weet niet welk een onvrouwlyk grondbeginzel, alleen zich ingebeeld, dat er in ongevoelig te zyn iets wel heel fraais ligt. Zy nam den schyn daar van aan; en als het haar te sterk wierd, railleerde zy zo aartig, dat men wel zeer attent moest zyn om te begrypen, dat dit noodschooten waren. Met één woord, Daatje is beter dan zy ons wil doen gelooven, dat zy is; maar zy, en dat stond my altoos tegen, leefde geheel in de Waereld. Nog geheel anders als myne Chrisje, die voor het uiterlyke uwe Dogter niet veel wykt: maar voor Chrisje is dit goed. Ik heb myne byzondere reden, om haar de Waereld te doen zien. Als ik my, zo als nu, bepaal by onze jonge lieden, dan komt my deeze gedagte meermaalen voor den geest: De Voorzienigheid, die alles bestiert, doet geene in 't oog vallende wonderen; alles gaat zeer zagt, zeer na-tuurlyk voort. Zy wil ons de zalige zelfvoldoening laaten, die er ligt in de overdenking van iets goeds door ons verricht. Waar bleef die verrukkelyke bewustheid: ik heb, met een goed oogmerk, wel gedaan; en ik neem voor altoos zo te doen? Zo wy onweerstaanbaar gedreeven wierden, om zo te doen, als wy doen, waar bleef onze persoonlykheid? Zy geeft ons aanleiding en hulp, maar laat het aan ons over, welk een gebruik wy daar van willen maaken. Hier door zyn wy aanspraaklyk; want wy zyn vry. De Schepper heeft ook zorg gedraagen, dat de kiemen van al, wat goed is, niet gemakkelyk verstikken kunnen. Meermaalen ontdekt het oplettend Moederlyk oog de eerste uitspruitzels eener deugd, die groot kan worden voor God en al het volk. Overweeg dit eens, met opzicht tot uwe Dogter. Ik ken haare byzondere Vriendin niet; maar gy behoort haar te kennen. Verzuim dit niet. Myne Chrisje zoude, zonder eene Juffrouw Veldenaar, nog in lange niet zyn, het geen zy nu wordt. Wy weeten, hoe sterk het voorbeeld op jonge harten werkt. Als nu de beminde Vriendin het voorbeeld geeft, moet het dan niet alle mooglyke indrukken maaken? Ik ken myner Dogters Vriendin in alle haare waarde. Ik houde my verzeekerd, dat Chrisjes gelukkige gerustheid grootendeels daar aan is toeteschryven, dat haar geheele hart vervuld is. Met eene tedere beangstheid ontdekte ik, dat zy een zo gevoelig hart heeft, als immer in eenen maagdelyken boezem klopte. Zo een meisje moet liefhebben: vooral indien zy, zo als Chrisje, wel wat zoude overhellen tot zwaarmoedigheid. Ik gaf Chrisje eene Vriendin; meer had zy niet nodig: het moest echter eene Juffrouw Veldenaar zyn, om my in allen deelen gerust te stellen: want myne Dogter kent haare zedelyke waarde, en zou niet kunnen beminnen, daar zy geene meerderheid, zo wel als zoetaartigheid ontwaart. Waarlyk, Keetje, wy Vrouwen behoorden ons meer met onze Dogters te bemoeijen. Wy moeten tot haar wat neigen, om haar dies te beter tot ons opteleiden. Wy zyn veel al ongeneegen, om met jonge Meisjes omtegaan. Wy zyn deftig genoeg; maar waarom zyn wy ook niet minzaam? Waarom beuzelen onze Meisjes niet vry in ons huisselyk byzyn? Laaten zy zien, dat wy belang in haar neemen; dat wy gaarn eens in haare vrolykheid deelen; dat wy haar ons gezelschap waardig achten. Hier van overtuigd, absenteer ik my niet opzettelyk, als myne Dogter bezoek ontfangt; hier in ligt toch voor hupsche Meisjes iets vernederends; en 't is geen wonder, dat dit geene vertrouwlykheid maakt. Aan myn huis wordt niet half zo veel gespeeld, als aan veele andere. De Kaarten blyven wel eens ingepakt, om dat ik, ongemerkt, iets anders voorstel. Meermaal spee-len zy een gedeelte van den avond muziek, en nog meermaalen zien wy, met ons tien of twaalf sterk, Prenten en Tekeningen. Alles hangt maar af van de wys, waar op men iets doet. De gunstige berichten nopens Willem zyn my zeer aangenaam. Het schynt echter niet anders te kunnen zyn, dan dat groote begaafdheden door geene gedweë driften verzeld worden. Zo gy nog niets weet van zyn Vegtpartytje met zynen Contubernaal, spyt het my, dat ik u daar iets van zeg; maar de kwaadwillige gedienstigheid kan het u mooglyk gemeld hebben; en men weet, hoe zy gewoon is iets te verhaalen. Hoor des, hoe het geval is. Wim heeft van Goudenstein afgeklopt, om dat die van eene braave Juffrouw kwaad sprak; hy wilde hebben, dat zyn party zyne lastering te rug haalde; die weigerde dit, en wilde uw Zoon op eene verachtelyke wys met zyne rotting slaan. Willem schynt, onder het worstelen, gevallen te zyn, en is een weinigje aan zyn hals bezeerd. Alle braave jongens houden Willems party; en dat, vrees ik, wat heel sterk. Wim had zeker beter gedaan, als hy met een verachtlyk stilzwygen het vertrek ware uitgegaan. Maar is dit te vergen aan eenen knaap als Willem Leevend? Men zegt ook, dat hy speelt: maar ook, dat hy naarstig studeert, en geen een Collegie verzuimt. Zoude het niet goed zyn, dat gy hem eens een ernstigen Brief over het een en ander schreef? Hy moet, dunkt my, eens onderhouden worden. Zou Wimpje niet wel wat van Salomons denkwyze hebben, en dus door eigen ondervinding moeten bewoogen worden om eens te zeggen: ydelheid der ydelheden, alles is ydelheid. In zynen Vriend, schynt myn eigenzinnige Pauw ook niet veel smaak te hebben: my is hy geheel onbekend. Myn Zoon begrypt ook niet, hoe het warm gevoelig hart zyns Vriends met zo een Jongman sympathiseert. Ik denk, dat hunne Vriendschap niet buiten den kring eener dorre, bespiegelende Geleerdheid gaat: op het karakter van den Heer Jambres is niets te zeggen. Myn waarde Helder en myne Kinderen verzekeren u van hunne hoogachting, en ik ben onveranderlyk   Uwe Vriendin,   s. helder, gebooren van beek.
wolf016will01_01_70_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 72, "section": 1 }
Wel-edel gestrenge heer! Myne zeer billyke achting voor u doet my iets omtrent u bestaan, waar omtrent ik my zoude kunnen excuseeren; ook dan, als myne geëerde Ouders er niets tegen hadden. Maar men vindt zo weinig mannen u gelyk, dat men verpligt is die te onderscheiden; zo wel om onzen verstandigen smaak, als hun zelf eere aan te doen. Hierom zal ik aan uw verzoek, om een openhartig antwoord, voldoen. Ik geloof, dat gy de Vrouw, die gy verkiest, gelukkig zult maaken, indien gy wél kiest. Was myn hart zo bereekend voor liefde, als voor vriendschap, wat konde ik veel inbrengen tegen eene personeele verkeering met eenen man als Kolonel Sytsama? Myn hart is vry; maar ik heb geene de minste overhelling om van staat te veranderen; en dat wel, al vorm ik my van een op goede gronden voltrokken Huwlyk geene schrikbeelden. Laat ik u vertrouwlyk mogen schryven. Oordeel zelf. De omstandigheden, waar in ik my geplaatst de, beletten my aan een Huwlyk te denken, Myne waardige Ouders kunnen my onmooglyk missen; myne Moeder is zeer zwak, en meest altoos ziekelyk. Daar zyn nog vyf jonge Kinderen, voor welken te zorgen wel zeer deeglyk myn pligt is. Trouwde ik, dan zoude het myn eerste pligt worden, voor en met mynen waardigen Man te leeven, voor zyne Kinderen te zorgen. Hoe ongelukkig zoude ik dan myne familie maaken! Schryft men zo, als men hem, aan wien men schryft, niet zeer onderscheidt? Hou my voor zo eene beuzelaarster niet, dat ik ongeschikt zoude zyn, om het solide karakter eens braaven mans recht te doen! Indien ik myne Sex eenigzins ken, dan mag ik zeggen, dat geen fatsoenlyk verstandig man, om haar te behaagen, zich tot een armhartig petitmatre behoeft te vernederen. Een Jonkertje kan nimmer, om zich zelf, by verstandige Meisjes in aanmerking komen. Konden zulke Meisjes uit wat grooter getal van Sytsama's kiezen, zy zouden zeker zich haarer keuze nooit behoeven te schaamen. Een man van moed en een man van verstand heeft altoos iets verdienstlyks by ons; en dat wel te meer, naar maate wy onze eigen Sex byblyven. In zo eenen man zien wy onzen natuurlyken beschermer en leidsman door een moeilyk onzeker leven. Is hy by dit alles goedaartig, dan weeten wy zeer zeker, dat wy gelukkig zullen zyn: wat spreekt dit in zyn voordeel! Geheel anders gaat het doorgaans. Men kiest een zot figuur, dat noch zyn eigen, noch zyner Vrouws karakter weet te bewaaren, en men is, zo dra men elkander kent, doodlyk verlegen met elkander. Welk een vooruitzicht op een taamlyk draaglyk lot! Uwe wys van beminnen zou my niet ongevallig zyn. Ik zie daaglyks in het allergelukkigste Huwlyk myner Ouderen, dat dit wel de veiligste weg is, om duurzaam vergenoegd te zyn. Het Huwlyk is, naar myn inzien, minder een staat van hevige drifts-vervoeringen, dan wel van stil zielen-vergenoegen. Hoe vinde ik my verëerd met uw bedaard en ernstig onderzoek, of gy my ook waarlyk beminde! Gy zyt een origineel man: hoe meer ik uwe denkwyze in deezen doordenk, des te meer zie ik, dat gy wel denkt. Gy hebt gelyk! Een oogenblikkig behaagen is geen bewys, dat zy, die dit heeft ingeboezemd, verdiensten bezit: maar het wél gevestigd wélgevallen eens verstandigen Mans - welke Vrouw zoude zich dáár niet een weinig op beroemen! Myne waardige Ouders waren reeds door myn Broeder voorbereid om u hoog te achten. Uw brief heeft dat voltooid. Hier uit kunt gy opmaaken dat, indien ik konde besluiten om uwe aanbieding niet aftewyzen, zy dit met genoegen zouden toestemmen. Edelmoedig man! wat kan u zo zeer getroffen hebben! my zo bestendig, zo wel overlegd te beminnen! 't Is waar, onze familie is in groote achting; myne Ouders zyn voortreffelyke menschen. Zy hebben hunne voornaame bezigheid gemaakt van hunne kinderen wel optevoeden. Niet alleen in dien zin, die de groote menigte daar aan hecht, maar in eenen zedelyken Godsdienstigen zin. Een Meisje, zo huisselyk, zo verstandig opgevoed, ziet op rykdom met veel onverschilligheid; zy weet by ondervinding, dat men zonder dien zeer gelukkig leeven kan: hoewel zy niet ontkent, dat schatten, zo die wel besteed worden, onze uitgebreide menschenliefde in staat stellen om veelen wel te doen. Adel is op zich zelf niets: maar een man van rang kan meer nuts doen, dan de stille vergeeten burger. Myne Ouders groeten u met hoogachting; neemen de vryheid om den inliggenden voor mynen Broeder hier in te sluiten; en ik stelle my eene eer in my te teekenen,   wel edel gestrenge heer!   Uwe Dienares,   j. veldenaar.
wolf016will01_01_71_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 73, "section": 1 }
Waarde zoon! De brief van uwen braaven Kolonel zoude my nog veel aangenaamer zyn, zag ik daar niet uit, dat gy u nog al blyft toegeeven in eene drift, die u vroeg of laat ongelukkig zal maaken. Gy moet die overwinnen. Alles vordert dit van u. Myn stelregel is u bekend: men kan, 't geen men moet; zo wy, voor het te laat is, ernstig voorneemen om te doen, 't geen voor onze reekening blyft. Dat eene tedere zwakke aandoenlyke Vrouw bezwyke, onder een gestadig stryden met eene geliefde drift, in haar gestel ligt mooglyk haare verschooning: maar een Man moet zyn hoofd moedig opheffen, boven alles, wat hy verpligt is te overwinnen. De liefde verheft zich by verrassching over de reden: maar wy zyn altoos verpligt, om de inspraak der laatste te volgen. Zy, die gy bemint, zal nooit uwe Vrouw worden. Zult gy nu als een moedloos man ... Ik schaam my, Hendrik, over u. Doe eene zwakke tederhartige Moeder dit verdriet niet aan. Roem in uwe keuze, wanneer gy u in staat vindt om daar van aftezien: of, ik herhaal het, uw denkend gevoelig karakter zal u uw geheel leven bitter maaken. Indien uwe Zuster denkt, dat zy met den Heer van Sytsama gelukkig zal kunnen zyn, uw Vader noch ik zullen daar tegen zyn, maar ons eigen genoegen daar aan opofferen; dit is redelyk. Allen groeten wy u teder, en ik ben, myn lieve Hendrik,   Uwe liefhebbende Moeder,   s. veldenaar, gebooren van eik.
wolf016will01_01_72_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 75, "section": 1 }
Lieve Chrisje! Met veel deelneeming las ik uw verhaal der bravoure van onzen grooten maat Willem; evenwel meest om uwen't wil. Het geval zo gesteld zynde, kon zeker een knaap als Wim daar niet veel wysheid aan den dag leggen. Hoe! een Jongeling, die reeds zyne oogen tot eene Juffrouw Helder durfde opslaan, een man, die nu twintig jaar en zesthalfvoet hoog is, evenwel zo maar voor een jongen te houden - al had hy zyne Party tot stof verbryzeld, wat was er op te zeggen? Ik admireer ook de tergoedertrouwenheid, waar mede hy belydt, ook rykelyk wat op reekening ontfangen te hebben. Dat hy zich bezeerd heeft, spyt my; maar nog meer, dat hy nu de Bol van de Baan wordt. Sta vast nu! of er ook in de vyf eerste Academie-jaaren gevegten zullen voorvallen! Ik hoop immers, dat hy, even als Caesar, zyne eigen daaden zal gaan beschryven, indien er geen Curtius opstaat voor deezen modernen Alexander. Nu heeft hy gevogten, om een braaf meisje recht te verschaffen; dat kan er nog zo wat mee door; maar nu zal hy zeggen: trek blood-aart, tegen elk, die hem aan zyn elboog stoot, of wat sterk aankykt.... Ik beklaag zyne Mama - hem ook. Nu zal alles verzoeking voor hem zyn. Die lieve stoute jongen! Waarom, myne Helder, zoude ik u plaagen? Gy zegt: wat behoeft hy het ook zo voor een ander opteneemen? Is die vraag niet een weinigje buiten uw karakter? Gy zyt zo edelaartig, en gy kunt dit vraagen! Het zal immers de lieve Juffrouw Roulin niet weezen? Dit, en het volgende zoude my meer verwonderen, had ik myne Chrisje niet geobserveerd; ik kan dit verschynzel zeer wel oplossen. Als ik u hier eens alleen by my heb, zal ik duidelyker zyn. Nu nog een woord over de denkbeelden, die gy u van liefde vormt. Geloof niet, dat zy op alle karakters dezelfde uitwerkzels heeft. Ons heerschend karakter blyft altoos, ook in het Godsdienstige. De beminde Vriend des Zaligmaakers beminde zeker zynen grooten Meester op eene veel zagter wys, dan de openhartige, eerlyke, driftige Petrus. Twee braave menschen, van zeer onderscheiden karakters, doen dezelfde daad niet op dezelfde wys. By myne Chrisje doet het zedelyk gevoel, de geestlyke smaak, dezelfde daad, als by uw Broeder de bedaarde overweeging van het billyke. Als gy iets deed, 't welk uw verlicht geweeten goedkeurde, dan glinsteren uwe oogen tot schitterens toe; dan heft zich uw boezem op; en ik zag meermaal de sterkere kloppingen van uw geroerd hart door een luchtig zomerkleed. Het geheele gelaat uw's Broeders teekent alleen weltevreedenheid; alles is in rust. Wim is u zo onverschillig niet, als gy wel gelooft. Ken ik u echter wel, dan zyt gy meer voor de stille genoegens der vriendschap, dan voor de verrukkelyke ongerustheden der liefde bereekend. Gy zult der liefde, ja, hulde doen; maar nooit uwe gelukkige dagen, veel minder uwe reden aan haar opöfferen. Zy zal uw genoegen kunnen vermeerderen, doch u nooit traanen kosten. Dat teder vermogen heeft alleen de vriendschap op u. Na zo veel over u gepraat te hebben, kom ik tot my zelf. Ik heb voor myne eigene Chrisje zo min iets geheims als voor myn eigen hart. Ik heb een Brief van den Kolonel. Hy gaat hier ingeslooten. Lees hem; ik kan er u geen denkbeeld van geeven. Het afschrift van myn antwoord leg ik er by. Ik geloof, dat, indien ik alleen met my zelf te raade ging, ik, zo voorbereid om hem hoog te achten als ik ben, deezen man zoude kunnen beminnen. Maar, ik moet daar niet aan denken. Lees, wat ik aan hem schryf. Ik vrees, myne waardste, dat ik myne tedergeliefde Moeder niet zo lang zal behouden, als myn hart vuurig wenscht. En myne vrees ware eens ydel, moet ik dan den wenk der Voorzienigheid - of wilt gy mynen pligt, niet volgen? Kan ik eene verbintenis aangaan, die my van hier zoude verwyderen? Hoe allernoodzaaklykst ben ik in een huisgezin als het onze; daar ik nog vyf kinderen, die allen myne zorg behoeven, om my zie! en zoude ik, dit weetende, eene nog flaauwe onderscheiding niet by tyds tegengaan? Myn antwoord aan van Sytsama geeft my een zeer groot vergenoegen: ik deed, zo als myn pligt omtrent myne Ouders vordert. - Ik moet eindigen; maar ben altoos   de Uwe,   c. veldenaar.
wolf016will01_01_74_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 76, "section": 1 }
Waarde Willem! ‘Helder! hoe gevaarlyk kan een deugdzaam, meisje worden voor uwen Vriend.’ - Dewyl ik eerlyke sentimenten heb, maar vooräl om dat ik voor de lieve Sex niet meer onverschillig ben, kan ik dat zeer wel begrypen. Zo gy niet beminde, ik zoude echter niet durven instaan voor uw volgend gedrag. Verdenk my niet, Willem! ik acht u zeer hoog; gy zyt zo wel de braafste als de gevoeligste Jongeling, dien ik ooit kende; uw hart heeft nog veel meer liefde noodig dan uw temperament: dit alles weet ik; maar ik weet ook, dat in uwe jaaren, en vooräl in uwe omstandigheden, de praktyk veel zwaarder valt dan de bespiegeling. Hoe lief heb ik myn Willem, om zyne grootsche, eenigzins romanesque gevoelens van eer!..... Maar het lieve Meisje is Lotje Roulin! Zy ademt niet dan voor u, haar Vriend. Het staat my niet vry, die zo onöpgemerkt eenzelvig voortkruip, u te bestraffen over uw verschil met van Goudenstein. Leer er alleen uit, dat gy, in vuur gezet zynde, iets kunt doen, daar gy met schrik en berouw op zoudt te rug zien. Verstaat gy my? er zyn veelerlye verzoekingen! Lieve Jongen, ik beef voor uwe geweldige hartstochten! Weersta de beginzels! Nu is 't nog tyd om te zeggen: tot hier toe, en niet verder! Hoe gaarn zoude ik u raaden, vlied Lotje om haar zelfs wil! maar myn karakter is niet zo hoog als het uwe gestemd. Ik heb maar weinig van dat vaste, 't welk ons onze pligten dwingt op te volgen; en die onze vermaaning tot een, ik gebie u dit, verhoogt! Ik kan alleen zeggen: dit zal zo best zyn voor u. Ik geloof ook, dat ik haar vlieden zoude. Maar gy zyt een veel vuuriger Vriend, dan ik een Minnaar ben. Gy, die uwe verheven ziel in open oogen omvoert; gy, die voelt tot in de toppen uwer vingeren; gy, die gloeit van het schoone, het grootsche, het edelaartige; kunt, hoe veel heeviger uwe driften ook zyn, dan de mynen, kunt dit niet doen. Ja, gy bemint myne Zuster; maar gy kunt u uwe Lotje, doodlyk om uw afzyn bedroefd, niet voorstellen, of gy keert te rug, omhelst haar, en zegt met uwe oogen: ween niet; ik blyf by u; voor zo eene vriendschap ben ik niet bestand. Iedere wederkeering zal haar nog meer verbinden: wat zal 't einde zyn? Indien ik u echter hoop op myne Zuster gave, dan vleide ik u; hoe veel dienst die hoop u ook doen zoude. Chrisje houdt van u, als van een speelmakker haarer eerste jeugd; maar zy kent over het geheel haare waarde te wél, om zeer gemakkelyk eene keuze te doen. Gy weet, myne kennis in het Vrouwlyk hart is zeer gering: evenwel, ik meene, dat Kapitein Veldenaar haar niet onverschillig is; en hoe welspreekend pleit eene geliefde Vriendin voor eenen waarden Broeder, by de eenige hart- Vriendin! Myn Vader heeft zeker zeer veel achting voor Veldenaar; onze middelen zyn veel grooter, doch voor 't overige is de Familie van Dominé Veldenaar gelyk aan de onze. En de Kapitein is zeker een allerverdienstelykst Man. Gy zult u moeten bevlytigen, Willem, indien gy hem met uw vyf- en- twintig jaar opweegt; voor my is daar geen kyken naar! My dunkt, dat Chrisje ook heel veel deel nam in het Historietje met den Jonker. ‘Het doet my leed, zei zy, om Mevrouw van Oldenburg: uw Vriend moest zich zo heel vroeg niet berucht maaken.’ - De oorzaak had echter haare goedkeuring. - ‘Is het, zeide zy, (met die edele, eenigzins trotsche houding, die zy kan aanneemen,) ‘is het niet verdrietig, Mama, dat de eer en rust eener jonge Juffrouw niet meer veilig is, wanneer een slegte knaap die durft aanranden, en een eerlyk heethoofd die quasi verdeedigt? wie zou zich met zulke figuuren willen bemoeijen? ik niet.’ Toen kreegen wy, Heertjes van de schepping, zo als zy ons noemt, nog een paar verbruide zetten; ik ben niet tegen Chrisje opgewassen, weet gy; en zy zegt de dingen zo aartig, dat zy nog meest altoos een kusch van my krygt voor haare vermaaning. Nu zal Leevend ook zien, dat hy myn boezemvriend is. Ik was vyf- en- twintig jaar, en had nog nooit een Meisje gezien, dat my half zo wel als Chrisje beviel. Ik dagt: kom, ik zal, zo als Blankaart zegt, maar een niets beduidend oud Vryer worden. Deeze gedagten rolden echter zo maar over myn hart. Myn stil huisselyk geluk, myne studie, myn Willem, alles was wél. Dit is nu zo niet meer. De gemeenzaame ommegang met de lieve Juffrouw Veldenaar heeft my wat heel veel behaagd. Toen zy hier was, merkte ik het zo niet; ik kan niet vergelyken. Toen zy weg was, voelde ik eerst, hoe waardig zy my bleef! Ik geloof, dat Chrisje dit alles veel eerder wist dan ik: en my met Coosje te kwellen, noemt zy haare aardsche gelukzaligheid. Gelukkige lieve meid, alles is een wetsteen voor haar aartig vernuft! alles merkt zy op. Ziet zy, dat ik rood word, dan lacht zy my uit, en vraagt: of ik my schaam, om de Dame, die zy haare Vriendin noemt, te beminnen? - Bemin ik uwe Coosje dan? - Er is wat aan, Pauwtje; (dan steekt zy haar voorste vinger zo ernstig klugtig uit;) maar zou Juffrouw Leevend niet beter geschikt zyn, om uw Vrouw te worden, Broertje? O! (gaat zy dan voort,) ik denk niet, dat myn Heer de Wysgeer iets te maaken kan hebben, met die kleinigheden, die andren bepaalen. Wat is eene edele houding, wat zyn de schoonste oogen voor zo een Monsieur Starrekyker? Hoe het zy, Wim, ik verlang om die heele lieve weder te zien; maar mooglyk zyn er al Kapers op de kust. En ook, hoe zal ik het best aanleglen? Mooglyk zal zy zich met myn ordinair goed gezelschap vergenoegen; my het onmooglyke te vergen, kan geene Juffrouw Veldenaar willen; zy weet wel, dat de Natuur my belet heeft, om immer een Willem Leevend, een Veldenaar te worden. Hoe dit zy, altoos ben ik   Uw getrouwe Vriend,   p. helder.   P.S. Gy zult van den Zomer hier verzogt worden. Verheug u in voorraad. Hierom schryf ik u dit.
wolf016will01_01_75_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 77, "section": 1 }
Mejuffrouw! Gy kent my; en het staat aan u om te weeten, wie u deezen schryft. Myne manier van denken kunt gy uit het volgende opmaaken. Ik zie u meermaalen in die brillante Cercles, die u als hun grootste ornament mogen beschouwen. Ik ben ouder dan gy; doch er is iets in u, dat my bevalt: maar ik zag dikwyls, dat gy u voor geene onzer Dames intresseert. Dit maakte my wakker. Jonge Dames hebben altoos eene amie; al was het maar om parade te maaken. Beleefd, koel beleefd; meer is er voor ons niet ten beste. Gy neemt zo geen deel in ons; en ik, die u observeer, zie duidelyk, dat gy uit bienséance, niet uit verkiezing, uit tydverveeling, niet uit vermaak, ons bezoekt. Eindlyk is my alles licht. Uwe Vriendin, die ik gezien en gesprooken heb, is niet van de onzen. Ik gaf my de moeite, om haar te gaan zien, daar ik verzeekerd was haar te vinden. Wat zal ik zeggen? Ik had wonderen verwagt, van iemand, die het hart der schoone, der gevleide, der beminlyke Helder zo aan zich had weeten te hechten, dat gy voor haar alleen, mag ik zeggen, bestaat. Niets minder! Een zeer daaglyks mensch, noch door de Natuur, noch door de Fortuin zeer onderscheiden: vry wat eigenwys, vry wat criticq; en zo als alle zulke geleerde Dames zyn, vry wat bezet met caprices: overtuigd van haar verstand: niet familiair: en omtrent ons, zo verre boven haar, geen zier voorkomende. Zy speelt niet dan uit beleefdheid; zy vindt geen smaak in de beste gezelschappen; eenvoudig gekleed, niet veel gekapt, niet meer dan noodig is, om niet byzonder te zyn. Wel, ma chere Helder, wat verhandelt gy toch met haar? Geleerdheid? ei kom, dat is gekheid; en, zo als ik zeg, zulke Dames zyn vol caprices. Ik had my een recht aartig, geestig, comicq Meisje voorgesteld, die niets dan Bons mots en Madrigalen sprak; die deed lachen, en ook niets dan deed lachen. In zo verre zoude ik dat nog gevat hebben. Wy, Dames van fatsoen en middelen, kunnen onder onze suite zo een wezen plaats geeven; en er ons in een verleegen uur van bedienen. Ik hoor, dat zy ook Vaerzen maakt, maar (ô wat geluk!) die nooit laat leezen. Wat bedoelt gy toch, ma chere, met deeze bizarre vriendschap? Schryft gy te samen een Boek? Ach, ik vrees het half. ô Ik weet wel, al ontkent gy het, dat gy veel leest. Wel nu, ik althans vind in dat vermaarde, dat beroemde Coosje Veldenaar niets byzonders. Hoe ongeval-lig is uw beider contrast! Waarop rust toch die vriendschap; en wat bedoelt gy daar mede? Dat gy in zeer veele dingen met ons verschilt, hebben wy Juffrouw Veldenaar te danken; zy zal u zeker uw lesje geeven. Gy ziet door haare oogen... Uwe Vriendin kan met ons niet mede doen, zy moet des, het geen zy niet genieten kan, verachten. Zy zal van de noodzaaklykheid eene deugd maaken: dit is zeer huishoudelyk, maar zet haar geene verdienste by. Ik heb veel gekheden van haar gehoord. Als by voorbeeld: dat zy veel uit is, en veele goede kennissen ziet, en zo voorts; maar ik ken Juffrouw Veldenaar niet genoeg, om slegte rapporten te gelooven: zulke discoursen wekken evenwel aandagt op, en het belachlyke daalt ook op u af. Heden, ma chere, moet gy juist dat beroemde Coosje Veldenaar tot eene Vriendin kiezen? Is zy zo uitmuntend, dat wy om haar u allen afvallen? dat gy ons verwaarloost, en, om by haar te zyn, geene moeite te groot acht? en voor haar alleen dat geene voelt, 't welk men vriendschap noemt? Geloof vry, Helder, dat er aandagt op valt, dat men u railleert; kan het anders? welk een verschil tusschen u beide! Gy zult wel haast naar Buiten vertrekken? Die smaak heeft u uwe Vriendin zeer zeker aangeleerd? Ik begryp anders niet, wat u beweegen zoude, ons vermaaklyk Rotterdam voor velden en boomen te verlaaten, en dat zo veele maan-den! Zyt gy niet wat romanesq, ma chere Helder? Hebt gy in deeze Vriendin niet juist die geene, welke dat romanesque in de hand werkt? Is zy niet eene dier zogenaamde gevoelige zielen, die meer denken dan zeggen? Hoor, ma chere, verstandige lieden vinden uwe vriendschap met Juffrouw Veldenaar laf, gek, heel kwalyk geplaatst. Gy berooft ons en u zelf ondertusschen van zeer veel vermaak. Is eene belle Helder (si jeune encor) opgevoed, om met eene Coosje Veldenaar laanen en velden te doorwandelen; om in een Prieeltje by eenen bloemtuin te zitten leezen, of te praaten over eene schoone plaats in Milton of Clarissa? Neen zeker, maar om onze gezelschappen te versieren. Gy moet genieten, niet philosofeeren. Het is al lang tyd, om die romanesque Vriendschap voor eene zeer wezenlyke Amourette te verwisselen. Wat hebt gy met de geleerdheid van Juffrouw Veldenaar te doen? vertoon u, en alles is bekoord. Onze middelen, onze rang, onze opvoeding zyn meer gelyk; ik ben wel geene geleerde Juffrouw Veldenaar, maar gy zoudt u met my echter wel kunnen vergenoegen. Antwoord kan ik niet wagten. Gy weet echter, wie ik ben: myne Kamenier schryft deezen over. Ik zal echter, als ik u ontmoet, wel zien, of gy deezen ontfangen en overwoogen hebt. Dan nader. ô Ma chere, je vous aime avec une parfaite amitié; maar geen Juffrouw Veldenaar moet de derde zyn.
wolf016will01_01_76_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 78, "section": 1 }
Beminde zoon! Gy zyt dan in staat om iets voor uwe Moeder te heelen, dat gy verpligt waart haar te zeggen? Ik merkte deeze laatste veertien dagen wel aan het gemompel en de geheimnis aanduidende houding uwer Zuster en de overige huisgenooten, dat er iets, u betreffende, gaans was: Uwe Zuster was meer dan gewoon zagt en minzaam omtrent my. Hoe verlangend ik ook ware om te weeten, wat het zyn mogte, ontbrak my de moed, om er my op te informeeren. Ik vreesde het ergste. Eenige dagen geleden ontfing ik eenen Brief van Mevrouw Helder. Die Brief ontstelde en bedroefde my dermaate .... maar gy kent het aandoenlyk hart uwer Moeder; gy weet, hoe ongeschikt zy is, om zulke heevige schokken uit te harden! Ik weet dan alles! Gy hebt op het punt gestaan om te duelleeren. Toen men dit weigerde, hebt gy uwe party behandeld, zo als kruijers en sleepers elkander daaglyks op onze straaten bejegenen, wanneer zy verschil krygen. Gy schynt uw deel rykelyk ontfangen te hebben. Myn waarde Man is dies te meer over uw onbetaamlyk gedrag verstoord, om dat het my zo veele traanen kost. Uwe Zuster, die u hartlyk bemint, verhaalde my daaröp, dat zy een gesprek beluisterd had, tusschen mynen Man en zynen Neef. De laaste had aan den eersten dit geval op eene nog ongunstiger wys, dan de waarheid is, medegedeeld. Ware dit zó, dan zou de oorspronk nog slegter zyn dan de daad. Maak hier uit op, hoe veele onaangenaame tooneelen hierom by my voorvallen. Heeft de man ongelyk, dat hy u niet zien wil, die zyne Vrouw zo veel schrik en verdriet heeft aangedaan? Ik vleije my, dat gy het voor niemand dan voor Juffrouw Roulin zult hebben opgenoomen. In die veronderstelling zeg ik, dat ik de oorzaak niet afkeur. Juffrouw Roulin is zulk een beminlyk, zulk een deugdzaam meisje, dat zy zulks waardig is: en ik troost my juist hierom met de gedagten, dat gy een zedig jongeling zyt. Maar dat gy, in dolle drift, uwe rust, uw leven, den rust uwer Moeder, mooglyk uw eeuwig heil, opöffert aan, en in de hand stelt van een deugeniet, dien gy met reden veracht, hier door verdient gy het hoogste ongenoegen uwer bedroefde Moeder. Gy weet, beter dan ik, wat er tegen het versoeilyk duëlleeren geschreeven is. Gy weet, hoe dikwyls de behendige overmagt den edelmoedigen verdeediger eener goede zaak den voet ligte. Hebben wy, in onze eigen familie, nog niet het leevend getuigenis daar van; is hy, dien ik bedoel, nu niet reeds twintig jaar uit zyn Vaderland, en tot onherstelbaar nadeel zyner zaaken, Balling? Een haastige stoot, en dat na eene grievende personeele beleediging, heeft dien keten van onaangenaamheden, van treurige gevolgen voortgebragt. Gy weet, hoe de wetten dit verbieden. Een Militair kan, in zekeren zin, gedwongen worden om te trekken; maar waarom draagen stille studeerende burgers eenen degen? En zult gy, die u voorbereidt, om de zedenleer des Euangeliums te prediken, in zo verre uwe woeste dristen gehoor geeven, dat gy in gevaar komt, om de moordenaar van u zelf, of van uwen medemench te kunnen worden? Gy, die andren zult leeren, wreek u niet, zult gy u wreeken? Gy, die den moeilyken pligt van vergeeven voor uwen Godlyken Meester zult afvergen, zult gy niet vergeeven? Gy, die zult betoogen, dat waare moed den laagen verongelyker veracht, ongelyken vergeeft, dat men het kwaade moet overwinnen door het goede .... Ach, myn Zoon! Hoe zal dat geschieden kunnen? Sta toch stil by deeze eerste uitspoorigheid. Hebt gy ook wel de beste middelen uitgekoozen, om zulk eene waarde persoon van uwe achting proeven te geeven? Hoe moet het eene Juffrouw Roulin treffen, dat men over haar overäl zal praaten! en op welk eene wys is wel te vermoeden. En indien gy met eenen wond daar waart t'huis gebragt, hoe zou zulk een gevoelig Meisje niet doodlyk geschrikt hebben! Indien gy in haar byzyn het loon uwer woede had ontfangen, of zo hy, dien gy had nedergelegd, aan zyne wonden gestorven ware..... Hoe zou zy gelasterd zyn geworden! en wat, dan de vlugt uit uw Vaderland, konde u gered hebben? - Willem, hebt gy niet eenmaal aan uwe Moeder gedagt? Dierbaar kind van myn teder hart! wat kan ik, doorboord door zulke bedenkingen, u schryven? Ik kan niets dan traanen storten. Laat ik u alleen vermaanen, waak over uwe driften! zy zullen uwe Beulen worden; en hier toe heeft de genadige God u die zeker niet gegeeven. Is het waar, Willem, dat gy aan 't speelen zyt? Zo gy eenige eerbiedige gevoelens voor uwe Moeder hebt, schuw dan het spel; het kan voor u gevaarlyk worden. Gy hebt zelf zo veel gezond oordeel, dat ik u de nadeelige gevolgen daar van niet behoef aan te wyzen. Denk alleen, hoe die zucht u twee groote schatten kan doen verkwisten, uw tyd en uwe rust. 'k Zwyg van het gevaar, dat gy loopt, om in slegt gezelschap te raaken, en de kans, die er is, om of uw geld te verliezen, of u ten koste van anderen te verryken: wat is meer aftekeuren? Wat is dat toch voor een Vriend, daar gy zo veel mede ophebt? Lieve Willem! ik vrees by-kans voor alles! Mogt uw goed, uw eerlyk hart nog onbesmet zyn; mogt ik in mynen Zoon nog mogen roemen! Gy hebt uitmuntende zielsvermogens: maar zulke driften! zulk een aandoenlyk hart....! Weêrsta de beginzels, en word vys. Uw Vader verzoekt u ernstig, my geene traanen meer te doen storten: uwe Zuster groet u vriendlyk. Myne zwaare ongesteldheid belet my iets meer hier by te voegen, dan dat ik ben   Uwe bedroefde Moeder,   c. van oldenburg, gebooren burlet.
wolf016will01_01_77_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 79, "section": 1 }
Waarde Leevend! Welk een aangenaame dag was die, welke ik met u, in 't byzyn uwer lieve Mama, doorbragt! De vrees, dat zy my niet geneegen was, is ten eenenmaale verdweenen. Hoe komt het toch, Daatje, dat zy my door liet verzoeken? Dit is nog nooit gebeurd. Hoe het zy, nu heb ik geleegenheid, om haar te doen zien, dat ik een verwaarloosd, maar geen verachtlyk karakter had; ook toen zy my zeer ongunstig beördeelde. Welk eene beminlyke Vrouw is uwe Moeder; welk een geest van huislykheid straalt by haar in alles door! Hoe minder ongevallig is reeds haar Man, nu hy zich naar haar poogt te schikken! dit, ik beken het, gaat nog zeer gebrekkig, zeer stroef, doch toont dies te meerder, dat het hem ernst is. 't Is of hy reeds, met eene betere kleding, eene betere houding heeft. Jammer, dat het geval met Willem hem zo verbittert! Dit moet uwe Moeder zeer grieven! Uw gedrag omtrent haar is zo, dat het u de grootste eere, en haar het uiterste genoegen moet verschaffen. Dit ver-blydt my boven alle verbeelding. Den haatlyken gluipenden Jongen kan ik zo weinig, als gy, dulden. Wat heeft myn lieve Wim hem ooit misdaan? Merkt gy wel, Leevend, dat uwe Mama niet onkundig is van den trek, dien gy uwe Tante gespeeld hebt? Zy heeft eene zekere wys van zeggen, die meer zegt, dan de woorden zelf. Zy keurt dien trek hoogst af; maat spaart u uit geneegenheid. Laat u dit beweegen, om voortaan zulke kuuren niet weer aan te vangen. Waarlyk, Daatje, uwe Moeder heeft gelyk. Men heeft my meermaalen verteld, dat myne Moeder zeer veel van uwe Moeders karakter had. Ach, indien het den Hemel behaagd had, haar niet zo vroeg weg te neemen, ik vleije my, dat ik eene Chrisje Helder in liefde en eerbied voor myne Moeder niet zoude hebben behoeven te wyken; maar zo modieus door vreemden opgevoed, onder de bestiering eens Vaders, die gemakshalve goedäartig was; hoe is 't mooglyk, dat ik nog ben, zo als ik ben? Gy hebt veel meer verstand dan ik. Gy zyt veel aartiger, veel geestiger, dan allen, met wie wy verkeeren; hoewel gy zeer steekelagtig zyt, en dat klugtig genoeg uitvoert. Ik beval al zo wel op den duur; mooglyk om dat men van my niet veel verwagt. Wy hebben elkander ook niets te benyden; zo dat wy zyn, voor daaglyksche Vrienden, heel wel met elkander; althans wy hebben zo niemand, die ons veel beter conveniëert. Wy hebben ook vry zo wat partyen bygewoond; er is zo weinig meer, dat wy niet gezien, en medegedaan hebben. Wy hebben gesnapt, gespeeld, gedanst, uitgeloopen, gewandeld; gy hebt meer in du Ton gedaan, maar ik my, spyt de eerste Dame du grand monde, opgeschikt. Wat dunkt u, Leevend, zouden wy niet eens van kring veranderen? Me dunkt, alles is reeds zo ouwbakken; wy weeten zo, hoe de schakel afloopt, van dat wy in onze koets treeden, tot dat wy des nagts vermoeid weder t'huis komen. Ik zie, hoewel nog schemeragtig, dat er in een geregelder huisselyk leven veel meer genoegens liggen. Laaten wy, om de nieuwigheid, het eens gaan bezien: Weet gy, wat my hier nog meer toe aanzet? Het ziet er by my zo duister uit, als ik zo een dag en halven nagt van vermaak overdenk. Ik ben, kort gezegd, niet met al voldaan over my zelf, en dat is niet van het mooiste. Het is hoogstwaarschynlyk, dat de bron van dit veranderd denken in de veranderde levenswys geleegen is, die ik, zedert ik de gelukkige huisgenoote myns zieken Ooms wierd, gehouden heb. Maar wat doet dat tot de zaak zelf? Gy hebt my nu gezien, en kunt althans gerust zyn, dat ik gezond ben, en geene vapeurs heb: myne Bekeering zal des, zo als gy, stoute Meid, vreesde, op geen Nieuwkerksche schreeuwparty uitloopen. Wat zou ons, jonge lieden, ook zo zeer aanspooren, om ons wel te gedraagen, als het zien, hoe Vrouwen als uwe Moeder, als Mevrouw Helder, overäl ontfangen worden? Welk een contrast maakt dat met die oude Coquettes, aan wier hoofd gy uwe Tante wel plaatzen moogt! Wy zelf bespotten haar allen. Zouden wy ons eigen vonnis niet onderschryven, indien wy niet van levenswys veranderen? Hoor, meid lief, als myn Oom sterft, en ik nogmaal dan eene goede party ben, (ik spreek nu als eene Amsterdamsche,) dan zal ik een braaf man, die my vraagt, neemen, en dat, al lachte gy my een geheele veertien dagen hartlyk uit: wat zegt gy van deeze resolutie? Ja, die Rammel weet altyd wat nieuws! Zy verzeekert my, in vertrouwen, ‘dat Wim en Lotje elkander beminnen; en dat het op een Huwlyk zal neerkomen, want Lotje Roulin is van zulk eene fatsoenlyke familie, als Wim durft te denken enz. enz: maar dit, zei zy, is nog niet met al.’ Zy gaf my geen tyd om te antwoorden. ‘Wim verloopt zich droevig in de Sociniaandery; en Heftig zegt, dat hy dan eeuwig ongelukkig is.’ Wat zy verder praatte, hoorde ik niet regt; ik was zeer ontsteld. Gy weet, hoe veel ik van Wim houde, zeg my, Daatje, wat is dit toch voor eene ligtmissery, daar hy zich zo aan te buiten gaat? en die hem eeuwig ongelukkig zal maaken? Ik vroeg het haar niet; ik wil voor haar niet weeten, dat ik zo onkundig ben; en ook, zy, goede Vrouw, zal er al zo weinig van verstaan, denk ik. Wat weet ik, buiten onze galante modekraam, toch bedroefd weinig! Hoe zal uwe Moeder, indien zy dit slegt stukje hoort, zich bedroeven! Onze Vriendin zeide ook: ‘dat Willem door eenen la Gambe, of Chambre, of zo iets, verleid wierd; en dat Dominé gezegd had: ik zag Willem Leevend liever Kapitein van een bende Sruikroovers, dan schuldig aan Socinianery.’ Het is my te geleerd; maar dit weet ik, dat het my bitter treft. Schryf my eens, zo gy kunt, en lust hebt: ik hou nog al veel van u; trouwens, dit weet gy. - Vaarwel!   Uwe Vriendin,   p. renard.
wolf016will01_01_78_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 80, "section": 1 }
Teedergeliefde moeder! Ik kan myne traanen niet weerhouden, als ik overweeg, dat ik myne hoogstgeëerde Mama oorzaak gave, om my zo eenen brief, als ik van haar ontfing, te schryven! Hoe heeft my die brief getroffen! Eene fijne, diepdoorgaande smarte, die echter met zekere aangenaame gewaarwording verzeld ging. Geen drift, geene verwytingen, zo geheel Moeder. Ach! konde ik my thans voor u nederwerpen, en op myne kniën vergeeving bidden, myn berouw betuigen, om uwe liefde bidden! Ik ben door u bedroefd, vernederd; maar hoe heilzaam is dit voor my! Ik beloof u, dat ik zal poogen te waaken tegen myne driften. Vrees echter niet, dat ik schuldiger ben, dan gy nu weet; en geloof, dat ik, uit liefde voor u, iets verborg, daar ik my onmooglyk over kan schaamen, als ik op de oorzaak zie. Ja, het is de beminlyke, de deugdzaame Lotje Roulin, voor wie ik my te weer stelde. Wie kan een uitmuntend Meisje hooren lasteren en bedaard blyven? Neemt de Rechter wel ooit notitie van zulke snoodheden? En wie, zo niet de hoogachtende Vriend der beledigde deugd, zal den Deugeniet straffen, die uit dartle baldaadigheid liegt, met het vuilaartig oogmerk, om haar verdagt te maaken! Professor Maatig heb ik, op zyn verzoek, alles verhaald: zyn Hoog Eerwaarde spreekt als een verstandig Vader; hoe hoogacht ik hem! Ik zal, hoop ik, voortaan geen reden meer geeven, om zyne berisping te verdienen; en echter hoe veel eer doet het my aan, dat zo een man belang in my neemen wil! De Vriend, waaromtrent gy u informeert, is een braaf verstandig man, en voor zodanig bekend. Ik wenschte, dat ik hem hier by my konde krygen; maar myn Heer Roulin is nog niet geresolveerd, om van Goudensteins kamer te laaten betrekken. Een speeler ben ik niet, maar op eene Academie dient men wel eens wat mede te doen, dat men juist zelf niet zoude verkiezen. De nadeelen van het spel zie ik daaglyks; en ik hoop my daar alleen een amusement van te maaken, als ik in de geleegenheid koom om mede te doen. Myn lust tot studie is sterker dan ooit; myn vriend Jambres is daar geen der geringste aanleidende oorzaaken toe. Hy kan my als Student, zo wel als mensch, onbegrypelyk nuttig zyn. Mogt een spoedig antwoord my uwe volkomen herstelling verzekeren! mogt ik in uwe gunst hersteld zyn, en my met de grootste achting en liefde weder durven noemen   Uw gehoorzaamen Zoon,   w. leevend.
wolf016will01_01_79_0
{ "ti_id": "wolf016will01", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 1", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "wolf016", "voornaam": "Betje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Wolff", "jaar_geboren": "1738", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "24 juli", "overl_datum": "5 november", "geb_plaats": "Vlissingen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "vliss002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will01_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will01", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 81, "section": 1 }
Myne allerwaardste vriendin! Nog geheel door vreugd ontroerd, om dat ik u heb weder gezien; meer dan ooit overtuigd, dat uw hart alle de gewaarwordingen van het myne kent, voelt, beantwoordt; dat, is het mooglyk, eene afweezigheid van ettelyke weeken ons nog dierbaarder aan elkander maakt, stond ik deezen morgen vroeg op. Door Mama's kamer gaande, gaf ik haar een kuschje, en zeide, dat ik hier ging ontbyten, en aan myne Veldenaar schryven: behoef ik u te zeggen, dat dit haare hoogste goedkeuring had? Zy groet u met tederheid en achting. Zeer vertederd door eene vriendschap, aan welke ik zo veele myner beste neigingen verpligt ben; aan welke ik mynen verbeterden smaak te danken hebbe; voelt myn hart alle de zegeningen, die de genadige Godheid met geheele stroomen op my nederzendt! Welk een haatlyk, zwartgallig menschenvyand was dat toch, die ons wilde wysmaa-ken, dat geheel de door ons thans bewoonde aardbodem vervloekt zy? Ik ben bedroefd onkundig in de Ketter-Historie; maar my dunkt, dat zo een knaap een veel boozer ketter zy dan Socyn zelf. Wat kan zo een mensch toch bewoogen hebben om dit te jokken? ô Laat hy op Beekenhof komen, op dat hy zich bekeere, en leeve. Wat zeg ik? Laat hem blyven, daar hy is; overäl kan hy immers zien, dat de aarde getuigt van de goedheid des Scheppers? Ik hou niet van zulke menschen, Coosje, en word met den goeden Blankaart bedroefd, als ik daar zo, wil ik spreeken, aan denk. Gistren besteedde ik met alle de Laanen en Berceaus te doorwandelen; ik heb de kennis met myne geliefste heesters en bloemen vernieuwd. En ik zend van daag een geheelen korf met bouquetjes gevuld, die u zeker voldoen zullen; zy komen van uwe Chrisje; haare handen hebben die geplukt en geschakeerd.... en ook Coosje zegt met onze Vriendin: 'k Ben smoorelyk verliefd op bloemen: 'k Bemin met drift het vrye land: 'k Zal steeds een roosje fraaijer noemen, Dan de allerschoonste diamant. Gy weet, lieve, dat ik geen de minste aanspraak maak op een fraai vernuft te zyn? maar waarom zoude ik aan myne Vriendin niet zo wel eens in maat als in proza mogen schryven: zyn de Dichtkunde en de Schilderkunde geene Zusters? Is het la bruyere niet, die zegt: men schaamt zich over twee zaaken, Beminnen, en Vaarzen te maaken! Beide ziet men aan voor zwakheden; de eene van het hart, de andre van het verstand. Wel nu, het zy eene zwakheid van myn verstand. Ach, zoude ik die neiging daarom voor myne Vriendin verheelen? Is myne oprechtheid niet volkomen, en loop ik hier om wel gevaar, om door haar bespot te worden? Als my des hier, hier Buiten, daar alles zo poëtisch is, die luim bykoomt, zal ik er my van bedienen; eenig en alleen om my 't vermaak te geeven, dat er voor my ligt, in aan myne Coosje my zo te vertoonen als ik waarlyk ben. Geduurig leg ik myne pen neder; nu om een kapelletje, dan om een ontluikenden bloem te beschouwen. Dan zie ik veldwaards, en zie myn dartel rypaardje vrolyk heröm springen, of op myne stem aan het hek trappelende aansnellen; wat ter zyden af graast het reeds gemolken vee in eene logge tevreedenheid. Wat belooft dees schoone morgen een heerlyken dag! De zon schynt aan een lucht, zo helder als kristal; er is maar even zo veel winds als noodig zy om alles leven by te zetten; het zuiver water in den vyver golft en schittert zo sterk, dat ik myne voile noodig heb. Het wordt my hier te zonnig om te schryven... Ik ga eerst wat brood aan de vischjes geeven, en dan, met myn lessenaartje onder den arm, (ik heb reeds gedejeuneerd,) naar het linden kabinetje by de beuken laan.....   Zo! hier is het beter! nu schryf ik voort, tot ik gezelschap kryg. Hoe verfrischt my de balzemryke Buitenlucht! Nooit ben ik zo wel, nooit zo eenpaarig, zo keurlyk blymoedig, zo volmaakt gerust; nooit zo zedelyk, zo veel een mensch, dan hier, hier Buiten. Alles stemt hier zo in met myn oorspronkelyk karakter; ik voel zo, dat ik hier in mynen eigen kring ben..... Kom, myn waardste, meest beminde, Zet u naast my in dit groen: Zie, de taaije linden telgjes Vormen hier een koel priëel. Wie 't der Liefde ook toe woog' wyden, 'k Heb 't der Vriendschap toegewyd. Vriendschap, gezellin der Reden, Vriendschap is myn' Hofgodes. Kom, myn waardste, meest beminde, Zet u naast my in het groen. Hier is alles stil en somber; Eenzaamheid bewaakt dees grond. Veldenaar, myn lieve leidsvrouw Door des levens wandelpaân, Laaten wy vertrouwlyk spreeken: Vorm myn hart, vorm myn verstand. Hier kan zich het hart ontsluiten, By dit dryvend, wykend licht. ô Wat is 't hier alles heerlyk! Hoe gelukkig, hoe verheugd Maakt ons 't vreedig Buitenleven, Zo men dit naar eisch waardeert! Ik geniet hier zegeningen, Daar de Stad niets van bezeft. Echter ben ik niet gelukkig: 'k Beef! zoude ik ondankbaar zyn? Ben ik yskoud - ongevoelig Voor de zedige Natuur? Zo veranderd in myn denken! Heb ik iets geheims voor u? .... Veldenaar! Maar ach, gy weet het: 'k Mis u! alles is bewolkt.... Wandelen, leezen, te paard ryden, eenig fraai handwerk voltooijen, eene teekening schetzen, eens myn geliefd: Rose cherie, aimable fleur, zingen, myn klavier tracteeren, met myne geliefde Mama praaten, schryven aan myne Vrien-din - zie daar myne tydkortingen en beezigheden. Indien men hier die lastige ceremonie-bezoeken verbande, bezoeken, die zeker Buiten nog veel maller te pas komen dan in de Stad, daar de eene gekheid ligt de andre opweegt, dat zou Chrisje Helder behaagen! Maar, ja! naauwlyks zyn wy regt Buiten, of men inondeert ons met zulke bezoeken; en wil men niet bizar zyn, men moet die aanneemen en - te rug geeven! Bragt men die uuren nog Champêtre door, ik zou my de persoonen nog getroosten. Gy weet het, hoe 't gaat: al de styve pragt der Stad, de speeltafels zelf. Zy, die uit grootschheid Buitens hebben, (en dit is doorgaans het geval,) foppen ons deerlyk; want zy hebben zo veel van de Stad mede gebragt, als maar doenlyk was. Denk, hoe het my verveelt, gekapt en gekleed te moeten worden, of ik zo direct naar een Bal in den Haag zoude gaan: en grand panjé, met witte kabretleeren handschoenen aan, en een nutteloos waaijertje in de hand, uitgestreeken, al kakelend, of onder een gekkelyk gelach, zonder dat men weet waarom, stille heerlyke laanen door te slenteren. Hoe kan ik ook anders dan den naam van grillig, van ongelyk aan my zelf, van ja, wat weet ik het al meer, krygen, daar ik in zo een kring voort moet, en zo weinig de kunst versta, om my anders te houden dan ik ben? ... Zus eens! daar zie ik, zo waar, onze Pauwtje ook al! en het is eerst zeven uuren! verbaast, wat dryft hem zo magtig vroeg uit zyn bed; wat of hy daar by dien hoogen beukenboom uitvoert? .... ik zal myn kykertje van van Deyl eens stellen, en den Vriend er voor brengen..... Ha! ha! dagt ik het niet? Hy krast uwe naamletters op den schorts van den boom! Heel wel, Broer lief, ik zal u wel vinden. Maar uw Kolonel zal hem op den kop komen; daar dien ik op te passen. ô Gy lief schalkje, (ik spreek tegen Cupido!) hebt gy waarlyk myn Broer in de knip? dat is een meesterstukje van behendigheid; evenwel, een paar oogen als die myner Vriendin zouden het even goed geklaard hebben. Arme, eerzaame Pauw Helder; er is niet aan te denken, man lief! en gy zyt echter zeer goed, zeer eerlyk, zeer wel over 't geheel; maar .... Ik lees daar des Kolonels Brief, en uw antwoord, nog eens over. Dit moet de man zyn, indien gy ooit besluit om te trouwen. Myne Mama las dien, met uwe toestemming; zy acht u meer dan ooit. ‘Kolonel van Sytsama (zeide zy,) verdient uwe Vriendin, hoe hoog ik haar waardeer. Welk een voorbeeld van pligtmaatigheid omtrent Ouders! Ik vrees ook, Chrisje, dat wy de lieve Mevrouw Veldenaar verliezen zullen! Welk gevoelig verstandig man zoude uwe Vriendin, al had zy veel minder beminlyke hoedanigheden, niet tot aanbiddens beminnen! Uit zulke edele beginzels weigert zy zich te verbinden met eenen man, daar zy niet onverschillig voor zyn kan, of - mag zyn. Chrisje, welk eene Vriendin hebt gy!’ En wat, denkt gy, antwoordde uwe Chrisje? Niet veel! Ik kuschte myne Mama. ô U te hooren roemen, wat! - u te hooren recht doen, wat is dat verrukkelyk voor myn hart! maar, gy weet, lieve: On parle peu, quant le coeur pense. Omtrent Willem heb ik my nader onderzogt; ik geloof nog, dat hy my onverschillig is.... Daar komt myne Mama, haar gezelschap is my zo dierbaar! ik eindig des, maar ben   geheel de Uwe   c. helder.   Einde van het Eerste Deel.
wolf016will01_01_80_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 1, "section": 1 }
Waarde Helder! Nu geloof ik, dat wy beginnen te sympathiseeren. Gy verstaat my nu beter. Uwe liefde voor Juffrouw Veldenaar kan zo vuurig, zo teder niet zyn, als myne vriendschap is voor dit engelagtige Meisje; onze temperamenten zyn te onderscheiden. Om dat ik echter uwe Zuster bemin, ben ik veilig; my zal ook geene aanleiding gegeeven worden, want niets is zo zuiver als de liefde van myne Lotje voor my. Ik weet het, betrachten is moeilyker dan bespiegelen. Maar zo dikwyls ik myne Lotje zie, zo dikwyls zy my met schroomagtige liefde steelswys van ter zyden beschouwt, ben ik zo geheel haar Vriend, dat ik haar al zo wel zoude kunnen vermoorden als ontëeren. Ja! ik heb geweldige driften; wee my, zo ik de teugels los gave! Ik weet, wat het my kost, meester te blyven .... Ach, niets is voor my onverschillig! Ik bemin, of veracht. Maar zoude ik met zulke vaste beginzels van eer in gevaar zyn? zoude ik dit weerloos lam ..... ô myn Vriend - moet ik haar beminnen, om haar nooit te schaaden? zal de vriendschap haar niet zo heilig by my maaken, als zy zyn moet - als zy verdient te zyn? Uwe Zuster bemin ik; ik beminde haar altoos. Ik moet haar niet weder zien; zy is te gevaarlyk voor my; zy kan aan my niet met onderscheiding denken, nu zy zo veele waardige Jongelingen kent, en behaagt. Nu heb ik nog pas zo veel gezond verstand behouden, als noodig zy, om my te doen begrypen, dat ik haar myden moet, die ik zo bemin, en de myne nooit zal mogen noemen. Ik ben, weet gy, geen onëdelmoedige Jongen; ik doe Veldenaar het hoogste recht; ik begryp, dat Chrisje gunstig over hem denken moet. Afgunst valt niet in myn karakter, des ook niet in myne liefde. Stond ik in jaaren en verdiensten met hem gelyk, ik zoude zeggen: Veldenaar, ik ben uw Vriend; wees gy de myne. Wy beminnen dezelfde schoone; doe uw best; ik zal ook zo doen. Maar hy, reeds rang hebbende, en hoop op hooger avancementen; hy, zulk een uitmuntend man, de Broeder der hartvriendin, de gunsteling van myn Heer Helder. Ik, een knaap van twintig jaar, een Student, een aankomend Eerwaarde, en in duizend opzichten geen Veldenaar; daar kan nooit aan gedagt worden. Als de groote vacantie daar is, zal ik myne Mama voorstellen, om met mynen Vriend Jambres een reisje te gaan doen. Ik denk eenige onzer Provintien te zien, en dan verder Duitschland in te gaan. Myn Vriend is in geen vyf jaaren in zyn Vaderland geweest. Wy, Amsteldamsche Jongens, zien buiten onze groote Stad weinig genoeg. Slaafsch verbonden aan den nuttigen Koophandel, is er naauwlyks tyd over, om des Saturdags na Beurstyd uittevliegen, en den volgenden dag door te brengen in uitspanningen, die ons weinig nut kunnen aanvoeren. Dus zal ik ook myne vacantie leerzaam doorbrengen, en geen dag eigenlyk verliezen. Hier over schryf ik wel eens nader: 't is nog vroeg. Het verwondert my niets, dat uw hart niet bestand geweest is tegen den gemeenzaamen ommegang met de heele lieve. Minder leevendig dan haare schoone Vriendin, ernstig door overdenking, maar welleevend, blymoedig uit Godsdienstige beginzels, fyn van trekken, schoon van oogen; zy behoeft geene schoonheid te zyn, om sentimenten in te boezemen, die gy nu leert kennen. Ik denk echter, dat zy, even als uwe Zuster, dat lastig ledig des harten volmaakt vervuld voelt, door de vriendschap, die zy geniet en ontfangt. Hoe dikwyls zag ik, toen ik by u logeerde, deeze twee Vriendinnen by elkander zitten, terwyl Juffrouw Veldenaar, (met eene stem, die het hart roert, vooräl als zy iets ernstigs leest,) haare Vriendin iets voorlas; en uwe Zuster, haaren arm door dien van haare Vriendin gestrengeld, met haare schoone oogen, het spreekend gelaat der Leezeres als doorzag, en met haar hoofd een weinig langs den schouder haarer Vriendin gebogen, geheel aandagt was, het onderwerp eenige stille traanen deed nederdaalen, terwyl een vriendschaps-kusje het loon deezer aandoenlykheid ware. Ach, Pauw, dan was ik half nydig over deeze tedere, deeze edele, deeze waarlyk Vrouwlyke Vriendschap; ik vond er iets belangryker in, dan in de liefde zelf! Ik was ongemaklyk, om dat ik in zulk eene geheel driftelooze weelde niet konde deelen, vermits ik te veel menschlyks behield. Wat is er toch in de manlyke vriendschap hier by te vergelyken? En dit zyn zeker nog de fynste geneugtens geenzins. Wat moet er eene verrukking liggen in de verëeniging van twee deugdzaame gevoelige harten, die alle de bestendigheid der manlyke Sex hebben, en niets van onze onbuigzaamheid - van twéé Vriendinnen, zo als deeze! ô Had myne Lotje eene Vriendin, zo wel voor haar bereekend! Ja, zy heeft eene zeer braave, eene zeer verstandige Vriendin; maar is waare vriendschap niet altoos gegrond op eenpaarigheid van gevoelen, op eenstemmigheid des harten; ja, op iets sympathetisch, 't welk men niet zo wel beschryft als ondervindt. En in dien opzichte is Juffrouw Belcour de uitgeleezen Vriendin van Lotje nimmer. Het is die Vriendin niet, die myn Lottjes hart zoekt. Het is meer haare Moederlyke beschermster. Zy verscheelen ook te veel in jaaren. Juffrouw Belcour is wel twintig jaar ouder, en teekent nog meer; zy heeft een schat van ondervindingen; zy is verscheiden levensstanden doorgegaan, en nu in den ordentelyken Burgerstaat; zy was reeds gemeenzaam met de Ouders van het lief Meisje. Nooit kan er die harmonie, die zeker geen harssenschim is, plaats hebben. Juffrouw Belcour heeft iets eerwaardigs, dat ons meer achting dan liefde inboezemt. Ik zoude haar niet durven beminnen; maar myne hoogachting, myn vertrouwen, dat is wat anders. Juffrouw Belcour heeft zo niets van dat zwakke, dat peinsagtige, 't welk ons zo ongenoegzaam maakt voor ons zelf, 't welk zich zo gaarn hecht aan iets buiten ons. Lotje bemint haar met zo veel eerbied, dat er altoos een afstand blyft; haar teêrgevoelig hart kan zich niet ontbinden, niet wegvloeijen met dat haarer Vriendin. Voor die zoete zuivere gemeenzaamheid, die de behoefte van zagte karakters is, is geene geleegenheid. Onze verkeering is meer gedwongen dan vry. Ik zie duidelyk, dat haar dit zo wel pynigt als my! ô dat lief Meisje! .... maar myn hart is geheel voor uwe Zuster. Moet echter eene Lotje om my ongelukkig worden? En zal ik wel immer met eene andre zo gelukkig kunnen zyn, als met haar, die my zo bemint? .... Maar, myn lot is beslist. Ik heb geen vry hart. Anders, wat heb ik te doen met zulke Vooröordeelen, die de voortbrengzels zyn eenes dwaazen hoogmoeds? Trouwens, zy is van eene zo goede als achtingwaarde familie. Hier uit ontstaan geene zwaarigheden; en wat zegt het, een weinig meerder of minder met tydelyke goederen bevoordeeld te zyn, by menschen, die wel denken? Bemin   Uw Vriend,   w. leevend.
wolf016will02_01_0_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 2, "section": 1 }
Charmante amie! Toen gy by Mevrouw, uwe Nigt, waart, pas encor pour pendre congé, wedde gy met my, dat ik incapable was om te schryven een Hollandsch Brief. Que dire, ma chere; ik heb nu de caprice om het contraire te toonen. Me voila donc! ik heb nog jamais een Hollandsch Brief geschreven. Point de Dame comme moi schryft ooit een Hollandsch Brief; maar wat aangaat, dat ik incapable daartoe ben, voilà le contraire de votre gedagten. Wat regretteeren wy uw charmant gezelschap! Het is un peu bizar, Mademoiselle Helder, dat gy, die zo brilleert in onze cercles, gout hebt voor een sejour zo champêtre. En, votre amie Coosje, hé oui, c' est une bonne fille, maar welk un Liaison voor u! je n'aime pas votre Coosje. Elle est bien fiére; men zegt echter, dat zy veel verstand heeft, en heel mooi schryft: myn compliment, s'il vous plait. Mon frere is over uw vertrek en desespoir. Waarlyk, hy bemint u; als hy de karten coupeert, zingt hy niet meer. Hy zit als een vieillard, en soupiert heel veel. Als ik naar den Haag retourneer, koom ik u in votre maison de campagne faire une visite. Nu ziet gy, dat ik la gagure win! Adieu, ma chere, je suis altoos   Uw Frindin,   freule v. r.
wolf016will02_01_1_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 3, "section": 1 }
Myn heer! Noodloos ware het, voor u iets te verheelen, 't welk u zo wel bekend is: myne Vriendin bemint u! Vergeefsch vleide ik my, dat zy deeze dwaaze liefde zoude hebben overwonnen, voor zy de vernedering onderging, die er geleegen is in dit te belyden; niet aan my, haare Moederlyke Vriendin; maar aan eenen Jongeling, die wel ligt aan zyne eigen verdiensten, en de zonderlinge bevalligheden zyns persoons, deeze zwakheid dank zal weeten! Beroem u daar echter niet te veel op! Myne Vriendin heeft de liefde geen toegang tot haar hart gegeeven, dan onder den sluijer der vriendschap. Nog gelooft zy, alleen uwe Vriendin te zyn, terwyl zy u met de allersterkste geneegenheid vuurig bemint. Om my hierömtrent te kunnen misleiden, was het noodzaaklyk, dat zy eerst zich zelf, ter goeder trouw, bedroog. Ik, die zo wel de eenvoudigheid als de zagtheid van haar lief hart volmaaktlyk ken, ben daar van verzeekerd. Ik heb niets nagelaaten, wat ik eenigzins dienstig oordeelde, om haar deeze liefde te doen uitblusschen. Liefde sterft, als de hoop is afgesneeden. Konde ik zeggen, deeze spreuk ten haaren opzichte bevestigd te vinden! Ik heb haar teder hart gegriefd met de herhaaling, dat gy haar niet beminde, dat gy eene andre beminde; daar uit heb ik geredeneerd, om haar dies te klaarder te doen zien, hoe ongelukkig zy zich maakt. ‘Wat heb ik, zegt zy, die niets begeer dan zyn geliefd byzyn, dan zyne vriendschap, toch met zyne liefde te doen?’ Myne Vriendin wordt bemind van een zeer braaf man, aan wien zy eene goede party doen zoude. Hy beminde haar, toen zy nog een kind waar, en de hoop, dat hy haar eens zoude verkrygen, heeft hem tot in zyn dertigste jaar nog ongehuwd gelaaten. Zy had nimmer geneegenheid voor hem; en ik geloof, dat zy nimmer, voor zy u zag, liefde gekend heeft. Zy leefde zeer stil, huislyk, onbekend. Zy las veel, en veele zulke schriften, die den smaak verfynen, en onze gevoelens verteederen. Hoe veel geest zy ook bezit, het klugtige, het vrolyke, hoe wel uitgevoerd, behaagde haar nooit. Zy was, voor zo een jong Meisje, veel te los aan dit leven: geenzins uit onvergenoegdheid; dit is nooit in haare denkwyze opgekomen: integendeel haare Godsvrugt was geheel dankbaar; aan alle de schikkingen der Voorzienigheid deed zy hulde; zy was alleen onverschillig voor alles, wat haar niet gewigtig toescheen. Haare aandoenlyke, eenigzins zwaarmoedige, immers al te peinsagtige ziel, was geheel vervuld met twee groote voorwerpen, Dood en Eeuwigheid. De voorbereiding tot die groote standsverwisseling hield haaren aandagt beezig; het leezen van Youngs Nagtgedagten en eenige Gedichten van Mistris Rowe, werkten deeze neiging maar te veel in de hand. Uit zagte geleidelykheid, nooit uit verkiezing, nam zy met ons deel in zulke uitspanningen, die de beste menschen niet verwerpen. De dood haarer Moeder, die eene uitmuntende Vrouw was, en die my, eene verlaatene wees in een vreemd Land, uit medelyden aannam, en in staat stelde, om geen onnut lid der maatschappy te worden, vermeerderde dat voor haar zo nadeelig peinzen; en ik geloof, dat zy deeze vier laatste jaaren daaglyks der gedagtenis deezer zalige veele traanen wydde! ... Zo was myne Lotje, vóór zy u leerde kennen! Somwylen ben ik misnoegd op u; meermaalen bedroefd; en altoos doodlyk bekommerd voor u beiden! Wist gy, hoe veel belang ik in haar neem! Wist gy, dat zy, buiten my, niemand in de waereld heeft dan haaren Broeder; en dien kent gy! Sta my des toe, dat ik u de volgen-de vraagen doe! Is uw hart vry? zyt gy in staat, om de waarde myner Vriendin in haare zeer vernederde omstandigheden te zien? Kunt gy nooit meer dan de Vriend zyn van Juffrouw Roulin? Eer ik deeze vraagen beäntwoord vinde, onderstel ik dit laatste. En nu vraag ik, hebt gy moeds genoeg, om haar doodlyk te bedroeven, door een ander verblyf te kiezen, onder het beste voorwendzel? Kunt gy hier toe, zo als ik vrees, niet overgaan? Wel, beloof my dan, dat gy u nooit zult bedienen van een zwak oogenblik, waar voor myne Vriendin met alle haare deugd en Godsdienst mooglyk niet altoos zal beveiligd zyn. Laat ik u mogen zeggen, dat ik gunstig voor u ben ingenoomen. Hy, die door Lotje bemind wordt, moet geen ordinair Jongeling zyn. Zo oordeelde ik, vóór ik u gezien had. Nu ken ik u in persoon. - Wat zal ik zeggen? Het schynt, dat de Natuur en de Liefde u voor elkandren gevormd hebben. Ik vertrouw veel van u. Uw gelaat is zo open: de opslag uwer oogen is zo vry, zo eerlyk; gy teekent zo goedaartig .... maar, twintig jaar! en het Meisje eene Lotje! ô Myn Heer Leevend, beloof my op uw woord van eer, dat gy haar beveiligen zult; ook dan, als zy het gevaar niet kent; en dan zal ik u met mynen laatsten adem nog zegenen. Weet, dat my alles, u betreffende, be-kend is, tot dien avond, dat gy, door 't verlies van bloed, flaauw wierd. Schryf my spoedig. Berigt my alles. Houd deezen, zo ook uw antwoord, voor haar verborgen. Zy kent het schrift op het couvert niet. Bezorg zelf uw antwoord op de Post. Meld my, of zy beter is, dan ik durf hoopen! Vaarwel, ik ben   Uwe waare Vriendin,   a. belcour.
wolf016will02_01_2_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 4, "section": 1 }
Waarde juffrouw Belcour! En wat zou de Moederlyke Vriendin myner Lotje toch niet mogen vraagen aan haaren Willem Leevend? Ik stel het my ten heiligen pligt, uwe vraagen met de grootste oprechtheid te moeten beäntwoorden. Hoe jong ik nog ben, myn hart is niet vry. Vóór ik uwe Vriendin zag, was het niet meer in myne magt. Ik maak, om reden my voldoende, van die liefde een dierbaar geheim; hoewel ik my niet weder bemind zie; en myne hoop daar op volstrekt geen grond altoos heeft. Ik kan des nooit meer dan de Vriend zyn van Mejuffrouw Roulin. - Hier mede heb ik uwe vraagen beäntwoord. Permitteer my nu, dat ik u insgelyks vraag, om wat reden zyt gy somwylen misnoegd op my? Geloof my, dat, dewyl ik de liefde van dit beminlyk Meisje niet kan beäntwoorden, my die liefde bedroeft! Myne eigenliefde is niet in staat, om my daar over te troosten. Denkt gy niet, dat ik al het verrukkelyke bezef, 't welk er moet geleegen zyn in de tedere liefde van eene Lotje Roulin? Denkt gy, dat ik niet voel, hoe veel zulk een edelaartig Meisje zal lyden, als zy zien zal, dat zy niet weder bemind wordt? Spoedig zag ik, dat zy my met onderscheiding behandelde; maar ik meende, dat myne beleefde bejeegeningen alleen daar van de redenen waren. Ik nam omtrent Juffrouw Roulin die oplettendheden waar, die een welöpgevoed Jongeling zo gaarn bewyst aan fatsoenlyke lieden, die uit eenen hoogeren kring in de samenleeving door tegenheden gedaald zyn; en die hem zeker tot veel meer eer verstrekken, dan hun, die dezelve beweezen worden. Ik voor my houde my verzeekerd, dat zy nog haare liefde voor vriendschap houdt. Was uwe Lotje een Meisje van een ordinair karakter, ik zoude my minder bedroeven; maar ik ken alle haare waardy; ik weet, dat haar geest-gesteldheid derwyze gestemd is, dat zy voor altoos eene keuze gedaan heeft. Niemand zal my in haar hart opvolgen. ô Mejuffrouw, ik heb veel meer van haare gevoelens en denkwyze, dan gy mooglyk wel vermoedt. Het zyn alleen beuzel-agtige karakters, die in staat zyn om te veranderen. Denkende, zeer gevoelige menschen beminnen met enthousiasme; de aandoeningen kunnen eens verflaauwen, maar 't gevoel blyft onverzwakt. Zy zyn zo doordrongen door de beminnenswaardigheid des voorwerps, dat hun geheel wezen daar mede onäfscheidbaar verëenigd blyft. Noch tyd, noch afzyn - ô Wat zyn die voor een hart, dat in de liefde zelf zyn loon ontfangt? Oordeel nu, of ik uwe Vriendin ken - of ik geene treurige uitkomsten voorzie! Neen, ik heb den moed niet, om haar te bedroeven. ô Verg dit niet aan een zo gevoelig hart als het myne: de droefheid uwer Vriendin is onweerstaanbaar. Ik weet dit by ondervinding ... Zo zy het my niet beveelt, zal ik haar niet verlaaten. En dan? Dan zal ik uit liefde voor haar gehoorzaamen. Ik bloos van veröntwaardiging! Houdt gy my voor een snooder kerel, dan de vervloekte Lovelace? Die was nog niet ontmenscht genoeg, om een onnozel Meisje (zyn Roozenknopje!) te bederven; en moet Willem Levend belooven, zyn woord van eer geeven, om geen misdaad te begaan, daar zulk een monster voor schrikte? Niets, dan uwe Moederlyke liefde voor myne Lotje, kan my na die beleediging met u bevredigen? Ik ben nog jong, Mejuffrouw, maar ik ben overtuigd van myne sterke gehechtheid aan alles, wat de waare eer eischt. Ik heb een allergevoeligst hart: oordeel, wat er voor my te doen is, als ik my voor den geest haal: ik kan immers dit Meisje zo ongelukkig maaken, als ik zelf wil. Welke verzoekingen zouden my kunnen verlaagen? Ik zal haar ten minsten dien troost laaten, dat zy geen onwaardig voorwerp bemint. Zy zal overtuigd worden, dat ik, konde ik die beäntwoorden, haare liefde verdienen zoude. En gy, Mejuffrouw Belcour, zult ondervinden, dat ik, hoe ook bekoord door haar engelagtig gelaat, hoe verliefd op haaren verbindenden, altoos nutten ommegang, nooit de allerstriktste betaamlykheid uit het oog heb kunnen verliezen. Beminde ik niet reeds, vóór ik haar zag - zy zou my den zwaksten der menschen maaken. De liefde alleen beveiligt my; ik ben haar Vriend: zy is des ook veilig by my. Zeg niet, dat ik nog weinig kennis heb aan 't vermogen der driften; (dit is mooglyk, helaas! zo niet,) maar hier, hier in 't binnenst van myn hart, klopt een gevoel van eer; dat, ondersteund door liefde en vriendschap, zal my in staat stellen om haarer waardig te blyven. Ik vrees, dat zy niet heel wél is. Zy klaagt echter niet; maar ach! haar lief gelaat is verbleekt en betrokken.... Onze conversatie is heusch, echter wat styf. Hoe moeilyk valt my dit! Met de hoogste achting noeme ik my   Uw Vriend,   w. leevend.
wolf016will02_01_3_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 5, "section": 1 }
Waarde Renard! Dat blyft zo, het komt my verbruid grappig voor, dat gy de wapens zo vroeg wilt neerleggen. Er is zulk een mislyk mengzel van ernst en boert op uw gelaat, als gy met Mama daar zo eerntfest zit te praaten. Uwe Angola en uwe zedenleer aanzigten zo slegt. Evenwel, gy hebt gelyk, indien uw Christelyk oogmerk zy, om eens een wettelyk huwlyk aantegaan. Nu, kind, ik wensch u, ter bereiking van dit braave voorneemen, zo rasch mooglyk een knaap, die uw's Ooms ducaaten zo broodnoodig moge hebben, dat hy u, op den koop, voetstoots er by neeme. Bon voyage! Ik heb nog zulk een schrikkelyken haast niet; en myn reismakker naar de huwlykshaven is veel te bedaard, om my hals over kop scheep te doen gaan. Zie, de Borst staat my niet kwalyk aan, maar ik weet niet, of dat zo blyven zal; en als men onder zeil gegaan is, moet men aan boord blyven, al wenscht het lieve paar elkander alle daag wel hartlyk by onzen lieven Heer. Nu, dat daar gelaaten. Ja waaragtig, Mama weet de heele historie met Tante! Hoe? daar ben ik nog niet agter: mooglyk door Mevrouw Helder. Wy hadden, zegt myn Oom, (onze Freryk) ettelyke etmaalen zo wat met een slap koeltje liggen dobberen, toen ik op eenen morgen wat laat opstond. Gewén de lui eens wat, Pietje! Ik had, geduurende Mama's ziekte, de honneurs van het Déjeuné waargenoomen; en nu zoude men, zelf myne zagtmoedige Mama, my dit wel gaarn voor eenen pligt aanschryven. Ik zou inschiklyk, meegaande worden! ja wel! Meisjes, zo als ik, worden hier toe niet sterk geänimeerd, als zy op de uitkomst letten. Verbeeld u dan, dat ik ten half tienen, in een volkomen nagtgewaad, geeuwend den trap afkwam. Mama zat te naaijen, ende de man des huises had een aangezichte, als het aangezichte Nabals, des zoons Belials. Ik. Goeden morgen, Mama lief: goeden morgen, Vader. [Dat Vader komt er altyd zo beroerd uit!] Mama. Wel, Daatje, is dit nu evenwel manier van doen? Het is half tien, en gy staat eerst op! [Ik schelde.] Wat moet er nu weer zyn? Ik. Alles, Mama. Jacob, waar is myn Déjeuné? Jacob. Mevrouw heeft het my bevolen weg te neemen. Ik. Zet het op myn eigen kamer, Jacob; en als Juffrouw Flikflak met de muts komt, zend haar by my: ga ook eens aan het bord zien, wat er van avond gespeeld wordt. Zo het de Knorrepot is, onhoud het; anders kan 't my niet scheelen. [Jacob ging weg.] Van Oldenburg. Nog Pasquillen in myn eigen huis op my maaken? De Knorrepot! dat zeg je op my. Als ik een Poëet waar, ik zou een stuk maaken, de Moderne jonge Juffer; ja, dat zou ik. Ik. Wel, het spyt my, dat gy zo geheel onbekwaam zyt tot iets aartigs; anders zoude ik u gaarn zo wat helpen; uw portret zou by het myne mooi afsteek e. Van Oldenburg. Dat zoude het toch; en dat uwer Moeder zou u niet veel voordeel doen. Ik. Dat beken ik. Maar ik wilde Mama daar buiten laaten: [hem half inluisterende,] wat heeft die lieve Vrouw met uwe en myne gekheden te doen? .... Ik ga ontbyten. Van Oldenburg. Weet gy wat, Juffrouw, uwe manier van leeven staat my verdompeld slegt aan; gy zult u naar uwe Mama reguleeren, of wy zullen anders beginnen. Ik. Ha! ha! gy doet my lachen: ik heb graag, dat gy wat prettig zyt; want gy zyt niet plomp genoeg, om dit te durven meenen? Anders, va! uwe manier van leeven staat my ook slegt genoeg aan. Van Oldenburg. Hoe! vergelykt gy, kleuter, u by my? Ik. Ik my by u vergelyken! Verdenk my toch van zulk eene buitenspoorige nederigheid geenzins. [Dit, zag ik, begreep hy niet regt!] Van Oldenburg. Nu, ik zeg je dan nog eens, dat uwe manier van leeven my niet behaagt. Ik. Wel, man, wie vraagt u daar toch naar? Mama. Is 't nog niet lang genoeg, Dogter? Heeft uw Vader dan ongelyk, denkt gy? Ik. Myn Vader? Die zou zich met zulke beuzelingen niet eens bemoeid hebben. Mama. Beuzelingen! Past het voor een gezond Meisje, ten half tienen nog te bed te zyn? [Ik vreesde weer voor de Predikatie over het vroeg opstaan.] Ik. Lieve Mama, gy zyt nu wel wonderlyk. Van Oldenburg. Heden, Mejuffrouw, gy zyt nog wel veel wonderlyker; als Mama myn zin deed, gy zoud.... [Hy wierd op het Kantoor geroepen.] Ik. 't Is verdrietig, dat, als men geen kind meer is, men zich nog wel zoude dienen te schikken naar de grillen van een vreemd Manspersoon. Hoor, Mama, dit leven smaakt my niet; ik zal by Tante Truitje belet vraagen; laat dan de man kraaijen in zyn kippenhok, dat het door de buurt klinkt. Mama. Hebt gy ook weer het een of ander plan in uw hoofd, daar uwe tegenwoordigheid by vereischt wordt? Ik. Plan in myn hoofd? Mama! Heden! Mama. Hou u zo onkundig niet, Mejuffrouw. Gy hebt u fraai gekweeten! en dat is nog een Meisje, die grootsch is op haar Vaders familie. [Mama kan zo ernstig zien! zy zuchte: dit deed my zeer.] Ik. Lieve Mama, zucht er niet om: ô, Tante heeft zo veel plaisir gehad! zy is zo verheerlykt; maar..... Mama. Zeg er my niets van; 't schaamt zich zelf. En die Töller .... Ik. Wel, die heb ik al lang afgedankt; zo een mof! wat is er aan zo een Hansdondergoud geleegen? Mama. Gy gaat my te veel uit; en wat zal de waereld zeggen, als zy weet, dat gy reeds door een braaf Man gevraagt zyt, en zo dikwyls met andren uitloopt? Ik. De waereld? al wat haar behaagt. Laat de waereld haar eigen tuintje wieden, en zich met my niet bemoeijen. Nog mooijer, Mama, ik zou my aan zo een ouwe zottin, als de waereld, stooren! zy maakt het er wel naar! maar gy, lieve Mama, moet niet misnoegd zyn. Mama. Wat heb ik aan zo eene Dogter? Ik. Niet veel, dat beken ik. Maar als gy daar bedroefd over zyt, dan zult gy my noodzaaken tot iets, daar ik zeer veel tegen heb; doch dan, patientie! Mama. En wat zou dat toch zyn? Ik. Ik zal my dan voegen naar u, myne Mama, als het toch weezen moet: morgen ogtend (zo myn bed het maar niet hoort,) zult gy my ten agt uuren reeds aan het ontbyt zien. [Zy lachte; alles was wél; en ik ging eindlyk dejeuneeren.]   Het is weer gruwlyk Hoeksch en Kabeljaauwsch met van Oldenburg en my. Hy heeft weer gebabbeld over Willem met den scheelen, en ik merk, dat hy Wim niet graag in de vacantie t'huis had. Mama zal uit goedheid weer toegeeven. Is 't niet voor my om averegts te worden? en ik moet, om Mama's wil, my nog houden, of ik niets weet. Hy is jalours op Willem; daar houdt het hem, zie ik; en ik beken, dat Mama eenzydig genoeg is omtrent Zoontje. Wel, Pietje, gy zyt evenwel een bedroefde hals in de Ketterkunde! weet gy, goeije ziel, niet, wat of het beduidt, zich in Sociniaanery te verloopen? Nu, gy kunt daar van onkundig zyn, en even goed uw huwlyks tochtje aanvangen. De Dominées, en die moeten het weeten, zeggen, dat Socyn een bittere Ketter was: byzonderheden weet ik niet van hem, maar stel uw week hartje maar gerust; al verliep Wim zich daar al eens aan; dit maakt hem niet tot een Ligtmis, tot geen galant Man zelf. Onze Vriendin zal Dominé niet wel verstaan hebben, denk ik. Hoor, zy is een regte Juffrouw Rammel. Zy hoort hier een woord, en zy vangt daar een woord, en zy merkt hier wat op, en zy ziet daar zo wat van; dan gaat zy heen, (zeggen de meiden) en zy rommelt, en klutst dit alles in haar harssenvat tot hakmoes; met dat geplamoot komt zy, en presenteert het in vertrouwen aan die, en aan die, en aan nog al een, en aan uw Neef, en aan uw Nigt, en aan Nigts Neef en Nigt, en aan allen - die maar gaapen willen; dit, beken ik, is heel gul van de goeije Vrouw, maar met dit al zy moet Mama niet laaten leepelen; de teerhartige Moeder kan zo alles niet even wel verteeren. Nog wat. Mama toonde my, dat zy u verdagt omtrent het plan, (dat kan zy niet vergeeten, schynt het.) Ik heb u, en dat was billyk, ten mynen koste gerechtvaardigd; zy heeft uwe Brieven daar over geleezen. Zy was verleegen, en zei: dat is my lief, dat ik mis had. Ik zal Juffrouw Renard voortaan recht doen: zy prees myne billykheid; dit spyt my: 't was maar, zo als het hoorde. Lees den inleggenden van myne Tante Martha. Verbruid, Piet, wat geeft zy my een pak - een oud pak! zulke schommels van Wyven zeggen een Christenmensch zo maar alles! Ik las Mama dien Epistel voor. Hier is ons discoursje. Mama. [glimlachende,] Wel nu, dat is geen onaartig spiegeltje voor u. Ik. Meent Mama niet, dat de trekken wat hard, en het kolorit wat hoog is? Mama. Ik kan niet zeggen, dat het in den smaak van Da Vinci is, doch de Vrouw doet echter sterk gelyken.   Uwe Vriendin,   a. leevend.   P.S. Wat onbeschaamdheid! Babiole, onze galante knoopmaaker, vrydt naar Chrisje Helder! wel, het is om gek te worden: zo een verguld Schepentje. Ik hoop, dat zy hem vernederen zal! Trouwens, verdient hy zo veel attentie wel van haar?
wolf016will02_01_4_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 6, "section": 1 }
Zeer ge-eerde heer professor! Meer dan gewigtig is de geleegenheid, waar by ik my de eere geeve U.H.E. te schryven; immers voor zulken, die de eer der Kerke, waar van zy door de genade Bedienaars zyn, ter harte gaat. Hoe veelen gebruiken er, in onze yverlooze dagen, de Heilige Bondzegelen, die men, wyl zy Burgerlyk goed leeven, niet kan weeren; en die ook van de waare Leer belydenis deeden? hoewel zy door hun loopen naar Arminiaansche en onrechtzinnige Menniste Kerken toonen, dat zy niet uit ons zyn; terwyl zy echter weigeren van ons uittegaan. Het geen dit kwaad ongeneeslyk maakt, is, dat er onder de Herders valsche Broeders zyn, die de door hun bezwoeren Canons ondermynen, en stomme honden zyn tegen Arminiaanen, Sociniaanen, heele en halve, en kwart Pelagiaanen, Bekkeriaanen, Leibnitziaanen, Pietisten, Donatisten, Mennisten, Bruinisten, Hattemisten, enz., die Voskens, welke in onzen wynberg wroeten. 'k Zwyg van zulken, die zich, ô gruwel! door Indompeling laaten doopen. En deeze Herders ontfangen even zo wel het loon, als zy, die het woord recht snyden. Hoe dikwyls hoort men, onder den schoonen naam van verdraagzaamheid, Pelagiaansche, ja zelf Sociniaansche gevoelens den armen Volke voorhouden! Van hier die bejammerenswaardige onverschilligheid, die algemeene zeedeloosheid. Ik doel niet op Modes, of zulke vermaaken, die myne wettige Overheid oordeelt te moeten toestaan. Ik worde ook niet gedreeven door den geest der vervolging; ik gruw voor schavotten en brandstapels; en zou wel mogen zien, dat men Ketters en Genadenloozen liet deelen in alle de Eeramten en Voorrechten der Maatschappy. Dan zouden de oprechten geöpenbaard worden. Onze Gemeentens zouden kleiner, maar ook zuiverder zyn. Dwang is dwang, en het Geloof eene gaave Gods. Laaten zy ten minsten hier ongekweld blyven: is hun deel niet in dit leven? Maar de yver des Heeren verteert my, als ik zie, dat zy, die men riep om de kudde Gods te weiden met verstand, die verleiden, en zoeken niet het geen Christi, maar het geen hun zelfs zy. Tot hen, ten zy zy van ons uitgaan, kan ik niet zeggen: weest gegroet. Oordeel des, hoe bedroefd, verontwaardigd en vergramd ik ben, als ik hoor, dat uw Leerling, de jonge Nasireër, de veel beloovende Jongeling Leevend, die ik hoopte, dat een pylaar in vast-heid, een hoeksteen der Gereformeerde Kerk zoude zyn, zich zo ondeugend gedraagt, en ook het gif van Spinosa indrinkt als water. Heeft hy de deugdzaame Juffrouw Roulin niet verleid? Heeft hy een fatsoenlyk Heer, een man van geboorte, niet schrikkelyk mishandeld, om dat die weigerde met hem te duëlleeren? Gaat hy zich niet in het Spel en den Wyn te buiten? Is de haatelyke, de gevaarlyke Jambres, die op zyn gefronst voorhoofd het teken des beestes draagt, zyn Vriend, en Leermeester niet? hem, dien ik voorlang als een vrygeest schuwde. Zal de eertyds braave Willem Leevend, zeedeloosheid met ongeloof verëenigende, ten laatsten uitroepen: daar is geen God? Zal zo een knaap eens de gewyde verborgenheden des Euangeliums uitdeelen? zal hy de Gemeente, die Jesus met zyn eigen bloed gekogt heeft, verleiden? Dit zal ik weeren, al gaf men my ook den naam van Kettermeester! Veel liever zag ik hem aan 't hoofd eener Bende Struikroovers; dan doch zoude hy alleen het lichaam dooden. Hoe vergramd ik ook ben, vraag ik echter, is hy nog niet te redden? Willem is trotsch; mooglyk wil de Voorzienigheid hem leeren, dat de mensch, als God hem los laat, niets is. Mooglyk moet hy eerst een Saul zyn, om een Paul te worden. Mooglyk moet hy een groot zondaar worden, op dat hy strekke ten Toon- en Spiegel-beelde der vrye Genade, die in Jesus is. Uw H.E. behoort zich in deezen te bedienen van die liefde en achting, welke hy u toedraagt. Gebied hem den verleider Jambres te schuwen. Dees Man is een zeer bittere galle. Blyf toch getrouw, heb geen menschen - vrees; denk, dat gy een Leeraar der waare Kerk zyt, en dat de Heere veel van u zal eischen, dewyl u veel gegeeven is. Ik erken de grootere gaaven, u boven my zo mildelyk toegereikt. Ik verheug my in uwe verheven waardigheid; ik dank u nog voor alle de goede lessen, my in myn Studententyd gegeeven. Maar, mag ik u bidden, stuit toch in uwe Studenten dien lust om Hoogduitsche Werken te leezen. Er is een geest des afvals in verspreid: hunne Theologie is vervalscht. Niet alleen de Steinbarts, de Semlers, de Eberards; maar ook de Hessen, ja de Jeruzalems, de Niemeijers zyn gevaarlyk: het vergif is er zo keurig in toebereid, zo smaaklyk in voorgediend. De bedorve reden vergast zich dus gaarn. Neem, geliefde Broeder in Christus, myne vermaaningen ten besten. Ik weet, dat gy een goed, een groot, een waardig Man zyt; evenwel, wie is in allen volmaakt? Verëer my met een antwoord op deezen welmeenenden Brief. Ik beveele u Gode en zyner genade, en blyve   Uw gehoorzaame Dienaar en Medebroeder,   j.w. heftig.
wolf016will02_01_5_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 7, "section": 1 }
Myne beste! Zie daar eene der liefste myner wenschen vervuld. Gy zyt Buiten, en meer dan ooit bereekend, om de onschuldige genoegens des Landleevens te genieten. Het byzyn van Mevrouw Helder heeft myne tedergeliefde Moeder zeer opgeleevend. Zy bedankt Mevrouw nogmaal voor dat vriendelyk deelneemen in haaren zwakken staat. Ach, myne Chrisje, hoe smeeken wy daaglyks om het leven deezer dierbaare, deezer tedergeliefde Moeder! Nu hoopen wy weder van het gebruik der Ezelinnen-melk en het zagte saisoen alles..... Terwyl ik dit schryf, zie ik uit myn vengster, dat zy in den bloemtuin wandelt, met de vier kleinen om haar. ô Zy ziet my weer te helder! zy is te leevendig voor zulk eene ontkragting! Lieve Vrouw! zy lacht Jetje vriendlyk aan, die een handvol madeliefjes voor haar geplukt heeft. Ach, Chrisje, zoude ik, ook om uw byzyn, deeze Moeder myne hulp onttrekken? Ik kan er niet toe besluiten. Twyfel echter niet, of het denkbeeld, dat gy zo naby my zyt, en ik u niet zien kan, my pynigt! Maar pligt is pligt; en niets kan my hier over troosten, dan de bewustheid, dat ik, moet het zyn, myn genoegen doe wyken voor 't geen myn pligt is, indien ik beiden niet te gelyk kan voldoen. Hoe goedertieren is de schikking des Albestuurders, dat hy de grootste verrukkingen gehecht heeft aan het getrouw uitvoeren van pligten, die ons, om de omstandigheden, waar in wy zyn, moeilyk vallen kunnen. Ik heb thans een aanmerkende luim; en myne Chrisje heeft my eens vooräl gelast, alles, wat van dien aart is, aan haar te melden. Hierom voeg ik er het volgende by. De huisselyke, de niet in 't oog vallende deugden, zyn meermaal te schoonder, naar maate zy de toejuichingen ontwyken. ô Dan is men zo overtuigd, dat men niets noodig hebbe, dan de stille goedkeuring onzes eigen gewetens: gy hebt uit goede gronden wel gedaan. Die dit getuigenis heeft, vraagt weinig naar lofdichters. Gy, myne Vriendin, ontfingt een schat van de allerbeste, de allergelukkigste neigingen. Het braave, het eerlyke, het schoone behaagt u. Kunt gy eens op u verkrygen, om zo wel voor u zelf te kiezen, als voor u zelf te denken; hoe volkomen zal dan eene Chrisje Helder zyn, vóór zy vyf-en-twintig jaaren bereikt heeft! Zie hier uwe bestemming. Uwe aanmerkingen over het modieuse Buitenleeven zyn gegrond. Ik en zulken, die met my gelyk zyn, lyden daar echter nog veel meer door; en men moet veel, of zeer weinig verstand hebben, om die kwellingen met geduld te draagen. Lieden, die niet in den hoogsten Ton leeven, en nog al scheemeragtig vermoeden, dat men Buiten Predikanten kan aantreffen, die fatsoenlyke lieden zyn kunnen, vooräl indien zy Vrouwen uit den bloem der samenleeving hebben, zulke lieden vind ik geen der verkiesselyksten, om mede te moeten omgaan. Hunne beleefdheden getuigen doorgaans van hunne trotschheid, en dat ondraaglyk onbescheidene, dat eene gemeene opvoeding verraadt. Zy gelooven alles te mogen doen, om dat zy of in Regeering zyn, of om dat zy onmeetlyke schatten bezitten. Dominé en zyne Vrouw zyn veelmaal niets dan ordentelyke menschen; 't is billyk, dat die eene onverwagte visite, uit caprice gegeeven, voor lief neemen; 't is billyk, dat die, als myn Heer en Mevrouw om gezelschap verleegen zyn, gereed staan, zo rasch een inpertinent petitmaitre van een knegt met de koets daar is. Dan ontfangt men ons, of zo familiair of zo omslagtig, dat beide even onvoegzaam zy. Men maakt ons presenten van uitgebroeide aardbezien, als wy die reeds van den kouden grond eeten; men laat eene keurige Meloen wegzetten, en snydt er een voor, die men zelf niet wil proeven. Moet men om zulke beuzelagtige versmaadingen niet lachen of moeilyk worden? En deeze zeer zeld-zaame eerbewyzingen haalen ons nog de zotte nyd der medezusters Collega's (ziet men haar over het hoofd,) op den hals; ja myne Moeder moet vreedens halve met zwygen duizenderlei sletse schemperyen daar over beäntwoorden. Toen ik nog zeer jong was, begreep ik niet, dat alle menschen niet zo veel smaak hadden in myn geliefd Buitenleeven als ons geheel Huisgezin. Eene liefhebberes zynde, om de bedryven en gedagten der menschen, als die my zeer vreemd toescheenen, op te spooren, geloof ik gevonden te hebben, dat de bron onzes welgevallens niet geheel in ons zelf, ook niet geheel in het geen buiten ons is, geleegen zy; maar in zekere geheime overëenkomst tusschen het een en ander. Speel uw Rose cherie, aimable fleur! zing het er verrukkelyk by; Uw Neef Jan steekt zeer bedaard zyn pyp aan, leest een oud nieuwspapier, of maakt grappen met zyn hond: myn Broêr Hendrik, liefde daargelaaten, staat daar als een beeld; durft naauwlyks ademen; hy heeft maar één zintuig - zyne geheele ziel is gehoor. De harmonien, die gy vormt, versmelten zyn hart, en rukken zyn geest door den geheelen doolhof der driften, die gy oproept. Uw Broêr zegt: dat gaat heel mooi; maar blyft niet in de kamer. Wim is bezig in den tuin .... hy hoort u, hy smyt de hark weg, neemt een siool, alle uwe toonmengelingen glinsteren op zyn gelaat, en ongevraagd ongeweigerd accompagneert hy u een geheel uur. Deeze aanmerking kan men op onze bereekendheid voor alle andre fraaije kunsten toepassen; zo wel als op het Buitenleeven, en alle zedelyke bedryven. Zou het goede wel iets anders zyn kunnen, dan de uitoefening van het schoone? Zyn dit beide niet slegts deelen van het eene groote geheel, order? Indien dit zo zy, dan dunkt my, is het vry zeker, dat men den smaak door dezelfde middelen volmaakt en verheft, als onzen zucht ter deugd; en dat een mensch, geroerd door de uitmuntendheid eener edele daad, ook gevoelig zyn moet voor alle andre soorten van schoonheden. Men kan zich zo wel gewennen, om wél te zien, als om wél te gaan. Wy zyn eigenlyk volmaaktbaare wezens: dit karakteriseert den rei den menschen. Niet altoos kunnen wy duidelyke redenen geeven van ons byzonder behaagen; het gaat hier mede als met den smaak; en dat behaagen is ook niet altoos even sterk. Hoe fyn zyn veeläl de eerste dryfveeren; men voelt dat zo; meer kan men niet zeggen. Denk niet, dat allen de geschiktheid hebben, om de beminlykste der jonge schoonheden met myne oogen te zien. Het is niet noodzaaklyk nyd, of kwaadwilligheid, het is dikwyls niets dan ongevoeligheid. Allen ontfingen niet dezelfde fyne, als 't ware bezielde, zintuigen, zonder welke men niets, wat men ook onderneeme, tot eene zekere hoogte zal brengen; vooräl in de schoone kunsten. Onze meeste landgenooten hebben weinig Physionomie; en, ofschoon ik niet in staat ben om Lavater tegen te spreeken of te verdeedigen, meen ik echter, dat zeer uitsteekende karakters, van wat soort ook, zeer wel te onderkennen zyn: vooräl in de oogen, maar nog meer in de fyne trekken en toetsen by den mond. Niemand, die eenigzins kan opmerken, zal ontkennen, dat Willem een waarlyk verheeven karakter annonceert; immers dat zyn geheel gelaat daar toe is aangelegd. Uw Broeder teekent goedaartigheid en denken. Wat zegt gy van zo eenen langen Brief? Er is zulk eene lieflyke aantrekking voor my in het schryven aan myne Chrisje, dat ik myne pen haaren loop laat. In die uuren verbeeld ik my het allerleevendigst, by u te zyn! Ik weet ook, dat het u bedroeven zal, my niet te zullen opwagten: dat onaangenaam denkbeeld wil ik uit uwen geest dryven; en schyf ook daarom dit maal zo veel. Ik weet, myne heele lieve, hoe verbindend uw ommegang voor my is: evenwel, als ik eenen Brief, uwer waardig, en zo als men alleen aan een eenige Vrindin kan schryven, ontfang, ô dan is myn hart op de tederste wys met het uwe ver-eenigd. Er is zelf iets, dat my aangenaam roert in de letters, de keurige letters, door uwe lieve hand gevormd. Dan ben ik al zo sterk met u beezig, dan wanneer ik u de meeste bezoeken geef; want dan heeft men zelden de geleegenheid, om zo te spreeken, als men verlangt, als men voorname. Honderd beuzelagtige voorvallen verhinderen dit; alles is gegeneerd; men verlaat elkander met een hart, even zo vol, als waar mede men kwam. Nu laat de Bienseance niet toe, dat men byzonder converseert; dan moet men, om zo genaamde Vrienden, om grillige Naastbestaanden, eenen afstand houden, die, als de harten elkander zoeken, zo pynelyk is! Maar als ik, in myne vrye uuren, my er toe zette, om aan myne Vriendin te schryven, ô dan hindert my van dit alles niets het minste; en dan zeg ik met onzen geliefden Dichter pope: Heav'n first taught letters for some wretches aid, Some banish'd lover, or some captive maid; They live, they speak, they breathe wat love inspires, Warm from the soul, and faitful to its fires. ô The soft intercourse from soul, to soul! ... Voor ik deezen sluit, voeg ik er het volgende nog by. Waarom zoude ik voor u verheelen, dat ik gantsch niet onverschillig ben voor den Heer van Sytsama? Door mynen Broeder voor-bereid, om hem hoog te achten, verëerd met de gevoelens, die hy voor my heeft; kan dit niet wel anders, en nog te meer, om dat zyn voorkomen my beviel, toen ik hem voor twee jaaren ontmoette. Maar ik ben zo wel overtuigd van mynen pligt, om dit ons gelukkig Huisgezin, waar men my onmooglyk kan ontbeeren, niet te verlaaten, dat ik by tyds poog op myne hoede te zyn, om my dien pligt niet al te moeilyk te maaken. Ik voorzie, dat de personeele ommegang met eenen Sytsama my verder zoude brengen, dan ik nu gaan mag. Ik moet my zelf, zo wel als hem, beveiligen, en noodeloos verdriet spaaren. Nooit heb ik groote gedagten van Meisjes, die zich zo verzeekerd houden, dat haar hart niet te winnen is: dit is of ligtzinnigheid, of dwaasheid; en op die voorwaarde zoude ik niet gaarn, met eenen Man, zo bereekend voor myn hart en smaak beiden, zeer gemeenzaam verkeeren. Als een braaf Meisje zich haarer keuze, haarer overyling schaamt; dan heeft zy veel in haar voordeel: grootsheid doet dan wonderen: maar als de Man haarer verkiezing ook de Man is, dien zy moet hoogachten, dan zal haare vriendschap zeer maklyk tot de alleräandoenlykste liefde overneigen; en nog te spoediger, als zy ziet, dat haare Ouders en Vrienden haare keuze billyken. Dit is myn geval: uit dien grond werk ik. Hendrik meldt my in zynen Brief: ‘myn Kolonel heeft uw Brief geleezen, en gezegd: ik heb my niet bedroogen, Veldenaar, toen ik uwe beminlyke Zuster hield voor het waardigste Meisje, waar voor een eerlyk Man immer gevoelig bleef.’ Meer niet. Ik omhels u, en verzeeker u ten overvloede, dat ik ben   Uwe   c. veldenaar.
wolf016will02_01_6_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 8, "section": 1 }
Eerwaardige heer! Ik heb uw Eerw. Brief geleezen, met al de oplettendheid, die ik aan den gemoedelyken schryver verpligt ben; de uitwerkzels zyn goedkeuring, verbaastheid, en erkentenis. Jammer is het, dat gy maar te veel reden hebt tot sommige aanmerkingen. Maar, lieve Broeder, kunnen wy zulke valsche Broeders wel met zekerheid kennen? waaraan, bid ik u? zo niet, heb ik dan vryheid, om iemand van zulk eene slegte denkwyze te verdenken? zult gy my van menschenvrees beschuldigen, om dat ik daar voor beef? Dat men daaglyks de Christelyke verdraagzaamheid misbruikt, stem ik u ten vollen toe; ja, er heerscht een geest van onverschilligheid onder ons, die een zorgelyk toekoomend aanduidt. Maar daar zyn Broeder-verschillen; omtrent die moeten wy bedaard en liefderyk handelen. Daar zyn in onze Kerk eenige hooge leerstellingen, waar van men niet dan spaarzaam voor den volke moet spreeken: immers zo denken zeer veele rechtzinnige Leeraars, en voor-zichtige Overheden. Men behoeft ook over dezelve niet allen even streng te denken. Ik weet, hoe gy denkt over de Canons van 't Synode, maar ook, dat gy een veel te braaf en ordentlyk Man zyt, om op den Predikstoel zulken te lasteren, die men den naam van verraders der Kerk geeft, en met even zo weinig grond voor valsche Broeders uitkryt. Hoe wenschte ik, dat uw yver u minder aandreef tot uitdrukkingen, die ik met droefheid in uwen Brief lees, en meermaal van u hoorde. Raaken zy meermaal niet hun, die geen Bovenvaldryvers zyn? En is dit wel in u te verschoonen, zo men niet stelt, dat gy dan zeer onnaauwkeurig zyt in uwe uitdrukkingen? Wat my betreft, ik stel zo veel eer in myne verdraagzaamheid, als in myne Dortsche Orthodoxie; ik leer het geen ik voor waarheid houde; ik geloof, dat die in der Gereformeerden Kerk-Formulieren gestaaft is; maar wat heb ik eens andrens dienstknegt te oordeelen? Kan een zo braaf Man, als myn Vriend Heftig, door losse geruchten zich laaten inneemen tegen eenen Jongeling, dien ik met myne geneegenheid en goedkeuring onderscheide? Geloof my, gy zyt misleid: de Student Leevend is een naarstig, zeer bekwaam, zeer geschikt Jongeling, daar ik iet uitmuntends van wagt. Zyn verschil met een allerslegtsten knaap ontstond uit de eerlykste beweegreden; ik keur echter zyne alles overylen-de drift hoogst en volkomen af. De Heer Roulin, wiens deegelykheid u bekend is, heeft my verzeekerd, dat de Student Leevend de beste, de goedhartigste, hoewel ook de ligtgeraaktste Jongeling is, en dat hy volstrekt onberispelyk leeft. Zyne Zuster had zeer veel invloed op Leevend: wy kennen Lotjes karakter; dit doet hem des veel eer. Ik heb hem zyn gedrag met van Goudenstein voorgehouden; hy was geheel overtuigd, geheel dankbaar. Zyne vriendschap met den Heer Jambres is zeer onschuldig. Hy is een zeer ordentelyk Man, en hy zal veel meer een Discipel zyn van Pyrrho dan van Spinosa. Hy heeft nog geene vaste beginzels: hy strydt met zich zelf. Ik geloof, dat men in zyne gal en ziekelyke vogten veel verschooning zal vinden voor de misselyke denkbeelden, die hem zo verbaast duister voorkomen. Zo deeze zeldzaame Man eens tot krankzinnigheid verviel, zulks zoude my niet zo veel verwonderen, als wel smarten: Ik kan eenen schrandren Leevend deeze verkeering niet afraaden. De waarheid verliest er nooit by, dat men dwaalingen leert kennen. Jonge lieden van Willems verstand moeten alles hooren, alles leezen. Spreek vry en vriendlyk over allerlei onderwerpen; hoor, wat of zy nog al zo hebben intebrengen: bewys de zwakheid of het valsche daar van, en gy zult hen in staat stellen, om op eene waardige wys de Leer des Euangeliums te verkondigen. Ik wenschte, dat alle myne Studenten de door u opgenoemde Hoogduitsche Schriften naarstig bestudeerden; nu, nu zy nog geleegenheid hebben, om over die met my vryelyk te spreeken, en te oordeelen. Nu is het hun tyd om alles te onderzoeken. Nu kunnen zy voordeel doen met hunne ons voorgelegde bedenkingen. Voor de goede gedagten, die gy van my hebt, dank ik u vriendlyk. Gy weet, ik wandel in eenvoudigheid; en terwyl ik de Gereformeerde stellingen waarlyk zelf geloof, en andren leer, zo geloof ik echter, dat men dwaalen kan, en dat alle dwaalingen niet zielschaadelyk zyn. Ik ben   Uw oprechte Vriend en Dienaar,   g. maatig.
wolf016will02_01_7_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 9, "section": 1 }
Monsieur Leevend! Ik wagt u ter plaats, daar brenger deezes u zal geleiden: hebt gy nog dien zelfden moed, als in de Herberg, kom dan. Was dit maar een jongensagtige vlaag, vraag my excus, en alles zal ik pardonneeren. Zyt gy dan zo zot, dat gy met my rusie zoekt om een Meisje, dat gy te wel kent, om er achting voor te kunnen hebben? Vaarwel.   Q.N.
wolf016will02_01_8_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 9, "section": 2 }
Antwoord. Kom niet onder myn gezicht, of ik zal u toonen, dat ik u voor een schurk houde. Als ik het ongeluk heb, om u ergens te vinden, wil ik u gaarn doen gevoelen, dat myn eigen rotting al zo goed is, als de uwe was, om u afterossen.   w. leevend.
wolf016will02_01_8_1
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 10, "section": 1 }
Baron! Hy wil niet duëlleeren. Kan ik hem dwingen? Zie, wat hy my antwoordt op het Briefje, aan hem gezonden. Hoor, ik moet geld hebben; dat begrypt gy. Is 't myn schuld, dat hy niet wil? Heb ik hem niet brutaal genoeg geschreeven? Wat kan ik meer doen? Nog eens, leen my honderd Ducaaten, of ik verkoop myn ring; daar is my al meer dan die som voor geboden. En gy hebt nog al zo wat gekheid met familiestukken. Ik heb myn promotie geld verspeeld: de oude wil niet meer geeven, maar gy kunt myn ring krygen. Schulden van eer moeten betaald, de andre reken ik niet. Als ik in uwen naargeestigen hoek ben, kan ik ordentelyk leeven; nu moet ik pret hebben.   u. van goudenstein.   P.S. Hoe fyn houdt gy u! gy hebt immers in jonger jaaren ook wel eens mede gedaan?
wolf016will02_01_9_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 11, "section": 1 }
Lieve waardste vriendin! Hoe zwak ben ik, als myn hart ergens in deelt! Gy kunt niet komen; die teleurstelling treft my derwyze, dat ik er zelf van verbaasd ben. Leer my toch, myne Vriendin, om zo gevoelig te blyven, als ik nu ben, en echter zo bedaard onderworpen te zyn aan alles, wat niet anders kan, hoe veel ons dit ook kost. By u is ongehechtheid aan iets, 't welk niet van u afhangt, geenzins de vrugt van een zwak veranderlyk ongestaadig karakter. Wie is onwrikbaarder aan 't geen zy met oordeel besloot, dan myne Veldenaar? Wie geniet niet meer genoegen het vuurig verlangde genoegen! - Daar zit het my! Het is blydschap, die myn hart roert, die myne oogen met een dryvende traan vervult, als ik my ook maar voorstel: morgen zie ik myne Vriendin: morgen slyt ik met haar den geheelen dag op de allernuttigste en verbindendste wys: morgen zie ik haar, die my zo allerdierbaarst is. Kunt gy geduld met my hebben? Hoe verbaasd ongelyk ben ik aan u....! Gy weet, Coosje, hoe ik myne Moeder eerbiedig en bemin; welk een prys ik stel op haar minzaam byzyn; en echter, als ik Veldenaar zeer zeker verwagt heb, en zy niet komt: Dan? - Zult gy my dit wel vergeeven? wel even lief hebben? Maar ik moet u ook myne zwakke zyde doen zien. - Dan ben ik zo onverschillig voor alles. Ik sta zo vroeg niet op; ik ben zeer ingetrokken; het schoone weder, het treffendst veldgezicht, myne geliefde bloemen; - ik zie het alles; maar hoe? ô zo oppervlakkig! zo koeltjes! Verwagt ik u! Dan schel ik zelf myne Kamenier op; ik vraag veel, plaag Pauw, dartel met Lobbes, schuif de raamen van myne kamer tot boven toe geheel op, kyk uit het venster, neurie honderd wysjes, kap my schielyk; alles is zo wel: ‘Lieve Mama, wat is het schoon weêr; dat gezicht moet ik teekenen.’ De boomen, de bloemen, alles trekt myne oogen; ik vind overäl wat te doen; ik zie alles met zo veel belang. Mama weet dit alles by voorraad, en het is wel eens, terwyl zy minzaam glimlacht: ‘Alles is weer zo mooi in de waereld: Chrisje wagt haare Vriendin.’ Het is, of zy er dan by denkt: ‘Gy zyt gelukkig, kind, dat dit alles het uitwerkzel der vriendschap zy.’ Zou myne verstandige Moeder die vriendschap ook met des te meer goedkeuring zien, om dat zy mooglyk vreest, dat Chrisje, indien zy uit liefde werkte, niet veel be-daarder zou te werk gaan? Mooglyk ken ik myn hart niet genoeg, om wel te bepaalen, of die vrees al of niet gegrond zy. Dit weet ik, dat uwe vriendschap my zo gelukkig maakt, als ik worden kan. Ik zal zeer moeten veranderen, om te kunnen begrypen, dat ik nog gelukkiger zoude kunnen worden. Ik geloof wel, dat zy, die haaren Vriend ten Echtgenoot verkrygt, veel kans heeft op een duurzaam geluk; maar zelden is dat het geval. De meeste jonge lieden in mynen staat trouwen, zonder iets meer dan de welöpgekleede gedaante van elkander te kennen. Men verkeert niet met elkander, voor men reeds een oogmerk hebbe. Ja, er is weer een nieuw Soupirant op het tooneel. My heeft my tweemaal op een gezelschap gezien, en zo heeft hy, ach arm! het weg gekreegen. ‘Chrisje, dit is een fatsoenlyk Man; wy hebben tegen zyne bezoeken niets;’ zo zegt Mama. Chrisje heeft er echter verbaasd weinig zin aan, om Heeren te ontfangen, die, om dat zy of in regeering zyn, of veel geld hebben, zich verbeelden, dat dit hun vryheid geeft, om ons lastig te mogen vallen. Gy kent hem niet - niet by naam zelf. Ik zoude hem zo gaarn eens aan u vertoond hebben. Als ik hem zo eens opneem, dan zeg ik by my zelf, hoe is 't echter mooglyk, dat zo een wezen van my amoureus worden kan! Hy praat veel, en altoos over hoorns en doubletschelpen; van zyne Naturalia; en hy heeft my verteld, dat hy die allen in Engelsche glazen met brandewyn in reien geschikt bewaart, en op geen twintig ducaaten ziet, als hy iets, dat vreemd is, kan oploopen. Hy breidt ook geldbeursjes met allerlei werkjes, heel lief. Hy is ook verre in de Mechanica, want hy heeft een hok uitgevonden, dat hy over zyn hals doet en er inkruipt, en dat hy toesluit, op dat hy, gepoeijerd wordende, toch geen stofje op zyn kleeren kryge. Hy maakt ook heele mooije knoopen van paardenhair en glazen kraaltjes. Alle deeze bekwaamheden heeft zyn knegt aan Lonne, myne kamenier, medegedeeld; en zy, stout ding, verhaalde my dit, toen zy my gisteren avond naar bed hielp; ‘niet twyfelende, of zulke berigten zouden haar spoedig een Bruidstuk by my bezorgen.’ Wel nu, Coosje, verbeeld u dan eens, dat uwe Vriendin deezen haaren wettigen Man zal moeten eeren, vreezen en beminnen. Wat dunkt u, zou zy dat nog al met eenige gratie doen kunnen? zou het niet een volmaakt paar zyn? Mevrouw zoude mooglyk haar hart verbeteren, en haar verstand uitbreiden, terwyl myn Heer, met een klein schuiertje, zyn hoorns en schelpjes afstofte: als Mevrouw een zwaar muziekstuk exerceerde, en myn Heer van kraalen en paardenhair knoopen maakte: als Mevrouw, uit de Kerk komende, in ernstige overweeging zat over het geen zy door uwen Vader zo treffend gehoord had, en myn Heer in zyn draagbaar poeijer hok kroop! In ernst, hoe kan een beuzelaar, als myn Heer Babiole, toch op my verlieven? Dit is my een raadzel, en vernedert my in myn eigen oogen. Ik moet immers hem niet zeer imposant voorkomen? Hy heeft ook Tooverlantaarns, Illuminatie-Kassen, en Luchtpompjes, daar hy allerliefst mede kan omgaan; en hy heeft ook eens een boterkapelletje ontleed. De opslagen van zyn jas zyn eigen vinding, en het à la Zoutman kon wel eens wyken voor à la Babiole. En al evenwel, Coosje, kan hy my niet behaagen, hoe beroemd hy zich ook moge maaken. Voor 't overige, is het een zeer onbeschadigend menschenkind. Hy rookt zyn pyp, leest zyn courant, doet zyn stoot op den billiart; gaat naar het Raadhuis, om daar, als een Vader des Vaderlands - door de raamen te kyken. Ik hoop, dat hy maar rasch duidelyk zal zeggen, wat hy te zeggen heeft, op dat ik hem dies te eerder zoude bedanken voor de lastige eer, my aangedaan. Mama ziet wel, dat dit de Man niet zyn zal; maar zyne familie, en zyn eigen onschaadelyk gedrag geeven hem recht, om ons ellendig te komen verveelen. Ei wat, dat wy Meisjes zo veele uuren zyn opgescheept met figuuren, die zo geheel buiten onzen kring zich beweegen, dat men niet begrypen kan, hoe zy ons immer in den onzen kunnen ontmoeten...... Daar is hy zo waar. Zag ik maar kans, om zonder onbeleefd te zyn, my van hem te ontslaan!   de Uwe,   c. helder.
wolf016will02_01_10_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 12, "section": 1 }
Teder-geliefde Lotje! Myne zorgvuldigheid voor u is reeds tot den graad eener beängstigde liefde opgeklommen. Uw gezondheid, uw leven zyn in gevaar. Uwe liefde voor den Heer Leevend heeft reeds eenen grooten weg afgelegd. Ach Lotje, gy hebt, in een geval, waar in de Vriendin berispt en helpt, al den schrik eener Minnares uitgestaan. De tederbeminnendste Vrouw, die haaren jongen Echtgenoot in doodsgevaar ziet, kan geene verscheurender angsten gevoelen, dan gy gevoelde by eene beuzelagtige kwetzuur. Was de Heer Leevend alleen uw Vriend, gy zoudt hem zeker zelf geholpen en het bloed gestelpt hebben, naar de oorzaak gevraagt, en tevens niet heel wel te vreden bedankt hebben over de moeite, die hy nam, om u in alle byëenkomsten te doen bepraaten. Ik geloof wel, dat zyne hevige driften het kookend bloed in zyne aderen dermaate deeden bruisschen, dat het op nieuw ter wonde uitvloog; maar, wat deed hem, by uwe uitroeping, zó schrikken, dat gy het bemerkte? Wat maakte hem bedroefd? zo peinzend? waarom is hy, zedert dat voorval, zo agterhoudend? Ik zal het u zeggen. Juist dat zelfde, 't geen, zyn karakter in 't oog houdende, hem moest verrukt hebben, zo hy uwe liefde had kunnen beäntwoorden. Me dunkt, dat het volgende by hem is voorgevallen. Hy zag, dat gy hem met de hoogste, de tederste liefde beminde; hy voelde alles, wat gy lyden zult, wanneer gy ontdekt, dat hy u niet kan beminnen op eene wys, die gy, om gelukkig te zyn, noodig hebt. Zyne ziel streed eenen treurigen tweestryd: zyn hart verbood hem ook, den minsten schyn te geeven; zyne erkentenis wilde het tegendeel. Ik kan u verzekeren, dat hy eene andre beminde, vóór gy hem leerde kennen. Kunt gy, myne Lotje, dit leezen, zonder de verslindendste aandoeningen van leedwezen en droefheid? Vreest gy niet dit nogmaal te leezen, en leest gy het echter niet nogmaal, hoewel met een afgekeerd gelaat en vlugtig oog? Gelooft gy nu nog, dat gy alleen zyne Vriendin zyt? Indien zyn hart vry ware, konde hy die woorden gehoord, zich in uwe armen gevoeld hebben, zonder als buiten zich zelfvervoerd te zyn geworden? Hy, die zulk een edel, gevoelig, hoog gestemd karakter heeft? Wat denkt gy, zoude hy geschrikt, of zich, zo veel zyne flaauwte toeliet, in uwe armen gestrengeld, aan zyn hart gehouden, en alles met den reinen kusch der liefde verzegeld hebben? Wat kon hy anders, dan schrikken voor iets, dat by hem de geheele waereld had opgewoogen? Moet zyne droefgeestigheid, zyne koelheid niet daaglyks toeneemen? Als zyne Vriendin bemint hy zyne Lotje met de eerbiedigste gevoelens: als uw Vriend leeft hy alleen voor u. Maar - meerder kan hy nooit worden. Hy bemint eene Dame, hem meer in rang en vermogens gelyk. Lotje! stel u in zyne plaats. Hy voelt uw hart, slaande van de opregtste liefde, en hy is beängst; zyn hart kan niet eene deezer slagen beäntwoorden. Waar toe zoude dit voorval, indien hy niet elders beminde, hem toen gebragt hebben? Vlei u niet in uwe kalmte, in uwen onüitdrukkelyk aangenaamen toestand, de verzekering te hebben, dat gy niet verliefd zyt; dit verzeekert my, dat gy het reeds tot mymerens toe zyt. Dit zoete vergif zal alle uwe vogten aansteeken; uw teder gevoelig gestel kan zulk een lyden niet heel lang doorstaan. Gy zult als een lentebloem weg kwynen, door een vyand, die aan den wortel van uw leven in 't verborgen knaagt. Keer des nog te rug, myne Lotje! of gy zult het slagtoffer eener liefde worden, die u wel haast te sterk zyn zal! Uw tederbeminde Vriend zal door zyn byzyn, door zyn onderhoud, u nog eenigen tyd staande houden. Gy zult geduurig, ook tegen beter weeten aan, willen hoopen, dat hy u bemint. Eindlyk vertrekt hy, en de betoovering valt weg. Dan zult gy zien, dat gy hem onüitspreeklyk lief hebt! uwe ondermynde gezondheid zal zigtbaar afneemen; gy zult ieder uur verkwynen, sterven door een onlydelyk verlangen, om hem nog maar eenmaal te zien, nog maar eenmaal te spreeken! Een Brief van hem herstelt voor eenige oogenblikken uwe levensgeesten; er komt nog eens een zagt blosje over uwe wangen. De inhoud zy, wat die wil; de Brief is van hem, dit is genoeg, om by het ontfangen opgebeurd te worden. Eindlyk hoort gy, met een zagt, smartelyk glimlachje, dat uw Vriend van staat zal veranderen. Trouwen! dit woord is zo smartlyk voor u, dat het nooit over uwe lippen komt: uw bloed verstyft: gy neemt eene onverschilligheid aan, die u onëigen is, die nog dieper grieft dan droefheid, welke men lugt geeft. 't Is gedaan, herhaalt gy meermaal; zonder zuchten, zonder traanen; want alle hoop is vernietigd. Aan dit ysselyk denkbeeld houdt gy u vast; uwe toeneemende lichaams zwakheden vermeerderen de duisterheid van uwen geest: de diepste afzondering is u thans alleen dierbaar: voor alles, zelf voor uwe Vriendin, onverschillig, sloopt eene naare Teering u wel rasch. En gy sterft, met den naam uws Vriends tusschen uwe lippen, terwyl gy hem dan nog der eeuwige bermhartigheid even vuurig als u zelf aanbeveelt. Dit, myne Lotje, voorspel ik u, met eene bee-vende huivering. Indien gy nog niet te rug keert, zal dit uw deel zyn. Ik zoude u mogen bepaalen by het zondige van dit verwaarloozen uws levens; ik zoude hier over veel kunnen zeggen; maar ik spaar u in deezen, en bid u alleen om alles, wat u heilig zy, keer te rug! zeg aan uwen Vriend, dat hy u verlaat; dat hy een ander verblyf neeme; beef, ontroer, bedroef u; ik zal alles toestaan, alleen Leevend moet van wooning veranderen. Hy zal gaan, indien gy het hem vergt. Nogmaal, myne Lotje, geef my gehoor. Indien gy u boven deeze dwaaze liefde verheft, kunt gy nu nog gelukkig zyn; gy zult groot zyn in myne - in uwe eigen oogen, en in uwe onschuld ontslaapende zult gy het loon uwer deugd ontfangen... Myne oogen zyn vogtig..... Vaarwel!   Uwe Vriendin,   a. belcour.
wolf016will02_01_11_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 13, "section": 1 }
Mevrouw zeer ge-eerde vriendin! Ik ben zo uit myn humeur, en ik heb myn hoofd zo vol muizenesten, en ben zo bezwaard, dat ik de geheele week als met gebonden handen geloopen heb. Nu gier ik van de kinderkamer af, om aan u het volgende te schryven. Wie weet, wanneer de brief af is! want ik heb met myne klanten naauwlyks zo veel tyd, als een hoen een koorn pikt. Ja, Mevrouw, ik ben een regte malle Moeder; als ik de kinderen zelf niet bezorgde, zoude ik denken, dat zy niet wél gedaan wierden; nu, dat is onze pligt, daarom zyn wy Vrouwen en Moeders. Zo als de Schrift zeit, zalig zyn zy, die veel kinderen hebben; daar heb ik geen klaagen van ... Dagt ik het niet? daar is er al een, die wat te vraagen heeft: met uw permissie, Mevrouw; ik zal dat eens gaan bedisselen.   Ik laat alles stryken en zeilen; ik moet over uwen Zoon, over Willem schryven, die, zo als ik uit Dominé wys kan worden, gevaarlyk ziek is; naar zyn ziel, wil ik zeggen. Ik spreek niet van zyn vegt-party met den Jonker stoethaspel. Ach, daar zie ik juist zo veel kwaad niet in, hoewel Dominé er daanig kwaad om was; maar ik heb hem al neergezet; ik zei: hoor, Dominé Heftig, jy verstaat je op den Bybel; en dat is ook uw zaak, Kind; je weet des wel, dat de Zoonen van den Patriarch alle de inwoonders van Sichem, en dat wel zo gniepig als 't wel kon, vermoord hebben, vermids zy hunne Zuster Dina inpertinent behandeld hadden: wel, puis nog toe! is het dan zo slegt, dat onze Wim er op klopte, om dat een ondeugende Mof liegt van eene eerlyke Godvreezende jonge Juffrouw, die hy wel zo lief zal hebben, als die kwaade venten hunne Zuster Dina hadden? Nu, Dominé zweeg, en beleed daarop, dat hy, zo als de Schrift leert, in zyn Studenten tyd wel eens een man sloeg in zynen toorn; maar, Vrouw, (zeide hy,) toen had ik den Heere myn driftig temperament nog niet geheiligd. En dat, Mevrouw lief, is ook de fyne waarheid; want ik zie myn man zelden driftig, dan als er voor de Kerk wat te begaffelen is; en dan mag ik het ook gaarn zien. Maar, denk eens .... Wat is dat nu weer? - Moet Moeder eens meêdoen? Hei je lui daar! - Moesje, Jan neemt my myn tol evenwel af. - Wil jy Kees zyn tol ereis weer geeven? of ik kom je by... Daar kloppen zy mekaar zo een beetje, geloof ik. Met uw welneemen, ik ga eens kyken, hoe die boel daar zit..... Ja, 't was katjes spel; zo zyn de kinderen; de oude Adam zit er al vroeg in: alle maal één huspot; ik merk niet, dat Dominées Kinderen beter zyn dan andre lui er kinderen. Wat wilde ik zeggen? myn hoofd loopt om met die verbruide jongens! Ja, dit! Denk eens aan, myn lieve Mevrouw, hoe ik schrikte, toen ik hoorde, dat onze lieve Wim niet meer gereformeerd was! Hy was altoos zo goed, en hy is evel, zo wel als myne eigen kinderen, in de Nieuwe Kerk door myn Vader met eigen handen gedoopt. En wat kon hy altoos met myn jongens raazen en ravotten! wat heeft hy een kaartenhuisjes gemaakt, en hoe leerde hy hun paardje speelen! wel, hy heeft myn kinderen zo veel plaisir aangedaan, dat ik het nooit zal vergeeten. Ik hoor, dat hy allang in de Goddelooze Sociniaansche stellingen van den Aardsketter Spinosa verdwaald was; en dat Wim een Arminiaansch Ongodist is, die aan hel noch hemel geloof slaat. Dominé heeft er de koorts van gehad; ja, ik weet...... Wel, wat scheelen die kinderen? Ho, ho! het zal waaijen, men weet er langer geen weg mede..... Tot morgen. Dan zal ik zien, of het beter vlotten wil. Twee leggen er in de wiegen, en vier zyn er naar school. Nu zal ik er beter aan kunnen blyven. Wat wilde ik gisteren zeggen? ja! dat Dominé er de koorts van gehad heeft. Hy is wonderlyk gevoelig op dit stuk, Mevrouw. Ik was eens, by geleegenheid dat myn Zuster Rammel trouwde, (maar nu ik zo in de kinderen raak, is het: gy zult mee, op Jan Thuisblyfs wagentje;) te Rotterdam; en kuyërde zo eens de Kerken uit en in. Daar kwam ik in een Kerk met myn Amsteldamsche karnuiten, waar in de Leeraar spraak over de hangende Tuinen ven Babel, over den Delfschen drievoet, en van een klomp vygen, als eene remedie om op een gezwel te leggen. Ik ging heen, en dagt, dat zal zeker een Remonstrantsche Kerk zyn, want ik hoor geen woord van den Heiland. Wy kwamen in een andere Kerk; want ik ben heel nieuwsgierig, en mag graag zo eens wat slenteren. Daar hoorde ik heel ernstig uit Gods woord spreeken; zo als dat wy vergeeven en vergeeten moeten; .. dat het Jezus discipelen zyn, die zyne geboden opvolgen, en zo al meer; heel mooi waarlyk, naar myn domme verstand. Toen ik in huis kwam, mogt ik zo zeggen: wat zyn, by onze Kerken, de Rotterdamsche toch klein! - Klein! (zei Dominé,) wel waar ben je dan geweest? Ik beduide het, zo goed en kwaad als ik kon, en zei: daar ergens by de Beurs en het Postkantoor. - Ach, Vrouw, (zei hy, en hy wierd zo bleek als de bef, die hy voor had,) ach, Vrouw, dan ben jy in een Armiaansche Kerk geweest, en durf jy nog zeggen, dat je gesticht bent? - Heel wel, (zei ik toen,) want het is zo. - Maar zwyg het toch, Liefste, (zei Dominé.) En ik zei: wat hoeft dat? doch ik geloof niet, dat ik in haarlui Kerk geweest ben, want gy hebt my altoos gezegd, dat men daar van geen Christus sprak, en dat was wel het tegendeel. Dominé wierd heel moeilyk; maar ik moest daar meer van hebben. Seurt my zo aan 't hooft niet, (zei hy,) ja, zy spreeken nog wel van een Christus, maar daar zou men zich over bedroeven; alleen als wetgeever, niet als zaligmaaker. - Wel kind, (zei ik,) kunnen de Armiaanen dan niet zalig worden? - Zo lang zy Armiaansch zyn, is dat onmooglyk. En daar mee was dit praatje uit. Maar ik ben er al veel van vergeeten, want ik moest van Betje kraamen, en die is nu tien jaar oud. Ik loop, als een Kip zonder hoofd, door myn huis, nu ik hoor, dat Wim zo een Armiaansche Vrygeest word; maar zy zeggen, dat hy door een lelyken zuurmuil van een jongen verleid wordt, die een hoope viesevaazen over het Geloof in den kop heeft. Dien jongen, daar heb ik den nyd op. Maar Dominé zeit, (en die is maar oud agter zulke dingen,) dat als Wim uitverkooren is, dat hy dan wel verleid kan worden, maar nooit afvallen. - Ja (zei ik,) hoe weden wy dat zo op een hairtje? het is altoos nog luk raak, en met scheuren en breeken, dat wy er komen. Maar myn Man zeit dan, (en hy heeft gelyk ook,) dat ik daar geen verstaajewel van heb. - Nu, Dominé moet het weeten, en daar troost ik my mede; doe ook zo, myn lieve Mevrouw. Want wat jong mensch doet wel eens niet wat, 't welk niet in den Emmer valt? Denk maar aan David, aan Salomon, den wyzen Koning; en wat hoeven wy zo ver te loopen? hier, Petrus, en dat was zulk een braaf oprecht man, als er een op een paar beenen gaan kan; ik hou veel van Petrus; hy hield niet van dat om den kant praaten; hy klopte er maar wat op: nu, dat is al het zelfde. Zyn Aron en Salomon ook geen Spinosisten geweest? Dominé preekte voorleeden Zondag (het is jammer, Mevrouw, dat gy er niet waart; heden, gy zoudt zo gesticht zyn geweest!) hy preekte dan voorleeden Zondag over het Gouden Kalf; en bewees, dat (maar ik heb, met myn woelig huishouden en zes stoute kinders niet heel veel aan zulke geleerde dingen,) evenwel dit heb ik nog onthouden: Aron liet wel het Gouden Kalf tot stof vermaalen, maat hy had het evenwel aangebeeden, om dat hy de stof voor God hield. Wel, denk ik, zou onze Wim zo wel als Aron, die zo veel ouwer en wyzer was, niet te regt komen? Ei, Mevrouw, laaten wy het met den moed houden! Dominé heeft al aan Professor geschreeven. De Professor is een kostlyk Man, en hy heeft meer verstand, zeit Heftig, dan Dominé zelf. Maar wat is 't? Vreede, vreede! Een Kerkelyke Jaa-Broer. En Mevrouw de Profesforsche is net eender: nu, dat kan ik wel inschikken, want daar twee slaapen by mekaar, word den eenen als den aar. Myn Man is my de naaste. Professor wil altyd, net als Barnabas, de Marcussen meê neemen. Myn Man heeft meer van Paulus; hy zegt: die niet vergadert, verstrooit; en daar moet ik Dominé gelyk in geeven. Want dat begryp ik heel duidelyk. Professor en Dominé hadden zo wel eens een Pluishairtje, maar de myne is ook van zessen klaar; en om dat toch alles Broederlyk mogt afloopen, gooi ik er dan zo een losse grap onder, kom met een gebakje en een glaasje by hun, en dan was dat ook schoon over. Ontbie Wim in de Vacantie, en laat hy by Dominé alles over catechiseeren; dat zal hem goed doen; en Dominé wil gaarn, en al de kinderen houên zo kragtig veel van hem. Kleine Bet zal hem de Heidelbergsche Catechismus, als hy die vergeeten heeft, wel overleeren. Wim denkt ook, zegt Dominé, dat Professor het allemaal weet. Schryf toch eens aan uw Zoon, en verzoek hem vriendlyk, dat hy by zyn Geloof blyve; want met hardigheid zal 't nog minder helpen. Verschoon al het ongevoelige, ei, ik meen het onvolkomene van deezen Brief; hy is er zo met horten en stooten uitgekomen; want ik heb weinig tyd; dat's niets; ik heb toch vreugd met myne kleinen. Als Dominé zegt: dat ik over het goeije zo los heen loop; zeg ik altyd: ja, ja, oppassen is myn zaak, en het noodigste is de grootste pligt. Maar zo zyn de Mans! Evenwel, Dominé zeit het om best wil, en om myn arme ziel te behouden. Maar wat heeft hy meer te doen, dan daar voor te zorgen? Nu, Mevrouw, ik recommandeer my zeer in uwe vriendschap, en ben met veel achting   U Wel Eds. Dienares en Vriendin,   w. heftig, gebooren rammel.
wolf016will02_01_12_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 14, "section": 1 }
Geleerde heer Wilhelmus! Als het met Wysheid en Weetenschappen opgevuld hoofd myns Broeders tyd heeft om te hooren, wat zyne Zuster te zeggen hebbe, dan krygt hy schoone occasie, om den onäfmeetlyken afstand te zien, die er is tusschen een benaauwdkykend ziekelyk stuk van een hedendaagsch Wysgeer Jambres, en eene dartele, spotzieke, deeglyk ongeleerde, stoute Meid, uwe Zuster. Kyk zo donker niet! Gy hebt toch een paar weergaase zwarte oogen! Oom heeft gelyk: die zullen, als gy eens een menigte boeren op hun ziel staat te rameien, schoon te pas komen. Zo als de overleden Dominé Clarissa dit woord pleeg te bezigen: Dat zy zo! Ja, Jongen lief, ik hoor heele slegte dingen van u. Ik zal u in deezen over drie zeer intressante Persoonen onderhouden; over Tante Martha, u, en my zelf. Zie hier, aanstaande Eerwaardigheid, een remedie, om onder deeze methode eens wat kettery weg te moffelen. Denk eens aan, wat moet ik my verbeteren! Daar ik my verledig, om omstandig over twee my taamlyk vreemde onderwerpen te schryven, het Geloof namenlyk, en Tante. Lees den inleggenden van Motje. Sorteer er zorgvuldig al de kramery uit, die my aangaat; by voorbeeld:   No. 1. Den ontblooten hals. No. 2. De kantjes. No. 3. De neteldoeksche halsdoeken. No. 4. De in arbeid zynde aanspraak van Oom.   Als dit Boeltje er uit gesorteerd is, ga dan heen, en zie, welk een veelhoofdig monster van ketteryen en secteryen gy zyt! Gy zyt een wandelend woordenboek van alle dwaalingen, die er van Adam tot op heden zyn uitgebroeit, beleeden, en betwist. Gy zyt een systema van alle tegenstrydigheden; gy gelooft alles en niets; maar van myn geloof is er geen spoor meer: wat is dat voor een Zuster een hard gelag! Ik zal u ook toonen, hoe alle deeze stellingen beweezen worden; want buiten dit kon men het voor praatjes houden. Wel dan! Gy zyt Paapsch; want gy zyt niet alleen een Vriend van goede werken, maar ook van overtollig Gelooven; uw kindskinders en agter-kleinkinders zullen nog wel van dien voorraad leeven kunnen. Gy zyt Luthersch; want uw wil is knegtelyk onderworpen aan den duisterling Jambres. Gy zyt Arminiaansch; om dat gy meent al, of niet te kunnen gelooven; en u excuseert om iemand te verdoemen. Gy zyt Mennist; om dat gy Jambres lief hebt van wegen zyne goede werken. Gy zyt Sociniaansch; want gy gelooft met Socinus, dat Jezus de beste aller menschen was. Gy zyt Arriaansch; om dat gy in éénen God gelooft. Gy zyt Deïstisch; om dat gy durft redeneeren in zaaken van Godsdienst. Gy zyt een Ongodist; volgens den regel, dat hy die te veel bewyst, niets bewyst; en het is des waar, dat hy, die te veel gelooft, niets gelooft. Dat gy te veel gelooft, wordt door drie getuigen gestaafd; als door Betje van hier naast, Door Betjes meid, en Door den Baas in de Gortery. Lees Tantes bericht des aangaande. Welk een afstand is er tusschen haar en haar Neef! Zy, vroome klos, zou haar hoofd geeven voor een Geloof, daar zy niets meer van weet, en gy gelooft niets van alle Gelooven, die er zyn kunnen. Welk een afstand ook tusschen u, aanstaande Heer Leeraar, en my, ellendige Lekenzuster! gy waart immers het Moeders Zoontje; de Harde zelf zag, dat er een Dominé uit uwe oogen keek. Gy zoud dan eigenlyk anderen inlootzen, en zie daa, gy zeilt op alle streeken zo wat heen en weer! Gy waart een knaap, daar men veel van waggte; en zie daar, het komt op niets met u uit. Ik? och! ik was een losse, beuzelagtige, lange slungel van een Meid, en nu moet ik nog uwe catechiseervrouw worden. Ik ken ook den Hellingman zo promt, als Tantes Lorretje het liedje: Wie klopt daar? de Paap! enz. Als men myne bewyzen ook by den schok, zo als de Houtkoopers de planken verkoopen, en niet te naauw ziet, hoe ze zyn, dan kan ik wel voort met die winkel. Ik heb ook veel uitgestaan; Broeder Bulderaar zogt my de waarheden in te schreeuwen, en als het uur om was, moest ik een doek met azyn om myn hoofd slaan, zo een hoofdpyn had ik dan. Volg dan myn raad: stel een Gereformeerd Geloof op; draag het op, met eene aanpryzende Voorreden, aan de Eerzaame Betje van hier naast, Aan den Baas uit de Gortery, en Aan Betjes meid. Dit is het geduchte Driemanschap! Waak! Of zyt gy niet Rechtzinnig, van A tot Z, geef u dan aan voor schoon papier. Valt er eens iets met Tante over voor, zeg maar, zo als gy 't meent: zy verstaat er niets van, en zy zal voor u beweeren, dat gy zo regt in de Leer zyt, als zy zelf. Uw Vegtparty met den Jonker heeft niet half zo veel opspraak by ons gemaakt, als uw ongeloof. Dit is niet vreemd. Toen ik een kleine Meid was, las ik veel in den Geestlyken Bloemist Hervey. Dit staat in een zyner brieven: In myne Buurt woonden twee Candidaaten; de eene had deugd, en onrechtzinnigheid; de andere was een schurk, maar was strikt regtzinnig; en ik raadde myn Vriend om met den laatsten te verkeeren, om dat daar nog wat goeds van konde komen; maar waarschuwde hem voor den eersten, als geheel onbekwaam tot alle Zedelyk, neen Euangelisch goed. Magtig nog toe! waren de Apostel Jacobus en Dominé Hervey tydgenooten, dagt ik, of er ook Twistschriften zouden gezwaaid hebben! maar neen: die braave Jacobus had wel wat nutter te doen; en is zyn geheele Brief ook geene weerlegging der Herveyaansche costumes? Of ik het ook met u meen, Wim; wel jongen, ik heb nog nooit zo veel over myn eigen Geloof gedagt, als over het uwe! Ik voel toch aan my zelf, dat ik een weergaloos mensch ben; wat is dat groot! Ik geloof zelf, dat myne gekheid op zyn hoogst geweest is, en dat niet, om dat ik my naar Bram wil schikken, (die er nog op aan vrydt,) maar uit eigen overtuiging, dat ik best doe. Hier by komt nog, dat Pietje er ook uitscheidt. Die lieve zagte blonde meid is verbaast veranderd. Zy wordt ook, zoete ziel! in de zelfsverzaaking onderweezen aan de jichtige voeten, (niet van Gamaliël, wie weet of zy den man ooit heeft hooren noemen?) maar van haaren Oom, u bekend. Zy is gedoemd tot stilte en eenzaamheid; zo zy voor haare vryheid eenen goeden voorraad van voorzigtigheid inwisselt, dan is zy er best aan; en, denk eens, dat goed kind wil my portie staan. Weet gy, wat my weerhoudt? Dit! Wysheid en Gekheid kunnen niet vreedzaamer leeven, dan onze Gerrit en ik. Ik hou, (want ik ben Mama's Dogter) van vreede. Nu sustineert de Gekheid, dat haar huurjaar nog niet uit is. En zy staat styf op haar recht van inwooning; immers tot myn vyf- en- twintig jaar inkluis. Ik wys haar wel veel mooijer Wooningen dan de myne. Fut! die zyn of al bezet, of zy zegt, dat zy zo gewend is aan haar verblyf. Kan ik haar nu het gat van de deur wyzen en op straat zetten? Kan ik my door de wysheid laaten onderhuuren? Mooglyk zal Ryzig zich, als man, beter laaten gelden; ik zal zien. Voor uw Vaarsje bedank ik u: het is heel fraai; ô dit is nu eens waar vernuft: Mama pryst het ongemeen. En zo zult gy my ook doen, als ik u maar spoedig zeg: wees gegroet van   Uwe Zuster, a. leevend.
wolf016will02_01_13_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 15, "section": 1 }
Lieve nigt! Hoe druk ik het thans met myn huishouding heb; want het is schommel-week, en ik kryg myn Wasch ook t'huis, en ik heb een heel stoffig huis, Nigt; en ik dien zo van 't eerst tot het laatst over al by te zyn, zo als de Poëet Kats zegt; en daarby heb ik de Metzelaars op myn dak; want onze Freryk bemoeit zich nergens mee. Nu, dat is niet anders. Ik moet u abstelut schryven, zodanig veraltereerd ben ik. Wel, Nigt, myn hoofd loopt er van om, maar ik zal ereis zwart op wit zetten. Ik kan met u best overweg. Jen Moeder is my te geleerd, ik versta haar zo niet; en als ik t'huis kom, heb ik altoos zo een last in myn hoofd, en zy spreekt evel zo weinig en zo zoetjes! en die haar deerde, zou ik een oud pak geeven; en jy, kind, zult nog wat veranderen moeten, voor je naar jen Moeder gelykt. Ik ben jen Tante, 't is myn pligt, om je de dingen te zeggen! Daar loop je nou weer zonder halsdoek om jen hals! Wel, 't is een schande en ergernis. Waarom doe je niet als ik? Loop ik zo, en ik ben nog zo veel ouwer; dat zou nog passeeren kunnen, als ik een ryke Mevrouw was. Want wie zou ik ergernis geeven, wil ik spreeken? Maar zulke jonge kleuters! Wel, 't lykt nergens na! Ik heb daar zulke fyne Neteldoeksche doeken, die nooit in 't water geweest zyn, en die zou ik je gaarn tot een welkomst in de Familie geeven; maar wat is 't? zy zouden gaauw verknipt en verkonkeld zyn, en dat was de meening niet. Onze Tuinlui spreeken er schande van, dat je zo loopt, en jen Oom zal er je eens terdeeg over spreeken. Jy, Nigtje, weet nog zo wel wat uit de Schrift; doe je niet? want je bent immers al aan, kind? schoon ik geloof, datje meer Comedies en Romans dan wat goeds leest; maar Betje van hier naast zeit, dat dit zo de mode is onder Dames van fatsoen; en ik weet dat zo niet. Nou, jy weet nog wel zo wat Texten; maar ik heb een memorie als een garnaal, en ben myn Belydenis glad vergeeten. Je moet denken, ik heb t'huis wel wat anders te vinken, dan Geloofs-Belydenissen te onthouên. En het is jaar en dag geleeden, dat ik aankwam, by Dominé Kulenkamp. En toen waren er veel Hernhutters in Amsteldam; en daar waarschuwde Dominé my altoos voor. 't Was slegt sloerie goed, zei hy; dat moet zo zyn, want naderhand zyn zy meest allen naar Seist gebannen; waar of dat nu leit, weet Joost; maar myn Man weet zo, waar al die plaatzen liggen. Nu, dat is vóór uw geboorte, doch my heugt het zo veel te beter. Zo dat ik maar zeggen wil, dat gy nog wel wat uit de Schrift zult weeten; althans meer dan ik; en de jongste Schepen wyst het vonnis. Je moet dan weeten, kind, dat eergister avond hier de Schoolmeester van Kipdorp op een pypje was; daar Papje zo kan naar zitten luisteren, weetje? met Buurman; zie, ik zeg altyd, de derde man brengt de praat of de stilte an. Daar hoorde ik eene heele redenatie over jen Broer. Wel, Nigt, daar gaan lelyke praatjes van zyn Geloof! Sommigen zeggen, dat hy geen kriezel Gereformeerd Geloof heeft; anderen zeggen, dat hy Paapsch is; andren, dat hy Geus, of Calvinist is. Wel, kind, ik wist niet, dat er in onzen tyd nog zo veele Ketters zyn. Watte naamen! wie drommel heeft ze eerst geprakkezeerd, zou men zeggen. Nou had Betje gehoord, dat hy Arriaansch was; maar Betjes meid, die zei neen; hy was Arminiaansch; en die leert nu zelf haar Belydnis Geloof; en zy wist het wel, zei zy. Van den ogtend hoorde ik alweer, ('t is dikwyls wat nieuws, maar zelden wat goeds,) dat hy Benist was; zo zei de Baas uit de Gruttery; en dat wel van de allerërgste Benisten, die er zyn, van die, die Sociniaandery bedryven; en, zei Baas, dat was in ons land by Placcaaten verboden; wat dit nu allemaal is, weet God! Ik ben er puur van in de stilte. Hoor, Daarje, ik ken maar één Geloof, en dat is ons Geloof. Ik ben nooit in andre Kerken geweest. Wel, al had een mensch een hoofd als een ysren pot, hy zou met al die Gelooven gek worden. Zus! ik bedenk my daar; ik ben, voor veele jaaren, eens in den Toeren geweest. Die Man wist veel intebrengen voor zyn Geloof: 't was maar jammer, dat hy geen mantel of bef aan had, dat maakt zo veel indruk op 't gemoed: nu, 't is jaaren geleeden, mooglyk is dat nu wel anders. Hier, jen Grootvader Willem Leevend had nooit een degen op zy, of lubben op zen handen: kom nu eens! Myn Man zegt: Kind, jy hebt een zwak hoofd, je moet zo veel niet studeeren; wat bemoei je jou toch met de Dominées hun zaaken? Elk moet maar by zyn Geloof blyven; al dat tissen en kribben over de Schrift zal je nog gek maaken, en op de deegelykheid komt het maar aan. En (zeit hy zo,) Willem is nog veel te jongen springer, om zo op een hairtjen af te weeten, wat hy gelooft; en (zeit hy zo,) hy bemoeit zich te Leiden meer met de mooije Meisjes, dan met het Woord. Ik zwyg dan maar om vreedens wil; want ik weet het niet. Maar op den Baas is hy nydig, om dat die van de Benisten zo afgeeft. De Benisten (zeit hy,) zyn braave menschen, en Kooplui in hun hart en ziel, die maar een hoope goed doen in ons land. Ik plagt er schoon mee te negotieeren. Zy zyn stylen van de Beurs, en niet krentig, of sikk neurig; zy durven wel een nieuw schip geeven, dat klinkt als een klok, aan een ongelukkig Zeeman, die door de verd - en Engelschen alles ontstoolen is. Moet er wat zyn voor armen, dok maar by de Benisten; zy durven wel wat doen. En zouwen zy dan zo satans zot zyn, dat zy goed deeden; als zy geloofden, dat er geen God was, die loont en straft! zo dat Baas kreeg er oud van. Je weet, jen Oom valt wat poestig, als er over het goede gesprooken wordt. Men dient dan maar te zwygen, of aanstonds is het: Wyf, hoe zit het? Wil je preeken? kom, repje naar de Kwakersche Kerk; daar ken je aan den slag raaken. Wil je praaten, praat over jen tuin en het weêr, of lees my de krant eens voor. Zie, zo zyn de Mans met het goeije! Onderwyl ben ik zeer bekommerd, hoe of het zit met jen Broers Geloof. Ja, had hy in Amsteldam gebleeven, dan zou hy zyn geloof wel behouden hebben. Want, al wil ik gaarn bekennen, dat ik van myn eigen Geloof niet veel meer weet, zo zou het my daanig moeijen, als Wim niet bonkes was. Ik weet wel zo niet, wat Gereformeerd is, maar ik heb, dank zy den Heer, daar nooit aan getwyfeld; maar hoop er in te leeven en te sterven. Kyk, Nigtje, jy lui bent nu zulke Buisjes: nu moest jy, als een kind, eens een Brief aan Broer schryven, en dat wy met zyn Geloof zo in den pekel zitten. Maar zo de jongen beloogen wordt, dan zal ik met myn Man het voor hem opneemen, en ereis toonen, dat wy onze familie voorstaan. Onze Freryk is niet te goed, om den eersten uitstrooijer eens met een endje dagge op de ribben te komen; want wy bennen als vuur en vlam tegen liegen en lasteren, en ook hy is ons te na in het bloed. Laat hem jou Belydenis leeren, hy heeft een staale memorie; en dan zal de laster verstomd staan, en hy is een behouwen spekkooper. Ze zeggen, dat zyn kameraad zo een lelyke Jongen is, daar geen zoete beet aan is; die moest hy maar den zak geeven, want er is geen zier aartigheid aan den heelen zwartkop; nou, een mensch heeft zich zelf niet gemaakt. Als je de neteldoeksche doeken draagen wilt, kun je ze krygen: althans, ik versta niet, dat je weer zo naakt hier komt. Ik groet u, en ben   Uwe liefhebbende Tante,   m. de harde.
wolf016will02_01_14_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 16, "section": 1 }
Waarde Ryzig! Wy wisten al van den moord. Myn Vrouw had dit nieuwtje op het groot Salet gehoord, van eene Amsteldamsche Dame uit uwe Buurt. Ik zal zeer benieuwd zyn, hoe of gy met uwe Vrouw zult te regt raaken. Volg myn raad, Bram, ik leef nog in al de verrukkingen der liefde, en ben reeds vier jaaren getrouwd. Maar, om die te kunnen behouden, heb ik my ook van onfeilbaare middelen bediend. Laat ik u eens zeggen, hoe ik het heb aangelegd. Ik trouwde, eenvoudig gezegd, voor myn vermaak. Hierom, want ik ben verzot op schoonheid, weet gy, koos ik eene zeer mooje, geestige, goedaartige Vrouw, opgevoed comme il faut; hierom was het myne zaak, dat zy my beminde; dat kan zy niet, indien ik haar het leven onaangenaam maak, waardoor ook. Geld heb ik in overvloed; dit was voldoende voor my, om het niet te gaan zoeken met eene ryke Vrouw. Myne zinspreuk is: Jouissons; daarom, al deed ik voor myn trouwen zo wel eens meê met de vrienden, ik was te groote vriend van een gezond leven, om immer veel progresses te maaken in de Ligtmissery. Alles beantwoordt ook aan myne wenschen; ik word bemind, en ben gelukkig. Myn lief Engeltje verteert afschrikkelyk veel geld. Haare byzondere uitgaaven bedraagen mooglyk zo veel, als die van de geheele Huishouding; maar wat zou ik niet betaalen, als my zulks met het inneemendst gelaat, op den stillen Vrouwelyken toon, met een lief bloozend kind op haaren schoot, verzogt wordt? ... Ik wil bemind zyn; al het overige is bagatél. Dat zy my lief heeft, is zeer zeker. Hoe verzot op gezelschappen, is zy in een geheele week niet uitgeweest, om dat ik wat koortsig was. Zy bemint onzen lieven Jongen ook uitermaate; en in weerwil du bon Ton, is zy geheel Moeder; want zy heeft een goed, zagt, gevoelig hart. Ongegeneerder leven kunt gy u zelf in den Haag niet voorstellen. Als gy, en alle deftige Amsteldammers, opstaat, zyn wy in ons eerste slaapje. Wy Dejeuneeren om twaalf; wy Dineeren om vyf, en Soupeeren om één uur. Wy hebben verscheide kleedingen voor denzelfden dag. Mevrouw ontfangt aan haar Toilet gezelschap; en ik weet myn werk by de Dames. Jalouzie? - Denkt gy, dat wy Burgerluidjes zyn! Myne Vrouw is eene volmaakte Danseuse. Hoe vleit het my, te hooren dat zy uitmunt, te zien, dat alle haare beweegingen door honderd tintelende oogen gevolgd worden! als men my beleefdheden doet, om dat ik de Man der Charmante Mevrouw Goedman ben; en een paar douzyn Heeren van den hoogsten rang haar hun hof maaken. Waarlyk, gy Amsteldamsche Knaapen, hebt weinig aan uw leven. Wat zyt gy toch meestal dan Steilooren, College-Loopers, Werk-Ezels, of Ligtmissen zonder smaak? In den Haag weet men te leeven. Ik weet wel, wat gy my zult antwoorden. Houd uwe wysheid voor u! Uwe Vrouw zal u die wel noodig maaken. Jongen, wat zal ik u echter uitlachen, als gy u zelf fopt; en met alle uwe strakheid niet uitwerkt, het geen myne toegeeflykheid my in de armen geeft! Heel goed; gy wilt regeeren; ik wil - genieten. Beweer dan op nieuw, dat ik niet voldoe aan myne Bestemming, als een aanzienlyk, vermogend man, die niet geheel by de gekken sorteert. Maar wat is rang by uw Vriend, die rust, vermaak en liefde het offer zwaait? ô Ik lach met al de schatten van Peru, indien ik daar, het geen my behaagt, niet voor kan verkrygen. Trotsch ben ik niet; ik mag wel zien, dat het ons Vaderland wel gaa, maar zou my niet laaten beweegen, om myn vermaak af te staan voor onrust en kwelling, en wat is het loon? de ondankbaarheid van een dwaas gepeupel. Ik laat des de hooge regeering over voor de Liefhebbers van den Baas te spee-len, en ontwerpen te maaken. Wie doe ik te kort? Ik maak geen schulden; dit is hier eene zeldzaame verdienste. Onlangs verhaalde men, dat zeker groot Heer, om zesduizend guldens gemaand zynde, tegen zynen Secretaris gezegd had: geef dien goeden man een zak zesthalven op afrekening. Zo doe ik niet. Het Amsteldamsche geld maakt het my onnoodig. Als ik nu de vadzigheid van mynen aart, en de onzekerheid van het leven in aanmerking neeme, dan, begrypt gy wel, word ik des te meer versterkt in myne keuze. Myne toegeeflykheid voor myne Vrouw heeft nog de volgende goede uitwerkzels. Hier is een troep zwervers, die ik fortuin-loopers by de getrouwde Dames noem: niets kan hunne stoutheid beteugelen, dan de bewustheid, dat eene Vrouw met haaren Man zeer wel in haaren schik is. Weinige Vrouwen zyn zo bedorven, dat zy hem een hoon zullen aandoen, dien hy haarer eigenliefde niet eerst heeft doen lyden. Ik denk ook, als zy dertig jaar is, en dan nog leeft, want zy is niet sterk, dat zy dan wel zal besluiten, om naar myn verrukkelyk Buiten met my te gaan woonen: nu is dat niet te vergen; maar dan zal alles oud voor haar zyn, en des niet meer behaagen. Nooit schreef ik zo een langen brief! Maar het is over myne Vrouw; dat helpt. Zy groet u vriendelyk, en wy hoopen eens te zien, wie of de beste middelen heeft uitgekoozen om gelukkig te zyn, de staatige Ryzig, of zyn   Gemakkelyke Vriend,   l. goedman.
wolf016will02_01_15_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 17, "section": 1 }
Lieve Wim! Nu kunt gy twee vliegen met een klap slaan; 'k wil zeggen: beide myne Brieven in eens beantwoorden. Wat is er toch, (nu in ernst, immers, zo ernstig als ik kan,) van uw Geloof? Dat gegons en gemaal verveelt my magtig. Dominé is er ziek van geweest; (van uw geloof; het moet des geen gezond geloof zyn.) Zuster Collega heeft er over aan Mama (hoe vindt gy dat?) geschreeven, en ik heb den Epistel weeten te krygen; zy zegt, dat gy, ja hoe weet ik die malle naamen ook zo fiks, een Arriaan, neen, nu weet ik het, een Spinosist zyt geworden. Weet gy wat, Bolletje, ik zou die gekheid maar laaten; gy krygt er geen oortje pret door. Hou jy jou ouwe Geloof maar; daar weet je wat je aan hebt. Als wy gelooven, zo als Mama, dan zullen wy wél gelooven; want, dewyl zy eene verstandige en braave Vrouw is, zal haar geloof wel capitaal goed zyn. Als gy overkomt, geeft Mama u vryheid, om uwen Vriend meê te brengen, dit is mal genoeg; wat zullen wy aan zo een Izegrim hebben? Chrisje Helder zal met Kaptein Veldenaar gaan stryken; of heb ik u dat al verteld? Maar wat zegt gy van Coosje? ik weet niet, of Mama daar niet wat over in 't hoofd heeft. Of Pietje? maar die is een jaar of drie ouder; evenwel, 't was zo eene intime Vriendin van u, toen ik u het leven nog bitter maakte. Bedenk u hier eens over. ô Wat beloof ik my een dol, als gy hier zyt! Antwoord nu ten eersten, of gy hebt eene Zuster aan   a. leevend.
wolf016will02_01_16_0
{ "ti_id": "wolf016will02", "titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2", "vols": "", "jaar": "1784", "druk": "1ste druk", "ppn_o": "", "bibliotheek": "leide001univ01", "categorie": 1, "_jaar": 1784, "pers_id": "deke001", "voornaam": "Aagje", "voorvoegsel": "", "achternaam": "Deken", "jaar_geboren": "1741", "jaar_overlijden": "1804", "geb_datum": "10 december (gedoopt)", "overl_datum": "13 november", "geb_plaats": "Amstelveen", "overl_plaats": "Den Haag", "geb_plaats_code": "amste002", "geb_land_code": "", "overl_plaats_code": "denha004", "overl_land_code": "", "vrouw": 1, "url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will02_01", "text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will02", "maand": "2004_02 ", "genre": "proza", "Unnamed: 28": "", "revision_date": "2003-12-15T00:00:00", "edition": null, "language": null, "chapter": 18, "section": 1 }
Lieve zuster! Ik heb alleen by gebrek aan tyd niet geschreeven: nu zal ik het beginnen, evenwel dies te korter, om dat ik u welhaast bykom. Eerst over Tante. Wel, is 't mooglyk, is dat die dikke goeije klos, daar ik in myn jeugd, als ik Chris zo wel eens t'huis bragt, altoos zo veel lekkers van kreeg! Is dat myne Tante? Van die giften sprak ik nooit tegen u. Ik mofselde alles onder weg maar op; anders had ik weer rekenschap aan u moeten geeven van myn tyd, en zo voorts; en dat was toen myn kroon te na; ik was tien jaar en leerde - Latyn; dat gelieft Uwé wel te considereeren. Bekommer u niet over myn Geloof; myn Geloof is prompt in order. Gy weet, hoe Dominé is: het spyt my echter, dat hy zich door myn Geloof ziek maakt. Van zyn schommelig Wyf hou ik veel: ô dien Brief moet ik zien! Maar Mama stelt zo veel prys op haare Orthodoxie, dat het my maar slegt aanstaat, dat zy hier iets van weet. Dat zal voor my niet goed afloopen. En Man is ook nog al Kerks op zyn wys. Nu, wy moeten het afwagten. Ja, zou Chrisje Mevrouw Veldenaar worden? Wel nu, hy is een braaf schoon jongman, die haar verdient. Coosje zal wel beter man krygen, dan ik eens zyn zal. Groet myne lieve Renard met een kusch. Ach, ik verlang zo om haar te zien! Die bedaardheid moet haar verrukkelyk staan, met zulke fyne trekken en zulke zagtmoedige oogen. Myn Vriend komt meê. Groet onze waarde Moeder. Adieu.   w. leevend.
wolf016will02_01_17_0