id
stringlengths
1
7
url
stringlengths
31
380
title
stringlengths
1
243
text
stringlengths
1
819k
267
https://nl.wikipedia.org/wiki/Augustin%20Louis%20Cauchy
Augustin Louis Cauchy
Augustin Louis Cauchy (Parijs, 21 augustus 1789 – Sceaux, 23 mei 1857) was een zeer invloedrijke Franse wiskundige. Na de dood van Euler in 1783 hadden velen de indruk dat de wiskunde bijna volledig onderzocht was en dat er geen grote problemen meer over waren. Het waren vooral Gauss en Cauchy die nieuwe perspectieven openden en daarmee de grote bloei van de wiskunde in de 19e en 20e eeuw hebben ingeleid. Cauchy was de grondlegger van wat nu de analyse heet. Door de introductie van het moderne begrip limiet slaagde hij er in de differentiaal- en integraalrekening te voorzien van een solide wiskundige bewijsvoering, die sinds de ontwikkeling daarvan door Newton en Leibnitz aan het eind van de 17e eeuw nog niet van de grond was gekomen. In de complexe functietheorie zijn vele belangrijke stellingen als eerste door Cauchy bewezen. Zijn bijna 800 publicaties bestrijken in grote lijnen het hele scala van de toenmalige wiskunde. Cauchy was een overtuigd katholiek en een trouwe aanhanger van het Franse huis Bourbon. Hij nam daarin tijdens zijn leven in academische kringen een minderheidsstandpunt in. Dit bracht hem vanaf de Julirevolutie in 1830 steeds weer in conflict met de regering en met veel van zijn collega's en studenten. Biografie Jeugd en studie Cauchy's vader, Louis François Cauchy, was een overtuigd katholiek en een belezen royalist. Hij trouwde in oktober 1787 met Marie-Madeleine Desestre, die uit een Parijse officiersfamilie stamde. Behalve Augustin Louis ontsproten aan dit huwelijk twee andere zonen: de drie jaar jongere Alexandre Laurent Cauchy (1792–1857), die carrière maakte als rechter, en de veel jongere Eugène François Cauchy (1802–1877), die ook diverse wiskundige artikelen publiceerde, maar voornamelijk als schrijver actief was. Op het moment van de Bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 was hij de rechterhand van de luitenant-generaal van de politie van Parijs, Louis Thiroux de Crosne. Deze vluchtte kort daarna naar Engeland. Louis-François Cauchy verloor zijn baan. Een paar weken later werd Augustin Louis Cauchy in de eerste zomer van de Franse Revolutie geboren. In april 1794 keerde Thiroux terug, werd gearresteerd en nog dezelfde dag ter dood veroordeeld en geguillotineerd. Louis-François nam daarop uit angst voor verraad zijn familie mee naar hun landhuis in Arcueil, waar zij een tijd in armoede en honger leefden. De kleine Augustin Louis ontving basisonderwijs van zijn vader. De honger en de gevaarlijke situatie veroorzaakte bij Cauchy een levenslange afkeer van revolutie. Na het einde van het schrikbewind keerde de familie terug naar Parijs. Louis-François maakte weer carrière en werd uiteindelijk na Napoleons staatsgreep van 18 Brumaire secretaris-generaal van de Franse Senaat. Dit leidde tot een grondige kennismaking met de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Pierre-Simon Laplace en de senator Joseph-Louis Lagrange, twee zeer prominente wiskundigen. Zij werden goede vrienden van Louis François Cauchy. Deze twee wiskundigen herkenden al snel het wiskundige talent van Augustin Louis Cauchy. Op advies van Lagrange studeerde Cauchy eerst klassieke talen, een studie die hem op onderwijs in de hogere wiskunde moest voorbereiden. Vanaf 1802 bezocht hij twee jaar lang de École Centrale du Panthéon, waar hij in het bijzonder in Latijn uitblonk. Daarna besloot hij een ingenieurscarrière na te streven. Vanaf 1804 volgde hij wiskundeonderwijs, dat hem moest voorbereiden op het toelatingsexamen voor de toen nog jonge École Polytechnique. In 1805 kwam hij bij het toelatingsexamen, dat door de Franse wiskundige en natuurkundige Jean-Baptiste Biot was ingevoerd, als tweede uit de bus. De École Polytechnique was bedoeld om ingenieurs te trainen voor de Franse overheidsdienst. De studenten moesten al vroeg beslissen in welke richting zij zich wilden specialiseren. Cauchy koos voor wegen- en bruggenbouw. De nadruk bij de lessen lag op de wiskunde. Onder zijn leraren waren destijds bekende figuren, zoals Sylvestre Lacroix, Gaspard de Prony, Jean-Pierre Nicolas Hachette en André-Marie Ampère. Na twee jaar hoorde Augustin-Louis tot de besten van de klas en mocht hij zijn verdere opleiding aan de École nationale des ponts et chaussées vervolgen. Ook hier behoorde hij tot de beste leerlingen. In zijn practicum mocht hij onder Pierre Girard aan het Canal de l'Ourcq meewerken. In Parijs waren de studenten politiek geëngageerd. Terwijl de meeste studenten revolutionair en liberaal gezind waren, trad Cauchy tot de Maria-Congregatie toe, de wereldlijke arm van de Jezuïeten. Hij bleef lid van deze organisatie totdat deze in 1828 de facto verboden werd. Na twee verplichte studiejaren verliet hij de universiteit in januari 1810 als ingénieur-aspirant. Ingenieur van Napoleon Cauchy kreeg in februari 1810 de opdracht om mee te helpen bij de bouw van de haven Port Napoléon in Cherbourg, de toenmaals grootste bouwplaats van Europa met ongeveer 3000 arbeiders. Het doel was om een invasie van Engeland voor te bereiden. De werken waren omvangrijk. In zijn vrije tijd hield hij zich met de wiskunde bezig. Zijn aanvankelijke plezier en interesse in het beroep van ingenieur namen echter al snel af en zo rijpte bij hem de beslissing een wetenschappelijke loopbaan na te streven. Cauchy's doel was op dat moment echter niet per se de wiskunde. De algemene wetenschappelijke opvatting was dat na Eulers dood de problemen van de wiskunde zo goed als volledig opgelost waren. Belangrijk waren vooral de technische wetenschappen en het vinden van nieuwe toepassingen voor wiskunde. Zijn wiskundig onderzoek tijdens zijn tijd in Cherbourg leverde een kleine generalisatie op van de veelvlakstelling van Euler en een bewijs van een stelling over de vraag onder welke voorwaarden veelvlakken met dezelfde vlakken identiek zijn. Deze stelling was reeds door Euclides in zijn Elementen geformuleerd, maar tot dan toe echter nog niet bewezen. Cauchy verwierf zich met dit werk een naam in de academische gemeenschap in Parijs. In de zomer van 1812 ging zijn gezondheid sterk achteruit. Cauchy kampte sinds zijn kindertijd en de honger in Arcueil met een slechte gezondheid. Ook leed hij af en toe aan depressies. De grote werkdruk in Cherbourg speelde hem parten, zodat hij in september formeel ziek werd gemeld en toestemming kreeg om naar zijn familie in Parijs terug te keren. Toen zijn gezondheid verbeterde, stond hij niet te popelen om weer als ingenieur aan het werk te gaan. Hij wijdde zich aan wetenschappelijk onderzoek. Hij hield zich, geïnspireerd door de stelling van Lagrange, met de groepentheorie bezig en vond daarnaast de drie axioma's die een determinant eenduidig definiëren. In het voorjaar van 1813 eindigde zijn ziekteverlof. Cauchy wilde onder geen beding terug naar Cherbourg. Zijn vroegere leraar, Pierre Girard, bood hem de mogelijkheid om mee te helpen bij het aanleggen van het Canal de l'Ourcq, ten noordoosten van Parijs. In deze periode wisten Lagrange en Laplace hem over te halen zijn werk als ingenieur op te geven en zich geheel aan de wiskunde te wijden. In april trouwde hij met Aloise de Bure, een dochter van een gerespecteerd boekhandelaar en uitgever. Zij kregen twee dochters, Marie Françoise Alicia en Marie Mathilde. Zijn onderzoek in dit jaar was niet productief, hoewel hij een methode ontwikkelde om het aantal oplossingen van een algebraïsche vergelijking van willekeurige graad te bepalen, maar deze methode was echter onpraktisch. Tegelijkertijd solliciteerde hij naar een van de meer dan 50 vacatures bij de academies van Parijs, echter zonder succes – ondanks de goede connecties van zijn vader, die, waar hij kon, druk uitoefende. Zijn wetenschappelijke collega's Ampère, Legendre, Poinsot en Molard werden wel benoemd, Cauchy echter niet. Cauchy liet zich in de zomer onbetaald op ziekteverlof sturen. De nederlaag van Napoleon in 1814 was een keerpunt voor Cauchy: het aanleggen van het Canal de l'Ourcq werd onderbroken en Cauchy kreeg geen nieuwe baan toegewezen. Dit jaar markeerde ook de start van het werk van Cauchy aan complexe functies. Hoogleraar aan de École polytechnique Als gevolg van de definitieve nederlaag van Napoleon in 1815 raakte Cauchy's carrière in de lift. Lodewijk XVIII werd toen koning van Frankrijk, waarbij reactionaire krachten aan de macht kwamen. Cauchy's vader slaagde er als trouw royalist in om zijn post ook onder het nieuwe regime te behouden. Veel wetenschappers die een dubieuze politieke, want revolutionaire voorkeur hadden, kregen het zwaar. Aan Cauchy, als katholiek, gingen deze problemen voorbij. In november 1815 verkreeg hij een positie als assistent-hoogleraar aan de École Polytechnique. In december van dat jaar werd hij volledig hoogleraar. In maart 1816 werd de Académie des sciences door persoonlijk toedoen de koning gezuiverd; twee republikeinse leden werden verwijderd en de vacante zetels werden door royalistische geleerden bezet. Cauchy nam de plaats in van de fel Napoleontisch gezinde wiskundige Gaspard Monge. Deze gang van zaken maakte hem niet geliefd. Hoewel hij intussen een uitstekende reputatie als wiskundige had en zijn benoemingen professioneel onomstreden waren, bleef de smet van politieke patronage aan hem hangen. Daarbij kwam dat Cauchy weinig om de meningen van anderen gaf en hij naar de buitenwereld soms erg bot was, vooral tegen niet-katholieken. Zijn begunstiger, de grote wiskundige Lagrange, was in 1813 overleden. Cauchy joeg Laplace tegen zich in het harnas, door diens methoden en die van Poisson als te intuïtief en ook te weinig exact te veroordelen. Met Poisson, die in de wiskunde aan verwante gebieden werkte, behield hij echter een goede werkrelatie; de twee werkten vaak samen. Alleen met de katholieke Ampère sloot hij een hechte vriendschap. Als lid van de Académie was een van Cauchy's plichten het beoordelen van wetenschappelijke artikelen. Aan dit werk besteedde hij veel tijd, maar niet altijd tot grote vreugde van de schrijvers van deze artikelen. Zo schreef Abel: "Cauchy is gek en men kan er niets tegen doen. Hij is echter momenteel de enige die weet hoe men wiskunde moet bedrijven." Soortgelijke slechte ervaringen hadden Galois en Poncelet. Ook bleek soms dat Cauchy de artikelen van jonge wetenschappers kwijt raakte, wat hem zwaar werd verweten. De Rus Ostrogradski had daarentegen alleen warme woorden voor Cauchy, die jonge Russen zelfs meermaals vrijkocht uit de schuldenaarsgevangenis, als een van hen zijn huur niet meer kon betalen. Als docent was Cauchy erg ijverig. Hij zag kennis van de analyse als een basisvoorwaarde voor het leren beheersen van de mechanica en andere belangrijke ingenieursdisciplines. In deze tijd werkte hij het onderwerp van zijn lezingen uit in de Cours d'Analyse de l'Ecole Polytechnique. Hij hechtte veel belang aan de nauwkeurigheid van de definities en introduceerde veel nieuw materiaal, zoals zijn nieuwe definitie van de afgeleide die op een limiet was gebaseerd en niet op de infinitesimaalrekening. Dit beviel de studenten maar matig. Zij vonden Cauchy's colleges te abstract en te weinig georiënteerd op techniek. Daar kwam nog bij dat de liberale studentengemeenschap de royalist Cauchy ook om politieke redenen niet goed gezind was; een keer werd hij zelfs uitgejouwd. Zwaarwegender was echter dat Cauchy's hervormingen van de onderwijsstof en het curriculum niet in goede aarde vielen bij zijn collega-hoogleraren. De uitzondering was hier Ampère, die hem actief steunde. Hij gaf zijn ideeën over de hervorming van het onderwijs van de analyse vorm in enkele boeken. Dit zijn mijlpalen in de analyse. Ballingschap na de julirevolutie van 1830 Tijdens de Julirevolutie van 1830 kwam de reactionaire koning Karel X ten val. Hij werd vervangen door de "Burgerkoning" Louis Philippe. De studenten van de École Polytechnique speelden een niet onbelangrijke rol in de straatgevechten. Voor Cauchy was dit alles te veel. Hij verliet de stad in september, en liet zijn familie achter. Hij ging eerst naar Fribourg in Zwitserland, een bolwerk van de jezuïeten. Een terugkeer naar Frankrijk vereiste een Eed van Trouw aan het nieuwe regime, wat voor Cauchy volkomen uitgesloten was. Zo bleef Cauchy dus niets anders over dan een ballingschap. Hij verloor zijn post aan de École Polytechnique en ging naar Turijn, waar hij in 1831 een aanstelling kreeg voor de nieuwe leerstoel wiskundige natuurkunde aan de universiteit van Turijn. Reeds in 1833 verliet hij Turijn om zich bij Karel X in de Praagse Burcht in Praag te voegen. Hier werd hij huisleraar van diens kleinzoon, Henri d'Artois, de hertog van Bordeaux. Karel X was in augustus 1830 afgetreden en had zijn kleinzoon tot zijn troonopvolger aangewezen. Deze kon daarom vanaf zijn 14e jaar aanspraak maken op de kroon van Frankrijk. Dienovereenkomstig was zijn opleiding en opvoeding een politieke kwestie, die ook in Frankrijk nauwkeurig gevolgd werd. Enkele edelen zagen liever de Bourbons dan Louis-Philippe op de troon. Cauchy werd op grond van zijn wetenschappelijke verdiensten en zijn goede relaties met de jezuïeten verkozen om de prins de principes van de wiskunde en de natuurwetenschappen, in het bijzonder de scheikunde en de natuurkunde, bij te brengen. Hij nam deze taak zeer serieus, zoals hij ook de aanspraak van de prins op de troon krachtig ondersteunde. Hij bereidde zich gewetensvol op de lessen voor en deed in deze jaren bijna geen onderzoek. Desondanks bleek ook hier, net als in Parijs en Turijn, zijn gebrek aan didactische vaardigheden. De prins toonde geen belangstelling of aanleg voor wiskunde en begreep maar weinig van wat Cauchy hem vertelde. Tegen zijn 18e verjaardag, toen zijn opleiding was beëindigd, had Henri een grondige hekel aan de wiskunde gekregen. Cauchy toonde als leraar geen autoriteit en de verwende Bourbonprins nam hem vaak bij de neus en haalde ruwe grappen met hem uit. In 1834 bracht Cauchy zijn familie, die hij de laatste vier jaar alleen op zeldzame bezoeken aan Parijs had gezien, naar het verbannen hof in Praag. Twee jaar later trok de entourage van de verbannen koning verder naar de toen Sloveense stad, Gorica, waar prins Henri in 1838 zijn 18e verjaardag vierde. Voor Cauchy betekende dit het einde van zijn loopbaan als een privéleraar. Karel X beloonde hem voor zijn diensten met de titel van baron, waaraan Cauchy vanaf dat moment veel waarde hechtte. Vanwege de slechte gezondheid van zijn moeder, die in 1839 zou sterven, keerde hij weer naar Parijs terug. Elke week een publicatie Cauchy zat nu in de moeilijke situatie dat hij, vanwege zijn weigering de eed van trouw aan de koning te zweren, geen hoogleraar kon worden. Weliswaar bleef hij lid van de Académie des sciences en kon hij zo aan het wetenschappelijk leven blijven deelnemen en ook publiceren, maar hij kon niet naar nieuwe banen solliciteren. Een uitzondering hierop was het Bureau des longitudes, bij welke instantie de eed van trouw niet zo strikt werd vereist. Om deze reden besloot Cauchy er te solliciteren naar een vacante positie. Cauchy was hierin einde 1839 succesvol, maar de regering ging dwarsliggen: zonder een eed van trouw zou geen formele benoeming volgen. De komende vier jaar negeerde het Bureau des longitudes dit verbod echter. Cauchy was nu weer hoogleraar, maar onbezoldigd. Daarmee begon zijn meest productieve periode. In Praag had Cauchy zo goed als niets gepubliceerd, maar wel over veel zaken nagedacht. De rijpe, uitgewerkte ideeën zette hij nu in sneltreinvaart op papier. De Académie had in 1835 een tijdschrift opgericht, de Comptes Rendus Mathématiques, waarin leden snel konden publiceren. Cauchy maakte als geen ander van deze mogelijkheid gebruik: tussen 1839 en februari 1848 publiceerde hij meer dan 300 artikelen. Rekening houdend met het feit dat hij in 1844 niet actief was, publiceerde hij gedurende deze periode bijna één artikel per week, een ongelooflijke snelheid. Hij moet de Comptes Rendus zo met artikelen overspoeld hebben dat Cauchy een publiceerbeperking kreeg opgelegd. Er werden per nummer niet meer dan vier pagina's van zijn hand afgedrukt. In 1843 stierf Lacroix en kwam er een professoraat aan het Collège de France vrij, waarop gesolliciteerd werd door Liouville, Cauchy en ook door Libri, die Lacroix al eerder had vervangen en daarbij zijn incompetentie had bewezen. Libri had echter een groot voordeel: zijn politieke voorkeur. De jezuïeten probeerden in die tijd iets te doen aan wat in hun ogen een gebrek aan katholiek universitair onderwijs in Frankrijk was. Hun tegenstanders vatten dit echter op als een poging de visie van de jezuïeten over het hoger onderwijs op te leggen aan de Franse universiteiten, dus in te grijpen in de vrijheid van onderwijs. Cauchy ondersteunde dit project nadrukkelijk en zette zich er persoonlijk voor in. Libri was daarentegen een uitgesproken tegenstander van de jezuïeten, en werd om deze reden benoemd. Erger nog was dat het ministerie nu ingreep in de tot dan toe gedoogde situatie aan het Bureau des Longitudes: Cauchy werd ontslagen, omdat hij nooit de eed van trouw had gezworen. Hij besteedde het daaropvolgende jaar geheel aan de ondersteuning van de jezuïeten. Pas na de Februarirevolutie van 1848, die de burgerkoning Louis-Philippe ten val bracht, veranderde er weer iets aan Cauchy zijn situatie. De laatste jaren De Februarirevolutie bracht niet, zoals Cauchy had gehoopt, zijn voormalige student Henri d'Artois aan de macht, maar Charles-Louis-Napoleon Bonaparte (vanaf 1852 keizer Napoleon III). Ook aan deze was Cauchy niet bereid een eed van trouw te zweren. De nieuwe regering maakte echter voor de grootste geleerden, zoals Cauchy en Arago, een uitzondering. Zo verkreeg hij in 1848 een professoraat. De Februarirevolutie was een zware klap voor de familie van Cauchy. Augustin Louis' vader en zijn twee broers, die sinds de coup van Napoleon bijna 50 jaar eerder hoge ambtenaren waren geweest en elke regimewisseling hadden overleefd, verloren ditmaal hun posten. Voor Louis François Cauchy werd dit op zijn oude dag te veel. Hij overleed in december 1848. Cauchy en Liouville in 1850 solliciteerden opnieuw aan het Collège de France, weer om hoogleraar te worden. Libri was gevlucht. Liouville werd verkozen, waarna er zich een lelijk geschil tussen de twee mannen ontwikkelde. Cauchy wilde zijn nederlaag, waar zijn royalistische voorkeur niet vreemd aan zal zijn geweest, niet accepteren. In de eerste stemming waren elf stemmen voor hem en tien voor Liouville uitgebracht. Twee stemgerechtigden hadden zich van stemming onthouden. De twee kemphanen raakten vervolgens ook wetenschappelijk in strijd: In 1851 presenteerde Cauchy een aantal resultaten van Charles Hermite over dubbelperiodieke functies. Hij bewees deze stelling door gebruik te maken van de later naar hem genoemde integraalstelling. Liouville was van mening dat deze resultaten rechtstreeks uit zijn stelling van Liouville volgden. Cauchy liet echter zien dat de stelling van Liouville eenvoudig kon worden bewezen door gebruik te maken van zijn integraalformule. Op de jonge Franse wiskundigen oefende Cauchy een belangrijke invloed uit: ook in zijn laatste jaren, toen hij de tijd die hij aan onderzoek kon besteden al sterk moest terugbrengen, evalueerde hij een groot aantal artikelen en kritiseerde hij deze uitvoerig. Cauchy probeerde in deze laatste jaren zijn collega's ook weer tot het katholieke geloof terug te brengen. Daarin slaagde hij bij de wiskundige Duhamel. Juist met hem vocht hij in december 1856 echter een geschil uit, dat Michail Ostrogradski uiteindelijk won. Cauchy weigerde zijn fout toe te geven en werd dientengevolge het doelwit van vele vijandige uitlatingen van andere wiskundigen. Deze gebeurtenis overschaduwde de laatste maanden van zijn leven. Hij stierf, omgeven door zijn familie, in 1857 in Sceaux, in de buurt van Parijs. Hij is een van de 72 Fransen wier namen in reliëf op de Eiffeltoren zijn aangebracht. Werk De begaafdheid van Cauchy bleek onder meer uit zijn elegante oplossing uit 1805 van het probleem van Apollonius, waar een cirkel gezocht wordt die raakt aan drie andere cirkels, en uit zijn bijdrage aan de veelvlakstelling van Euler in 1811. Zijn verhandelingen en bijdragen aan wetenschappelijke tijdschriften, in totaal 789, bevat onderzoek op het gebied van reeksen, waarvoor hij het begrip convergentie ontwikkelde, getaltheorie en complexe getallen, groepentheorie, met permutatiegroepen, functietheorie, differentiaalvergelijkingen en determinanten. Zijn verzamelde werken, Oeuvres complètes d'Augustin Cauchy, zijn gepubliceerd in 27 delen. Cauchy oefende met zijn strikte methodieken grote invloed uit op zijn tijdgenoten en opvolgers. Zijn geschriften behandelen grote gebieden van de wiskunde en de wiskundige natuurkunde. Rijen en reeksen In de theorie van de rijen en reeksen heeft Cauchy vele belangrijke criteria voor hun convergentie ontwikkeld. Van grote betekenis voor de theorie van de rijen en reeksen is de Cauchyrij. Cauchy gebruikte in zijn Cours d’analyse het Cauchycriterium voor reeksen, dat op analoge wijze ook op rijen kan worden toegepast, om hun convergentie aan te tonen. Differentiaal- en integraalrekening Zijn grootste bijdrage aan de wiskunde maakt onderdeel uit van zijn strikte methodieken. Die worden met name behandeld in zijn grote verhandelingen, "Cours d'analyse de l'Ecole Polytechnique" (1821); "Le Calcul infinitésimal" (1823); "Leçons sur les applications de calcul infinitésimal"; "La géométrie" (1826–1828); en ook in zijn "Cours de mécanique" (voor de École Polytechnique), "Algebra supérieur" (voor de Faculté des Sciences), en "Physique mathématique" (voor het Collège de France). Hij gaf toelichting op de principes van de analyse door die op te bouwen met behulp van limieten en continuïteit, en was de eerste die de stelling van Taylor streng bewees en daarbij de bekende restwaarde introduceerde. Functietheorie en differentiaalvergelijkingen Cauchy's beroemdste werk is echter zijn eigenhandige ontwikkeling van de complexe functietheorie. De eerste centrale stelling die door Cauchy werd bewezen, staat nu bekend als de integraalformule van Cauchy en luidt als volgt: waarin een complex getal is en een complexe functie is, die analytisch is op en binnen de niet-zelf-doorsnijdende gesloten kromme C, contour, in het complexe vlak. De contourintegraal wordt langs de contour C genomen. Een aanzet tot de formulering van deze stelling kan al in een artikel worden gevonden dat de toen vierentwintig jaar oude Cauchy op 11 augustus 1814 aan de Académie des sciences presenteerde. In definitieve vorm werd de integraalformule van Cauchy in 1825 gepresenteerd. Dit artikel wordt door velen als de belangrijkste bijdrage van Cauchy aan de wiskunde gezien. Functionaalvergelijkingen In hoofdstuk 5 van zijn Analyse algébrique onderzocht Cauchy de vier functionaalvergelijkingen en bewees dat de continue oplossingen respectievelijk van de vorm , (met positieve ), en zijn. De eerste van deze vier functionaalvergelijkingen heeft de naam functionaalvergelijking van Cauchy gekregen. Bijdragen aan de natuurkunde In 1816 ontving hij voor zijn werk op het gebied van voortplanting van golven de 'grand prix de l'Académie des sciences'. In de mechanica deed hij veel onderzoek en hij verving het begrip van de continuïteit van meetkundige verplaatsingen door het principe van de continuïteit van materie. Zijn onderzoeken in de elasticiteitstheorie waren van fundamenteel belang voor huidige toepassingen. Zo ontwikkelde Cauchy de spanningstensor van een dobbelsteen, waarmee met negen kengetallen de spanning in een punt van een elastisch lichaam volledig beschreven kan worden. Daarentegen geeft het getal van Cauchy de verhouding tussen traagheidskrachten en de elastische krachten weer bij geluidstrillingen in een lichaam. Volgens het gelijkenismodel van Cauchy hebben twee lichamen hetzelfde elastische gedrag als ze hetzelfde getal van Cauchy hebben. De betekenis van deze bevinding ligt daarin, dat men zo met modellen de stabiliteit van echte bouwwerken kan onderzoeken. De theoretische inzichten van Cauchy in de elasticiteitstheorie waren een noodzakelijke voorwaarde aan de École Polytechnique voor de latere uitgebreide onderzoekingen van Navier met betrekking tot bruggenbouw. In een zeker verband met de elasticiteitstheorie staan ook de onderzoekingen van Cauchy naar het licht. Men wilde in deze tijd de aard van de lichtgolven met behulp van dispersie bestuderen; ofwel de golflengteafhankelijke voortplantingssnelheid van licht dat zich door een prisma beweegt. Cauchy had reeds in 1815 golfvergelijkingen onderzocht en zich vooral in zijn studies van de elasticiteit beziggehouden met lineaire partiële differentiaalvergelijkingen, wat hij nu kon gebruiken bij zijn studie naar lichtgolven. Men ging er toen van uit dat de ruimte gevuld was met een vloeistof vergelijkbaar medium, de zogenaamde ether, aangezien men ervan uitging dat golven een medium voor hun verbreiding nodig hebben. Toevallig gaf deze aanpak in essentie dezelfde resultaten als de huidige relativiteitstheorie. Cauchy leidde uit deze onderzoekingen een eenvoudige empirische relatie tussen brekingsindex van een prisma en de golflengte van licht af. Zijn naam is aan deze formule voor dispersie verbonden. Samenvatting van zijn belangrijkste werk ontwikkeling van de moderne analytische onderbouw van de differentiaal- en integraalrekening in 1821, met behulp van de limiet grondlegging van de functietheorie in 1814 differentiaal- en integraalrekening, met het probleem van Cauchy, oneindige reeksen, waarschijnlijkheidsrekening, waaronder de Cauchy-verdeling, optica, elasticiteitsleer en vloeistofmechanica fundamenteel onderzoek naar oneindige functiereeksen, samen met Abel Publicaties Cauchy heeft een groot aantal boeken en artikelen geschreven. Alleen Euler en Serge Lang kunnen zich in dit opzicht met hem meten. Het kostte bijna een eeuw om al zijn verzamelde werken in 27 grote banden te verzamelen: Oeuvres complètes d'Augustin Cauchy publiées sous la direction scientifique de l'Académie des sciences et sous les auspices de M. le ministre de l'Instruction publique (27 volumes) (Paris: Gauthier-Villars et fils, 1882–1974) Zijn grootste bijdrage tot de wiskundige wetenschap ligt besloten in de strikte methoden die hij introduceerde; deze zijn voornamelijk terug te vinden in zijn drie grote verhandelingen: Cours d'analyse de l'École royale polytechnique (1821) Le Calcul infinitésimal (1823) Leçons sur les applications de calcul infinitésimal; La géométrie (1826–1828) Onder zijn andere werken zijn: Exercices d'analyse et de physique mathematique (Volume 1) Exercices d'analyse et de physique mathematique (Volume 2) Exercices d'analyse et de physique mathematique (Volume 3) Exercices d'analyse et de physique mathematique (Volume 4) (Paris: Bachelier, 1840–1847) Analyse algèbrique (Imprimerie Royale, 1821) Nouveaux exercices de mathématiques (Paris: Gauthier-Villars, 1895) Courses de mechanics, voor de École Polytechnique Higher algebra, voor de Faculté des Sciences Mathematical physics, voor het Collège de France Referenties 19e-eeuws wiskundige Frans wiskundige Lid van de Académie des sciences
270
https://nl.wikipedia.org/wiki/Copyrightteken
Copyrightteken
Het copyrightteken © (van het Engelse copyright notice) of auteursrechtteken is een symbool waarmee wordt aangegeven dat een werk auteursrechtelijk is beschermd. Dit teken was verplicht in de Verenigde Staten totdat het land de Berner Conventie ondertekende op 1 maart 1989. Ook al is het copyrightteken niet vereist kan het zinnig zijn de auteur/uitgever en datum van uitgifte van een werk te vermelden en ook kan het geen kwaad om het auteursrecht te vermelden, inclusief eventueel zelfs het copyrightteken. Op zijn minst geeft dit aan dat de auteur duidelijk niet de intentie had om afstand van auteursrechten te doen. Het voeren van het teken is echter juridisch niet verplicht. Verenigde staten Het copyrightteken moet in de Verenigde Staten verplicht op drukwerk worden aangebracht dat voor 1 maart 1989 tot stand gekomen is om auteursrechtelijke bescherming voor dat werk te verkrijgen. Er is/was een strikt voorschrift over de volgorde van dit teken, het jaartal en de auteurs- of uitgeversnaam. Werd hieraan niet voldaan, dan was het werk niet auteursrechtelijk beschermd. Door publicatie zonder aan deze eis te voldoen, viel het gepubliceerde werk automatisch in het publiek domein. Het aanbrengen, en registreren van je auteursrecht brengt in de VS bepaalde extra rechten met zich mee. Berner Conventie De meeste landen in de wereld hebben de Berner Conventie ondertekend. Deze conventie harmoniseert bepaalde aspecten van het auteursrecht. Zo is volgens de Berner Conventie een werk automatisch beschermd door het auteursrecht, ook als er geen expliciete claim of zelfs maar een vermelding van de naam van de auteur op aanwezig is. Sterker nog, de Berner Conventie verbiedt auteurswetten om enige formaliteit te eisen alvorens auteursrechtelijke bescherming verleend wordt. Het copyright teken is hierdoor dan ook geen voorwaarde om auteursrecht te krijgen. Geluidsopnamen Naast het eigenlijke copyrightteken is er het copyrightteken ℗ (van het Engelse phonogram) voor geluidsopnamen, zoals vastgelegd op grammofoonplaten, cassettebandjes, cd's en dergelijke. Het gebruik van dit symbool is vastgelegd in de Amerikaanse auteurswet en in de Geneefse Conventie van 1971 inzake de bescherming van producenten van fonogrammen. Het ℗-symbool maakt het mogelijk een onderscheid te maken tussen het auteursrecht op de geluidsopname (℗) enerzijds en het auteursrecht op de muzikale compositie, de hoestekst, het hoesontwerp en dergelijke (©) anderzijds. Het teken wordt gevolgd door het jaar van eerste openbaarmaking en de naam van de auteursrechthebbende. Bijvoorbeeld voor een opname van John Doe uit 2020 wordt dit dus: ℗ 2020 John Doe. Weergave en tekstverwerking Het copyrightteken © is een hoofdletter C in een cirkel, zoals ook hoofdletters worden gebruikt voor het Amerikaanse symbool voor een geregistreerd handelsmerk (®) en het trademarksymbool (™). Het symbool kan eventueel worden vervangen door de tekencombinatie (C) of ook wel (c). Het symbool ℗ is een hoofdletter P in een cirkel. In een tekstverwerkingsprogramma, bijvoorbeeld Word, kan het copyrightteken © soms worden opgeroepen met of (indien de autocorrectie-functie is ingeschakeld) of met ++ dan wel +. In Windows-programma's die deze functie niet hebben, is het meestal mogelijk door middel van de ASCII-code +. Op een Mac wordt het teken opgeroepen met +. Onder Mac OS X Mavericks wordt © opgeroepen met +. Het ℗-teken kan in Word worden opgeroepen met gevolgd door +. Symbool Auteursrecht
271
https://nl.wikipedia.org/wiki/Charles%20Babbage
Charles Babbage
Charles Babbage (26 december 1791 – 18 oktober 1871) was een Britse wiskundige, filosoof, uitvinder en werktuigbouwkundige die bekend werd als de ontwerper van de eerste geautomatiseerde, programmeerbare, mechanische rekenmachine, de voorloper van de elektronische computer. Levensloop Babbage was een van de vier kinderen van Benjamin Babbage, een vooraanstaande bankier in Londen met een tweede huis in Devon, en Betsy Plumleigh Teape. Hij volgde onderwijs op scholen in Devon en Londen, en particulier onderwijs. In 1810 begon hij de studie wiskunde aan Trinity College in Cambridge, waar hij al snel uitblonk. In 1812 vormde hij met John Herschel, George Peacock en anderen de Analytical Society, die als doel had de Engelse wiskunde aan te passen aan de opvattingen uit het Europese vasteland. In 1812 stapte hij over naar het Peterhouse college in Cambridge, waar hij in 1814 afstudeerde. Na zijn studie vestigde hij zich als wetenschapper in Londen. Vanaf 1815 gaf hij daar les in astronomie aan de Royal Institution, en in 1817 werd hij gekozen tot Fellow van de Royal Society. In 1816 liep hij een aanstelling mis bij de Haileybury College in Hertford, en in 1820 kwam hij niet door de selectie voor professor aan de Universiteit van Edinburgh. In 1816 publiceerde Babbage samen met Herschel en Peacock een vertaling van de Franse colleges van Sylvestre Lacroix, een state-of-the-art leerboek over de calculus. Met hen was hij in 1820 ook betrokken bij de oprichting van de Royal Astronomical Society met William Herschel als eerste voorzitter. In 1820 begon Babbage aan een prototype van de Difference Engine, een mechanische, automatische rekenmachine, waarvan hij in 1822 een werkend model presenteerde. In de volgende decennia werkte Babbage verder aan het concept van de programmeerbare rekenmachine. In de eerste tijd was hij financieel ondersteund door zijn vader, en na z'n overlijden in 1828 erfde hij een klein fortuin waardoor hij zijn onderzoek en ontwikkeling zelf kon blijven financieren. Van 1828 tot 1839 was hij Lucasian Professor in de wiskunde in Cambridge. Werk Difference Engine No. 1, 1821 Babbage ontwierp in 1821 een mechanische, automatische rekenmachine, de Difference Engine, om wiskundige tabellen te genereren. In die tijd werden deze tabellen door mensen gegenereerd, wat fouten in de hand werkte. De machine werd echter maar voor een deel gebouwd en heeft daardoor nooit volledig gewerkt. Afgebouwd zou hij uit 25.000 delen hebben bestaan en 15 ton hebben gewogen. Analytische machine, 1834-1871 Van 1834 tot aan zijn dood in 1871 was Babbage bezig met het concept van de eerste programmeerbare (mechanische) rekenmachine, die hij de analytische machine noemde (Analytical Engine). Dit was een waardige voorloper van de elektronische computer zoals wij die nu kennen, omdat hij in principe de basisfuncties van een eenvoudige computer zou hebben. Hij zou met ponskaarten werken, beslissingen nemen, berekeningen maken en uitkomsten onthouden. Als hij zou zijn gebouwd zou het een gigantisch apparaat geweest zijn, opgebouwd uit mechanische onderdelen als tandwielen en assen, dat zou moeten worden aangedreven door een stoommachine. Difference Engine No. 2, 1841-1849 In de periode van 1841 tot 1849 ontwierp Babbage, geïnspireerd door inzichten opgedaan bij het ontwerpen van de Analytical Engine, de Difference Engine 2. Door optimalisatie zou dit ontwerp veel kleiner zijn geweest dan de eerste versie (4000 delen, 2,6 ton). Ontvangst Redenen voor het niet bouwen van de Engines De Difference Engine en de Analytical Engine zijn tijdens Babbages leven nooit (volledig) gebouwd. Redenen hiervoor zijn: Babbage bracht voortdurend veranderingen en verfijningen aan in zijn ontwerpen. Zo is er nooit een gefinaliseerd ontwerp gemaakt van de Analytical Engine, er staan allerlei versies op papier met diverse specificaties. Alleen van Difference Engine 2 maakte hij een min of meer compleet ontwerp. Een voortdurend gebrek aan financiering, Tegenwerking van de Britse regering, die aanvankelijk het bouwen van de eerste Difference Engine financierde maar zich vanwege gebrek aan resultaten en animositeit van personen in regeringskringen jegens Babbage terugtrok. Doordat gestandaardiseerde onderdelen zoals we die nu kennen nog niet waren uitgevonden, was een voldoende hoog productietempo van de verschillende onderdelen niet haalbaar. Het was niet mogelijk deze onderdelen door meerdere fabrieken te laten fabriceren, aangezien elke fabriek volgens eigen methoden en maten werkte. Ada Lovelace Ada Lovelace schreef voor de Analytical Engine van Babbage het eerste computerprogramma. Het feit dat een vrouw zich hiermee bezighield was voor die tijd zeer bijzonder want vrouwen werden in het onderwijs buitengesloten. Ada Lovelace was evenwel door privéleraren tot wiskundige opgeleid en raakte in de jaren 30 van de 19e eeuw goed bevriend met Babbage. Omdat de machine niet gebouwd is, heeft ze haar programma's nooit zien werken. Een door Jean Ichbiah van Honeywell Bull onder de codenaam Groen voor het Amerikaanse ministerie van defensie ontwikkelde programmeertaal, werd in mei 1979 naar haar vernoemd. Op 10 december 1980, haar 165e geboortedag, volgde de officiële goedkeuring van het gebruikershandboek voor het nieuwe Ada. Kon de Difference Engine werken? Nabouw in de 20e eeuw Lange tijd na Babbage is er discussie geweest over de vraag of de Engines destijds volledig zouden hebben kunnen werken, omdat het niet zeker was dat de onderdelen met de toenmalige stand van de techniek met voldoende nauwkeurigheid gemaakt hadden kunnen worden. Het Science Museum in Londen heeft in de periode 1985-1991 ter ere van de 200e geboortedag van Charles Babbage de Difference Engine No. 2 gebouwd en deze werkte inderdaad. Bij het bouwen heeft men zo veel mogelijk volgens de technieken uit de tijd van Babbage gewerkt, om aan te tonen dat een 19e-eeuwse Engine had kunnen werken. In 2001 voltooide men een eveneens door Babbage ontworpen printer, die wordt aangestuurd door Difference Engine No. 2. Op 1 mei 2008 werd in het Computer History Museum in Mountain View in de Verenigde Staten, een tweede versie van Difference Engine No. 2 gepresenteerd. Invloed op hedendaagse computers De ontwerpen van Babbage vertonen opmerkelijke parallellen met de architectuur van hedendaagse computers; zo ontwierp hij de Analytical Engine al met een CPU (de "mill" in Babbage-terminologie) en geheugen (de "store") die van elkaar gescheiden waren. Toch heeft Babbage geen invloed gehad op de ontwikkeling van de elektronische computers in de twintigste eeuw. Na zijn dood raakten zijn ideeën en ontwerpen in de vergetelheid, met name door een gebrek aan publicaties over zijn ideeën van de kant van Babbage zelf. Daardoor moesten de ontwerpers van de elektronische computers de door Babbage al beschreven principes zelf opnieuw uitvinden. Publicaties, een selectie Comparative View of the Various Institutions for the Assurance of Lives, 1826. Reflections on the Decline of Science in England and Some of Its Causes, London: Fellowes, 1830. The Economy of Machinery and Manufactures, London: Charles Knight, 1835. The Exposition of 1851, London: John Murray, 1852. Literatuur Witzel, Morgen. 'Charles Babbage (1791–1871)', in: Fifty key figures in management. Routledge, 2004/2011. p. 15-20. Externe link Science Museum: Charles Babbage Geschiedenis van de informatica Brits uitvinder Brits informaticus
272
https://nl.wikipedia.org/wiki/Cartografie
Cartografie
Cartografie (binnen het vakgebied zelf doorgaans gespeld als kartografie) is de wetenschap en techniek om geo-informatie (informatie met een geografische component) door middel van doelgerichte visualisatie te communiceren met behulp van een papieren of digitale kaart. Iemand die dergelijke kaarten en aanverwante producten samenstelt wordt een cartograaf of kartograaf genoemd. Bij cartografie gaat het om het inzichtelijk maken van de boodschap van de kaart, het liefst in een oogopslag. Bij cartografie staat de gebruiker en daarmee een bepaalde doelgroep centraal. Bij met name digitale kaarten en zeker bij open data is echter niet volledig bekend wie de gebruiker is, wat extra eisen stelt aan de cartografie. Metadata is mede daardoor steeds belangrijker geworden. Algemeen Het begrip "cartografie" is in het begin van de 19e eeuw ontstaan. Het is een samentrekking van het Griekse "khartes" = papyrus (papier) en "graphein" = schrijven. Cartografie wordt wel gedefinieerd als: Het toegankelijk en hanteerbaar maken, en overdragen van ruimtelijke informatie, met nadruk op de visualisatie en interactie, afgestemd op het oplossen van ruimtelijke problemen. Cartografie is de wetenschap die alle methodes bestudeert om aardrijkskundige verschijnselen weer te geven op een kaart. Cartografie is de communicatiewetenschap, die zich bezighoudt met het doorgeven van informatie door middel van kaarten. Dit kunnen topografische of thematische kaarten zijn. Tegenwoordig worden bijna alle kaarten digitaal gemaakt. Kaarten vormen in een geografisch informatiesysteem (GIS) een essentieel onderdeel bij het raadplegen van informatie. Historie Strabo (ca. 64 v.Chr. - 19 na Chr.) was een Griekse historicus, wiens werk Geographika een beschrijving van de toen bekende wereld bevatte. Aan de hand van deze beschrijving kunnen we een kaart tekenen die de wereld afbeeldt zoals ze door Strabo werd beschreven. Enige tijd later zou Claudius Ptolemaeus (87 - 168 n.Chr.) met zijn Cosmographia of Geographia een gids voor het maken van kaarten met een lijst van de geografische lengte en breedte van ca. 350 plaatsen een werk uitbrengen aan de hand waarvan men een serie kaarten kon tekenen van de gehele aan de auteur bekende wereld. Het begin van de grote ontdekkingsreizen luidde een nieuwe ontwikkeling van de cartografie in. Tot in de 15e eeuw waren landkaarten gebaseerd op het klassieke werk van Ptolemaeus en "Atlas factise", willekeurige verzamelingen van samengebonden kaarten. Een van de vroegste, mogelijk zelfs de eerste, atlassen die dat predicaat daadwerkelijk verdient was de nautische atlas van Battista Agnese uit Genua uit de 16e eeuw. Het begrip 'Atlas' werd geïntroduceerd door Gerard Mercator. Cartografische technieken De meest algemene cartografische techniek is de landkaart. Dit is een gemodelleerde weergave van het aardoppervlak; meestal een geografische weergave, soms schematisch. Betreft het een cartografische landkaart, dan wordt per definitie gebruikgemaakt van een schaal, zodat de weergave meegenomen kan worden of op een beeldscherm kan worden getoond (zie onder 'beeldschermcartografie') Belangrijke aspecten binnen de cartografie zijn: Informatieanalyse Vooraf moet goed worden nagedacht over wat er aan informatie moet worden overgebracht en ook worden vastgesteld of een kaart wel het juiste middel is. Een kaart is met name geschikt om te tonen waar een ruimtelijk verschijnsel wel of juist niet is en waar zich iets veel voordoet (geclusterd is) ten opzichte van andere plekken. Bij het maken van een kaart moeten vooraf verschillende vragen worden beantwoord. Bij thematische informatie bijvoorbeeld: welke thema's moeten er worden getoond en moeten er naargelang de hoeveelheid over te brengen informatie voor het overzicht aan de gebruiker een of meerdere kaarten worden gemaakt? Zijn er ruimtelijke relaties tussen verschillende ruimtelijke verschijnselen (clustering of spreiding) en zijn er (horizontale of verticale) relaties tussen verschillende verschijnselen? Identificatie De gebruiker moet in een opslag kunnen zien waar het getoonde gebied zich bevindt (externe identificatie). Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van inzetkaartjes, die aangeven waar binnen een voor de gebruiker bekend gebied (bijvoorbeeld een land, provincie of gemeente) het kaartgebied ligt. Ook moet de gebruiker aan de titel en legenda snel kunnen afleiden waar de informatie over gaat (interne identificatie). De titel moet dus eenduidig zijn en de legenda overzichtelijk. Belangrijk zijn de invarianten (onveranderlijke gegevens), die vaak worden gebruikt voor de titel. Bijvoorbeeld: 'bevolkingsdichtheid in land x in jaar y' of 'geologische kaart van provincie x'. Visuele hiërarchie De kleuren, groottes en vormen moeten dusdanig uiteen liggen dat het voor een gebruiker in een opslag te zien is wat de informatie is die wordt gecommuniceerd. Voor de weer te geven geo-informatie geldt dat de rangorde doorgaans is: vlakken onderaan, lijnen daarboven, en punten en teksten daar weer boven. Met behulp van bijvoorbeeld grootte (punten), diktes (lijnen) of kleurschalen (vlakken) kan hiërarchie verder worden benadrukt. Daarnaast moet bij thematische kaarten het onderscheid helder zijn tussen de informatie en de onderliggende topografische referentie (externe identificatie) zoals een achtergrondkaart of luchtfoto. Een drukke achtergrond moet bijvoorbeeld worden vermeden. Ook het onderscheid in kleur is van belang. Zo zijn lichte kleuren beter zichtbaar op een vaak wat donkerdere luchtfoto. Ook kan een achtergrond transparanter gemaakt worden of naar grijswaarden worden vertaald om de bovenliggende informatie er beter eruit te laten komen. Classificatie Bij classificatie wordt vooraf gekeken naar de spreiding van de gegevens en het schaalniveau waarop deze worden getoond. Bij kaarten geldt net als bij alle vormen van communicatie de kunst van het weglaten. Het menselijk oog kan bijvoorbeeld maar een beperkt aantal kleuren en vormen helder onderscheiden op een kaart. Bij topografische kaarten worden daarom minder gegevens getoond bij kleinere schaalniveaus om de informatie overzichtelijk te houden. Daarbij wordt gewerkt met een hiërarchie van de gegevens, waarbij gegevens van een lagere orde worden weggelaten of worden gegeneraliseerd. Bij thematische kaarten moet het aantal klassen per thema zo beperkt mogelijk worden gehouden (maximaal 7 tot 8). Met vormen, groottes, kleuren en arcering kunnen meerdere thema's worden weergegeven, maar voor het overzicht voor de gebruiker moet dit altijd beperkt worden gehouden om de informatie leesbaar te houden. Bij classificatie is ook van belang of het om kwantitatieve of kwalitatieve gegevens gaat: dit heeft namelijk binnen de cartografie grote invloed op de visualisatie. Zo mogen bijvoorbeeld aantallen per vlak (kwantitatieve gegevens) niet via een kleurschaal worden getoond, aangezien er dan een verkeerde boodschap wordt gegeven aan de gebruiker. Zo zal bijvoorbeeld het aantal auto's in Amsterdam veel hoger liggen dan in Schiermonnikoog. Voor een dergelijke visualisatie moeten de gegevens dan eerst worden genormaliseerd tot bijvoorbeeld percentages of in het genoemde voorbeeld aantallen per 1000 inwoners. Cartografen 16e eeuw Belangrijke vroege Nederlandse en Vlaamse cartografen uit de 16e eeuw zijn: 17e eeuw Cartografen uit de 17e eeuw: Overige Daarnaast mogen genoemd worden: Galerij Zie ook Geschiedenis van de atlascartografie Cartogram Kaart (cartografie) Globe Mercatormuseum Mobile mapping OpenStreetMap Thematische kaart Topografische kaart Externe links Website over Cartografie in Nederland Historische Cartografie: nieuws en informatie Historische atlassen van de Koninklijke Bibliotheek en the British Library Caert-Thresoor. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Kartografie Geo-informatie
273
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ca%C3%AFro%20%28stad%29
Caïro (stad)
| |- | |} Caïro of Kairo/Cairo/Al-Qahira (Arabisch: القاهرة Al-Qāhira) is de hoofdstad van Egypte en bestaat uit de gouvernementen Caïro, Qaliubiya en Gizeh. De stad telt zo'n 12 miljoen inwoners. Het officieuze inwoneraantal van Caïro ligt echter nog veel hoger, mede door het hoge aantal immigranten zonder wettig verblijf in de stad. De hele metropolitane regio van Caïro is met zo'n 20 miljoen inwoners de grootste stad van Afrika en het Midden-Oosten en een van de grootste steden ter wereld. Ook is de stad een van de meest vervuilde steden ter wereld en kent het een enorme verkeerschaos. Caïro ligt aan de oostoever van de Nijl in het noorden van Egypte, ten zuiden van de plaats waar die rivier zich in de delta vertakt in de rivieren (tevens plaatsnamen) Rosetta en de Damietta. In het westen ligt de stad Gizeh met de Piramiden van Gizeh. In het zuiden is de locatie van de klassieke Egyptische stad Memphis. Geschiedenis De geschiedenis van Caïro gaat terug tot de Romeinse tijd, toen het fort van Babylon er gebouwd werd als symbool van de Romeinse macht. De geschiedenis van Caïro gaat dus niet terug naar de tijd van de Oude Egyptenaren. Na de Moslimverovering van 640 kreeg Babylon de naam Foestat. Amr ibn al-As, de Arabische veldheer van kalief Omar en veroveraar van Egypte maakte van de stad het centrum van het Egyptische Moslimrijk. Foestat bleef de hoofdstad tot 972. Toen stichtte Djahwar al-Kaid, generaal van de Fatimidenkalief al-Moe’izz, even ten noorden ervan, op de plaats van de vervallen stad al-Katai, een nieuwe stad, Al-Medina Al-Kahira, de Overwinnende Stad, die de eigenlijke kern van het tegenwoordige Caïro is geworden. Na de verwoesting van Bagdad in 1258 door de Mongolen, werd Caïro de belangrijkste culturele en intellectuele stad van het Midden-Oosten. Pas met de komst van Ismael, kleinzoon van Mohammed Ali, halfweg de 19de eeuw kwam de ontwikkeling van de stad in een stroomversnelling. Waar vandaag het moderne stadsdeel van Caïro ligt, was toen enkel een moerasachtig gebied dat jaarlijks door de Nijl overstroomd werd. Om het imago van zijn stad op te waarderen nodigde Ismael internationale architecten uit om naast de oude Islamitische stad een Caïro in nieuw-Europese stijl te ontwerpen. In diezelfde periode werd ook het Suezkanaal gegraven en voor scheepvaart opengesteld, wat de stad meteen wereldwijd in de schijnwerpers stelde. Van dan af kende zowel het toerisme als het zakenleven in Caïro een sterke groei- en bloeiperiode. Ismael had echter in zijn droombeeld van de stad het zicht op de werkelijkheid verloren, waardoor de stad onder een immense schuldenlast kwam te lijden. De Britten maakten een einde aan de utopie. Zij namen in 1882 de stad onder controle tot alle schulden waren terugbetaald. Deze bezetting duurde uiteindelijk tot in 1952, toen een grote revolutie er abrupt een einde aan maakte. Sindsdien kent de stad een immense bevolkingsgroei, wat tot gebrek aan huisvesting leidde. Daarom werd in de jaren ’60 en ’70 de westelijke oever van de Nijl ingelijfd en werden heel wat nieuwe buitenwijken uit de grond gestampt. Toch kon die uitbreiding niet tegemoetkomen aan de woningnood, waardoor ook het oostelijk gelegen droge woestijngebied werd ingenomen door rommelige sloppenwijken. Onder het beleid van Moebarak kende de stad weliswaar langzame verbeteringen, maar toch bleven de overbevolking, armoede en vervuiling Caïro parten spelen. Bij het broodoproer in januari 1977 in Caïro vielen 70 doden en 800 gewonden toen Egyptenaren massaal in opstand kwamen tegen de afschaffing van subsidies op de eerste levensbehoeften, zoals brood, rijst en spijsolie. Na de rellen trok president Sadat het besluit tot afschaffing ijlings weer in. Vanaf 25 januari 2011 is het Tahrirplein in Caïro het revolutionaire centrum van het volksverzet tegen president Moebarak (82) met bijna dagelijks tienduizenden en soms honderdduizenden betogers. Op het plein passen ca. 200.000 mensen. De eerste dagen vielen er bij hevige onlusten met de politie zeker 100 doden en 1000 gewonden. Nadien trok de politie zich terug en nam het leger stellingen in, maar liet de demonstranten ongemoeid. Bestuurlijke indeling Centraal Caïro Westelijk Caïro Citadel Zamalek Heliopolis Maadi Helwan Bezienswaardigheden Het oude hart van Caïro is door de UNESCO tot werelderfgoed verklaard. Jaarlijks wordt eind januari de Internationale Boekenbeurs van Caïro gehouden. Piramiden van Gizeh: Piramide van Cheops, Piramide van Chefren, Piramide van Mycerinus Bazaar Khan El-Khalili Caïro Tower Citadel Nilometer Gezira Musea Egyptisch Museum Koptisch Museum Mahmoud Khalil-museum Museum van het Abdeen-paleis Museum voor Islamitische Kunst Nationaal Museum van Egyptische Moderne Kunst Kerken Aan de rand van de koptische wijk liggen de oude koptische Hangende Kerk (al-Moe’allaka) en het Grieks-orthodoxe Sint-Jorisklooster met de Sint-Joriskerk. De koptische kerk Aboe Sarga uit de zevende eeuw bevindt zich in het centrum. Andere bijzondere kerken zijn: de Cokathedraal van Onze-Lieve-Vrouw van Heliopolis, de Kathedrale Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima en de Basiliek van de Heilige Theresia van het Kind Jezus. Moskeeën Moskee van al-Aqmar Moskee van al-Azhar Moskee van al-Hakim Moskee van ar-Rifai Moskee van as-Salid Talai Moskee van Ibn Toeloen Moskee van Mohammed Ali Moskee van Sayyidna al-Hussein Moskee van Suleiman Pasha Moskee van Sultan Abu al-Ila Moskee van Sultan Hassan Onderwijs Caïro is al sinds de oudheid voor Egypte en de gehele Arabische wereld een centrum voor educatie en onderwijs. Ook tegenwoordig zijn er nog vooraanstaande universiteiten en internationale scholen te vinden. Een aantal internationale scholen gevestigd in Caïro Deutsche Evangelische Oberschule (DEO Caïro) Deutsche Schule der Borromäerinnen (DSB Caïro) American International School (AIS Caïro) British International School in Cairo (BISC) International School of Choueifat Collège de la Sainte Famille (CSF) New Cairo British International School (NCBIS) Cairo American College (CAC) British Book Center International School (BBC) Maadi English School (MES) Collège de la Salle (DSL) Arabic international Acedemic (AIA) Universiteiten in Caïro Al-Azhar-universiteit - Een van de oudste nog steeds bestaande universiteiten ter wereld Ain Shams-universiteit Amerikaanse Universiteit in Caïro (AUC) Nederlandse Universiteit in Caïro Russische Universiteit in Caïro Arab Academie voor Wetenschap, Technologie en Maritiem Transport Britse Universiteit in Egypte (BUE) Canadees Internationaal College (CIC) Universiteit van Caïro Duitse Universiteit in Caïro (GUC) Helwan Universiteit Misr Internationale Universiteit (MIU) Misr Universiteit voor Wetenschap en Technologie (MUST) Nile Universiteit Sekem Universiteit Nederlands-Vlaams Instituut in Caïro (NVIC) Verkeer en vervoer De stad kent de Internationale luchthaven Cairo International Airport (code: CAI). De scheepvaarthaven ligt in Boulaq, een voorstad die aan Caïro is vastgegroeid. Caïro is het beginpunt van de Trans-Afrikaanse Caïro-Kaapstad Snelweg. Deze weg, die ruim 10.000 kilometer lang is, volgt een route door het oosten van Afrika en eindigt in Kaapstad. Stedenbanden Bekende inwoners van Caïro Geboren Foead I van Egypte (1868-1936), koning van Egypte C.S. Forester (1899-1966), Brits romanschrijver Dorothy Crowfoot Hodgkin (1910-1994), Brits scheikundige, kristallograaf en Nobelprijswinnares (1964) Nagieb Mahfoez (1911-2006), schrijver en Nobelprijswinnaar (1988) Marika Rökk (1913-2004), Hongaars zangeres, danseres en actrice Leila Mourad (1918-1995), zangeres en actrice van Joodse komaf Faroek van Egypte (1920-1965), koning van Egypte Boutros Boutros-Ghali (1922-2016), politicus, diplomaat en secretaris-generaal van de Verenigde Naties (1992-1997) Bob Azzam (1925-2004), zanger en orkestleider Yasser Arafat (1929-2004), Palestijns militair, politicus en Nobelprijswinnaar (1994) Guy Béart (1930-2015), Frans chansonnier Dalida (1933-1987), Italiaans-Frans zangeres en actrice Jehan Sadat (1933-2021), presidentsvrouw en mensenrechtenactiviste Narriman Sadik (1933-2005), koningin van Egypte Nabil Elaraby (1935), diplomaat, hoogleraar, rechter, politicus en secretaris-generaal van de Arabische Liga (2011-2016) Mohammed Hoessein Tantawi (1935-2021), president van Egypte (2011-2012) en militair Hazem al-Beblawi (1936), econoom en politicus Amr Moussa (1936), politicus, diplomaat en secretaris-generaal van de Arabische Liga (2001-2011) Richard Anthony (1938-2015), Frans zanger Mohammed el-Baradei (1942), diplomaat, politicus, hoofd Internationaal Atoomenergieagentschap (1997-2009) en Nobelprijswinnaar (2005) Ibrahim Karim (1942), architect Soad Hosny (1943-2001), actrice Ekmeleddin İhsanoğlu (1943), Turks hoogleraar en diplomaat Adly Mansour (1945), president van Egypte (2013-2014) Roland Moreno (1945-2012), Frans wetenschapper Nicola Pagett (1945-2021), Brits actrice Lenin el-Ramly (1945), schrijver en regisseur Alia al-Hoessein (1948-1977), Jordaans koningin Julian Fellowes (1949), Brits acteur, regisseur en (scenario)schrijver Ibrahim Mahlab (1949), bouwbestuurder en premier Ahdaf Soueif (1950), schrijfster Hisham Bastawisi (1951-2021), rechter en politicus Abdel Moneim Aboul Fotouh (1951), arts, activist, bestuurder en politicus Ayman al-Zawahiri (1951-2022), terrorist Al Qaida Magdi Allam (1952), Italiaans journalist Foead II van Egypte (1952), koning van Egypte Fifi Abdou (1953), actrice en buikdanseres Abdul Fatah al-Sisi (1954), president van Egypte (2014-heden) Sherif Ismail (1955-2023), premier van Egypte (2015-2018) Avi Cohen (1956-2010), Israëlisch voetballer Sabri Saad El Hamus (1957), Nederlands-Egyptisch acteur Bothaina Kamel (1962), radio- en televisiepresentatrice, activiste en politica Hossam Hassan (1966), voetballer Hany Ramzy (1969), voetballer Amr Waked (1972), film-, toneel- en televisieacteur Nawara Negm (1973), journalist en blogger Gehad Grisha (1976), voetbalscheidsrechter Hossam el-Hamalawy (1977), journalist, blogger, fotograaf en sociaal activist Ahmed El-Nemr (1978), boogschutter Alaa Abd el-Fattah (1981), activist Ahmad Nady (1981), cartoonist, karikaturist en activist Mahmoud Salem (alias Sandmonkey) (1981), activist, blogger en columnist Sherif Ekramy (1983), voetballer Ahmed Hossam, beter bekend als Mido (1983), voetbaltrainer en voormalig voetballer Asmaa Mahfouz (1985), medeoprichter van de 6 aprilbeweging Yara Sallam (1985), jurist en mensenrechtenverdediger Mona Seif (1986), blogger en activist, oprichter No Military trials for Civilians Tarek Hamed (1988), voetballer Omar Gaber (1992), voetballer Ahmed Hassan Koka (1993), voetballer Ramadan Sobhi (1997), voetballer Overleden Levon Boyadjian (1921-2002), fotograaf Hisham Moebarak (1963-1998), mensenrechtenadvocaat en politiek analist Externe link Website van de gemeente Caïro Hoofdstad in Afrika Werelderfgoed in Egypte
274
https://nl.wikipedia.org/wiki/Crucifix
Crucifix
Een crucifix is een symbool uit de christelijke traditie. Het is een kruisbeeldvorm waarbij het lichaam (corpus) van de gekruisigde Christus op een kruis is bevestigd om de lijdensweg van Jezus te benadrukken. Het bestaat in allerlei vormen en maten, van meters hoog tot centimeters klein. Boven het kruis hangt vaak een bord met de letters INRI, de Latijnse afkorting van Jezus van Nazareth, koning der Joden, de tekst die Pilatus volgens Johannes 19:19-22 boven het kruis liet hangen. Een crucifix wordt vooral in rooms-katholieke kringen gezien, maar ook in de anglicaanse en lutherse kerken. Andere Protestanten geven de voorkeur aan een kruis zonder Jezusfiguur. Het oudst bekende crucifix bevindt zich op de houten deur van de Santa Sabina in Rome en dateert uit ca. 430 na Chr. Een kruis als beeld bestond vlak na Jezus' tijd nog niet. Het woord is afgeleid van het Latijnse cruci fix, dat "aan een kruis vastgemaakt" betekent. Er zijn echter ook schrijvers die beweren dat het aanvankelijk verwees naar een martelpaal, zonder vormaanduiding. Deze school zoekt de oorsprong van het symbool bij de ankh uit het Egyptische polytheïsme. Haast altijd draagt de gekruisigde Christus een lendendoek of perizonium en rusten zijn voeten op een sokkel, hoewel beide niet in Bijbelteksten worden vermeld. Zie ook Heuvel der Kruisen Kruis als christelijk symbool Beeld van Jezus Christus
275
https://nl.wikipedia.org/wiki/CAO
CAO
Collectieve arbeidsovereenkomst Centrale voor Arbeidersopvoeding, een voormalige Belgische culturele organisatie CAO 26, een collectieve arbeidsovereenkomst in België Cramers Autobus Onderneming, een voormalige vervoerder uit Grevenbicht Calciumoxide
276
https://nl.wikipedia.org/wiki/Collectieve%20arbeidsovereenkomst
Collectieve arbeidsovereenkomst
Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een schriftelijke overeenkomst waarin afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd die overeen zijn gekomen tussen een of meer werkgevers of werkgeversorganisaties met een of meer werknemersorganisaties. De onderhandelingen gaan in veel gevallen via de vakraad. Het collectief onderhandelen moet de gelijkwaardigheid van de partijen verzekeren. De cao werkt door in de individuele arbeidsovereenkomst die een werkgever en werknemer met elkaar sluiten. Met CAO wordt veelal een specifieke cao bedoeld, met cao de collectieve arbeidsovereenkomst in het algemeen. Het recht op collectief onderhandelen en het recht op vereniging in werknemersorganisaties is onder meer vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest. Werking Met het aangaan van een cao beperken de partijen hun contractvrijheid; volgens het principe van doorwerking wordt de individuele arbeidsovereenkomst gewijzigd door de bepalingen in de cao, ook die van de ongebonden werknemers. In het geval van een algemeen verbindend verklaarde cao geldt deze ook voor ongebonden werkgevers in de bedrijfstak. In hoeverre de normatieve bepalingen de individuele arbeidsovereenkomst bepalen en dus de contractvrijheid beperkt is, is afhankelijk van het soort cao. Bij een minimum-cao geldt dat elke werknemer individueel betere voorwaarden overeen kan komen met de werkgever. Bij een standaard-cao is men gebonden aan de voorwaarden uit de cao en is er van individuele contractvrijheid geen sprake meer gedurende de looptijd van de cao. Tussenvormen zijn ook mogelijk, zoals een loongebouw waarbinnen elke functie een eigen bandbreedte heeft. Doorwerking De doorwerking betreft vooral de normatieve of horizontale bepalingen, de afspraken die betrekking hebben op de relatie tussen de werkgever en de werknemers, vooral de arbeidsvoorwaarden. Ook diagonale bepalingen - de bepalingen die betrekking hebben op de relatie tussen een individuele werkgever en de vakbond - werken door. Obligatoire of verticale bepalingen - de afspraken die worden gemaakt die betrekking hebben op de onderhandelingspartners - werken niet door. Nawerking Als een cao afloopt terwijl er nog geen nieuwe cao overeen is gekomen, ontstaat er weer individuele contractvrijheid en vervallen de verticale en diagonale bepalingen. Dit geldt echter niet voor de horizontale bepalingen. Ook na het aflopen van de cao blijven deze deel uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomst, de nawerking van de cao-bepalingen. Inhoud In een cao kunnen dezelfde soort afspraken worden vastgelegd die normaal gesproken in een arbeidsovereenkomst staan. In de arbeidsovereenkomst wordt veelal verwezen naar de toepasselijke cao. Denk daarbij aan: arbeidsduur; beloning (loonschalen); onregelmatigheidstoeslag; functiewaarderingsysteem; ATV- en vakantieregelingen; overwerkregeling; regelingen in geval van ziekte; arbeidsomstandigheden en veiligheid van de werknemer; (pre)pensioenregeling; ontslagregelingen. Cao-eisen en -onderhandelingen Een cao kent een bepaalde looptijd (maximaal 5 jaar). Aan het einde van de looptijd eindigt een cao van rechtswege of door opzegging (afhankelijk wat in de specifieke CAO is afgesproken) en wordt een cao opnieuw voor een bepaalde tijd aangegaan. Daarbij worden gewoonlijk van de kant van de werknemers en door de werkgevers voorstellen gedaan, waarover tussen de partijen wordt onderhandeld. Dat kan soepel verlopen, maar soms is het een moeizaam proces dat maanden (of zelfs jaren) kan duren. Veranderde omstandigheden (waaronder wetswijzigingen) en afspraken die de partijen ooit goed uitkwamen, maar eenzijdig nadelig zijn gaan werken, kunnen grotere wijzigingen vereisen dan gewoonlijk. Wanneer de werkgever(svereniging) in de ogen van de vakbonden niet voldoende bereid is afspraken te wijzigen, kan dat in extreme gevallen leiden tot (grootschalige) stakingen. Vakbonden en werkgeversorganisaties spelen in dit hele onderhandelingsproces een actieve rol. Nederland In de Wet cao staat wat verstaan moet worden onder een cao en wie bevoegd is tot het afsluiten van een cao. Met de Wet AVV kan een cao algemeen verbindend worden verklaard voor een gehele bedrijfstak. Geldigheid Indien de werkgever (of de werkgeversorganisatie waarvan hij of zij lid is) partij is bij een cao, maar de werknemer niet, is de cao toch van toepassing. Op verzoek van bij een cao betrokken partijen kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een cao "algemeen verbindend" verklaren (avv = algemeen verbindend verklaring). Dit heeft tot gevolg dat die cao van toepassing wordt verklaard op de gehele bedrijfstak, ongeacht of de betrokken werkgevers daarin nu wel of niet georganiseerd zijn (dat wil zeggen: wel of niet lid zijn van een werkgeversorganisatie). Indien een cao van toepassing is gelden de bepalingen die daarin staan. Als de cao een minimum karakter kent, is het wel toegestaan om in een bedrijfsregeling of individuele arbeidsovereenkomst in voor de werknemer gunstige zin af te wijken van de cao. Echter, afwijkende afspraken die nadelig uitpakken voor de werknemer zijn nietig. In sectoren waar geen cao geldt, moeten werknemers individueel met hun werkgever over hun arbeidsvoorwaarden onderhandelen. Hierbij kan ook de ondernemingsraad een rol spelen. Midden jaren negentig trok de Nederlandse economie als een van de eerste Westerse economieën aan. Als een mogelijke verklaring hiervoor werd het poldermodel genoemd, samenwerking in plaats van oppositievoering tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, die vaak geformaliseerd wordt door het opstellen of wijzigen van een cao. Een van de basisvoorwaarden voor dit beleid was loonmatiging en een ook op andere vlakken gematigde opstelling van de vakbonden. België In België zijn er drie grote soorten cao's: Nationale cao Een nationale cao wordt afgesproken in de Nationale Arbeidsraad (NAR). Deze raad is paritair samengesteld tussen werknemers- en werkgeversorganisaties. Ze heeft betrekking op de volledige economie, een aantal sectoren samen of op één sector indien er geen actief paritair comité bestaat. Ze blijft echter ondergeschikt aan de arbeidswetgeving. Sectorale cao Een sectorale cao wordt afgesloten in een paritair (sub)comité. Een paritair (sub)comité is bevoegd voor een bepaalde (deel)sector. Hierin zetelen werkgevers -en werknemersorganisaties. In principe is een sectorale cao bindend voor alle werkgevers en werknemers in de sector, zelfs wanneer de werkgever niet behoort tot de organisaties die de cao afsloten. In dat laatste geval kan er via de individuele overeenkomst afgeweken worden van de cao. Een sectorale cao kan ook algemeen verbindend verklaard worden. Als dat gebeurt, kan er niet meer afgeweken worden van de cao. Ondernemings-cao Ook buiten een paritair orgaan kunnen cao's afgesloten worden, een ondernemings-cao. Deze cao wordt afgesloten tussen één of meerdere erkende vakorganisaties en één of meerdere werkgevers. Externe links België: Wetgeving België Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 68 van 16 juni 1998 - camerabewaking op de arbeidsplaats: CAO 68 Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 81 van 26 april 2002 - controle op de elektronische on-linecommunicatiegegevens: CAO 81 Nederland: Teksten van cao's op cao.szw.nl (let op: pop-ups toestaan) Algemeen verbindend verklaarde cao's op overheid.nl Literatuur : (2004): CAO-recht. Het recht met betrekking tot CAO's en de verbindendverklaring en onverbindendverklaring van bepalingen ervan, Kluwer. Noten Arbeidsrecht
277
https://nl.wikipedia.org/wiki/Character%20Entity%20Reference
Character Entity Reference
Een Character Entity Reference is een codering van een letterteken (character in het Engels) in meerdere lettertekens uit een beperktere tekenset. De naam Character Entity Reference wordt gebruikt voor de documentstructureringstechnologieën van het World Wide Web Consortium, zoals HTML, XML en XHTML. Een voorbeeld: € wordt gecodeerd als € (de ampersand wordt gecodeerd als &). Door de tekst van deze pagina te bewerken of door de broncode te bekijken, is te zien hoe het werkt. Alle webpagina's ter wereld worden met behulp van een van deze technologieën gemaakt, waaronder ook Wikipedia. Externe links Een overzicht van door browsers ondersteunde tekens Encoderen en decoderen van HTML entiteiten Computerstandaard
278
https://nl.wikipedia.org/wiki/Conny%20Vandenbos
Conny Vandenbos
Jacoba Adriana (Conny) Hollestelle, vooral bekend als Conny Vandenbos (Den Haag, 16 januari 1937 – Amsterdam, 7 april 2002), was een Nederlandse zangeres. Zij zong een overwegend Nederlandstalig repertoire. Carrière Conny Vandenbos begon haar carrière in het AVRO-kinderkoor en maakte haar solo-debuut in februari 1960 voor het KRO-radioprogramma Springplank, waarin ze Franse chansons zong. Twee van de liedjes die ze hier zong verschenen een jaar later op lp. Later trad ze op in Nieuwe Oogst, een radioprogramma van de AVRO. Na haar optreden tijdens het Belgische Knokkefestival van 1961 kreeg ze een platencontract bij Phonogram Records. Ook trad ze op in de eerste aflevering van de Rudi Carrell-show. In 1962 deed ze mee aan de voorrondes van het Eurovisiesongfestival, waar ze met Zachtjes op de derde plaats eindigde. In 1961 verscheen ze in de VARA-show van Bruce Low. Eind 1964 kreeg ze een eigen televisieshow; Zeg maar Conny. In 1965 vertegenwoordigde ze Nederland bij het Eurovisiesongfestival. Met het liedje 't Is genoeg werd ze elfde. Een jaar later was er de eerste hit; Ik ben gelukkig zonder jou. Inmiddels probeerde Conny's platenmaatschappij haar ook in het buitenland meer bekendheid te geven en men liet haar in het Engels en Duits zingen. Echt succes op internationaal niveau bleef echter uit. De in augustus 1968 uitgebrachte single Where are they now bereikte de 31e plaats in de Colorado Hit Parade, maar hier bleef het bij in de VS. In 1974 stapte ze over van Phonogram naar platenmaatschappij Basart Records International. Korte tijd later bracht ze een album uit, Een vrouw van deze tijd. De eerste single die hierna volgde, Tjeukemeer, maakte nog niet veel los. Dat lukte daarentegen wel met Een roosje, m'n roosje, dat haar grootste hit in de jaren zeventig werd. Ook de singles Sjakie van de hoek en Drie zomers lang (van Van dichtbij) en Ome Arie (van Zo wil ik leven) werden hits. Veel van haar bekende liedjes waren covers van andere artiesten, die van Nederlandse teksten waren voorzien. In 1977 ontving ze een Edison en een Gouden Harp van Conamus (de huidige Stichting Buma Cultuur) voor het album Zo wil ik leven. Ze had in de jaren tachtig samen met Ted de Braak een theaterprogramma en trad op in de revue van André van Duin. Ook had ze een eigen tour de chant en was ze veelvuldig op televisie te zien. Verder speelde ze rollen in musicals als Boefje en Heimwee. In 1979 werd ze in België verkozen tot Vrouw van het Jaar. In die tijd nam ze een album op met liedjes van Janis Ian, waaronder De andere kant van de maan (een cover van Ians The Other Side of the Sun). Samen met Ian nam ze ook het duet Don't leave tonight op. In 1989 had ze in Nederland een klein succesje met Stapelgek op jou met Wim Rijken. In 1993 kreeg ze goud voor haar album 14 Grootste Hits Van Conny Vandenbos. In de jaren negentig presenteerde ze radioprogramma's bij onder meer Radio Noordzee (Nationaal) (Thee met Conny, elke werkdag tussen 14 en 16 uur), Omroep West en Radio M Utrecht. In 1998 mocht zij tijdens het Eurovisiesongfestival namens Nederland de punten doorgeven. In 2000 werd er een tegel van haar geplaatst in de Rotterdamse Walk of Fame. Persoonlijk leven Conny Vandenbos was het oudste kind en tevens de enige dochter van kapper Johannes Antonius Hollestelle en zijn vrouw Petronella Werner. Ze was de zuster van de zanger Peter Hollestelle. Vandenbos ging reeds op elfjarige leeftijd naar de HBS. In dezelfde tijd volgde ze ballet-, zang- en spraaklessen. In 1959 trouwde Conny met Wim van den Bos. Het paar kreeg een dochter. In 1965 liep het huwelijk op de klippen, maar omdat ze intussen bekend was onder de naam Conny van den Bos besloot ze die naam aan te houden. Wel werd de naam voortaan aan elkaar geschreven als Conny Vandenbos. Ze beschouwde dit nu als een artiestennaam, niet meer als de naam van haar ex-man. Haar tweede huwelijk was met Ger Faber, de bassist van het Leedy Trio. Uit dit huwelijk werd een zoon geboren. Vandenbos overleed op zondag 7 april 2002 op 65-jarige leeftijd, twee weken nadat werd vastgesteld dat ze aan longkanker leed. Ze ligt begraven op Begraafplaats Rusthof in Leusden. Trivia De familie Hollestelle heeft meer muzikanten voortgebracht. Conny stamt af van Willem Hollestelle (1848-1895), die ook een voorvader is van David Hollestelle (1916-2001) en diens zonen Hans, Jan en David jr. Discografie Albums |- |align="left"|Portret van Conny van den Bos||1966|| |||||| |- |align="left"|Vrouwen zijn vrouwen, zijn vrouwen... ||1968|| ||||||1e album als Conny Vandenbos |- |align="left"|Een vrouw van deze tijd||||19-10-1974||11||13|| |- |align="left"|Van dichtbij||||13-9-1975||7||21|| |- |align="left"|Zo wil ik leven||||2-10-1976||9||15|| |- |align="left"|Licht en schaduw||||29-10-1977||21||10|| |- |align="left"|Over liefde||||14-4-1979||26||8|| |- |align="left"|Conny Vandenbos zingt Janis Ian||||1980||29||6|| |- |align="left"|Net als iedereen||||16-4-1983||37||4|| |- |align="left"|De mooiste dag||||16-5-1987||47||9|| |} Singles |- |align="left"|Ik ben gelukkig zonder jou||||09-04-1966||9||11||#11 in de Parool Top 20 |- |align="left"|Vlag van mij||1970|||||||| |- |align="left"|Een roosje, m'n roosje||||26-10-1974||7||8||#9 in de Nationale Hitparade / Cover van Daisy a Day (1973) door Jud Strunk |- |align="left"|Drie zomers lang||||6-9-1975||15||6||#16 in de Nationale Hitparade /Melodie van Le vagabond (1975) door Claude François |- |align="left"|Sjakie van de hoek||||1-11-1975||7||7||#8 in de Nationale Hitparade / Cover van Next-door neighbor's kid (1973) door Jud Strunk |- |align="left"|Ome Arie||||18-9-1976||11||7||#16 in de Nationale Hitparade / Cover van Jacob Brown (1972) door Jud Strunk |- |align="left"|Weet je wat we doen||||3-12-1977||34||3||#27 in de Nationale Hitparade |- |align="left"|Hommage aan Edith Piaf||||17-6-1978||-||-||#50 in de Nationale Hitparade |- |align="left"|Don't leave tonight||||25-10-1980||22||6||met Janis Ian / #17 in de Nationale Hitparade |- |align="left"|Wat ben ik blij dat er liefde bestaat||||2-5-1987||-||-||#67 in de Nationale Hitparade |- |align="left"|Wie weet wat liefde is||||5-11-1988||-||-||#45 in de Nationale Hitparade |- |align="left"|Stapelgek op jou||||18-3-1989||-||-||#68 in de Nationale Hitparade |} Radio 2 Top 2000 |- |align="left"|Een roosje m'n roosje||1622||1688||1746||-||-||1362||1535||1888||1457||1736||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||- |- |align="left"|Ik ben gelukkig zonder jou||-||-||-||-||-||-||-||-||1884||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||- |- |align="left"|Paleis met gouden muren||1746||-||-||-||-||-||465||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||- |- |align="left"|Sjakie van de hoek||1636||-||1362||1803||1725||1047||1291||1662||1532||1480||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||-||- |} Externe link Nederlands zanger Pseudoniem Deelnemer aan het Eurovisiesongfestival 1965 Nederlands deelnemer aan het Eurovisiesongfestival
279
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ciskei
Ciskei
Ciskei is een voormalige Bantoestan in het zuidoosten van Zuid-Afrika met als hoofdstad Bisho. Ciskei werd een afzonderlijk bestuurlijk gebied in 1961. Het kreeg "zelfbestuur" in 1972, en had een Xhosa-sprekende bevolking. Op 4 december 1981 werd het "onafhankelijk", waarbij de inwoners de Zuid-Afrikaanse nationaliteit verloren. Het inwoneraantal bedroeg bijna 730.000 in 1983. De eerste president was Lennox Sebe. Hoewel hij door het ANC als collaborateur gezien werd genoot hij toch een zeker aanzien bij de plaatselijke bevolking, voornamelijk omdat zijn regime niet erg corrupt was en serieus probeerde wat voor de bevolking te doen. Toen hij op reis was om de regering van Taiwan te bewegen geld te steken in Ciskei nam generaal Oupa Gqozo de macht over. Hoewel het ANC blij was Sebe kwijt te zijn, omdat hij de apartheid dreigde tot een succes te maken, stelde Gqozo hen later voor een groot probleem. Hij weigerde namelijk de Ciskei weer deel van Zuid-Afrika te maken. In september 1992 vuurde de Ciskeise politie op een grote groep betogers van het ANC. Hierbij vielen 28 doden en honderden gewonden. Na een coup door de lokale politie in 1994 nam Zuid-Afrika het bewind over. Op 27 april van dat jaar ging Ciskei, samen met de negen andere thuislanden, weer op in Zuid-Afrika. Plaatsen in de Ciskei: Bhisho Alice Dimbaza Peddie Hamburg Fort Hare Universiteit van Fort Hare Whittlesea Bantoestan in Zuid-Afrika Geschiedenis van de Kaap Oost-Kaap Historische niet-erkende staat
281
https://nl.wikipedia.org/wiki/Cd-rom
Cd-rom
Een cd-rom (afkorting van compact disc read-only memory) is een compact disc die in een computer kan worden gelezen en die meestal computerprogramma's of -gegevens bevat, in tegenstelling tot een audio-cd. De cd-rom werd ontwikkeld in 1983 op het moment dat de audio-cd al algemeen bekend was. Naamgeving De naam 'cd-rom' is wat ongelukkig gekozen, want 'rom' betekent 'read-only memory'. Een audio-cd heeft evenveel recht om 'cd-rom' te worden genoemd. Bovendien wordt een beschrijfbare cd (cd-r of cd-rw) soms ook cd-rom genoemd. De cd-r kan eenmalig beschreven worden, de cd-rw kan gewist en herbeschreven worden. Indeling van de schijf De opmaak van de opgeslagen gegevens is bij een audio-cd anders dan bij een cd-rom. De gegevens van een audio-cd zijn verdeeld in een aantal 'tracks' (muziekstukken), terwijl een cd-rom doorgaans slechts één track bevat. Er bestaan ook gemengde cd's: een aantal audiotracks en één gegevenstrack. Een audiospeler is meestal niet in staat een cd-rom af te spelen. Eerder konden cd-lezers in computers een audio-cd wel afspelen, maar niet lezen of kopiëren. Cd-roms kunnen door een computer met een cd-rom-, dvd-rom- of blu-raydiskspeler gelezen worden. Latere audiospelers kunnen cd-roms lezen waar mp3-bestanden op staan. Opslagcapaciteit De opslagcapaciteit van een cd-rom wordt altijd in binaire eenheden weergegeven, hoewel decimale SI-eenheden gehanteerd worden. Zo heeft een zogenaamde 700MB-cd in werkelijkheid een capaciteit van ongeveer 700 MiB, wat overeenkomt met ongeveer 737 MB. De capaciteiten van dvd's daarentegen worden altijd in decimale eenheden weergegeven. Zo heeft een 4,7GB-dvd een capaciteit van ongeveer 4,38 GiB. Voor cd-roms wordt het bestandssysteem ISO 9660 gebruikt. Caddy De oudste lezers voor cd-roms maken gebruik van een caddy. Dat is een doosje waar de cd permanent in wordt opgeborgen. De hele caddy wordt in de cd-lezer geschoven, zodat het schijfje optimaal beschermd blijft. Dit is vooral gunstig in omgevingen waar dure cd-roms worden gebruikt, die op deze manier beschermd zijn tegen onzorgvuldige omgang. De caddy is gestandaardiseerd en past in een cd-lezer van elk merk (mits die een caddy vereist). Het systeem met caddy's is nagenoeg verdwenen. Externe links How CDs Work van HowStuffWorks.com Understanding CD-R & CD-RW Computertoebehoren Optische schijf
282
https://nl.wikipedia.org/wiki/Christian%20Doppler
Christian Doppler
Christian Andreas Doppler (Salzburg, 29 november 1803 – Venetië, 17 maart 1853) was een Oostenrijkse wis- en natuurkundige naar wie het dopplereffect is genoemd. Hij ontdekte dit natuurkundige fenomeen in 1842. Leven Jeugd Doppler werd in 1803 in de Oostenrijkse Stad Salzburg aan de Makartplatz 1 geboren als zoon in de bekende steenhouwersfamilie Doppler. Hij was het derde kind en de tweede zoon van Johann Evangelist Doppler en diens vrouw Theresia Seeleithner. Als kind bracht hij urenlang door op de plaatselijke begraafplaats met het tekenen van engelen en andere figuren, die hij dan later in de familieonderneming probeerde te modelleren. De stoffige omgeving in de steenhouwerij heeft waarschijnlijk de grondslag gelegd voor zijn longaandoening, waar hij later op 49-jarige leeftijd aan zou sterven. Hij bezocht de basisschool in Salzburg en de Deutsche Normal Schule in Linz. Aangezien hij een tengere en slanke lichaamsbouw had was hij ongeschikt voor een beroepscarrière als steenhouwer. Hij werd door zijn vader naar Simon Stampfer gestuurd. Deze ontdekte al snel zijn aanleg voor wis- en natuurkunde. Studie Op aanraden van Simon Stampfer werd de achttienjarige Christian naar het Polytechnisch Instituut in Wenen gestuurd. Na ruim twee jaar keerde hij naar Salzburg terug en besloot hij het gymnasium te bezoeken. Dit sloot hij af in de helft van de voorgeschreven tijd. Daarna volgde hij filosofische studies, leerde de moderne talen Engels, Frans en Italiaans en daarnaast nog boekhouden en bedrijfskunde. Huwelijk Op 11 april 1836 trad Christian Doppler in het huwelijk met Mathilde Sturm (11 november 1813 – 22 april 1874). Zij was de dochter van een goudsmid uit Salzburg. Een jaar later werd hun eerste dochter Mathilde geboren. Rond deze tijd vertrok de jonge familie Doppler naar Praag, waar Christian een aanstelling als assistent-professor voor hogere wiskunde en praktische meetkunde had verkregen. In de volgende acht jaren werden nog vier kinderen geboren, Ludwig, Adolf, Bertha en Hermann. Werk Na het beëindigen van zijn studies kreeg hij in 1829 een aanstelling als assistent van de wiskunde docent Adam Burg aan het Polytechnisch Instituut in Wenen. In deze periode ontstond zijn eerste wetenschappelijke werk met de titel: Ein Beitrag zur Theorie von Parallelen, daarna in hetzelfde jaar volgende nog twee werken. Het werk Die wahrscheinliche Ursache der Elektricitäts–Erregung durch Berührung vervaardigde Doppler in 1833. Daarna eindigde zijn aanstelling in Wenen en er volgt een dieptepunt in Dopplers carrière. Ondanks vele sollicitaties vindt hij geen werk op zijn niveau, en begint als boekhouder in de katoenspinnerij Wachtel & Co in de omgeving van Bruck an der Leitha gelegen in Bondsland Neder-Oostenrijk. Een jaar later treft Doppler uit wanhoop voorbereidingen om naar Amerika te emigreren, hij verkoopt zijn bezittingen om de reis te financieren maar krijgt dan toch nog een aanstelling in Praag, gelegen in het toenmalige Keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. Hij begon hier als hoogleraar voor Wiskunde en boekhouding aan de Realschule Praag. In deze jaren schreef Doppler verschillende wetenschappelijke artikelen over Natuurkunde, Wiskunde en Astronomie. Met als resultaat dat hij in 1838 de positie als suppliërende Professor voor hogere Wiskunde en praktische Geometrie aan het technische instituut toegewezen kreeg. In 1841 wordt Christian Doppler zelfs als Ordentlichen Professor aangewezen. En ook de in 1840 ontstaande Koniglich Böhmische Gesellschaft der Wissenschaften willen dat Doppler zich als buitengewoon lid aansluit. Hier draagt hij zijn beroemde werk Über das farbige Licht der Doppelsterne voor. Na een periode van dertien jaar verlaat Doppler met zijn Familie Praag en verhuist naar Schemnitz (nu Slowakije) om aan de K.K. Bergakademie Professor voor Wiskunde, Natuurkunde en Mechaniek te worden. In 1848 kreeg Doppler van de Universiteit Praag een eredoctoraat toegewezen. In hetzelfde jaar verhuisde Doppler door onrustige opstanden van Schemnitz naar Wenen, waar hij de positie als Professor voor praktische Geometrie aan het Polytechnisch Instituut Wenen van Simon Stampfer overnam. Director en medestichter van het Physikalischen instituut in Wenen werd Christian Doppler in 1850, op zijn zesenveertigste verjaardag was dit zijn hoogtepunt in zijn carrière. Dopplereffect In 1842 hield Doppler voor het "Köninglich Böhmischen Gesellschaft der Wissenschaften" in Praag "in der naturwissenschaftlichen Sectionssitzung" zijn beroemde voordracht Über das farbige Licht der Doppelsterne und einiger anderer Gestirne des Himmels. In deze beroemde publicatie stelt Doppler dat de frequentie van een golf toeneemt als de waarnemer beweegt in de richting van de bron en afneemt als hij zich van de bron af beweegt. Deze theorie werd in februari 1845 getest door de Nederlander Christophorus Buys Ballot op de enkelsporige Rhijnspoorweg tussen Utrecht en Maarsen. Ter illustratie vergelijkt hij dit effect met een schip dat varend tegen de golven in frequenter golven ontmoet dan wanneer het met de golven meevaart. In zijn oorspronkelijke publicatie maakt hij gebruik van tekeningen om zijn principe uit te leggen. Het dopplereffect heeft grote invloed gehad op de wetenschap, de radartechniek is hier door ontwikkeld, in de astronomie, geodesie, en zelfs in de geneeskunde kan op deze relatief eenvoudige formule teruggegrepen worden. Hypothese over blauwe kleur van de sterren Vervolgens verklaarde Doppler met dit principe de blauwe kleur van sterren doordat zij de waarnemer zouden naderen, en de rode kleur doordat ze zich verwijderen. Deze conclusie baseerde hij op de onjuiste aanname dat elke ster zuiver wit licht uitzendt. Doppler voorspelde zelfs dat bepaalde sterren (optisch) zouden verdwijnen doordat hun snelheden zo groot waren dat ze buiten het spectrum van het zichtbare licht zouden geraken. In werkelijkheid wordt de kleur bepaald door de temperatuur van de ster. Enkele jaren later, in 1849, zou Hippolyte Fizeau wijzen op de mogelijkheid om de verschuiving van spectraallijnen van sterren te meten. Eerbewijzen Door dezelfde universiteit in Praag werd Doppler een eredoctoraat in de filosofie verleend, terwijl de stadsraad aan de gevel van het huis, waarin hij het Dopplerprincipe gestalte gaf, een gedenksteen liet aanbrengen. In verband met politieke onrust week Doppler uit naar Wenen en werd daar hoogleraar in de experimentele natuurkunde. Korte tijd later overleed hij in Venetië 1853 op 49-jarige leeftijd aan een longaandoening, die hij al sinds zijn kindheid met zich meedroeg. Permanente tentoonstelling In Salzburg bevindt zich in het Haus der Natur een Christian Doppler tentoonstelling ter nagedachtenis aan een in zijn eigen tijd relatief onbekende wetenschapper. Hij heeft zich nooit kunnen realiseren hoeveel praktische en zeer belangrijke toepassingen er op basis van het dopplerprincipe zouden worden ontwikkeld. Oostenrijks natuurkundige
283
https://nl.wikipedia.org/wiki/Castraat
Castraat
Castraten waren in Europa volwassen mannelijke zangers die in hun jeugd (voordat ze 10 jaar oud waren) gecastreerd werden om hun hoge (sopraan-)stem te kunnen behouden. Het verwijderen van de testikels hield de stembanden klein, maar liet het lichaam en vooral de longen doorgroeien, waardoor goede castraten hun ’kinderstem’ met grote kracht konden laten klinken. Anders dan bij de eunuch, die gecastreerd werd om dienst te nemen in een hofhouding, had castratie bij een castraatzanger een esthetische achtergrond. Geschiedenis In de periode van de barokmuziek werd castraatzang hogelijk gewaardeerd, onder meer in kerkkoren en opera's. Maar reeds veel vroeger werden castraten in Europa gesignaleerd. Reeds voor 1600 werkte Orlandus Lassus in München met castraten. De traditie is vooral bekend als Zuid-Europees en meer in het bijzonder Italiaans. Vermoedelijk is ze echter afkomstig uit het Nabije Oosten en kwam ze Europa binnen via Spanje. Ze waren nodig omdat vrouwen niet in het openbaar mochten optreden. Hun rol werd dan ingenomen door castraten. In het protestantse Noord-Europa was castratie van jongens verboden en in de protestantse kerkmuziek speelden castraten geen rol. De praktijk van prepuberale castratie kende een hoogtepunt in de jaren 1720-1740, toen naar schatting ieder jaar ca. 4000 jongens werden gecastreerd. In de late 18e eeuw namen de aantallen sterk af. In Italië werd castratie verboden na de eenwording van het land in 1870. Het Vaticaan maakte nog tot in 1903 gebruik van castraatzangers in kerkkoren. Paus Pius X verbood deze praktijk en verordonneerde dat de hoge stemmen voortaan door jongenssopranen dienden te worden gezongen. Eufemistische termen voor castraat waren musico en evirato (‘ontmande’). Veel jongens overleden als gevolg van de castratie door het destijds ontbreken van hygiëne of antibiotica. Ook kreeg niet iedere castraat als volwassene een fraaie stem. De als zanger mislukte castraten waren dubbel te beklagen. Ongemakken als gevolg van de castratie zijn een onevenwichtig temperament, uitzonderlijk lange holle beenderen en urologische klachten. Op 18e-eeuwse karikaturen staan castraten met uit hun krachten gegroeide en mismaakte lichamen. Op de portretten hebben de schilders deze misvorming gecamoufleerd. De Belg Edmond Michotte legde in maart 1860 een gesprek vast tussen de componist Gioacchino Rossini, in 1792 in Italië geboren als zoon van zangers en van jongs af aan bekend met castraten, en Richard Wagner. Rossini vertelde Wagner "te zijn gestopt met componeren omdat het theater in volle neergang was". Dat kwam, zo vervolgde Rossini desgevraagd, door "het verdwijnen van de castrati. Men kan zich geen idee vormen van de bekoring van de stem en de volleerde virtuositeit die deze besten der besten, bij gebrek aan iets anders en uit gelukkige compensatie, bezaten". Rossini roemde hun gaven als leraar en zei toen dat "nu de castrati zijn uitgestorven en het in onbruik is geraakt om nieuwe te snijden de neergang van de zangkunst onomkeerbaar is. Zonder de castraten is de opera buffa in neergang en de opera seria is voor het grote publiek te moeilijk." Sinds het verdwijnen van de castraatzangers worden de partijen die voor hen geschreven zijn gezongen door een vrouw en soms door een contratenor. Contratenoren zingen met een falsetstem. Er zijn opnames bewaard van Alessandro Moreschi, de laatste castraat in het koor van de Sixtijnse Kapel. Een geromantiseerd beeld van een beroemde castraat is te vinden in de film Farinelli. De film handelt over de castraat Carlo Broschi, bekend als Farinelli (1705-1782). Onder meer Händel schreef bekende werken voor castraten. Zie ook Eunuch Lijst van eunuchen en castraten Literatuur E. Michotte, "Souvenirs personnels, la visite de Richard Wagner à Rossini", Parijs 1860 Frédéric Vitoux, "Gioacchino Rossini". Parijs 1986 Joyce Pool, "De Castraat" Artikel over de castraatzanger op Quinteparallele.net Externe link La visite de Richard Wagner à Rossini, door E. Michotte Zang Zangstem
285
https://nl.wikipedia.org/wiki/Software
Software
Software of programmatuur is een geheel van computerprogramma's met bijbehorende data, die bewerkingen en taken uitvoeren. Naast toepassingen voor mainframes, personal computers, tablets, smartphones en spelcomputers, bevatten ook televisies, telefoons, telefooncentrales, auto's en machines sinds de jaren zeventig steeds vaker embedded software. Software kan worden ingedeeld naar toepassingsgebied of gebruikersgroep. Het begrip "software" komt uit het Engels en is de tegenhanger van hardware (apparatuur), waarmee alle "tastbare" apparatuur wordt bedoeld. Het onderscheid tussen software en hardware is niet altijd eenduidig aan te geven. Ter wille van betere prestaties worden sommige functies in hardware geïmplementeerd, die ook in de vorm van software gerealiseerd kunnen worden. Bovendien zijn er tussenvormen, zoals firmware (software die in hardware is vastgelegd) en programmable gate arrays (generieke hardware die softwarematig van een functie wordt voorzien). Privésoftware Thuis op de pc of spelcomputer: Webbrowsers Computerspellen Educatieve software Audioprogrammatuur Kantoorsoftware Kantoorsoftwarepakketten bestaan vaak uit: Tekstverwerker Spreadsheet Databaseprogramma en toepassingen Presentatiesoftware Projectplanning Kantoorsoftware draait meestal op een desktopcomputer of laptop. Bekende toepassingen zijn Microsoft Office, Google Docs en LibreOffice. Er kan ook een CAD-systeem in een kantoorpakket zitten. Bedrijfssoftware Bedrijfssoftware zijn grotere softwarepakketten, vaak bestemd voor meerdere gebruikers die deze al dan niet tegelijkertijd gebruiken. Het doel van software is om de dagelijkse activiteiten van bedrijven te optimaliseren (vaak automatiseren) en om ze efficiënter te laten verlopen. Deze optimalisatie zorgt eveneens voor een kosten- en tijdsbesparing, kleinere foutenmarge (want minder manueel werk) en minder administratieve rompslomp. Voorbeelden van bedrijfssoftware: Enterprise resource planning (ERP) Supply chain management (SCM) Customer relationship management (CRM) Personeelsinformatiesysteem Propriëtaire software, dit is vaak maatwerk, zoals het elektronisch patiëntendossier, of de software van de belastingdienst, grote banken, industrie etc., software gemaakt voor een bedrijf. Voor technisch en wetenschappelijk onderzoek worden zeer specifieke toepassingen vaak binnen de organisatie zelf ontwikkeld. Product data management (PDM) Digitaal archiefsysteem Praktijkmanagementsysteem voor artsen, tandartsen, apothekers en overige zorgverleners. Boekhoudsoftware Er bestaan verschillende standaardsoftwarepakketten, maar vaak kiezen bedrijven ervoor om "software op maat" te laten maken, omdat bepaalde functionaliteiten binnen de standaardpakketten niet beantwoorden aan hun specifieke behoeften. In dat geval heeft een bedrijf software nodig die zich aanpast aan de gebruiker en niet omgekeerd. Aangezien zulke gepersonaliseerde software volledig afgestemd is op de nood van een bepaald bedrijf, is het kostenplaatje voor de aankoop van zo'n pakket groter dan bij een standaardpakket. Software op maat wordt immers ook ontwikkeld op basis van de laatste technologieën, blijft ondersteunen zolang het bedrijf dat wenst en groeit mee met het bedrijf. Gepersonaliseerde software is dikwijls ook de oplossing voor de integratie tussen verschillende systemen. Zo kunnen bedrijven die nood hebben aan verschillende functies van meerdere softwarepakketten toch al deze functies geïntegreerd zien in één systeem, namelijk in hun op maat gemaakt softwarepakket. Systeemsoftware Systeemsoftware wordt ook wel een besturingssysteem genoemd, met als bekende voorbeelden Windows, Mac OS en Linux. Dit zijn alle programma's die nodig zijn voor het functioneren van het computersysteem, bijvoorbeeld programma's om bestanden te kopiëren (cp of copy), te verwijderen (rm of del), mappen aan te maken en de inhoud van een bestandssysteem zichtbaar te maken (ls of dir). Typische onderdelen zijn BIOS, device drivers en interrupt service routines. Deze laag wordt ook wel low level software genoemd. De kernel: deze implementeert alle diensten die voor het hele systeem beschikbaar (moeten) zijn zoals multitasking, geheugenbeheer en semaforen. Programmabibliotheken met specifieke functionaliteit, zoals netwerkabstracties (bv. TCP/IP), implementaties van specifieke bestandssystemen, grafische routines en basisbibliotheken voor specifieke computertalen (libc, bijvoorbeeld). Daemons, processen die weliswaar niet bij de kernel horen, maar wel noodzakelijk zijn voor het functioneren van het systeem zoals programmamanagers, printermanagers, windowmanagers en cronachtige programma's. Daemons worden (in de regel) door het systeem zelf gestart en zijn voortdurend actief. Netwerkprogrammatuur (bijvoorbeeld voor internet), FTP, NNTP- en IRC-servers en -cliënten. Om te kunnen werken hebben computers ten minste firmware nodig, bijvoorbeeld het BIOS van een pc, maar in de regel bevat een computer een grote verscheidenheid aan software. De uitzondering hierop is een embedded system, dat over het algemeen uitsluitend op firmware berust. Hardwareplatform De ontwikkeling van software is naarmate die dichter bij de hardware staat, nauwer verweven met het platform waarop het werkt. Op het allerlaagste niveau dient de ontwikkelaar van dit soort software op de hoogte te zijn van de werking van de hardware, terwijl het op het hoogste niveau vaak mogelijk is software zo te schrijven dat die op een groot aantal verschillende platforms kan worden gebruikt, door handig gebruik te maken van verschillende abstractielagen. Goede voorbeelden hiervan zijn Qt en de POSIX-standaard. Realtimesoftware Realtimesoftware geldt als een speciaal geval, waarin niet alleen het uiteindelijke resultaat, maar ook scherpe tijdsrestricties gelden. Voor alle software is van enig belang hoe snel de resultaten beschikbaar komen; in een tekstverwerker een paar minuten moeten wachten om naar een volgende pagina te bladeren, zou niet aanvaardbaar zijn. Zakelijke en administratieve software, alsook simulatie van wiskundige modellen worden echter niet als realtime beschouwd. Er is geen directe relatie met processen buiten het softwaresysteem. Over het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen Soft real time, waarbij alleen een maximumresponstijd geldt, die afhankelijk is van de eisen; een voorbeeld is de navigatie- en doelzoeksoftware voor geleide wapens. Hard real time, waarbij het systeem 'deterministisch' moet zijn. Hoewel vele realtimetoepassingen eveneens embedded zijn, zijn de twee begrippen geenszins equivalent. Ingebouwde software Ingebouwde oftewel embedded software is ingebouwd in apparaten, zoals auto's, thermostaten, televisies, camera's, mobiele telefoons, Active Suspension, routenavigatiesysteem, dataloggers, gps-cliënten, remote sensors en satellieten. Enkele voorbeelden van automobielsoftware: ABS, cruisecontrol of het motormanagement dat ervoor zorgt dat de wagen zo weinig mogelijk CO2 uitstoot. Zie ook Opensourcesoftware en vrije software, zie een lijst van opensourcesoftware Programmeren (computer) Changelog Testen (software) Vaporware Applicatie-architectuur Grafisch programma Computersimulatie Sjoemelsoftware
286
https://nl.wikipedia.org/wiki/Carl%20Gustav%20Jung
Carl Gustav Jung
Carl Gustav Jung (Kesswil, 26 juli 1875 – Küsnacht, 6 juni 1961) was een Zwitsers psychiater en psycholoog. Hij was de grondlegger van de analytische psychologie. Levensloop Jeugd Jung werd geboren als Karl Gustav II Jung. Hij was het vierde kind van Paul Achilles Jung (1842–1896) en Emilie Preiswerk (1848–1923), maar het eerste dat de vroege kindertijd overleefde, net als zijn negen jaar jongere zuster. Zijn vader, Paul Jung, was dorpsdominee van de Zwitserse gereformeerde kerk, en zijn moeder Emilie was een telg uit een rijke Zwitserse familie. Als student aan de universiteit zou Jung de moderne spelling van zijn doopnaam 'Karl' wijzigen in de originele naam van zijn grootvader Carl naar wie hij genoemd was. Toen Jung zes maanden oud was kreeg zijn vader een betere pastorie in Laufen toegewezen en het gezin verhuisde. Ondertussen groeide de spanning tussen Paul en Emilie. Emilie, die een excentrieke en depressieve vrouw was, bracht veel tijd door in haar eigen aparte slaapkamer, waar ze naar eigen zeggen 's nachts geesten zag die haar kwamen bezoeken. Zij werd ook voor verschillende maanden in een ziekenhuis opgenomen nabij Bazel, voor een verder onbekende fysieke kwaal. De jonge Carl werd door zijn vader naar Emilies ongetrouwde zuster in Bazel meegenomen. Emilies aanhoudende periodes van afwezigheid en haar depressieve stemmingen zouden een belangrijke invloed hebben op de houding van haar zoon ten aanzien van vrouwen, die hij een aangeboren onbetrouwbaarheid zou toeschrijven. Jung zou later over dit wantrouwen tegenover vrouwen zeggen: "Dat was de handicap waarmee ik moest leren leven." Toch had hij onbewust wel contact met de 'nachtzijde' van zijn moeder, door wie hij later tegenstrijdigheden in het menselijk karakter beter ging begrijpen. Na drie jaar verblijf in Laufen vroeg zijn vader een overplaatsing aan en in 1879 werd hij in Kleinhüningen aangesteld. Jungs moeder kwam daar in nauwer contact met haar familie, wat haar bevrijdde van haar wanhoop en melancholie. Jung zelf was als kind vrij eenzaam en introvert - een uitdrukking die hij zelf zou toevoegen aan de psychologie. Al vroeg was hij ervan overtuigd dat hij over twee persoonlijkheden beschikte — enerzijds een moderne Zwitserse, op de buitenwereld gerichte persoonlijkheid nr. 1, zoals hij het uitdrukte, en anderzijds persoonlijkheid nr. 2, een op het innerlijk gerichte figuur, in wie zich het verleden van eeuwen representeerde. Speciaal met het oog op dit deel van zijn persoonlijkheid, bouwde Jung eigenhandig zijn beroemde toren in Bollingen, waar hij zich verbonden voelde met het verleden en de ziel van de mensheid; deze werd er niet afgeleid door de technische verworvenheden van de 20e eeuw. Hoewel Jung zich met zijn beide ouders verbonden voelde, was hij in zijn vader teleurgesteld door diens rationele benadering van het geloof. Enkele gebeurtenissen in zijn jeugd zouden Jung zijn leven lang bijblijven. Als jongen sneed hij een klein popje uit het eind van een houten liniaal en plaatste het in een kistje. Hij legde daar een steen bij die hij in twee helften had beschilderd, en verstopte het kistje op zolder. Af en toe ging hij terug naar het popje om het kleine papiertjes met een boodschap in zijn eigen geheime taal te brengen. Dit ritueel bracht hem, zo zei hij als volwassene, een gevoel van innerlijke rust en veiligheid. Later ontdekte hij overeenkomsten tussen deze herinneringen en de totems van inheemse mensen zoals de verzameling 'zielstenen' in de buurt van Arlesheim en de tjurunga's (of churinga's) van Australië. Hij concludeerde daaruit dat het om een onbewust ritueel ging dat hij indertijd niet begreep, maar dat opvallende overeenkomsten vertoonde met praktijken in verafgelegen locaties die hij in zijn jeugd nooit bezocht had. Zijn ontdekking van de psychologische archetypen en het collectief onbewuste waren gedeeltelijk op deze ervaringen geïnspireerd. Kort voor het einde van zijn eerste jaar aan het Humanistisches Gymnasium in Bazel, op 12-jarige leeftijd, werd hij door een andere jongen zo hardhandig geduwd dat hij op de grond viel en even het bewustzijn verloor. Het was toen dat hem de gedachte overviel "Nu hoef je niet meer naar school!" Sindsdien verloor hij elke keer het bewustzijn als hij naar school ging of aan huiswerk moest beginnen. De volgende zes maanden bleef hij thuis, tot hij hoorde hoe zijn vader zich tegenover een bezoeker bezorgd uitliet over de toekomst van zijn zoon en vermoedde dat de jongen aan epilepsie leed. Met een schok realiseerde Carl zich dat hij zich vanwege de zwakke financiële situatie van het gezin op een succesvolle academische carrière moest richten. Hij ging onmiddellijk naar het bureau van zijn vader en stortte zich op de studie van Latijnse grammatica. Hij verloor drie keer het bewustzijn, maar geleidelijk overwon hij deze drang en viel niet meer flauw. "Hieruit heb ik geleerd wat een neurose is," zei Jung later. Opleiding en huwelijk In Bazel doorliep hij het gymnasium en studeerde er vanaf 1895 medicijnen. Hij was van plan om als chirurg of internist af te studeren en niets liet vermoeden dat hij zich aan de psychiatrie zou gaan wijden. Dit vakgebied werd destijds als een vreemde eend in de bijt beschouwd en Jung had er aanvankelijk dan ook geen interesse voor. Vlak voor zijn artsexamen kreeg hij echter het Lehrbuch der Psychiatrie van Richard von Krafft-Ebing in handen en dat veranderde zijn leven. Krafft-Ebing duidde psychosen aan als 'ziekten van de persoonlijkheid' en refereerde tevens aan de inzet van de totale persoonlijkheid van de psychiater bij het behandelen ervan. Jung voelde als in een flits dat dit het gebied was waarop hij moest afstuderen. Zijn directe omgeving was teleurgesteld in de vreemde keuze van de getalenteerde jongeman, maar Jung zette door. Hij slaagde met vlag en wimpel voor zijn artsexamen en promoveerde in 1902 op een proefschrift over de psychologie en pathologie van zogenaamde occulte verschijnselen. Het betrof een studie waarvoor zijn achternicht Hélène Preiswerk, die zich als medium presenteerde, het materiaal had geleverd. Jung trad in 1903 in het huwelijk met Emma Rauschenbach (1882-1955). Samen kregen zij vijf kinderen. Jung zou er tijdens zijn huwelijk echter nog diverse verhoudingen op nahouden, onder andere met Sabina Spielrein en Toni Wolff. Deze laatste zou Jung inspireren tot de ontdekking van de anima, de vrouwelijke tegenpool in het onbewuste van de man. Vroege carrière Vanaf 1900 werkte Jung als psychiater in de Burghölzli-kliniek bij Zürich, die onder directie stond van Eugen Bleuler. Hier hield hij zich onder meer bezig met de psychologische kant van dementia praecox (later schizofrenie genoemd) en ontwikkelde hij met zijn collega Franz Riklin een aantal associatietesten. In 1903 studeerde hij een half jaar in Parijs bij Pierre Janet. In 1909 nam Jung in Burghölzli ontslag, uit ergernis over de antifreudiaanse houding van oud-directeur Auguste Forel, die nog als adviseur werkzaam was, en het feit dat directeur Bleuler hier niet tegenin wilde gaan. Jung legde zich nu meer toe op zijn psychoanalytische benadering, en vestigde zich als zelfstandig psychiater. Zijn reputatie groeide zodanig, dat hij vele beroemde patiënten uit binnen- en buitenland kon ontvangen, onder wie de schrijver Hermann Hesse. Velen van hen kwamen uit de Verenigde Staten. Verhouding tot Freud Jung was twintig jaar jonger dan de grote pionier van de psychoanalyse, Sigmund Freud, wiens werk hij op de voet volgde. In 1906 nam hij het voor Freud op in een artikel in een Duits artsenblad, waarin hij wees op de vooruitgang in het begrip van de dwangneurose door diens neurosenleer. Het jaar daarop ontmoette hij Freud, waarna hij enkele jaren nauw met hem en diens beweging samenwerkte, onder andere als redacteur van het Internationale Jaarboek voor psychologisch en psychotherapeutisch onderzoek. Van 1910 tot 1914 was hij voorzitter van de Internationale Psychoanalytische Vereinigung. Freud zag Jung als zijn troonopvolger. Samen met de psychiater Sándor Ferenczi reisden zij naar de Verenigde Staten op uitnodiging van Granville Stanley Hall, waar zij alle drie een eredoctoraat ontvingen van de Clark University, voor Jung de eerste van de vele eretitels die hem in de loop der tijd ten deel vielen. Jung omschrijft Freud in zijn autobiografie als de eerste man van werkelijk grote betekenis die hij ontmoette. Wel had hij vanaf het begin zijn twijfels over Freuds denkbeeld dat neurosen allemaal te herleiden zouden zijn tot seksuele verdringing of seksuele trauma's. Maar een diepgaande discussie hierover met Freud durfde hij op dat moment nog niet aan. Hij werd hierin gesteund door zijn oudere collega Théodore Flournoy, die Jung voorhield, dat Freud zich door zijn pioniersfunctie in de psychiatrie wel moest verschansen achter bepaalde eenzijdigheden. Flournoy steunde hem ook toen het in 1913 tijdens een congres in München tot een breuk kwam tussen Jung en Freud. Jung voelde zich inmiddels sterk genoeg om met zijn oudere collega, wiens naam nu meer en meer gevestigd raakte, de strijd aan te gaan. Het hete hangijzer bleek de functie van het begrip libido, dat Jung in zijn kort daarvoor uitgekomen boek Wandlungen und Symbole der Libido omschreven had als een psychische energie van een hoogst religieuze inhoud. Hij refereerde met het begrip aan de kennis van de ziel alsook aan wat de opkomende parapsychologie over het onderwerp te zeggen had. Freud bleef daartegenin vasthouden aan zijn theorie van verdrongen seksualiteit, die hij naar eigen zeggen als een dogma wilde verdedigen. Jung echter zag de seksualiteit vooral als een symbool van de psychische totaliteit van de mens. Zijn methode om mensen weer op het spoor van deze totaliteit te zetten, noemde hij voortaan de analytische psychologie. Over zijn breuk met Freud schrijft Jung in zijn autobiografie: "Freuds grootste prestatie was wel, dat hij zijn neurotische patiënten serieus nam. Hij keek als het ware met de ogen van de patiënt en verwierf daardoor een dieper begrip van de ziekte dan tot dan mogelijk was geweest. Op dit terrein was hij moedig en niet-vooringenomen. Als een oudtestamentisch profeet heeft hij de taak op zich genomen om valse goden ten val te brengen, om bergen oneerlijkheid en huichelarij te onthullen en zonder erbarmen de psychische verdorvenheid van zijn tijd aan het licht te brengen." Maar "Hij was blind voor de paradoxie en de dubbelzinnigheid van de inhouden van het onbewuste, en wist niet dat alles wat uit het onbewuste opduikt een boven- en onderzijde, een binnen- en buitenkant heeft. Als men alleen over de buitenkant praat - en dat deed Freud - dan let men slechts op de éne helft, en logischerwijs ontstaat vanuit het onbewuste een tegenwerking (...) hij was ten offer gevallen aan één aspect en daarom zie ik in hem een tragische figuur, want hij was een groot man, en - wat nog meer is - een gedrevene." Kritiek op Jung Hoewel de psychoanalyse indertijd vooral een zaak was van Joodse artsen, kreeg Jung in de loop van zijn carrière te maken met beschuldigingen van antisemitisme en zelfs van nazistische sympathieën. Deze beschuldigingen steunden vooral op de volgende elementen: Jung was tijdens de jaren dertig uitgever van het Zentralblatt für Psychotherapie, dat in een van zijn nummers Mein Kampf aanbeval als lectuur voor psychoanalytici. Jung weerlegde dit door te zeggen dat zijn Joodse vrienden hem er mee toe aangezet hadden, in een poging om het tijdschrift en de psychoanalyse te redden van de nazi's, die de psychoanalyse een 'jodenwetenschap' vonden. Het is natuurlijk moeilijk om achteraf de precieze motieven te duiden die in het spel waren, en Jungs verklaring is nog steeds onderwerp van discussie. Cornwell werpt een andere hypothese op en wijst erop dat Jung onder de nazi's opportunistisch de psychoanalyse aanviel als een "joodse" psychologie die niet gold voor "andere rassen". Ter verdediging van Jung zou hier aangevoerd kunnen worden dat hij door zijn studie niets anders beoogde dan een beter inzicht in de psyche van verschillende groepen te verkrijgen, ook al strookte dit niet met Freuds theorieën die antireligieus en 'anticollectief' waren. Jung trad ook op als voorzitter van de toentertijd door nazikopstukken gedomineerde International General Medical Society for Psychotherapy. Een van Jungs eerste daden als voorzitter was om de constitutie te veranderen zodat Joodse artsen lid konden blijven ook al mochten zij van het naziregime geen deel meer uitmaken van Duitse medische verenigingen, wat zijn vermeende betrokkenheid met het nazisme wel nuanceert. Tijdens de oorlog nam Jung zijn ontslag, trok naar de Verenigde Staten en assisteerde in 1943 The Office of Strategic Services om nazileiders te analyseren. Context van de beschuldigingen van nazisme en antisemitisme Om de incidenten en beschuldigingen aan Jungs adres enigszins in context te plaatsen, is het nuttig om de evolutie van Jungs denken van vóór het nazisme te schetsen: In de eerste plaats was Jung geïnteresseerd in voorchristelijke en oosterse religies, en meende hij dat motieven daaruit (net als die van sprookjes en mythen) in het onbewuste (waarvan het bestaan op individueel vlak voor het eerst door Freud was aangetoond) een belangrijke rol speelden; in zijn ogen gold dat echter zowel voor het individu als voor volkeren en culturen. Dit inzicht leidde ertoe, dat hij publiceerde over de psychologie van de Oosterling, de Chinezen, de Angelsaksen enzovoort, maar zo óók over de Duitse en de Joodse psychologie. Hij deed dit laatste in geen enkel opzicht in ongunstige zin, maar benadrukte wel dat er belangrijke verschillen waren - dit deed Jung met de bedoeling om zowel psychiatrische patiënten te helpen, als om collectieve onderstromen te onderkennen. Zo was hij ook in staat om een scherpe analyse te geven van de psychologische achtergronden van het opkomende nazisme. Dit alles speelde zich af, ruim voor het aan de macht komen van Hitler. Publicaties over dit onderwerp van zijn hand zijn er al uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Deze publicaties van Jung riepen echter tal van weerstanden op, vooral bij Freud en zijn aanhangers, die principieel antireligieus én 'anticollectief' waren. Van deze kant werden nu steeds meer zeer ongenuanceerde verdachtmakingen geuit aan het adres van Jung. Toen het nazisme in Duitsland aan de macht kwam, zagen velen van hen hun kans schoon om Jung in woord en geschrift als halve of hele antisemiet dan wel als nazi aan te vallen - en ook een moderne auteur als Cornwell wordt wel gezien als een representant van deze groep. De nazi's vielen Jung overigens ook aan, want Jung had ingezien én uitgebreid beschreven hoe zij hun eigen schaduw projecteerden op de joden, en zij waren daar niet bepaald van gediend. Verder was de Duitse taal vóór de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste taal van de vaktijdschriften op het gebied van de psychiatrie. Dit had ertoe geleid, dat de prestigieuze Internationale Ärztliche Gesellschaft für Psychotherapie und ihre Grenzgebiete, waarvan Jung al langere tijd erevoorzitter was, door Duitsers in Duitsland werd uitgegeven. Hoewel de leden uit tal van landen kwamen, werd de vereniging door de Duitse psychiaters (van wie velen Joods waren) gedomineerd. Na het aan de macht komen van Hitler echter werd in Duitsland aan alle organisaties de nazistische gelijkschakeling opgelegd en werd deze situatie onhoudbaar. De Duitse voorzitter van de Gesellschaft, Ernst Kretschmer, trad af en het voortbestaan van het genootschap hing aan een zijden draad. Jung zag dat de hele psychiatrie in Duitsland zwaar onder vuur lag en besloot tot een reddende actie; namelijk om het feitelijk voorzitterschap van de (internationale) vereniging op zich te nemen, en zo, met zijn grote naam én zijn veilige positie als Zwitser, de Gesellschaft uit nazistisch vaarwater te houden. Hij slaagde hierin door een systeem in het leven te roepen van nationale groepen náást de internationale 'Gesellschaft', waarbij individuele leden steeds de mogelijkheid hadden om zowel individueel als als groep lid te zijn van de internationale afdeling. Iedereen begreep, dat Jung dit punt doorgezet had ten behoeve van de Duitse joodse artsen; dat de Duitse afdeling onvermijdelijk genazificeerd zou worden, begreep ook iedereen, maar verhinderde dus niet een serieuze uitwisseling in de internationale arena. Tot zover konden de anti-Jungianen geen spoor van smetten in Jungs gedrag ontdekken, maar het incident dat hun wél een wapen in handen gaf, liet niet lang op zich wachten. Het betrof het orgaan van de vereniging, het Zentralblatt, waarvan de voorzitter, automatisch hoofdredacteur, ook altijd een Duitser was geweest, en het blad was ook steeds in Duitsland uitgegeven. Jung had opdracht gegeven dat het nazistische voorwoord van de nieuwe voorzitter van de Duitse afdeling (een neef van Göring) onder geen voorwaarde in het internationale 'Zentralblatt' gepubliceerd mocht worden, maar de Duitse eindredactie van het internationale 'Zentralblatt' hield zich daar niet aan. Met als gevolg dus dat deze tekst ook te lezen was in het nummer, dat onder Jungs voorzitterschap van de Gesellschaft verscheen. Dit incident is Jung tot in lengte van jaren blijven achtervolgen, dankbaar geaccepteerd als het werd door zijn tegenstanders, die nu eindelijk een stok hadden om hun hond te slaan. Jung heeft zich in het vervolg hiervan herhaaldelijk tegen beschuldigingen verdedigd, en deed dit soms zeer ongelukkig, zoals in januari 1934: "Het was een grote fout van de eerdere medische psychologie om Joodse categorieën die niet eens gelden voor alle Joden toe te passen op Christenen, Duitsers en Slaven. Op deze manier maakt de medische psychologie van het kostbaarste geheim van het Duitse volk - de scheppende profetische diepte van de ziel - een kinderlijk banaal moeras, terwijl mijn waarschuwende stem decennialang verdacht werd van antisemitisme. De bron van die verdenking is Freud. Hij kende de Duitse ziel net zomin als al zijn Duitse imitatoren... Heeft de machtige verschijning van het Nationaalsocialisme, met verbazing door de hele wereld gadegeslagen, hun beter geleerd?" De betreffende medische psychologie wordt hier aangemerkt als een in bepaalde categorieën alleen op joden toepasbare psychologie - een absurd standpunt dat in het nazi-klimaat gebruikt werd om Freud zwart te maken. Jung greep hier het toen in Duitsland heersende antisemitisme aan, om opportunistisch af te rekenen met zijn vroegere leermeester Freud, wat Freud omgekeerd juist steeds had gedaan ten opzichte van Jung. Freud had immers Jungs stellingen over 'volkszielen' en 'collectief onbewuste' geprobeerd als 'antisemitisch' af te doen, toen dit antisemitisme nog helemaal niet de boventoon voerde, en Jung was daar zeer boos over. Hij heeft zijn formuleringen later zeer betreurd ( "ja, ich bin ausgerutscht"), maar wees er anderzijds op, dat hij wilde waarschuwen: als de onderbewuste volksziel wordt genegeerd, dan krijg je juist het gevaar, dat bewegingen als het nazisme daar succesvol misbruik van maken. Zo ongeveer redeneerde Jung, ook in het bovengenoemde citaat. Wie echt wil weten of Jung iets kan worden hier aangerekend, kan hier misschien best het recente werk van Deirdre Bair over raadplegen. Jung was geen heilige, en beging menige flater in zijn lange leven, maar vele beschuldigingen die (helaas meestal vanuit freudiaanse hoek) op hem werden afgevuurd, blijken volgens Bairs research ongegrond te zijn. Jung bleef tot 1939 aan als voorzitter van de internationale vakvereniging van psychiaters, die anders dan soms gesuggereerd wordt, niet was genazificeerd. Reizen en latere ontwikkeling Na de samenwerking met Freud begon voor Jung een periode van heroriëntatie; in 1913 gaf hij zijn docentschap aan de Universiteit van Zürich eraan, waar hij vanaf 1905 werkzaam was geweest. Hij concentreerde zich op zijn eigen praktijk, onderzoekingen en publicaties; daarnaast maakte hij vanaf 1920 enkele lange reizen, onder meer naar Azië, Midden-Amerika en tropisch Afrika, waarbij vooral zijn ontmoetingen met de volkeren van de Elgonji in West-Kenia en de Pueblo-indianen in Mexico van essentiële betekenis zouden worden voor zijn denken over de psychische gespletenheid van de westerse mens. Terug in Zwitserland aanvaardde Jung in 1933 een docentschap aan de Technische Hogeschool van Zürich - vanaf 1935 als bijzonder hoogleraar - waar hij tot 1942 mee doorging. Vanaf 1944 was hij actief als hoogleraar aan de Universiteit van Bazel. In datzelfde jaar zweefde Jung als gevolg van een ernstig hartinfarct op het randje van de dood; de visioenen die hij tijdens deze ervaring kreeg, oefenden een belangrijke invloed uit op zijn magnum opus, het Mysterium Coniunctionis, waarin hij het proces van psychische heelwording beschrijft aan de hand van geschriften uit de alchemie. Laatste jaren Gedurende zijn laatste levensjaren bleef Jung verder werken aan zijn theorie van het collectieve onbewuste en de betekenis van de religie voor de menselijke psyche. Onder meer publiceerde hij nog een werk over het verschijnsel van de ufo's of vliegende schotels, die naar zijn mening representaties waren van het collectief onbewuste. Verder sloot hij vriendschap met de Engelse priester Victor White, met wie hij diepgaande discussies had naar aanleiding van zijn interpretatie van het Bijbelboek Job. Op verzoek van zijn vele volgelingen was hij zelf nog betrokken bij de oprichting van het C.G. Jung-Instituut Zürich door Marie-Louise von Franz, dat zijn psychologie zou gaan uitdragen. Jung overleed op 6 juni 1961 op 85-jarige leeftijd te Küsnacht, waar hij op 9 juni 1961 werd begraven. Theorie en betekenis van zijn werk Jung had grote invloed op het gebied van de dieptepsychologie, de analytische psychologie en de godsdienstpsychologie. Libido In Jungs opvatting wordt het gedrag van de mens in belangrijke mate bepaald door een algemene levensdrang die hij libido noemde. Hiervoor zag hij, en daarin verschilde hij sterk van inzicht met Freud, niet in de eerste plaats een seksuele oorsprong, maar eerder een religieuze (in de ruimste zin van het woord). Collectief onbewuste met archetypen Hij was van mening dat het wezen van de persoonlijkheid behalve door het persoonlijk bewustzijn ook, en grotendeels, gevormd wordt door wat hij het collectief onbewuste noemde, een als het ware epigenetisch overgeërfd deel van het onbewuste; een psychisch gebied, dat volgens zijn leer door alle vertegenwoordigers van een ras of soort wordt gedeeld. Hiervan uitgaande ontwikkelde Jung de leer van de archetypen. Deze archetypen, begrippen zoals de schaduw, de eeuwige jongeling, de boze geest, de held enzovoorts, zijn als het ware overgeleverde, functionele oerdrijfveren of 'ervaringsmodaliteiten', die de persoonlijkheid van de mens structureren. Archetypen zijn mogelijkheden of neigingen om ons op een bepaalde manier te ontwikkelen. Zij drukken zich uit in beelden die veelvuldig te vinden zijn in onze dromen, maar evenzeer in sprookjes en mythen, en vormen het ervaringsmateriaal van elke religie. Jung lanceerde ook de opvatting dat archetypen aan de basis liggen van culturele ontwikkeling, op verschillende van elkaar gescheiden plaatsen in de wereld. Bepaalde overeenkomstige denkwijzen en denkbeelden zouden dus niet noodzakelijk alleen met fysische afstamming of volksverhuizing te maken hebben. Individuatie Het centrale doel van Jungs psychologie is het proces van de zelfverwezenlijking of individuatie. Naast het 'ik' of 'ego' onderkent Jung het zelf: een totaliteit om het 'ik' heen die zowel het bewuste als het onbewuste deel van de persoonlijkheid omvat. Dit onbewuste deel, het persoonlijk onbewuste dus, staat in contact met de dieperliggende laag van het collectief onbewuste, waarvan het persoonlijk onbewuste in wezen een verbijzondering, dus als het ware een bovenlaag is. Het collectief onbewuste is in principe onbegrensd, en de alleronderste lagen ervan zijn zelfs nooit bewust te maken. De realisatie van het zelf is een proces dat gekenmerkt wordt door de vereniging van tegenstellingen in de mens, zoals goed en kwaad, licht en schaduw, binnen en buiten. Typologie Jung is wellicht nog het meest bekend geworden door zijn typologie. In zijn boek Psychologische typen uit 1921 werkte hij vier basistypen van de menselijke persoonlijkheid uit. Hij stelde daarbij contrasterende functies tegenover elkaar: denken en voelen, perceptie (waarneming) en intuïtie, waarbij elke functie als het ware de pool is van een cirkel, die het zelf symboliseert. Een van die polen is bij elk basistype dominant, ze is onze 'superieure functie'. Een bijkomende, belangrijke factor is of de psyche naar binnen (introvert) of naar buiten (extravert) is gericht. Ontwikkeling en heelwording Voor ontwikkeling en heelwording in de zin van het individuatieproces, is het volgens Jung nodig, dat men eerst de superieure functie ontwikkelt - dit is de belangrijkste psychische taak van onze jeugdjaren. Pas daarna, als de mens zijn bewustzijn in de buitenwereld heeft verankerd, staat het hem vrij om de overige functies te ontwikkelen. Daarbij zijn de zijwaartse polen als het ware de hefbomen, om het tegenoverliggende gebied, dat zich het meest in het onbewuste bevindt te ontwikkelen. Echter is het ons mensen niet gegeven om deze gebieden of functies volledig in het licht van het bewustzijn te doen baden of, in de terminologie van Jung, daarin te differentiëren. Men kan deze verlichte toestand slechts benaderen. Op de weg daarheen kan volgens Jung de analyse van dromen ons behulpzaam zijn, maar ook de analyse van onze schaduwfiguren, alsmede van onze onbewuste mannelijke of vrouwelijke tegenpool, de zg. animus bij vrouwen en de anima bij mannen. Door zich aldus bewust te worden van zijn eigen onderbewuste processen, kan de mens volgens Jung het heft van zijn leven pas werkelijk in handen nemen; hij hoeft zich dan niet langer te laten leiden door dat wat in het verleden is misgegaan. Nieuwe inzichten Jungs systeem is zo ingewikkeld, dat jaren van studie nodig zijn om de door hem ontwikkelde analytische psychologie te kunnen toepassen. Hij baseerde zijn leringen op zowel ervaringen in zijn klinische praktijk, als op de mythologie, de godsdienstpsychologie en zijn kennis van het vergelijkend symbolisme. Om inhouden van het collectief onbewuste op het spoor te komen, verdiepte hij zich onder andere jarenlang in de visionaire, maar duistere geschriften van de alchemisten, zoals Paracelsus, Dorneus, Zosimos en Maier, die hij grotendeels ontraadselde en wier beelden hij soms kon terugvinden in de visioenen van zijn patiënten. Carl Jung nam Freuds notie van het onbewuste over maar gaf daar een heel eigen invulling aan. Zo maakt hij onderscheid tussen een persoonlijk en een collectief onbewuste, en presenteerde de archetypen (anima, animus bijvoorbeeld) als over­geërf­de, on­be­wus­te ideeën en beel­den. Ook de termen introvert en extrovert zoals gehanteerd in zijn persoonlijkheidsleer en synchroniciteit zijn nu bekende begrippen uit zijn psychologie. Tijdens zijn onderzoek naar de universele betekenis van archetypen uit het collectief onbewuste leerde Jung zichzelf aan om symbolische systemen als de I Tjing en de tarot te doorgronden. Ook de astrologie bood verdere mogelijkheden tot wat hij amplificatie noemde: een associatietechniek die Jung aanwendde bij het duiden van droombeelden van patiënten. Bibliografie De mens en zijn symbolen. Rotterdam, Lemniscaat, 1966. Herinneringen, Dromen, Gedachten, een autobiografie. Rotterdam, Lemniscaat, 1976. Het ik en het onbewuste. Den Haag, Servire, z.j. C.G. Jung Verzameld Werk in 10 delen. Rotterdam, Lemniscaat, 1990. Literatuur Bair, Deirdre, Jung. Een biografie. Amsterdam, De bezige Bij, 2004 Hannah, Barbara, Jung, zijn leven en werk. Deventer, Ankh-Hermes, 2000. Alt, Franz, Das C.G. Jung Lesebuch - Ausgewählt van Franz Alt. Zürich/Düsseldorf, Walter Verlag, 1998. Jacobi, Jolande, De psychologie van Carl. G. Jung, een inleiding tot zijn werk. Cothen, Servire, 1992. Brome, Vincent, Jung - Waarheid en Legende, een biografie. Rotterdam, Lemniscaat, 1978. Post, Laurens van der, Jung and the Story of our Time. Londen, The Hogarth Press, 1976. Stern, Paul J., C. G. Jung: The Haunted Prophet. New York, George Braziller Inc., 1976. Zie ook Jungiaanse psychoanalyse Psychologische astrologie C.G. Jung-Instituut Zürich De laatste tovenaar Externe links C. G. Jung Vereniging Nederland - Interdisciplinaire Vereniging voor Analytische Psychologie Jungiaanse Vereniging voor Analytisch Therapeuten Nederland Nederlandse Associatie voor Analytische Psychologie C.G. Jung-Instituut in het Zwitserse Küsnacht SpiritualWiki - beschouwingen over C.G. Jung De psychologische typen van C.G. Jung Jungs psychologische typen Jungs verhouding tot christendom en theologie The Jung Page Duits Wikipedia-artikel Allgemeine Ärztliche Gesellschaft für Psychotherapie, waarin Jung wordt genoemd als voorzitter van de niet-genazificeerde internationale Gesellschaft. Tijdschrift voor Psychiatrie Nr. 2008/01 BBC-interview met Jung uit 1959 Psychoanalyticus Zwitsers psychiater Zwitsers psycholoog
287
https://nl.wikipedia.org/wiki/Chaim%20Potok
Chaim Potok
Herman Harold (Chaim) Potok (New York, 17 februari 1929 – Merion (Pennsylvania), 23 juli 2002) was een Amerikaans schrijver en rabbijn. Levensloop Herman Harold Potok werd geboren in Bronx, New York. Zijn vader was Benjamin Max (overleden 1958) en zijn moeder was Mollie (née Friedman) Potok (overleden 1985). Zij waren Joodse immigranten uit Polen. Hij was de oudste van vier kinderen, die allemaal rabbijnen werden of ermee trouwden. Hij kreeg vanwege de traditie van zijn ouders na zijn geboorte ook nog de Hebreeuwse namen Chaim Tzvi (חיים צבי). Chaim betekent leven. Hij kreeg een orthodox-joodse opleiding. Nadat hij als tiener de roman Brideshead Revisited van Evelyn Waugh had gelezen, besloot hij schrijver te worden (hij zei vaak dat de roman Brideshead Revisited zijn werk en literatuur inspireerde). Hij begon met het schrijven van fictie op 16-jarige leeftijd. Op 17-jarige leeftijd deed hij zijn eerste inzending voor het tijdschrift The Atlantic Monthly. Hoewel het niet werd gepubliceerd, ontving hij een briefje van de redacteur waarin hij zijn werk complimenteerde. Hij ging naar de middelbare school aan de Marsha Stern Talmudical Academy, de middelbare school voor jongens van de Yeshiva University. In 1949, op twintigjarige leeftijd, werden zijn verhalen gepubliceerd in het literaire tijdschrift van Yeshiva University, dat hij ook hielp redigeren. In 1950 studeerde Potok summa cum laude af met een BA in Engelse literatuur. Na vier jaar studie aan het Jewish Theological Seminary of America werd hij tot conservatieve rabbijn gewijd. Hij werd benoemd tot directeur van LTF, Leaders Training Fellowship, een jongerenorganisatie die is aangesloten bij het conservatieve jodendom. Na het behalen van een master in Engelse literatuur, nam Potok dienst bij het Amerikaanse leger als kapelaan. Hij diende in Zuid-Korea van 1955 tot 1957. Hij beschreef zijn tijd in Zuid-Korea als een transformatieve ervaring. Opgegroeid met de overtuiging dat het Joodse volk centraal stond in de geschiedenis en Gods plannen, ervoer hij een regio waar er bijna geen joden waren en geen antisemitisme, maar wiens religieuze gelovigen met dezelfde ijver baden die hij thuis in orthodoxe synagogen zag. Bij zijn terugkeer naar de VS trad hij toe tot de faculteit van de Universiteit van het Jodendom in Los Angeles. Potok ontmoette Adena Sara Mosevitzsky, een psychiatrisch maatschappelijk werker, in Camp Ramah in Ojai, Californië, waar hij van 1957 tot 1959 kampdirecteur was. Ze trouwden op 8 juni 1958. In 1959 begon hij zijn afstudeerstudie aan de universiteit van Pennsylvania en werd benoemd tot geleerde-in-residence bij Temple Har Zion in Philadelphia. In 1963 waren de Potoks instructeurs in Camp Ramah in Nyack. Eveneens in 1963 begon hij een jaar in Israël, waar hij zijn proefschrift schreef over Solomon Maimon en een roman begon te schrijven. In 1964 verhuisden de Potoks naar Brooklyn, waar Chaim hoofdredacteur werd van het tijdschrift Conservative Judaism en lid werd van de faculteit van het Teachers' Institute of the Jewish Theological Seminary. Het jaar daarop werd hij benoemd tot hoofdredacteur van de Jewish Publication Society in Philadelphia en later tot voorzitter van de publicatiecommissie. Gedurende deze tijd ontving Potok een doctoraat in de filosofie van de Universiteit van Pennsylvania. In 1970 verhuisden de Potoks naar Jeruzalem en keerden in 1977 terug naar Philadelphia. Na de publicatie van Old Men at Midnight werd bij Potok hersenkanker geconstateerd. Hij stierf in zijn huis in Merion, Pennsylvania op 23 juli 2002, 73 jaar oud aan een hersentumor. Carrière Hij werd vooral bekend door zijn debuutroman The Chosen (Uitverkoren) (1967), die meteen een bestseller werd en het vervolgboek The Promise (De belofte, 1969). The Chosen werd in 1981 verfilmd en ook bewerkt voor theater. Deze twee boeken gaan over de vriendschap tussen twee Joodse jongens, waarvan de één uit een streng chassidisch milieu komt en de ander een liberale opvoeding heeft gehad. Het thema, de spanning tussen beide werelden kende Potok uit zijn eigen leven. Hij werd opgevoed in een orthodox-joods gezin. Zijn literaire aspiraties wekten veel weerstand op in zijn milieu; men vond dat hij zijn tijd verdeed. Andere bekende boeken van Potok zijn Mijn naam is Asjer Lev (1972) en De gave van Asjer Lev (1990). Ook in deze twee boeken gaat het over een kunstenaar (kunstschilder) die zijn orthodox-joodse familie en omgeving moet trotseren om van zijn talent zijn beroep te kunnen maken. Behalve romans schreef hij ook toneelstukken, kinderboeken, korte verhalen en non-fictie. Ook fungeerde hij als ghostwriter van de autobiografie van de Joods-Amerikaanse violist Isaac Stern. Samen met rabbijn-schrijver Harold Kushner heeft hij in 2001 eveneens een werk over de Thora het licht doen zien dat geldt als het nieuwe officiële Thora-commentaar van de conservatief-joodse richting. Invloed in Nederland De eerste Nederlandse vertaling van een boek van Potok verscheen in 1969. Het betrof The Chosen dat verscheen onder de titel De rechtvaardige. In 1974 verscheen Mijn naam is Asjer Lev, dat door Lennaert Nijgh was vertaald. Beide boeken hadden weinig succes en werden in eerste instantie niet herdrukt. Het duurde tot midden jaren tachtig voordat Potok echt populair werd in Nederland. Potok wist niet alleen joodse lezers, maar ook een groot aantal orthodoxe christenen aan zich te binden met zijn beschrijving van het conflict tussen traditie en moderniteit. Zijn grote populariteit leidde ertoe dat enkele boeken eerder in het Nederlands verschenen dan in het Engels, waarin ze geschreven waren. Dit betrof drie publicaties ter gelegenheid van jubilea van zijn uitgever BZZTôH, Het cijfer zeven (1990), De hand van de golem (1995) en Op zoek naar Ruth (2000). Werken Uitverkoren (eerder verschenen als De rechtvaardige en De rechtvaardiging) (The Chosen, 1967) De belofte (The Promise, 1969) Mijn naam is Asjer Lev (My Name is Asher Lev, 1972) In den beginne (In the beginning, 1975) Het lijvige Omzwervingen (Wanderings, 1978), waarin hij de geschiedenis van het Joodse volk beschrijft Het boek van het licht (The Book of Lights, 1981) Davita's Harp (1985) De gave van Asjer Lev (The Gift of Asher Lev, 1990) Het cijfer zeven (verhalenbundel,1990) Het stof der aarde (I Am the Clay, 1992) De troopleraar (1992, een eigentijds spookverhaal) Het kanaal (The Canal, 1993) Mijn vriend de boom (1993, kinderboek) De hand van de golem/De oorlogsdokter (1995) Mijn oom de piloot (1995, kinderboek) De familie Slepak (The Gates of November, 1996) Isabel en andere verhalen (1998) Op zoek naar Ruth (2000, vertelling) Oude mannen om middernacht (2001) (De arkenbouwer/ De oorlogsdokter/ De troopleraar) De arkenbouwer (2001) Amerikaans kinderboekenschrijver Amerikaans rabbijn Amerikaans schrijver Amerikaans toneelschrijver
290
https://nl.wikipedia.org/wiki/Chartres
Chartres
Chartres is een stad in Frankrijk, hoofdstad (préfecture) van het departement Eure-et-Loir (28), gelegen aan de Eure. De stad heeft een rijk erfgoed, met als belangrijkste monument haar gotische kathedraal. Chartres bestond al in de oudheid maar beleefde haar hoogtepunt in de middeleeuwen als religieus en intellectueel centrum met haar kathedraal en haar beroemde kathedraalschool. Geschiedenis De stad is ontstaan op een kalkstenen rots boven de samenvloeiing van de Eure en de Couesnon. Deze heuvel vormde een goed te verdedigen site. De Gallische stam van de Carnutes maakte van deze plaats, Carnutum of Carnotas, in de 2e eeuw v.Chr. zijn hoofdstad. In de Gallo-Romeinse tijd bleef Autricum een belangrijke stad met een forum en een amfitheater. Nabij de stad werd het grote Gallo-Romeinse heiligdom van Saint-Martin-au-Val gebouwd. Via een ondergronds aquaduct werd drinkwater aangevoerd van de bovenloop van de Eure. In de 3e eeuw trok de stad zich terug binnen een stadsmuur. Omstreeks deze tijd werd de streek ook gekerstend door de heiligen Altinus en Eodald. Op het einde van de 4e eeuw werd de stad de zetel van een bisdom. Middeleeuwen De stad werd in 858 geplunderd door de Vikingen. De stad en haar kathedraal werden snel hersteld. Karel de Kale schonk het reliek van de sluier van Maria aan de kathedraal. In 911 weerstond de stad een aanval onder leiding van Rollo maar in 963 werd ze geplunderd door diens kleinzoon Richard I van Normandië. Chartres was in de middeleeuwen een religieus, politiek en militair centrum. Tussen het jaar 1000 en het einde van de 12e eeuw vormde Chartres een belangrijk intellectueel centrum met haar school gesticht door bisschop Fulbert. Ook had de stad, gelegen tussen de graanvelden, een handelsfunctie. De bevolking groeide en de stad breidde zich uit naar de vallei. Chartres kreeg een aan het einde van de 12e eeuw een nieuwe stadsmuur met twaalf poorten. De hoge stad, met het kasteel en de kathedraal, lag ongeveer 30 meter boven de lage stad aan de rivier. Daar stonden leerlooierijen en watermolens. In 1178 vond in Chartres een grote stadsbrand plaats. In 1297 kreeg Chartres een stadscharter. In 1328 viel Chartres in het kroondomein van de Franse koningen. Als militair bolwerk speelde de stad een rol in de Honderdjarige Oorlog. In 1417 viel de stad in handen van de Bourgonische hertog Jan zonder Vrees en pas in 1432 werd Chartres terug Frans. Vroegmoderne tijd Ook tijdens de Hugenotenoorlogen kende de stad troebelen. In 1568 werd Chartres belegerd door Lodewijk I van Bourbon-Condé. In mei 1588, tijdens de Journée des Barricades, de opstand in Parijs, zocht koning Hendrik III toevlucht in de Chartres. En in 1591 belegerde Hendrik IV de stad, die sympathiseerde met de Heilige Liga. Aan het einde van de 17e eeuw was de militaire functie van Chartres uitgespeeld en de stadsmuren verdwenen stilaan. De stad bleef wel een religieus, administratief en handelscentrum. Moderne tijd In 1849 werd het treinstation geopend en in 1899 kwam er een tram in Chartres. In 1909 kreeg de stad een van de eerste vliegvelden van Frankrijk en ook een vliegschool. Op 15 augustus 1918 werd de stad gebombardeerd door de Duitsers. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog leed de stad veel schade, met name in juni 1940 en in mei 1944. Vanaf de jaren 1950 kende de stad een sterke economische en demografische groei. Voor de groeiende bevolking werden hoogbouwwijken opgetrokken (La Madeleine en Beaulieu). Het toerisme werd belangrijk. In 1969 werd de kathedraal beschermd als Unesco Werelderfgoed en in 1971 werd het oude stadscentrum als geheel beschermd in het kader van de wet Malraux. Bezienswaardigheden Chartres heeft een van de bekendste kathedralen van Frankrijk. De stad heeft ook een historische binnenstad die als geheel over een oppervlakte van 64 ha beschermd is. De belangrijkste bezienswaardigheden op rij: Het oude Chartres Het oude Chartres bestaat uit twee delen: de bovenstad (ville haute), rondom de kathedraal en de benedenstad (basse ville), aan de oevers van de Eure en zijn zijarmen, het bestaat uit een ensemble van straten, bruggen en middeleeuwse bouwwerken. De kathedraal De Kathedraal van Chartres (Cathédrale Notre-Dame de Chartres) is een hooggotische kathedraal die tot de beroemdste van Frankrijk behoort. De kathedraal is voorzien van een labyrint en staat op een heuvel met uitzicht over de stad Chartres. Ze werd gebouwd tussen 1194 en circa 1260, en dankt haar faam vooral aan haar gebrandschilderde ramen, waardoor de gloed van het blauwe Chartreslicht schijnt. Ze wordt wel gerekend tot de niet-klassieke wereldwonderen. De beroemdste reliek van de kathedraal is een kleed of sluier, Sancta Camisa genaamd, dat gedragen zou zijn door de maagd Maria toen zij wenend onder het kruis van haar stervende zoon Jezus stond. Dit werd in 876 door Karel de Kale, kleinzoon van Karel de Grote, aan de kerk geschonken. Het Museum voor Schone Kunsten Achter de kathedraal ligt het Museum voor Schone Kunsten. Dit bevat een collectie wandtapijten, schilderijen, beelden en wapenuitrustingen. De Petruskerk De Petruskerk in het zuiden van de oude stad dateert uit de 13e eeuw; de toren is van de 11e eeuw. Ook deze kerk heeft gebrandschilderde ramen. Maison Picassiette In Chartres is ook een woning te zien in het genre van Facteur Cheval. Het maison Picassiette (of het huis van duizend stukken) is een voorbeeld van naïeve architectuur bestaande uit glasscherven en faïencescherven vastgeplakt op beton. Het staat in de rue du Repos en werd gebouwd door één man: Raymond Isidore, bijgenaamd "Picassiette" (letterlijk: bordendief). De Porte Guillaume De Porte Guillaume was een van de hoofdpoorten van de middeleeuwse stadsomwalling en is hiervan een van laatste zichtbare resten. De poort werd in 1944 grotendeels opgeblazen door de Duitsers. Chartres en Lumière Sedert 2010 worden in de periode eind april tot half oktober de kathedraal en andere gebouwen op spectaculaire wijze verlicht, een evenement dat elk jaar meer dan een miljoen toeschouwers trekt. Economie De voornaamste bedrijfstakken in en rond Chartres zijn: elektronica farmaceutische industrie landbouw machinebouw Geografie De oppervlakte van Chartres bedroeg op ; de bevolkingsdichtheid was toen inwoners per km². De Eure stroomt door de gemeente. De onderstaande kaart toont de ligging van Chartres met de belangrijkste infrastructuur en aangrenzende gemeenten. Demografie Bevolking (binnenstad): 42.059 inwoners (Chartrains) Bevolking (agglomeratie): 87.800 inwoners Bevolking in de regio: 130.681 inwoners Onderstaande figuur toont het verloop van het inwoneraantal van Chartres vanaf 1962. Sport in Chartres Chartres is drie keer etappeplaats geweest in de wielerkoers Ronde van Frankrijk. De etappes finishten allen in Chartres en werden gewonnen door Stuart O'Grady (2004), Bradley Wiggins (2012) en Dylan Groenewegen (2018). Daarnaast fungeert Chartres sinds 2009 als vaste startplaats van de wielerklassieker Parijs-Tours. Geboren in Chartres Fulcher van Chartres (ca.1059-1127), kroniekschrijver Mathurin Régnier (1573-1613), dichter André Félibien (1619-1695), kunsthistoricus Pierre Nicole (1625-1695), jansenist Jacques Pierre Brissot (1754–1793), girondijn tijdens de Franse Revolutie Jérôme Pétion de Villeneuve (1756-1794), politicus tijdens de Franse Revolutie Claude-François Chauveau-Lagarde (1756-1841), advocaat François Marceau (1769-1796), militair Noël Parfait (1813-1896), politicus Paul Richer (1849-1933), arts en kunstenaar Jacqueline de Romilly (1913-2010), filologe, hoogleraar, helleniste en schrijfster Nicolas Escudé (1976), tennisser Julien Escudé (1979), voetballer Loïc Duval (1982), autocoureur Allison Pineau (1989), handbalster Externe links Website van de gemeente Chartres Officiële website van de kathedraal Referenties
291
https://nl.wikipedia.org/wiki/Compi%C3%A8gne
Compiègne
Compiègne (Picardisch: Compiène) is een stad in Frankrijk, gelegen op 80 kilometer ten noordoosten van Parijs, op het punt waar de rivieren de Aisne en de Oise bij elkaar komen. Compiègne ligt in het departement Oise en is daarvan een onderprefectuur. Het is bekend door een kasteel, en door het uitgestrekte bos “Forêt de Compiègne”. In de gemeente ligt spoorwegstation Compiègne. Geschiedenis De Slag bij Compiègne, de eerste echte slag van de Frankische Burgeroorlog die volgde op de dood van Pepijn van Herstal in 714, werd op 26 september 715 bij Compiègne uitgevochten. Hier was een koninklijke villa van de Merovingen. De bossen bij Compiègne vormden een geliefd koninklijk jachtdomein (en dit tot in de 19e eeuw). Karel de Kale vatte aan het einde van de 9e eeuw het plan op om hier een keizerlijke stad te bouwen, Carlopolis, die kon wedijveren met Aken. Dit bleef grotendeels bij plannen maar hij bouwde wel een koninklijk kasteel aan de oever van de Oise en stichtte de Abdij Saint-Corneille. De abdij bezat talrijke relieken en werd hierdoor een bedevaartsoord. Deze bedevaarten samen met de markt met halfvasten brachten welvaart voor Compiègne. De plaats kreeg een stadsomwalling. Tijdens de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) werd Compiègne diverse malen belegerd en viel het beurtelings in handen van de Bourgondiërs en de troepen van de Franse koning. Jeanne d'Arc werd gevangen genomen bij Compiègne. Zij leidde in 1430 een aanval op Parijs, maar omdat de Franse koning Karel VII tevreden was met de reeds behaalde resultaten en daarom niet voldoende krijgsmiddelen beschikbaar stelde, mislukte de verovering van deze stad jammerlijk. Tijdens een poging om in plaats daarvan het belegerde Compiègne te ontzetten, werd zij door de Bourgondiërs gevangengenomen en Filips de Goede leverde haar aan het eind van 1430 over aan de Engelsen. Koning Lodewijk XV bouwde een nieuw kasteel naar plannen van Jacques-Ange Gabriel. De stad had ook burgerhuizen waar ministers verbleven tijdens de verblijven van de koning in de stad. Tijdens de Franse Revolutie werden de kloosters in de stad in beslag genomen en voor het merendeel afgebroken. Enkel de parochiekerken bleven gespaard. Van de Abdij Saint-Corneille bleef enkel het klooster bewaard. Op 17 juli 1794 werden 16 nonnen van het karmelietessenklooster van Compiègne onder de guillotine gebracht. Omdat de zusters tot de laatste bleven zingen, sloeg de stemming tijdens de executie om. Het publiek werd er stil van. Ze zijn later als de martelaressen van Compiègne zalig verklaard. Napoleon liet het kasteel opknappen maar verbleef er zelden. Burgerkoning Lodewijk-Filips verbleef wel regelmatig in Compiègne en ook Napoleon III was er vaak. Hij liet een keizerlijk theater optrekken en bekostigde de restauratie van het stadhuis. Wereldoorlogen Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag de stad niet ver achter het front. Er kwam een groot hospitaal voor gewonde soldaten en tussen april 1917 en maart 1918 was de Franse generale staf hier gevestigd. In een spoorwegrijtuig, dat in het Bos van Compiègne stond, werd op 11 november 1918 de wapenstilstand gesloten, aan de Duitsers gedicteerd door de Franse maarschalk Ferdinand Foch, waarmee een eind kwam aan de Eerste Wereldoorlog. Op dezelfde plek sloten de Fransen op 22 juni 1940 een vernederende wapenstilstand met Duitsland. Hitler had het spoorwegrijtuig laten terugzetten op de plaats waar het in 1918 stond en was zelf aanwezig om de Franse delegatie te ontvangen. Deze plek staat bekend als de clairière de l'armistice en vormt een open plek (clairière) in het bos. Er is een museum waar een kopie van het rijtuig te bezichtigen is. Het oorspronkelijke rijtuig werd op het einde van de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers naar Berlijn gereden en is daarna onder onduidelijke omstandigheden uitgebrand. Omdat de spoorlijn aansloot op het nabijgelegen station van Rethondes en dat dorp dichterbij ligt dan de stad Compiègne, spreekt men soms van de "wapenstilstand van Rethondes", maar de plek ligt op het grondgebied van de gemeente Compiègne. Bezienswaardigheden De Église St.-Antoine, gelegen op het gelijknamige plein, is gebouwd in flamboyante stijl. Via de Rue d'Austerlitz is het Museum Vivinel te bereiken. Dit bevat een unieke collectie Griekse vazen, en werken van onder andere Dürer, Raphaël en David. De toren Tour de Beauregard, schuin tegenover het museum, dateert van de twaalfde eeuw. Van daaruit zou Jeanne d'Arc vertrokken zijn voordat ze werd gevangengenomen door de Bourgondiërs en overgeleverd aan de Engelsen. Aan de overkant van de straat ligt het Ancien Hôtel-Dieu, een ziekenhuis dat nog uit de Middeleeuwen dateert. Het stadhuis heeft een gotische gevel en een opvallende klokkentoren. Het ruiterstandbeeld dat centraal in de gevel staat is van Lodewijk XII. Elk kwartier wordt de klok geluid door de drie “Picantins” in de gevel voor de torenspits. Bij het stadhuis bevindt zich ook het museum De la Figurine Historique. Hierin is onder andere de Slag bij Waterloo met tinnen soldaatjes afgebeeld. Op de Place du Palais stond eens een kasteel dat al in de zesde eeuw ter sprake kwam. Dit werd oorspronkelijk bewoond door Merovingische koningen, en later door Capetingische koningen. Église St.-Jacques De Sint-Jakobskerk (Église St.-Jacques), nabij het stadhuis, is van oudsher een halte aan de pelgrimsweg naar Santiago de Compostela. Het koor uit de 13e eeuw is het meest indrukwekkende gedeelte van deze kerk. Het bouwen van de kerk ving aan met de bouw van het koor en de dwarsbeuk in de gebruikelijke gotische stijl van Île-de-France (zoals de St.-Yved van Braine, St.-Léger van Soissons en de Notre-Dame van Parijs). In 1198 vroeg de bisschop van Soissons, Nivelon de Chérisy, aan paus Innocentius III om de parochie Saint-Jacques op te richten. De paus gaf in 1207 toestemming, waarna in 1235 de bouw van de kerk begon. Vanwege de ligging op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella noemde Blanche de Castille de kerk Saint-Jacques-le-Majeur. In de veertiende eeuw stagneert de bouw door de Honderdjarige Oorlog. Op 23 mei 1430 is Jeanne d'Arc binnengekomen via een kleine deur om te bidden; dit was de dag voor haar arrestatie in Compiègne. Heden ten dage is deze deur dichtgemetseld. Sinds Karel V is de kerk een koninklijke parochie. Lodewijk XV herbouwde het kasteel van Compiègne en verfraaide ook de kerk. In 1881 werd door een privilege van paus Leo XIII Saint Louis (d.i. Lodewijk IX) patroon van de kerk naast Jacques-le-Majeur. Lodewijk XIII gaf kroonkandelaars en wandverlichting in bruikleen, die later door Napoleon III werden geschonken. De kerkramen komen uit de negentiende eeuw en geven de voornaamste gebeurtenissen van de stad weer. Het orgel uit de achttiende eeuw is 2000 pijpen groot. Kasteel van Compiègne Het Kasteel van Compiègne (Château de Compiègne) is gebouwd door koning Karel V, en heeft in de achttiende eeuw definitief vorm gekregen onder Lodewijk XV en Lodewijk XVI. Lodewijk XIV en Lodewijk XV hielden er grote feesten. Ook Napoleon I en Napoleon III hielden er hof. In de Eerste Wereldoorlog was hier het Franse hoofdkwartier een tijd gevestigd. De voorkant is indrukwekkend. Het paleis is te bezichtigen en biedt naast een museum een aantal keizerlijke appartementen die ingericht zijn met originele meubels en een balzaal met glaskronen en decoraties die de overwinningen van Napoleon weergeven. In dit paleis bevindt zich het Musée de la Voiture et du Tourisme, met voertuigen uit de Romeinse tijd tot in de twintigste eeuw. Onder meer de elektrische torpedo-auto La Jamais Contente van Camille Jenatzystaat er tentoongesteld. Er zijn ook oude fietsen te bezichtigen. Het plein voor het kasteel is de startlocatie van de wielerklassieker Parijs-Roubaix. Omgeving In het park voor het kasteel liet Napoleon I voor zijn bruid Marie-Louise een prieel aanleggen van meer dan een kilometer lengte. Door de aanleg van de Avenue des Beaux-Monts liet hij dit park aansluiten bij het Forêt de Compiègne, een fraai bos met voornamelijk eiken en beuken. Vanaf Les Beaux-Monts heeft men prachtige vergezichten. Midden in het bos ligt het schilderachtige dorpje St.-Jean-aux-Bois. Bij Champlieu, aan de zuidrand van het bos, bevinden zich overblijfselen uit de Romeinse tijd. In Pierrefonds, aan de oostrand van het bos, ligt een groot kasteel, gebouwd door Lodewijk van Orléans (15e eeuw). Kardinaal de Richelieu liet dit kasteel ontmantelen; Napoleon III liet het door de bekende bouwmeester Viollet-le-Duc restaureren in een zeer romantische en sprookjesachtige stijl. De muren zijn 38 meter hoog en 6 meter dik. Dicht bij het kasteel ligt de Église St.-Sulpice met een koor van rond 1100. Rond Pierrefonds bevinden zich schilderachtige meertjes. Men kan een mooie tocht maken van Compiègne uit over de Beaux Monts en de Mont St.-Marc via de gehuchten Vivier-Frère-Robert en Vieux-Moulin langs het riviertje Rû de Berne naar Pierrefonds. Demografie Onderstaande figuur toont het verloop van het inwonertal (bron: INSEE-tellingen). Geografie De oppervlakte van Compiègne bedroeg op ; de bevolkingsdichtheid was toen inwoners per km². De stad ligt aan de samenvloeiing van de Aisne en de Oise. Verder zijn er enkele kleine heuvels zoals de Mont-Berny en de Mont-Chyprès. De onderstaande kaart toont de ligging van Compiègne met de belangrijkste infrastructuur en aangrenzende gemeenten. Sport Compiègne is drie keer etappeplaats geweest in de wielerkoers Ronde van Frankrijk. In 1980 won er de Fransman Jean-Louis Gauthier en in 2007 de Zwitser Fabian Cancellara. In 1981 was Compiègne alleen startplaats van een etappe. Daarnaast fungeert Compiègne sinds 1968 als vaste startplaats van de wielerklassieker Parijs-Roubaix. Stedenbanden Arona (Italië), sinds 1962 Bury Saint Edmunds (Verenigd Koninkrijk), sinds 1967 Elbląg (Polen), sinds 2002 Hoei (België), sinds 1959 Kiryat Tivon (Israël), sinds 1988 Landshut (Duitsland), sinds 1962 Raleigh (Verenigde Staten), sinds 1989 Shirakawa (Japan), sinds 1988 Vianden (Luxemburg), sinds 1964 Geboren in Compiègne Roscellinus van Compiègne (ca.1050-ca.1124), filosoof en theoloog Pierre d'Ailly (1351-1420), geestelijke, theoloog en kardinaal Albert Robida (1848-1926), schrijver en illustrator Daniel Boulanger (1922-2014), schrijver en scenarist René De Clercq (1945), veldrijder Christophe Capelle (1967), wielrenner Nolan Roux (1988), voetballer Marco da Silva (1992), voetballer Externe link Website van de gemeente Referenties
292
https://nl.wikipedia.org/wiki/Cobra%20%28kunst%29
Cobra (kunst)
De Cobra-groep was van 1948 tot 1951 een avant-gardebeweging van kunstenaars uit Denemarken, België en Nederland. De beweging werd op 8 november 1948 opgericht in het Café Notre-Dame in Parijs. De naam CoBrA is een acroniem van de hoofdsteden waar de oprichtende leden vandaan komen: Copenhague, Bruxelles en Amsterdam. Dit in het Frans, want dat was de voertaal van de beweging. Het was de belangrijkste internationale avant-gardebeweging in de kunst van Europa direct na de Tweede Wereldoorlog. Een aantal van haar schilderende leden, zoals de Belg Pierre Alechinsky, de Denen Asger Jorn en Carl-Henning Pedersen, de Zweed Uno Vallman en de Nederlanders Karel Appel, Constant en Corneille verwierven grote internationale bekendheid. De werkwijze en de maatschappelijke ideeën van deze groep zouden zich na 1951 verder ontwikkelen en een lange nawerking hebben in vele Europese landen. Ledenlijst van weleer Karel Appel (1921–2006) Pierre Alechinsky (1927) Else Alfelt (1910–1974) Jean-Michel Atlan (1913–1960) Ejler Bille (1910–2004) Pol Bury (1922–2005) Jacques Calonne (1930-2022) Hugo Claus (1929–2008) Corneille (1922–2010) Jacques Doucet (1924–1994) Lotti van der Gaag (1923–1999) William Gear (1915–1997) Stephen Gilbert (1910–2007) Svavar Guðnason (1909–1988) Henry Heerup (1907–1993) Edouard Jaguer (1924–2006) Asger Jorn (1914–1973) Aart Kemink (1914–2006) Lucebert (1924–1994) Ernest Mancoba (1904–2002) Sonja Ferlov (1911–1984) Jørgen Nash (1920–2004) Christian Dotremont (1922-1979) Jan Nieuwenhuys (1922–1986) Erik Ortvad (1917–2008) Pieter Ouborg (1893–1956) Carl-Henning Pedersen (1913–2007) Jean Raine (1927-1986) Bert Schierbeek (1918–1996) Max Walter Svanberg (1912–1994) Theo Wolvecamp (1925–1992) Uno Vallman (1913–2004) Serge Vandercam (1924–2005) Pas begin jaren zestig van de twintigste eeuw, toen enige voormalige Cobra-leden zich internationaal begonnen te profileren, waarbij zo nu en dan de term 'Cobra' viel, kreeg ook de beweging als zodanig meer bekendheid, zonder dat men nu precies wist wat zij inhield. Haar geschiedenis werd sindsdien uit het meest recente verleden opgediept. Werkwijze en maatschappijvisie (revolutionaire kunstpolitieke ideeën) De Cobra-kunstenaars wensten in hun werk een vrije, spontane uitdrukkingswijze te bereiken, waarbij zij terug wilden keren naar de bron van het scheppen. Zij lieten zich daarbij niet alleen inspireren door tekeningen en schilderijen van kinderen en geesteszieken, maar ook door het eigen handschrift als meest persoonlijke uiting en, daarop aansluitend, door oosterse kalligrafie. Daarnaast zagen zij de in het begin van de 20e eeuw werkende schilders Pablo Picasso, Paul Klee, Joan Miró en Wassily Kandinsky als hun grote voorgangers in de moderne kunst. Met hun spontane werkwijze en beïnvloed door de ideeën van Karl Marx richtten de theoretici van de groep, Jorn, Dotremont en Nieuwenhuys, zich op een nieuwe maatschappij, waarin de kunst niet alleen vóór iedereen zou zijn, maar ook dóór iedereen zou worden gemaakt. Wanneer eenmaal de esthetische normen van de klassenmaatschappij zouden zijn afgeworpen, zou de natuurlijke drang tot expressie los kunnen breken en een alomvattende volkskunst doen opbloeien. Kunst en leven zouden één worden. Ook het surrealisme was van fundamentele betekenis voor Cobra, hoewel men zich daar tevens tegen afzette. Zo bracht Jorn in het eerste nummer van Cobra onder meer naar voren, dat Cobra het psychisch automatisme van het surrealisme zou verruilen voor 'experiment en spontaniteit'. Voor hun werkwijze, waarin zij zich overgaven aan het materiaal dat zij onder handen hadden, vonden sommigen een bevestiging in de theorieën van de Franse filosoof-psycholoog Gaston Bachelard die de vier oerelementen - vuur, lucht, water, aarde – als de grote bron voor de menselijke inspiratie had aangewezen. De theoretici van Cobra meenden met die werkwijze én vanuit hun marxistische visie, de weg te openen voor de kunst van een komende maatschappij. Daarin zou iedereen in de gelegenheid zijn zich creatief te uiten, waardoor er een nieuwe volkskunst zou ontstaan. Hoewel de theoretici van de groep daar tegen waren, ontstond er binnen de kern van deze multidisciplinaire groep, vooral bij de schilders, door onderlinge beïnvloeding een Cobrataal of -stijl. Deze 'taal' ontwikkelde zich ook na het beëindigen van de beweging verder en had grote internationale invloed. Ook de idealistische maatschappelijke denkbeelden van Cobra vonden een voortzetting in weer nieuwe bewegingen. Beginfase met snelle verspreiding en lange nawerking De beweging werd opgericht in Parijs op 8 november 1948 met de ondertekening van het pamflet La cause était entendue. Mede door zware ziekte van zowel Jorn als Dotremont (beiden lagen met tuberculose in het sanatorium) kwam er reeds in 1951 een einde aan de internationale bijeenkomsten van deze kunstenaars. Echter niet enkel door ziekte maar ook door onderlinge ruzies en doordat de ideeën van deze beweging algemene ingang vonden en daarmee de revolutionaire bedoeling van de groep teniet werd gedaan. Toch had Jorn in Kopenhagen al Else Alfelt, Ejler Bille, Egill Jacobsen, Henry Heerup, Carl-Henning Pedersen en de schrijver Jørgen Nash onder Cobra samengebracht. Het Deense tijdschrift Helhesten had die kunstenaars al bijeengebracht tijdens de oorlogsjaren. Ook sloten de Deense schilders Erik Ortvad en Mogens Balle zich toen al, samen met de schrijver Uffe Harder, bij Cobra aan. In Brussel deden Dotremont en Joseph Noiret een beroep op hun surrealistisch-revolutionaire vrienden: de schrijver Marcel Havrenne en de schilders Pierre Alechinsky, Pol Bury, Louis Van Lint, de etnoloog Luc de Heusch en de musicus Jacques Calonne. De dichter Jean Raine werkte mee aan het Cobra-tijdschrift, aan de film Perséphone uit 1951 en aan de IIe Internationale tentoonstelling in datzelfde jaar in Luik. In Amsterdam vonden Anton Rooskens, Jan Nieuwenhuys, Constant Nieuwenhuys, Eugène Brands, Lucebert en Theo Wolvecamp elkaar en sloten zich kort daarop al aan bij Cobra. Zo kreeg Wolvecamp vroeg in 1948 contact met Corneille en Appel in Amsterdam, en werd hij door hen uitgenodigd om mee te doen met de tentoonstelling 'Schilders onder de Dertig', in Arti et Amicitiae, waar ook de werken hingen van genoemde schilders. Kort daarop zochten ze elkaar op; Wolvecamp vertelde later: 'Appel kwam op een dag naar me toe en zei: 'Je moet bij Constant thuis komen want we hebben een vergadering. We willen een groep oprichten van gelijkgerichte jongens.' In het najaar van 1948 werd de Experimentele groep opgericht. Later is Eugène Brands er bijgekomen' De beweging werd nog aangevuld met de Duitse kunstschilder Karl Otto Götz en zijn "Meta"-vrienden, de Japans-Amerikaanse sculpteur Shinkichi Tajiri, de Engelse schilder Stephen Gilbert, de Franse schilders Jean-Michel Atlan en Jacques Doucet en de schrijvers Édouard Jaguer en Michel Ragon. De kunstenaars van Cobra keerden zich vooral tegen elk esthetiserend academisme dat te zeer het intellectualisme benadrukte. Vandaar het voor de hand liggende tegengestelde: vorm, lijn en kleur zijn de weergave van een puur spontane actie waarbij de aanhangers niet aarzelden terug te grijpen op de zogenoemde primitieve kunst, zoals kindertekeningen en wat tegenwoordig outsider art wordt genoemd. In deze drie kunstuitingen zagen zij een overeenkomstige spontaniteit vanuit het naïeve karakter, naïef in de zin van ongeschoold, onwetend. De nauwelijks voorbije oorlog had daarbij, bij de meesten, een marxistisch bewustzijn teweeggebracht. Voorgeschiedenis Denemarken (Co-penhagen) De kiemen van Cobra liggen in Denemarken, waar al in de jaren dertig een verlangen opkwam naar een directe, spontane uiting in de schilderkunst vanuit het onbewuste. Onder aanvoering van de kunstenaar-theoreticus Ejler Bille ontstond er in 1934 een breuk in de in datzelfde jaar opgerichte surrealistische groep Linien, waarbij hij en zijn aanhangers zich afkeerden van het ‘orthodoxe surrealisme’ dat in een deel van de groep de boventoon voerde. Tegen 1939 leidde deze breuk in de kring rond Bille tot een spontaan expressionistische schilderwijze, waarvoor het Duitse expressionisme van grote betekenis was. Het was Egill Jacobsen, die zich, na een reeks op het werk van Picasso geïnspireerde masker-schilderijen, eind 1938 in zijn werk Obhobning (Opeenstapeling) plotseling volledig overgaf aan de verf, die hij liet druipen en spatten. Dit betekende een belangrijke impuls voor de kunstenaars uit deze kring die elk op eigen wijze de spontaniteit bevochten. Tot hen behoorden de schilders Carl-Henning Pedersen, Else Alfelt, Asger Jorn en de beeldhouwer-schilder Henry Heerup, voorts de meer bedachtzaam werkende beeldhouwers Sonja Ferlov en Erik Thommesen, terwijl wat later ook de schilder Erik Ortvad en de IJslandse schilder Svavar Gudnason zich bij hen zouden voegen. Ook de zwarte Zuid-Afrikaanse schilder Ernest Mancoba, die in 1942 in Parijs met Ferlov trouwde, kan tot hen gerekend worden. Deze kunstenaars, die allen in meerdere of mindere mate deel hebben genomen aan Cobra, en die om de fantasiewezens die in het werk van een aantal van hen ontstonden ook wel ‘mythe scheppende kunstenaars’ werden genoemd, exposeerden sinds 1940 in de tentoonstellingsvereniging Høst (Oogst). Zij werden daarom ook wel als ‘de Høst-groep’ beschouwd. Ook raakten enkele schrijvers bij hun groep betrokken, onder andere Jørgen Nash (broer van Asger Jorn) en Uffe Harder. Asger Jorn nam het initiatief tot de uitgave van een tijdschrift onder de naam Helhesten (Het Hellepaard, 1941-1944), waarvoor de surrealistische tijdschriften Cahiers d’Art en Minotaure het grote voorbeeld waren. In Helhesten kwamen in feite al alle onderwerpen aan bod die later in Cobra van belang zouden worden, zoals de kindertekening, etnische kunst en het werk van Paul Klee. In hun teksten zowel in dit tijdschrift als in de Høst-catalogi, komt men ook het ideaal tegen dat zij koesterden van een vrije creativiteit voor iedereen met als gevolg een nieuwe volkskunst. Al gedurende de oorlog en vlak daarna kwamen deze kunstenaars er ook toe gezamenlijk wanden te beschilderen, wat even later bij uitstek een kenmerk zou worden van de Cobra-beweging. Na de bevrijding was het Jorn die de behoefte voelde om de bijzondere ontwikkeling in de Deense moderne kunst naar buiten te brengen en contact te zoeken met kunstenaars in andere landen. Met het plan een internationaal tijdschrift tot stand te brengen reisde hij in 1946 naar Parijs waar hij in het najaar de Nederlandse schilder Constant Nieuwenhuys ontmoette. In de loop van 1947 kwam hij daar ook in contact met de Belgische dichter Christian Dotremont. België (Br-ussel) In België zou de bijdrage aan Cobra voornamelijk afkomstig zijn uit de verschillende in dat land al sinds 1925 bestaande groeperingen van een belangrijke surrealistische beweging. Deze telde, naast onder meer de bekende schilders René Magritte en Paul Delvaux, vooral een groot aantal schrijvers. De dichter-schrijver, later ook beeldend kunstenaar Christian Dotremont, die zich vanaf 1940 met het surrealisme verbonden voelde, en die later een centrale rol in de Cobra-beweging zou spelen, nam in 1947 het initiatief tot de oprichting van Le Surréalisme Revolutionnaire (Het Revolutionaire Surrealisme). Deze beweging, waarvan ook een Franse pendant ontstond, zette zich weer actief in voor een combinatie van surrealisme en communisme, dit in oppositie tegen de grote leider van het surrealisme, de schrijver André Breton. Die combinatie was aan Breton al begin jaren dertig onmogelijk gebleken. Aanleiding tot het ontstaan van Cobra werd een onenigheid tussen de Belgische en Franse afdeling van de door Dotremont opgerichte nieuwe beweging. Op een in dat kader door deze beweging van 5 tot 7 november 1948 in Parijs georganiseerde conferentie delibereerden een aantal uit verschillende landen afkomstige avant-gardegroepen over ‘hoe het nu verder moest met de avant-garde’. Nederland (A-msterdam) De Nederlandse kunstenaars die zich bij Cobra zouden aansluiten waren gemiddeld zo’n tien jaar jonger dan hun Deense collega’s. In veel mindere mate dan dezen hadden zij zich op de hoogte kunnen stellen van de nieuwste ontwikkelingen in de kunst. Niet alleen het surrealisme, maar ook het dadaïsme was in Nederland zo goed als onopgemerkt gebleven. Ook de belangrijke Nederlandse avant-gardistische beweging De Stijl had in eigen land slechts in zeer kleine kring enige weerklank gevonden. De Duitse bezetting maakte het provincialistische isolement van de Nederlandse kunstwereld volledig. Het kunstleven werd tijdens de oorlogsjaren in het keurslijf geperst van de alles regelende Kultuurkamer, die naar analogie van de Duitse Kulturkammer speciaal in Nederland werd ingesteld, daar dit land werd beschouwd als vanouds behorend tot het Groot-Germaanse Rijk. Direct na de oorlog trokken Karel Appel en Corneille, die elkaar tijdens de oorlog hadden leren kennen op de Amsterdamse Rijksacademie, de grens over, onder meer naar Parijs. Geconfronteerd met het werk van kunstenaars als Picasso, Miró, Paul Klee en Jean Dubuffet, stortten zij zich vanaf 1947 in een steeds vrijer experiment. Terwijl Constant, die zij eind 1947 leerden kennen, al in 1946, na zijn contact met Jorn, grimmige fantasiewezens tevoorschijn riep in de verf, kwamen Appel en Corneille in de winter van 1947-’48 tot een eerste aanzet van een eigen primitivistische uitdrukkingswijze. Ook de overige kunstenaars die zich bij hen aan zouden sluiten waagden zich in die jaren al op een meer experimenteel pad. Dat waren Theo Wolvecamp, Anton Rooskens, Jan Nieuwenhuys (de broer van Constant) en Eugène Brands. De laatste had op zichzelf al in 1938 abstractie en surrealisme leren kennen en experimenteerde daar sindsdien mee. Op 16 juli 1948 werd door deze kunstenaars ten huize van Constant de Experimentele Groep in Holland opgericht. In september verscheen het eerste nummer van Reflex, het orgaan van de groep. In het daarin opgenomen manifest van de hand van Constant werd helderder dan ooit gedurende het bestaan van de Cobra zou gebeuren geformuleerd wat deze beweging nastreefde. In het najaar van 1948 sloten zich nog drie dichters bij hen aan: Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar en de eveneens tekenende en schilderende Lucebert. Zij waren prominente vertegenwoordigers van een beweging van Nederlandse dichters die in die jaren opkwam en die zich, naar analogie van de experimentele beeldende kunstenaars, aanduidden als experimentelen, en daarnaast als Vijftigers. Van veel betekenis voor deze jonge Nederlandse kunstenaars was, dat Willem Sandberg, die in 1945 directeur was geworden van het Stedelijk Museum in Amsterdam, in die naoorlogse jaren het verstarde kunstklimaat in Nederland poogde te doorbreken met tentoonstellingen van Braque, Picasso, Henri Matisse en Paul Klee. Ondertussen speurde hij naar jong talent, waarbij zijn oog al in de jaren 1946-’47 viel op kunstenaars die zich later onder de vlag van Cobra schaarden. Oprichting Vanuit verschillende achtergronden kwamen deze Belgen, Denen en Nederlanders er toe op 8 november 1948 in het Café de l’Hotel Notre Dame in Parijs de Cobragroep op te richten. Wars van alle getheoretiseer scheidden zij zich daarmee af van de door de Belgisch-Franse revolutionair-surrealistische beweging georganiseerde conferentie over de avant-garde. Aanwezig daarbij waren de Deense schilder Asger Jorn, de Belgische schrijvers Christian Dotremont en Joseph Noiret en de Nederlandse schilders Karel Appel, Constant en Corneille. Zij wilden samenwerken in de praktijk, zoals zij duidelijk maakten in hun korte oprichtingsverklaring. Buiten alle gelijkgestemde denkbeelden die zij bij elkaar vonden en de grote verwantschap in hun werk, werd het meest opvallende kenmerk van de groep in haar korte bestaan dan ook de enthousiaste samenwerking. Deze kwam naar voren in het tijdschrift Cobra en verdere Cobrapublicaties die zij verzorgden, in de tentoonstellingen die zij organiseerden, en bovenal in het gemeenschappelijk maken van wandschilderingen en kunstwerken, waarbij vaak schrift en beeld dooreen werden gemengd in de zogenaamde ‘peintures-mots’ (woordschilderingen). Tentoonstellingen Direct nadat Cobra was opgericht, trokken Karel Appel, Constant en Corneille naar Kopenhagen om daar deel te nemen aan de jaarlijkse Høst-tentoonstelling. Over het werk van de Denen dat zij daar zagen schreef Corneille: "Het leven kent emoties die altijd bijblijven, en het eerste aanschouwen van die schilderijen gaf ons een dergelijke sensatie". Naast de kleinere tentoonstellingen die in de drie jaar van haar bestaan door de groep werden georganiseerd, vonden er twee grote internationale Cobra-tentoonstellingen plaats. Ie Internationale Tentoonstelling van Experimentele Kunst (Cobra) De eerste tentoonstelling, van 3 tot 28 november 1949 in het Stedelijk Museum in Amsterdam, vormde het absolute hoogtepunt van de beweging. Aan directeur Willem Sandberg, die op de uitkijk stond naar nieuwe ontwikkelingen in de kunst, was al in 1946 het werk van Eugène Brands opgevallen. Een aan Brands beloofde tentoonstelling groeide nu in enkele jaren uit tot een internationale expositie van de groep. Daar er inmiddels uit vele andere landen dan de drie oorspronkelijke kunstenaars tot de beweging waren toegetreden, werd de beweging nu omgedoopt tot Internationale van Experimentele Kunstenaars. De kern van de tentoonstelling werd gevormd door de bijna in hun geheel aanwezige Deense- en Nederlandse experimentele groepen. Uit België was de schilder Pierre Alechinsky, die dat jaar tot de groep was toegetreden, de enige deelnemer. Uit Duitsland nam schilder Karl Otto Götz deel samen met zes jonge Duitse schilders; uit Engeland de schilders Stephen Gilbert en William Gear; uit Frankrijk de schilders Jacques Doucet en Jean-Michel Atlan; uit Tsjecho-Slowakije de schilder Joseph Istler ; uit Amerika de Japans-Amerikaanse beeldhouwer Shinkichi Tajiri; uit Zweden de schilder Anders Österlin, een van de drie leden van de Zweedse groep Imaginisterna (de Imaginisten) waarmee Cobra in contact stond (de overige twee waren Carl Otto Hultén en Max Walter Svanberg); en uit Zwitserland de uit Transsylvanië (Hongarije) afkomstige Zoltan Kemeny en zijn vrouw Madeleine Szemere Kemeny. Het vierde nummer van het tijdschrift Cobra, dat door de Nederlandse groep werd verzorgd, diende als catalogus bij de tentoonstelling. Op het omslag werd uit een geopende mond een forse tong tegen de lezer uitgestoken. De tentoonstelling, die op originele wijze werd ingericht door de architect Aldo van Eyck, verwekte grote opschudding onder het Nederlandse publiek. Vooral de rel, twee dagen na de opening, naar aanleiding van een voordrachtsavond van de dichters, werd in de kranten opgeblazen tot een enorm schandaal: "Waanzin tot kunst verheven" kon men onder meer lezen. Het gevolg was dat de tentoonstelling zeer druk werd bezocht. IIe Internationale Tentoonstelling van Experimentele Kunst De IIe Exposition Internationale d’Art Experimental (Tweede Internationale Expositie van Experimentele Kunst), die van 6 oktober tot 6 november 1951 plaatsvond in het Paleis van Schone Kunsten in Luik, was zo mogelijk nog groter dan de eerste. Er namen nu meer kunstenaars uit België deel, zoals Jan Cox, Louis Van Lint, Pol Bury, Georges Collignon en Raoul Ubac, met wie men een bepaald contact had. Ook werd er nu werk geëxposeerd van bewonderde, al beroemde voorgangers zoals Joan Miró, Jean Bazaine en Alberto Giacometti, waardoor deze tentoonstelling een ander karakter kreeg en niet meer uitsluitend een presentatie was van de Cobragroep. Deze tentoonstelling, die voornamelijk door Alechinsky werd georganiseerd, betekende tevens het einde van het begin van Cobra. In het kader van deze tentoonstelling werd in Luik een ‘Petit Festival du Film Expérimental et Abstrait’ gehouden, georganiseerd door de cineast, later schilder, Jean Raine. In samenwerking met deze was er in de loop van 1950 door de etnoloog-cineast Luc de Heusch (die wel het pseudoniem Luc Zangrie gebruikte en die evenals Raine in nauw contact stond met Cobra) zelfs een ‘Cobrafilm’ gemaakt, getiteld Perséphone. Publicaties Het tijdschrift Cobra, in opzet vergelijkbaar met Helhesten, werd de spil van de beweging. Met acht nummers in totaal (nummer 8/9 bleef in zijn voorbereidingen steken) werd dit blad vanaf begin 1949 in de verschillende betrokken landen verzorgd, maar voornamelijk in Brussel, waar de hoofdredacteur Dotremont zetelde. Het veelzijdige en wat chaotische karakter van de beweging werd hier weerspiegeld in een allegaartje aan manifesten, verslagen, proza en poëzie, en beschouwingen over onderwerpen als volkskunst, magische symbolen, het schrift, de experimentele film (vooral in België had men contact met vertegenwoordigers daarvan) en de theorieën van de beweging over de plaats van de kunst in de maatschappij. Dotremont stelde het blad tevens open voor een aantal bijdragen van uit de surrealistische hoek in België afkomstige schrijvers. Dat waren onder meer de dichters Marcelle Havrenne, Paul Colinet en de architect-tekenaar-dichter Paul Bourgoignie en de fotograaf-schilder-beeldhouwer Raoul Ubac, de schilder-beeldhouwer Pol Bury en de musicus-beeldend kunstenaar Jacques Calonne; voorts de Vlaamse dichter-schrijver en tevens schilderende Hugo Claus. Daarnaast hadden de prominente Franse kunstcritici-schrijvers Edouard Jaguer en Michel Ragon een grote inbreng in het blad Cobra en andere publicaties van de groep. Voorts gaf de groep het mededelingenblad Le Petit Cobra uit, waarin internationaal contact werd gehouden met verwante avant-gardebewegingen; een uit losse velletjes bestaande Tout Petit Cobra; een uit vijftien deeltjes bestaande ‘eerste reeks’ van de Bibliothèque de Cobra, met biografietjes over afzonderlijke kunstenaars van de groep, en een aantal boekjes waarin schrift en beeld dooreen werden gemengd of naast elkaar stonden. Andere gemeenschappelijke werken De zogenaamde ‘Rencontres de Bregnerød’ (de Bregnerød-ontmoetingen), die in augustus-september 1949 in Denemarken plaatsvonden, zou men de verwezenlijking kunnen noemen van de verlangens en idealen die er in de Cobrabeweging leefden. Jorn had in het vlak bij Kopenhagen gelegen plaatsje Bregnerød voor een maand van een groep jonge architecten een huis gehuurd tegen de belofte het van binnen te decoreren. Als één grote familie woonden en werkten zij daar samen, en beschilderden ook met medewerking van vrouwen en kinderen de wanden en de inventaris van dit huis. Nog verschillende malen werden op deze manier wanden van huizen gemeenschappelijk beschilderd. Zo trokken Karel Appel, Constant en Corneille eind 1949 naar Midden-Jutland waar zij, in de buurt van Silkeborg, het huis van een vriend van Jorn, de forellenkweker Erk Nyholm, van binnen beschilderden met hun fantasiedieren. Ook kwamen zij er toe een werkje in geometrische trant van de Deense schilder Richard Mortensen te 'verbeteren'. Het resultaat was een zogenaamde ‘modification’, zoals Jorn er in later jaren zoveel zou maken over oude op vlooienmarkten gekochte doekjes. Het op deze wijze samenwerken werd een speciaal kenmerk van Cobra. Dit betrof niet alleen schilders, maar in het bijzonder schilders en dichters, waarbij spontaan op één doek of één papier woord en beeld dooreen werden geweven. Vooral Dotremont maakte vele woordschilderingen met verschillende van zijn schilderende Cobravrienden, in het bijzonder met Jorn. Ook in Nederland ontstond een dergelijke vorm van samenwerking tussen schilders en dichters, zoals die van Constant en Gerrit Kouwenaar in het boekje Goede morgen haan. In de loop van 1949 werden de ‘Ateliers du Marais’ in de oude binnenstad van Brussel een brandpunt van Cobra-activiteiten. Dit pand in de rue du Marais, dat door Alechinsky met een aantal akademie-vrienden was gehuurd werd benoemd tot ‘Het Cobrahuis.’ Op de zolder stond een litho-pers waarop onder meer litho’s voor de Belgische Cobra-nummers werden gedrukt. De Belgische fotograaf, later schilder Serge Vandercam en de Belgische beeldhouwer-slotenmaker Reinhoud d’Haese (kunstenaarsnaam ‘Reinhoud’) werden via dit huis bij Cobra betrokken. Cobrataal De onderlinge beïnvloeding leidde in de Cobrajaren in het bijzonder in het werk van de kern van de groep tot een herkenbaar Cobra-idioom. Deze beeldende ‘Cobrataal’ was vooral het resultaat van invloed die de wat oudere Deense schilders Jacobsen, Pedersen en Jorn uitoefenden op Appel, Constant en Corneille. Dit idioom bestaat uit kleurvlekken die meestal worden samengebonden door enkele stevige korte lijnen of meerdere slingerende lijnen. Hieruit ontstaan door aanduidingen van ogen en monden enkele grote of een wereld van vele kleine fantasiewezens. Dit kan men ook aantreffen in het werk van andere leden van de groep, en het kan voorts gesignaleerd worden in de beeldhouwwerken, keramiek en assemblages die door velen in de groep werden gemaakt. Daarnaast is het werk van verschillende van de kunstenaars die na de oprichting bij Cobra betrokken raakten in bepaalde opzichten verwant te noemen aan dit idioom, zoals dat van Doucet en Atlan, Gilbert, en Zoltan en Madeleine Kemeny. Het einde van het kortstondige samenwerkingsverband CoBrA Mede door de ernstige ziekte van zowel Jorn als Dotremont, beiden lagen met tuberculose in het sanatorium in Silkeborg, kwam er reeds in 1951 een eind aan deze kunstzinnige vereniging. Echter niet alleen door ziekten, maar ook doordat haar leden steeds meer los van elkaar hun eigen weg gingen en er wrijvingen tussen hen waren ontstaan, had Cobra al in 1951 haar bestaansreden verloren. Het tiende nummer van het tijdschrift Cobra, dat dienstdeed als catalogus bij de IIe Internationale Tentoonstelling van Experimentele Kunst in Luik, werd bewust door Alechinsky het laatste nummer genoemd. Sinds de zomer van 1951 lag Jorn in het sanatorium van Silkeborg. Dotremont werd november van dat jaar in hetzelfde sanatorium opgenomen. "Ongetwijfeld hebben we de zaken ineens willen afkappen in plaats van te wachten op een explosie in de toekomst", schreef Dotremont later. Het vervolg van CoBrA na 1951 Beeldende kunst De in de schilderkunst ontstane 'Cobrataal' zette zich in het werk van speciaal Jorn en Appel voort, waarbij deze taal in de loop van 1954 wel een geleidelijke verandering onderging. Vlek en lijn vloeiden samen. In de nu met grote heftigheid opgebrachte verf verschijnen geen kinderlijke fantasiewezens meer, maar grimmige demonen of dreigende mens-beest-wezens. Soms naderden zij hierbij dicht de abstractie. 'Ik werk met de oercellen waaruit het leven zelf ontstond', schreef Jorn in 1950 aan Constant. En: '[..] wij moeten ons zelf als dier (bêtes humaines) beschouwen. Dat is onze weg.' Kunstenaars uit de verschillende bij Cobra betrokken landen haakten hier in de loop van de jaren vijftig op in met hun werk. Dat waren in Nederland Wolvecamp, Rooskens, Brands en Lucebert. In de tweede helft van de jaren zestig verscheen in het werk van een aantal van deze kunstenaars, mogelijk door de grote aandacht die de oorspronkelijke Cobra-beweging begon te krijgen, weer een duidelijk omlijnde figuratie van fantasiewezens. Dit was het geval bij Appel, Corneille en Rooskens. In Parijs, waar begin jaren vijftig vele van de Nederlandse experimentele schilders en dichters verbleven, ontstonden nog verschillende resultaten van samenwerking in de vorm van kleine boekjes. Ook de Vlaamse dichter, schrijver en tevens schilderende Hugo Claus, die tot de Nederlandse experimentele dichters werd gerekend en zijdelings in contact met Cobra had gestaan, was daar actief bij betrokken. In België, waar Cobra vanaf 1956 weer springlevend werd verklaard vanuit het nieuwe in Brussel opgezette kunstcentrum Taptoe, was het in de eerste plaats Alechinsky die op de nieuwe ontwikkeling in het werk van Jorn en Appel inhaakte, waarnaast ook de invloed van de Japanse kalligrafie in zijn werk een grote rol speelde. Maar ook Vandercam en Raine, die zich beiden tot schilder ontpopten, sloten aan bij de nieuwe ontwikkeling van de ‘Cobrataal’. Dotremont werd vanaf circa 1958 weer gegrepen door de lust tot samenwerken in de 'peinture-mot', wat hij onder meer veelvuldig deed met Alechinsky en de sinds 1949 in de Cobrakring opgenomen Deense schilder Mogens Balle. In Denemarken waren het Jacobsen en Pedersen die in hun werk de wereld van fantasiewezens verder ontwikkelden, zonder over te gaan tot de dramatische heftigheid van Jorn en Appel. Ook in het werk van de bij Cobra betrokken beeldhouwers en in de driedimensionale uitingen van de schilders in keramiek en assemblages zijn kenmerken van het ‘Cobra-idioom terug te vinden. Zo kan men Rheinhoud en Tajiri met hun heel uiteenlopende fantasiewezens van metaal met de mythewereld van Cobra associëren. Dit kan men ook zeggen van de beeldhouwster-schilderes Lotti van der Gaag (1923-1999), die eind 1950 tussen Appel en Corneille in Parijs woonde in de Rue Santeuil, met haar fantasiewezens van klei die zij vanaf 1948 maakte. Hoewel zij nooit deelnam aan een Cobra-manifestatie wordt zij in Nederland met haar beeldhouwwerk tot de experimentelen gerekend. Van de Deense beeldhouwer Robert Jacobsen, die tijdens de oorlog tot de groep rond Helhesten hoorde, is eveneens de wereld van mythische poppen, die hij na de oorlog uit metaalafval laste, tot de Cobra-familie te rekenen. Om het geometrische werk dat hij daarnaast maakte werd hij echter door de groep gemeden. Speciaal in Duitsland kende Cobra een soort vervolg in de kunst van de sterk onder de invloed van Jorn en ook van Appel staande Gruppe Spur (1958-1965), met onder meer de kunstenaars HP Zimmer en Heimrad Prem. Deze zich in München concentrerende beweging zou met de uit haar voortkomende groepen 'Wir', 'Geflecht' en 'Kollektiv Herzogstrasse' mede de basis vormen waarop het nieuwe expressionisme van de jaren tachtig in Duitsland kon ontstaan. Internationale inlijving van de ‘Cobrataal’ De latere ontwikkeling van de 'Cobrataal' in de schilderkunst zou internationaal ingelijfd worden in de zogenaamde 'Art Informel' of wel 'Informele kunst'. Dit is een van de namen die de Parijse kunstpromotor Michel Tapié in 1951 gaf aan de door hem gesignaleerde stroming van internationaal om zich heen grijpende abstractie. Hij benoemde deze ook met de term ‘Art Autre’ (een ander soort kunst). De term 'Informele Kunst' vond nadien algemeen toepassing in de kunstgeschiedenis. Ook het Amerikaanse abstract expressionisme rekende Tapié daartoe. Tussen het Amerikaanse abstract expressionisme en de schilders van Cobra valt trouwens een duidelijke parallel te constateren. Ook een aantal van deze Amerikanen kende gedurende en direct na de oorlog een 'mythische' periode in hun werk, waarbij ook 'magische tekens' werden toegepast. Rond 1948 werden zij pas echt abstract. De Cobrakunstenaars werden nooit geheel abstract, maar behielden in hun werk, hoewel soms heel vaag, de herinnering aan fantasiewezens. Voortbestaan van Cobra's maatschappelijke idealen Ook wat haar idealen over kunst en maatschappij betreft eindigde de Cobra-beweging niet na 1951. Het was in het bijzonder Jorn, die al de oprichter van Helhesten was geweest, die na Cobra kwam tot de oprichting van nieuwe bewegingen waarin de ideeën van Cobra weer in een andere vorm een voortzetting vonden. Zo was hij in 1953, in oppositie tegen het functionalisme in de architectuur, oprichter van Le Mouvement pour un Bauhaus Imaginiste (M.I.B.I.; De beweging voor een Bauhaus van de verbeelding). Deze beweging, die tot 1957 heeft bestaan, speelde zich voornamelijk af in het Italiaanse kustplaatsje Albisola, waar geïnspireerd door Jorn, in 1954 en '55 Cobra-achtige gemeenschappelijke keramiek-experimenten plaatsvonden met onder meer de oud-Cobraleden Appel en Corneille. Jorn stond hier in contact met de schilder Enrico Baj, een van de leden van de in 1952 in Milaan ontstane, deels op Cobra geïnspireerde, Italiaanse avant-gardegroep Arte Nucleare. In 1957 ging de M.I.B.I. op in de Internationale Situationiste (I.S., Situationistische Internationale) bij de oprichting waarvan Jorn was betrokken, maar waarvan de Franse schrijver Guy Debord de voornaamste initiatiefnemer was. Constant sloot zich wat later aan. Rond 1960 werd de Nederlandse schilderes Jacqueline de Jongh lid van de I.S. Haar werk staat in die tijd duidelijk in het teken van de latere ontwikkeling van het Cobra-jargon. In diezelfde tijd zou de I.S. echter zozeer politiseren dat vele kunstenaars haar verlieten. De I.S., die in 1968 mede de aanzet gaf tot de studentenopstand in Parijs, zou grote internationale verbreiding kennen tot zij in 1972 doodbloedde. Met op de achtergrond deze bewegingen 'M.I.B.I' en 'I.S' ontwikkelde Constant, vanuit metaalconstructies die hij vervaardigde, en vanuit zijn ideeën over een toekomstige maatschappij, tussen 1956 en 1969 zijn maquettes voor een visionaire, wereldomspannende 'stad' New Babylon. De mens zou in die toekomst zijn tijd spelend ofwel creatief door kunnen brengen aangezien de herhaalbare arbeid, zoals Karl Marx en Friedrich Engels al in Die deutsche Ideologie (1845-1847) hadden voorspeld, verricht zou worden door machines. Met deze maquettes zou Constant van grote invloed zijn in de wereld van de architectuur. Cobra-kunstenaars kijken terug op CoBrA Hieronder staan een aantal reacties van de betrokken kunstenaars - hoe zij achteraf terugkeken op de Cobra-beweging waarvan ze zelf actief deel uitmaakten. Corneille 'CoBrA is voorbij, maar de periode is me nog altijd dierbaar. Het is de laatste echte groep die de kunstgeschiedenis heeft voortgebracht. We exposeerden samen, discussieerden samen, en ruzieden samen: zulke dingen vergeet je niet meer.' Theo Wolvecamp '..eigenlijk is de CoBrA-beweging nooit opgehouden. Het was een beweging die bestond uit verschillende individuen met een gemeenschappelijke band.. waar die band uit bestond? Het experiment.. .Wat ze met die kindertekeningen deden en wat ze daar over zeiden. Doe me een lol. Dat is toch waanzin. Daar heb ik nooit in geloofd. Het was [wel] een geloof in de fantasie als bron van een spontaan menselijk gevoel. Ik werkte in 1947 vanuit de improvisatie, maar ik was niet de enige die dat deed in de CoBrA-beweging.. .CoBrA heeft zich nooit afgezet tegen het surrealisme van bijvoorbeeld Mirò; waar Dotremont en met hem CoBrA zich tegen afzetten was het intellectuele en verhalende surrealisme van schilders als Salvador Dali en René Magritte. Dat is voor mij geen surrealisme. Het surrealistische uitgangspunt is.. ..wat wij dan het psychisch automatisme noemen.. ..dat heeft CoBrA ook overgenomen.' Cobra-collecties Over de hele wereld, maar vooral in vele Europese landen werd door de musea en door vele particuliere collectioneurs werk van Cobrakunstenaars aangekocht. Grote Cobra-collecties bevinden zich in Nederland in het Cobra Museum voor Moderne Kunst in Amstelveen, en in het Stedelijk Museum van Amsterdam en Stedelijk Museum Schiedam. In Denemarken in Museum Jorn in Silkeborg; het Nordjyllands Kunstmuseum in Aalborg; het Statensmuseum for Kunst en het Arken Museum of Modern Art, beide in Kopenhagen, en het Louisiana Museum of Modern Art in Humlebæk. In België in het Museum voor Moderne Kunst, onderdeel van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel; in Duitsland in de Kunsthalle van Emden, en in de VS in het Museum of Art (MOA/FL), Fort Lauderdale, Florida. In Bratislava heeft de Nederlander Gerard Meulensteen een museum van de moderne kunst met veel werk van Cobra laten bouwen nadat hij het bedrijf Neways had verkocht. Literatuur Stokvis, W. (2007) Cobra AbC Nijmegen: BnM uitgevers. Klee und Cobra. Ein Kinderspiel. Hrsg. Zentrum Paul Klee, Bern. Hatje Cantz Verlag, Ostfildern, 2011 Externe link Cobra Museum voor Moderne Kunst - achtergrondinformatie over de Cobra-beweging Abstracte kunst Kunststroming Moderne kunst Schilderkunst van de 20e eeuw
293
https://nl.wikipedia.org/wiki/Charter%20van%20Quaregnon
Charter van Quaregnon
In België verliepen de verkiezingen van 1894 voor het eerst volgens het stelsel van het meervoudig kiesrecht. Dit betekende voor de Belgische Werkliedenpartij, dat voor het eerst de arbeiders mochten gaan stemmen en dat het voor de partij, tien jaar na haar stichting, mogelijk werd een aantal vertegenwoordigers naar het parlement te sturen. Met een doctrinair charter wilde men de kiezers het programma van de socialistische partij presenteren. Uit een veelheid van ideeën puurde de Brusselse jurist Emile Vandervelde de stelling, die werd aangenomen op het Paascongres van de partij, te Quaregnon, op 25-26 maart 1894, als het Charter van Quaregnon. De rijkdommen in het algemeen, en de voortbrengingsmiddelen in het bijzonder, zijn of natuurlijke bestanddelen, of de vrucht van de handen- of de hoofdarbeid der vorige geslachten, zowel als van het huidige geslacht; bijgevolg moeten zij beschouwd worden als het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Slechts om reden van maatschappelijk nut en met het doel aan elk menselijk wezen zo veel mogelijk vrijheid en welzijn te verschaffen, kunnen afzonderlijke mensen of groepen het recht hebben over dat erfgoed te beschikken. De verwezenlijking van dit ideaal brengt natuurlijk de verdwijning mee van het kapitalistisch stelsel, dat de maatschappij in twee noodzakelijk vijandige klassen verdeelt: de ene die zonder werken van de eigendom kan genieten; de andere die verplicht is een deel harer voortbrenging aan de bezittende klasse af te staan. De arbeiders kunnen hun volkomen vrijmaking maar verwachten van de afschaffing der klassen en van een grondige hervorming van de maatschappij. Die hervorming zal niet uitsluitend ten voordele zijn van het proletariaat, maar van de gehele mensheid; daar zij echter strijdig is met de onmiddellijke belangen van de bezittende stand, moet de ontvoogding der arbeiders grotendeels het werk van de arbeiders zelf zijn. Op stoffelijk vlak moeten zij voor doel hebben zich het vrije en kosteloos gebruik van alle voortbrengingsmiddelen te verzekeren. Die uitslag kan maar verkregen worden in een maatschappij waar het gezamenlijk werk meer en meer in de plaats komt van het afzonderlijk werk, dat is, door het collectief of gezamenlijk gebruik der natuurlijke rijkdommen en der voortbrengingsmiddelen De omvorming van het kapitalistisch stelsel in een collectivistisch stelsel moet natuurlijk vergezeld zijn van hiermede samenhangende omvormingen: op zedelijk gebied, door het ontwikkelen van de naastenliefde en het betrachten van de solidariteit. op staatkundig gebied, door het omvormen van de staat in een beheer van zaken. Het socialisme moet dus tegelijk de stoffelijke, zedelijke en politieke ontvoogding der arbeiders betrachten. Niettemin moet de stoffelijke omvorming het hoofddoel zijn, want de samentrekking der kapitalen in de handen van enkele klassen maakt de grondslag uit van al de andere vormen zijnder overheersing. Het Charter van Quaregnon trotseerde, als doctrinaire basistekst voor de Belgische socialisten, de tijd en twee wereldoorlogen. Pas na 1979, toen de Belgische Socialistische Partij (BSP) uiteenviel in een Nederlandstalige SP en een Franstalige PS, werd de ruimte gecreëerd voor nieuwere geëvolueerde teksten. Manifest Geschiedenis van België in de 19e eeuw 1894 Quaregnon BWP
295
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constant%20Permeke
Constant Permeke
Constant Permeke (Antwerpen, 31 juli 1886 – Oostende, 4 januari 1952) was een Belgisch expressionistisch kunstschilder en beeldhouwer. Hij wordt gezien als belangrijkste vertegenwoordiger van het Vlaamse expressionisme. Hij is het meest bekend om zijn sterke en plechtige afbeeldingen van zeelieden en vissers met hun vrouwen. Levensloop Jeugd Zijn vader Henri Permeke was afkomstig van Poperinge maar had aan de academie van Brussel gestudeerd en was een verdienstelijk landschapsschilder; daarnaast was hij restaurateur van schilderijen. Constant kreeg dan ook zijn eerste kunstonderricht van hem en hielp mee met restaureren, waarmee hij veel technische vaardigheid opdeed. In 1891 koos de vader met zijn boot Artis Amor en zijn gezin het zeegat, om ten slotte in 1892 aan te leggen in Oostende en er verder te blijven. In 1897 werd zijn vader er de eerste conservator van het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten. De confrontatie met de Noordzee zou Constant Permeke aan de Vlaamse polders binden (hij zou sterven in zijn huis "Vier Winden" te Jabbeke waar hij met zijn gezin sinds 1930 woonde). In zijn Oostendse jeugd liep Permeke van 1903 tot 1906 academie te Brugge, maar veel stak hij er niet op. Een van zijn medeleerlingen was Achiel Van Sassenbrouck. In 1905 maakte hij in het Kursaal van Oostende kennis met het werk van Eugène Laermans en Jakob Smits; hij bewonderde eerst echter vooral Emile Claus. Pas later zouden de andere twee schilders een thematische inspiratiebron voor hem vormen. Legerdienst In 1906 verbleef hij te Gent, voor zijn militaire dienstplicht. Hij liet zich daar inschrijven aan de academie en werd ingedeeld bij de "Universitaire Compagnie", waardoor hij avondlessen kon blijven volgen en een zekere vrijheid kreeg om vriendschap te sluiten met belangrijke figuren als Frits Van den Berghe, Gustave De Smet, Henri Puvrez, Léon De Smet, de kunst-historicus André de Ridder en de criticus Paul Gustaaf Van Hecke. Sterk onder de invloed van "de prins van het Vlaamse luminisme" Emile Claus, die te Astene verbleef, en aangetrokken door de bekendheid van de eerste Latemse kunstenaarskolonie, rond Albijn Van den Abeele, vestigde de groep vrienden zich te Sint-Martens-Latem. Oostende In maart 1908 mocht Permeke uit het leger en keerde hij terug naar Oostende. Ook Gust De Smet kwam naar Oostende, en het tweetal betrok samen een herbergkamer in de Kaaistraat. Geconfronteerd met het rauwe, harde vissersleven van die tijd, namen ze afstand van het lichte coloriet van Emile Claus, dat hen niet toeliet hun emotioneel beleven op het doek te brengen. Latem In de lente van 1909 trok Permeke weer naar de Latemse vrienden, maar hij leefde er eerder teruggetrokken en interesseerde zich vooral voor de zware en pasteuse toets van Albert Servaes, die hij al eerder kende van zijn Gentse academietijd; zij wisselden veel uit, werden vrienden en schilderden samen op het platteland. De wederzijdse invloed in die tijd was zo sterk dat heel wat werken van de twee schilders bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn; Permeke's schilderij De berechting bijvoorbeeld straalt onmiskenbaar een zekere mystiek uit. Servaes kon overigens toen al doorgaan als de "Vader van het Vlaamse expressionisme". Permeke nam in die tijd deel aan de Salon Internationale de Liège, waar ook werken van Monet, Renoir en zelfs van de vroege Picasso hingen. In 1911 werd hij al toegelaten tot de jaarlijkse Salon van Kunst en Heden in Antwerpen, wat getuigde van een zekere erkenning. Huwelijk Op 25 juni 1912 te Brugge trouwde Constant Permeke met Maria Delaere uit Poperinge, zijn "Marietje". Het koppel vestigde zich in de Vuurtorenwijk te Oostende, te midden van het harde, maar sociaal aan elkaar gehechte vissersvolk. Léon Spilliaert werd hier zijn naaste buur; de twee wisselden deze jaren artistiek gezien veel uit. Hier ontstond ook de eerste doorbraak van het Permekiaanse expressionisme in al zijn emotionele geladenheid: dof gehouden tonaliteit, brutale vormgeving en gedurfde vervormingen, om zijn expressieve kracht en passie samen te bundelen en zo zijn kunst tot leven te brengen. Eerste Wereldoorlog / Engeland Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd Permeke opgeroepen en ingezet bij de verdediging van Antwerpen; de vriendengroep werd uiteengerukt. Te Duffel raakte hij zwaargewond. Hij werd via een lazaret in Antwerpen overgebracht naar het Verenigd Koninkrijk, naar een hospitaal te South Hillwood. Na zijn herstel vond hij zijn vrouw en zijn moeder terug in Folkestone; hier werd ook zijn eerste zoon John geboren. Intussen ontstonden contacten met Belgische kunstvrienden als Edgard Tytgat, Gustave van de Woestijne, Aloïs Boudry en Hippolyte Daeye. Hij werd ontslagen uit de militaire dienst en trok naar Londen waar hij via het Rode Kruis huisvesting kreeg in Stanton St Bernhard; in de loop van 1915 maakte hij enkele aquarellen van de omgeving aldaar. In maart 1916 vestigde hij zich met zijn gezin in Chardstock (Devonshire), waar zijn dochter Beatty werd geboren op 18 september 1916; Gustave Van de Woestyne was als peterlap bij het doopsel aanwezig. Los van conventies en van nieuwe artistieke tendensen ontwikkelde Permeke hier een eigen monumentale expressieve schilderstijl; wat zich in Oostende al had aangekondigd zette zich nu door, omringd door het Engels pittoreske natuurgebeuren. De vereenvoudiging in het beeld werd meer uitgesproken, de verf bracht hij nu dik op het doek aan en zijn kleurpalet werd strenger, met een overheersing van zwart, vaal grijs, groen, oker en gele oker. De menselijke figuur kreeg alle aandacht en werd op de voorgrond van het schilderij geplaatst, waar deze harmonisch en geordend het gehele oppervlak innam. Hier ontstonden zijn eerste echte monumentale werken, zoals De slachter, De ciderdrinker en De vreemdeling - alle drie gemaakt in 1916. In 1917 trok hij met het gehele gezin naar Sidford, waar ze vrij over een huisje mochten beschikken, dicht bij de zee. Hier werd zijn thema het landschap onder een blakende zon, waardoor de natuurlijke vormen worden aangetast tot ze min of meer abstract worden. De warme kleurengamma in deze werken van geel, goud, oker en rood doet denken aan het palet van Ensor en aan William Turner's kosmische luchten; zulke kleuren-explosies zijn een uitzondering in Permeke's gehele werk. Zijn Engelse landschappen hebben bovendien een hoge horizonlijn. Interbellum In april 1919 keerde het gezin Permeke, met intussen drie kinderen, terug naar België, en nam zijn intrek naast zijn voormalige huis op de Oostendse Vuurtorenwijk dat zwaar beschadigd was. Na zijn levensroes van het Devonshire-landschap werd de kunstenaar nu geconfronteerd met een desolate, deels berooide visserswijk. Aanvankelijk maakte hij in Oostende veel tekeningen van de visserlui, nauwkeurig observerend schetste hij in ragfijne lijntjes met veel gevoel voor detail kleine figuurtjes, waarboven hij af en toe als titel een korte spreuk schreef, zoals Elk het zijne. In sombere, vinnige kleuren en krachtige, hoekige lijnen schilderde hij de figuren ook op doek in complexe achtergronden met een ingehouden dramatiek, zoals in De kermis en Kaai in Oostende bij maneschijn. Hij verhuisde vervolgens naar de Langestraat in het visserskwartier (1921-1925) waar Gustave De Smet en Frits Van den Berghe - teruggekomen uit Nederland - zich bij hem voegden. Op tentoonstellingen in Antwerpen en Brussel kon Permeke het Kubisme en het Constructivisme ten volle ontdekken. Vanaf 1920 begonnen zijn schilderijen meer geconstrueerd te worden, waarbij hij niet zozeer op het kubisme terugviel, maar meer op de bronnen daarvan - zoals het latere werk van Paul Cézanne en de Primitieve kunst. Ook de vriendschap met de beeldhouwer Oscar Jespers droeg ongetwijfeld bij tot Permeke's groeiende aandacht voor het constructieve element in een compositie en voor de Afrikaanse sculpturen. "Kunst van Heden" nodigde hem nu ook herhaaldelijk uit om zijn werk te exposeren, zoals in 1921 toen de Brusselse galerijhouders van "Sélection", P.G. Van Hecke en André de Ridderhem daar een opmerkelijke expositie bezorgden. Ook te Parijs, in de galerij "La Licorne", in hetzelfde jaar, waar hij samen met De Smet exposeerde, was het Franse onthaal een revelatie. Tussen 1922 en 1924 trok hij ook regelmatig naar Astene, om er samen te schilderen met Frits Van den Berghe. Hier ontstonden zijn eerste werken die blijk gaven van een grote zin voor abstractie en synthese, waarbij de menselijke figuur centraal stond. Het sterk-gestructureerde maakte nu plaats voor een meer spontane en vrije schilderwijze. Toen in 1923 zijn derde zoon, Mattheus stierf had dit ook een weerslag op zijn kleurgebruik; hij werkte daarna hoofdzakelijk met zwart. Het platteland en het boerenleven verdrongen nu langzamerhand als thema de zee en het vissersleven. Permeke begon nu ook een gevestigde naam te krijgen; bij galerie Giroux in Brussel kreeg hij zijn eerste overzichtstentoonstelling aangeboden met 270 werken, alle tussen 1912-1924. Ook exposeerde hij regelmatig in de Brusselse galerie du Centaure en galerie L. Manteau die er in 1923 was geopend; met de Franse schilder Raoul Dufy had hij daar onder andere een dubbeltentoonstelling. In Parijs deed hij mee met tentoonstellingen van Belgische kunst en kunstenaars, in 1923 en 1924 in Jeu du Paume. In 1926 verbleef hij kort te Vevey (Zwitserland). Hij schilderde er enkele berglandschappen, die Albert Servaes interesseerden. Galerij Jabbeke In 1928 besloot Permeke om zich met het gezin definitief in Jabbeke te vestigen; hij kocht er een stuk land en vroeg zijn vriend Pierre Vandervoort om er een huis voor te ontwerpen; eind 1929 betrok hij zijn nieuwe huis "De Vier Winden". In Jabbeke domineerde in zijn werk nu 'de boer en zijn akker'; hij maakte er in de omgeving talloze schetsen, zoals in Snellegem en in Aartrijke, die hij in zijn atelier op doek uitwerkte tot grote landschappen, zoals De rode daken, van 1929. De werken van deze jaren zijn weer sterker geconstrueerd en met veel zin voor evenwicht opgebouwd. Wellicht verwijst hun grote formaat naar het filmdoek, want Permeke was een geregelde bioscoopbezoeker en stichtte met o.a. Henri Storck en Félix Labisse de Oostendse filmclub.Naast zijn grote doeken maakte hij ook grote tekeningen waarin de mens volledig de compositie beheerst; ze staan centraal op de voorgrond. Het levensgrote formaat en het imposante van de menselijke gestaltes maken deze werken op papier zo indrukwekkend. In Jabbeke ontplooide Permeke ten volle zijn barokke kracht in een enorme productiviteit, met meesterwerken als "Gouden Oogst" (1935), "De Grote Marine" (1935), "Moederschap" (1936), "Het Afscheid" (1948), en "Dagelijks Brood" (1950).In 1934 kreeg hij de internationale erkenning ten volle, bij zijn deelname aan de "Biënnale van Venetië". Ook in 1926 had hij reeds België vertegenwoordigd, samen met zijn vrienden Frits Van den Berghe en Gust De Smet, in dezelfde stad, op de XVde Internationale Expositie. Permeke ontpopte zich eerst in 1937 als beeldhouwer. Hierin zocht hij het isoleren van de menselijke figuur, alweer in een indrukwekkend monumentaal gebeuren. Vanaf 1938 tot de oorlog hield hij zich (naast tekenen) alleen nog bezig met het maken van beelden; hij begon in een ruw expressionistische stijl, maar al snel werd zijn stijl gepolijster. Zijn werk werd niet door iedereen goed ontvangen; uit krantenartikelen uit 1939-40 sprak eerst een verwachting, dan teleurstelling. Hij richtte zich in zijn beeldhouwwerk op enkele uitzonderingen na vrijwel uitsluitend op het vrouwelijk naakt; uitzonderingen zijn onder meer een Christuskop en handen van Christus (1937) en een Zelfportret (1940). Zijn beelden "De Zaaier" (1939), de grote "Niobe" (1946) en "De Drie Gratiën" (1949) gaven gestalte aan een beheerste monumentaliteit in een mythologische expressie. Permeke zelf aan het woord in 1938, over beeldhouwen: 'Beeldhouwen is een kunst voor blinden.. .Ik worstel nu met klei die opdroogt en instort, met het pleister dat breekt en verrot, met de gebakken aarde die krimpt, met het hout dat barst. En hoed u voor specialisten in het vak – bronsgieters, steenkappers en anderen. Slaaf van wat ze geleerd hebben, van oude gewoonten die ze met kunst verwarren, knippen zij de vleugels kort aan alle vrije en vroolijke uitvinding.. .De boetseertechniek is geen confectiepak dat voor alle beelden past. Er bestaat maar één echte uitdrukkingswijze; deze welke men uitvindt naarmate men haar noodig heeft.' Tweede Wereldoorlog De oorlogsperiode 1940-1944 werd voor Permeke, zowel menselijk als artistiek, een tragedie. Zijn zoon Paul werd door de Duitsers weggevoerd en zou de gehele oorlogstijd krijgsgevangen blijven; met een intensieve briefwisseling steunden ze elkaar. Zijn eigen kunst, zoals het gehele Expressionisme, werd als "entartet" beschouwd; zijn tentoonstelling in de Brusselse galerie Breughel werd daarom in oktober 1941 gesloten. Ook was het hem vanaf die tijd verboden te schilderen. Verbitterd zocht hij te Brussel een tijdelijke verblijfplaats, voor zichzelf, en om zijn werk in veiligheid te stellen, daar Jabbeke in het Sperrgebiet lag. Toch kreeg hij in dezelfde galerie in 1943 weer een tentoonstelling, die hem opnieuw sterk in de actualiteit bracht. Het jaar daarvoor was hij in galerie Apollo gepresenteerd onder de titel 'Les Constructeurs', samen met Jean Brusselmans, De Smet en Floris Jespers. De dood van De Smet in 1943 (Van den Berghe was al in 1939 gestorven) greep hem erg aan. Tijdens de oorlogsjaren maakte Permeke vele honderden kleine schetsen als voorstudies voor zijn beeldhouwwerk. Begin 1944 werden 130 van zijn grote en kleinere naakttekeningen tentoongesteld in het Paleis van Schone Kunsten in Brussel; de recensies waren overwegend negatief: 'entartete Kunst'. Het Paleis werd kort erna tijdelijk gesloten! Na de oorlog Na de oorlog werd hij in december 1945 benoemd tot directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie te Antwerpen, als opvolger van Isidore Opsomer. Bij deze benoeming had hij echter zijn persoonlijke voorwaarden gesteld. Nog geen jaar later, in oktober 1946, nam hij al ontslag en gaf de toorts door aan zijn goede vriend Henri Puvrez. Intussen was zijn zoon uit het gevangenkamp teruggekeerd en vond Permeke zijn werkkracht terug in vernieuwde levensvreugde. Het summum van zijn carrière bereikte Permeke op zijn retrospectieve expositie te Parijs, in 1947-1948. De feestelijke vreugde werd echter brutaal verdrongen door het overlijden van zijn echtgenote Marietje na een slepende ziekte, op 3 mei 1948. Hij werd scherp getekend door dit drama en, verzorgd door zijn dochter Thérèse, sukkelde hij met zijn gezondheid. Ook raakte hij verbitterd: op de belangstelling voor de jongere kunstenaars en op de aandacht voor de Latemse kunstenaarskolonie, waar hij zelf deel van had uitgemaakt, maar zich er niet langer mee verbonden voelde. Moreel gesteund door Mevrouw d'Ydewalle hernam hij in 1950 toch enigszins zijn creatieve activiteit en maakte nog enkele prachtige schilderijen zoals Het dagelijks brood ; zijn impulsief expressieve kracht vertoonde nu een zekere verfijning in tekening en in kleur. Iets later ontstond "De dame met de rode handschoenen" (1951), naast andere portretten. Op voorstel van de Franse Fauvisme-schilder Maurice de Vlaminck maakte hij in de lente van 1951 samen met zijn zoon Paul een tiendaagse reis naar Bretagne, waarbij hij het bekende Pont-Aven van Paul Gauguin aandeed. Thuisgekomen maakte hij uit zijn geheugen zeven Bretonse landschappen. Na deze reis begon ziekte zijn gezondheid kennelijk te ondermijnen; hij leed aan kanker. In november van dat jaar moest hij het bed houden en werd 4 januari 1952 in allerijl opgenomen; Permeke stierf dezelfde dag op 65-jarige leeftijd in het ziekenhuis te Oostende. Op 8 januari werd hij te Jabbeke begraven, naast zijn "Marietje"; op hun graf had hij al een beeldhouwwerk van die andere bekende Latemnaar Georges Minne laten plaatsen. Permekes zwart Een fijnschilder als Carel Willink beweerde in 1949 dat de schilderijen van Permeke 'door onoordeelkundig schilderen in luttele jaren zwart en levenloos zijn geworden'. Willy Van den Bussche vond deze uitspraak, die veel invloed zou krijgen op de latere appreciatie van het werk van Permeke, te ver gaan. Alle schilderijen die dik in de verf zitten hebben volgens hem een problematisch en specifiek verouderingsproces; het later na-donkeren van met name het werk van Permeke wees hij dan ook van de hand. Ook was er bij Permeke de negatieve associatie van het schadelijke 'bitumen', die bij het schilderen ter plekke de kleur doet opgloeien, maar later genadeloos veel kleuren in het schilderij vernietigt. Dit is in een aantal werken van de vroegere schilder Jozef Israëls gebeurd. Deze negatieve associatie tussen bitumen en Permeke's werk werd nota bene gelegd in een lovende artikel over zijn schilderkunst, van de beide broers Haesaerts in 1930. Van den Bussche stelde in 2012 dat Permeke met het vele zwart een eenheid tot stand wilde brengen tussen de verfmaterie en de voorstelling in zijn werk, om zo de verbondenheid met de aarde uit te drukken. Het vaak gebruikte zwart gaf volgens hem aan Permeke's schilderijen de draagkracht, waaruit hij als het ware zijn figuren geboren liet worden. Als illustratie voor zijn bewering refereerde hij naar onderstaande citaat van de broers Haesaerts uit 1930, om te bewijzen dat het zwart in de werken van Permeke nooit later heeft na-gedonkerd. Het vele zwart werd door hem zo gebruikt en was dus ook werkelijk zo bedoeld om de intensiteit die Permeke in zijn schilderij wilde bereiken bewust tot stand te brengen. Hier de beide broers aan het woord: 'Ik herinner mij een schilderij van Permeke dat niets anders voorstelde dan een zwarte rechthoek - jawel, helemaal zwart. Slechts ten koste van een grote inspanning - waarbij de ogen geleidelijk aan de duisternis gewend raakten - kon je de zware, embryonale vormen van enkele slapende figuren onderscheiden. Duisternis, slapende wezens, aarde en lichamen met elkaar versmolten..' Van den Bussche erkende wel degelijk dat er veel door Permeke werd overgeschilderd in verflagen, maar dat daarbij de donkere bovenliggende tonen (vaak zwart) de kleur van de onderliggende lagen laten doorschijnen, wat een specifieke eigenschap is van de olieverf. Dit is een verwante techniek als die van Rembrandt, die door Permeke dan ook sterk werd bewonderd. Het Permekemuseum Permeke had als wens dat na zijn overlijden zijn woonhuis en atelier opengesteld zou worden voor het publiek als een museum; de familie opende het vanaf 16 november 1952. In 1959-60 werd zijn huis, inclusief de daar aanwezige werken, aangekocht door de provincie West-Vlaanderen en in 1961 opengesteld als museum - waarmee de wens van de kunstenaar definitief in vervulling ging. Destijds bestond de boedel uit 121 werken van Permeke, maar deze is in de loop der jaren aangevuld met werk van onder andere Pierre Devos, Frits van den Berghe en Floris Jespers. Het Permekemuseum is, samen met het Ensorhuis, een satellietmuseum van het Mu.ZEE in Oostende. Trivia Straatnamen in Aartselaar, Antwerpen, Brussel (Evere), Eindhoven, Evergem, Ertvelde, Helmond, Ichtegem, Jabbeke, Kortrijk, Oostende, Oostkamp, Nieuwpoort, Reet, Rumbeke (Roeselare), Sint-Martens-Latem, Waregem, Wevelgem, Zwevegem. De Openbare bibliotheek in Antwerpen is genoemd naar Oscar Permeke (een volle neef van Constant) die een garage had in hetzelfde pand. Veel mensen denken echter ten onrechte dat de bibliotheek de naam kreeg van de beroemde schilder. Gedenkplaat aan het huis in de Langestraat in Oostende waar hij korte tijd woonde tijdens het interbellum Postzegels: emissies door de Belgische posterijen in 1957 (in de Culturele Reeks), in 1961 (Antitering 1961-1962) en in 1993 (thema "Hedendaagse Kunst"). Het laatste biljet van 1000 BEF was aan hem gewijd. Dodenmasker door Constant Lambrecht in het Kunstmuseum aan Zee in Oostende. Publieke collecties Werken van Constant Permeke zijn in de openbare collecties van: Museum de Fundatie in Zwolle Van Abbemuseum Rijksmuseum Twenthe Tentoonstellingen 1927; Europäische Kunst der Gegenwart, in de kunsthalle hamburg, georganiseerd door Zentenaraustellung des Kunstvereins Hamburg (cat. 12) 2004: Constant Permeke, in het Gemeentemuseum Den Haag (4 september t/m 5 december) 2012: Constant Permeke: Retrospective in BOZAR in Brussel 2020: Over Permeke. Met de klankkleur van een basviool , in de Venetiaanse Gaanderijen, Oostende (van 6 juni tot 8 november) Literatuur Willy Van den Bussche, Permeke. Antwerpen: Mercatorfonds, 1986. Willy van den Bussche & John Sillevis, Constant Permeke. Zwolle: Waanders / Gemeentemuseum Den Haag, 2004 Achiel Stubbe, Permeke. Leuven: Davidsfonds, 1931. Zie ook Lijst van deelnemers aan de Biënnale van Venetië Externe links 'Jabbeke in 1940' op vrt.nieuws Permeke bij artfacts.net website van het Permekemuseum in Jabbeke, België Expressionisme Kunstschilder van het expressionisme Belgisch beeldhouwer Belgisch kunstschilder
296
https://nl.wikipedia.org/wiki/Citroenmelisse
Citroenmelisse
Citroenmelisse (Melissa officinalis) is een vaste plant die tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae) behoort. De plant ruikt naar citroen. De plant groeit voornamelijk in Zuid-Europa, maar is in meer gematigde streken als Nederland en België eenvoudig te vermeerderen aangezien de plant 's winters door middel van wortelstokken voortleeft. De plant wordt circa 0,5 m hoog. Naamgeving De naam citroenmelisse komt van het Oudgriekse woord melissa (μέλισσα), dat 'honingbij' betekent. Deze naam is zeer toepasselijk omdat citroenmelisse veel bijen aantrekt. De plant staat bekend als een belangrijke producent van nectar, de grondstof van honing. Geschiedenis Citroenmelisse was 2000 jaar geleden al bekend bij verschillende volkeren. Waarschijnlijk brachten de Arabieren de plant via Spanje naar Europa. Aanvankelijk hielden alleen kloosters zich bezig met de teelt. Toepassingen Van de verse of gedroogde bladeren kan 'thee' worden getrokken. Citroenmelisse wordt gebruikt als smaakmaker bij visgerechten, soepen, sauzen en omeletten. Zowel in thee- als in tinctuurvorm wordt aan citroenmelisse een anti-stress- en anti-slapeloosheidseffect toegeschreven. De geur van de plant trekt bijen aan. Imkers gebruiken daarom het blad wel om bijenkorven mee in te wrijven. Voortplanting en teelt Citroenmelisse vermeerderen kan door stekken, zaaien en scheuren. Als de plant te droog staat wordt het blad geelachtig, maar een te vochtige en schaduwrijke plaats gaat ten koste van de smaak. Citroenmelisse kan ook geteeld worden in bloempotten. Trivia Citroenmelisse is een veel gebruikt middel om beten van steekmuggen te voorkomen. Deze muggen beschikken over een sterke reukzin. Ze kunnen prooien eenvoudig lokaliseren met receptoren die uitgeademde lucht (CO2) en de geur van zweet waarnemen. De geur van citroenmelisse verstoort de werking daarvan waardoor een mug geen prooi meer kan vinden. Afbeeldingen Externe link citroenmelisse Vaste plant Kruid (keuken) citroenmelisse
297
https://nl.wikipedia.org/wiki/Charles-Fran%C3%A7ois%20Daubigny
Charles-François Daubigny
Charles-François Daubigny (Parijs, 15 februari 1817 – aldaar, 19 februari 1878) was een Frans impressionistisch kunstschilder. Hij behoort tot de Barbizon-vernieuwers, naast Théodore Rousseau en Jean François Millet. Ook hij gaat door als een vernieuwend voorloper van het impressionisme. Daubigny behoorde tot een schilderende kunstenaarsfamilie. Hij was leerling bij zijn vader Edmond François Daubigny en zijn oom, de miniaturist Pierre Daubigny. Oorspronkelijk schilderde Daubigny traditioneel, tot hij zich vanaf 1843 in Barbizon vestigde, om er buiten in de natuur te kunnen werken. Hij sloot zich daar aan bij de School van Barbizon. Nog belangrijker was de ontmoeting met Camille Corot in 1852, te Optevoz (Isère). Op zijn bekende boot "Botin", die hij tot atelier had omgebouwd, schilderde hij onophoudelijk langs de oevers van de Seine en de Oise, veelal in de omgeving van Auvers. Vanaf 1852 kwam hij onder invloed van Gustave Courbet en liet zijn stijluitwerking meer en meer het latere impressionisme raden, bij zover dat Théophile Gautier het al had, weliswaar pejoratief, over "impression". In 1866 verbleef Daubigny in Engeland en hij kwam er terug ten gevolge van de Frans-Duitse Oorlog van 1870. Toen ontmoette hij Claude Monet in Londen en samen trokken ze naar Nederland. Terug in Auvers maakte hij kennis met die andere grote uit het Impressionisme, Paul Cézanne. Men kan aannemen dat deze jongeren artistiek veel te danken hebben aan Charles-François Daubigny. Zijn zoon Karl Daubigny, geboren te Parijs in 1846 en gestorven te Auvers in 1886, was zijn leerling en werd ook een verdienstelijk schilder. Werk in openbare collecties en musea (selectie) Werken van Daubigny zijn te vinden in: De Mesdag Collectie Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam Rijksmuseum Amsterdam Museum de Fundatie, Zwolle Galerij Frans kunstschilder Kunstschilder van het impressionisme Kunstschilder van het realisme
299
https://nl.wikipedia.org/wiki/Nationaal%20park%20Cradle%20Mountain-Lake%20St%20Clair
Nationaal park Cradle Mountain-Lake St Clair
Het Nationaal park Cradle Mountain-Lake St Clair, met in haar centrum Cradle Mountain, is veruit het populairste Nationale Park in Tasmanië (Australië), maar tegelijkertijd ook het meest geïsoleerde en wildste. Het 161.000 ha. grote park bevat eveneens Lake St. Clair, een 200m diep glaciaal meer, het diepste in het Zuidelijk halfrond. In het park ligt Mount Osa (1.617 m) de hoogste berg van Tasmanië, een variatie aan landschappen: bergmeren, oerbos, watervallen, heidevelden en regenwoud, de Cradle Mountain (1.545 m). Het nationaal park bevindt zich in de Centrale hoogtes van Tasmanië, 165 km ten noordwesten van de stad Hobart. Er zijn veel wandelroutes in het park, en het is ook waar de trektochten over de bekende Overland Track meestal beginnen. Belangrijkste trekpleisters zijn Cradle Mountain en Barn Bluff in het noordelijke deel, Mount Pelion East, Mount Pelion West, Mount Oakleigh en Mount Ossa in het midden en Lake St Clair in het zuidelijke deel van het park. Het park is deel van het Werelderfgoedgebied “Tasmaanse wildernis”. Toegang en prijs Toegang aan de zuidelijke kant (Lake St. Clair) is meestal vanaf Derwent Brug op de Lyell snelweg. Aan het noorden (Cradle Valley) is meestal via Sheffield, Wilmot of Mole Creek. Een minder gebruikte toegang is via het “Arm rivier pad”, aan de oostkant. In 2005 werd er voor de Tasmaanse parken een reservatiesysteem en toegangsprijs ingevoerd voor het gebruiken van het “Overland Track” tijdens het hoogseizoen. Initieel was de toegangsprijs 100 Australische dollar, maar deze prijs is opgetrokken tot 160 dollar in 2011. Het geld dat zo verzameld wordt gaat naar de organisatie van de parkwacht, onderhoud van de paden, parkgebouwen en de huur van helikopters voor het transport van afval van de toiletten en hutten in het park. Ontwikkeling De Tasmaanse regering staat ontwikkeling toe in de nationale parken en gebieden voor natuurbehoud. Er is al een principeakkoord voor het bouwen van een ecologisch vakantiepark in Pumphouse Point bij Lake St Clair. Flora Het Cradle Mountain-Lake St Clair National Park is een belangrijke regio voor inheemse soorten van Tasmanië. 40-55% van de alpine flora komt enkel hier voor. Bovendien komt 68% van de soorten die geregistreerd zijn in de hogere regenwouden van Tasmanië in dit park voor. De alpine vegetatie van het park is zeer divers en is voor het grootste deel ontsnapt aan de bosbranden waaronder de omringende gebieden zwaar te lijden hebben gehad. Fauna In het park zijn vele diersoorten te vinden, waaronder de wallaby, wombat, mierenegel, Tasmaanse duivel, possum, buidelmarter, het vogelbekdier, de Tasmaanse doornsnavel, Tasmaanse struiksluiper en de Tasmaanse honingeter. Cradle Mountain-Lake St Clair
301
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst%20van%20componisten
Lijst van componisten
Dit is een lijst van componisten. Klassieke componisten A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Pop/jazz-componisten Zie ook Lijst van componisten (chronologisch) Lijst van vrouwelijke componisten Lijst van Nederlandse en Vlaamse componisten Lijst van Belgische componisten Lijst van componisten van filmmuziek Lijst van orgelcomponisten Lijst van componisten voor harmonie- en fanfareorkesten en brassbands
302
https://nl.wikipedia.org/wiki/Communisme
Communisme
Het communisme is een sociale, politieke en economische ideologie gericht op de verwezenlijking van een klasseloze en socialistische samenleving. Ze is gebaseerd op gemeenschappelijke eigendom van de productiemiddelen met openbare instellingen waarbij iedereen produceert naar vermogen en neemt naar behoefte. De 19e eeuwse Duitse filosoof en econoom Karl Marx en sociaal wetenschapper en filosoof Friedrich Engels waren de belangrijkste pleitbezorgers van wat ze presenteerden als het 'wetenschappelijk' communisme. Dit vonden ze niet alleen wenselijk voor het welzijn van de mensheid, maar volgens een door hen geopperde wetmatigheid 'historisch onvermijdelijk' zoals verwoord in het geschrift Kritiek op het program van Gotha. Het woord 'communisme' stamt af van het Latijnse 'communis', dat gemeenschappelijk en universeel betekent. Voorgeschiedenis Min of meer communistische ideeën waren er al eeuwenlang in de menselijke geschiedenis. Vele filosofen en ook kritische christelijke theologen hadden in de loop der jaren hun gedachten laten gaan over de wenselijkheid van een maatschappelijk bestel, waarin geen armoede meer zou bestaan, onder meer Thomas More. Dit bleef eeuwenlang doorgaans bij denkbeeldige fantasieën of utopieën, zonder dat er serieuze reële opvattingen opdagen waarbij maatschappijkritische daadwerkelijk meer daadwerkelijk trachtten te komen tot een bewuste en daadwerkelijke maatschappijverandering waarin een einde zou ontstaan aan armoede, economische ongelijkheid en uitbuiting. Reeds in de 18e eeuw, nog voor de Franse Revolutie, besprak onder meer de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau de mogelijke oorzaken van de ongelijkheid in de maatschappij. Aan het einde van de 18de eeuw werd de Franse revolutie een mijlpaal in de geschiedenis, waarna in navolging van Rousseau (die 9 jaar eerder was overleden) meerdere kritische denkers openlijk waagden te stellen dat sociale ongelijkheid onmogelijk kon worden bestreden zonder ingrijpende maatschappelijke verbeteringen. Liberalen daarentegen opperden eveneens voor de Franse revolutie al dat een zogeheten 'onzichtbare hand' welvaart zou brengen. Dit theoretisch economisch concept zou positieve gevolgen met zich meebrengen als individuen in hun eigen belang bleven handelen. Dit concept werd voor het eerst geïntroduceerd door Adam Smith aan het begin van de industriële revolutie in zijn Theorie van de Morele Gevoelens in 1759. Utopistische socialisten zoals Karl Marx verwierpen het concept van die onzichtbare hand. In theorie zou het zogenaamd automatisch welvaart voor iedereen opleveren, wanneer iedereen zijn of haar eigenbelang zou nastreven. Tijdens de industriële revolutie zouden zich critici gaan roeren omdat de theoretisch hoopvolle onzichtbare hand juist bleek te leiden tot meer ongelijkheid en grootschalige maatschappelijke ellende. Deze critici pleitten daarom voor ingrijpende structurele veranderingen met vooral om de overgang van privé-ondernemingen en de privé-eigendom van productiemiddelen van particulieren naar een vormen van gezamenlijke bezit van een werkend collectief. Marx pleitte zelfs voor een "maatschappelijke gemeenschap" in staatsverband als een wetenschappelijke oplossing en een geheel nieuw staatsbestel. Karl Marx zou later onder meer ook bekend worden door deze frappante en gevleugeld geworden uitspraak. die hij zou hebben gedaan: "De filosofen hebben de wereld tot nu toe alleen op verschillende manieren geïnterpreteerd. Het punt is echter om ze te veranderen." Hij schreef deze woorden bij aantekeningen voor een pas later gepubliceerd werk met co-auteur Friedrich Engels. Het markeerde dat hij hiermee geen pure filosoof meer was of wilde zijn, doch daarentegen de plicht voelde een activist of demagoog (in de neutrale betekenis van volksopvoeder) of grondlegger van een ideologie die een alternatief moest aanbieden voor de bestaande maatschappij. Deze woorden lijken echter ook te zijn opgevat door volgelingen die hieraan een rechtvaardiging meenden te mogen ontlenen tot het doden van personen die de onvermijdelijk geachte 'maatschappelijke vooruitgang' zouden blokkeren. De vroeg-20ste-eeuwse Russische revolutionair Vladimir Lenin formuleerde dit als eufemisme dat men nu eenmaal eieren moest breken om een omelet te bakken. Latere berucht immorele navolgers Jozef Stalin, Mao Zedong in de Volksrepubliek China en Pol Pot in Democratisch Kampuchea keken niet op een mensenleven meer of minder als dit in hun ogen de ideale maatschappij dichterbij zou brengen. Stromingen Binnen het communisme ontstonden verschillende stromingen, verdeeld van libertair (anarchocommunisten, autonomisten, radencommunisten) tot autoritair (leninisme, trotskisme, stalinisme en maoïsme). Marxisme is een theorie over communisme gebaseerd op de ideeën van de filosoof en econoom Karl Marx. Leninisme voegt aan het marxisme toe dat er een voorhoedepartij nodig is om de proletarische revolutie te leiden en om alle politieke macht na de revolutie voor de werkende klasse veilig te stellen, voor de ontwikkeling van universeel klassenbewustzijn en participatie van werknemers in een overgangsfase tussen kapitalisme en socialisme. Met het ontstaan (en verval) van verschillende grote communistische machtsblokken als China en de Sovjet-Unie wordt deze beweging sterk beïnvloed door geschiedenis van de 20e eeuw: de rivaliteit tussen de "socialistische wereld" (staats-kapitalistische landen geregeerd door de communistische partijen) en de "westerse wereld" (landen met een markteconomie en een parlementair systeem), met als hoogtepunt de Koude Oorlog tussen het "Oostblok" en de "kapitalistische wereld". Gedurende de 20e eeuw waren vooral de autoritaire marxistische en leninistische opvattingen beeldbepalend voor het communisme, door de vestiging van communistische dictaturen en politieke partijen die ook in andere landen een dergelijk model nastreefden. Het marxisme presenteert zich ook als "wetenschappelijk" om zich te profileren ten opzichte van de utopische opvattingen, die Marx bestreed in onder meer zijn werk De armoede van de filosofie (1847). Theorie Volgens de marxistische theorie is de enige manier om de kapitalistische ongelijkheid af te schaffen, dat het proletariaat (arbeidersklasse), die in de samenleving de belangrijkste producent van rijkdom vormt en voortdurend door de bourgeoisie (welgestelde klasse) wordt uitgebuit en gemarginaliseerd, het kapitalisme omverwerpt in een brede sociale revolutie. De revolutie, in de theorie van de meeste individuen en groepen, is meestal een gewapende opstand. Geschiedenis Vroeg communisme De oorsprong van het communisme is discutabel, en er zijn verschillende historische groepen, maar ook theoretici, wier overtuigingen beschreven zijn als communistisch. De Duitse filosoof Karl Marx zag oercommunisme als de originele jagers-verzamelaarcultuur van de mensheid waaruit het is ontstaan. Volgens Marx was het alleen mogelijk om het privé-eigendom te ontwikkelen nadat de mensheid in staat was om een overschot te produceren. Het idee van een klasseloze maatschappij ontstond in het oude Griekenland. Lycurgus creëerde in circa 800 v. Chr. een klasseloze maatschappij in Sparta waarin alle vrije mannen gelijk waren, gelijke rijkdom had en waarin bezittingen, echtgenotes en kinderen gedeeld werden. Deze maatschappij hield vijf eeuwen stand. Plato beschrijft het in zijn boek Staat als een toestand waarin mensen al hun bezittingen delen, vrouwen en kinderen.: In de geschiedenis van het westerse denken, kunnen bepaalde elementen van het idee van een samenleving op basis van gemeenschappelijk eigendom van goederen terug gevonden worden in de oudheid. Plato pleitte voor een samenlevingsvorm die raakvlakken vertoont met het latere communisme. Hij onderscheidde in de door hem gewenste maatschappij vier groepen: de bestuurders, de wachters, de werkende vrije burgers en de slaven. De vrije burgers zijn de boeren, arbeiders en handwerklieden. De wachters zijn de soldaten en leven gezamenlijk afgezonderd van de rest van de bevolking. De wachters hebben geen privé-eigendom en alle goederen in de legerplaats zijn gemeenschappelijk eigendom. De arbeiders, boeren en handwerkslieden behielden hun privé-eigendom over de productiemiddelen. Een voorbeeld uit de oudheid is de Spartacus-slavenopstand in Rome. In de 5e eeuw bestond de Mazdak-beweging in wat nu Iran is. Deze kan als "communistisch" worden gekenmerkt, omdat het tegen de enorme privileges van de edele klassen en de geestelijkheid was, en kritiek had op het privé-eigendom en het streven naar een egalitaire samenleving. Een andere groepering die streefde naar gemeenschappelijk eigendom van goederen waren de wederdopers van Münster rond Jan Matthijs en Jan van Leiden. Ze konden de gemeenschap van goederen niet doorvoeren, doordat hun koninkrijk in Münster in 1534 werd aangevallen en opgeheven door de katholieke bisschop. De Franse Revolutie In 1789 barst de bom: de Franse burgerij grijpt de macht, die tot dan toe door de adel en absolute monarchen werd uitgeoefend. Een nieuw régime beroept zich bij zijn machtsuitoefening op de verlichtingsidealen "vrijheid, gelijkheid en broederschap" (Frans: liberté, égalité, fraternité). Na vier jaar ontaardt de revolutie in de Terreur, het dictatoriale bewind van onder andere de jakobijn Robespierre. De jakobijnse schrijver Marat (die op dat moment al vermoord is) sprak over de "despotie van de vrijheid". Gracchus Babeuf en Filippo Buonarroti wilden met hun kleine groepje samenzweerders de macht grijpen met de steun van het proletariaat. In hun plan zou de regering het erfrecht afschaffen, zodat na tientallen jaren de meeste productiemiddelen en andere goederen staatseigendom werden. Alle geproduceerde goederen zouden worden opgeslagen in magazijnen, waaruit de overheid aan iedere burger goederen uit zou verdelen. Geld zou worden afgeschaft. Het deïsme zou de staatsgodsdienst worden, maar er zou wel godsdienstvrijheid bestaan. Babeuf werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. Buonarroti werd jaren later vrijgelaten. Hoewel in zijn revolutionaire plannen de centrale rol niet is weggelegd voor het proletariaat (de arbeidersklasse), die pas tot wasdom zal komen met de industriële revolutie, wordt hij toch gezien als voorloper van het marxisme. De negentiende eeuw De Franse Revolutie mondt uiteindelijk uit in de napoleontische oorlogen, gevolgd door de Restauratie. Pas na 1830 kunnen de radicalen weer ademhalen. In dat jaar van de Julirevolutie grijpt de Franse liberale burgerij opnieuw de macht en komt Lodewijk Filips, de Burgerkoning, op de troon. Een jaar later breekt de eerste grote staking uit onder zijdewevers in Lyon. Louis Auguste Blanqui was bevriend met Buonarroti. Blanqui begon in 1835 de communistische organisatie Genootschap van de Families met ongeveer 1200 leden, waarvan in meerderheid de aanhangers van Babeuf. De politie arresteerde de leiders. Na zijn vrijlating richtte Blanqui een nieuwe organisatie op met de naam Genootschap der Seizoenen. In mei 1839 begon deze organisatie een opstand. De opstand mislukte en de meeste samenzweerders werden gearresteerd. Blanqui wilde na een succesvolle staatsgreep een dictatuur instellen. De dictatuur zou het volk voorbereiden voor het communisme. De communistische stroming van Blanqui staat bekend als het blanquisme. Étienne Cabet publiceerde in 1840 het boek Voyage en Icarie. Cabet vond dat alle productiemiddelen het eigendom moest worden van de overheid. Iedere burger krijgt consumptiegoederen naar behoefte. De gehele maatschappij staat op hetzelfde uur op, werkt op dezelfde tijdstip, eten hun maaltijden gezamenlijk in eetzalen en gaan op hetzelfde tijdstip naar bed. Het christendom zou de staatsgodsdienst zijn en kritiek op het christendom was verboden. De aanhangers van Cabet waren de eersten die zichzelf “communist” noemden. Blanqui en aanhangers van Babeuf namen later de term “communist” over. Het communisme moest volgens Cabet vreedzaam verwezenlijkt worden. Wilhelm Weitling werd geïnspireerd door Babeuf, Blanqui en Cabet. In navolging van Cabet schetste Weitling het communisme als een christelijke samenleving met staatseigendom van de productiemiddelen en de verdeling naar behoefte. Weitling was van mening dat het communisme bereikt moest worden door een staatsgreep. Weitling was een tegenstander van democratie en wilde in plaats daarvan een systeem van examens inrichten. De opperste leiding bestond uit drie wetenschappers die worden gekozen wegens hun goede examencijfers. In 1843 strijkt een jonge Duitse filosoof en journalist in Parijs neer, Karl Marx. Onder invloed van Théodore Dezamy wordt de liberaal Marx binnen een paar maanden overtuigd communist. Met zijn vriend Friedrich Engels bouwt hij een systeem van "wetenschappelijk socialisme" uit, dat later marxisme genoemd zal worden. Marx en Engels stellen dit systeem tegenover het eerdere utopische socialisme. Volgens Marx was de komst van het communisme onvermijdelijk door de economische ontwikkeling van het kapitalisme. Volgens Marx zouden steeds meer middenstanders weg worden geconcurreerd door de kapitalisten. Door centralisatie van het kapitaal worden grote aantallen arbeiders in een klein aantal bedrijven samengebracht, waardoor de arbeidersklasse zich gaat organiseren. Bij een extreme economische crisis zou de arbeidersklasse via de revolutie de staatsmacht veroveren om zo de dictatuur van het proletariaat in te voeren. De groei van het moderne communisme Sovjet-Unie en Europa In de late 19e eeuw kreeg het Russische marxisme een eigen karakter. De eerste belangrijke figuur van het Russische marxisme was Georgi Plechanov. In het werk van Plechanov stond dat hij in de veronderstelling was dat Rusland, dat minder verstedelijkt en geïndustrialiseerd was dan West-Europa, nog vele jaren had te gaan voordat de samenleving klaar zou zijn voor een proletarische revolutie, en dat er een overgangsperiode van een burgerlijk regime nodig zou zijn om het tsarisme te vervangen door een socialistische en later een communistische maatschappij. In Rusland was het met de Oktoberrevolutie van 1917 de eerste keer dat een partij met een openlijke marxistische oriëntatie, in dit geval de Bolsjewistische Partij, de macht kreeg. Dit genereerde veel praktisch en theoretisch debat binnen de marxistische beweging. Marx voorspelde dat het socialisme en het communisme gebouwd zouden worden op de basis die gelegd werd door de meest ontwikkelde kapitalistische ontwikkeling. Rusland was echter een van de armste landen in Europa. Marx had uitdrukkelijk verklaard dat Rusland het stadium van de burgerij van het kapitalisme zou kunnen overslaan. Andere socialisten waren ook van mening dat de Russische revolutie een voorloper kon zijn van andere revoluties in het Westen. Azië Met de dekolonisatie van Zuidoost-Azië na de Tweede Wereldoorlog begon het communisme ook hier op veel plekken opgeld te doen. Dit hangt nauw samen met het feit dat het westerse kapitalisme, een systeem dat de voormalige kolonisatoren hadden gehanteerd, door de nu zelfstandig geworden landen sterk werd verworpen. Onder andere de Russische Revolutie werd gezien als een verandering in positieve zin. In Indonesië waren in 1926 en 1927 al communistische opstanden geweest. Een belangrijke factor die de verspreiding van het communisme in Azië na de oorlog bevorderde was het feit dat de in 1949 nieuw opgerichte Volksrepubliek China onder leiding van communisten stond, met Mao Zedong als eerste leider. Hierdoor kwam heel China onder communistisch bestuur, met uitzondering van Taiwan. Dit eiland en de nieuw ontstane staat Zuid-Korea werden gebieden in de regio Zuidoost-Azië waar de Amerikaanse invloedssfeer sterk bleef, en het communisme bijgevolg geen wortel kon schieten. Ook op de Filipijnen heeft het communisme nooit voet aan de grond gekregen, doordat de Verenigde Staten hier reeds in 1946 een pro-Amerikaanse regering installeerden. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie In 1985 werd Michail Gorbatsjov de leider van de Sovjet-Unie. Hij voerde de glasnost (openheid) en perestrojka (herstructurering) in. De Sovjet-Unie greep niet in toen Polen, de Duitse Democratische Republiek, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Hongarije het communisme afschaften in 1990. In 1991 viel de Sovjet-Unie uiteen. Communistische partijen blijven politiek belangrijk in vele landen. De democratisch gekozen president Dimitris Christofias van Cyprus is lid van de Progressieve Partij van de Arbeiders. In Zuid-Afrika is de Communistische Partij een partner in de ANC-geleide regering. In India leidden communisten de regeringen van drie staten, met een totale bevolking van meer dan 115 miljoen. In Brazilië is de Communistische Partij van Brazilië een onderdeel van de parlementaire coalitie onder leiding van de regerende democratische socialistische Arbeiderspartij en werd vertegenwoordigd in het kabinet van Dilma Rousseff, tot zij in 2016 is afgezet. In Cuba wordt het land nog steeds bestuurd onder leiding van de Communistische Partij van Cuba. Marxistisch-leninistische staten: Niet-marxistisch-leninistische staten met communisten in de regering: Eertijds marxistisch-leninistische staten: Afghanistan Albanië Angola Benin Bulgarije Congo Duitse Democratische Republiek Ethiopië Ghana Grenada Guinee Hongarije Joegoslavië Kampuchea Madagaskar Mongolië Mozambique Polen Roemenië Somalië Sovjet-Unie Tanganyika Toeva Tsjecho-Slowakije Zuid-Jemen Klassenstrijd Als tegenstrever van de economische kant van het communisme worden de kapitalisten gezien. De strijd tussen de klassen staat centraal: in de tijd van het begin van het industriële tijdperk de fabrieksbezitters aan de ene kant, en de uitgebuite arbeiders in de steden (die vanaf het platteland naar de steden waren getrokken) aan de andere kant. Marx meende hierin een nooit-aflatende klassenstrijd te zien, waarbij uiteindelijk via een revolutie gevolgd door een 'dictatuur van het proletariaat' (in Marx' opvatting is er onder het kapitalisme een dictatuur van de kapitalisten) het communisme opgebouwd kon worden. Socialisme als 'tussenfase' De term socialisme bestond al voordat Marx een communist was, maar na de dood van Marx kreeg de term socialisme een aparte betekenis in de marxistische terminologie. Marx maakte onderscheid tussen de eerste fase van de communistische maatschappij en de hoogste fase van de communistische maatschappij. Na de dood van Marx gaven leninisten aan de eerste fase van het communisme de naam socialisme. Tijdens het vroegste stadium van het communisme zouden de productiemiddelen in het bezit van de overheid zijn en loonarbeid zou nog bestaan. De laatste fase van het communisme heeft als hoofdbeginsel: Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoefte. Dit betekent dat iedereen tijdens de laatste fase van het communisme vrijwillig werkt naar diens mogelijkheden, terwijl iedereen mag nemen wat hij of zij wil. De voormalige USSR heette dan ook de "Unie van Socialistische Sovjet Republieken," en ook in Cuba wordt de (voortdurende) revolutie socialistisch genoemd. In de praktijk In de theorie van de economische orde passen de meeste socialistisch georiënteerde landen in het brede spectrum van mengvormen van kapitalisme en socialisme, met aan het ene uiteinde de "gemengde economieën" van westerse snit (waar ook Nederland en België toe gerekend kunnen worden) en aan het andere uiteinde de communistische landen, zoals China, waar meer of minder "marktwerking" wordt toegelaten. Als politieke stroming was het communisme (of marxisme) aanvankelijk onderdeel van wat toen nog de sociaaldemocratie heette. Naar aanleiding van het besluit van een meerderheid van de sociaaldemocratie om de oorlogsinspanningen voor de Eerste Wereldoorlog te steunen splitste een grote marxistische groep zich af, onder leiding van Lenin. Hij noemde de leden van deze stroming (verenigd in de Derde Internationale) 'communisten', om afstand te nemen van de overgebleven sociaaldemocratie. Het communisme staat sindsdien voor een meer principiële stroming binnen het socialisme, dat nog het sterkst uitgaat van de ideeën zoals die oorspronkelijk door Marx waren opgesteld. Aan de andere kant is er de sociaaldemocratie, waar na het vertrek van de marxisten/communisten het idee heeft postgevat dat het kapitalisme hervormd dient te worden, in plaats van omvergeworpen. Tegenwoordig is de sociaaldemocratie dermate ingepast binnen het kapitalisme dat zelfs hervormingen niet meer het doel zijn. De term 'socialisten' voor de sociaaldemocratie is dan binnen het communisme ook niet meer op zijn plaats, en wordt nu gebruikt door niet-stalinistische marxisten, zoals trotskisten. Communisten die de dictatuur van het proletariaat niet verwerpen, bestempelden de sociaaldemocratie ook wel als 'revisionisme'. Hedendaagse nostalgie naar het communisme In veel voormalige communistische landen heerst onder de lokale bevolking een sterke heimwee naar het communisme. Het terugverlangen naar de voormalige DDR wordt ostalgie genoemd en het terugverlangen naar het voormalige Joegoslavië wordt joegonostalgie genoemd. 66 procent van de bevolking in Armenië betreurde de val van Sovjet-Unie en maar 12% vond het een goede zaak, 72 procent van de Hongaren vond het leven beter onder het communisme, 63 procent van de Roemenen vond het leven beter onder het communisme, 81 procent van de Serviërs vond het leven het best in het voormalige socialistische Joegoslavië. 66 procent van de bevolking in Slowakije vond het leven beter onder het communisme. Communisme in Nederland Het communisme kreeg in Nederland al vroeg steun, in 1918 werd de Communistische Partij Holland (CPH), de voorganger van de Communistische Partij van Nederland (CPN), opgericht. Waar eerst de Nederlandse invloed in het buitenland aanzienlijk was, kwam de partij steeds meer onder invloed van Moskou. Dat leidde tot conflicten en royementen. Het gevolg was dat er allerlei splinterpartijen ontstonden. Onmiddellijk na de Duitse inval ging de CPN als enige in de illegaliteit. Daardoor vormden zij een belangrijk deel van het verzet. Onder andere de Februaristaking tegen de vervolging van Joodse Nederlanders werd door hen georganiseerd. Mede daardoor groeide de sympathie voor het communisme in Nederland tijdens de oorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn honderden Nederlandse communisten gearresteerd en naar gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland afgevoerd, waar velen regelrecht werden omgebracht of anderszins om het leven kwamen. Communisme werd naast jodendom door het nazisme als een van de grootste vijanden van het Derde Rijk beschouwd en is vanaf de jaren dertig intensief bestreden. Door de actieve rol in het verzet stemde zo'n 10 procent van de Nederlanders na de oorlog op de communisten. Door hun antikoloniale houding botsten de communisten al direct met de overheid toen deze troepen naar Nederlands-Indië zond. De communisten werden uitgemaakt voor landverraders. De naoorlogse Nederlandse overheid beschouwde communisten als staatsgevaarlijk; hoewel in Nederland niet, zoals in de Duitse Bondsrepubliek, een officieel beroepsverbod voor communisten gold na de oorlog, werd in feite gedurende de hele Koude Oorlog-periode communisten het werken zeer lastig gemaakt. Ambtenaren mochten geen lid van de CPN zijn, wat natuurlijk v.v. inhield dat partijleden geen ambtenaar konden worden of blijven. Dat betekende voor bijvoorbeeld een onderwijzer geen les meer te kunnen geven. Zo zagen, uit angst om verlies van werk, mensen vaak af van lidmaatschap. En zo was de CPN ook de enige partij in Nederland die geen radiozendtijd voor politieke partijen van overheidswege kreeg. De CPN ging in 1989 op in GroenLinks. Een andere communistische partij tijdens de koude oorlog was de Socialistische Partij die was opgericht als maoïstische partij en zich anders dan de CPN niet zo zeer richtte op de Sovjet-Unie maar meer op communistisch China en steun vanuit China ontving. Daarnaast had Nederland nog een groot aantal aan kleinere organisaties en partijen waaronder het Marx-Lenin-Luxemburg Front, Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, Groep van Internationale Communisten en de Kommunistische Arbeiders-Partij Nederland. Hedendaagse communistische organisaties zijn onder meer: de uit de CPN-traditie voortgekomen Nieuwe Communistische Partij van Nederland (NCPN) en daaraan verbonden Communistische Jongerenbeweging (CJB), de maoïstische Rode Morgen, en de trotskistische Internationale Socialisten. De in 2021 in de Tweede Kamer verkozen partij BIJ1 kent daarnaast communistische invloeden. Kritiek op het communisme In het westen wordt het communisme in deze landen meestal als mislukt beschouwd, vooral wegens de ernstige schendingen van de mensenrechten, maar ook vanwege een vaak sterk bureaucratisch gecontroleerd economisch systeem. In socialistische landen wordt de economie en de sociale maatschappij verregaand van bovenaf gecontroleerd en gereglementeerd. Tevens kent men in dergelijke landen geen goede scheiding en onafhankelijkheid der machten. Aangezien communistische machthebbers het politiek systeem vaak boven het individu stellen, heeft dit al gauw als uitvloeisel een in zo'n systeem legitiem gebruik van geweld, moderne propagandatechnieken en censuur om politieke tegenstand de kop in te drukken en daarmee het bestaan van het systeem te waarborgen, hetgeen al snel het gevolg was in de vroege stadia van ontstaan van socialistisch Rusland, China en Roemenië. In het trotskisme werd dit het verschijnsel van de thermidor genoemd, naar een belangrijk moment in de Franse revolutie waarmee dit vergeleken werd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat tegenstanders dit als inherent aan het communisme zien, omdat elke communistische regering zich hieraan heeft schuldig gemaakt. Bovendien konden deze regeringen rekenen op de steun van de communistische partijen en organisaties in democratische landen, onder meer door verdachtmakingen van slachtoffers van het communisme in hun propaganda. Sommige voorstanders van het communisme zien dit echter als een afwijking van het oorspronkelijke communistische idee. Belangrijke oorzaken daarvan zouden zijn het doorwerkend bestaan van een niet-communistisch verleden en de tegenwerking vanuit het niet-communistische buitenland zolang de revolutie geen wereldrevolutie is. Als belangrijkste voorbeeld van een voorstander van de laatste opvatting wordt vaak Trotski genoemd. Zeker is dat het door Marx geprofeteerde communisme niet bereikt is. Communistische literatuur Marx & Engels, Communistisch Manifest, 1848 Marx, Het Kapitaal, 1867 Rosa Luxemburg, Hervorming of revolutie?, Aksant (2006), ISBN 978-90-5260-220-2 Kritiek op het communisme in literatuur Het geloof der kameraden, een van de bekendste boeken van de socialistisch opgevoede professor Russische literatuur Karel van het Reve. In dit boek wordt gesteld dat omwille van de zwakke tot afwezige filosofische, economische en wetenschappelijke basis het socialisme meer van een geloof dan van een theorie weg heeft. 1984, een beroemd boek uit 1948 van de Britse schrijver George Orwell. 1984 is een boek waarin de enkeling ten onder gaat in een volkomen kansloze strijd tegen een totalitair bewind. Het is een waarschuwing tegen totalitaire regimes zoals nazi-Duitsland en Stalins Sovjet-Unie. Beroemd is de uitspraak Big brother is watching you, wat slaat op de nooit geziene, maar almachtige leider van het totalitaire bewind in Oceanië, waar de hoofdpersoon van het boek Winston Smith leefde. Big Brother zou hierbij voor Jozef Stalin kunnen doorgaan en Emmanuel Goldstein voor Leon Trotski. Animal Farm van George Orwell is geschreven na Orwells ervaringen in Spanje toen hij vocht aan de kant van de Republikeinse Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog waar hij, mede door het optreden van de Stalinistische veiligheidsdiensten, gedesillusioneerd raakte. Beroemd geworden is de uitspraak All animals are equal, but some animals are more equal than others ("Alle dieren zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan andere"). De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn waarin hij als ooggetuige verslag doet van de onderdrukking in de Sovjet-Unie. Zwartboek van het communisme: misdaden, terreur, onderdrukking, met een schatting van het totale aantal doden dat volgens de auteurs door toedoen van het communisme is gevallen. Stéphane Courtois e.a., vert. uit het Frans door Kiki Coumans, Uitg. Arbeiderspers, Amsterdam (1998). 1083 pagina's, ISBN 90-295-5838-5 Onverwerkt verleden, Frits Bolkestein, Uitg. Prometheus, Amsterdam (1998). Kritische visie van de VVD-politicus op het communisme en de ontwikkelingen in Oost-Europa. 279 pag., ISBN 90-5333-606-0 Wereldrevolutie De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il, Erik van Ree, Uitg. Mets & Schilt, Amsterdam (2005), werk over het ideaal van de communistische heilstaat. Ex-communist probeert antwoord te geven op de vraag waarom in de twintigste eeuw tientallen miljoenen mensen van over de hele wereld hun lot verbonden aan het communisme en waarom zij er, verenigd in straf georganiseerde partijen, in slaagden een substantieel deel van de wereld in hun greep te krijgen, 512 pagina's, ISBN 978-90-5330-395-5 Zie ook Lijst van communistische partijen
303
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst%20van%20gerechten%20uit%20Nederlandse%20Chinees-Indische%20restaurants
Lijst van gerechten uit Nederlandse Chinees-Indische restaurants
Dit is een lijst van gerechten uit de Indische keuken zoals die in Chinees-Indische restaurants in Nederland worden geserveerd. Overzichten Voorgerechten Kroepoek ()Een soort chips waarvan het voornaamste smaakingrediënt kan zijn: garnalen, vis, melindjoe of iets anders. Loempia ()Een opgevouwen dunne lap deeg gevuld met groenten en vlees, waarbij vooral taugé een groot deel van de groenten vormt. Oorspronkelijk gestoomd, maar in Nederland traditioneel gefrituurd. Saté()Een stokje waarop meestal 3 stukjes vlees zijn gespiest. Het wordt meestal geserveerd met pindasaus. Saté wordt bereid op een houtskoolvuur, nadat het een tijd gemarineerd is in een kruidenmengsel. Pangsit Goreng ()Dunne deeglap in een bepaalde vorm gevouwen met vlees erin en dan gefrituurd. (goreng betekent in het Indonesisch 'gebakken') (een ander woord voor pangsit is wantan() Soepen Haaienvinnensoep(次湯) Soep van haaienvinnen en kip gemaakt, maar in Nederland (in de minder dure restaurants) is het een met maiszetmeel gebonden kippensoep met eiwit erdoorheen, die zogenaamd de haaienvinnen moeten voorstellen. Soep met echte haaienvinnen is er doorgaans wel in restaurants, maar vaak onder een andere naam, bijvoorbeeld Chinese Haaienvinnensoep. Deze zijn tamelijk duur. Wantansoep () Een lichte bouillon met gekookte wantan. Chinese tomatensoep Een zoete tomatensoep gevuld met Chinese groente. Hoofdgerechten Nasi goreng ()"Nasi" betekent in het Maleis/Indonesisch rijst en "goreng" gebakken Bami Goreng ()Bami is een dikke vorm van mie, oftewel een Chinese vorm van spaghetti. De slierten hebben in Nederland meestal geen ronde doorsnede, maar een enigszins platte vorm van zo'n 2 bij 5 millimeter. Mihoen ()Een heel dunne witte vorm van mie, gemaakt van rijstmeel. Doorsnede: ca. 0,5 mm. Foe-jong-hai () Omeletgerecht gemaakt van ei, waaraan meestal nog ingrediënten worden toegevoegd, zoals krab of champignons, overgoten met een rode zoetzure saus. ("Hai" of "Har" betekent krab) Babi pangang ()Geroosterd varkensvlees; ("babi" betekent varken in het Indonesisch, "panggang" (niet pangang) betekent geroosterde). Wordt geserveerd met een meestal vrij pittige rode of roodbruine saus. Koe-loo-joek () Vlees in brokken, gedoopt in beslag en gefrituurd; in zoetzure saus Guo Naan Geroosterd spek Char Sieuw ()Geroosterd varkensvlees dat eerst in een rode saus wordt gemarineerd. Koe Louw Kai ()Kip in zoetzure saus. "Kai" betekent kip in het "Kantonees", "koe low" duidt op de zoetzure saus. Tauw Sie Kai ()Kip met een pittige zwarte sojabonensaus. Tjaptjoi ()Gemengde groenten (o.a. tauge, paprika, bamboescheuten) in een gladde, viskeuze saus. Pekingeend ()Eend met zoete "" (letterlijk vers/nieuw zee saus), lente-ui, amsoi en komkommer. Deze ingrediënten worden gegeten met 'mandarin nuna pancakes'. Tzoe WanGeroosterd varken waarbij meestal alleen het vel gegeten wordt. Vaak worden de restanten van het varken verwerkt in een ander gerecht omdat het dan beter smaakt. Bijgerechten en condimenten Atjar tjampoer ()Een groentemengsel (voornamelijk bestaand uit witte kool) dat ingelegd is in azijn, geel gekleurd door gemalen kurkuma (koenjit). Pisang Goreng ()Gebakken banaan. Pisang is het Indonesische woord voor banaan. Mi Fan (vereenvoudigde Chinese karakters )eenvoudige gekookte rijst, meestal met plakrijst toebereid. SambalEen pasta gemaakt van hoofdzakelijk chilipeper Andere gerechten Hieronder volgen enkele andere Chinese gerechten die niet tot het "standaard"-lijstje behoren, maar wel authentiek zijn: Sang KwakTongrolletjes met garnalen in krabsaus Tja kaij KouwGepaneerde kipblokjes in likeursaus Mau PahPlakjes ossenhaas in pikante tomatensaus Mah HauGebakken inktvis met gekruide sojabonensaus Kou Koe YuHele gebakken forel in zoetzuursaus Jang Tse Kiang Yu Hele gebakken forel in oestersaus Tau Foe PoTau Foe = tahoe (vleesvervanger op soja-basis) in een stoofpotje (po) Ji Tin Kipblokjes met groenten en cashewnoten Kong Sioe JoeJoe betekent vis en kong sioe is de saus die eroverheen geserveerd wordt Joe Hong Joek ShiVarkensvlees met bosoor en bamboe Koe Loe Yuk In beslag gefrituurde varkensvleesblokjes in zoetzure saus Kong Po Kaij TienKipblokjes met groenten en cashewnoten in een vogelnest (Tin) Sow Tjap TjoyVegetarisch , zie ook Tjap Tjoy. Sow Foe Yong HaiVegetarisch Sow Mi FangVegetarisch Sow GadoVegetarisch, zie ook Gado gado. Sow Man joeGroenten met pikante zoetzure saus Zi Ma Ngaw YukOssenhaas met sesamzaad Dimsum () Siew Maai ()Een vulling met groente, rundvlees, kippenvlees of varkensvlees, met daarbuiten wan-tan-papier (gestoomd of gefrituurd) Haa Kaauw ()Een Chinese garnaal omwikkeld in een speciaal wit deeg (gestoomd) Jia WeiJia betekent Gefrituurde en Wei staat voor Wanton en inktvis.Een specialiteit enkel te bestellen in een Chinees-Whenzounees restaurant. Dit gerecht is ooit geboycot geweest omdat dit afkomstig is van het Koreaanse gerecht "Chugelé". Cheung FanGestoomde rijstecake met binnenin vlees of een garnaal en soyasaus.Ha Cheung is gevuld met garnaal, Cha Sieuw met geroosterd varkensvlees, Sieuw Ngaap met eend en Hoi San Cheung is gevuld met zeedieren en een oosterse verrassing. Naast de hier bovenstaande gerechten zijn er nog talloze dimsum-gerechten op te noemen. Dimsum (/) betekent letterlijk "het hart beroeren". Van oudsher is dimsum verbonden met het Kantonese gebruik van het thee drinken (Yam Cha in het Kantonees). Langs de Zijderoute ontstonden theehuizen, die druk bezocht werden door vermoeide reizigers en lokale landarbeiders. Zij verzamelden zich in deze theehuizen om uit te rusten en hun sociale contacten te onderhouden. De dimsumtraditie startte toen men bij de thee verschillende hapjes begon te serveren. Het zijn doorgaans kleine hapjes, gestoomd of gefrituurd, die tussendoor gegeten worden. Veel (wellicht alle) dimsum-gerechten zijn afkomstig van het Kantonees gedeelte van China (waaronder Hongkong). In Nederland zijn er maar weinig restaurants buiten de Randstad die zich specialiseren in dimsum-gerechten. Chinese gerechten Gerechten
304
https://nl.wikipedia.org/wiki/Christen-Democratisch%20App%C3%A8l
Christen-Democratisch Appèl
Het Christen-Democratisch Appèl (afgekort: CDA) is een Nederlandse politieke partij met een christendemocratische signatuur. Op 11 oktober 1980 ontstond het CDA uit een fusie van de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de Nederlands-hervormde Christelijk-Historische Unie (CHU) en de Katholieke Volkspartij (KVP). Vanaf 1967 was er regelmatig overleg over de vorming van een christendemocratische fusiepartij. De partij is sinds haar oprichting regeringspartij geweest in alle kabinetten, met uitzondering van de paarse kabinetten Kok I en Kok II en het kabinet-Rutte II. Ook de drie partijen waaruit het CDA is ontstaan, hebben vrijwel voortdurend deel uitgemaakt van de regering. De KVP heeft van 1945 tot de samensmelting continu deel uitgemaakt van het kabinet, de ARP elf keer en de CHU tien keer. Historie Het CDA werd officieel op 11 oktober 1980 opgericht als gevolg van een fusie van drie oude christelijke partijen, de oorspronkelijk hervormde Christelijk-Historische Unie (CHU), de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Katholieke Volkspartij (KVP), die ook wel 'de drie grote confessionele partijen' werden genoemd. Architect van de nieuwe alliantie was Piet Steenkamp. De drie partijen waren echter al sinds 1967 hierover met elkaar in gesprek. Dit overleg vond plaats in de Groep van Achttien, vertegenwoordigers uit de betreffende partijen, waarbij het belangrijkste punt van discussie het begrip 'christelijke politiek' was. Van 1918 tot 1980 maakten deze afzonderlijke partijen vrijwel onafgebroken deel uit van de regering. Het CDA is sinds 1977 via een eigen lijst in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en heeft sindsdien, met een onderbreking tijdens de paarse kabinetten-Kok tussen 1994 en 2002 en het kabinet-Rutte II (2012-2017) steeds regeringsverantwoordelijkheid gedragen. De eerste zeventien jaren maakte het CDA deel uit van kabinet-Van Agt I, kabinet-Van Agt II en kabinet-Van Agt III onder aanvoering van Dries van Agt en van de kabinetten Lubbers I, Lubbers II en Lubbers III onder aanvoering van Ruud Lubbers, beiden van CDA-huize. In 1994 leed de partij een gevoelige nederlaag en moest het CDA plaatsnemen in de oppositiebanken. Bij de Provinciale Statenverkiezingen 1995 leed het CDA opnieuw verlies, en in de Eerste Kamer verloor de partij 8 van haar 27 zetels. Bij de verkiezingen in 1998 slonk de partij in de Tweede Kamer tot het toenmalige historische dieptepunt van 29 zetels. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 en 1998 kreeg het CDA bovendien te maken met de katholieke afsplitsing van de conservatieve Katholiek Politieke Partij (KPP) onder leiding van de rooms-katholieke politicus Olaf van Boetzelaer, die echter geen Kamerzetel wist te bemachtigen. Na 1998 keerde de KPP-aanhang terug naar het CDA. Na de oppositievoering onder twee 'paarse' kabinetten (PvdA/VVD/D66) werd het CDA met 43 zetels de grootste partij bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2002. In een coalitie met de LPF en de VVD verkreeg het CDA het premierschap (Jan Peter Balkenende), zes ministeries en vijf staatssecretariaten in het kabinet-Balkenende I. Door onenigheid binnen de coalitie, vooral binnen de LPF, waar men stuurloos ronddobberde na de moord op hun leider Pim Fortuyn viel het kabinet al binnen enkele maanden. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 werd het CDA onder leiding van Balkenende opnieuw de grootste partij met 44 zetels en werd het kabinet-Balkenende II van CDA, VVD en Democraten 66 gevormd. Na het vertrek van D66 uit de coalitie ging in 2006 een minderheidskabinet-Balkenende III van CDA en VVD alleen verder. Het CDA bleef ook bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 met 41 zetels de grootste partij van Nederland, met een verschil van 8 zetels op de PvdA. Op 22 februari 2007 werd kabinet-Balkenende IV beëdigd waarin naast het CDA ook de PvdA en de ChristenUnie deelnemen. Het CDA levert 8 ministers en 4 staatssecretarissen. Dit kabinet is op 20 februari 2010 gevallen door het uittreden van de PvdA, als gevolg van een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen het CDA en de PvdA over de kwestie Uruzgan. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 behaalde het CDA een historisch verlies van 20 zetels en kwam met 21 zetels terug in de Tweede Kamer. Hierop trad Balkenende af als partijleider en zag hij af van plaatsneming in de CDA-fractie. Door de partij werd besloten om een grondige evaluatie te doen naar dit grote verlies en voorlopig geen partijleider aan te wijzen. Na een moeizame kabinetsformatie werd op 14 oktober 2010 het kabinet-Rutte beëdigd, bestaande uit de VVD en het CDA. In dit kabinet leverden zowel de VVD als het CDA 6 ministers en 4 staatssecretarissen. Bij de verkiezingen van 2010 zakte het CDA verder in de peilingen. Na een lange formatie werd in oktober 2010 het kabinet Rutte I (ook bekend als Rutte-Verhagen) was het Nederlandse kabinet van 14 oktober 2010 tot 5 november 2012. Het werd gevormd door de politieke partijen Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en het Christen-Democratisch Appèl, met gedoogsteun van de Partij voor de Vrijheid (PVV) na de Tweede Kamerverkiezingen van 2010. Op 2 oktober 2010 vond een congres plaats van het CDA over de gedoogsteun van de PVV. Van de aanwezigen stemde 68 % voor de samenwerking met de PVV en 32% tegen. Het rechtse kabinet-Rutte I was een minderheidskabinet dat alleen in de Tweede Kamer kon rekenen op een geringe meerderheid en dat in de Eerste Kamer informele steun had van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP). Het kabinet kon in de Tweede Kamer met de gedoogsteun van de PVV oorspronkelijk rekenen op 76 zetels, een meerderheid van één zetel. Na het vertrek van Hero Brinkman uit de PVV-fractie verloor het kabinet deze meerderheid. Bij zijn vertrek uit de PVV liet Brinkman echter weten dat hij het kabinet zou blijven steunen. Op 26 april, na het mislukken van het Catshuisoverleg, sloot het CDA met de fracties van VVD, D66, GroenLinks en ChristenUnie een Begrotingsakkoord 2013 over miljarden euro's bezuinigen en hervormen om het begrotingstekort 2013 binnen de norm van 3% te krijgen. Het partijleiderschap was vanaf eind juni 2012 in handen van fractievoorzitter Sybrand Buma. Eerder werd het partijleiderschap gedeeld door vicepremier en minister Maxime Verhagen, Buma en partijvoorzitter Peetoom. Na een historisch lange formatie trad het CDA op 26 oktober 2017 toe tot het kabinet-Rutte III samen met VVD, D66 en ChristenUnie. In juni 2019 vertrok Buma uit de Tweede Kamer om burgemeester van Leeuwarden te worden. Als fractievoorzitter werd hij interim opgevolgd door Pieter Heerma tot een lijsttrekker werd gekozen. 2020-heden Bij de lijsttrekkersverkiezingen in 2020 stelden minister Hugo de Jonge, staatssecretaris Mona Keijzer en de Kamerleden Pieter Omtzigt en Martijn van Helvert zich verkiesbaar. De Jonge won uiteindelijk in de tweede ronde van Omtzigt met een nipte 50,7% van de stemmen. In december trok De Jonge zich echter terug, omdat hij onvoldoende tijd had om het lijsttrekkerschap te combineren met zijn verantwoordelijkheden als minister van Volksgezondheid tijdens de coronacrisis. Het CDA-bestuur droeg vervolgens voor minister van Financiën Wopke Hoekstra als nieuwe lijsttrekker. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 haalde het CDA na een stroeve campagne 15 zetels, vier minder dan vier jaar ervoor. Bij de Provinciale Statenverkiezingen 2023 leed de partij opnieuw verlies, waarbij de partij 29 van haar 72 Statenzetels verloor. In slechts één gemeente werd de partij nog het grootste: in Beek. Afsplitsingen Evangelische Volkspartij Onder leiding van onder meer oud-ARP- en oud-CDA-politica Cathy Ubels kwam in 1981 de links-progressieve Evangelische Volkspartij (EVP) tot stand uit onvrede met de centrumrechtse koers van het CDA. Talrijke leden van de CDA-werkgroep Niet bij brood alleen (1980) verenigden zich aldus met andere links-progressieve protestantse christenen, zoals de Nederlandse Stasi-spion, vredesactivist, EVP-politicus en oud-generaal Chiel von Meijenfeldt. De EVP bestond gedurende bijna tien jaar en ging daarna op in de fusiepartij GroenLinks. Groep Scholten/Dijkman In 1983 splitsten de Tweede Kamerleden Jan Nico Scholten en Stef Dijkman zich af wegens het defensiebeleid van het CDA. Ze zouden zich later aansluiten bij respectievelijk de PvdA en de PPR. Katholiek Politieke Partij In 1990 startte een werkgroep van zes CDA-leden onder de naam Duidelijke Koers CDA waarin zij bepleitten een terugkeer van de partij naar haar orthodox-christelijke uitgangspunten te bewerkstelligen. Sinds 1992 is binnen het CDA de conservatieve algemeen-christelijke Beweging Christelijke Koers (BCK) actief. In 1994 scheurden conservatieve katholieke lokale CDA-politici en katholieke BCK'ers zich af door oprichting van de Katholiek Politieke Partij (KPP), die echter geen Kamerzetel won bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 en 1998. Onder leiding van oud-KPP-lijsttrekker Olaf baron van Boetzelaer keerden de conservatieve katholieke KPP-politici na vier jaar terug naar het CDA. De BCK gaf aan te betreuren dat terwijl Bijbeltrouwe christenen als Eddy Bilder geen verkiesbare plaats meer krijgen op CDA-lijsten, andersgelovigen die het christelijk geloof niet zijn toegedaan (bijvoorbeeld moslims als Coşkun Çörüz en Mustafa Amhaouch en een hindoe als Ram Ramlal) deze plaats wel krijgen toegewezen. Geruchten afsplitsing CDA Limburg In 2012 doken meermaals geruchten op over een grote conservatieve politieke afscheuring van het CDA in Limburg uit onvrede met de linkse en „rode” partijkoers van de nieuwe partijvoorzitter Ruth Peetoom. Het CDA in Limburg zou een afsplitsing naar gelijkenis met de CSU (Christelijk-Sociale Unie) in Beieren willen oprichten volgens CDA-senator René van der Linden. De Limburgse afdelingsvoorzitter heeft in 2012 al de mogelijkheden van afsplitsing op schrift gesteld. In juni 2023 besloot de algemene ledenvergadering om onder leiding van Raymond Vlecken onderzoek te doen naar Limburgse christendemocratische waarden met nieuw elan waarbij de mogelijkheid bestaat om eigen Limburgse afdelingen te vormen met de oprichting van een eigen partij. Pieter Omtzigt en Alliantie Op 15 september 2021 ontstond de fractie Lid Omtzigt nadat Pieter Omtzigt op 12 juni 2021 zijn partijlidmaatschap op had gezegd vanwege een uitgelekte memo die hij had geschreven voor de commissie-Spies die de verkiezingsnederlaag analyseerde. Hierin uitte hij ernstige kritiek op zijn partij en deed hij onthullingen over berichten die over hem waren verspreid. Hij stelde onder meer doelbewust te zijn genegeerd door de partijtop en verder was de belofte niet nagekomen dat hij bij een eventueel terugtreden van Hugo de Jonge de lijsttrekker zou worden. Ook wees hij op mogelijke beïnvloeding op het programma na een schenking van een miljoen aan het CDA. In een bijlage werden kwalificaties van fractiemedewerkers over hem gemeld als 'psychopaat, teringhond en labiel'. In de nasleep van de affaire Omtzigt en een voor Omtzigts sympathisanten teleurstellend verlopen buitengewoon partijcongres in de herfst van 2021 openbaarde zich eind december 2022 de politieke beweging Alliantie. De oprichters en het politiek verbond zelf zijn in de media omschreven als vrienden, aanhangers en sympathisanten van voormalig CDA-Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt en het partijprogramma als een "kopie van diens politieke agenda". De Alliantie-oprichters en -bestuurders zijn alle voormalige partijbestuurders en leden van het CDA, maar Alliantie beschouwt zichzelf niet als een CDA-afsplitsing. Op 20 augustus 2023 kondigde Omtzigt de nieuwe partij; Nieuw Sociaal Contract aan. Organisatie Partijbestuur vacant (voorzitter) Mark Buck (secretaris, vice-voorzitter) René Bolle (penningmeester) Ciel Stevens (algemeen bestuurslid, sponsorbeleid) Devie Badloe (algemeen bestuurslid, diversiteit en netwerken) Wendy Zuidema-Haans (algemeen bestuurslid, HRM) Gerelateerde organisaties Het CDA ondersteunt zusterpartijen in Midden- en Oost-Europa. In 1990 is daartoe de Eduardo Frei Stichting (EFS) opgericht. De EFS ontvangt voor dit werk fondsen uit het MATRA-programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast geven CDA-politici onder meer trainingen aan lokale politici en vrijwilligers. De CDA Bestuurdersvereniging is een belangenvereniging voor lokale en decentrale CDA-volksvertegenwoordigers en -bestuurders. Van de vereniging zijn raadsleden, statenleden, waterschapsbestuurders, wethouders en gedeputeerden automatisch lid. Ook kunnen burgemeesters, commissarissen van de Koning en dijkgraven lid worden. Het CDA is mede-oprichter van het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie, een organisatie van zeven Nederlandse politieke partijen die democratiseringswerk steunt in 17 landen. Leden Bron: CDA - ledentallen (Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen) Standpunten Kernwaarden De partijstandpunten van het CDA komen in grote mate overeen met die van andere grote Europese christendemocratische partijen. Hierbij spelen een viertal kernbegrippen, die de kernwaarden van de Bijbel vertalen, een belangrijke rol: Gespreide verantwoordelijkheid: het principe dat de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van de samenleving bij verschillende personen en organisaties ligt en niet bij één organisatie. Dit principe gaat uit van een grotere eigen verantwoordelijkheid, waarbij het individu meer verantwoordelijkheid neemt voor de maatschappij om hem heen. Omdat het individu niet alles alleen kan, gelooft het CDA in een sterk maatschappelijk middenveld met organisaties die groepen individuen verenigt in het uitoefenen van verantwoordelijkheid voor een bepaald maatschappelijk aspect (zoals vakbonden en werkgeversbonden op het gebied van arbeidsverhoudingen). In laatste instantie, als 'de maatschappij' er zelf niet meer uitkomt behoort de overheid uitkomst te bieden. Dit hangt samen met het begrip soevereiniteit in eigen kring. In de verhoudingen tussen verschillende schaalniveaus past het CDA het principe van subsidiariteit toe: de verantwoordelijkheid moet daar liggen waar die het best genomen kan worden en bij voorkeur op een zo laag mogelijk schaalniveau. Gerechtigheid: het principe van rechtvaardigheid, volgens welke goede daden beloond worden en slechte bestraft. Het principe houdt ook in dat iedereen in zijn waarde gelaten moet worden en het recht heeft zich te ontplooien. Solidariteit: het principe dat men dient te zorgen voor kwetsbaren in de samenleving. Het (Bijbelse) begrip naastenliefde ligt hieraan ten grondslag. Rentmeesterschap: het principe dat de mens goed voor de aarde waarop hij leeft moet zorgen. Dit komt in de praktijk neer op een goede zorg voor het milieu, maar houdt voornamelijk de plicht in de aarde in leefbare staat door te geven aan het nageslacht. Standpunten in de praktijk De kernwaarden vertalen zich in de praktijk in onder meer de volgende standpunten: Vanuit het principe van gespreide verantwoordelijkheid is het CDA in de afgelopen twintig jaar voorstander geweest van een terugtredende overheid die meer ruimte geeft aan mensen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Hierin gaat het CDA echter minder ver dan de VVD, die het ontstane 'gat', dat de terugtredende overheid achterlaat, wil laten opvullen door de markt in plaats van door maatschappelijke organisaties. Hoewel het CDA het kapitalisme niet afwijst en de pogingen om meer marktwerking in de publieke sector in te voeren steunt, ziet het CDA de markt niet als ultieme oplossing voor problemen op het gebied van efficiency en maatschappelijke verhoudingen. Om een samenleving te creëren waarin mensen weten waar ze aan toe zijn en respect krijgen hecht het CDA vanuit het principe gerechtigheid veel waarde aan het herstel van normen en waarden. Het herstel van normen en waarden heeft overigens al vanaf het begin deel uitgemaakt van het gedachtegoed van de partij. De eerste CDA premier Dries van Agt sprak regelmatig over het Ethisch Reveil. Toen in 1994 een kabinet werd gevormd waarvan het CDA geen deel uitmaakte (het paarse kabinet) hebben VVD, PvdA en D66 een aantal punten kunnen realiseren die tot dat moment op ethische en religieuze gronden door het CDA waren tegengehouden. Hoewel het CDA een van de drijvende krachten is geweest achter de versobering van de sociale zekerheid, komt de kernwaarde solidariteit naar voren in de wens belastingen en toeslagen inkomensafhankelijk te houden. Vanuit dit principe is het CDA bijvoorbeeld tegen verdere liberalisering van de huurmarkt. Ook de aflossing van de staatsschuld in één generatie wordt vanuit het standpunt van solidariteit (tegenover toekomstige generaties) verdedigd. De vermindering van de staatsschuld is vooral in de jaren tachtig ten koste gegaan van de lagere inkomens. Daarbij is een belangrijke rol gespeeld door premier Ruud Lubbers en minister van Financiën Onno Ruding. Vanuit het principe rentmeesterschap wil het CDA de uitstoot van CO2 terugdringen. Vanuit dit standpunt staat het CDA niet afwijzend tegenover het opwekken van kernenergie voor de middellange termijn. Vanuit het principe van rentmeesterschap is het CDA voorstander van strengere Europese regels met betrekking tot dierenwelzijn. Electoraat Hoewel de aanhang van politieke partijen niet meer zo trouw stemt als vroeger en verkiezingsuitslagen behoorlijk kunnen schommelen, kent het CDA een zekere kernaanhang onder met name katholieke, hervormde en gereformeerde kiezers, al stemmen ook niet-christelijke kiezers op de partij, wat vooral in de jaren tachtig (tijdperk Lubbers) en begin eenentwintigste eeuw gebeurde. Regionaal heeft het CDA een bovengemiddeld grote aanhang in Twente, op de Veluwe, in het Westland, in het midden en oosten van Noord-Brabant en in Limburg. Geografisch gezien kent het CDA in veel plattelandsgemeenten een relatief grote aanhang. Minder aanhang heeft het CDA in de grote steden en in Groningen en Drenthe. De gemeente waar het CDA bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 procentueel de meeste stemmen haalde, was Tubbergen (43,4%) (een verlies van 23% ten opzichte van 2006) in de provincie Overijssel. In buurgemeente Dinkelland (totaal 38,3%) had het CDA ook te maken met forse verliezen (22,4% verlies ten opzichte van 2006). In het Overijsselse dorp Daarle (gem. Hellendoorn) werd het meest op het CDA gestemd (63%). Ook in Tilligte, Lattrop en Beuningen bleef het percentage CDA stemmers traditioneel hoog. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 werd het CDA in de gemeente Hellendoorn en Twenterand de grootste partij. Volksvertegenwoordiging Regering Het CDA maakt deel uit van het op 10 januari 2022 geïnstalleerde kabinet-Rutte IV. Tweede Kamer | Aantal CDA-zetels in de Tweede Kamer sinds 1956. Zetels tussen 1956 en april 1977 (blauw) zijn de som van KVP, ARP en CHU, zetels tussen mei 1977 en heden (groen) van het CDA. |} Eerste Kamer Europees Parlement Provincies Gemeenten Ongeveer 125 burgemeesters in Nederland zijn van CDA-huize. Bekende CDA-burgemeesters zijn onder meer Hubert Bruls (Nijmegen), Lucas Bolsius (Amersfoort), Pieter van Maaren (Zaltbommel), Cornelis Visser (Katwijk (Zuid-Holland)), Sybrand Buma (Leeuwarden), Rianne Donders-de Leest (Roermond) en Hans Broekhuizen (Twenterand). Het CDA is op gemeentelijk niveau de grootste landelijke partij van Nederland. Ze levert honderden wethouders, en een groot aantal gemeenteraads- en deelgemeenteraadsleden. Waterschappen Het CDA is vertegenwoordigd in 20 van de 21 waterschappen van Nederland. Sinds de waterschapsverkiezingen 2023 heeft de partij in totaal 36 van de 602 zetels, waarmee het landelijk de op vijf na grootste partij is in de waterschappen. Het waterschap Limburg is het enige waterschap waar het CDA niet aan de verkiezingen meedoet, al bestaat de partij Waterbelang Limburg wel voor een groot deel uit CDA'ers. Zie ook Lijst van partijleiders van het CDA Lijst van politieke partijen in Nederland Externe links Officiële website CDA bij Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen De geschiedenis van het CDA in beeld en bron - cda-digitaal.dnpp.nl/
305
https://nl.wikipedia.org/wiki/Christelijk-Historische%20Unie
Christelijk-Historische Unie
De Christelijk-Historische Unie (CHU) was een Nederlandse protestants-christelijke politieke partij, die in 1908 werd opgericht en tot 1980 als zelfstandige partij heeft bestaan. Geschiedenis De CHU werd op 9 juli 1908 opgericht, als fusie van de Christelijk-Historische Partij (opgericht 1903) en de Bond van kiesverenigingen op Christelijk-Historischen grondslag in de provincie Friesland (opgericht 1898). De partij kwam voort uit de vrij-antirevolutionairen van Alexander de Savornin Lohman, die als vooraanstaand Kamerlid voor de ARP in conflict was gekomen met zijn eigen partij. Dit conflict ging onder andere over de invoering van het algemeen kiesrecht en de politieke strategie van de ARP, namelijk de antithese: een bondgenootschap van de protestanten met de katholieken tegenover de seculiere politieke partijen. De Savornin Lohman was tot zijn dood in 1924 het belangrijkste gezicht van de CHU. De CHU rekruteerde haar aanhang voornamelijk uit de leden van de hervormde kerk. Zij telde veel adellijke personen onder haar aanhang. In tegenstelling tot de ARP was het partijverband van de CHU altijd zeer losjes, waardoor de CHU-fractie vaak verdeeld stemde. De Unie had een gematigd-conservatief karakter. Samen met de ARP en de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) vormde ze de rechterzijde in de Nederlandse politiek. CHU-leider Dirk Jan de Geer was in het interbellum tweemaal minister-president. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de CHU onder de leiding van Tilanus "de Oudere" en Tilanus "de Jongere". Een bekend CHU-parlementariër was freule Christine Wttewaall van Stoetwegen. In de jaren 70 werd onder leiders als Berend Jan Udink en Roelof Kruisinga een steeds rechtsere koers gevaren. Terwijl de partners KVP en ARP gedoogsteun gaven aan het kabinet-Den Uyl, koos de CHU voor de oppositie. "Gedoopte liberalen", werden de leden wel genoemd. De krant die met de zuil van de CHU was gelieerd, was het dagblad De Nederlander, later hernoemd naar De Nieuwe Nederlander. In 1980 gingen de CHU, de ARP en de Katholieke Volkspartij (KVP) op in een nieuwe politieke partij, het Christen-Democratisch Appèl (CDA). Bolwerken De CHU haalde de hoogste percentages stemmen in de provincies Friesland, Zeeland en Overijssel. Met name het westen en zuidwesten van Friesland, het huidige Steenwijkerland, Zuid-Beveland, Walcheren, Marken en de Veluwe waren bolwerken van de partij. Eeuwfeest 2008 In oktober 2008, honderd jaar na de oprichting, werd een boek gepresenteerd over de geschiedenis van de CHU, mede geschreven door historicus Gerrit Voerman van het DNPP. Volgens Voerman was vanuit historisch-wetenschappelijke kring weinig aandacht besteed aan de "apolitieke partij". De "machtspolitici van de KVP" en "de mannetjesputters van de ARP" trokken veel meer de aandacht. De CHU kende tal van "eigenzinnige types", maar had ook "een stijl die wars was van scherpslijperij". Voormalig CHU'er Wim Deetman, lid van de Raad van State, overhandigde het eerste exemplaar aan minister Ernst Hirsch Ballin, die als katholieke CDA-representant "het belang van de herinnering aan de verscheidenheid binnen de partij" benadrukte. Deetman haalde een partij-adagium aan: "het gaat niet om de majoriteit van het getal, maar om de autoriteit van het Woord van God" en noemde het een typerende CHU-opvatting dat de overheid "een goddelijke roeping" heeft en dat de staatkunde is gebaseerd op het Woord van God, ook al kan de interpretatie ervan uiteenlopen. CHU'ers waren als dualisten in de Kamer "echte volksvertegenwoordigers" met het besef dat ze de burger niet naar de mond moeten praten, maar het publieke belang dienen. Vrouwenbeweging en jeugdafdeling Anders dan de ARP bestonden er binnen de CHU minder bezwaren tegen vrouwen in de politiek. In 1922 werd mevr. Frida Katz in de Tweede Kamer gekozen. In 1935 kwam de Centrale van Christelijk Historische Vrouwengroepen tot stand. Mevr. Katz werd de eerste voorzitter van de vrouwenbeweging. Na de oorlog nam jkvr. Wttewaall van Stoetwegen de leiding van de vrouwenbeweging over. Het tijdschrift van de Christelijk Historische Vrouwengroepen was Vrouwengeluiden. Er was ook een jeugdafdeling: de Federatie van Christelijk Historische Jongeren. Het tijdschrift heette De Christelijk-Historische Jongeren. Feiten en cijfers Zetels in de Tweede Kamer Van de honderd leden van de Tweede Kamer: 1946 - 8 zetels (7,8%) 1948 - 9 zetels (9,1%) 1952 - 9 zetels (8,9%) Van de honderdvijftig leden: 1956 - 13 zetels (8,4%) 1959 - 12 zetels (8,1%) 1963 - 13 zetels (8,5%) 1967 - 12 zetels (8,1%) 1971 - 10 zetels (6,3%) 1972 - 7 zetels (4,4%) Zetels in de Eerste Kamer Van de vijftig leden van de Eerste Kamer: 1946 - 5 zetels 1948 - 5 zetels 1951 - 6 zetels 1952 - 6 zetels 1955 - 6 zetels Van de vijfenzeventig leden: 1956 - 8 zetels 1960 - 8 zetels 1963 - 7 zetels 1966 - 7 zetels 1969 - 8 zetels 1971 - 7 zetels 1974 - 7 zetels Bekende personen Minister-president: Dirk Jan de Geer Ministers: Koos Andriessen Frans Beelaerts van Blokland Albert Christiaan Willem Beerman Henk Beernink Hendrik van Boeijen Gerardus Philippus Helders Jhr. Bonifacius Cornelis de Jonge Willem Jan Arend Kernkamp Piet Lieftinck Hendrik Mulderije Jan Willem de Pous Aart van Rhijn Jan Schokking Wim Schokking Ynso Scholten Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne Kees Staf Berend Jan Udink Chris van Veen Johannes Theodoor de Visser Johannes Anthonie de Visser Staatssecretarissen: Michael Rudolph Hendrik Calmeyer Isaäc Nicolaas Theodoor Diepenhorst Bert Haars Joop Haex Roelof Kruisinga Durk van der Mei Willem Scholten Eerste Kamervoorzitters: 1904 - 1914 Jan Elias Nicolaas Schimmelpenninck van der Oye 1929 - 1946 Willem Lodewijk de Vos van Steenwijk Tweede Kamervoorzitter: 1909 - 1912 Frederik van Bylandt Fractievoorzitters Tweede Kamer: 1908 - 1921 Alexander de Savornin Lohman 1921 - 1925 Jan Schokking 1925 - 1929 Johannes Theodoor de Visser 1929 - 1933 Jan Schokking 1932 - 1933 Reinhardt Snoeck Henkemans 1933 - 1939 Dirk Jan de Geer 1939 - 1963 Hendrik Willem Tilanus 1963 - 1967 Henk Beernink 1967 - 1968 Jur Mellema 1968 - 1968 Christine Wttewaall van Stoetwegen (waarnemend) 1968 - 1969 Arnold Tilanus 1969 - 1971 Jur Mellema 1971 - 1971 Roelof Kruisinga (juli) 1971 - 1972 Jur Mellema 1972 - 1973 Arnold Tilanus 1973 - 1977 Roelof Kruisinga Fractievoorzitters Eerste Kamer: 1923 - 1929 Willem Lodewijk baron de Vos van Steenwijk 1929 - 1946 Bonne de Savornin Lohman 1946 - 1946 Rommert Pollema 1946 - 1959 Gualthérus Kolff 1959 - 1965 Rommert Pollema 1965 - 1966 Marien Geuze 1966 - 1968 Johannes Christiaan Bührmann 1968 - 1977 Johan van Hulst Literatuur Marcel ten Hooven en Ron de Jong, Geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie 1908-1980, 2008, 400 p., Boom - Amsterdam, Willem Pekelder Voor volk en geweten; de Christelijk-Historische Unie in de Groene Amsterdammer 17 oktober 2008 (jrg.132, nr.42) M.R.H. Calmeyer Herinneringen: memoires van een christen, militair en politicus, uitg. Sdu, Den Haag (1997), A.Rh. van Deursen 'Overheid en publiek belang: jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, Christelijk-Historische Unie en reformatorische politiek, uitg. Marnix van St. Aldegonde Stichting, Wetenschappelijk Studiecentrum van de RPF, Nunspeet (1994), Hans van Spanning In dienst van de theocratie. Korte geschiedenis van de Protestantse Unie en de Centrumgespreksgroep in de CHU,uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, (1994), Hans van Spanning De Christelijk-Historische Unie (1909-1980). Enige hoofdlijnen uit haar geschiedenis (1988). W.F. de Gaay Fortman (red.) Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, 29 mei 1837-11 juni 1924, uitg. Kok, Kampen (1987), Jan Wieten Dagblad en doorbraak: De Nederlander en De Nieuwe Nederlander, A.J. van Dulst (red.) Herinneringen aan de Unie waarin we ons thuis voelden Werkgroep Christelijk-Historische Karakteristieken, uitg. Stichting Uniepers, Den Haag (1980) Hans van Spanning & B. Woelderink, red.K. de Vries & E. Bleumink Unie in het vizier: een korte kenschets van de ontwikkelingen in de Christelijk-Historische Unie na de Tweede Wereldoorlog, uitg. Semper Agendo, Apeldoorn (1968) (brochure) Het vrijheidsbegrip bij C.H.U. en V.V.D. uitg. Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohmanstichting (1959) P.A. Diepenhorst Trouw en met ere: de ontwikkelingsgang der antirevolutionaire of christelijk-historische richting in vogelvlucht, uitg. Ruys, Amsterdam (1952) J.J.R. Schmal Christelijk-Historisch ook nu - Inleidende Beschouwingen, uitg. Blommendaal, Den Haag (1948) J.R. Snoeck Henkemans Geschiedenis en beginsel van de Christelijk-Historische Unie uitg. Persvereeniging "Koningin en Vaderland", Apeldoorn (1929, herz. editie 1934) C.E. van Koetsveld De Christelijk-Historische Unie, uitg. Hollandia, Baarn (1909, herz. editie 1918) J. Haafkens Toelichting op het program der christelijk-historische partij, uitg. Höveker & Wormser, Amsterdam (1905) Zie ook Lijst van Europarlementariërs voor de CHU Lijst van partijleiders van de CHU Externe link De Christelijk-Historische Unie op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen Protestantse zuil
306
https://nl.wikipedia.org/wiki/Chordadieren
Chordadieren
Chordadieren (Chordata) vormen een stam in het dierenrijk, waartoe de gewervelden, slijmprikken, manteldieren en lancetvisjes behoren. De stam omvat alle dieren die, althans in aanleg, een chorda hebben. Dit is een flexibel, staafachtig orgaan in de rug van het dier. Van de oorspronkelijke chorda is meestal alleen in het embryonale stadium nog iets terug te vinden. Er zijn fossielen van chordaten gevonden die stammen uit de tijd van de Cambrische explosie, 541 miljoen jaar geleden. Fylogenetisch gezien worden gewervelde dieren – chordaten waarbij de chorda tijdens de ontwikkeling wordt vervangen door een wervelkolom – beschouwd als een subgroep van de clade Craniata: alle chordaten met een schedel. De Craniata en Tunicata (ofwel manteldieren) vormen samen de clade Olfactores. Chordaten zijn bilateraal symmetrisch en hebben een coeloom, een goed ontwikkeld gesloten circulatiestelsel, en vertonen metamere segmentatie. Naast de chorda dorsalis zijn andere definiërende kenmerken de dorsale zenuwstreng, de gespierde postanale staart en de faryngeale spleten. Er zijn meer dan 65.000 soorten chordaten beschreven, waarvan ongeveer de helft beenvisachtigen zijn. Oorsprong en evolutie De chordata zijn evolutionair te herleiden tot lancetvisachtige vormen van 550 miljoen jaar geleden, bijvoorbeeld de Pikaia. De naaste verwanten van de chordaten zijn de stekelhuidigen (Echinodermata) en de eikelwormen (Hemichordata), waarmee ze embryologische en larvale kenmerken delen. Samen vormen zij de superstam van de nieuwmondigen (Deutero-stomata). Stekelhuidigen en chordaten hebben gemeen dat zij een primair sessiele levenswijze vertonen. Zeelelies (Crinoidea) en zakpijpen (Ascidiacea) zijn primitieve vertegenwoordigers van hun groepen, die nog steeds een sessiele levenswijze hebben. Omdat de larven van zakpijpen sterk op volwassen lancetvisjes lijken, is de theorie dat de 'hogere' chordaten ontstonden doordat het volwassen stadium op een gegeven moment verloren ging (neotenie). Uit een lancetvisachtige vorm ontstonden dan later door toevoeging van een schedel en wervels de Craniata (slijmprikken en gewervelden). Fylogenie Taxonomie Het volgende schema is afkomstig uit de derde editie van Vertebrate Palaeontology. Stam: Chordata (Chordaten) Onderstam: Cephalochordata (Schedellozen) (30 soorten) Klasse: Leptocardii (Lancetvisjes) Onderstam: Tunicata (Manteldieren) (Lamarck, 1816) (2792 soorten) Klasse: Appendicularia (Mantelvisjes) (Fol, 1874) Klasse: Ascidiacea (Zakpijpen) (Nielsen, 1995) Klasse: Sorberacea Klasse: Thaliacea (Salpen) (Nielsen, 1995) Onderstam: Vertebrata (Gewervelden), inclusief de Craniata (57.674 soorten) Infrastam: incertae sedis Superklasse: Agnatha (Kaakloze vissen) (parafyletisch) (ongeveer 100 soorten) Klasse: Conodonta † Klasse: Myxini (waaronder de Slijmprikken) (65 soorten) Klasse: Petromyzontida Infrastam: Gnathostomata Superklasse: incertae sedis Klasse: Acanthodii † Klasse: Chondrichthyes (Kraakbeenvissen) (ongeveer 900 soorten) Klasse: Placodermi † Superklasse: Osteichthyes (Beenvisachtigen) (ongeveer 30.000 soorten) Klasse: Actinopterygii (Straalvinnigen) (ongeveer 30.000 soorten) Klasse: Sarcopterygii (Kwastvinnigen) (8 soorten) Superklasse: Tetrapoda (Viervoeters) (ongeveer 28.000 soorten) Klasse: Amphibia (Amfibieën) (ongeveer 7000 soorten) Klasse: Aves (Vogels) (ongeveer 11.000 soorten) Klasse: Mammalia (Zoogdieren) (ongeveer 5500 soorten) Klasse: Reptilia (Reptielen) (ongeveer 10.200 soorten) Klasse: Synapsida (Synapsiden) (ongeveer 4000 soorten) Zie ook Hemichordata
307
https://nl.wikipedia.org/wiki/Classificatie%20en%20evolutie
Classificatie en evolutie
Classificatie van organismen, indeling naar evolutionaire afstamming. Alle organismen op aarde die "levend" worden genoemd, bestaan minimaal uit een cel met celmembraan, een cytoplasma, enzymen (bijna altijd eiwitten) en erfelijk materiaal. Omdat virussen niet voldoen aan al deze criteria worden deze uitgesloten. Het erfelijk materiaal bestaat uit dubbelstrengs-DNA. Volgens de evolutietheorie worden alle organismen en de virussen verondersteld één gemeenschappelijke voorouder te hebben gehad, die bekendstaat als LUCA (Last Universal Common Ancestor, maar ook weleens Last Universal Cellular Ancestor als de virussen worden uitgesloten). Kenmerken van het leven Eigenschappen van leven zijn onder andere: homeostase: het vermogen van een organisme om het interne milieu constant te houden. leven vertoont organisatie en structuur: er is een verband tussen vorm (anatomie, histologie, morfologie) en functie (fysiologie, gedrag). De basale bouwstenen van het leven zijn cellen. metabolisme of stofwisseling: het opnemen van energie van het geheel van biochemische processen die plaatsvinden in cellen en organismen ten behoeve van de activiteit, groei, voortplanting en instandhouding. Energie wordt van de ene vorm in de andere vorm getransformeerd. groei: het proces van toename van grootte en complexiteit. Er vinden aanpassingen plaats in structuren of gedrag, die de organismen beter in staat stellen te overleven of voor nageslacht te zorgen. Dit principe van adaptatie aan het milieu is fundamenteel voor de evolutie van populaties. prikkelbaarheid: het kunnen reageren op stimuli, op veranderingen in het uitwendige of inwendige milieu van het organisme. voortplanting: het proces waarbij een organisme voor nakomelingen en voor het voortbestaan van de soort zorgt. Voor geslachtelijke voortplanting zijn twee individuen nodig. De nakomeling hebben kenmerken van beide ouders in nieuwe combinaties. Taxonomie De oude indeling van de eukaryoten in planten en dieren is geleidelijk losgelaten. In de jaren 60 van de 20e eeuw werden eerst de schimmels (Fungi) als aparte groep erkend, later werden nog vele andere groepen organismen naast de planten, dieren en schimmels geplaatst omdat uit studie bleek dat het onhoudbaar was om bepaalde organismen binnen een van die drie groepen te houden. Veel van deze groepen kwamen in de vergaarbak van de protisten. Voorbeelden van moeilijk plaatsbare groepen zijn de roodwieren (uit de plantengroep gehaald) en de slijmzwammen (lijken slechts oppervlakkig op schimmels en zijn uit de Fungi gehaald). Veel oudere groepsnamen zoals monera, prokaryoten, protisten of protoctista worden nog om praktische redenen gebruikt. Ze komen nog veel voor in bestaande literatuur en op websites, maar worden in de moderne taxonomie niet meer gebruikt. Een classificatie wordt geacht de evolutie van de organismen te weerspiegelen. Onderstaande indeling is naar recente inzichten. Een goede indeling moet monofyletisch zijn, dat wil zeggen dat alle organismen in de groep zijn terug te voeren op dezelfde voorouder, en dat alle nakomelingen van deze voorouder tot de groep behoren. Door enkele onduidelijkheden in de afstamming is onderstaande indeling waarschijnlijk nog niet geheel monofyletisch. 'Domein' van de virussen Virussen worden strikt genomen niet als "levend" beschouwd, omdat enkele belangrijke kenmerken van het leven ontbreken. Wel zijn ze verwant aan organismen en vertonen ze evolutie, die zelfs sneller kan verlopen dan bij organismen. Een virus is een stukje erfelijk materiaal verpakt in enkele eiwitten. Een virus is (dan wel heeft) geen cel met enzymen die voor de groei en vermenigvuldiging zorgen. Voor vermenigvuldiging is een virus volledig afhankelijk van een gastheercel. De gastheercel maakt nieuwe virusdeeltjes. Vanuit deze optiek gezien is een virus de ultieme parasiet. Afhankelijk van de manier waarop een virus zijn erfelijk materiaal (DNA of RNA) vermenigvuldigt kan ook de volgende kunstmatige indeling in drie groepen worden gemaakt: "Domein" Virussen (niet-cellulair, plaats onduidelijk, parafyletisch) DNA-virussen Dubbelstrengs-DNA-virussen (dsDNA, 22 families) Enkelstrengs-DNA-virussen (ssDNA, 6 families) RNA-virussen Dubbelstrengs-RNA-virussen (dsRNA, 7 families) Negatief-strengs-enkelstrengs-RNA-virussen (-ssRNA, 7 families) Positief-strengs-enkelstrengs-RNA-virussen (+ssRNA, 24 families) Subvirale agentia Viroïden (2 families) Satellieten (2 families) Prionen (1 familie) Het cellulaire leven Zie ook Biologie Classificatie Evolutie Taxonomie Fylogenie Classificatiesysteem Evolutiebiologie Taxonomie
308
https://nl.wikipedia.org/wiki/Carboon
Carboon
Het Carboon is een periode in de geologische tijdschaal (en een systeem in de stratigrafie) die duurde van 358,9 ± 0,4 tot 298,9 ± 0,2 miljoen jaar geleden (Ma). Het Carboon is onderdeel van het Paleozoïcum. Het volgt op het Devoon en wordt gevolgd door het Perm. Tijdens het Carboon kwam een einde aan de vorming van het supercontinent Pangea, het naar elkaar toe bewegen van de continenten was overigens al veel eerder begonnen. Het zeeniveau was relatief hoog en grote delen van het tegenwoordige Europa waren bedekt met moerassen. In deze moerassen werden afgestorven plantenresten opgeslagen die een groot deel van de tegenwoordige steenkoolvoorraden op Aarde vormen. Er verschenen veel nieuwe soorten insecten en amfibieën en ook de eerste reptielen en zaadplanten. Naamgeving en onderverdeling De naam voor het Carboon is afgeleid van carbon (=steenkool) vanwege het uitgebreid voorkomen van steenkool in West-Europa. Dit steenkool is het fossiele residu van vele miljoenen samengeperste resten van planten en bomen, lagen van wel tientallen meters dikte. Het systeem Carboon werd in 1822 gedefinieerd door de Engelse geologen William Conybeare (1787-1857) en William Phillips (1775-1828). De Engelse naam Carboniferous betekent letterlijk "steenkool-houdend". In Europa wordt het Carboon verdeeld in twee series: Dinantien (Vroeg/Onder; genoemd naar de Belgische stad Dinant) en Silesien (Laat/Boven; genoemd naar Silezië). In Rusland wordt het Carboon in drie series (Onder, Midden en Boven) verdeeld. In tegenstelling tot Europa of Rusland werd in de Verenigde Staten het Carboon vroeger beschouwd als twee systemen: Mississippien en Pennsylvanien. Dit komt doordat er in Noord-Amerika een grote discordantie tussen de twee ligt, die veroorzaakt werd door de Alleghenische orogenese. In Europa is deze discordantie afwezig. Inmiddels heeft de ICS de indeling in Mississippien en Pennsylvanien overgenomen in de officiële geologische tijdschaal, daarbij hebben deze twee tijdperken de status van tijdvak gekregen. Voor de Europese stratigrafie wordt normaal gesproken de Europese indeling gebruikt. Paleogeografie In het Devoon lag in het noorden het paleocontinent Euramerika (ook wel Old Red Sandstone-continent genoemd) en in het zuiden het grotere continent Gondwana. Deze twee continenten waren in het Carboon bezig met elkaar te collideren (botsten) tijdens een fase van gebergtevorming die in Europa de Hercynische en in Noord-Amerika de Alleghenische orogenese wordt genoemd. Gondwana kwam daarbij tegen het westelijke gedeelte van de zuidrand van Euramerika aan te liggen en de Rheïsche Oceaan, die zich in het Vroeg-Paleozoïcum tussen de twee continenten in bevond, verdween. In het oosten (het tegenwoordige Europa) was de situatie ingewikkelder omdat zich tussen Gondwana en Euramerika een aantal kleinere terreinen bevond. Deze microcontinenten (de Hun-terreinen) werden als het ware tussen Euramerika en Gondwana in samengedrukt. Het Rheno-Hercynisch Bekken, dat ten zuiden van Euramerika lag en een overblijfsel was van de Rheïsche Oceaan, sloot zich hierbij langzaam. Sporen van deze gebergtevorming zijn tegenwoordig nog te vinden in de Appalachen en de middelgebergtes van Centraal-Europa. Ten zuiden van de Hun-terreinen en ten noordoosten van Gondwana lag de Paleo-Tethysoceaan, deze werd in het oosten begrensd door de twee kleinere continenten Noord- en Zuid-China. Hier weer ten noorden van lag het continent Siberia, dat zich in de loop van het Carboon vanuit het oosten bij Euramerika zou voegen tijdens de Oeral-orogenese. Al deze samenvoegingen van continenten hadden tot gevolg dat het grootste gedeelte van de continentale massa tijdens het Carboon bij elkaar kwam te liggen. Dit noemt men het supercontinent Pangea. Paleoklimaat en zeespiegel Een wereldwijde eustatische daling van het zeeniveau aan het einde van het Devoon werd weer tenietgedaan door een transgressie aan het begin van het Carboon. Overal lagen epicontinentale zeeën waar carbonaat-gesteenten werden afgezet of moerassen waar veen werd gevormd. Rond de evenaar (waar het tegenwoordige Noordwest-Europa zich bevond) groeiden uitgestrekte tropische kool-moerassen. Tegelijkertijd ontstonden er op het zuidelijk halfrond (op Gondwana) echter ijskappen. De Aarde kwam daarmee in een ijstijd, die de Laat-Paleozoïsche ijstijd wordt genoemd en die tot in het Perm voortduurde. De algemeen aanvaarde hypothese is dat deze twee gebeurtenissen verband hielden. Door de enorme hoeveelheid planten vond veel fotosynthese plaats, waarbij kooldioxide aan de atmosfeer wordt onttrokken en zuurstof aan de atmosfeer wordt toegevoegd. Omdat kooldioxide een belangrijk broeikasgas is, moet de gemiddelde temperatuur zijn gedaald waardoor de ijskap op de Zuidpool kon groeien. Tegelijkertijd moet het klimaat rond de evenaar warm zijn gebleven. Het Carboon was dus een tijdperk waarin grote klimaatverschillen bestonden, vergelijkbaar met de huidige situatie. Gesteenten uit het Carboon Het Carboon in Nederland, België, Groot-Brittannië, Duitsland en Centraal-Europa werd gevormd in een gebied dat zich destijds rond de evenaar bevond, gekenmerkt door warme zeeën, mangrovevegetaties en rivierdelta's. Door de hoge concentratie CO2 in de atmosfeer was er op het land uitgestrekte plantengroei mogelijk. In moerassen ontstond eerst veen, waaruit later steenkool ontstond. In het totale systeem Carboon is steenkool echter maar een klein deel. Grote delen van de Carboon-bekkens werden gevuld met afzettingen van rivierdelta's (vooral zandsteen en conglomeraat) of kalksteen uit ondiepe zeeën. Het Belgische Dinantien bestaat bijvoorbeeld grotendeels uit kalksteen (soms rijk aan fossielen als crinoïden) en zandsteen. Het Silesien bestaat ook uit kalksteen, waaronder de anoxische arduin. Sommige lagen bevatten fossielen van onder andere Bryozoa, brachiopoden, koralen en stromatolieten. Steenkoollagen komen vooral voor in het Namurien en Westfalien. De steenkoollagen uit het Boven-Carboon liggen zowel in Europa als Noord-Amerika in zogenaamde cyclothemen, cyclische afwisselingen in sedimenten, die ontstonden door schommelingen van het zeeniveau. Een cyclotheem begint bij lagen die afgezet zijn tijdens een lage zeespiegel: continentale sedimenten waaronder ook steenkool. Daaroverheen liggen tijdens een transgressie gevormde steeds dieper mariene afzettingen, tot de hoogste stand van het water bereikt wordt en de facies van het gesteente weer ondieper wordt. Bovenaan liggen ten slotte weer landafzettingen; daar begint de volgende cyclotheem. Vanwege de grote regelmatigheid vermoedt men dat de schommeling van het zeeniveau veroorzaakt werd door het cyclisch aangroeien en afsmelten van de gletsjers op de zuidpool (die destijds op Gondwana lag). Deze cyclische klimaatsveranderingen zijn waarschijnlijk gevolg van de Milanković-cycli, veranderingen in de baan en stand van de as van de Aarde. De situatie in het Carboon was daarmee te vergelijken met de ijstijden van het Kwartair. Het verschil was dat in het Carboon het zeeniveau gemiddeld hoger lag, ruim boven het continentaal plat, zodat een kleine zeespiegelverandering een grote verschuiving van de kustlijn tot gevolg had. In het Kwartair daalt de zeespiegel in de koudere periodes (glacialen) tot onder het continentaal plat, langs de continentale helling. De continentale helling is een stuk steiler en zodoende verschuift de kustlijn niet zo ver. Daarom zijn in het Kwartair geen cyclothemen gevormd. Het oudste gesteente dat in Nederland aan de oppervlakte komt is onderdeel van de Formatie van Epen, die alleen is ontsloten in het Geuldal ten zuiden van het Zuid-Limburgse Epen. Eli Heimans vestigde in 1911 de aandacht op de bijzondere geologie van dit gebied in zijn boekje Uit ons Krijtland. Leven In het Carboon waren de tropen bedekt met wouden, moerassen en ondiepe, warme zeeën. Belangrijke ontwikkelingen waren het verschijnen van de eerste reptielen en de ontwikkeling van de insecten tot reusachtige vormen. In het water kwamen de crinoïden op en onder de planten verschenen de eerste zaadplanten. In zowel het Midden-Carboon als het Laat-Carboon vond een belangrijke extinctie plaats, die echter geen van beide zo ingrijpend waren als de Laat-Devonische massa-extinctie aan het einde van het Devoon. Planten De flora van het Carboon ontwikkelde zich uit die van het Devoon, en de flora van het Vroeg-Carboon had dan ook veel overeenkomsten met die van het Laat-Devoon. De naam Carboon komt van de steenkoolmoerassen die de tropische zone van Pangea (waaronder Noord- en Midden-Europa) bedekten. Het klimaat was vergelijkbaar met een huidig regenwoudklimaat - nat, warm en veel regen. Gecombineerd met het hoge zeeniveau leidde dit ertoe dat het supercontinent van kust tot kust met wouden en moerassen bedekt was, afgewisseld met enorme mangroves, doorsneden door riviertjes. Als men bedenkt dat meerdere kubieke meters veen nodig zijn om één kubieke meter steenkool te vormen kan men een inschatting maken van de enorme omvang van de steenkoolmoerassen van het Boven-Carboon. Belangrijke groepen planten uit het Vroeg-Carboon waren de Equisetales, Sphenophyllales, Lycopodiales, Lepidodendrales, Filicales (varens), Medullosales (soms tot de zaadvarens gerekend) en Cordaitales. Tijdens het Laat-Carboon verschenen andere groepen, waaronder de Cycadophyta (palmvarens), Callistophytales (een groep zaadvarens) en Voltziales (een groep coniferen). De belangrijkste planten-geslachten in de steenkoolmoerassen waren Lepidodendron en Sigillaria, planten die grote hoogtes (tot 40 m) en stamdoorsnedes van meer dan een meter bereiken konden. Beide worden tot de Lycophyta gerekend. Drogere gebieden waren vooral bedekt met varens. Onder de paardenstaarten en Calamites waren in het Carboon echter ook soorten die meer dan 20 m hoog konden worden. Over het algemeen zijn alleen stukken gefossiliseerde schors, bladeren en takjes bewaard gebleven. Ook onder de in het Devoon verschenen zaadvarens (pteridospermatophyta) kwamen soorten voor (zoals Glossopteris op Gondwana) die de afmetingen van hedendaagse bomen konden bereiken. In fossielen van deze planten worden jaarringen gevonden. Men neemt aan dat het verschil in seizoenen veroorzaakt werd door de invloed van de nabijgelegen ijskap rond de Zuidpool. In het Laat-Carboon verschenen de eerste vertegenwoordigers van de zaadplanten (Gymnosperma), voorbeelden van Carbone zaadplanten zijn soorten Cordaïtes of het tot de coniferen (Voltzaïtes) gerekende geslacht Walchia. Mariene fauna De Laat-Devonische massa-extinctie had een aantal veranderingen in het water teweeggebracht. Beter uitgeruste soorten konden door adaptieve radiatie veel ecologische niches vullen die na het uitsterven van oude soorten waren vrijgekomen. Onder de koralen werden bijvoorbeeld de Tabulata en stromatoporen teruggedrongen terwijl nieuwe soorten koraal, sponzen en bryozoa zich konden ontwikkelen. Een belangrijke invloed was de stijging van de concentratie magnesium in het zeewater, waardoor het mineraal calciet relatief instabiel werd. Veel rifbouwers uit het Devoon maakten hun skeletjes van calciet, wat in magnesiumrijk water moeilijker is. Pas na de ontwikkeling van organismen die hun skeletjes uit aragoniet opbouwden in het Midden-Carboon kwamen er weer op grotere schaal riffen voor. Andere groepen die zich sterk diversificeerden waren stekelhuidigen (vooral crinoïden) en brachiopoden. De ammonieten kwamen de Devonische extinctie ook snel te boven en bleven ook in het Carboon een belangrijke ecologische rol spelen. Trilobieten waren na de Devonische extinctie relatief zeldzaam geworden en zouden nooit meer zo divers worden als ervoor. Onder de grotere mariene roofdieren maakten de gepantserde logge placodermen uit het Devoon plaats voor kraakbeenvissen (zoals haaien, bijvoorbeeld Stethacanthus) en straalvinnigen, die sneller waren en daardoor evolutionair voordeel hadden. Een belangrijke ontwikkeling in de zee tijdens het Carboon was de verbreiding van foraminifera, eencelligen die in dit tijdperk voor het eerst een dominante rol in de zee gaan spelen. Belangrijke geslachten forams in het Carboon waren Fusulina (wereldwijd), Valvulina, Endothyra, Archaediscus en Saccammina (veelvoorkomend in België en Engeland). Hoewel men bij foraminifera meestal aan microscopisch kleine organismen denkt, konden sommige soorten Fusulina in het Carboon tot 10 cm lang worden. Terrestrische fauna In het Carboon komen voor het eerst ook in zoet water op grote schaal mollusken als bivalven (zoals Anthracomya, Naiadiles en Carbonicola) en kreeftachtigen voor. De zeeschorpioen Megarachne kon een lengte van 34 cm bereiken. Insecten gedijden in het warme, natte klimaat goed en sommige soorten bereikten enorme groottes. Belangrijk voor deze ontwikkeling was ook het hoge gehalte aan zuurstof in de atmosfeer (36% hoger dan tegenwoordig), waardoor insecten veel groter konden worden dan ze tegenwoordig zijn. De op de moderne libellen gelijkende Meganeura had een spanwijdte tot 71 cm. Het is mogelijk dat ze ook op kleine gewervelden joeg. In het Laat-Carboon begonnen de vleugels moderner te worden en in het Perm zouden de eerste echte libellen verschijnen. Andere groepen insecten waren Syntonopterodea (verwant aan tegenwoordige haften), Palaeodictyopteroidea, Protodonata, Protorthoptera en basale Dictyoptera (de voorouders van de tegenwoordige kakkerlakken en termieten). In het Laat-Carboon verschenen de eerste duizendpotigen (zoals Arthropleura) en de spinachtigen. Ook zijn in het Carboon van Nova Scotia fossiele landslakken gevonden als Archaeozonites of Dendropupa. De enige gewervelden op het land waren in het Vroeg-Carboon amfibieën. Deze hoefden nog niet te concurreren met zoogdieren of reptielen en waren daarom diverser en groter dan tegenwoordig. Een aantal belangrijke groepen behoorden tot de superorde Labyrinthodontia. Ze hadden een lang lichaam (tot 2 m), een beplate kop en onderontwikkelde poten. De Lepospondyli waren kleinere (ongeveer 15 cm) amfibieën. Sommige amfibieën uit het Carboon leefden in het water (rivieren, meren; voorbeelden zijn Loxomma, Eogyrinus en Proterogyrinus), andere leefden half op het land (zoals Ophiderpeton en Amphibamus) en anderen leefden voornamelijk op het land (zoals Dendrerpeton, Hyloplesion, Tuditanus en Anthracosaurus). In het Laat-Carboon verschenen de eerste Amniota (reptielen), dieren die hun eieren op het land konden leggen en daarom niet meer altijd in de buurt van open water hoefden te leven, zoals amfibieën. De oudst bekende sauropsiden (voorouders van de dinosauriërs en vogels, zoals Hylonomus of Petrolacosaurus) en synapsiden (voorouders van de zoogdieren, zoals Archaeothyris) leefden in het Midden-Carboon. Reptielen werden echter pas in het Perm dominant. Zie ook Paleozoïcum geschiedenis van de Aarde steenkool ontstaan van de Nederlandse ondergrond Hercynische orogenese Geologisch tijdperk
309
https://nl.wikipedia.org/wiki/Cambrium
Cambrium
Het geologisch tijdvak Cambrium (541 ± 1,0 - 485,4 ± 1,9 miljoen jaar (Ma) geleden) is het onderste systeem of de vroegste periode van de era Paleozoïcum. Het volgt op de periode Ediacarium en wordt gevolgd door het Ordovicium. Het Cambrium is het oudste systeem waarin op grote schaal grote, goed herkenbare meercellige fossielen worden gevonden. Voor het Cambrium komen slechts sponzen en medusae voor. In het begin van het Cambrium verschijnt ongeveer de helft van alle bekende groepen leven (biologische stammen of phyla), vaak zonder dat directe voorouders gevonden zijn. Deze plotselinge radiatie van soorten wordt de Cambrische explosie genoemd. Stratigrafie Naam en definitie Het Cambrium werd in 1835 benoemd door Adam Sedgwick naar de Latijnse naam voor Wales: Cambria. Sedgwick was een van de eersten die de opeenvolging van gesteentelagen van deze ouderdom nauwkeurig bestudeerde, hij deed dit in Wales. Hoewel ook het voorafgaande Ediacarium een wijdverspreide biota kende, verschenen in het Cambrium voor het eerst op grote schaal goed fossiliseerbare organismen met een verharde schaal (meestal kalkachtig). Dit maakt gesteenten uit het Cambrium gemakkelijk van oudere gesteenten te onderscheiden. In 1991 werd door de International Subcommision on Cambrium Stratigraphy de grens tussen Paleozoïcum en Neoproterozoïcum gedefinieerd aan de hand van aaneengesloten gesteentelagen in Newfoundland. De grens werd gelegd bij het bed waar het sporenfossiel Trichophycus pedum voor het eerst voorkomt. Deze grens ligt bij ongeveer 541 Ma en is daarmee aanzienlijk jonger dan historische definities van de Precambrium-Cambrium-grens. Het Cambrium in de Ardennen De oudste gesteenten van België komen uit het Cambrium. Deze dagzomen in de Ardennen (massieven van Rocroi, Givonne, Serpont en Stavelot) en in het massief van Brabant (in de bovenlopen van de Zenne, Dijle en Gete, waar bovenliggende lagen door de inslijting van de riviertjes zijn weggeërodeerd). In Vlaanderen en Nederland ligt, behalve in de Zennevallei, in Vlaams-Brabant (Lembeek, Halle), het Cambrium begraven onder jongere gesteenten, soms vele kilometers diep. Over de aard van de Cambrische gesteenten aldaar is daarom vrijwel niets bekend. De Cambrische gesteenten van de Ardennen zijn voornamelijk schisten, fyllieten en kwartsieten. Omdat dit metamorfe gesteenten zijn worden er weinig goed bewaarde fossielen in het Cambrium van de Ardennen gevonden. Desondanks kunnen soms sporenfossielen van trilobieten of graptolieten gebruikt worden voor dateringen. Paleogeografie De Cambrische continenten waren ontstaan na het opbreken van het supercontinent Pannotia in het Neoproterozoïcum. Het grootste paleocontinent Gondwana lag van 30°Z tot aan de Zuidpool. Het bestond uit wat nu India, Madagaskar, Australië, Nieuw-Zeeland, Afrika, Florida en Zuid-Amerika is. Ook Avalonia, dat nu een deel van de Britse eilanden en Newfoundland en Nova Scotia vormt, lag aan de Zuidpool. Een aantal kleinere continenten lag gedurende het Cambrium verder naar het noorden. Laurentia, (het tegenwoordige Noord-Amerika en Groenland), Schotland en Siberia bewogen richting de evenaar en hadden daarmee een nieuwe oceaan, de Iapetusoceaan geopend. Baltica (Scandinavië en het Europese deel van Rusland) was ook losgekomen van Gondwana maar lag nog verder naar het zuiden. De beide delen van China (noord en zuid) waren aparte continenten en waren bedekt door een ondiepe tropische zee. Flora en fauna Op Bryozoa na lijken alle stammen makkelijk fossiliseerbare dieren die tegenwoordig bestaan hun oorsprong in het Cambrium te hebben. Behalve dat komen in het Cambrium veel uitgestorven stammen en vreemde dieren voor waarvan de verwantschappen vaak onduidelijk zijn. In Ontario en het noorden van de Verenigde Staten zijn mogelijk de oudste sporenfossielen op het land (Protichnites en Climactichnites) gevonden in 530 Ma oude Cambrische bedden. Conodonta, een uitgestorven groep predatoriale chordadieren waarvan vooral fossiele tanden zijn gevonden komen voor het eerst voor tijdens het Furongien (rond 495 Ma). Conodonta leefden gedurende het Paleozoïcum en Vroege Mesozoïcum om in het Laat-Trias (ongeveer 220 Ma) uit te sterven. De bekendste formatie, waarin zachte onderdelen van Cambrische organismen gefossiliseerd zijn, is de Burgess Shale in Brits-Columbia. Deze formatie is van Midden-Cambrische ouderdom en heeft een schat aan informatie opgeleverd over de Cambrische fauna. Later zijn vergelijkbare fossielen ook op een aantal andere plekken gevonden, waarvan de Maotianshan Shales in Yunnan (China) de belangrijkste zijn. Deze schalie is van Vroeg-Cambrische ouderdom en daarmee zo'n 10 Ma ouder dan de Burgess Shale. Algemeen wordt aangenomen dat er in het Cambrium nog geen landplanten waren. Het land moet daarom kaal en leeg zijn geweest, er leefden slechts bacteriën en schimmels. Uit fylogenetisch onderzoek blijkt wel dat de planten al rond 700 Ma uit de algen evolueerden. Planten waren er dus al wel in het water. Hoewel de Cambrische explosie nog steeds als een ongeëvenaarde radiatie van levensvormen moet worden gezien, zijn later ook zeer diverse (primitievere) Ediacarische biota ontdekt. Hoe deze met Cambrische levensvormen verwant zijn is nog zeer onduidelijk. Bekende dieren uit het Cambrium Anomalocaris Hallucigenia Marrella Pikaia Trilobieten Haikouichthys Zie ook geschiedenis van de Aarde Geologisch tijdperk
310
https://nl.wikipedia.org/wiki/Compact%20disc
Compact disc
Een compact disc (compacte schijf), tegenwoordig meestal cd genoemd, in de begintijd ook wel compactplaat, is een optische schijf, die oorspronkelijk voor de opslag van muziek werd gebruikt (als vervanger van de grammofoonplaat van vinyl), maar die sinds een paar jaar na de introductie ook voor opslag van andersoortige gegevens wordt ingezet zoals de cd-rom en cd-video. Het cd-systeem is gezamenlijk ontwikkeld door Philips en Sony/CBS. De eerste cd ter wereld werd gefabriceerd op 17 augustus 1979 door het Philipsonderdeel Polygram te Langenhagen. De introductie van de eerste spelers vond plaats in Japan in oktober 1982; de rest van de wereld volgde in maart 1983. In 1986 werd de cd-rom (waarbij 'rom' staat voor 'read-only memory') geïntroduceerd. De cd-rom, die data bevat, wordt vrijwel uitsluitend in computers gebruikt. In 1988 werd de cd-r(ecordable) geïntroduceerd, een door een gebruiker zelf te beschrijven (ook wel het zogenaamde 'branden') schijf. Geschiedenis Arthur Schawlow en Charles Townes, verbonden aan Bell Labs vonden in 1958 de laser uit, dit heeft mogelijk de Amerikaanse uitvinder David Paul Gregg in 1961 geïnspireerd tot het indienen van een octrooi voor een optisch leesbare videoplaat. Paul Gregg deed zijn uitvinding toen hij werkte voor de Amerikaanse firma 3M. Hij begon later zijn eigen firma, Gauss Electrophysics Inc. Omdat een videoplaat de mogelijkheid gaf om goedkoop films aan de man te brengen (het duurde nog tien jaar voordat videorecorders op de markt zouden komen), zag de filmproducent MCA wel wat in deze uitvinding. In 1968 kocht MCA Gauss Electrophysics Inc, uiteraard inclusief de 'optische' octrooiportefeuille. Gregg heeft een groot aantal octrooien op zijn naam staan, echter van groot belang was tot 2007 zijn Amerikaanse octrooi 4.893.297, dat een brede beschrijving geeft van optische opname. Deze octrooiaanvraag werd ingediend in 1968, het octrooi werd 22 jaar later verleend aan de eigenaar toentertijd (Pioneer Corporation); de termijn verliep in 2007. Videoplaten Parallel aan, en zeker mede geïnspireerd door, deze Amerikaanse ontwikkelingen begon in 1969 een groepje onderzoekers in het Philips Natuurkundig Laboratorium (NatLab) te Waalre te experimenteren met videoplaten. In 1975 werd besloten tot een technische en commerciële samenwerking tussen MCA en Philips. Er kwam een kink in de kabel doordat Philips in 1970 op de markt kwam met een videorecorder, later vervangen door Video 2000, Sony in 1976 de Betamax-videocassetterecorder uitbracht en JVC met het snel zeer populair geworden VHS kwam. Deze ontwikkeling was natuurlijk een tegenvaller want de videorecorder kan programma's opnemen, terwijl de videoplaat alleen maar kan worden afgespeeld. Dit alles leidde tot onzekerheid en grote vertraging, maar in 1978 werd eindelijk de lang verwachte Video Long Play (VLP) (ook wel bekend onder de namen LaserVision Disc of DiscoVision) op de Amerikaanse markt geïntroduceerd. MCA leverde de platen en Magnavox, een volledig Amerikaanse Philipsdochter, leverde de spelers, die in Eindhoven werden geproduceerd. De verstandhouding tussen beide partijen, MCA en Philips, was inmiddels verslechterd. Dit kwam door enerzijds technische aspecten (zoals platen die fysiek niet in de spelers pasten), als door commerciële verwachtingen. Veel consumenten waren namelijk in de veronderstelling dat men ook kon opnemen op de laserdiscs. In Japan heeft de LaserVision Disc, uitgebracht door Pioneer, later wel voet aan de grond gekregen. Digitale audioplaat Waarschijnlijk zou na dit VLP-drama het optisch opnemen voorgoed zijn vergeten, ware het niet dat ingenieurs van Philips Audio, Boonstra en Van Alem, een audioplaat, de ALP (Audio Long Play) hadden ontwikkeld, die op dezelfde wijze als de VLP werkte. Begin 1974 startten de industriegroep 'Audio' en het NatLab samen het ontwikkelen van een optische audioschijf met een diameter van 20 cm, de ALP. De doelstelling was om de geluidskwaliteit van deze schijf die van de kwetsbare vinyl langspeelplaat te laten overtreffen. Om dit doel te bereiken vormde Lou Ottens, de technisch directeur bij Audio, een projectgroep bestaande uit zeven leden. De leider van deze projectgroep werd Ir. Loek Boonstra, bij Audio. Ir. Lorend Vries en zijn assistent Theo Diepeveen, beiden van het NatLab, behoorden tot deze project-groep. In maart 1974 adviseerden Vries en zijn groepsleider tijdens een ALP-VLP bijeenkomst een digitale audioregistratie, omdat dan een fouten-corrigerende code kon worden toegevoegd. Tegen het einde van 1977 erkende de Audio industriegroep dat dit de enige resterende methode was om een 'compact disc' met superieure geluidskwaliteit te realiseren. Dit had tot gevolg dat Vries en Diepeveen een fouten-corrigerende coder-decoder bouwden die in mei 1978 aan Audio overhandigd werd. De foutcorrigerende decoder werd in het prototype van een cd-speler ingebouwd. Deze speler werd samen met een cd-schijf met een diameter van 11,5 cm en een gat ter grootte van een Nederlands dubbeltje (15 mm), op 8 maart 1979 door Joop Sinjou, de leider van het Audio-CD-laboratorium, aan de internationale pers getoond en gedemonstreerd. Dit prototype werd genoemd naar de kinderboekenreeks Pinkeltje. Om deze doorbraak te herdenken, ontving Philips op 6 maart 2009, tijdens een druk bezochte ceremonie in de aula van de TU/e, een 'IEEE Milestone award'. Men experimenteerde eerst met breedbandfrequentiemodulatie en later, in 1976, met digitaal geluid. Ook andere firma's, zoals Sony, werkten aan prototypes van een optische digitale audioplaat. In augustus 1979 werd door Philips en Sony op hoog niveau besloten te gaan samenwerken bij de ontwikkeling van de audioplaat. De bedrijven complementeerden elkaar goed: Philips had nog veel ongebruikte videoplaatoctrooien en Sony had de nodige specialisten in digitale technieken. Er werd een kleine groep van topspecialisten van Sony en Philips geformeerd, onder wie prominente leden dr. Toshi Doi en Kees Schouhamer Immink. Ze kregen de opdracht om de nieuwe audioplaat tot in het kleinste detail uit te werken en moesten goede oplossingen zoeken voor alle moeilijke technische problemen zoals speelduur, plaatdiameter en andere mechanische specificaties. De Japanners namen geen genoegen met een afspeelduur van 68 minuten en eisten 74 minuten, waardoor de diameter van het schijfje uiteindelijk 12 cm werd. Ook de geluidskwaliteit – samplerate en resolutie – moesten worden gekozen. Na een jaar hard werken en delibereren publiceerden Philips en Sony in juni 1980 het Rode Boekje, de Compact Disc-standaard, dat alle details beschreef om een compact disc, -plaat en -speler, te fabriceren. Eerste cd's De eerste cd's ter wereld werden gefabriceerd op 17 augustus 1982 door het Philipsonderdeel Polygram te Langenhagen. Zij waren nog niet meteen bedoeld voor commerciële doeleinden, maar meer als promotiemiddelen om de industrie en de platenhandel geïnteresseerd te krijgen voor het nieuwe formaat. De eerste cd was The Visitors van ABBA, (catalogusnummer Polydor 800 011-2), meteen gevolgd door Greatest Hits Vol. 2 van Abba (Polydor 800 012-2), Turn of the Tide van Barclay James Harvest (Polydor 800 013-2) en Time Pieces van Eric Clapton (Polydor 800 014-2). Op het Philips-label verscheen als een van de eerste cd's Music by Candlelight van Harry van Hoof en Georghe Zamfir (Philips 810 010-2). De allereerste Nederlandse cd was echter The Best of BZN van BZN (Mercury 800 066-2), die in augustus 1982 werd geperst in dezelfde serie als de bovengenoemde cd's van ABBA en Eric Clapton. De cd was bedoeld als promotie-middel voor het nieuwe formaat dat in Nederland in diezelfde periode officieel werd geïntroduceerd tijdens de Firato. De cd van BZN werd tegelijkertijd uitgebracht op lp, mc, cd, videocassette en LaserVision-beeldplaat, om aan te geven hoe breed het aanbod van audio- en videoformaten was geworden. De cd-versie van het album was getiteld The Best of BZN, de overige formaten hadden De Hits in Beeld als titel. Net als de hierboven genoemde titels was ook deze cd echter (nog) niet commercieel verkrijgbaar in de platenwinkel. Die eer ging naar het album 52nd Street van Billy Joel, uitgebracht door Sony. De plaat verscheen in 1982 op de Japanse markt, vrijwel meteen gevolgd door een serie cd's van de labels van Phonogram en Sony. De eerste Nederlandse cd die tegelijkertijd verscheen met een lp en mc, én die meteen in een platenwinkel verkrijgbaar was, was het album 4us van Doe Maar in maart 1983. Dit viel samen met de min of meer officiële introductiedatum van de cd in Nederland, 1 maart 1983. Eerste cd-spelers Eind 1982, vier jaar na de introductie van de VLP in Atlanta (Verenigde Staten), brachten Sony (Sony CDP-101), Hitachi (Hitachi DA-1000) en Philips (Philips CD-100) de eerste cd-spelers uit in Japan. Deze gebeurtenis wordt de Big Bang van de digitale audiorevolutie genoemd. Kort daarna volgde de beschikbaarheid van deze producten in Europa (eind 1982) en Amerika (maart 1983). De productie van de eerste Philips-cd-spelers vond plaats in de Philipsvestiging in Hasselt. De cd is uitgegroeid tot een veelzijdige dataplaat. De eerste volledig digitale cd (DDD) verscheen in 1985. Het was het album Brothers in Arms van Dire Straits. In 1985 werd de cd-rom uitgebracht, die het mogelijk maakte om massale hoeveelheden computerdata te verspreiden. In 1987 introduceerde Philips de cd-video, een cd met geluid en beeld. Een beschrijfbare digitale plaat, cd-r, werd in 1990 geïntroduceerd. De cd-r werd de de-factostandaard voor de uitwisseling van data en muziek. De cd-familie is zeer succesvol: in 2004 werden er wereldwijd circa 30 miljard cd-, cd-rom- en cd-r-platen verkocht. In 2007, dus 25 jaar na de introductie, waren er wereldwijd in totaal reeds 200 miljard cd's verkocht. Uiteraard is de cd tevens de voorloper gebleken van meer geavanceerde producten, zoals de dvd. Kenmerken Cd's hebben gewoonlijk een diameter van 120 millimeter en een dikte van ongeveer 1,2 mm. Er zijn ook varianten toegestaan met een diameter van 60 tot 80 mm. De opening in het midden van de cd heeft een diameter van 15 mm. De schijven worden gemaakt van de kunststof polycarbonaat waarin de digitale informatie in de vorm van een putjesspoor wordt geperst met behulp van een zogenaamde glassmaster. Aan de putjeskant wordt de plaat spiegelend gemaakt door een dun laagje aluminium aan te brengen. Deze gemetalliseerde zijde van de schijf wordt beschermd door een dunne, maar harde, laklaag waarop een label kan worden gedrukt. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is de laklaag-kant de meest kwetsbare zijde. De spiraalvormige geperste groef met putjes is maximaal 5,4 kilometer lang. Wanneer een cd als muziekschijf wordt gebruikt volgens de door Philips en Sony vastgelegde standaard (het zogenaamde Red Book) past er maximaal 74 minuten aan stereogeluid op. De bemonsteringsfrequentie bedraagt 44,1 kHz en de resolutie is 16 bit. Er bestaan verschillende mythen rondom de specificaties. Zo zou de oorspronkelijke cd een diameter hebben van 11,5 cm en een speelduur van 68 minuten stereo bevatten. Die 11,5 cm is gelijk aan de grootte van de compact cassette, ook een ontwikkeling van Philips. Volgens sommigen stond Sony's president Ohga erop dat de speelduur 74 minuten moest worden, opdat ook de negende symfonie van Beethoven, gedirigeerd door Wilhelm Furtwängler in 1951, op een enkele cd zou passen. Philips Polygram had in Hannover een proeffabriek voor cd-mastering en replicatie gebouwd, die grotere aantallen cd's zou kunnen fabriceren. De fabricageapparatuur zou ingericht zijn op schijven van 11,5 cm. De 6 minuten extra speelduur die Sony zou hebben bedongen, zou een 0,5 cm grotere schijf nodig maken. Philips zou zo gedwongen zijn apparatuur volledig om te bouwen en daarmee zou Philips zijn voorsprong in de cd-markt verloren hebben. De centrale opening van een cd omsluit precies de grootte van een dubbeltje (10 guldencent). Joop Sinjou, hoofd ontwikkeling audioproducten van Philips, noemde het bepalen van de diameter van de cd de snelste beslissing in de ontwikkelingsfase: "Ik legde een dubbeltje op tafel en dat werd de maat." Een alternatieve uitleg is dat deze diameter om meer praktische redenen – zoals de gemiddelde vingerdikte – gekozen is. Ook wordt wel beweerd dat de diameter van de cd gelijk is aan de diameter van een Heineken-bierviltje, wat de Nederlandse invloed op de ontwikkeling van de cd nog meer zou aantonen. Waarschijnlijker is, zoals hiervoor al is gezegd, dat men een bepaalde minimale speelduur eiste. Gebruikt als opslag voor computers, past op een cd-rom 650 MB (650 MiB) aan gegevens. Grotere opslagformaten zijn er ook. 700 MB waar 80 minuten muziek op past is tegenwoordig de standaard; er zijn tegenwoordig ook cd's en cd-roms verkrijgbaar die een capaciteit van 800 MB hebben en 90 minuten aan muziek kunnen bevatten. Zelfs platen met 99 minuten (870 MB) zijn in omloop, hoewel veel minder populair, vanwege de grote afspeelproblemen op veel apparatuur. Op een hybride cd wordt gebruikgemaakt van meer dan één bestandssysteem. Hierdoor kan dezelfde disk in bijvoorbeeld een computer als data-cd benaderd worden, terwijl geluidsapparatuur een audio-cd herkent. Werking De cd wordt van binnenuit naar buiten afgelezen (door de polycarbonaatdrager heen) in een spiraalspoor van putjes. Eigenlijk dus verhoginkjes of dammetjes, het negatief van de putjes van de geperste zijde. Dat spoor komt met een constante snelheid van 1,2 m/s voorbij: aan het begin draait de schijf daarvoor sneller rond dan aan het eind. Het lezen van de putjes/dammetjes gebeurt met een diode-laser met een golflengte van 780 nm. De dammetjes zijn ongeveer 125 nm hoog en 500 nm breed en variëren in lengte van 833 tot 3054 nm. De reflectie van het laserlicht wordt continu gemeten. Door uitdoving (interferentie) worden de dammetjes als licht, en de putjes als donker gezien. Hieruit wordt het originele signaal teruggerekend. Informatie op de cd Aan het begin van een audio-cd staat een inhoudsopgave met de duur en de starttijd van de tracks. Daardoor kan de cd-speler direct het begin van een track opzoeken. Er zijn maximaal 99 tracks. Een track kan verdeeld zijn in maximaal 99 indices, maar daar wordt zelden gebruik van gemaakt. De audio is opgedeeld in minuten, seconden en sectoren. Er zijn 75 sectoren per seconde. In iedere sector staat dus een fragmentje aan audio, maar ook: tijdsduur (in minuten, seconden en sectoren) vanaf het begin van de plaat; tijdsduur (in minuten, seconden en sectoren) vanaf het begin van het track; tracknummer (1-99); indexnummer (0-99). Een track bestaat meestal uit twee indices, 0 en 1. Index 0 duurt enkele seconden en bevat meestal stilte - het is de pauze tussen twee tracks. De tijdsduur van een track begint bij het begin van index 1, en dat betekent dat de tijdsduur in index 0 achteruit loopt. In de volgende tabel staan de gegevens van zeven sectoren uit een cd. Behalve deze gegevens bevat een sector ook 1/75 seconde aan audio. Een cd-speler kan tijdens het afspelen op ieder moment zien wat de speelduur is vanaf het begin van de cd en het begin van de track. Om de tijdsduur tot het einde van de track of de cd te kunnen tonen, moet de cd-speler de inhoudsopgave gelezen hebben. Met behulp van de inhoudsopgave kan de cd-speler direct het begin van een track vinden. Het is echter niet mogelijk direct het begin van een index te vinden, want die gegevens staan niet in de inhoudsopgave. Om het begin van een index te vinden moet de cd-speler de track afzoeken. Er zijn echter niet veel cd-spelers die met indices werken (behalve index 0 - de pauze tussen twee muziekstukken) en niet veel cd's waarop de muziek in indices is verdeeld. Verder staat er niet veel op een cd. Soms, maar niet altijd, is in de eerste sectoren het bestelnummer van de cd te vinden. Database Legt men een cd in een computer, dan worden vaak de titels van de tracks op het scherm getoond. Deze gegevens staan echter niet als digitale data op de cd. De gebruikte audiospeler zoekt de gegevens via het internet op. Hiervoor wordt er gebruikgemaakt van databases zoals CDDB of freedb. Om de cd te kunnen identificeren wordt er een disc-id gegenereerd, die wordt berekend met behulp van de duur en de volgorde van de tracks en de duur van de hele cd. Heeft de cd bijvoorbeeld drie tracks, met lengte 13:34, 13:24, 19:30, dan is dat bijna altijd voldoende om te weten welke cd het is. Niet alle cd's zijn op deze manier echter uniek te identificeren, vooral cd's met slechts een enkele track zijn problematisch. MusicBrainz maakt echter gebruik van unieke acoustic fingerprints (akoestische vingerafdrukken), waardoor het wél mogelijk is om elke cd te kunnen identificeren. Hoezen Cd's worden over het algemeen bewaard in een jewelcase. Aan de voor- en meestal ook achterzijde daarvan vindt men een inhoudsopgave en een foto en/of tekening. Ook de digi-pack (of: digi-pak) wordt redelijk veel gebruikt, vooral voor speciale uitgaven van een cd. Als hoes wordt er meestal gebruikgemaakt van een dikke kartonnen hoes, met de mogelijkheid om ook op de zijkant tekst te drukken, of een wat dunner en platter papieren of plastic opruimhoesje, waarin alleen aan de voorzijde een tekst geplaatst kan worden. Dit laatste kan echter een negatief effect hebben op de geluidskwaliteit van de cd. Doordat de onderkant van de cd de hoes raakt, ontstaan er kleine krassen op de compact disc, die overigens niet vaak hoorbaar zijn bij het afspelen. Kleine krassen op de onderzijde van de disc (laserkant) zijn niet zo erg, zolang deze maar niet spiraalvormig zijn. De beeldzijde van cd's is veel gevoeliger voor krassen. Vergankelijkheid Bijna dertig jaar na de introductie van de cd wordt duidelijk dat sommige schijfjes minder robuust zijn dan aanvankelijk gedacht. De kreet 'cd-rot' is inmiddels algemeen geaccepteerd om aan te geven dat er cd's geproduceerd zijn die hun aluminium substraat verliezen. De kans op cd-rot houdt verband met de kwaliteit van het productieproces. Het is van belang dat de beschermlagen goed gasdicht zijn, en dat het substraat op de juiste manier is aangebracht. Op die manier kan corrosie van de laag waarin de data zijn opgeslagen voorkomen worden. Ook zelfgebrande cd's zijn vergankelijk. Ze worden beschreven met laserlicht; dit betekent dat het substraat gevoeliger is voor licht en temperatuur dan geperste cd's. Daardoor komt het de levensduur van een cd-r niet ten goede als deze in de zon wordt gelegd. Cd's op een donkere plek bewaren bij constante temperatuur is voor de lange termijn het beste advies. Ook het rechtop bewaren in een cd-doosje in plaats van liggend komt de levensduur ten goede. Trivia In 1987 betaalde men voor een cd-speler nog zo'n 600 gulden (vergelijkbaar met 470 euro in 2013). Het gaatje in de cd is precies even groot als een Nederlands dubbeltje. Volgens de ontwerper had hij een dubbeltje gebruikt om de maat te bepalen. Houdt men een cd in het monochrome licht van bijvoorbeeld autosnelwegverlichting, dan zijn op de cd geen spectrale kleuren te zien, maar wel een stelsel bestaande uit lichte en donkere dunne banden, gerangschikt in een zebra-motief. Optische schijf Geluidsdrager Consumentenelektronica
312
https://nl.wikipedia.org/wiki/Concurrent%20Versions%20System
Concurrent Versions System
Concurrent Versions System (CVS) is een versiebeheersysteem dat is ontwikkeld om versiebeheer te ondersteunen op hiërarchisch geordende verzamelingen (bron) bestanden. Het is een voorbeeld van gecentraliseerde versiecontrole. Op een enkele plaats, de repository, worden alle versies van alle bestanden bijgehouden, terwijl gebruikers op een lokale kopie daarvan werken. Gebruikers moeten hun kopie synchroon houden met expliciete opdrachten om wijzigingen door te voeren en om bestanden aan de versiecontrole toe te voegen of eruit te verwijderen. De repository kan op het lokale bestandssysteem staan, maar CVS ondersteunt ook verscheidene client-server-protocollen die het toestaan dat de repository elders op een server wordt opgeslagen. Hierdoor is het door meerdere gebruikers tegelijk te gebruiken. Dit maakt CVS een goed instrument voor het samenwerken aan bestanden door een aantal mensen tegelijk vanaf verschillende locaties. CVS werd in 1986 geschreven door Dick Grune van de Universiteit van Amsterdam als een verzameling shellscripts die RCS aanriepen. RCS kan alleen versiebeheer doen op losse bestanden, dus dit was een grote stap vooruit. In 1989 maakte Brian Berliner een implementatie in C, die sindsdien verder is doorontwikkeld; het is opensourcesoftware, verspreid onder de GNU General Public License (GPL). In de jaren 1990 ontwikkelde CVS zich tot de de facto standaard voor versiecontrole bij opensourcesoftware; voorbeelden van projecten die het gebruikten zijn GNOME, KDE, GIMP en Wine. In de jaren 2000 vond een verschuiving plaats naar Subversion en naar decentrale versiecontrolesoftware zoals Git. Beperkingen CVS werkt nog steeds door losse operaties op afzonderlijke bestanden (namelijk die van RCS) op reeksen bestanden achter elkaar uit te voeren. Hierdoor heeft het een paar grote beperkingen: geen atomic commit: het doorvoeren van wijzigingen kan halverwege een reeks falen, met een inconsistente repository als resultaat; geen herkenning van of ondersteuning voor het hernoemen, splitsen of samenvoegen van bestanden; geen globale versienummering (elk bestand heeft zijn eigen oplopende versienummer); geen goede ondersteuning voor binaire bestanden (CVS kan geen verschillen tussen de versies van zulke bestanden bepalen). Het versiebeheersysteem Subversion is een volledige herimplementatie van de principes van CVS waar deze beperkingen grotendeels uit verwijderd zijn. Externe links Projectpagina Interview met Dick Grune, de bedenker van het concurrent versions system. Versiebeheersysteem Software geschreven in C Opensourcesoftware en vrije software
313
https://nl.wikipedia.org/wiki/Cafe%C3%AFne
Cafeïne
Cafeïne of coffeïne, waarop theïne, matheïne/mateïne en guaranine analoga zijn, is een alkaloïde die onder andere van nature voorkomt in koffiebonen, thee, maté, guaraná en cacaobonen. Cafeïne als zuivere stof is een wit poeder met een bittere smaak. Het is een milde psychoactieve stof met een stimulerende werking. Functie in de plant In de plant heeft cafeïne een functie in de verdediging tegen insectenvraat. De stof verlamt bepaalde insecten die de plant aanvreten. Ook voorkomt de cafeïne in afgevallen bladeren dat er te veel andere planten rond de plant kunnen groeien. Daarnaast heeft cafeïne een functie als feromoon: de plant lokt op deze wijze bijen, waardoor de bestuiving bevorderd wordt. Effect Opwekkende werking Cafeïne is ook de opwekkende stof in een aantal frisdranken zoals cola en in de energiedrankjes die vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw populair werden. Soms wordt cafeïne toegevoegd aan pijnstillers zoals paracetamol om een mogelijke versterking van het analgetische effect en een verlengde werkingsduur te verkrijgen. Cafeïne heeft ook enige invloed op de stofwisseling. Daarom is cafeïne een veel gebruikt ingrediënt in populaire vetverbranders (fatburners). Cafeïne heeft adrenerge effecten: het stimuleert het orthosympathische zenuwstelsel, de hartslag en de ademhaling. Vaak gaat het overmatig consumeren van cafeïnehoudende dranken gepaard met een iets vlottere stoelgang dan normaal. Het opwekkende effect van cafeïne begint meestal binnen een uur na inname en is na ongeveer vijf uur uitgewerkt. Prestatiebevordering Cafeïne kan in bepaalde situaties prestatiebevorderend werken. Zo zijn er aanwijzingen voor dat een inname van 3-6 mg/kg de prestatie bij duursporten kan verbeteren. Over het effect van cafeïne op krachtprestaties is minder bekend. Waarschijnlijk heeft het alleen effect bij oefeningen voor het onderlijf. Verder stond cafeïne tot januari 2004 op de dopinglijst. Het Internationaal Olympisch Comité had een grenswaarde van 12 μg/ml vastgesteld, waarboven een urinemonster als positief werd beoordeeld. In de praktijk bleek het niet goed mogelijk om ‘sociaal’ gebruik van cafeïne in bijvoorbeeld koffie, te onderscheiden van doelbewust prestatieverhogend gebruik. Daarom staat cafeïne sinds 2004 niet meer op de dopinglijst. Gewenning Bij regelmatig gebruik neemt het effect per hoeveelheid af. Er is dan meer cafeïne nodig om hetzelfde effect te bereiken. Er kan gewenning optreden en plotseling stoppen met de inname kan dan zorgen voor hoofdpijn, vermoeidheid en trillende handen. Dit komt regelmatig voor bij mensen die op het werk veel koffie drinken en dan in het weekeinde hoofdpijn hebben. De ontwenningsverschijnselen kunnen maximaal een week duren. Toxiciteit De LD50 van cafeïne voor mensen wordt geschat op 150 tot 200 mg per kg lichaamsgewicht. Dit staat ongeveer gelijk aan 2-3 kop koffie (80-90 mg cafeïne per 125 ml) of 1-2 blikjes energiedrank van 250 ml (160-180 mg cafeïne) per kilo, afhankelijk van de sterkte van de koffie en de inhoud van een kop. Dit betekent voor een man van 80 kg een dosis van 12.000 - 16.000 mg cafeïne. Dit is 150 tot 200 koppen koffie, dus dit kan niet zomaar bereikt worden, zelfs niet met excessief koffie drinken. Behalve (acute) vergiftiging kan ook intolerantie voor cafeïne ontstaan. Gebruik van cafeïne tot zes uur voor het slapengaan verstoort de slaap aanzienlijk. Zelfs na zes uur heeft het nog een negatief effect op de slaap. Cafeïne heeft in het lichaam gemiddeld een halveringstijd van 4,9 uur, dus wanneer men de dag om 8.00 uur zou beginnen met acht koppen koffie, dan heeft men om 13.00 uur nog steeds het equivalent van vier koppen koffie in het bloed, om 18.00 uur nog een hoeveelheid cafeïne gelijkwaardig aan twee koppen en wanneer men gaat (proberen te) slapen is het alsof men net een kop koffie gedronken heeft. Deze afbraaksnelheid verschilt per bevolkingsgroep; bij rokers gaat het afbreken sneller, terwijl bij zwangere vrouwen dit juist veel langer duurt. De halveringstijd verschilt sterk per individu: de range ligt tussen de 1,5 en 9,5 uur. Extractie Cafeïne kan uit koffiebonen worden verwijderd. Dit proces noemt men cafeïne-extractie. Eén methode gebeurt met behulp van superkritische koolstofdioxide. Dit is een toepassing van het kritische punt van koolstofdioxide. Alkaloïde Stimulerend middel Diureticum Purine Alfa,bèta-onverzadigde carbonylverbinding Koffie Voedselveiligheid
315
https://nl.wikipedia.org/wiki/Chemische%20thermodynamica
Chemische thermodynamica
Chemische thermodynamica of thermochemie is de toepassing van de thermodynamica in de scheikunde. Meer concreet houdt zij zich bezig met het meten en voorspellen van het verloop van chemische reacties en de energieveranderingen die daarmee gepaard gaan. Ook de beschrijving van faseovergangen, evenwichtsreacties en chemisch evenwicht valt hieronder. Fundamenten van de chemische thermodynamica De chemische thermodynamica is hoofdzakelijk gebaseerd op de eerste twee hoofdwetten van de thermodynamica en daarbij horende toestandsfuncties: Inwendige energie (U) Enthalpie (H) Entropie (S) Vrije enthalpie of Gibbs-vrije energie (G) De eerste wet van de thermodynamica is van toepassing op chemische reacties. Als een reactie plaatsvindt in een geïsoleerd systeem (geen overdracht van warmte en materie) blijft de totale inwendige energie van het systeem gelijk, oftewel: . Voor processen bij constante (omgevings)druk wordt gebruikgemaakt van de enthalpie om de staat van een systeem aan te geven. Enthalpie is gedefinieerd als de verandering van de inwendige energie (U) plus de energie die in druk-volumearbeid vervat zit: Bij constante druk is de enthalpieverandering gelijk aan de hoeveelheid warmte die is toegevoerd (of onttrokken) aan het systeem: . Het toevoegen of onttrekken van warmte aan een systeem gaat gepaard met een verandering in temperatuur (bijvoorbeeld bij een explosie). De warmtecapaciteit C van het systeem wordt gedefinieerd als de hoeveelheid warmte die nodig is om de temperatuur van het systeem één kelvin te doen stijgen, of in differentiaalvorm: . De verandering van inwendige energie of enthalpie kan nu gerelateerd worden aan de warmtecapaciteit. Bij de verandering van inwendige energie is de voorwaarde dat het proces met constant volume verloopt: Bij verandering van enthalpie is dat constante druk: Standaardenthalpie Voor een willekeurig proces is vaak de zogenaamde standaardenthalpie te vinden in de literatuur, gedefinieerd als de enthalpieverandering van dat proces bij een druk van 1 bar en een temperatuur van 25 °C (298,15 K) per mol reactieproduct. Zo zijn enthalpieën te vinden voor bijvoorbeeld verdamping, sublimatie, oplossing, ionisatie, hydratatie en vorming van een stof. Standaard vormingsenthalpie De standaard vormingsenthalpie van een stof is de enthalpieverandering voor de reactie waarbij 1 mol van die stof wordt gevormd uit de stabiele en enkelvoudige stoffen in de standaardtoestand. Deze reactie kan hypothetisch zijn. Zo is de vormingsenthalpie van diamant te vinden bij 298 K en 1 bar, terwijl deze reactie onder deze omstandigheid nooit zal plaatsvinden (zie tweede wet van de thermodynamica). De standaardtoestand van een element is de meest stabiele toestand van die stof bij een bepaalde temperatuur (doorgaans 25 °C) en een druk van 1 bar. Zo is de standaardtoestand van koolstof bij 25 °C grafiet. De standaard vormingsenthalpie van elementen in hun standaardtoestand is per definitie gelijk aan 0 kJ/mol. Een voorbeeld is de vorming van ethanol uit grafiet, waterstofgas en zuurstofgas (een zuiver hypothetische en theoretische reactie): 2C + 3H2 + 1/2 O2 -> C2H5OH Reactievergelijkingen in de chemische thermodynamica worden doorgaans zodanig geschreven dat er 1 mol reactieproduct gevormd wordt. Niet zelden impliceert dit het gebruik van niet-gehele voorgetallen. Standaard reactie-enthalpie De standaard reactie-enthalpie van een reactie is de som van de reactie-enthalpieën van deelreacties waarin een reactie kan worden opgedeeld. Het berekenen van de reactie-enthalpie is een toepassing van de Wet van Hess: Voorbeelden Verbranding van waterstofgas Stel dat men de standaard verbrandingsenthalpie van waterstofgas bij 298 K wil berekenen. De beschouwde reactie is: H2_{(g)}{} + 1/2 O2_{(g)} -> H2O_{(l)} Omdat hier water wordt gevormd uit de elementen waterstof en zuurstof, is de verbrandingsenthalpie gelijk aan de vormingsenthalpie van water (namelijk −285,83 kJ/mol). Verbranding van methaan Voor de verbranding van methaan is de berekeningsmethode iets omslachtiger. De beschouwde reactie is: CH4_{(g)}{} + 2 O2_{(g)} -> CO2_{(g)}{} + 2 H2O_{(g)} Hierbij is te zien dat koolstofdioxide en water gevormd worden, maar niet uit hun samenstellende elementen. De reagentia hier zijn reeds samengestelde stoffen. Daarom moet men zich beroepen op de wet van Hess. Daarbij worden elementaire reacties aangewend, die men zodanig combineert dat men de gewenste reactievergelijking bekomt. Volgende reactievergelijkingen met hun standaard vormingsenthalpie (voor alle componenten in de gasfase) zijn gegeven: Door de bovenstaande reactievergelijkingen te combineren, kan men de enthalpieverandering voor volgende reactie vinden: Hiertoe moet men het verband vinden tussen de drie gegeven reacties en de gevraagde reactie. Het verband is A + 2B − C. Als men deze bewerking uitvoert, bekomt men de volgende reactievergelijking: Na schrappen van de overeenkomstige stoffen in beide leden van de vergelijking, bekomt men volgende reactievergelijking: CH4_{(g)}{} + 2 O2_{(g)} -> CO2_{(g)}{} + 2 H2O_{(g)} Dit is de gewenste reactievergelijking. Volgens de wet van Hess geldt voor de verschillende enthalpieveranderingen hetzelfde verband: Ofwel: Zie ook Chemische kinetiek Statistische thermodynamica Vrije energie Thermodynamica Scheikunde
316
https://nl.wikipedia.org/wiki/Californi%C3%AB
Californië
Californië (Engels en Spaans: California) is een van de staten van de Verenigde Staten van Amerika. Het ligt van noord naar zuid uitgestrekt langs de westkust van het land, aan de Stille Oceaan. De hoofdstad is Sacramento. Los Angeles, San Diego, San Jose, San Francisco, Fresno, Sacramento, Long Beach en Oakland zijn de grootste steden. Californië omvat twee van 's lands grootste stedelijke gebieden, de Greater Los Angeles Area en de San Francisco Bay Area. Met een bevolking van ruim 39,5 miljoen mensen (2018) heeft Californië meer inwoners dan enige andere staat in de VS. De oppervlakte van de staat Californië bedraagt 423.970 km². Hiermee is Californië iets groter dan Duitsland of Japan en iets kleiner dan Frankrijk of Zweden. Californië is de op twee na grootste staat van de VS, na Alaska en Texas. Californië grenst in het zuiden aan de Mexicaanse staat Baja California, in het oosten aan de Amerikaanse staten Arizona en Nevada en in het noorden aan de staat Oregon. In het westen en zuidwesten wordt de staat begrensd door de Grote Oceaan. De Californische kustlijn is ongeveer 1400 km lang. Californië kent veel natuurschoon, een rijke vegetatie en een diverse fauna. Het hoogste en het laagste punt van de 48 continentale staten liggen in deze staat. Er zijn omvangrijke natuurgebieden, onder andere met de hoogste bomen ter wereld. Er zijn bergketens met skigebieden, maar ook woestijnen, gletsjers, bossen, heuvelgebieden, meren en stranden. Het klimaat en de begroeiing variëren van droge woestijngebieden tot alpiene hooggebergtes. Californië werd in 1846-1848 onderdeel van de Verenigde Staten; daarvoor was het een deel van Mexico. Het symbool van de staat is de Californische grizzlybeer, die ook op de vlag staat afgebeeld. De bijnaam van Californië is "the Golden State" (de gouden staat). Geografisch overzicht Central Valley en de Bay Area Het midden van de staat is een langgerekte laagvlakte, de Central Valley. Door de vruchtbare bodem en het gunstige klimaat is de valley een rijk en gevarieerd landbouwgebied, waar 230 verschillende landbouwproducten worden geteeld (een derde van het totale aantal in de VS). Ook ligt er een aantal grote bevolkingscentra, zoals Sacramento (de hoofdstad van de staat), Modesto en Fresno. De Central Valley wordt gedraineerd door de San Joaquin (zuidelijke helft) en de Sacramento (noordelijke helft). De rivieren vormen samen een grote omgekeerde delta, de Sacramento-San Joaquindelta, die de Central Valley in tweeën deelt en via een irrigatiesysteem ruim 23 miljoen mensen (twee derde van de bevolking van de staat) van drinkwater voorziet. De delta komt uit in een groot estuarium, waarvan het grootste deel de Baai van San Francisco genoemd wordt, terwijl een deel in het noordoosten de San Pablo Bay heet. De rivierdelta wordt met de San Pablo Bay verbonden door Suisun Bay en de Straat van Carquinez. Het gebied rond de San Francisco Bay bestaat uit een grote stedelijke agglomeratie. Deze wordt de Bay Area genoemd en bevat onder meer de steden San Francisco, San Jose, Oakland en Berkeley. Het zuidelijke deel van de Bay Area, bij San Jose, draagt de bijnaam Silicon Valley. In dit gebied ligt een concentratie van computerindustrie. De San Francisco Bay staat via een nauwe verbinding in contact met de oceaan. Deze verbinding, ten noorden van San Francisco, wordt de Golden Gate genoemd. Noorden en oosten In het oosten wordt de Central Valley begrensd door een hoog gebergte, de Sierra Nevada (Spaans voor besneeuwde bergketen). Dit gebergte ontleent zijn naam aan de eeuwige sneeuw op de hoogste hellingen en vormt een barrière tussen de vruchtbare laagvlakten en kustgebieden van Californië en de rest van de Verenigde Staten. Enkele van de hoogste toppen zijn Mount Whitney (4421 meter, buiten Alaska het hoogste punt in de VS), Mount Darwin (4218 m) en Mount Ritter (4010 m). In de Sierra Nevada ligt een aantal meren, waarvan Lake Tahoe (gedeeltelijk in Nevada) en Mono Lake de grootste zijn. De Central Valley wordt van de oceaan gescheiden door de Pacific Coast Ranges en in het zuiden begrensd door de Tehachapi Mountains. Beide ketens zijn nergens hoger dan 2500 meter. Ten noorden en noordoosten van de Central Valley liggen de Cascades, een gebergte dat in feite de voortzetting van de Sierra Nevada vormt maar geologisch recent vulkanisch actief was. De hoogste toppen, zoals Lassen Peak (3192 m) en Mount Shasta (4317 m), zijn slapende vulkanen. Langs de kust gaan de Coast Ranges naar het noorden over in de Klamath Mountains op de grens met Oregon. Ten oosten van de Sierra Nevada en de Cascades begint de Basin and Range Province, een uitgestrekt gebied dat zich fysiografisch onderscheidt door een basin and range-topografie, een afwisseling van langgerekte bergketens en vlakke valleien. Ten oosten van de Cascades ligt het Modoc Plateau, dat gedeeltelijk in Oregon en Nevada ligt. De eerste vallei ten oosten van de Sierra Nevada is Owens Valley. Deze vallei scheidt de Sierra Nevada van de White Mountains, met als hoogste punt White Mountain Peak (4344 m). Door de vallei stroomt de Owens River, die tot het begin van de 20e eeuw nog uitmondde in het meer Owens Lake, maar zowel de rivier als het meer staat droog als gevolg van het aftappen van water voor de irrigatie en de watervoorziening van de stad Los Angeles. Zuiden In het zuiden van Californië wijkt de kust inwaarts en bevindt zich een kustvlakte, waar Los Angeles ligt, de grootste stad van de staat. Los Angeles vormt het centrum van een grote stedelijke agglomeratie (de Greater Los Angeles Area), waar in totaal tussen de 13 en 18 miljoen mensen leven. Het verstedelijkt gebied in het binnenland, rond de steden San Bernardino en Riverside in de San Bernardino Valley, wordt als een aparte grootstedelijke agglomeratie gezien, die Inland Empire wordt genoemd. Voor de kust liggen de acht Channel Islands waarvan vijf worden beschermd in het Channel Islands National Park. Landinwaarts van Los Angeles liggen de Transverse Ranges met als hoogste punt de San Gorgonio Mountain (3501 m) in de San Bernardino Mountains. Het binnenland heeft hier geen hoge bergketens, maar bestaat uit een basin-and-rangetopografie. Veel van dit binnenland bestaat uit woestijn, onder andere bij Death Valley, de Coloradowoestijn (deel van de Sonorawoestijn die in Mexico doorloopt) en de Mojavewoestijn. In Death Valley bevindt zich het laagste punt van Noord-Amerika (bij Badwater, 86 meter onder de zeespiegel). Nog verder naar het zuiden ligt de Salton Sea, een groot endoreïsch zoutmeer. In het oosten wordt de grens met Arizona gevormd door de rivier de Colorado. In het uiterste zuiden ligt aan de kust de tweede stad van Californië, San Diego. Fysische geografie Geologie Als gevolg van de westwaartse beweging van Noord-Amerika is in de loop van miljoenen jaren oceaankorst onder de rand van Noord-Amerika de aardmantel in bewogen, waarbij soms stukken van de aardkorst tegen het continent aangedrukt werden en er op die manier mee werden samengevoegd. De geologie van de westrand van Noord-Amerika bestaat uit op die wijze samengevoegde terreinen, die samen opgestuwd zijn tot de gebergteketens en bekkens van de Noord-Amerikaanse Cordillera. Bij het de mantel in bewegen van stukken aardkorst ontstonden grote hoeveelheden magma, die naar het oppervlak opstegen en daar voor vulkanisme zorgden. Tegenwoordig zijn alleen in de Cascades actieve vulkanen te vinden, maar vrijwel alle gebergten van Californië zijn in het verleden vulkanisch actief geweest. Ongeveer 25 miljoen jaar geleden veranderde de beweging van de tektonische platen van een naar elkaar toe gerichte naar een langs elkaar schuivende situatie. Door deze beweging ontstond een stelsel van zijschuivingsbreuken, waarvan de grootste de San Andreasbreuk is. Het gebied ten westen van deze breuk (de kuststrook, met daarin de steden San Diego, Los Angeles en San Francisco) beweegt met een gemiddelde snelheid van rond de 5 cm per jaar naar het noorden ten opzichte van de rest van Noord-Amerika. Beweging langs de breuken gaat niet geleidelijk, maar stapsgewijs, waarbij de spanning zich opbouwt om in één keer vrij te komen in de vorm van een aardbeving. De staat heeft in het verleden diverse zware aardbevingen meegemaakt. Het bekendst is waarschijnlijk de aardbeving van 1906, waarbij een groot deel van San Francisco platgelegd werd. Recenter werd grote schade aangericht door de Loma Prieta-aardbeving van 1989 in de Bay Area, waarbij een deel van de Bay Bridge instortte, en de Northridge-aardbeving van 1994 bij Los Angeles. Klimaat Vooral door de enorme oppervlakte, de topografie en de nabijheid van de oceaan kent Californië grote verschillen in klimaat. De temperatuur van de oceaan wordt bepaald door de California Current, een koude stroming langs de Amerikaanse westkust. In de zomer veroorzaakt deze vaak mist langs de kust. De oceaan zorgt tevens voor zachte, natte winters en geeft de kuststrook in het noorden een zeeklimaat (Cfb in de klimaatclassificatie van Köppen) en in het midden en zuiden (ongeveer vanaf Cape Mendocino) een Mediterraan klimaat (Csb volgens Köppen). Ook is de oceaan verantwoordelijk voor neerslag, die vooral wordt opgevangen door de westelijke hellingen van de Pacific Coast Ranges en de Sierra Nevada. Op sommige plekken in de Coast Ranges valt meer dan 2500 mm neerslag per jaar. In het binnenland en in het zuiden wordt het klimaat droger. Van de kust af worden ook de temperatuursverschillen groter: het klimaat is in het binnenland continentaler. De Central Valley heeft een warm Mediterraan klimaat (Csa volgens Köppen), met subtropisch warme droge zomers en zachte natte winters. In grote delen van het zuiden en midden van de staat heerst in het binnenland een steppeklimaat (BSk volgens Köppen), met aanmerkelijk koudere winters en hetere zomers. In de kuststrook rond San Diego in het uiterste zuidwesten heerst een warm steppeklimaat (Köppen: BSh), terwijl veel gebieden in het binnenland van het zuiden van de staat een woestijnklimaat hebben (Köppen: BWh). In Death Valley zijn de hoogste temperaturen ooit op het westelijk halfrond gemeten. Op 10 juli 1913 rees het kwik daar tot 57 °C. In juli bedraagt de gemiddelde dagtemperatuur in Death Valley 38 °C. De hooggebergten, zoals de Sierra Nevada, de Cascades en de Klamath Mountains, hebben een hooggebergteklimaat (Köppen: EH) met veel sneeuwval in de winter en gematigd warme zomers. Het gebied in de regenschaduw ten oosten van de Sierra Nevada heeft een droog woestijnklimaat. Californië wordt in tegenstelling tot het zuidoosten van de Verenigde Staten vrijwel nooit door orkanen getroffen, ondanks de nabijheid van de oceaan. Dit komt door de koude California Current en vanwege het feit dat orkanen zich op het noordelijk halfrond meestal westwaarts verplaatsen. Flora en fauna Als gevolg van de grote verschillen in klimaat en de topografie heeft Californië een zeer diverse ecologie. De staat ligt in het Nearctisch gebied en omvat een aantal sterk verschillende ecoregio's en biomen. Californië heeft een groot aantal endemische soorten, soorten die nergens anders voorkomen, zowel planten als dieren. Daaronder zijn zowel relictsoorten als soorten die ontstaan zijn door aanpassing aan lokale omstandigheden, zoals de plant Ceanothus. De flora van de gebieden ten westen van de regenschaduw kan gezien worden als een eigen florarijk, de California Floristic Province. De gebieden in het oosten, in de regenschaduw van de hoge bergketens, bestaan uit woestijn en xerofytisch struikgewas. De laaggelegen gebieden van het zuidoosten van Californië zijn onderdeel van de ecoregio van de Sonorawoestijn, die ook delen van Arizona beslaat. Verder naar het noorden vormt de Mojavewoestijn een ecoregio die tussen die de Sonorawoestijn en de struiksteppe van het Great Basin in zit. De zuidelijke en centrale kustgebieden kennen een begroeiing met savanne, eikenbos, naaldbos, chaparral, saliebos en -struikgewas en grasland, afhankelijk van de wind, hoeveelheid lichtinval, neerslag en het bodemtype. Deze begroeiing gaat in het zuiden door in het noordwesten van Baja California en vormt een ring om de Central Valley, waarbij het de onderste ecozone van de westelijke hellingen van de Sierra Nevada vormt. De Central Valley zelf zou in natuurlijke omstandigheden zijn bedekt met grasland. Tegenwoordig zijn de inheemse meerjarige soorten gras echter op de meeste plekken verdreven door geïmporteerde eenjarige exoten, die de landbouw ten goede kwamen. Oorspronkelijk werden de graslanden van de Central Valley begraasd door wapiti's (Cervus canadensis) en gaffelbokken (Antilocapra americana). De gaffelbok komt tegenwoordig alleen nog voor op het Modoc Plateau, terwijl de wapiti vrijwel geheel is verdwenen. Veel trekvogels gebruiken Californië als plek om te overwinteren of trekken elk jaar door de staat op weg naar overwinteringsgebieden verder naar het zuiden. In de Central Valley overwinteren grote aantallen eenden en ganzen. Langs de kust lopen trekroutes van reigers en aalscholvers. De hogere westelijke hellingen van de Sierra Nevada en de bergen van het noorden van Californië zijn bedekt met naaldbos. In de Sierra Nevada groeien reuzensequoia's (Sequoia giganteum), de dikste bomen ter wereld. Daarnaast groeien in de Coast Ranges van het noorden van Californië de hoogste bomen ter wereld, dit zijn kustsequoia's (Sequoia sempervirens). Het naaldbos van de Klamath Mountains heeft een bijzonder grote diversiteit aan coniferensoorten. De grizzlybeer (Ursus arctos horribilis), het symbool van Californië, is in de hele staat uitgeroeid, maar de kleinere zwarte beer (Ursus americanus) komt nog steeds in de Sierra Nevada en de noordelijke berggebieden voor. Net als de coyote (Canis latrans), de rode lynx (Lynx rufus) en de vos (Vulpes vulpes), die in de 18e eeuw door de Europese kolonisten geïntroduceerd werd, komen zwarte beren soms voor in de buurt van menselijke nederzettingen, waar ze geleerd hebben in het afval naar voedsel te zoeken. Andere opvallende soorten zoogdieren zijn de zilverdas (Taxidea taxus), de Canadese bever (Castor canadensis), de grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis) en verschillende martersoorten (waaronder de zeldzame vismarter (Martes pennanti)). De oceaan en de stranden worden bewoond door verschillende soorten zeehonden, zeeolifanten (Mirounga angustirostris) en zeeleeuwen. Langs de kust loopt de jaarlijkse trekroute van de grijze walvis (Eschrichtius robustus). Tot de roofvogels van Californië behoren de steenarend (Aquila chrysaetos) en de bedreigde Californische condor (Gymnogyps californianus). In Californië komen 48 soorten slangen voor, waarvan er zeven behoren tot de ratelslangen. Er komen 12 soorten schildpadden voor, vijf hiervan zijn zeeschildpadden en komen alleen aan land om hun eieren af zetten. Van de 47 soorten hagedissen is vooral de Oost-Afrikaanse driehoornkameleon (Trioceros jacksonii) een bekende soort. De ondersoort Trioceros jacksonii xantholophus is uitgezet door de mens. De amfibieën worden vertegenwoordigd door 30 soorten kikkers. Van twee andere kikkersoorten die oorspronkelijk in Californië voorkwamen wordt vermoed dat ze zijn uitgestorven. Er komen ten slotte 43 soorten salamanders voor in Californië, die behoren tot vijf verschillende families. De Californische tijgersalamander (Ambystoma californiense) is endemisch in deze staat en komt nergens anders ter wereld voor.<ref>[http://research.amnh.org/vz/herpetology/amphibia/Amphibia/Caudata/Ambystomatidae/Ambystoma/Ambystoma-californiense American Museum of Natural History – Amphibian Species of the World 6.0, an Online Reference' – Ambystoma californiense Gray, 1853]</ref> Geschiedenis Precolumbiaanse tijd Noord-Amerika werd in de laatste ijstijd door mensen gekoloniseerd, toen de Beringstraat droog lag en er een landbrug was tussen Alaska en Siberië. Het gebied waar later de staat Californië werd gevestigd, werd vanaf ongeveer 15 000 jaar geleden bevolkt. De oudste menselijke resten zijn gevonden op Santa Rosa Island, bij Arlington Springs. De vroegste bewoners van het noorden van Californië worden verondersteld tot de Hokan te hebben behoord. Waarschijnlijk waren de Uto-Azteken de oudste menselijke bewoners in de woestijn in het zuidoosten. Vlak voor de Europeanen Amerika ontdekten, was het gebied bevolkt door een etnisch-linguïstische lappendeken van volkeren. Schattingen van het aantal inwoners komen uit tot een minimum van iets boven de 300.000. Aangenomen wordt dat dit aantal in de decennia voor de aankomst van de eerste Europeanen in het gebied al sterk was afgenomen als gevolg van epidemieën die de Europeanen meegebracht hadden naar de Amerikaanse oostkust en die voor de ontdekkingsreizigers en missionarissen uit reisden. De voor het continent relatief grote culturele diversiteit was waarschijnlijk het resultaat van een eeuwenlange opeenvolging van migraties en invasies. Californië werd bewoond door meer dan zeventig verschillende groepen. De indiaanse volkeren van Californië waren uiteenlopend politiek georganiseerd. Sommige vormden clans of stammen, andere (vooral in de kustgebieden) leefden in dorpen of grotere nederzettingen. De militaire aanvoerders waren vrijwel altijd mannen, maar sjamanen waren vaak vrouwen. Handel, gemengde huwelijken en militaire allianties bevorderden het sociale en economische contact tussen de diverse groepen. De kustgebieden waren het dichtstbevolkt. De hier levende groepen (onder meer Ohlone, Chumash, Pomo en Salinan) maakten boten om op zeezoogdieren te jagen en naar zalm te vissen. Ook verzamelde men kreeftachtigen. De kustvolkeren leefden in dorpen of nederzettingen. Sommige groepen bouwden ronde, onderaardse huizen en sauna's. Groepen in het binnenland (onder meer Hupa, Karok, Wiyot, Miwok, Modoc, Maidu en Shasta) leefden van de jacht op wild en het verzamelen van noten, eikels en bessen. In het droge zuidoosten leefden de Mojave en Yuma, die irrigatie toepasten om landbouw te bedrijven en bekend zijn om hun keramiek. Spaanse kolonisatie De naam Californië werd voor het eerst gebruikt door de Spaanse schrijver Garci Rodríguez de Montalvo (±1450–1504). Het is de naam voor een fictief eiland ten westen van Noord-Amerika in De Montalvo's boek Las sergas de Esplandián, waarvan de eerste druk rond 1496 verscheen. De Montalvo's paradijselijke eiland zou bevolkt worden door Amazonen die onmetelijke rijkdommen bezaten en geregeerd werden door een koningin Calafia, naar wie het eiland genoemd was. Een van de Spaanse conquistadores die door De Montalvo's roman beïnvloed werden, was Hernán Cortés, die een einde maakte aan het Aztekenrijk en de kolonie Nieuw-Spanje stichtte in het tegenwoordige Mexico. Cortés verkende, op zoek naar De Montalvo's legendarische goudrijk, de westkust van Mexico. Hij ontdekte het zuidelijke punt van Neder-Californië en in de veronderstelling het legendarische eiland te hebben gevonden noemde hij dit gebied California. In 1539 zond Cortés de ontdekkingsreiziger Francisco de Ulloa om de kust van Mexico verder te verkennen. Hoewel De Ulloa vaststelde dat Neder-Californië een schiereiland is, bleef het misverstand lange tijd in stand. Juan Rodríguez Cabrillo (1499–1543) was de eerste Spaanse ontdekkingsreiziger die het tegenwoordige Californië bereikte. In 1542 verkende zijn expeditie de kust tot aan de monding van de Russian River, ten noorden van de Golden Gate. Cabrillo claimde het nieuwe territorium, dat Alta California (Spaans voor "Boven-Californië", ten onderscheid met het schiereiland Neder-Californië) werd genoemd, voor Spanje. In 1579 verkende de Engelse zeerover Francis Drake (1540–1596), die op Spaanse zilverschepen aasde, de Californische kust. Hij claimde al het land ten noorden van de Spaanse nederzettingen voor Engeland en noemde het Nova Albion. Beide claims werden echter twee eeuwen lang niet gevolgd door verdere kolonisatie of militaire aanwezigheid, aangezien inmiddels duidelijk was dat er in Californië geen legendarisch gouden rijk te vinden was. Vanaf het midden van de 18e eeuw begonnen de Engelsen en Russen interesse te krijgen in Alta California, vanwege de lucratieve handel in otterhuiden. Dit verontrustte de Spanjaarden en in 1769 beval de Spaanse inspecteur-generaal van Nieuw-Spanje, José de Gálvez (1720–1787), de kolonisatie en bekering van Alta California door Spaanse troepen en franciscaanse monniken. De Gálvez zond een expeditie onder leiding van kapitein Gaspar de Portolá (1716–1784) en de missionaris Junípero Serra (1713–1784), die een presidio (fort) en een missiepost vestigden in San Diego. De Portolà's expeditie verkende de Baai van San Francisco en bouwde nog een presidio in Monterey, terwijl Serra een expeditie over land naar het noorden leidde. In de daaropvolgende twintig jaar zouden door de inspanningen van de franciscanen meer dan twintig missieposten, verspreid over Californië, gesticht worden. Voorbeelden zijn Monterey (1775), San Francisco (1776) en Santa Barbara (1782). Er werd een weg aangelegd die de missieposten onderling met elkaar verbond. Deze El Camino Real ("de koninklijke weg") is tegenwoordig nog steeds te volgen. De bekering van de inheemse bevolking ging soms gepaard met geweld, maar het bouwland rondom een missie werd tien jaar na de stichting verdeeld over de bekeerde arbeiders van de missie. De Spaanse soldaten zetten meer presidio's op, maar omdat de salarissen vaak niet op tijd uitbetaald werden kwamen er regelmatig muiterijen voor, waarvan de bekeerde indiaanse bevolking het slachtoffer werd. Muitende soldaten in Nieuw-Spanje werden bestraft met verbanning naar Alta California, wat het probleem vergrootte. Er kwamen dan ook regelmatig opstanden voor onder de indianen. Uiteindelijk zou geen enkele missiepost financieel onafhankelijk worden en bleek de kolonisatie en bekering van Californië voor Spanje een onrendabele onderneming. Mexicaanse tijd en opname in de Verenigde Staten Nadat de Spanjaarden de Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1810–1821) verloren hadden, kwam ook Californië onder Mexicaans gezag. Inmiddels was er een immigratiestroom op gang gekomen van zogenaamde "rancheros" en andere migranten uit Mexico. Rancheros (bezitters van een ranch) waren veehouders die hun oog op de vruchtbare vlakten van Californië hadden laten vallen. Vanwege het zo goed als afwezig zijn van wettelijk gezag heerste het recht van de sterkste. De inheemse bevolking was vaak het slachtoffer en werd teruggedreven naar de berggebieden, vermoord, of bekeerd en in dienst genomen. De rancheros beschouwden de missies als oneerlijke concurrentie, omdat deze over de gratis arbeid van bekeerde indianen konden beschikken. In 1834 haalden ze de Mexicaanse overheid over de missies te ontbinden. Hoewel daarbij de helft van het land bestemd was voor de indiaanse arbeiders van de missies, eindigde het meeste land bij een kleine groep grootgrondbezitters. Door gewapende afrekeningen en onderlinge huwelijken werd dit proces versneld en in 1846 was het meeste land in het bezit van een klein aantal rijke families. Amerikaanse pelsjagers verkenden begin 19e eeuw de wildernis ten noordoosten van Californië en ontdekten de routes naar het westen. In hun kielzog trok een stroom Amerikaanse kolonisten met huifkarren en vee over de bergpassen Californië binnen, op weg naar wat ze zagen als het beloofde land in het Westen. Veel immigranten gebruikten de zuidelijke route over de Santa Fe Trail en om de Sierra Nevada heen door de woestijn. Anderen gebruikten de noordelijke California Trail langs de rivier de Humboldt door het Great Basin en over de Cascades, of de Oregon Trail naar Oregon, om daarna via de Siskiyou Trail alsnog zuidwaarts naar Californië te trekken. De tocht was lang en men stond bloot aan diverse ontberingen. Een bekend voorbeeld was de ervaring van de Donner Party, die in de Sierra Nevada ingesneeuwd raakte en waarvan een deel het overleefd zou hebben door kannibalisme. De groeiende aanwezigheid van Amerikaanse kolonisten richtte de politieke interesse van de Verenigde Staten op het gebied, ook omdat de Amerikanen bang waren dat de Britten het vroeg of laat van Mexico zouden overnemen. De Amerikaanse president Andrew Jackson bood Mexico een half miljoen dollar voor het gebied, maar dit aanbod werd afgeslagen. Nadat de Amerikaanse president James K. Polk in 1846 Texas geannexeerd had, dat zich eerder onafhankelijk van Mexico had verklaard, brak de Amerikaans-Mexicaanse Oorlog uit. Omdat Mexico dreigde alle kolonisten die geen Mexicaans staatsburger waren Californië uit te zetten, kwam op 14 juni 1846 een groep Amerikaanse kolonisten in Sonoma in opstand tegen het Mexicaans gezag door de Republiek Californië uit te roepen. Ze gebruikten een vlag met een grizzlybeer, die tegenwoordig nog steeds de officiële vlag van de staat is. Drie weken later arriveerden Amerikaanse troepen, die Californië bij de Verenigde Staten inlijfden. De annexatie werd twee jaar later door Mexico erkend, bij de Vrede van Guadalupe Hidalgo van februari-maart 1848. Geschat wordt dat het gebied in 1848 minder dan 15.000 niet-indiaanse inwoners had. De goudkoorts en zijn nasleep Het aantal immigranten nam vlak voor 1850 razendsnel toe als gevolg van de ontdekking van goud. De eerste vondst, in januari 1848, was in de American River op de plek waar de goudzoekers daarna het plaatsje Coloma stichtten. Al snel werd ook op diverse plekken in het noorden van Californië goud ontdekt. Het nieuws verspreidde zich snel en besmette zoveel mensen met goudkoorts dat de Californische goldrush ontstond. Grote aantallen gelukszoekers trokken per boot of over land naar Californië, niet alleen uit de Verenigde Staten, maar ook uit Zuid-Amerika, Mexico, het Chinese Keizerrijk, Australië en Europa. In totaal kwamen meer dan 300.000 nieuwe migranten naar Californië. Omdat de infrastructuur in Californië niet op deze enorme aantallen berekend was sliepen de nieuwkomers vaak in tenten. Het dorpje San Francisco groeide in een paar jaar uit tot een belangrijke aanvoerhaven van voorraden en goederen. De eerste goudzoekers gebruikten nog simpele methoden, zoals goudpannen in riviertjes, en konden als ze geluk hadden in korte tijd duizenden dollars verdienen. Omdat Californië in het begin nog geen staat was met wetten of een functionerende rechtspraak, werden de rechten op claims vaak met geweld uitgevochten. Al in 1853 was de opbrengst van individuele claims echter zo ver gedaald dat professionelere methoden moesten worden gevonden, zoals hydraulische mijnbouw. Ook begon men in het moedergesteente zelf op zoek te gaan naar goud, gevaarlijk werk waarbij met explosieven delen van bergen moesten worden opgeblazen. In de latere jaren van de goldrush was de winning van goud in handen van een paar rijke zakenlieden, terwijl de gemiddelde gelukszoeker er weinig rijker op werd. Met de dalende opbrengsten van claims, de epidemieën als gevolg van de afwezigheid van sanitaire voorzieningen en de stijgende prijzen van het levensonderhoud, groeide de behoefte aan een zondebok. Indianen werd het recht ontzegd geld te verdienen aan de goudwinning. Protectionistische wetten sloten Zuid-Amerikanen en Chinezen uit van werk, grondbezit of het verkrijgen van de Amerikaanse nationaliteit. Nog steeds heerste grote wetteloosheid. Om orde op zaken te stellen namen de burgers van San Francisco het recht in eigen hand door een vigilantencomité op te zetten dat criminelen en corrupte machthebbers op liet hangen. Andere politieke initiatieven leidden tot het opstellen van een grondwet en de toelating van Californië als de 31e staat van de Verenigde Staten, als onderdeel van het compromis van 1850. Tussen 1863 en 1869 werd door twee spoorwegmaatschappijen, de Union Pacific Railroad vanuit het oosten en de Central Pacific Railroad vanuit het westen, een spoorweg door de Sierra Nevada aangelegd. Het harde werk werd verricht door Chinese arbeiders, die inmiddels van ander werk waren uitgesloten. De aldus aangelegde Transcontinental Railroad verbond Californië per spoor met het oosten van de Verenigde Staten en verkortte de reistijd van een paar maanden tot een paar dagen. De snel gegroeide bevolking van Californië zorgde voor een even snelle groei van de landbouw in het midden en zuiden van de staat, zeker toen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861–1865) de aanvoer van landbouwproducten uit het oosten kwam stil te liggen. Een nieuwe stroom immigranten kwam op gang, ditmaal landbouwers. De vraag naar water voor de landbouw groeide, wat tot een aantal gewelddadige conflicten leidde, de zogenaamde California Water Wars. De ongebreidelde goudwinning had enorme schade aan het milieu veroorzaakt: houtkap en dagbouw zorgden voor erosie van vruchtbaar land, rivieren waren verontreinigd met zware metalen. Als reactie kwam in Californië als een van de eerste plekken ter wereld de natuurbescherming op. De natuurbeweging werd geleid door John Muir (1838–1914) en de door hem gestichte Sierra Club. Yosemite Valley werd in 1864 het eerste beschermde natuurgebied van de Verenigde Staten en in 1890 werden zowel Yosemite als Sequoia National Park gesticht. De roman Ramona romantiseerde het Spaans-Mexicaanse erfgoed van Californië. Omdat de publicatie ervan samenviel met de opening van de spoorwegen naar Los Angeles, kwam na 1884 een stroom toeristen naar Zuid-Californië op gang, om er de plaatsen uit de roman te zien. 20e eeuw Na de aardbeving van 1906 lag een groot deel van San Francisco in puin. De inwoners grepen de wederopbouw van de stad aan om af te rekenen met corrupte politici, prostitutie en ontoereikende voorzieningen. De Progressieve Partij, die zich in 1912 afsplitste van de Republikeinen, was populair in Californië, vooral omdat de kiezers corrupte bestuurders zat waren. De nieuwe partij ageerde ook tegen de politieke macht van de Southern Pacific Railway en verbond zich met de in Californië relatief machtige vakbonden. De vakbonden waren ontstaan in San Francisco en verspreidden zich in het begin van de 20e eeuw over de Central Valley en naar Los Angeles. Ze verenigden zich in een politieke partij (Union Labor Party), die korte tijd de burgemeester van San Francisco leverde. De confessionele meerderheid en de liberalen zagen de vakbonden als een gevaar voor de vrije markt en tegen stakingen werd soms hard opgetreden. Desondanks bleef Californië een progressieve koers varen: bedrijven werden belastingen opgelegd, publieke voorzieningen werden onder staatscontrole gebracht en Californië was de eerste staat die een modern pensioensysteem invoerde. Californië gaf vrouwen stemrecht in 1911, negen jaar voordat dit op nationaal niveau geregeld werd. Achter deze ontwikkelingen zaten echter niet alleen de vakbonden maar ook groepen liberale zakenlieden, voor wie een machtigere staat bescherming bood tegen corrupte lokale overheden en criminaliteit. De aanleg van de Transcontinental Railroad had een groeiende stroom migranten uit het oosten van de Verenigde Staten veroorzaakt, aangetrokken door het vruchtbare land en zonnige klimaat van de staat. Progressieve politici zoals gouverneur C.C. Young (1927–1931) stimuleerden de economische groei door de publieke investeringen op te voeren. Onder andere werden waterkrachtcentrales zoals de Hoover Dam gebouwd (de dam ligt in Nevada maar voorziet het zuiden van Californië van stroom) en een omvangrijk wegennet, gefinancierd uit belasting op brandstof. De aanleg van snelwegen als de Lincoln Highway (1913) en Route 66 (1926) maakte de staat nog beter bereikbaar voor zowel migranten als toeristen. Tegelijkertijd zorgde de Mexicaanse Revolutie (1910–1921) voor een stroom vluchtelingen uit Mexico, die door de gestegen welvaart aangetrokken werden en hun links-revolutionaire ideeën meebrachten. Met name Los Angeles groeide uit tot een "boomtown" en zou qua inwonertal uitgroeien tot de tweede stad van de Verenigde Staten. De stad organiseerde de Olympische Spelen in 1932. De aantrekkingskracht van Californië werd versterkt door de opkomst van de filmindustrie in Hollywood vanaf 1908. De uitvinder Philo Farnsworth (1906–1971) slaagde er in 1927 in de eerste televisie-uitzending te maken. In de loop van de 20e eeuw zou het wilde, wetteloze imago van de staat door de media worden vervangen door een beeld van zee, zon, strand en surfen. Ondertussen kwam in de jaren 30 van de 20e eeuw een nieuwe stroom migranten op gang in de vorm van de slachtoffers van de droogte en de stofstormen (Dust Bowl) in Texas, Oklahoma en andere staten in de Great Plains. Californië ontkwam niet aan de Grote Depressie, die tot sociale onrust leidde. Vakbonden wisten in 1934 met een 83 dagen durende staking betere werkomstandigheden en lonen af te dwingen voor stuwadoors en havenarbeiders. Tijdens de staking was het echter tot gewelddadige rellen gekomen in San Francisco. Nadat de Verenigde Staten betrokken waren geraakt in de Tweede Wereldoorlog, liet president Roosevelt in 1942 honderdduizenden Japanse inwoners van Californië in concentratiekampen opsluiten. De daaropvolgende rechtszaken vormden de aanleiding voor de Civil Rights Act van 1964, die alle Amerikaanse burgers gelijke rechten gaf. Hollywoodregisseurs en -acteurs die vanwege de verdenking van communistische sympathieën van de filmindustrie werden uitgesloten, spanden rechtszaken aan, die ertoe leidden dat Californische rechtbanken in 1962 een einde maakten aan het mccarthyisme. In datzelfde jaar wisten landarbeiders onder leiding van vakbondsleider César Chávez (1927–1993) betere werkomstandigheden af te dwingen. De jaren direct na de oorlog waren een periode van economische groei, die opnieuw gepaard ging met een explosieve bevolkingstoename. In 1970 was de bevolking van Californië als gevolg van migratie en de babyboom gegroeid tot bijna 20 miljoen. Vastgoedhandelaren die in de oorlogsjaren land hadden opgekocht, zagen de waarde van hun bezittingen stijgen, zover dat vastgoed de olie-industrie en landbouw inhaalde als belangrijkste sector van de economie. Het linkse imago van Californië werd versterkt tijdens de Summer of Love van 1967, toen duizenden hippies naar San Francisco trokken om naar muziek te luisteren en wiet te roken. Er werd gedemonstreerd tegen de Vietnamoorlog. De belangrijke culturele rol van de filmindustrie werd bevestigd toen Californië in 1966 voormalig acteur Ronald Reagan (1911–2004) tot gouverneur koos. De jaren 1960 en 1970 zagen naast de hippiebeweging ook een enorme industriële en economische groei, met onder andere de opkomst van Silicon Valley en de computerindustrie. Die laatste ontstond nadat in 1968 de eerste computer was geproduceerd. Ook was Californië, met de oprichting van Genentech in 1976, geboorteplaats van de genetische technologie. Ook in politiek opzicht vervulde Californië in veel opzichten een voortrekkersrol. In 1978 werd Proposition 13 aangenomen. Deze wijziging van de grondwet was oorspronkelijk bedoeld om verhogingen van de onroerendgoedbelasting in te perken, maar bleek een structurele verandering in het politieke systeem. Californië voerde met Proposition 13 een vorm van directe democratie in, waarbij burgers en belangengroeperingen grote mogelijkheden kregen om via referenda onwelgevallige wetten en belastingverhogingen tegen te houden. De latere problemen om de begroting van de staat in balans te houden zijn in belangrijke mate terug te voeren op deze wetswijziging. In 1994 was Californië een van de eerste staten die de three-strikeswetgeving invoerde. In een referendum stemde 72% van de bevolking voor deze wet, die bepaalde dat rechters altijd een levenslange gevangenisstraf dienden op te leggen als een verdachte voor de derde maal schuldig was bevonden aan een misdrijf. De economische groei kwam niet zonder problemen. De verschillende miljoenensteden kregen te maken met smog- en fileproblemen en opnieuw was Californië pionier in milieuwetgeving, op het gebied van carpoolstroken, schonere brandstoffen en katalysatoren. In de grote steden ontstonden sociale en etnische spanningen in de achtergestelde migrantenwijken. Ontevredenheid over discriminatie en de achtergestelde positie van de Latijns-Amerikaanse en Afro-Amerikaanse bevolkingsgroepen leidde tot de rellen van 1965 en de rellen van 1992 in Los Angeles. Los Angeles was echter ook opnieuw organisator van de Olympische Zomerspelen in 1984. De economische groei duurde voort in de laatste decennia van de 20e eeuw, vooral aangedreven door de computerindustrie van Silicon Valley. Toen de internetzeepbel barstte aan het begin van de 21e eeuw werd Californië dan ook relatief zwaar getroffen. Op het hoogtepunt van de zeepbel werd immigratie van hoogopgeleide technici actief gestimuleerd door de staat. Sindsdien heeft de politiek migratie juist moeilijker proberen te maken, maar veel bedrijven verplaatsten hun activiteiten naar lagelonenlanden als India en China en de werkgelegenheid bleef tegenvallen. In 2007 volgde een krach op de huizenmarkt. De politiek bleek echter te verdeeld om in te grijpen. Daardoor steeg het overheidstekort en in 2009 dreigde de staat failliet te gaan. Uiteindelijk werd dit voorkomen doordat Democratische en Republikeinse politici op het laatste moment een overeenkomst wisten te bereiken. De financiële problemen van de staat zijn daarmee niet over. Het overheidstekort loopt elk jaar op en de economische vooruitzichten zijn een stuk minder rooskleurig dan rond de eeuwwisseling. Bevolking Demografie Volgens schattingen van het US Census Bureau had Californië in 2018 39.557.045 inwoners. Daarmee is Californië (sinds 1962) de grootste staat van de VS qua inwonertal. Was Californië een zelfstandig land geweest, dan had het de 35e plaats op de wereldranglijst ingenomen. Dankzij de hoge natuurlijke bevolkingsgroei en grote immigratie uit het buitenland (vooral uit aangrenzend Mexico) blijft de bevolking bovendien relatief snel groeien (ongeveer met een half miljoen per jaar), vergeleken met de meeste andere staten. De binnenlandse immigratie is echter geringer dan de binnenlandse emigratie: er verhuizen meer mensen van Californië naar andere staten dan omgekeerd. Acht van de vijftig grootste Amerikaanse steden liggen in Californië: Los Angeles (4 miljoen inwoners, tweede stad van de VS), San Diego (1,4 miljoen inwoners, achtste), San Jose (1,0 miljoen inwoners, tiende), San Francisco (0,9 miljoen inwoners, twaalfde), Fresno (0,5 miljoen inwoners), Sacramento (0,5 miljoen inwoners), Long Beach (0,5 miljoen inwoners) en Oakland (0,4 miljoen inwoners). De American Community Survey tussen 2006 en 2008 laat zien dat in die periode 58,8% van de inwoners van Californië blanke Amerikanen waren (bijna 22 miljoen mensen, 42,3% zonder blanke hispanics), 35,9% hispanics, 12,3% Aziatische Amerikanen (ongeveer 4,5 miljoen mensen), 6,2% Afro-Amerikanen (ongeveer 2,2 miljoen mensen) en 0,7% Indianen. Daarnaast zijn er diverse kleinere bevolkingsgroepen, waaronder Filipijnen, Iraniërs, Koreanen, Japanners en Vietnamezen. Californië is een van de vier staten waar blanke Amerikanen zonder hispanics geen meerderheid van de bevolking vormen, hoewel het de staat met de meeste blanke Amerikaanse inwoners is. In 1994 maakten hispanics (Latinos) zo'n 30% uit van de bevolking, doch slechts 12% van de burgers die bij verkiezingen het stemrecht uitoefenden. De staat heeft een snel groeiend percentage hispanics dankzij migratie uit met name Mexico. Deze migranten vestigden zich vooral in het zuiden van de staat, rond de steden San Diego en Los Angeles. In Mariposa County leeft nog een zeer kleine gemeenschap Californio's, Spaanstalige inwoners die afstammen van de Mexicaanse kolonisten van voor de aansluiting bij de Verenigde Staten. De Chinese bevolkingsgroep is rond 1850, tijdens de goldrush, naar Californië gekomen. Californië heeft ongeveer een derde van alle Aziatische Amerikanen in de VS en met name San Francisco en de Bay Area hebben grote Aziatische gemeenschappen. In 2006 had de staat Californië 696.600 inwoners die zich tot een van de autochtone indiaanse groepen rekenden. Daarmee is het de staat met het grootste aantal native Americans. Taal Geschat wordt dat er in de staat Californië meer dan tweehonderd talen worden gesproken, waaronder een groot aantal inheemse Amerikaanse talen. Daarmee is het taalkundig waarschijnlijk een van de meest diverse gebieden ter wereld. Engels is sinds 1986 de officiële taal van de Californische regering, hoewel vrijwel alle officiële overheidsdocumenten ook beschikbaar zijn in het Spaans. Engels is ook de meest voorkomende taal: in 2005 was het de moedertaal van ongeveer 57,59% van de bevolking. Voor 28,21% was dat het Spaans, een taal die met name in het zuiden van Californië in het dagelijks gebruik veel voorkomt. Daarnaast had in 2005 van de Californische bevolking 2,04% Filipijns, 1,4% Vietnamees, 1,05% Koreaans, 0,63% Kantonees en 0,43% Mandarijn als moedertaal. Geschat wordt dat oorspronkelijk nog twee keer zoveel inheemse talen in de staat voorkwamen. De nog levende inheemse talen hebben alle de bedreigde status, ondanks pogingen ze nieuw leven in te blazen. Engels is pas sinds de goldrush op grote schaal aanwezig in Californië. In het begin zullen accenten voornamelijk beïnvloed zijn door de moedertalen van de immigranten. Uit taalkundige onderzoeken rond de Tweede Wereldoorlog bleek nog geen verschil tussen het Engels dat in Californië werd gesproken en dat in andere streken in het westen van de Verenigde Staten. Tegenwoordig spreken sommige taalkundigen echter van een eigen dialect. Voorbeelden van typisch Californische woorden zijn "awesome" (te gek), "hapa" (een persoon van multi-etnische afkomst), "totally" (helemaal), en "dude" (kerel). Vanwege de dominante positie van de media en filmindustrie uit Hollywood heeft Californisch Engels een grote invloed op dat in de rest van de Verenigde Staten en zelfs de rest van de wereld. Religie Ongeveer twee derde van de inwoners van Californië is gelovig, waarmee de staat minder religieus is dan het gemiddelde van alle vijftig staten. De grootste geloofsgemeenschap in Californie is de Rooms-Katholieke Kerk, met meer dan 10 miljoen leden, met name onder de Latijns-Amerikaanse bevolkingsgroep (hispanics). Andere christelijke groepen zijn bijvoorbeeld de Church of Jesus Christ of Latter-day Saints (mormonen) en de Southern Baptist Convention, beide hebben in Californië meer dan een half miljoen leden. Er staan een aantal protestants-christelijke megakerken in Californië. De Angelus Temple in Los Angeles bijvoorbeeld, het hoofdkwartier van de International Church of the Foursquare Gospel, biedt ruimte aan meer dan 5000 gelovigen. Christelijke groepen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de Amerikaanse kolonisatie van Californië, zo stichtten mormoonse kolonisten de stad San Bernardino en bevolkten ze de nederzetting Yerba Buena, het latere San Francisco. Er wonen ongeveer een miljoen moslims en een miljoen joden in Californië. De stad Los Angeles heeft 550.000 joodse inwoners waarmee deze, na New York, de grootste joodse stad in Noord-Amerika is. Californië heeft ook een grote boeddhistische gemeenschap, met name onder het Aziatische deel van de bevolking. De Hsi Laitempel in de buurt van Los Angeles en de City of Ten Thousand Buddhas in Ukiah behoren tot de grootste boeddhistische tempels buiten Azië. Cultuur en levensstijl Californië lijkt in sociaal-cultureel opzicht sterk op de rest van het westen van de Verenigde Staten, een cultuur die voortkomt uit het Wilde Westen van de 19e eeuw. Daarnaast hebben met name de grote groepen Oost-Aziatische (vooral in de Bay Area) en Latijns-Amerikaanse (vooral in het zuiden) migranten een sterke invloed gehad: de staat wordt vaak een "melting pot" (smeltkroes) van verschillende culturen genoemd. San Francisco heeft onder andere een van de grootste Chinatowns buiten Azië en Los Angeles heeft naast een Chinese wijk, ook een Japanse en een Koreaanse wijk. De in het Californische Salinas geboren schrijver (en Nobelprijswinnaar) John Steinbeck (1902–1968) beschrijft in zijn oeuvre veelvuldig de geschiedenis en cultuur van de multiculturele migrantenmaatschappij van Californië. Californië bezit met Hollywood het grootste gedeelte van de Amerikaanse filmindustrie en een belangrijk deel van andere Amerikaanse media. Rond Hollywood wonen veel van de Amerikaanse sterren, wat de hele staat een glamourimago geeft. Surfen werd vanuit Hawaï in Californië geïntroduceerd aan het begin van de 20e eeuw en groeide daarna uit tot een stereotype van de Californische levensstijl. In de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog ontstond in Los Angeles het skateboarden, als een bezigheid onder surfers wanneer geen golven voorhanden waren. In de jaren 60 werd Californië bezongen door groepen als de Beach Boys, die de staat bij het grote publiek een imago van zonnige stranden, een ongehaaste levensstijl, meisjes in bikini's en surfer-dudes gaven. Dit imago werd verder verspreid door de media uit Hollywood, bijvoorbeeld dankzij series als Baywatch. Onderzoek heeft uitgewezen dat de bevolking ook effectief minder last heeft van burn-outs en neuroticismen. Door het gezondere klimaat en voedsel lijden bovendien minder mensen aan zwaarlijvigheid dan in de rest van de Verenigde Staten, hoewel de Amerikaanse auto- en snackcultuur ook in Californië alom aanwezig is. Dat wil niet zeggen dat het leven zo gemakkelijk is als de stereotypen doen denken. Acht van de tien duurste steden van de VS bevinden zich in Californië en de meeste Californiërs kunnen zich geen koopwoning permitteren. Zowel San Francisco als Los Angeles heeft vele hoog aangeschreven musea en theaters en een levendige uitgaansscene. Bekende Californische of in Californië wonende schrijvers zijn onder anderen Ken Kesey, Michael Chabon, Ray Bradbury, Alice Walker en Isabel Allende. De grote verscheidenheid aan culturen zorgt voor een zeer gevarieerde keuken. San Francisco heeft een grote hoeveelheid Aziatische restaurants en met name in het zuiden van de staat is de Mexicaanse keuken duidelijk aanwezig. Californië heeft echter ook een eigen keuken. Gitaarmuziek werd al ver voor de Beach Boys door de Mexicanen geïntroduceerd in Californië, met bekende 19e-eeuwse gitaarvirtuozen als Manuel Ygnacio Ferrer (1828/1832–1904) en Luis Toribio Romero (1854–1893). Toen de staat in de jaren 40 overspoeld werd met mariniers met verlof van de oorlog met Japan, ontwikkelde San Francisco een levendige jazzscene, met name bebop. De jaren 50 zagen de opkomst van de zogenaamde cooljazz van Dave Brubeck en Chet Baker. De staat heeft ook een groot aandeel gehad in de Amerikaanse popmuziek. Zo komen wereldwijd bekende pop- en rockbands als No Doubt, Red Hot Chili Peppers of Linkin Park uit Californië. Een alternatieve popmuziekstijl die in Californië ontstond is skatepunk, waarvan The Offspring en Green Day de bekendste voorbeelden zijn. Veel bekende stonerrockbands zijn in Californië gevormd, zoals Kyuss, Fu Manchu en Queens of the Stone Age. Ook hiphop is vertegenwoordigd in de vorm van de zogenaamde westcoasthiphop, die vooral in de jaren 90 dominant was. Bekende artiesten zijn Tupac Shakur, Snoop Dogg en Dr. Dre. Een oorspronkelijk uit Californië afkomstige variant is gangsta rap, een stijl waarin een gewelddadige levensstijl en grote persoonlijk imago's en libido's centraal staan. Sport De Olympische Spelen vonden driemaal in Californië plaats: de Olympische Zomerspelen in 1932 en 1984 in Los Angeles en de Olympische Winterspelen van 1960 in Squaw Valley. Tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 1994 werden wedstrijden gespeeld in het Stanford Stadium ten zuiden van San Francisco en de Rose Bowl in Los Angeles. De staat organiseert jaarlijks de California State Games, een op de Olympische Spelen gebaseerd toernooi voor amateursporters. Californië heeft meer professionele clubs in major leagues dan enige andere staat en die clubs hebben grote hoeveelheden supporters. Vooral voor wedstrijden tussen clubs uit dezelfde regio (derby's) zit een groot deel van de bevolking achter de tv. De populairste sporten zijn, net als in de rest van de VS, honkbal, basketbal en American football. Californische honkbalploegen in de Major League Baseball zijn de Los Angeles Dodgers, de Los Angeles Angels of Anaheim, de Oakland Athletics, de San Diego Padres en de San Francisco Giants. De basketbalploegen uit de NBA zijn de Los Angeles Lakers, de Los Angeles Clippers, de Golden State Warriors, de Sacramento Kings en bij de vrouwen (in de WNBA) de Los Angeles Sparks. American football wordt vertegenwoordigd door de Oakland Raiders, San Diego Chargers, San Francisco 49ers, Los Angeles Rams en Los Angeles Chargers. Ook ijshockey is populair: de San Jose Sharks, Anaheim Ducks en Los Angeles Kings spelen in de National Hockey League. Voetbal (Amerikaans: "soccer") wordt gespeeld door Los Angeles Galaxy, Chivas USA en de San Jose Earthquakes. Sportteams van de Californische universiteiten behoren daarnaast ook tot de landelijke top. Deze hebben ook een grote aanhang onder de bevolking van de plaats waar ze gevestigd zijn. Overheid en voorzieningen Regering Californië wordt geregeerd als een republiek met een duidelijke scheiding der machten. De wetgevende macht, de California State Legislature, bestaat uit twee kamers van afgevaardigden: een lagerhuis en een hogerhuis (of senaat). Het hogerhuis, de California State Senate, heeft 40 leden die elk een kiesdistrict vertegenwoordigen. Het lagerhuis, de California State Assembly, heeft 80 leden, die ook elk een kiesdistrict vertegenwoordigen. Verkiezingen zijn er elke twee jaar. De kiesdistricten voor de twee huizen vallen niet samen en zijn dusdanig ingedeeld dat elk district ongeveer evenveel inwoners heeft. Tot voor kort konden de politici de kiesdistricten na iedere verkiezing herindelen, iets dat vaak door "gerrymandering" gebeurde. Hierdoor hadden sommige districten een ingewikkelde topografische vorm gekregen en was feitelijk vooraf bekend welke kandidaat gekozen zou worden. In 2010 beslisten de kiezers echter om een commissie in het leven te roepen, de California Citizens Redistricting Commission, die belast werd met het hertekenen van de districten voor de verkiezingen van 2012. Hierdoor behoren de Californische districten, zowel voor de staatslegislatuur als voor de congresdistricten, nu bij de meest competitieve in het land. De uitvoerende macht wordt geleid door een gouverneur, die elke vier jaar door de bevolking wordt verkozen. De gouverneur is verantwoordelijk voor zogenaamde "departments", overheidsinstanties die over een bepaald terrein gaan. De meeste departments zijn gevestigd in Sacramento en zijn gegroepeerd in "agencies". Naast de gouverneur is er tevens een luitenant-gouverneur die als plaatsvervanger van de gouverneur en voorzitter van het hogerhuis functioneert. Andere gezagdragers met rollen vergelijkbaar met die van ministers zijn de Attorney General (het hoofd van justitie en politie), een Secretary of State (overziet verkiezingen en referenda), een State Treasurer (overziet de financiën van de staat), een State Controller (controleert de uitgaven van de staat), een Insurance Commissioner (gaat over het verzekeringstelsel) en een Superintendent of Public Instruction (gaat over onderwijs). Al deze gezagsdragers worden direct door de bevolking gekozen in aparte verkiezingen. De gouverneursverkiezing van 2018 werd gewonnen door Gavin Newsom van de Democratische Partij. Hij trad in januari 2019 aan als gouverneur van Californië. De luitenant-gouverneur van de staat is Eleni Kounalakis. Hoe de regering van Californië functioneert, ligt vast in een eigen grondwet, die kan worden aangepast via referenda. Zowel de gouverneur als de beide kamers als het volk (door een petitie) kunnen het initiatief tot een referendum nemen. Bestuurlijke indeling Californië is onderverdeeld in 58 county's, die het lokale bestuur vormen. Deze 58 county's bevatten 480 gemeentes: 22 "towns" en 458 "city's", waarvan het merendeel binnen een van de vijf metropoolregio's van de staat ligt. De staat erkent twee soorten city's: zogenaamde "charter cities" die bestuurd worden met een eigen charter en zogenaamde "general law cities", die de algemene wetgeving van de staat volgen. De meeste city's zijn van het laatste type, maar de oudere, waaronder de tien grootste steden van de staat, hebben alle een eigen charter. Politiek Het binnenland, de Central Valley en het zuiden van de staat (op het dichtbevolkte Los Angeles County na) stemmen overwegend op de Republikeinen. De kustgebieden, waaronder Los Angeles, de San Francisco Bay Area en de hoofdstad Sacramento stemmen overwegend op de Democraten. Tot 1992 ging de staat bij Amerikaanse presidentsverkiezingen vrijwel altijd naar de Republikeinen. Hetzelfde gold voor verkiezingen voor de Amerikaanse senaat. Het groeiende aandeel minderheidsgroepen onder de bevolking (vooral door immigratie van Latijns-Amerikanen uit Mexico) heeft de balans in de jaren 90 echter doen omslaan in het voordeel van de Democraten. Zowel de afgevaardigden op landelijk niveau als die op het niveau van de staat zijn sindsdien merendeels Democraten. Er komen echter opvallende uitzonderingen voor, zoals de verkiezing van de Republikein Arnold Schwarzenegger tot gouverneur in 2003 en 2006. Succesvolle Republikeinse kandidaten in Californië worden vaak als relatief gematigd gezien vergeleken met de landelijke partijlijn van de Republikeinse Partij. Californië heeft een zeer groot begrotingstekort, zodat gedurende de jaren 2000 gevreesd werd dat de staat failliet zou kunnen gaan. De politiek kon het vaak niet eens worden hoe bezuinigd moest worden: voor de Democraten is het snijden in openbare voorzieningen taboe, terwijl de Republikeinen geen verhogingen van de belastingen willen. De inwoners van Californië, met name in de kustgebieden zoals in San Francisco en Los Angeles, zijn over het algemeen progressiever ingesteld dan de gemiddelde inwoner van de Verenigde Staten. Ze staan minder afwijzend tegenover een afwijkende of alternatieve levensstijl, hebben sterk diverse religieuze opvattingen en hechten relatief veel waarde aan milieubescherming. Het homohuwelijk werd in juni 2008 door het hooggerechtshof van de staat legaal verklaard, maar een half jaar later na een referendum (Proposition 8) weer afgeschaft door een amendement van de grondwet. Na een lange juridische strijd worden er sinds 28 juni 2013 opnieuw huwelijken voltrokken tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Californië heeft ook een zeer liberaal drugsbeleid. Het was in 1996 per referendum de eerste staat in de VS die medicinaal gebruik legaliseerde. Deze wet gaf inwoners van Californië met een doktersvoorschrift het recht marihuana te bezitten, gebruiken, verbouwen en aan te schaffen in speciale winkels. In 2010 werd een voorstel tot legalisering van marihuana echter bij referendum verworpen. Vanwege de hoge grondprijzen hebben veel Californiërs een groot deel van hun geld in grond- of huizenbezit. Zaken die de grondprijs kunnen doen dalen, zoals de bouw van nieuwe vliegvelden, gevangenissen of militaire installaties zijn daarom vaak onderwerp van politieke controverse. Californië heeft een groter aandeel groene energie dan de rest van de Verenigde Staten, voornamelijk windenergie en waterkrachtcentrales. De staat hanteert sinds eind jaren 70 een moratorium op de bouw van nieuwe kerncentrales vanwege zorgen over de opslag van radioactief afval. Een ander onderwerp van debat binnen de milieuproblematiek is watergebruik. Het droge dichtbevolkte zuiden heeft een steeds groeiende behoefte aan water, ook vanwege de verzilting van grondwater in de kustgebieden. Het noorden van de staat is echter niet zonder meer bereid meer water naar het zuiden te sluizen. In de grote steden van Californië (met name Los Angeles) vormen gewapende bendes een serieus probleem voor de veiligheid. Openbaar wapenbezit is mede daarom onderwerp van politiek debat. Sinds 1990 is het bezit van bepaalde schietwapens een misdrijf, hoewel dit niet voor alle wapens geldt. Wapenvergunningen worden in de stedelijke county's alleen bij uitzondering verleend, terwijl het in de landelijke county's juist vrij makkelijk is aan een wapen te komen. Justitie Californië heeft ongeveer 1600 rechters. Om rechter te worden is sinds 1974 een graad in de rechten vereist. De wetgeving van de staat is gebaseerd op Britse common law (zoals in vrijwel alle staten van de VS), hoewel een aantal kenmerken zijn overgenomen uit de Spaanse civil law, zoals het principe van gemeenschap van goederen. De staat hanteert de doodstraf, die slechts mogelijk is door dodelijke injectie. Sinds 2006 heeft de staat echter een de facto moratorium op de doodstraf. De wet stipuleert namelijk dat alleen een arts de executie mag uitvoeren, maar alle artsen beschouwen dit als in tegenspraak met hun beroepseed. Onder common law geldt het principe van stare decisis (een vorm van jurisdictie). Hoger beroep is mogelijk bij de Courts of Appeal en ten slotte bij de Supreme Court of California, het hooggerechtshof van de staat. Dit laatste heeft ook originele jurisdictie in sommige zaken, zoals in geval van habeas corpus. De Supreme Court bestaat uit zeven rechters, die worden aangewezen door de gouverneur van de staat. Onderwijs Net als in de rest van de Verenigde Staten, bestaat het onderwijssysteem in Californië uit drie lagen: lager, middelbaar en hoger onderwijs. Vergeleken met andere staten heeft Californië een relatief klein budget voor onderwijs en het aantal docenten per leerling is een van de laagste in de Verenigde Staten. Het middelbaar onderwijs bestaat uit meestal (openbare) highschools. Daarna kan gekozen worden voor een tweejarige opleiding aan een van de 110 community colleges in de staat. Met meer dan 2,5 miljoen scholieren is het California Community Colleges System een van de grootste programma's voor hoger onderwijs ter wereld. De staat heeft daarna twee universitaire systemen: de California State University (CSU) en de University of California (UC). De CSU heeft meer dan 400.000 studenten verdeeld over 23 campussen, waarmee ze het grootste universitaire systeem van de Verenigde Staten is. De CSU verricht echter maar weinig wetenschappelijk onderzoek en is vooral op het onderwijs gericht. De UC heeft bijna 200.000 studenten en tien campussen, de grootste daarvan zijn de University of California in Berkeley en de University of California in Los Angeles (UCLA). Beide behoren tot de hoogst aangeschreven universiteiten ter wereld. De UC is gericht op wetenschappelijk onderzoek, heeft per student meer geld beschikbaar en staat hoger aangeschreven dan de CSU-universiteiten. Ook heeft de staat enkele hoog aangeschreven particuliere universiteiten, zoals Stanford University (gevestigd in Palo Alto), California Institute of Technology (CalTech, gevestigd in Pasadena), de University of Southern California (USC, gevestigd in Los Angeles) en Claremont Colleges (gevestigd in Claremont). Economie Het bruto regionaal product van Californië was in 2018 3000 miljard dollar. In 2007, voor de kredietcrisis, was dit 1812 miljard Amerikaanse dollar. Daarmee was Californië toen verantwoordelijk voor 13% van het bruto binnenlands product van de VS. Was de staat een onafhankelijk land geweest, dan was het de op acht na grootste economie ter wereld geweest (of wanneer de koopkrachtpariteit als maat wordt genomen, de op elf na grootste economie). Het bruto binnenlands product per capita was dat jaar 38.956 dollar. De Californische economie is sterk afhankelijk van de handel, ongeveer een kwart van de economie bestaat uit de handel met het buitenland. In 2008 exporteerde de staat voor 144 miljard dollar. Het belangrijkste exportproduct (ongeveer 42% van de totale export) zijn computers en elektronica. De belangrijkste buitenlandse investeerders in de staat zijn Japan, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Buitenlandse investeringen waren in 2005 goed voor 4,2% van alle werkgelegenheid. In 2007 lag de werkloosheid net onder de 6%, maar als gevolg van de kredietcrises was dit in 2009 opgelopen tot 12%. De verdeling van de welvaart is scheef. Een aantal van de rijkste gebieden in de VS liggen in de staat, zoals La Jolla bij San Diego, Beverly Hills bij Los Angeles, Newport Beach in Orange County en San Francisco. De gemiddelde huizenprijs in de staat is ongeveer 500.000 dollar maar is in deze plaatsen tegen de 2 miljoen dollar. Ook heeft de staat enkele zeer arme gebieden: sommige delen van de Central Valley behoren tot de armste gebieden in de VS. Landbouw en mijnbouw De landbouw is sinds de immigratiegolf van arme boeren uit het midden van de VS in de jaren 30 een belangrijke bron van inkomsten geworden. In 2009 was landbouw direct verantwoordelijk voor 2% van het bruto binnenlands product. Californië is vooral bekend om fruitteelt (met name citrusvruchten) en wijnbouw, maar ook groente en zuivel zijn belangrijke producten. De landbouw concentreert zich in de Central Valley en in het gebied rond Los Angeles in het zuiden van de staat. Het laatste gebied is voor irrigatiewater afhankelijk van wateraanvoer vanuit het noorden. Sinds de tweede helft van de 20e eeuw maakt de landbouw op grote schaal gebruik van illegale, en daarom goedkope arbeidskrachten uit Mexico. Omdat de illegale arbeiders Californië binnenkomen door de ondiepe grensrivieren worden ze wetbacks'' (natruggen) genoemd. In het begin van de 20e eeuw professionaliseerde de Californische fruitteelt. Het Californische fruit, dat in het oosten van de VS exotisch is, werd onder andere door Sunkist handig als merk op de markt gebracht. Californië is verreweg de grootste exporteur van fruit in de VS. Californië bezit ongeveer 90% van alle wijnbouw in de Verenigde Staten en exporteert wijn over de hele wereld. Druiventeelt kwam al langer voor, maar wijnproductie begon pas in de jaren 60 op grote schaal. Wijnbouw is te vinden langs vrijwel de gehele lengte van de kustgebergtes, in de Central Valley en in de uitlopers van de Sierra Nevada. De belangrijkste wijngebieden van de VS worden door de Amerikaanse overheid American Viticultural Area (AVA) genoemd. Bekende AVA's in Californië zijn Napa Valley, Russian River Valley, Rutherford en Sonoma Valley. De grootste wijnregio is echter de enorme Central Valley, waar zo'n 75% van alle Californische druiven geteeld worden. In het laatste decennium van de 19e eeuw werd op verschillende plekken in Californië aardolie ontdekt. Er wordt naar olie geboord in de Central Valley bij Bakersfield, in het Los Angeles Basin bij Long Beach en Los Angeles en voor de kust tussen Santa Barbara en Los Angeles. Industrie Na de Tweede Wereldoorlog groeide de luchtvaartindustrie sterk, zoals Lockheed, Convair en later de ruimtevaart. De opkomst van de televisie zorgde voor groei van de entertainmentindustrie in Hollywood. Een belangrijke factor in de Californische economische groei waren universiteiten UCLA, Berkeley en Stanford. Deze speelden een grote rol bij de opkomst van de ICT in de jaren 1970, waarna in het gebied rond Mountain View (ten zuiden van San Francisco) de grootste concentratie hightech-industrie ter wereld ontstond. Dit gebied kreeg daarom de bijnaam Silicon Valley. Apple, Google, Hewlett-Packard, Xerox, Intel, Sun Microsystems, eBay, AMD, Meta en McAfee behoren tot de bedrijven die er zijn gevestigd. Toyota startte in 1984 een autofabriek in joint venture met General Motors in Fremont, oostelijk van San Francisco. Transport en infrastructuur Californië heeft een uitgebreid wegennetwerk, dat onderhouden wordt door het California Department of Transportation (Caltrans). Vanwege de autocultuur is het fileprobleem in de grote steden ondanks openbaar vervoer op die plekken groot. De belangrijkste autosnelwegen ("freeways") van noord naar zuid zijn de Route 101, die onder andere over de Golden Gate Bridge loopt, en I-5 die vanaf de Mexicaanse grens bij San Diego langs Los Angeles en door de Central Valley loopt. Een alternatief voor de I-5 is de State Route 99, die de steden in het oosten van de Central Valley met elkaar verbindt. Langs de kust loopt de veel kleinere State Route 1, bekend vanwege de panorama's. De I-15 verbindt Los Angeles met Las Vegas (Nevada). Van oost naar west lopen de I-40 en I-10 die Greater Los Angeles met Tucson en Phoenix in Arizona verbinden, de I-8 die San Diego met Tucson verbindt, Route 50 van Sacramento naar Lake Tahoe en Carson City (Nevada) en de I-80 van San Francisco naar Reno (Nevada). In het noorden vormen naast I-5 en Route 101 ook Route 97 en Route 199 verbindingen met Oregon. De grootste vliegvelden van Californië zijn Los Angeles International Airport en San Francisco International Airport, die vooral vliegverbindingen met het Pacifische gebied en het oosten van de Verenigde Staten hebben. Er zijn nog tientallen kleinere vliegvelden in de staat. Californië heeft een aantal belangrijke zeehavens, zoals de bij elkaar liggende havens van Los Angeles en Long Beach, die samen de grootste goederenhaven van de Verenigde Staten vormen, verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van alle containeroverslag in het land. De haven van Oakland, een andere belangrijke overslaghaven, is de vierde haven van de VS. Het openbaar vervoer is over het algemeen beter ontwikkeld dan in de rest van de VS, hoewel het zeker niet zo extensief is als in Europa. Interregionaal treinverkeer (personenvervoer) wordt verzorgd door Amtrak California, een samenwerkingsverband tussen Amtrak en Caltrans. Omdat niet tussen alle steden spoor ligt, opereert Amtrak California op sommige trajecten met bussen. Los Angeles en San Francisco hebben zowel een metro als een lightrail; San Jose, San Diego en Sacramento hebben alleen een lightrail. In de Bay Area worden regionale treinverbindingen verzorgd door ACE, BART en Caltrain, in Greater Los Angeles door Metrolink en in San Diego County door Sprinter en Coaster. Hoewel de meeste county's enkele busverbindingen hebben is het platteland slecht ontsloten met openbaar vervoer. Plannen voor een hogesnelheidstrein (California High-Speed Rail) die San Diego, Los Angeles, Sacramento, Oakland en San Francisco zal verbinden zijn in een vergevorderd stadium. De eerste treinen zullen rond 2020 rijden. Toerisme Californië heeft een divers aanbod aan toeristische attracties. Gecombineerd met een warm en zonnig klimaat zorgen zij ervoor dat Californië van alle Amerikaanse staten het grootste aantal buitenlandse toeristen ontvangt. Toerisme is daarom een belangrijke bron van inkomsten. De steden San Francisco en Los Angeles trekken de meeste bezoekers, zowel binnenlandse als buitenlandse toeristen. In San Francisco zijn het centrum met Chinatown en de haven bij Fisherman's Wharf, het gevangeniseiland Alcatraz, de Golden Gate Bridge en het Golden Gate Park de belangrijkste attracties. In de omgeving van Los Angeles liggen het pretpark Disneyland (in Anaheim), Hollywood met de filmstudio's en themaparken van Warner Bros. en Universal Studios, en de boulevards en jachthavens van Santa Monica en Venice Beach. Los Angeles heeft daarnaast een aantal internationaal bekende musea, zoals het Los Angeles County Museum of Art, het J. Paul Getty Museum en het Museum of Contemporary Art. In San Diego vormen het dolfinarium SeaWorld en de Californische versie van Legoland de belangrijkste attracties. De lange kust van Californië trekt ook toeristen, met name in het zonnige zuiden van de staat. Grote delen van de kust bestaan echter niet uit strand maar uit kliffen. Ook heeft Californië een groot aanbod aan natuurlijke attracties, waaronder een aantal nationale parken. Yosemite National Park in de Sierra Nevada trekt het grootste aantal bezoekers. De Yosemite Valley is bekend om zijn watervallen, hoge sequoia's en rotswanden. Andere toeristische locaties in de Sierra Nevada zijn Sequoia National Park, Kings Canyon National Park (met een van de diepste kloven ter wereld), Red Rock Canyon en Lake Tahoe op de grens met Nevada. In de woestijn in het zuiden van de staat liggen Joshua Tree National Park, Death Valley National Park en Mojave National Preserve. In het noorden liggen de vulkanen van Lassen Volcanic National Park en Mount Shasta en het Redwood National Park, waar de hoogste bomen ter wereld groeien. In 2013 werd het Pinnacles National Monument in de Central Coast-regio het Pinnacles National Park.
317
https://nl.wikipedia.org/wiki/Classicisme
Classicisme
Het classicisme is een beweging, die tussen ca. 1640 en 1720 een terugkeer naar de klassieke Griekse en Romeinse voorbeelden voorstond. De grote meesters van de renaissance dienden ook in hoge mate als voorbeeld voor de classicisten. Het classicisme behoort qua tijd tot de stijlperiode van de barok, hoewel het zich daar in zekere zin tegen afzet. Begripsverklaring Classicisme is een lastige term die in feite alleen maar duidt op een terugkeer naar de klassieken, maar die in verschillende delen van Europa niet altijd naar dezelfde periode binnen de kunstgeschiedenis verwijst. Zo wordt het palladianisme, dat vooral in Italië en het Verenigd Koninkrijk navolging vond, soms wel en soms niet bij het classicisme gerekend. In Duitstalige landen en in Oost-Europa wordt met Klassizismus de periode van het neoclassicisme bedoeld, dat in feite een nieuwe golf van classicisme is aan het einde van de 18e eeuw. In de meeste andere landen wordt de term classicisme specifiek voor de periode tussen 1640 en 1720 gebruikt. In Duitsland, België, Nederland en Scandinavië is ook de term classicistische barok voor deze periode in zwang. De 17e-eeuwse architectuur van de Noordelijke Nederlanden wordt meestal aangeduid met Hollands classicisme. Schilderkunst De thema's in de classicistische schilder- en beeldhouwkunst zijn vaak ontleend aan de antieke geschiedenis en de mythologie en zijn soms moralistisch of heroïsch van aard. In Italië kunnen zowel de navolgers van de grote renaissance schilders, als de caravaggisten tot het classicisme gerekend worden, zoals Salvator Rosa en, wat later, de graficus Giovanni Battista Piranesi. In Frankrijk waren Nicolas Poussin, Claude Lorrain, Philippe de Champaigne, Charles Alphonse du Fresnoy en Charles Le Brun de bekendste classicisten. In de Nederlanden kunnen Gerard van Honthorst, Gerard Seghers en Gerard de Lairesse tot het classicisme gerekend worden. Ook van de architect Pieter Post zijn enkele schilderijen bekend. Beeldhouwkunst In de beeldhouwkunst steunt de compositie op relatief eenvoudige vormen (in vergelijking met barok en rococo). Dominant aanwezig zijn monumentaliteit, klassieke vormen, duidelijke contourlijnen en natuurlijk coloriet. Belangrijke beeldhouwers zijn de Italianen Gian Lorenzo Bernini en Alessandro Algardi, de Fransen Martin Desjardins en Michel Anguier, en de (Zuid-)Nederlanders Frans Duquesnoy, Artus Quellinus en Rombout Verhulst. Architectuur De bouwkunst van de klassieke oudheid was een inspiratiebron voor de architecten die de Italiaanse renaissance inluidden, zoals Filippo Brunelleschi. Een architect die zeer veel invloed zou uitoefenen op de classicistische bouwstijl was Andrea Palladio (1508–1580). Vooral in Engeland zou het palladianisme nog tot ver in de 18e eeuw navolging vinden. In de classicistische architectuur worden vaste verhoudingen in de compositie toegepast en zijn de zuil, de pilaster en het fronton de belangrijkste bouwelementen. Belangrijke bouwmeesters van de classicistische barok zijn de Italiaan Gian Lorenzo Bernini, de Fransen Louis Le Vau, Claude Perrault en Jules Hardouin-Mansart en de Britten Christopher Wren, Nicholas Hawksmoor en John Vanbrugh. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden beleefde het Hollands classicisme zijn bloeitijd van 1625 tot 1665. Belangrijke architecten waren Jacob van Campen, Pieter Post, Daniël Stalpaert en Philips en Justus Vingboons. Literatuur Het literair classicisme is voornamelijk in Frankrijk tot bloei gekomen aan het eind van de 17e eeuw, en van daar uit over heel Europa uitgewaaierd. Het schrijft een terugkeer naar een aantal klassieke basisprincipes voor zoals die ook in de oudheid gebruikelijk waren, waaronder de regel van de drie eenheden: de eenheid van tijd, de eenheid van plaats en de eenheid van handeling, waar binnen een theaterstuk zich af moest spelen. Theater was het belangrijkste literaire genre van die tijd, proza was slechts in opkomst, maar ook de verhaallijn in romans diende zich aan strikte regels te houden. Vertegenwoordigers van het classicisme in de Franse literatuur zijn: de theoreticus Nicolas Boileau en de toneelschrijvers Molière en Jean Racine. Muziek Zie ook Renaissance (stijlperiode) Palladianisme Barok (stijlperiode) Barokarchitectuur Hollands classicisme Lodewijk XIV-stijl Neoclassicisme
318
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn
Constantijn
Constantijn of Konstantijn is een voornaam, afgeleid van Constant (voornaam), wat weer is afgeleid van het Latijnse woord constans; "standvastig". Beroemde personen Heersers Keizers van het Romeinse Rijk Constantijn de Grote (ca. 280-337), van 306-337 Constantijn II van Rome (316-340), van 337-340 Constantijn III van Rome (?-411), van 407-411 Keizers van Byzantijnse Rijk Constantijn III Herakleios (612-641), in 641 Constantijn IV (652–685), van 668-685 Constantijn V Kopronymos (718-775), van 741-775 Constantijn VI (771–797), van 780-797 Constantijn VII Porphyrogennetos (905-959), van 913-959 Constantijn VIII (ca. 960-1028), van 1025-1028 Constantijn IX Monomachos (ca. 1000-1055), van 1042-1055 Constantijn X Doukas (1006-1067), van 1059-1067 Constantijn XI Palaiologos Dragases (1404-1453), van 1449-1453 Paus paus Constantijn I, paus (708-715) Koning van Brittannië Constantijn I van Brittannië = Constantijn de Grote Constantijn II van Brittannië = Constantijn III van Rome Constantijn III van Brittannië (rond 600), mythisch, volgens verhaal zoon van koning Arthur Koning van Cilicisch Armenië Constantijn I van Armenië (1053-1102), van 1095-1102 Constantijn II van Armenië (?-1129), in 1129 Constantijn III van Armenië (1278–ca. 1310), in 1299 Constantijn IV van Armenië (?-1344), van 1342−1344 Constantijn V van Armenië (1313-1362), van 1344−1362 Constantijn VI van Armenië (?-1373), van 1362−1373 Koning van Georgië/Kartli Constantijn I van Georgië (?-1411/12), van 1405-1411 Constantijn II van Georgië (ca. 1447-1505), (1478-1505 Koning van Griekenland Constantijn I van Griekenland (1868-1923), van 1913-1917 en van 1920-1922 Constantijn II van Griekenland (1940), van 1964-1967 Koning van Imeretië Constantijn I van Imeretië (?-1327), (1293-1327) Koning van Kachetië Constantijn I van Kachetië (1567–1605), 1605 Constantijn II van Kachetië (?-1732), (1722-1733) Koning van Schotland Constantijn I van Schotland (?-877), van 862–877 Constantijn II van Schotland (?-952), van 900–943 Constantijn III van Schotland (?-997), van 995–997 Grootvorsten en prinsen van het Keizerrijk Rusland Constantijn Konstantinovitsj van Rusland (1858-1915), grootvorst van Rusland, dichter en toneelspeler (zoon van C. Nikolajevitsj) Constantijn Konstantinovitsj van Rusland (1891-1918), knjaz van keizerlijk bloed (prins) van Rusland Constantijn Nikolajevitsj van Rusland (1827-1892), grootvorst van Rusland Constantijn Pavlovitsj van Rusland (1779-1831), grootvorst en tsarevitsj (troonopvolger) van Rusland en onderkoning van Congres-Polen Overige adel Constantijn (zoon van Leo V), zoon en van 813 tot 820 medekeizer van keizer Leo V van Byzantium Constantijn (zoon van Basileos) († 879), zoon en medekeizer van keizer Basileios I van Byzantium Constantijn der Nederlanden (1969), jongste zoon van koningin Beatrix en prins Claus Overige personen Constantijn de Afrikaan (circa 1010-1087), Arabisch medicus in het Normandische Zuid-Italië Constantijn Huygens (1596-1687), Nederlands dichter Constantijn Kortmann (1944), Nederlands staatsrechtgeleerde Constantijn Muysken (1843-1922), Nederlands architect Constantijn Johan Wolterbeek (1766-1845), Nederlands politicus (directeur-generaal van Marine) Overig Jeugd Strijkorkest Constantijn: een strijkorkest. Jongensnaam
319
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20de%20Grote
Constantijn de Grote
Flavius Valerius Aurelius Constantinus (Naissus, 27 februari ca. 273 of 280 – Ancyrona, 22 mei 337), beter bekend als Constantijn (I) de Grote, was een Romeins keizer. In juli 306 werd hij door zijn troepen uitgeroepen tot imperator en Augustus en vanaf 308 werd hij als zodanig erkend. Door allianties, militaire overwinningen en meevallers ging hij over een steeds groter deel van het Romeinse Rijk regeren, tot hij vanaf 324 alleenheerser werd. Constantijn is vooral bekend als de eerste Romeinse keizer die het christendom zou hebben aangehangen en die de grondslag legde voor de christelijke fase van het Romeinse Rijk, dat zich verder zou ontwikkelen tot het Byzantijnse Rijk. Door het legendarische 'visioen van Constantijn' in 312, vlak voor de Slag bij de Milvische Brug, zou Constantijn tot het christendom zijn bekeerd. Het mede aan hem toegeschreven edict van Milaan (313) beloofde christenen dat ze hun religie vrij mochten belijden en dat zij herstelbetalingen zouden ontvangen voor geleden schade door christenvervolgingen. Constantijn organiseerde kerkvergaderingen: het Concilie van Arles (314) en Concilie van Nicea (325) en raakte betrokken bij religieuze discussies, waar hij niet voor was opgeleid. In de moderne tijd wordt Constantijn bij zijn besluiten inzake het christendom een politieke agenda toegedicht, al is onzeker in welke mate dit van invloed was. Men spreekt van de "Konstantinische Wende": de omslag van een groep verschillende, kleine, vervolgde, pacifistische in het Romeinse Rijk verspreide christelijke kerkjes naar een geïnstitutionaliseerde rijkskerk onder centraal gezag. Eén rijk, één keizer, één godsdienst. Een andere grote daad was de verplaatsing van de keizerlijke residentie naar Byzantion, dat hij zelf Nova Roma noemde, maar later naar hem Constantinopel ( Kōnstantinoúpolis, "Stad van Constantijn") werd genoemd. Constantinopel was strategisch gelegen aan een kruispunt van zowel land- als zeeroutes, en dichter bij het economische zwaartepunt van het rijk. In 359 zou het officieel de hoofdstad van het Romeinse Rijk worden. Levensloop Jeugd en opleiding Constantijn werd op 27 februari van een onbekend jaar omstreeks 273 of 280 geboren te Naissus in de provincia Moesia. Hij was de zoon van de Romeinse officier Constantius I Chlorus en Helena. Deze laatste was waarschijnlijk van zeer bescheiden afkomst, want onder andere Ambrosius vermeldt dat ze in een herberg werkte. Waarschijnlijk was de relatie tussen de jonge officier en Helena een concubinatus. Hoelang de relatie tussen Constantius en Helena standhield, is onbekend. Toch zou zijn moeder een belangrijke rol hebben gespeeld in zijn opvoeding. Hij zou haar na zijn vaders dood de titel "Augusta" verlenen. Constantijn had drie halfbroers en drie halfzussen uit het ten laatste in 289 gesloten huwelijk van zijn vader met Flavia Maximiana Theodora, een (stief)dochter van de West-Romeinse keizer Maximianus: Julius Constantius, Flavius Dalmatius, Flavius Hannibalianus, Constantia, Eutropia en Anastasia. Voor de rest is er maar weinig over zijn jeugd bekend. Zijn vader was waarschijnlijk onder de keizers Aurelianus en Probus officier geweest en trad pas onder Diocletianus op het politieke toneel. Alle bronnen bevestigen Constantijns grote gestalte en lichaamskracht. Met dezelfde grote gebogen neus leek hij op zijn vader. De jonge Constantijn ontving een uitstekende opleiding. Hij leerde vloeiend Grieks spreken en zijn fascinatie werd gewekt voor de filosofie. Hij ontving een scholing in de kunst van de openbare welsprekendheid en beheersing van de kardinale deugden zoals de gerechtigheid, sterkte, matigheid en voorzichtigheid. Deze laatste eigenschappen kwamen hem later van pas bij het nemen van politieke beslissingen. Volgens de anonieme bron Origo Constantini Imperatoris ("De herkomst van keizer Constantijn") was hij evenwel in de letteren onderontwikkeld. Bisschop Eusebius van Caesarea prees hem later om zijn retorische vorming, zijn zelfdiscipline en aangeboren verstand. Bij de ambtswisseling in 305 van keizer Diocletianus kwam Constantijn als caesar en zoon van Constantius in aanmerking. Daarbij leek Constantijn zeker het keizerschap waardig. Hij was ingetogen, knap van uiterlijk, een goed militair en van onbesproken gedrag, geliefd bij de soldaten en de hoop van de burgers. Vader Constantius Caesar en Augustus (293-306) Nadat Constantius in 293 als Caesar was opgenomen, onder augustus van het westen Maximianus, in Diocletianus' tetrarchie, woonde Constantijn aanvankelijk aan het hof van Augustus Diocletianus in Nicomedia. Later begeleidde hij Galerius als stafofficier in de campagnes tegen de Perzen. Galerius sloot een voordelig vredesverdrag met de Perzen. In 301 reisde Constantijn met Diocletianus mee naar Egypte. In het voorjaar van 302 gelastte Diocletianus in Alexandrië, dat manicheeërs levend moesten worden verbrand. In februari 303 werd onverwacht besloten christenen te vervolgen. In 305 deden beide Augusti, Diocletianus en Maximianus, troonsafstand en Constantius volgde Maximianus op als Augustus in het westen. Hoewel er in de families van de toenmalige keizers twee zonen waren die de juiste leeftijd hadden (Constantijn en Maxentius, zoon van Maximianus), werden beiden uitgesloten bij de machtsoverdracht. Het waren Severus II en Maximinus Daia die tot Caesares werden gepromoveerd. In 305 nam Constantijn deel aan Galerius' oorlog tegen de Sarmaten aan de Beneden-Donau. Hij onderscheidde zich in een ruitergevecht en leidde een aanval door een moeras. Constantijn Caesar van Britannia en Gallia Daarop verliet Constantijn Nicomedia om zich bij zijn vader te voegen in Gallia. Tijdens een veldtocht tegen de Picten van Caledonia werd Constantius echter ziek en hij stierf op 25 juli 306 in Eboracum (York). Generaal Chrocus, van Alamaanse oorsprong, en de troepen, die loyaal waren aan Constantius' nagedachtenis riepen Constantijn onmiddellijk uit tot Augustus. Gallia en Britannia accepteerden de heerschappij van Constantijn, Hispania wees die af. Hoewel Constantius binnen het opvolgingssysteem van de tetrarchie uit 305 als Augustus een nieuwe Caesar kon aanduiden, was Constantijns claim (of die van zijn troepen) op de titel Augustus hiermee in strijd. Want Constantius' caesar Severus diende hem als augustus op te volgen. Daarom vroeg Constantijn aan Galerius, de Augustus van het oosten, om te worden erkend als opvolger van zijn vader. Galerius stond hem niet de titel augustus, maar wel die van caesar toe, waarmee hij Constantijns heerschappij over het grondgebied van zijn vader erkende, en promoveerde Severus tot Augustus van het westen. Caesar in het westen (306-312) Constantijns leven kende veel slachtoffers in eigen familie: Constantijn was verantwoordelijk voor zowel de dood van zijn schoonvader oud-augustus Maximianus, als diens zoon Maxentius. Terwijl Constantijn alles aan Maximianus te danken had. Maximianus promoveerde immers Constantijns vader van pretoriaanse prefect tot caesar en augustus. Maximianus was via zijn dochters Theodora en Fausta zowel de schoonvader van zijn vader Constantius als van Constantijn zelf. Constantius had Constantijns moeder verlaten om met Maximianus' dochter te kunnen trouwen. Constantijn was onder meer ook verantwoordelijk voor de dood van zijn zoon Crispus, echtgenote Fausta en zwager augustus Licinius. Ook na Constantijns overlijden werden er verschillende familieleden vermoord om ruim baan te maken voor zijn drie zonen. Versterking Gallia Voortaan was Constantijn als Caesar verantwoordelijk voor Britannia en Gallia. Hierdoor had hij het bevel over een van de grootste Romeinse legers, dat gelegerd was aan de belangrijke Rijngrens. Hoewel Gallia een van de rijkere regio's van het rijk was, had het erg te lijden gehad onder de crisis van de derde eeuw. Vele gebieden waren ontvolkt en steden waren tot ruïnes vervallen. Tijdens zijn verblijf in Gallia, van 306 tot 316, zette Constantijn zijn vaders politiek voort om de Rijngrens te versterken en de Gallische provinciae opnieuw tot bloei te brengen. Zijn voornaamste residentie was rond die tijd Augusta Treverorum (Trier). In Trier werd, vermoedelijk in de door hem gebouwde basiliek, de lofrede van 310 (opgenomen in de verzameling Panegyrici Latini) uitgesproken, die de oudste bron is over 'Constantijns visioen'. Onmiddellijk na zijn demotie tot Caesar, gaf Constantijn zijn vaders veldtocht in Britannia op en keerde hij terug naar Gallia om een opstand van de Franken te onderdrukken. Constantijn nam de Frankische krijgsheren Ascaric en Merogaisus gevangen en liet hen in 307 in het circus in Trier ter dood brengen, ter gelegenheid van zijn ontmoeting met de uit pensioen teruggekeerde augustus Maximianus. De executie van de Frankische leiders was ongebruikelijk, meestal werden de leiders van verslagen volken door de Romeinen gespaard en als 'vazalvorsten' ingezet. Een andere expeditie tegen de Franken volgde in 308. Na zijn overwinning begon hij met de bouw van een brug over de Rijn in Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) om een permanente vestiging te stichten aan de rechteroever van de rivier. Een nieuwe campagne in 310 moest worden afgeblazen vanwege Maximianus' opstand (zie onder). De laatste van Constantijns oorlogen aan de Rijngrens was die van 313, na zijn terugkeer uit Italia. Deze eindigde opnieuw in een overwinning voor Constantijn. Constantijns hoofddoel was stabiliteit, wat hij trachtte te bereiken door onmiddellijke, vaak wrede, strafexpedities tegen opstandige stammen. Zo toonde hij zijn militaire macht door de vijanden aan hun kant van de Rijngrens te verslaan en vele gevangenen af te slachten bij de spelen in de arena. Deze strategie bleek haar vruchten af te werpen. De Rijngrens bleef relatief rustig gedurende de rest van zijn regering. De legende van Constantijns visioen Volgens Eusebius, de bisschop van Caesarea in Palestina, die een lofrede (335) schreef voor Constantijns tricennalia (dertigjarig bewind) en die lofrede als basis gebruikte voor diens biografie Leven van Constantijn (339), had Constantijn, voorafgaand aan de Slag bij de Milvische Brug (312), 'Rond twaalf uur 's middags, even over de helft van de dag' een visioen: 'boven de zon een zegeteken van licht. Het had de vorm van een kruis met daaronder de woorden: 'Overwin hierdoor". In zijn Kerkgeschiedenis (315) maakte Eusebius, bij zijn beschrijving van dezelfde veldslag, echter nog geen melding van Constantijns christelijke visioen. Constantijn zou, volgens Eusebius' biografie hebben geconcludeerd, dat hij de god van de christenen aan zijn zijde had. Na de slag zouden Constantijn en zijn bondgenoot Licinius tijdens hun ontmoeting in Milaan de christenvervolgingen hebben beëindigd. Maar in de oudste beschrijving van dit visioen, een lofrede uit 310 (Panegyricus VI) tijdens zijn quinquennalia (vijfdejaarsfeest), spreekt de lofredenaar uit Autun over heidense goden. Na de overwinning op Maximianus, ging Constantijn de onsterfelijke goden brengen, wat hij hen had beloofd 'en wel precies op de plaats waar U was afgebogen naar de mooiste tempel op aarde, of nee: naar de reëel aanwezige Godheid, zoals U hebt gezien. Want ja, U hebt gezien, geloof ik, hooggeachte Constantijn, hoe uw Apollo onder begeleiding van Victoria U lauwerkransen presenteerde, stuk voor stuk goed als voorteken voor dertig jaren. ... Maar wat zeg ik "geloof ik"? U hebt gezien, U hebt uzelf herkend in de gedaante van hem aan wie volgens de goddelijke gezangen der dichters het koningschap over de hele wereld toekomt.' Het visioen in de lofrede werd politiek gebruikt om afstand te nemen van de beschermgoden Hercules (van Maximianus) en Jupiter (van Diocletianus). Constantijn kondigde zo aan zijn publiek in Trier aan, te gaan breken met de tetrarchie en hij toonde zijn ambitie om alleenheerser te worden. Hij moest alleen nog al zijn medekeizers, die hij als concurrenten zag, uitschakelen. In het jaar 312 werden de christenen helemaal niet vervolgd, de vervolgingen waren al voorbij. Galerius had met een officieel edict op 30 april 311 een einde aan de christenvervolgingen gemaakt. En Constantijn had in 312 ook geen visioen. Wat hij wel had meegemaakt, gebeurde in 310 en had weinig met het christendom te maken. Door zijn biograaf Eusebius te vertellen wat die moest schrijven, vormde Constantijn zijn eigen legende. Het verhaal dat Constantijn de uitverkorene was van een hogere macht was populair. Al tijdens zijn leven bestonden er verschillende versies van het visioen: met of zonder letters, 's nachts of overdag, met of zonder hemelse legerscharen en er bestaan verschillende data voor. De Redenaar van 321 sprak van hemelse legers, die lijken op de heidense mythe van Castor en Pollux, die bij menige veldslag aanwezig zouden zijn geweest. Volgens kerkhistorici Filostorgios en Sozomenus werd Constantijn door God geleid bij de stichting van Constantinopel en ook Zonaras spreekt van een lichtschijnsel op de palissade rond Constantijns kamp voor Byzantium (324). Mogelijk zag hij eenvoudig een 'halo' om de zon met 'bijzonnen' in de vorm van een kruis. Volgens Lactantius' omslachtige omschrijving in De dood van de vervolgers (313) liet Constantijn bij de Slag bij de Milvische Brug in 312 een 'gekantelde X met omgebogen bovenkant' op de schilden aanbrengen, dat geen beschrijving is van een christogram en in de kunst van Constantijns tijd vrijwel geheel ontbreekt. Beide symbolen waren voor 312 niet als christelijke symbolen gebruikelijk. Lactantius geeft geen bewijs voor Constantijns vermeende bekering tot het christendom in 312. Lactantius schiep zorgvuldig parallellen tussen de strijd van Constantijn tegen Maxentius (312) en Licinius tegen Daia (313). Zo zouden zowel Constantijns als Licinius' leger in de minderheid zijn geweest, vroegen de verliezers om hulp van de heidense goden, kregen de winnaars de hulp van God na een droom (Licinius kreeg van een engel te horen hoe zijn soldaten moesten bidden) en vluchtten de verliezers. Er is hier volgens oudheidkundigen sprake van 'topiek': een standaardscène in een verslag. Ook Agamemnon kreeg in de Ilias een door de goden gezonden droom. Als er twee voor een veldslag zijn, neemt een hedendaags onderzoeker dergelijke dromen niet letterlijk. De dubbele droom is zeker topiek. Na met zijn schoonvader Maximianus in Marseille te hebben afgerekend, keerde Constantijn in 310 terug naar Trier, met een omweg langs het Apolloheiligdom in Andesina (Grand). In Grand was een tempel voor Grannus, een oud-Gallische god van de genezende bronnen en een lichtgod, die door de Romeinen aan hun Apollo (Apollo Grannus) was gelijkgesteld (syncretisme). Er was in Grand een religieus centrum van belang, bewijzen een groot amfitheater en een basiliek met een 'fenomenaal mozaïek'. Op de plek waar nu een kerk staat, was vroeger een heilig meer. Van het eigenlijke heiligdom is niets opgegraven. Er zijn wel veel munten gevonden, die uit de jaren 308 en 309 zijn goed vertegenwoordigd, wat kan samenhangen met Constantijns bezoek aan de plek. In de lofrede van 310 wordt van de mooiste tempel op aarde gesproken, die Constantijn bezocht had. Op de munten, die Constantijn tijdens zijn quinquennalia aan zijn soldaten uitdeelde, stond de naakte zonnegod met een stralenkrans rond zijn hoofd en een wereldbol in de hand. Intriges Caesares, Augusti, usurpators en een ex-Augustus In de interne conflicten van de tetrarchie probeerde Constantijn zo veel mogelijk neutraal te blijven. Constantijn aanvaardde dat hij caesar was onder Severus, augustus van het westen en Daia caesar onder Galerius, augustus van het oosten. Constantijn werd caesar, omdat hij de zoon was van de overleden augustus Constantius. Maar Maxentius, die de zoon was van een afgetreden augustus, Maximianus, had een soortgelijke claim. Maxentius riep zichzelf 28 oktober 306 uit tot keizer, waarop augustus Severus deze rebel wilde bestrijden. Severus' leger muitte en hij trok zich terug in Ravenna. Daar moest hij zich over geven aan Maximianus, die opkwam voor zijn zoon Maxentius en augustus Severus huisarrest gaf in een villa bij Rome. Zo waren er in de lente van 307 eigenlijk zes keizers. Door Severus' gevangenschap, presenteerde Constantijn zich niet langer als diens caesar, maar als caesar, de zoon van de vergoddelijkte Constantius. In de late zomer van 307 kwam nu de andere augustus, Galerius, naar Maxentius in Rome, maar de stad was door de muren, die Aurelianus dertig jaar eerder oprichtte, onneembaar en Galerius verliet Italië weer. In 307 zocht ex-Augustus Maximianus (die onlangs was teruggekeerd op het politieke toneel na zijn (gedwongen) troonsafstand in 305) Constantijn op, om zijn steun te krijgen in de oorlog van zijn zoon Maxentius tegen Severus II en Galerius. Daarop liet Constantijn zich van zijn eerste vrouw Minervina scheiden, de moeder van zijn zoon Crispus (305–326), om met Maximianus' dochter Fausta te huwen en zo hun bondgenootschap te bezegelen. Bovendien werd hij door Maximianus gepromoveerd tot Augustus, hoewel deze daarvoor niet de bevoegdheid had. Op zijn beurt erkende Constantijn zijn schoonvader Maximianus als augustus. Constantijn had alles aan Maximianus te danken: Maximianus had eerst zijn vader Constantius van pretoriaanse prefect, tot caesar en augustus verheven en in 307 Constantijn zelf als augustus erkend. Toch mengde Constantijn zich liever niet in het conflict van Maxentius met de andere twee tetrarchen. Constantijns vader was destijds met Theodora hertrouwd, een andere dochter van Maximianus, voor wie Constantius Constantijns moeder Helena verlaten had. Toen zowel Mazimianus als Galerius uit Italië vertrokken waren, liet Maxentius de gevangen augustus Severus ombrengen. Maximianus keerde in 308 terug naar Gallia, nadat hij er niet in was geslaagd zijn zoon te onttronen. Constantijn viel het land van de Bructeren binnen. De Bructeren was een van de stammen die waren opgegaan in de Frankische federatie. Later dat jaar vond de keizersconferentie van Carnuntum bij Wenen plaats, gehouden onder Diocletianus, Galerius en Maximianus. Maximianus – die opnieuw naar het purper had gegrepen – werd wederom gedwongen troonsafstand te doen en Constantijn moest zich opnieuw tevreden stellen met de titel Caesar. Licinius nam de plaats van Severus als augustus van het westen in. In 310 kwam oud-augustus Maximianus in opstand en raakte betrokken in een samenzwering tegen zijn schoonzoon, toen Constantijn terugkwam van een campagne tegen de Franken. Toen Constantijn hier echter lucht van kreeg, sloeg hij de opstand in korte tijd neer. Maximianus, die naar Massilia (Marseille) was gevlucht, werd uitgeleverd door zijn eigen troepen en gedood of door zijn schoonzoon gedwongen zelfmoord te plegen. Zowel Constantijn als Maximinus Daia waren niet tevreden met hun herwonnen positie van Caesar en evenmin met de aanstelling van Licinius tot Augustus als opvolger van de gestorven Severus II. Zij daagden hem uit door zichzelf Augustus te noemen, wat hen door Galerius in 310 was toegestaan, waardoor er dus officieel vier Augusti waren. Met Galerius' dood in 311 stierf de laatste tetrarch met genoeg autoriteit en motivatie om de tetrarchie voort te zetten, waardoor het systeem al snel begon in te storten. In de strijd om de macht die daarop volgde, verbond Constantijn zich met Licinius, terwijl Maximinus Daia Maxentius benaderde, die toen nog steeds officieel werd beschouwd als een usurpator die Severus had verslagen en gedood. Daia had problemen aan de grens met Armenië en kon zijn bondgenoot Maxentius geen hulp bieden, toen in het voorjaar van 312 Constantijn de Alpen overstak. Een andere – minder succesvolle usurpator – was Domitius Alexander (308–309) in Africa. Overwinning op Maxentius, heerschappij Italia (312) Nadat hij Hispania aan zijn machtsgebied had toegevoegd, stak Constantijn in 312 met zijn leger de Alpen over en viel Maxentius aan, die de macht in Italia had gegrepen. Maxentius’ troepen zouden talrijker zijn geweest dan die van Constantijn; volgens een onbekend panegyricus beschikte Maxentius over een veronderstelde 100.000 man, waarvan zich een deel in het noorden van Italia in de regio van Turijn, Verona en Segusio had verzameld. Volgens diezelfde Panegyricus kon Constantijn vanwege de constant bedreigde Rijngrens slechts een vierde van zijn gehele legermacht meenemen, wat neerkwam op ongeveer 40.000 man. Dit leger bestond uit eenheden die in Britannia, Gallia en Germania waren gelegerd en die hierdoor meer ervaren waren in de strijd dan de eenheden uit Italia. Vermoedelijk waren, naast de Tungricani (van Tongeren) en Divitenses (van het fort Divitia), twee door Constantijn gevormde legereenheden van de partij: de Sagittarii Tungri en de Sagittarii Nervi, de Tungrische en Nervische boogschutters. Constantijn rukte snel op en daardoor ontbrak het Maxentius aan tijd om zijn leger te versterken. Constantijn wist Maxentius' troepen dan ook snel te verslaan in veldslagen bij Turijn, bij Brescia en bij Verona. In deze laatste slag viel ook de praefectus praetorio van Maxentius, Ruricius Pompeianus. Ook Lactantius schreef over de slag in zijn De dood van de vervolgers, maar hij is meer in Gods rechtvaardige straffen geïnteresseerd dan in historische feiten. Hij geeft een verkeerd beeld van de sterkte van Maxentius' leger, Maxentius riep slechts kleine contingenten op en had geen militaire overmacht. Vermoedelijk verzon Lactantius ook, dat Maxentius de Sibyllijnse boeken zou hebben geraadpleegd. Constantijn trok nu op naar Rome. Maxentius verdronk op 28 oktober 312 in de Slag bij de Milvische Brug, wat Constantijn tot de onbetwiste Augustus in het westen maakte. Het hoofd van Maxentius werd op een speer gestoken, door Rome rondgedragen. Constantijn voltooide de basiliek waar Maxentius in Rome aan begonnen was en plaatste er een kolossaal beeld van hemzelf in. In de jaren die volgden zou hij zijn militaire overmacht op zijn rivalen in de uiteenvallende tetrarchie consolideren. Hij rekende ook voorgoed af met de pretoriaanse garde, die zijn voorganger Maxentius had gesteund en waarvan de leiders vaak een bedreiging vormden voor de keizer. Dank aan christelijke God én Romeinse goden Tijdens de strijd om de Milvische Brug liet Constantijn zijn soldaten een symbool aanbrengen op hun schilden, waarvan christenen geloven dat dit het labarum-symbool was. De verslagen van Eusebius – die zich waarschijnlijk op uitlatingen van Constantijn baseert die deze jaren later heeft gedaan – en Lactantius spreken elkaar deels tegen, maar zeggen eensgezind dat Constantijn zijn overwinning toeschreef aan de god van de christenen. Het labarum en het ermee geassocieerde motto "in hoc signo vinces" (in dit teken zal je overwinnen) zou volgens de overlevering aan Constantijn zijn verschenen in een visioen toen hij in Saxa Rubra was, wat zou hebben geleid tot zijn uiteindelijke bekering tot het christendom. Onder historici is er echter discussie of dit teken een zuiver christelijke, een heidense (verwijzend naar de zonnegod) of een astronomische betekenis had. Constantijns familie was afkomstig uit Illyricum, waar al sinds de vijfde eeuw v. Chr. het symbool voor de 'cultus van de zon' een vier-, zes-, acht- of zestienpuntige ster was. Een variant hierop was een zespuntige ster met een verlengde 'schacht', waaraan een maansikkel was vastgemaakt, wat identiek is aan het 'Christogram'. Mogelijk plaatste Constantijn, met het aanbrengen van dit symbool op de schilden, zijn leger onder de bescherming van de door hem vereerde zonnegod. Het symbool was vóór 312 niet onder christenen gebruikelijk. Na zijn overwinning bij de Milvische Brug bracht Constantijn offers aan de Romeinse goden. Op een in 313 geslagen gouden munt (zie de 'medaillon' beneden) staat Constantijn, vergezeld door de zonnegod Apollo. Op de Constantijncamee, die de triomf na de slag bij de Milvische Brug toont, is Constantijn als Jupiter, met bliksemschicht, afgebeeld en zijn zegekar wordt door centauren getrokken. Christelijke symboliek ontbreekt. De Leidse Constantijncamee behoorde tot de geschenken, die Constantijn uitdeelde bij de viering van zijn decennalia, het feest ter ere van zijn tienjarig bewind op 25 juli 315. De meeste beeldhouwwerken op de triomfboog van Constantijn (315) zijn afkomstig van oudere monumenten: van Trajanus, Hadrianus en Marcus Aurelius, vertegenwoordigers van de bloeiperiode van het Romeinse Rijk. Zo liet Constantijn zien, dat hij na een tijd van verval die gouden eeuw wilde doen herleven. Hij verving wel de hoofden van de keizers door die van hemzelf en Licinius. De boog bevat niets dat duidt op een bekering, of het moet een voor de gelegenheid gemaakt beeldje van de zonnegod zijn, waarmee Constantijn op het Forum Romanum staat. Op het reliëf van de soldaten die streden bij de Milvische Brug, ontbreekt op de schilden elk spoor van christelijke symboliek. Wel wordt er in de centrale inscriptie verwezen naar instinctu divinatis, een goddelijke inspiratie. Om welke god het hier gaat is onduidelijk. De ambiguïteit van de inscriptie kan bewust zijn: Constantijn mocht geen kerken bouwen in het centrum en een expliciete verwijzing naar de christelijke god was ook hier waarschijnlijk niet op zijn plaats. Edict van Milaan (313) In 313 ontmoet Constantijn Licinius in Milaan om hun alliantie te verzekeren door het huwelijk van Licinius en Constantijns geliefde halfzus Constantia. Tijdens deze ontmoeting kwamen beide Augusti overeen om het zogenaamde edict van Milaan uit te vaardigen, hierdoor officieel de volledige godsdienstvrijheid in het Rijk uitroepen (in het bijzonder voor het christendom, dat echter pas onder Theodosius tot staatsgodsdienst zou worden verheven). De conferentie werd echter ingekort, toen Licinius bericht ontving dat zijn rivaal Maximinus Daia de Bosporus was overgestoken en Licinius' grondgebied was binnengevallen. Licinius vertrok en wist uiteindelijk Maximinus te verslaan, waardoor hij nu heerser werd over het hele oostelijk deel van het Romeinse Rijk. Verovering Illyricum op Licinius (314-316) Het is onbekend waarom Constantijn in 316 tegenover Licinius kwam te staan. Volgens Zosimos had Constantijn in Licinius' domeinen zitten stoken. De relatie tussen de twee overgebleven Augusti verslechterde echter snel en in 314 of 316 (de datering staat niet vast) stonden Constantijn en Licinius tegenover elkaar. De oorzaak voor hun strijd was een samenzwering tegen Constantijn, mogelijk op aanstichten van Constantijns halfzus Anastasia en haar echtgenoot Bassianus, wiens broer Senecio een officier van Licinius was. Nadat het complot was ontdekt, weigerde Licinius, volgens de Afstamming van Constantijn, echter Senecio uit te leveren. Dit moet Constantijn in zijn vermoeden hebben gesterkt, dat Licinius in meer of mindere mate was betrokken geweest in de samenzwering. Met zijn Gallisch-Germaanse troepen, ongeveer 20.000 man sterk, rukte Constantijn op en trok Illyricum binnen, waar Licinius hem met 35.000 man zou treffen in Sirmium bij Cibalae (het huidige Vinkovci). Licinius verloor de slag echter en moest in allerijl naar het zuidoosten van Thracia vluchten, waar hij nog troepen had gelegerd. In de buurt van Adrianopolis kwam het opnieuw tot een veldslag, die echter onbeslist bleef. Uiteindelijk kwamen Constantijn en Licinius tot een overeenkomst in Sofia, waarbij de laatste feitelijk de hele Balkan moest ontruimen, zodat Constantijn Illyricum kon toevoegen aan zijn machtsgebied. In 317 kwam het opnieuw tot een conflict in de slag bij Campus Ardiensis. Deze slag resulteerde in een overeenkomst waarbij Constantijns zonen Crispus en Constantijn samen met Licinius' zoon Licinius II als Caesares werden aangesteld. Na deze burgeroorlog presenteerde Constantijn zich met het 'labarum'. Deze verschijnt rond 320 voor het eerst op munten. Overwinning op Licinius, Constantijn alleenheerser (320-324) In 320 ging Licinius, volgens Eusebius, in tegen de godsdienstvrijheid die was vastgelegd in het edict van Milaan uit 313 door een nieuwe christenvervolging te beginnen. Dit was een provocatie van Constantijn in het westen, die uiteindelijk zou uitlopen op de grote burgeroorlog van 324. Licinius regeerde in de gebieden met de meeste christenen: Klein-Azië, Syrië en Egypte. Mogelijk wilde Constantijn verdeeldheid zaaien door voor de christenen sympathie te tonen. Constantijn was een oorlog aan het voorbereiden en verplaatste zijn residentie naar het oosten. In Sirmium vaardigde hij het ingrijpende besluit van 323 uit: christenen konden niet gedwongen worden aan heidense rituelen deel te nemen. Religieuze opvattingen konden los staan van burgerschap. Vanaf 321 dateerden beide rijksdelen niet meer gezamenlijk naar de gemeenschappelijke consuls, en in 322 resideerde Constantijn in Thessalonica, bijna aan de grens van hun beider machtsbereik, wat Licinius zeker moet hebben geprovoceerd. Constantijn bouwde er een vloot. In de lente van 324 viel Constantijn Thracië binnen.Licinius, geholpen door Gotische huurlingen, stond voor de traditionele Romeinse religie, terwijl Constantijn en zijn Franken optrokken onder de christelijke standaard van het labarum. Aan beide kanten zag men de strijd in religieuze termen. Hoewel ze in de minderheid leken te zijn, kwamen Constantijns troepen, ongeveer 170.000 man sterk, als overwinnaar uit de drie veldslagen in 324 bij Adrianopolis, bij de Hellespont na de belegering van Byzantium in juli, en bij Chrysopolis in september. Na de definitieve nederlaag van Licinius in 324 (hij werd in 325 beschuldigd van samenzweren tegen Constantijn en geëxecuteerd), werd Constantijn alleenheerser over het Romeinse Rijk. Hij vierde zijn overwinning door het agnomen Victor (overwinnaar) aan te nemen en liet daarbij zijn vorige agnomen Invictus (onoverwinnelijke) vallen, dat een heidense connotatie had, daar hij deze naam moest delen met Sol Invictus. De tetrarchie had definitief afgedaan. Constantijn alleenheerser (324-337) Op 25 juli 325 begonnen in Nikomedia de festiviteiten rond de vicennalia, zijn twintigste regeringsjaar. De weken daaraan vooraf was Constantijn aanwezig geweest bij het Concilie van Nicea, die grootschaliger was dan de Synode van Arles (augustus 314). Alle 1800 bisschoppen uit het Romeinse Rijk en enkele buurstaten waren uitgenodigd en 300 kwamen er opdagen om mee te praten, onder meer over Arius, die in Alexandrië had beweerd dat Christus een schepsel was. Zijn tegenstander Athanasius van Alexandrië vond dat Christus volledig goddelijk was, anders kon hij niet de hele wereld redden. Er werd besloten dat Christus en God de Vader wezensgelijk waren. Arius werd veroordeeld en een geloofsbelijdenis vastgelegd. Constantijn had het Concilie van Nicea georganiseerd, wellicht om overzicht te scheppen over de kerk, zoals hij die had over de traditionele staatscultus via de aloude priestercolleges. Maar wellicht wilde hij ook hiermee benadrukken wie de baas was. Hij betaalde, net als in Arles, de verblijfs- en reiskosten. Hij hield voorafgaand aan het concilie de Toespraak tot de vergadering der heiligen en in de Tweede brief aan de bewoners van de oostelijke provincies spoort hij iedereen aan zich te bekeren. Als die brief authentiek is (in 1950 werd op papyrus een kopie gevonden), was Constantijn in de laatste fase van zijn regering een (ongedoopte) 'niet-exlusieve' christen en moet het keerpunt midden in de jaren twintig hebben gelegen. Zosimus geeft een precieze datering: 326. Christus en Apollo waren gemakkelijk gelijk te stellen: beide waren zonen van een allerhoogste god en beiden waren een 'licht der wereld'. Christus enerzijds en zon, maan en planeten anderzijds hadden dezelfde middelaarspositie tussen het aardse en transcendente. De vicennalia eindigden in Rome, waar Constantijn in die jaren de Sint-Pieter, Sint-Jan van Lateranen en Sint-Paulus buiten de Muren liet bouwen. Andere bouwprojecten waren het Heilig Graf in Jeruzalem en de Geboortekerk in Bethlehem. Moord op zoon en echtgenote (326) In 326 liet Constantijn zijn oudste zoon Crispus en kort daarop zijn vrouw Fausta, stiefmoeder van Crispus, doden. De aanleiding hiervoor is onduidelijk: de bronnen zijn onduidelijk en spreken elkaar deels tegen. Volgens een overlevering in de bronnen zou Fausta Crispus ervan hebben beschuldigd een affaire met haar te hebben gehad, waarop Constantijn zijn zoon doodde. Toen hij later – mogelijkerwijs op aanwijzingen van zijn moeder Helena – vaststelde, dat de aanklacht vals was, doodde hij ook de intrigante zelf. Er zijn echter ook andere verklaringen mogelijk, bijvoorbeeld dat Crispus misschien ontevreden was over zijn positie en (bewust of onbewust) in een intrige verwikkeld raakte, waarin mogelijk ook Fausta was betrokken. Volgens Zosimus zocht Constantijn uit wroeging vergeving, die alleen de christelijke kerk hem kon bieden. Stichting Constantinopel (330) Constantijn bouwde de oude Griekse kolonie Byzantion uit en hernoemde haar tot Nova Roma (Nieuw Rome). Op 8 november 324 werd met een heidens ritueel de bouw begonnen en op 11 mei 330 werd de stad ingewijd met opnieuw een grotendeels heidens ritueel. Na deze inwijding zou Constantijn nog zeven jaar regeren. In het midden van het nieuwe forum stond de zonnegod op een porfieren zuil, met Constantijns gelaatstrekken. De resten van zijn paleis liggen onder de Blauwe Moskee. Het hippodroom (paardenracebaan) vormde het middelpunt van de vernieuwde stad. Midden in het hippodroom moest een Egyptische obelisk verrijzen, maar dat werd pas zestig jaar later gerealiseerd. De obelisk visualiseerde voor Romeinen de zonnestraal, als symbool van de zonnegod. Constantinopel werd versierd met beelden van de oude goden, die overal vandaan werden gehaald. Hij liet in 330 speciale herdenkingsmunten uitbrengen ter ere van deze herstichting. Deze stad werd, in plaats van Rome, het nieuwe Romeinse centrum van onderwijs, welvaart en culturele bewaring. Constantijn gaf Nova Roma een eigen senaat en burgerlijke ambten zoals die van Rome. De herstichte stad werd beschermd door het vermeende Heilige Kruis, de staf van Mozes en andere relikwieën, hoewel een camee die zich nu in het Hermitagemuseum bevindt Constantijn voorstelt terwijl hij wordt gekroond door de tyche van de nieuwe stad (zie afbeelding 7). De figuren van oude goden werden vervangen en vaak geassimileerd tot christelijke symbolen. Op de plaats van een tempel van Aphrodite verrees de nieuwe Kerk van de Heilige Apostelen. Enkele generaties later deed het verhaal de ronde dat een visioen Constantijn naar deze plek bracht, en dat een engel die niemand anders kon zien hem over de loop van de nieuwe muren had geleid. Na zijn dood werd zijn stad hernoemd tot Nova Roma Constantinopolitana (Constantinopel, van Konstantinou polis, Constantijns stad). Constantijns beslissing was verstandig, daar de nieuwe stad strategisch beter gelegen was (ze lag aan een belangrijk verkeersknooppunt en was van de vaak bedreigde Donau- en oostgrenzen ongeveer even ver verwijderd; bovendien was ze beter beschermd) en ook was ze beter gesitueerd tegen de steeds weerkerende dreiging uit het oosten. In de nu vergrote stad verrezen talloze nieuwe bouwwerken, waarbij ook allerlei heidense motieven werden gebruikt. Het aanzien van de stad werd op allerlei manieren vergroot. Er was bijvoorbeeld een eigen Praefectus urbi, alsook een senaat. Bovendien voorzag Constantijn in compensatie voor hen die zich in zijn nieuwe stad vestigden. Nochtans werd de stad slechts na enkele decennia de daadwerkelijke hoofdstad van het oostelijke rijksdeel, en werd ook de stadsontwikkeling pas in de 5e eeuw beëindigd. Rome, dat reeds enkele decennia vóór 330 slechts nog pro forma de hoofdstad was, verloor geleidelijk verder aan belang, hoewel het een belangrijk symbool van het "Eeuwige Stad"-idee bleef. Consolidering rijksgrenzen In 332 versloeg Constantijn de Goten en stelde door een verdrag (foedus) de Donaugrenzen veilig. In 334 werden de Sarmaten verslagen. Constantijn, die op militair gebied een van de meest succesvolle Romeinse keizers was, nam ook in andere gevallen talrijke maatregelen voor de stabilisatie van de grenzen en beveiligde ook de Rijn- en Donaugrenzen verder met extra vestingen (bij Oescus aan de Donau werd een versterkt bruggenhoofd ingericht). Legerhervormingen De reeds eerder door Diocletianus begonnen (of beter: verder doorgevoerde) legerhervorming werd onder Constantijn voltooid. Zo was er vanaf nu een echt bewegingsleger (Comitatenses) en een grensleger (Limitanei). Constantijn zorgde hiermee voor een duurzame stabilisatie van de grensgebieden, aangezien de vijandige legers nu na een inval gemakkelijker zouden kunnen worden opgevangen achter de grens. Ook voerde Constantijn het ambt van legerleider (magister militum) in, evenals nieuwe hofambten, zoals het ambt van quaestor sacri palatii (hoofd van de kanselarij) en magister officiorum (hoofd van de ambtenarij, dat echter reeds onder Licinius bestond). De drie posten van praefectus praetorio zouden worden omgevormd tot een leidinggevende functie over de civiele administratieve districten van het rijk. Binnenlands beleid Op binnenlands vlak hield Constantijn ook vast aan de door Diocletianus uitgezette koers: sacrale, nu weliswaar niet meer heidens, maar christelijk gefundeerde positie van het keizerschap; toenemende binding van boeren aan de grond (cf. lijfeigenschap). Constantijn en de relatie met de christenvervolgingen in Perzië De relatie tussen het christelijk worden van Constantijn en de groeiende invloed van het christendom in het Romeinse rijk enerzijds en de christenvervolgingen in het Perzische rijk van de Sassaniden tijdens de periode van Sjapoer II anderzijds is een punt van debat op het vakgebied. Deze vervolgingen vonden plaats in de periode van globaal 340-380. In 324/325 zond Sjapoer II een diplomatieke missie naar het hof van Constantijn. Dat was gedurende een relatief lange periode van haast veertig jaar vrede tussen het Perzische en Romeinse rijk. De missie werd vriendelijk ontvangen en keerde met geschenken en een brief van Constantijn aan Sjapoer II terug. De brief is voor een deel bewaard gebleven in het Leven van Constantijn van Eusebius. Constantijn spreekt in de brief Sjapoer aan als zijn broeder. In de brief maakt Constantijn onder meer melding van zijn opvatting dat hij zijn successen aan de christelijke god heeft te danken. Hij refereert hierbij aan – niet bij naam genoemde – voorgangers van hem die hun macht zouden hebben verloren als gevolg van het feit, dat zij de christenen vervolgden. Het is duidelijk dat Constantijn hier – zonder de naam te noemen – met name doelt op Valerianus I die de christenen vervolgde, maar door een van de voorgangers van de shah, Sjapoer I, gevangen werd genomen en in die gevangenschap ook overleed. Constantijn meldt van de Perzische missie gehoord te hebben dat er een groeiend aantal kerken en christenen in Perzië aanwezig is. Het laatste deel van de brief zoals die voorkomt in het werk van Eusebius luidt: De traditionele interpretatie van dit deel van de brief is, dat Constantijn zich hiermee zou opwerpen als beschermheer van de Perzische christenen. Op het moment dat Constantijn – ongeveer 13, 14 jaar later – dan voorbereidingen trof voor een invasie van het rijk van de Sassaniden, zou Sjapoer met die brief in het achterhoofd de vervolgingen zijn begonnen omdat hij de Perzische christenen als een soort vijfde colonne ging beschouwen. Ook over het feit van de vervolgingen zelf is er een debat op het vakgebied. In de traditionele visie wordt wel het getal van 16.000 slachtoffers genoemd. Dat getal is afkomstig van Sozomenus uit zijn Kerkgeschiedenis dat omstreeks 440 geschreven moet zijn. Er zijn ook auteurs op het vakgebied die de vervolgingen tijdens de periode van Sjapoer II voor het grootste deel een latere in het Byzantijnse rijk geconstrueerde mythe achten. De meeste auteurs die een andere dan de traditionele visie hebben zijn van opvatting dat de vervolgingen geen systematisch karakter hadden en zich niet richtten op de christelijke gemeenschappen als geheel, maar op leidinggevenden, zoals bisschoppen die het gezag van Sjapoer onvoldoende wensten te aanvaarden. Een meer specifiek debat handelt of en in hoeverre vervolgingen het resultaat zouden zijn geweest van de brief van Constantijn dan wel meer in het algemeen het christelijk worden van Constantijn en de groeiende invloed van het christendom in het Romeinse rijk. De authenticiteit van de brief is op het vakgebied omstreden. Ook historici die de brief wel authentiek achten verwerpen dat Constantijn zich daarin op die wijze had opgeworpen als beschermheer van Perzische christenen. De interpretatie wordt bemoeilijkt door de geruime tijd van 13, 14 jaar die ligt tussen de verzending van de brief en de voorgenomen- maar door het overlijden van Constantijn niet uitgevoerde – invasie van het Perzische rijk. Het is ook onbekend of Sjapoer II de brief ooit echt gelezen heeft en deze beantwoord zou hebben. Het is wel duidelijk dat de vervolgingen pas begonnen na het overlijden van Constantijn en bijvoorbeeld ook doorgingen tijdens de periode van de anti-christelijke keizer van het Romeinse rijk Julianus. Er zijn ongeveer veertig geschriften bekend die handelen over de vervolgingen tijdens de periode van Shapur II. Het overgrote deel daarvan zijn beschrijvingen van martelaren of groepen van martelaren. Zij maken deel uit van een corpus met de naam Handelingen van de Perzische martelaren, dat ook materiaal bevat over vervolgingen uit periodes voor en na Sjapoer II. Slechts in twee van die veertig geschriften wordt de naam van Constantijn genoemd. Met een uitzondering wordt nergens in de geschriften benoemd dat de christenen in dat land een invasie van Constantijn zouden verwelkomen of dat zij hem een rol zouden toekennen als patroon en beschermheer van het christendom daar. Die uitzondering is de Geschiedenis van de heilige Mar Macin. Die tekst is bewaard gebleven in een manuscript dat uit de twaalfde eeuw dateert maar moet eind zesde eeuw, ruim twee eeuwen na de vervolgingen, geschreven zijn. Het is vooral een hagiografie over Constantijn en is dan ook geproduceerd in het Byzantijnse rijk en niet in Perzië. De meest bekende en een van de eerste martelaren is Simeon Bar Sabbae. Hij was als bisschop van Ctesiphon de katholikos van de Perzische kerkgemeenschap. Er zijn twee geschriften aan zijn martelaarschap gewijd. De eerste is Het martelaarschap van Simeon Bar Sabbae. Het is een van de weinige uit de vierde eeuw daterende geschriften, geschreven omstreeks 370, dus nog tijdens de vervolgingen zelf. Het tweede is de Geschiedenis van de gezegende Simeon, ongeveer een eeuw later geschreven. In beide geschriften is de weigering van Simeon Bar Sabbae om belasting te innen van de christelijke gemeenschap de belangrijkste oorzaak van de vervolging. In een later stadium komt er een religieuze component in het conflict als Simeon ook weigert rituelen uit het zoroastrisme uit te voeren, zoals het vereren van de zon. In het eerste geschrift wordt de positie van Simeon met nadruk meerdere malen vergeleken met die van Judas Makkabeüs. Een rol van Constantijn, angst voor een vijfde colonne van Perzische christenen ontbreekt geheel. Historici achten een rol van ook een religieuze component mogelijk. De druk van de priesters van zoroastrisme dat in de periode van Sjapoer de positie had van een staatsgodsdienst speelt hierbij een rol. De vervolgingen vonden ook met name plaats in het door Perzië beheerste deel van Mesopotamië, waar het Syrische christendom dominant was met zijn sterke hang naar ascese. Het zoroastrisme is radicaal in de verwerping van iedere vorm van ascese. De constructie van de relatie tussen het christelijk worden van Constantijn en de groeiende invloed van het christendom in het Romeinse rijk enerzijds en de christenvervolgingen in het Perzische anderzijds rijk is een ex post facto product van Byzantijnse kerkhistorici als Eusebius, Sozomenus, Theodoretus van Cyrrhus in hun verering van Constantijn en wat latere kroniekschrijvers als Theopahanus en Michaël I de Syriër. In de Byzantijnse liturgische kalender, gevolgd door de oosters-orthodoxe kerken en oosters-katholieke kerken met Byzantijnse ritus, zijn zowel Constantijn als zijn moeder Helena opgenomen als heiligen. Hoewel hij niet is opgenomen in de Latijnse lijst van heiligen, wordt hij in de westerse traditie wel "de Grote" genoemd. In de Perzische christelijke literatuur en beschrijvingen van de martelaren ontbreekt deze verering. Het overlijden van Constantijn Constantijn liet zich in zijn villa in Nicomedia op zijn sterfdag 22 mei 337 dopen, slechts kort voor zijn dood wat niet ongebruikelijk was voor zijn tijd, door de Ariaanse bisschop Eusebius van Nicomedia. Pas aan het eind van de Constantijnse dynastie, met de benoeming van Theodosius I in 379, verloor het arianisme aan invloed in het rijk. Constantijn werd na zijn dood vergoddelijkt door de senaat, zoals het daarvoor de gewoonte was om goede keizers te eren. Zijn mausoleum was de kerk van de heilige apostelen in het westen van Constantinopel. Daar staat nu de Fatih-moskee. Zijn sarcofaag stond, 'als een tweede Christus', te midden van monumenten van de twaalf apostelen. Opvolging Na Constantijns overlijden werden Julianus' vader (Constantijns halfbroer) Julius Constantius, een oudere broer, zes neven (waaronder Hannibalianus en Dalmatius) en oom Flavius Dalmatius (ook een halfbroer van Constantijn), vermoord. Constantijns drie nog levende zonen, Constantijn II, Constantius II en Constans, waren door Constantijn reeds vroeg als Caesares benoemd en volgden hem gezamenlijk op. Deze situatie leidde tot veel strijd tussen deze broers, oorlog, en een bloedbad waaruit Constantius uiteindelijk als overwinnaar tevoorschijn kwam. Constantijn had ook nog twee dochters, Constantina en Helena, de echtgenote van de latere keizer Julianus Apostata. Aspecten van zijn regering Houding tegenover Romeinse goden en christendom Jeugd en bekering in 312 <span id="afb5"> Mogelijk vereerde Constantijn net als zijn vader de zonnegod Sol Invictus, misschien kreeg hij het christelijk geloof, dat hij sinds zijn jeugd kende, mee van zijn moeder Helena. Zijn overwinning in 312 op Maxentius (zie boven) schreef Constantijn toe aan de god van de christenen; hij dankte echter ook de Romeinse goden voor die overwinning. Diverse schrijvers stellen dat Constantijn zich in 312 of eerder tot het christendom bekeerde; sommigen van hen beschouwen die bekering trouwens als een ‘politiek berekenende daad’. Hij liet zich ter afwassing van alle zonden pas op zijn sterfbed in 337 dopen. Dit was overigens niet ongebruikelijk omdat sommige christenen geloofden dat na de doop begane zonden zouden leiden tot een eeuwige straf, een opvatting gebaseerd op verschillende teksten in het Nieuwe Testament (bv. Hebreeën 6:46 en 10:26). Constantijn verleende de christelijke minderheid in zijn Imperium privileges: de bisschoppen kregen van hem het recht van rechtspraak, hij stelde hen vrij van belastingen en maakte de geestelijkheid tot een bevoorrechte stand. De geboden en verboden die de bisschoppen op hun kerkvergaderingen definieerden, werden rijkswetten. Was dienen in een leger eerst niet christelijk, nu werd het steeds meer een edele zaak, ook voor een christen. Dienstweigeraars werden na het Concilie van Arles geëxcommuniceerd. Op de boog van Constantijn (315) in Rome, opgericht om zijn overwinning bij de Pons Milvius te herdenken, staan echter de heidense symbolen van de godin Victoria en de zonnegod. Eenduidig christelijke symbolen ontbreken. Het is echter mogelijk, dat Constantijn op de boog niet naar de god van de christenen verwees om zijn heidense onderdanen niet voor het hoofd te stoten. Men schat dat in Constantijns tijd ongeveer twintig procent van de Romeinse bevolking christen was en een groter aantal van de militairen het christelijke geloof aanhingen. Chronologie 313-325 Ongeveer in dezelfde tijd als keizer Galerius de christenvervolging beëindigde in 311, werd bisschop Mensurius van Carthago opgevolgd door Caecilianus. Caecilianus werd primaat (voorzitter) van de vergadering van de bisschoppen in Noord-Afrika. Hij was terughoudend in de verering van martelaren, die om het leven waren gekomen door de autoriteiten te provoceren en meed het conflict. Een van de geestelijken, die hem had gewijd tot primaat, had tijdens de vervolging onder Diocletianus boeken aan de Romeinen overgedragen. Sommige bisschoppen verkozen daarom Majorinus als leider. Majorinus werd door Donatus opgevolgd. In 313 vaardigde Constantijn met medekeizer Licinius het Edict van Milaan uit, waarin staat dat de Romeinse burgers vrij zijn zelf hun religie te kiezen en te belijden. Hiermee kwam een eind aan de christenvervolgingen, en werden geconfisqueerde kerkgoederen teruggegeven. De toezegging van herstelbetalingen liet het conflict tussen primaat Caecilianus en de meer uitgesproken Donatus escaleren. Constantijn keerde namelijk geld uit aan Caecilianus. De donatisten verzochten Constantijn dit besluit te heroverwegen, waarop de keizer een commissie instelde om de zaak te onderzoeken. In oktober 313 oordeelde de commissie dat Caecilianus met recht de vertegenwoordiger was van de Karthaagse kerk. De donatisten vroegen Constantijn de zaak nogmaals te heroverwegen. In augustus 314 riep Constantijn het concilie van Arles samen, hij was zelf afwezig. Ook deze synode kon in Caecilianus niets verkeerds vinden. Het gevolg van het onderzoek, waarin de keizer zijn welwillendheid tegenover het christendom bewezen had, was wel dat dienstweigeraars voortaan geëxcommuniceerd werden. De donatisten bleven protesteren. In 316 trad Constantijn op als rechter in dit godsdienstig dispuut in de provincia Africa en veroordeelde hij de ketterij van het Donatisme. In 321 stelde hij de zondag als rustdag in voor het gehele rijk. Hij stelde bisschoppen aan of zette ze weer af naar eigen goeddunken. Na 324 verdwenen heidense muntemblemen en werden steeds meer christenen belangrijke ambten toevertrouwd, waarmee het belang van de traditionele culten meer en meer verdween. Incidenteel kwam het tot gevallen van plundering van heidense tempels en een verbod op private haruspiciae. In 325 riep hij het Concilie van Nicea bijeen, het eerst effectieve oecumenische concilie (tenzij het Concilie van Jeruzalem als oecumenisch wordt beschouwd). Tijdens dit concilie werd het Arianisme veroordeeld en de geloofsbelijdenis, zoals die vandaag de dag bekend is, vastgelegd. Het Concilie van Nicaea wordt traditioneel beschouwd als het eind van de vroeg-christelijke periode. Aanwijzingen voor Constantijns christelijke gezindheid Gedurende zijn regering versterkte Constantijn de positie van de bisschoppen, hij bedeelde de kerk met landerijen, steunde de kerk op financieel gebied, stond privileges toe aan de clerus (bijvoorbeeld vrijstelling van bepaalde belastingen), promoveerde christenen tot hoge overheidsposten, en gaf eigendommen terug die waren geconfisqueerd tijdens de vervolging onder Diocletianus. Hij stichtte basilicae en kerken, waaronder de Heilig Grafkerk in Jeruzalem en de oude Sint-Pietersbasiliek te Rome. Wanneer Constantijn naar christenen schreef, maakte hij duidelijk dat hij geloofde dat hij zijn successen enkel en alleen aan de bescherming van de God van de christenen had te danken. Volgens Eusebius beval Constantijn het schrijven van vijftig Bijbelkopieën voor de kerken in Constantinopel, omdat vele Bijbels tijdens de vervolgingen waren vernietigd, en liet Constantijn zijn zoons in het christelijk geloof onderwijzen. Constantijn beschouwde zichzelf verantwoordelijk tegenover God voor de geestelijke gezondheid van zijn onderdanen en dus was het zijn plicht om orthodox te blijven in zijn geloof. In de visie van Constantijn was het aan de kerk en de bisschoppen om te bepalen waaruit de gepaste verering van God bestond, maar was het de rol van hem, de keizer, om de navolging van deze juiste doctrine af te dwingen, ketterijen uit te roeien en de kerkelijke eenheid te bewaren. Sommige geleerden stellen echter dat Constantijn misschien pas later in zijn leven, bijvoorbeeld na zijn veertigste jaar, christen werd. Constantijn en de joden Constantijn voerde verscheidene legislatieve maatregelen in met betrekking tot de joden: het werd hen verboden christelijke slaven te hebben of hun slaven te besnijden. Bekering van christenen tot het jodendom werd verboden. Bijeenkomsten voor religieuze diensten werden beperkt, maar het werd joden toegestaan jaarlijks Jeruzalem binnen te gaan op Tisja be'Aaw, waarop de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. (aan het einde van de Joodse Oorlog) wordt herdacht. Constantijn dwong van het Concilie van Nicaea ook een verbod af tegen het vieren van Pasen op de dag voor het joodse Pesach op 14 nisan, zoals de quartodecimanen deden. Hervormingen Constantijns iconografie en ideologie Munten die voor keizers worden geslagen geven dikwijls informatie over hun persoonlijke iconografie. Zo verschijnen bij het begin van Constantijns regering aanvankelijk consequent voorstellingen van Mars en later (vanaf 310) van Apollo als zonnegod op de keerzijde van munten. Mars werd geassocieerd met de tetrarchie en het gebruik van deze symboliek door Constantijn diende om de legitimiteit van zijn regering te benadrukken. Na zijn breuk met Maximianus in 309-310, beweerde Constantijn een wettige afstammeling te zijn van de derde-eeuwse keizer Marcus Aurelius Claudius Gothicus ('Claudius Gothicus'), de held van de slag bij Naissus (september 268). Gothicus had beweerd de goddelijke bescherming van Apollo-Sol Invictus te genieten. Constantijn bevorderde ook een vereenzelviging van zichzelf met Sol Invictus, de laatste god die op zijn munten verscheen. De keerzijden van zijn munten werden verscheidene jaren gedomineerd door de legende SOLI INVICTO COMITI ("van Sol Invictus' metgezel") (zie afbeelding 9). De voorstelling beeldde Apollo af met een zonnehalo, zoals Helios, en de wereldbol in zijn handen. In de jaren 320 had Constantijn zelf een halo. Er zijn ook munten met Apollo, die met zijn zonnewagen rijdt, voorgesteld op een schild dat Constantijn vasthoudt (zie afbeelding 5). Elementen van deze associatie bleven zelfs na Constantijns vermeende bekering tot het christendom in 312 voortbestaan. Daarna begon langzaam maar zeker de christelijke symboliek, hoewel in sommige gevallen dubbelzinnig, op te duiken in de keizerlijke iconografie. Een munt van rond 312, bijvoorbeeld, toont de chi-rho, de eerste twee letters van de naam Christus in het Grieks, op een helm die Constantijn draagt. Een voortzetting van het iconografisch precedent kan in het grotere oog van het muntportret worden gezien. Dit suggereert een fundamentelere verandering in de officiële beeldvorming. Vanaf de late derde eeuw, begonnen portretten minder realistisch en meer geïdealiseerd te worden. De keizer als keizer, niet slechts als een individu, is van primair belang. De meest voorkomende kenmerken van deze stijl zijn de brede kaak en gespleten kin. De grote starende ogen zullen in de loop van de vierde eeuw steeds groter worden: vergelijk met de vroege vijfde-eeuwse zilveren munten van Theodosius I. Constantijns hof Constantijn had veel respect voor cultuur en het christendom en zijn hofhouding bestond uit oudere, gerespecteerde en eerbare mannen. Hoewel voorname Romeinse families die het christendom weigerden aan te nemen, de toegang tot machtsposities werd ontzegd, bekeerde twee derde van zijn topambtenaren zich niet tot het christendom. Constantijns juridische erfenis Constantijn voerde wetten in die de beroepen van slager en bakker erfelijk maakten, en, belangrijker nog, hij steunde het veranderen van het statuut van coloni (pachtboeren) naar dat van horigen. Zo legde hij onbedoeld de basis voor de Europese maatschappij gedurende de middeleeuwen. Constantijns wetten vormden in allerlei opzichten verbeteringen ten opzichte van die van zijn voorgangers, hoewel ze ook naar zijn meer gewelddadige periode verwezen. Enkele voorbeelden: Voor het eerst konden meisjes niet worden ontvoerd (dit verwees waarschijnlijk naar wegloopsters, die werden beschouwd als kidnappen omdat meisjes de iure niet konden instemmen met weglopen). De doodstraf kon worden vervangen door een goedgekeurd bedrag. Een gevangene werd niet langer in totale duisternis gevangen gehouden, maar moest de open lucht en het daglicht worden gegund. Een veroordeeld man werd toegelaten te sterven in de arena, maar hij kon niet worden gebrandmerkt op zijn "hemels verfraaid" gezicht, maar slechts op zijn voeten (omdat God de mens naar Zijn beeld maakte). Slavinnen of chaperons die werden betrapt op het toelaten dat het meisje voor wie ze verantwoordelijk waren, werd verleid, kregen gesmolten lood in de keel. Gladiatorenspelen werden bevolen te worden afgeschaft in 325, hoewel dit geen echt effect had. De rechten van een meester over een slaaf werden ingeperkt, hoewel een slaaf nog steeds kon worden doodgeslagen. Pasen kon in het openbaar worden gevierd. Constantijns nalatenschap Hoewel hij zijn eretitel "De Grote" lang na zijn dood van christelijke historici kreeg, had hij deze titel alleen al op basis van zijn militaire prestaties en overwinningen kunnen claimen. Naast het herenigen van het rijk onder één keizer, behaalde Constantijn belangrijke overwinningen op de Franken en Alemannen in 306–308, de Franken opnieuw in 313–314, de Visigoten in 332 en de Sarmaten in 334. Tegen 336 had Constantijn het grootste deel van de provincia Dacia heroverd, die Aurelianus in 271 noodgedwongen had moeten prijsgeven. Kort voor zijn dood plande Constantijn een grote expeditie om een einde te maken aan de overvallen op de oostelijke provinciae door het Perzische Rijk. Het Byzantijnse Rijk beschouwde Constantijn als zijn stichter en ook het Heilige Roomse Rijk rekende hem onder de eerbiedwaardige figuren uit zijn geschiedenis. In zowel het oosten als het westen werden keizers soms begroet als een "nieuwe Constantijn" (novus Constantinus). De meeste oosterse christelijke kerken beschouwen Constantijn als een heilige. In het oosten wordt hij soms "isapostolos" of de "13de apostel" genoemd. Legende en de Donatio Constantini In latere periodes raken historische feiten overschaduwd door legendes. Omdat het ongepast werd geacht dat Constantijn pas op zijn sterfbed was gedoopt en dan nog door een Ariaanse bisschop (dus van twijfelachtige orthodoxie), ontstond een legende dat paus Silvester I (314-335) de "heidense" keizer zou hebben genezen van lepra. Volgens deze legende werd Constantijn na zijn genezing gedoopt en schonk hij gebouwen aan de paus. In de achtste eeuw dook voor het eerst een document genaamd de Donatio Constantini op, waarin de pas bekeerde Constantijn de wereldlijke regering over Rome, Italië en het westen overdroeg aan de paus. In de hoge middeleeuwen werd dit document gebruikt en aanvaard als basis voor de wereldlijke macht van de paus, hoewel het werd afgedaan als een vervalsing door keizer Otto III en betreurd als de wortel van de pauselijke wereldlijkheid door de poëet Dante Alighieri. De 15e-eeuwse filoloog Lorenzo Valla bewees uiteindelijk dat het document inderdaad een vervalsing was. Constantijn in Geoffrey van Monmouths Historia Omwille van zijn faam en het feit dat hij tot imperator was uitgeroepen in het latere Groot-Brittannië, werd Constantijn later ook beschouwd als een Britse koning. In de 11e eeuw publiceerde de Engelse schrijver Geoffrey van Monmouth een fictief werk genaamd Historia Regum Britanniae, waarin hij verhaalde over de vermeende geschiedenis van de Britten en hun koningen vanaf de Trojaanse Oorlog, koning Arthur en de Angelsaksische verovering. In dit werk beweerde Geoffrey dat Constantijns moeder Helena feitelijk de dochter was van "King Cole", de mythische koning van de Britten en eponiem stichter van Colchester. Een dochter van King Cole was voordien nooit voorgekomen in de overlevering, tenminste niet in de geschreven overlevering, en deze afstamming kwam waarschijnlijk voort uit Geoffrey's verlangen om een ononderbroken koninklijke bloedlijn te creëren. Geoffrey meende dat het onwelvoeglijk was voor een koning om minder nobele voorouders te hebben. Geoffrey beweerde eveneens dat Constantijn werd uitgeroepen tot "koning van de Britten" te York, eerder dan tot keizer. Zie ook Keizers van Rome Keizers van Byzantium Externe links , art. KONSTANTIN I. (der Große), Flavius Valerius Constantius, in BBKL XXIII (2004), pp. 841-845. , art. Constantine I (306 – 337 A.D.), in DIR (2004). www.ConstantineTheGreatCoins.com www.Konstantin-Ausstellung.de (Nederlandstalige versie) Bart Ehrman Lecture 3: Constantine and the Christian Church. Constantijn I de Grote Constantijn I de Grote Constantijn I de Grote Heilige in het christendom Heilige of zalige van koninklijke afkomst Romeins heilige of zalige Geschiedenis van Istanbul Persoon in de 4e eeuw
320
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20II%20van%20Rome
Constantijn II van Rome
| colspan="4" align="center" | |----- ! colspan="4" bgcolor="bisque" | Constantijn II316-340 |----- align="center" | width="35%" | Voorganger:Constantijn de Grote | colspan="2" style="background:#f7f8ff" | Romeins keizer337-340 | width="35%" | Opvolger:Constans |----- | colspan="4" align="left" | |----- | align="right" style="background:#f7f8ff" | Tijdvak | colspan="3" | Constantijnse dynastie |----- | colspan="4" align="left" | |----- | colspan="4" align="left" | |} Flavius Claudius Constantinus, bekend als Constantijn II (Arles februari 316 – 340) was een Romeins keizer van 337 tot 340. Constantijn was de oudste zoon van Constantijn de Grote en diens vrouw Fausta. Hij werd al op 1 maart 317 benoemd tot Caesar, en werd al vanaf jonge leeftijd meegenomen op veldtochten. In september 337, na de dood van Constantijn de Grote, kwamen Constantijn en zijn jongere broers Constantius II en Constans bij elkaar om het land te verdelen tussen hun drieën. Constantijn kreeg Brittania, Gallia, Hispania en een stuk van Mauretania. In 340 trok hij ten strijde tegen Constans in Italië, om wat land van hem af te pakken. Constantijns leger werd echter verslagen en hijzelf kwam om het leven nabij Aquileia. Constans nam zijn gebieden over. Externe link M. DiMaio Jr. - R. Frakes, art. Constantine II (337-361 A.D.), in DIR (1998). Romeins keizer Huis van Constantijn Persoon in de 4e eeuw
321
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20III%20van%20Rome
Constantijn III van Rome
Flavius Claudius Constantinus, bekend als Constantijn III (gestorven 411) was een Romeins keizer van voorjaar 407 tot 411. Hij kwam in opstand tegen de rechtmatige keizer Honorius en wordt derhalve een usurpator genoemd. Van Constantijns afkomst is niets bekend. Hij was een soldaat van lage afkomst en had 2 zoons: Constans II en Iulianus. Volgens Sanz-Huesma daarentegen was de usurper geen gewone soldaat uit de gelederen, maar een bekwame manipulator met een hoge status, die de opstanden in Groot-Brittannië die hem naar de macht brachten heel zorgvuldig plande. Achtergrond Op 31 december 406 staken diverse stammen Germanen, waaronder Vandalen, Bourgondiërs, Alanen en Sueven de Rijn over nabij Mainz. Zij overrompelden de Romeinse verdedigingswerken en slaagden erin het West-Romeinse Rijk binnen te dringen. Ten tijde van deze invasie was de Britse provincie in oproer, waarbij heersers kwamen en gingen. Uiteindelijk kwam Constantijn vroeg in 407 aan de macht, als vervanger van Gratianus. Constantijn, die militair was, kwam onmiddellijk in actie en vertrok naar het continent, naar Bononia. Historici gaan ervan uit dat hij het grootste deel van het leger uit Britannia meenam, waardoor deze provincie onbeschermd achterbleef. Constantijns generaals Justitianus en (de Frankische) Nebiogastes, werden verslagen door Sarus, Stilicho's luitenant, waarbij Nebiogastes werd vastgezet, en later gedood, bij Valence (Drôme). Constantijn stuurde een nieuw leger, aangevoerd door Edobich en Gerontius, en Sarus werd gedwongen terug te trekken in Italië. Daarbij moest hij de Alpen over, die onder controle stonden van de Bagaudae, aan wie hij tol betaalde. Constantijn beveiligde de grens langs de Rijn, en liet de passen tussen Gallië en Italië bewaken. Tegen mei 408 had hij Arles tot hoofdstad gemaakt, waarbij Apollinaris, de grootvader van Sidonius Apollinaris, tot prefect werd benoemd. Erkenning door Honorius In de zomer van 408 herschikten de Romeinse troepen zich, in voorbereiding op een tegenaanval. Constantijn had intussen andere plannen. Bang als hij was dat familieleden van keizer Honorius hem zouden aanvallen vanuit Hispania, terwijl Italiaanse troepen onder Sarus en Stilicho vanuit Italië die aanval zouden steunen, besloot hij hen voor te zijn en viel Spanje binnen. Hij liet zijn zoon Constans komen, die tot dan toe in een klooster was opgegroeid, en benoemde hem tot Caesar. Constans werd met generaal Gerontius naar Spanje gestuurd. De neven van Honorius werden zonder veel moeite verslagen en twee van hen - Didymus en Theodosiolus - werden gevangengenomen. Twee andere neven - Lagodius en Verianus ontsnapten naar Constantinopel. Constans liet zijn vrouw en huishouding in Zaragoza achter onder de hoede van Gerontius en vertrok naar Arles. In de tussentijd muitte het Romeinse leger bij Ticinum op 13 augustus, wat uiteindelijk resulteerde in de executie van Stilicho op 22 augustus. Generaal Sarus deserteerde met zijn troepen, waardoor Honorius nagenoeg zonder militaire steun achterbleef in Ravenna. Honorius had daarboven te kampen met een Gotisch leger onder Alaric I, dat in Etrurië rondtrok. Constantijn kreeg vanaf 409 ook steeds meer problemen. Rond deze tijd raakte hij het gezag kwijt over zijn oorspronkelijke thuisbasis Britannia en de Gallische provincie Gallia Lugdunensis. Hier braken opstanden uit omdat stad en land gebrandschat werden door invallers en er geen Romeins leger was om weerstand te bieden. Desondanks was Honorius bereid hem als medeheerser te accepteren (hij had al genoeg problemen), en de twee waren samen consul in 409. Oost-Romeins keizer Theodosius II erkende Constantijn overigens niet. Grote problemen Voor Constantijn werd de situatie niet echt beter hierna. In september hadden de Vandalen, die de Rijnlinie hadden doorbroken en plunderend door Gallië trokken, de Pyreneeën bereikt, braken door de verdediging van Constantijns garnizoenen, en trokken Spanje binnen. Toen Constantijn Constans tot medekeizer benoemde en naar Spanje wilde sturen om orde op zaken te stellen rebelleerde zijn generaal Gerontius en riep deze zijn eigen zoon Maximus tot medekeizer uit. Ondanks Constantijns inspanningen werd er toch vanuit Spanje aangevallen, ditmaal was het Gerontius, die met barbaarse medestanders oprukte. Saksische piraten plunderden het onbeschermde Brittannië en omdat hij hen niet kon beschermen kwamen de inwoners van Brittannië en Armorica tegen Constantijn in opstand en verdreven zijn ambtenaren. Constantijn zag zich omringd door vijanden, en hij nam een wanhopige gok: met zijn overgebleven troepen trok hij naar Italië, waar hij met de steun van magister equitum Allobichus Honorius wilde afzetten. Deze invasie eindigde in 410 in een nederlaag, waarbij Constantijn zich moest terugtrekken in Gallië, en Allobichus sneuvelde. Constantijns positie werd moeilijker. Zijn troepen die de rebellerende Gerontius bevochten werden verslagen bij Vienne in 411, alwaar zijn zoon Constans werd opgepakt en geëxecuteerd. Constantijns pretoriaanse prefect Decimius Rusticus, die Apollinaris enkele jaren daarvoor had vervangen, verliet Constantijn en raakte in het Rijnland verwikkeld in de opstand van Iovinus. Gerontius sloot Constantijn in Arles in en belegerde hem. Overgave en dood Honorius had inmiddels een nieuwe generaal Constantius naar Arles gestuurd, die Gerontius verjoeg, en de belegering van Constantijn in de stad overnam. Gerontius pleegde zelfmoord in Spanje en zijn troepen liepen over naar Constantius. Constantijn hield vol, hopend op de terugkeer van zijn generaal Ebodich, die troepen rekruteerde bij de Franken in Noord-Gallië. Bij zijn terugkeer werd Ebodich echter verslagen, en Constantijns laatste hoop vervloog, zeker toen zijn troepen bij de Rijn deserteerden en zich aansloten bij Iovinus, en hij moest zich overgeven. Ondanks de belofte van een veilige aftocht werd hij door Constantius gevangengenomen, en werd hij onthoofd in augustus of september 411. Alhoewel Constantius later de opstand van Iovinus en diens broer Sebastianus neersloeg, kwam er nooit meer een Romeins gezag in Britannia na de dood van Constantijn. Zoals Procopius van Caesarea later uitlegde: "vanaf die tijd zou het onder regime van tirannen staan". De legende volgens Geoffrey van Monmouth Constantijn wordt in de Historia Regum Britanniae van Geoffrey van Monmouth genoemd als koning van Brittannië als opvolger van Gracianus Municeps, die was vermoord. Dit wordt bevestigd door de kronieken van Wales. Vanwege zijn tirannie zou het 'gewone volk' Gratianus hebben vermoord. Maar toen Wanius en Melga, de koningen van respectievelijk de Hunnen en de Picten, dit ter ore kwam, verlieten ze Ierland met Schotten, Denen en Noren om het Britse koninkrijk te brandschatten. Monmouth stelt dat na de dood van Gracianus de hulp van Rome werd ingeroepen en er een legioen werd gestuurd. Het legioen verdreef de vijanden opnieuw naar Ierland. Maar de hulp was van korte duur en de Britten werd geadviseerd om van kust tot kust tussen Alban en Deira een muur op te werpen. Toen deze was gerealiseerd vertrokken de Romeinen. Daar 'Maximianus' (Magnus Maximus) eerder alle Britse krijgers naar het vasteland had overgebracht en in Armorica (Bretagne) had overgeplant, waren het boeren en handwerkers die de wachtposten moesten bemannen. Toen de vijanden uit Ierland terugkwamen waren zij niet in staat hen tegen te houden. Agitius, driemaal consul, werd nog gevraagd om hulp, maar er kwam geen antwoord. Er werd besloten dat de aartsbisschop van Londen, Guithelin de hulp van Bretagne moest inroepen. De koning van Bretagne, Aldroenus, de vierde koning sinds Conan Meriadocus, wilde niet heersen over twee koninkrijken, en stuurde zijn broer Constantijn met 2000 man naar Brittannië. Hierin wijkt Monmouth af van Beda, die Constantijn had weggezet als 'een gewoon soldaat zonder verdienste'. Constantijn versloeg de Picten en Hunnen, werd in Silchester tot koning gekroond, kreeg een vrouw uit edele familie (die persoonlijk door Guithelin was grootgebracht) en werd vader van drie zonen: Constans, Ambrosius Aurelianus en Uther Pendragon. Hij stuurde Constans, de oudste, naar het klooster van de Kerk van Amphybalus in Winchester en bracht zijn andere zonen onder bij Guithelin. Tien jaar later verzocht een Pict om een persoonlijk onderhoud met de koning en toen Constantijn in een bos van zijn gezelschap was gescheiden, stak de Pict hem neer. Vortigern (Welsh: Gwrtheyrn) ging naar de monnik Constans en bood hem in ruil voor macht en bezit de kroon van zijn vader Constantijn aan. Guithelin was inmiddels gestorven en Vortigern kroonde Constans zelf. Constans had als koning niets in te brengen en Vortigern verzon een list om zelf koning te worden: hij bracht 100 Picten in Constans hofhouding en zette hen geleidelijk aan om Constans te doden. Toen ze hem Constans hoofd in Londen brachten, liet hij hen terechtstellen. Toen brachten bewakers Constantijns overgebleven twee zonen in veiligheid in Bretagne. De Saksen Hengest en Horsa kwamen van overzee en werden machtig in Brittannië. St. Germanus van Auxerre en Lupus van Troyes kwamen om de 'ketterij' van Pelagius uit te roeien. Later werden vierhonderdzestig Britse edelen door Saksen vermoord (het Verraad van de Lange Messen). Aurelius Ambrosius en Uther Pendragon waren in Bretagne volwassen geworden en kwamen terug naar Brittannië om wraak te nemen op Vortigern voor de moord op Constantijn en Constans en het binnenlaten van heidense Saksen in het land, die het christendom in het land bijna hadden uitgeroeid. Aurelius werd tot koning gekroond en hij dreef Vortigern in het nauw in het kasteel van Genoreu in Erging in Wales aan de rivier Wye op de heuvel Cloartius. Het kasteel werd in brand gestoken en Vortigern kwam daarbij om. Later werd Hengest door Eldol, de hertog van Gloucester onthoofd. Uther volgde zijn broer Aurelius op en na hem kwam Uthers zoon koning Arthur op de troon. Dit verhaal is in tegenspraak met de geschiedenis zoals we die nu kennen. Bibliografie C.E. Stevens, "Marcus, Gratian, Constantine", Athenaeum, 35 (1957), 316-47 E.A. Thompson, "Britain, A.D. 406-410", Britannia, 8 (1977), 303-318. Externe links Online Encyclopedia of Roman Emperors: een biografie van Constantine Stamboom van Britse koningen op Encyclopaedia Britannica Mythisch Brits koning Romeins keizer Persoon in de 5e eeuw Geschiedenis van Arles
322
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20III%20Herakleios
Constantijn III Herakleios
Herakleios Neos Konstantinos (Grieks: Ηράκλειος νέος Κωνσταντίνος) (3 mei 612 - 25 mei 641), bekend als Constantijn III, was keizer van Byzantium in 641, van februari tot zijn dood in mei. Hij was de oudste zoon van Herakleios bij diens eerste vrouw, Fabia Eudokia. Hij werd keizer samen met zijn veel jongere halfbroer Heraklonas. Voordat het tot strijd kon komen, stierf Constantijn echter, waarschijnlijk aan tuberculose. Heraklonas werd daarna, ook maar voor korte tijd, keizer onder voogdij van zijn moeder Martina. Zij werden echter beiden op last van de Senaat afgezet, verminkt - zijn neus afgesneden en haar tong afgesneden - en naar Rodos verbannen. Daarna werd Constantijns zoon Constans II, onder voogdij van de Senaat, tot keizer uitgeroepen. Herakliden Keizer van Byzantium Persoon in de 7e eeuw
323
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20IV
Constantijn IV
Constantijn IV (Grieks: Κωνσταντίνος Δ', Kōnstantinos IV) (652–685) was van 668 tot 685 keizer van Byzantium. Leven Na de moord op zijn vader Constans II probeerde ene Mizizios keizer te worden, maar dit werd verhinderd door de trouwe Exarch van Ravenna en Afrika. Daardoor kon de jonge kroonprins als Constantijn IV de troon bestijgen. Oorlogen Tegen de Arabieren Zijn regering zou een ommekeer ten goede betekenen voor Byzantium. Het grootste probleem was de Arabieren die al vanaf 663 in Klein-Azië huishielden en de bevolking in slavernij wegvoerden. Zij bezaten ook Cyprus, Rodos en Kos. Kalief Muawija veroverde nu zelfs Chios en het Cyzicus schiereiland niet ver van de hoofdstad en in 672 nam hij Smyrna in. Beleg van Constantinopel (674-678) In 674 verscheen zijn vloot voor de hoofdstad zelf. De strijd duurde tot 678 maar toen moesten de moslims onverrichter zake en met flinke verliezen de aftocht blazen. Een belangrijke rol daarin werd gespeeld door een uitvinding van Callinicus, het Griekse vuur. Ook te land verloren de Arabieren en de Kalief moest een ongunstige vrede sluiten. Dit was een klinkende overwinning voor Byzantium die internationaal grote indruk maakte: de islam kon dus toch verslagen worden. Van heinde en ver kwamen de gelukwensen, onder andere van de Khan van de Avaren. De stamhoofden van de Slaven op de Balkan kwamen zelfs Constantijn de eed van trouw afleggen. Tegen de Bulgaren Toch dreigde er spoedig gevaar uit het noorden. Na het ineenstorten van het Eerste Rijk der Göktürken kwamen de Khazaren aan de macht, die op hun beurt een andere Turkse stam, de Onogur-Bulgaren naar het Westen verdreven. Op hun beurt verdreven zij de Avaren. Een deel van de Bulgaren hadden zich onder Asparuch aan de benedenloop van de Donau gevestigd en een nieuw rijk gesticht. Het Eerste Bulgaarse Rijk. Hoewel zij zelf een andere taal spraken, waren hun meeste onderdanen daar Slaven en zo ontstond allengs een Zuid Slavisch Bulgaars rijk. In 680 leed Constantijn verlies tegen hen en moest hij het bestaan van een onafhankelijk rijk in de voormalige provincie Moesia erkennen. Op zich verloor hij daarmee niet zo veel gebied, want er woonden al lang Slavische stammen, maar Byzantium had er zo wel een lastige buur bij gekregen. Religieuze politiek Constantijn probeerde ook op kerkelijk vlak wat orde te brengen door het zesde oecumenische concilie in Constantinopel bijeen te roepen. Daar werd het monotheletisme van Heraclius ten grave gedragen. Het stond van toen af vast dat er in Jezus niet alleen twee naturen en twee energieën maar ook twee willen aanwezig waren. De Patriarchen Sergius en Pyrrhus, alsmede Paus Honorius I werden in de ban gedaan. Ze zouden "voor hun ketterij in de hel branden". Opvolging Kort nadien was er een familieruzie. Constantijn zette zijn broers Heraclius en Tiberius die aanspraak maakten op het medekeizerschap aan de kant. Hij sneed hun de neus af om hun het regeren voorgoed onmogelijk te maken. Deze wrede daad van een keizer, die door de kerk bewierookt werd als de van God gezonden vernietiger van alle ketterij, legde de grondslag voor de grotere stabiliteit van de Byzantijnse monarchie na hem. Constantijn stierf nog vrij jong (33), maar liet de troon heel wat steviger na aan zijn zoon Justinianus II dan hij hem zelf geërfd had. Herakliden Keizer van Byzantium Persoon in de 7e eeuw
324
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20V%20Kopronymos
Constantijn V Kopronymos
Constantijn V (Grieks: Κωνσταντίνος Ε΄, Kōnstantinos V) (718 - 14 september 775), bijgenaamd Kopronymos (wat drek betekent), volgde zijn vader, Leo III, op als keizer van Byzantium (741-775). Troonwissel Terwijl Constantijn een veldtocht tegen de Omajjaden hield, riep zijn zwager Artabasdos zichzelf tot keizer uit. Artabasdos herstelde de iconenverering in Constantinopel. Zelfs paus Zacharias erkende hem. Met hulp uit de oostelijke provincie ('thema') Anatolikon wist Constantijn in 743 echter de hoofdstad terug te veroveren. Hij nam flink wraak op de opstandige iconenvereerders. Patriarch Anastasius werd op een ezel gezet en het Hippodroom rondgevoerd, maar na deze openlijke vernedering mocht hij wel patriarch blijven. Huwelijk Tussen 722 en 737 brak er een oorlog uit tussen de Arabieren en de Khazaren in verband met de Kaukasus. Leo III van Byzantium maakte van deze situatie gebruik om zijn zoon Constantijn uit te huwelijken aan de dochter van de Khan: Tzitzak (733). Iconoclasme Constantijn bleek een nog feller iconoclast te zijn dan zijn vader. In 754 hield hij een concilie in Hieria. Oorlogen Tegen de Arabieren De Arabieren profiteerden van de troonstrijd en vielen het Byzantijnse Rijk aan (741-743). Ze moesten hun strijd staken omdat ze zelf in een burgeroorlog verwikkeld raakten, namelijk de Derde Fitna (743-750), die zou leiden tot de val van de Omajjaden en de opkomst (750-754) van de Abbassiden. Constantijn profiteerde ervan om een deel van zijn rijk te heroveren. Verlies van het exarchaat Ravenna Het conflict over het iconoclasme zette de christelijke wereld lijnrecht tegenover elkaar. De laatste exarch van Ravenna, Eutychius (727-751), werd aan zijn lot overgelaten. Liutprand van de Longobarden maakte van de chaos en de zwakte van de exarch gebruik om in 737 Ravenna in te nemen. Na onderhandelingen en druk kreeg Eutychius zijn plaats terug, maar werd uiteindelijk in 751 vermoord, zodat het exarchaat Ravenna ophield te bestaan: Byzantium had enkel nog het katapanaat Italië. Tegen de Bulgaren Rond 755 keerde er rust in het kalifaat der Abbasiden en was er van terreinwinst in het Oosten geen sprake meer. Van 755 tot 775 was er voortdurend oorlog met hun Noorderburen: de Bulgaren. In 763 zond hij een vloot met cavalerie naar de monding van de Donau en stuurde over land zijn leger naar het noorden. De Bulgaren werden zo in de tang genomen en vernietigend verslagen. Toch werd Bulgarije in 770 onder Telerig opnieuw een probleem, maar in 773 werd deze ook omsingeld en gedwongen vrede te sluiten. Dood en opvolging In 775 stierf Constantijn gedurende alweer een veldtocht tegen de Bulgaren, en liet zijn zoon Leo IV het rijk na. Constantijn had wel bereikt dat Bulgarije nu aanzienlijk verzwakt was. Bronnen Jean-Claude Cheynet, Le monde Byzantin (deel II), 2006, ISBN 978-2-13-052007-8 Keizer van Byzantium Persoon in de 8e eeuw
325
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20VI
Constantijn VI
Constantijn VI (Grieks: Κωνσταντίνος Ϛ΄, Kōnstantinos VI; 771 – 797) was keizer van Byzantium van 780 tot 797. Constantijn VI was de zoon van Leo IV en Irene. Hij was minderjarig toen zijn vader stierf en zijn moeder werd zijn regente samen met de eunuch Staurakios. Toen hij negen jaar was, werden er onderhandelingen gevoerd met Karel de Grote in verband met een mogelijk huwelijk tussen Constantijn en Karels zesjarige dochter Rotrude. Dit ging niet door. Toen Constantijn meerderjarig werd, wilde zijn moeder de macht niet overdragen en ontstond er strijd. Met steun van troepen uit het Oosten (met iconoclastische sympathieën), wist hij de troon te veroveren in 790. Constantijn was echter een zwak en grillig heerser, die iedereen tegen zich in het harnas joeg, vooral toen hij zijn vrouw de laan uit stuurde, omdat zij hem geen mannelijke erfgenaam kon schenken en hij daarop zijn minnares als keizerin liet kronen. De Kerk kwam tegen de overspelige keizer in opstand. Niet alleen in zijn binnenlandse politiek, maar ook in zijn buitenlandse politiek bleek hij onbekwaam. Hij verloor persoonlijk de Slag bij Marcellae tegen de Bulgaren in 792. Byzantium moest nu zowel aan de Arabieren, na zwaar verlies tegen de Abbasiden in 781, als aan de Bulgaren schatting betalen. Zijn moeder Irene liet hem blind maken in dezelfde purperen kamer waar zij 26 jaar eerder aan hem het leven geschonken had. Daarna nam zij zelf het keizerschap op zich (797), wat een grote overwinning voor de iconenvereerders was. Keizer van Byzantium Persoon in de 8e eeuw
326
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20VII%20Porphyrogennetos
Constantijn VII Porphyrogennetos
Constantijn VII Porphyrogennetos (de in het purper geborene) (Grieks: Κωνσταντίνος Ζ΄ Πορφυρογέννητος, Kōnstantinos VII Porphyrogennētos) (905 - 9 november 959) was van 913 tot 959 keizer van het Byzantijnse Rijk. Tussen 914 en 919 regeerde zijn moeder Zoë Karbonopsina, daarna pleegde admiraal Romanos Lekapenos een staatsgreep en dwong Constantijn te trouwen met zijn dochter Helena Lekapena. Romanos werd op zijn beurt afgezet door diens zoons Stephanos en Constantijn (VIII) in 944. Gesteund door het volk werd hij in 945 zelf keizer en zond hij zijn rivalen in ballingschap. Constantijn was eerder een geleerde dan een heerser. Hij liet veel staatszaken aan zijn veel ambitieuzere vrouw Helena Lekapena over en wijdde zich aan de studie van het roemrijke verleden. Hij schreef zelf een aantal uitstekende historische verhandelingen en stimuleerde allerlei intellectuele activiteiten in zijn hoofdstad. Zijn interesse was eerder encyclopedisch dan creatief, maar het Byzantijnse onderwijs had veel aan hem te danken. Bekend is zijn De Administrando Imperio, een handboek over politiek voor zijn zoon en opvolger Romanos II. Hij kondigde in 947 een wet af die de boeren beschermde tegen machthebbers die hun hun land afpakten. Ook het bezit van soldaten werd geregeld. Aan de noordgrens met Bulgarije heerste vrede, al moesten de Magyaren een aantal keren geweerd worden. Byzantium kon zich voornamelijk op de Arabieren concentreren, hoewel Constantijn daar weinig blijvende resultaten bereikte, voor een deel door grove fouten van zijn generaal Gongylas.. Het Byzantijnse hof onderhield in zijn tijd bijzonder levendige diplomatieke betrekkingen met een groot aantal andere regeringen, zoals met de Kalief Abd al-Rahman III in Córdoba in Spanje, verschillende onderling vijandige Arabische staten en Otto de Grote. In 957 liet de Russische prinses Olga van Kiev zich in Constantinopel dopen, waarbij ze de naam Helena aannam. Zij was de eerste heerser van het Kievse Rijk die overging naar het christendom en haar bezoek aan de keizer legde de grondslag voor bijzonder goede betrekkingen met de groeiende macht in het voorheen zo barbaarse noorden. Constantijn stierf op 9 november 959 en liet de troon na aan zijn zoon Romanos II. Keizer van Byzantium Macedonische dynastie Oud-Grieks schrijver Byzantijns historicus Byzantijns schrijver 10e-eeuws schrijver Persoon in de 10e eeuw
327
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20VIII
Constantijn VIII
Constantijn VIII (Grieks: Κωνσταντίνος Η΄, Kōnstantinos VIII) (ca 960 - 11 november 1028) was van 1025 tot 1028 keizer van het Byzantijnse Rijk. Constantijn was de zoon van Romanos II en de jongere broer van de kinderloze Basileios II, met wie Byzantium het hoogtepunt in zijn bestaan bereikte. Constantijn was lang medekeizer geweest met zijn illustere broer maar hij had niet veel belangstelling voor het landsbestuur. Met hem begint de aftakeling van het rijk in het tijdperk van de epigonen, de opvolgers van de grote Basileios. Er was een groot opvolgingprobleem dat een groot deel van deze eeuw zou beheersen. Ook Constantijn had geen zoons, maar wel drie dochters. De oudste was verminkt door de pokken en was non geworden. De jongere twee waren Zoë en Theodora III, die al niet meer zo jong waren. Op zijn sterfbed probeerde Constantijn alsnog een huwelijk te arrangeren voor de vijftigjarige Zoe met Romanos III Argyros. Keizer van Byzantium Macedonische dynastie Persoon in de 11e eeuw
328
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20IX%20Monomachos
Constantijn IX Monomachos
Constantijn IX Monomachos (Grieks: Κωνσταντίνος Θ΄ Μονομάχος, Kōnstantinos IX Monomachos) (ca 1000 - 11 januari 1055) was de keizer van Byzantium van 1042 tot zijn dood in 1055. Keizerin Zoë was 64 toen zij voor de derde keer trouwde om de macht naar zich toe te trekken. Zij had net als haar zuster en medekeizerin Theodora geen kinderen. Door het huwelijk met Constantijn IX kon ze Theodora opzij schuiven. Constantijn IX was verwant aan Romanus III Argyrus en een lid van de aristocratie. Hij was een zwak en onbeduidend keizer die de dingen op hun beloop liet. Hij schaamde zich er niet voor openlijk een vriendin eropna te houden die hij de titel Sebaste verleende. Financieel volgde hij een onverantwoordelijk en verkwistend beleid dat de militaire kracht van het rijk danig verzwakte. Toch wist hij de politiek van Basilius in Armenië te bekronen met de annexatie van het koninkrijk Ani. In het oosten dreigde er echter nieuw gevaar. De danig verzwakte rol van de Arabieren werd allengs overgenomen door de agressieve Seltsjoeken. In het westen hadden de Noormannen een rijk gesticht in Zuid-Italië. In het noorden werden de Bulgaren en Russen vervangen door de Turkse Petsjenegen, Uzen en Koemanen. De Petsjenegen staken de Donau over en Constantijn moest ze toestaan op Romeins gebied te gaan wonen met alle onrust en banditisme van dien. Om de situatie nog gevaarlijker te maken kwam er tegen het eind van zijn bewind een kerkelijk schisma tussen Rome en Constantinopel 1054. Dit was zeker niet wat de Byzantijnse keizers gewild hadden, omdat het de universaliteit van kerk en keizer en daarmee hun aanspraak op Italië bedreigde. Het kwam meer voort uit het feit dat de Patriarch zich met alle bekeringen in Oost-Europa sterk genoeg voelde dat hij die lastpost van een Paus niet langer nodig had. En dat gevoel was wederzijds. De twee kerkvorsten negeerden daarmee volledig de gemeenschappelijke politieke belangen, bijvoorbeeld ten opzichte van de Turken. De keizer was veel te zwak om ze tot betere gedachten te brengen. Hoewel dit niet onmiddellijk duidelijk was zou de Christenheid daar zwaar voor betalen. Uiteindelijk zouden de Turken - nu nog voor Armenië - voor Wenen komen te staan. Na Constantijns dood in januari 1055 werd Zoë's zuster Theodora opnieuw keizerin, tot haar dood in september 1056. Op haar sterfbed benoemde zij Michael VI tot haar opvolger. Keizer van Byzantium Macedonische dynastie Persoon in de 11e eeuw
329
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20X%20Doukas
Constantijn X Doukas
Constantijn X Doukas (Grieks: Κωνσταντίνος Ι΄ Δούκας, Kōnstantinos X Doukas) (1006 - 1067) was keizer van Byzantium van 1059 tot 1067 De burgerlijke partij van Psellus en de kerk brachten in 1059 de militair Isaak I Komnenos ten val en zette Constantijn X uit het geslacht Doukai op de troon. Hij was een goede vriend van Psellus en hij liet hem grotendeels zijn zoon, de latere Michael VII, opvoeden. Constantijn gaf op alle fronten toe aan de hebzucht van de hofkringen en maakte zo ongeveer iedereen senator. Het leger werd volledig verwaarloosd en de staatsfinanciën aan de rand van de afgrond gebracht. De gevolgen bleven niet uit. In Zuid-Italië boekte Robert Guiscard (sinds 1059) het ene succes na het andere, de Hongaren veroverden in 1064 Belgrado. De Kumanen kwamen uit de vlaktes van Oekraïne de Balkan op, de Uzen en Petsjenegen voor zich uit drijvend. Byzantium werd echter gedeeltelijk gered door het uitbreken van een ziekte. Een deel van de barbaren kwam toch over de grens met alle gebruikelijke gevolgen. De nieuwe tegenstanders in het Oosten waren de Seltsjoeken. Het Seltsjoekenrijk omspande Perzië en Mesopotamië. Toen Bagrat IV van Georgië toenadering zocht met de nieuwe sultan Alp Arslan, wekte dat de woede van Constantijn. Het conflict dat erop volgde betekende het verlies van Armenië (1065) voor Byzantium en de plundering van Cilicië. In 1067 bestormden de Seltsjoeken ook Caesarea. In mei van dat jaar stierf Constantijn en in naam van de minderjarige kroonprins Michael VII zette zijn vrouw Eudokia Makrembolitissa, samen met Psellus, het bewind voort. Op nieuwjaarsdag 1068 werd echter Romanos IV Diogenes keizer, doordat de partij van het leger (zeer tegen de zin van Psellus) Eudokia ervan overtuigd had met de generaal te trouwen. Zij zag blijkbaar de ernst van de toestand beter in dan Psellus. Deze deed namelijk niet anders dan tegen Romanos samenspannen, terwijl de nieuwe keizer vertwijfeld probeerde het verwaarloosde rijk te redden. Zijn zoon Michael trouwde met Maria van Alanië, de dochter van Bagrat IV van Georgië, en in 1071 werd hij keizer. Keizer van Byzantium Persoon in de 11e eeuw
330
https://nl.wikipedia.org/wiki/Constantijn%20XI%20Palaiologos%20Dragases
Constantijn XI Palaiologos Dragases
Constantijn XI Palaiologos Dragases (Grieks: Κωνσταντίνος Παλαιολόγος Δραγάσης, Kōnstantinos Palaiologos Dragasēs) (Constantinopel, 9 februari 1405 – aldaar, 30 mei 1453) was van 1449 tot 1453 de laatste keizer van Byzantium. Constantijn was de zoon van keizer Manuel II Palaiologos en Helena Dragaš, dochter van de Servische vorst Constantijn Dragaš. Hij was vanaf 1428 mede-despoot van Morea in Zuid-Griekenland geweest en had in 1448 moeten toezien hoe Morea door sultan Murad II binnengevallen en in de as gelegd werd. Er werd vrede getekend, maar Morea moest schatting betalen. In 1448 stierf keizer Johannes VIII zonder kinderen en werd Constantijn geroepen het purper te dragen. Behoudens Morea en Trebizonde was er van het rijk alleen nog de hoofdstad over, als een enclave te midden van uitgestrekte Turkse gebieden. Constantijn wierp zich met veel energie op de verdediging van zijn stad met de vage hoop dat er uit het Westen hulp zou komen opdagen. Na de dood van sultan Murad II in februari 1451 kwam diens energieke zoon Mehmet II op de Osmaanse troon. De westerse mogendheden waren niet bijzonder bezorgd bij diens machtsovername omdat hij de faam had weinig competent te zijn. Hadden bovendien de muren van Constantinopel zijn vader niet tegengehouden in 1422? Constantijn probeerde op het laatste moment nog een vereniging van de Kerken tot stand te brengen. Dit stuitte op verzet bij de bevolking die hier geen voorstander van was na alle ellende die het Westen veroorzaakt had. Hongarije was verzwakt na de Slag bij Varna in 1444. Bovendien was de toenmalige paus Nicolaas V (1447-1455) niet in staat om veel uit te richten. De vorsten van het Westen waren veel meer geïnteresseerd in hun onderlinge ruzies, zoals de eindfase van de Honderdjarige Oorlog, of zij wilden het Romeinse Keizerrijk herstellen, zoals Alfons V van Aragón en Napels. Einde van het Romeinse Rijk Ofschoon de verdedigingswerken in prima staat waren, waren zij niet in staat de belegering door de Turken te doorstaan met hun nieuwste artillerie. Op 29 mei 1453 vierden de christenen, Grieken zowel als Latijnen, hun laatste dienst in de Sint Sophia. De volgende dag kwam het einde. Constantijn sneuvelde op de vestingwerken te midden zijn troepen. Na een korte maar verschrikkelijke slachting volgde de plundering van de stad. Mehmet liet de plundering echter vrij snel stoppen om de toekomst van zijn toekomstige hoofdstad te vrijwaren. Daarna deed de sultan zijn plechtige intrede in de Sint Sophia, alwaar de keizer de vorige avond nog de laatste sacramenten had ontvangen. Mehmet reed op een wit paard langs de oude hoofdweg naar de kathedraal van Constantinopel, de Hagia Sophia. Daar aangekomen steeg hij af en knielde op de grond. Hij nam een hand aarde en sprenkelde dit als een symbool van nederigheid over zijn tulband. Hierna betrad hij de Hagia Sophia en verklaarde hij de stad tot hoofdstad van zijn Ottomaanse Rijk. De Hagia Sophia, het destijds meest imposante kerk op aarde, werd hierop een moskee. In 1923 onttrok Mustafa Kemal Atatürk, de stichter van de hedendaagse Turkse staat, de Hagia Sophia aan iedere vorm van religieuze eredienst en verklaarde het gebouw tot museum, een status die het behield tot 2020 toen de Hagia Sophia onder Recep Tayyip Erdoğan weer een moskee werd. Het Romeinse Rijk was op 29 mei 1453 na 21 eeuwen ten einde, hoewel Morea en Trebizonde het nog een paar jaar volhielden (respectievelijk tot 1460 en 1461). De laatste opvolger van Julius Caesar en Augustus (eretitels van de (Oost-)Romeinse keizers), was definitief gevallen. Zijn stoffelijk overschot is nooit gevonden. Waarschijnlijk rust het met andere gevallenen op een onbekende plek. Keizer van Byzantium Byzantijns oorlogsslachtoffer Palaiologos Persoon in de 15e eeuw
332
https://nl.wikipedia.org/wiki/Definitie
Definitie
Een definitie is een samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip, zodat het niet met een ander verward kan worden. Een goede definitie is niet circulair; zij bevat geen termen die synoniem zijn met het te omschrijven begrip. Zo mag 'verwarming' niet worden gedefinieerd als iets dat verwarmt. In de taalkunde wordt het te definiëren begrip het definiendum (meervoud: definienda) genoemd, de beschrijving zelf heet het definiens (meervoud: definientia). Een globale definitie kan vaak met een kort definiens toe, maar is minder specifiek dan een exacte. Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen een gewone definitie en een stipulatieve definitie. Bij een stipulatieve definitie gebruikt men de gewone definitie maar past hem aan, aan de specifieke situatie. Dit kan bijvoorbeeld zo: "In dit onderzoek zien wij 'werkdruk' als...". Wetenschap In de wetenschap wordt vaak een formele omschrijving gebruikt. Men kan bijvoorbeeld definiëren: Of formeler: In zo'n wiskundige definitie staat niet meer dan nodig is. Bij een vierkant zijn immers alle hoeken recht. Dat hoeft echter niet in de definitie te staan: dat de andere hoeken ook recht zijn, kan worden aangetoond. Per definitie Zegt men "per definitie" dan bedoelt men een feit dat in de definitie omschreven is. Volgens de hiervoor genoemde definitie geldt dus: Een vierkant is per definitie een ruit. Een vierkant heeft per definitie een rechte hoek. Een vierkant heeft nog meer rechte hoeken, maar dat is niet per definitie. In de Nederlandse wetgeving is een brommobiel gedefinieerd als: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Dus kan men zeggen: een brommobiel heeft per definitie een carrosserie. Zie ook Beschrijving Formele wetenschap Lexicografie Logica Onderzoek Wetenschapsfilosofie
334
https://nl.wikipedia.org/wiki/Doornik
Doornik
Doornik (Frans: Tournai, van het Latijn Turnacum) is een Belgische stad gelegen aan de Schelde in de provincie Henegouwen in het Picardische deel van Wallonië. De gemeente telt bijna 70.000 inwoners en is qua oppervlakte de grootste van het land. Na Tongeren wordt Doornik beschouwd als de oudste stad van België. Het was een hoofdstad van het Frankische rijk en heeft ook daarna een cultuurhistorische rol van belang gespeeld. Sinds 2008 is het deel van de Eurometropool Rijsel-Kortrijk-Doornik. Geschiedenis Romeinse tijd Doornik bestond al in de Romeinse tijd onder de naam Turnacum en kende haar hoogtepunt tijdens de 1e en 2e eeuw. De stad werd gesticht aan de Schelde op de kruising van heirbanen. De politieke onrust en de invallen maakten een einde aan deze bloeitijd en in de 3e en 4e eeuw kende de stad een krimp en werd ze versterkt. Middeleeuwen De stad kwam rond 432 in Frankische handen door een inval van Chlodio. Onder de Salische Franken Childerik en Clovis was Doornik tot 486 de hoofdstad van het Frankische rijk. Het graf van Childerik werd in 1653 bij toeval ontdekt. Clovis verplaatste in 486 het Frankische machtscentrum naar Parijs, maar de rol van Doornik was nog niet uitgespeeld. Clovis maakte de stad bij zijn vertrek tot bisschopszetel, die bestreek quasi het hele gebied van het toekomstige graafschap Vlaanderen. De in Doornik geboren Eleutherius werd de eerste bisschop. Onder Karel de Kale, de eerste koning van West-Francië, ontstond rond 850 het graafschap Vlaanderen, dat als Kroon-Vlaanderen een leen bleef van de Franse koning en als Rijks-Vlaanderen een leen van het Duitse keizerrijk. De stad trok welvarende kooplieden aan en hun streven naar onafhankelijkheid leidde ertoe dat Doornik vanaf 1187 rechtstreeks onder de Franse kroon kwam. In de 15e eeuw kende de stad een bloeiende lakenhandel en was het een voorname leverancier van wandtapijten. De economische voorspoed en de speciale handelsstatus die de stad in het Franse koninkrijk genoot, verhinderde niet dat Doornik tussen 1421 en 1428 het toneel was van opstanden, onder andere vanwege de ontwaarding van de plaatselijke munt ten opzichte van de Franse kroon. De opstanden werden gevoerd tussen het stadsbestuur en de gilden, voornamelijk die van de kunstenaars en lakenhandelaars. De opstanden leidden er uiteindelijk toe dat de gilden meer macht genoten, waaronder stemming in bestuurlijke zaken waarvan zij tot dan toe waren uitgesloten. Nieuwe tijd In 1513 veroverde de Engelse koning Hendrik VIII Doornik op de Fransen. Het is daarmee de enige stad in België die (voor korte tijd) door Engeland werd bestuurd. Jean le Sellier werd afgevaardigd naar Westminster om in het House of Commons te zetelen. In 1519 werd Doornik weer aan Frankrijk overgedragen. Keizer Karel V voegde in 1521 de stad bij zijn Nederlandse erflanden, waarop een periode van godsdiensttwisten en economisch verval volgde. In 1544 werd de eerste protestantse gemeente gesticht met als codenaam "La Palme". Ze verzocht Martin Bucer in Straatsburg om een predikant. Hij stuurde in september Pierre Brully, maar een half jaar later werd deze al op de Grote Markt verbrand. In 1561 verspreidde Guido de Brès in Doornik zijn Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarin de kernpunten van het gereformeerde geloof werden uiteengezet. Hij moest vluchten, maar met Ambrosius Wille kwam er opnieuw een clandestiene predikant. Vergeefs verzette hij zich tegen de Beeldenstorm, die de stad op 23 augustus 1566 bereikte. De calvinisten beweerden driekwart van de Doornikse bevolking uit te maken, en eisten eigen kerken. Margaretha van Parma stuurde de graaf van Horne om de rust te herstellen. Hij wilde dat bereiken door middel van een soort religievrede, waarbij hij de calvinisten toeliet onder andere hun eigen kerken te bouwen. De koning en landvoogdes namen hem dit zeer kwalijk en riepen Horne terug. In de nacht van 1 op 2 januari 1567 heroverde Filips van Noircarmes Doornik zonder slag of stoot en ontwapende de burgers. Als gevolg van het Eeuwig Edict (1577) verlieten de Spaanse troepen de stad. In 1581 werd zij door landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma, heroverd na een langdurig beleg. Parma was politiek slimmer dan zijn meester, koning Filips II: in plaats van de protestanten uit te moorden, gaf hij ze een jaar de tijd om hun bezittingen te verkopen en te emigreren. Dat voorbeeld droeg ertoe bij dat bij latere belegeringen de protestanten minder geneigd waren om tot het einde door te vechten. Onder de Franse koning Lodewijk XIV kwam de stad weer in Frans bezit (Verdrag van Aken, 1668). De Fransen moesten echter aan het eind van de Spaanse Successieoorlog volgens de bepalingen van de Vrede van Utrecht (1713) aanvaarden dat de voormalige Spaanse Nederlanden Oostenrijks werden. In 1815 ging Doornik deel uitmaken van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en in 1830 van België. Op 16 en 17 mei 1940 werden de archieven van Doornik gedeeltelijk vernietigd door Duitse bombardementen die bijna het ganse stadscentrum plat legden. Kernen Doornik is de gemeente met de grootste oppervlakte in België. Naast het stadscentrum bestaat de gemeente uit nog 29 deelgemeenten meer dan enig andere Belgische gemeente. Deelgemeenten Kaart Aangrenzende gemeenten De gemeente Doornik grenst aan de volgende gemeenten en dorpen: Demografische ontwikkeling Demografische ontwikkeling voor de fusie Bron:NIS - Opm:1831 t/m 1970=volkstellingen; 1976= inwoneraantal op 31 december Demografische ontwikkeling van de fusiegemeente Alle historische gegevens hebben betrekking op de huidige gemeente, inclusief deelgemeenten, zoals ontstaan na de fusie van 1 januari 1977. Bronnen:NIS, Opm:1831 tot en met 1981=volkstellingen; 1990 en later= inwonertal op 1 januari Bezienswaardigheden Doornik geldt nog steeds als een der voornaamste monumentensteden van België. Van groot belang is de romaanse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Er is een 13e-eeuwse brug 'Pont des Trous' over de Schelde, het oudste belfort van België en een lakenhal, beide aan de bezienswaardige Grote Markt, en verder verschillende stadspoorten en pakhuizen. Kerkelijke architectuur Onze-Lieve-Vrouwekathedraal Sint-Piatuskerk Sint-Kwintenskerk op de Grote Markt Sint-Brixiuskerk, waar men op 27 maart 1653 de tombe vond van Childerik I (zoon van Merovech en vader van Clovis) Église Sainte-Marie-Madeleine Église Sainte-Marguerite Église Saint-Jacques Église des Rédemptoristes Église Saint-Jean Église Saint-Nicolas Église Saint-Pierre (afgebroken in 1822) Burgerlijke architectuur Grote Markt met gevels in neostijl Het Belfort van Doornik Lakenhalle van Doornik Het Stadhuis van Doornik en het stadspark, als onderdeel van de oude Sint-Maartensabdij De Halle des Conseaux en de Tour des six (afgebroken in 1818) Romaanse herenhuizen (waaronder de oudste en best bewaarde in Europa) Renaissance- en barokhuizen (Deze huizen worden ook wel "Spaanse huizen" genoemd. De gevels zijn in baksteen opgebouwd en de omlijsting van de vensters en de dakgevels is ook voor het eerst in steen. De "barokhuizen" zijn gebouwd in de 17de eeuw en deze zijn vooral bekend door hun praalrijke gevels en fijn uitgewerkte luchters.) Art-nouveauhuizen (jugendstil) bevinden zich vooral in de buurt van het station. Vermeldenswaardig zijn het huis op de Place Victor Carbonnelle 5 ontworpen door Georges De Poore in 1903, de huizen die Gustave Strauven bouwde op de Avenue Van Cutsem en het gebouw dat het Museum voor Schone Kunsten huisvest en dat dateert uit de latere periode van Victor Horta. De deconstructivistische gebouwen van de Faculteit architectuur van de UCLouvain (université catholique de Louvain) geopend in 2018. Militaire architectuur De Pont des Trous (deels afgebroken in 2019), de Tour Henri VIII en diverse andere overblijfselen van de stadsomwalling. De Citadel (deels afgebroken in 1860) Musea Het Museum voor Schone Kunsten naar ontwerp van Victor Horta bevattende de Collectie Van Cutsem Archeologisch museum Folkloremuseum MUFIM Museum voor de tapijt- en textielkunst TAMAT Museum voor decoratieve kunst Museum voor natuurgeschiedenis en Vivarium Museum voor militaire geschiedenis Musée des arts de la Marionnette Politiek Burgemeesters Resultaten gemeenteraadsverkiezingen sinds 1976 (*) 1976: RW (3,34%) / 1982: Votez W. (0,41) / 1988: FN (0,78%) / 1994: BEB (3,82%) / 2000: VETO (1,15%) / 2006: FN (4,06%), RWF (0,71%), VIVANT (1,07%) / 2018: DéFI (1,05%), Nation (1,79%), Oxygène (1,18%) De gevormde coalitie wordt vet aangegeven. De grootste partij is in kleur. Geboren in Doornik Zie ook Bisdom Doornik Lijst van beschermd erfgoed in Doornik Tournaisien (geologisch tijdvak) Externe links Website van de gemeente Toeristische website Plaats in Henegouwen
335
https://nl.wikipedia.org/wiki/Drie%20wetten%20van%20de%20robotica
Drie wetten van de robotica
De wetten van de robotica zijn expliciet ingebouwde, dwingende gedragsregels van de fictieve robots die voorkomen in het universum van de sciencefictionauteur Isaac Asimov en zijn opvolgers. Het gedrag dat hieruit voortvloeit, staat onvoorwaardelijk boven elk ander gedrag. Oorspronkelijke drie wetten De oorspronkelijke drie wetten van de robotica (de calviniaanse religie): Eerste Wet Een robot mag een mens geen letsel toebrengen of door niet te handelen toestaan dat een mens letsel oploopt. Tweede Wet Een robot moet de bevelen uitvoeren die hem door mensen gegeven worden, behalve als die opdrachten in strijd zijn met de Eerste Wet. Derde Wet Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover die bescherming niet in strijd is met de Eerste of Tweede Wet. Asimov baseerde de wetten op de basisprincipes van gereedschap, redenerend dat een robot feitelijk ook een soort gereedschap is: 1 Gereedschap moet veilig zijn. Hamers en schroevendraaiers hebben bijvoorbeeld handvatten die de grip verbeteren. Als iemand toch gewond raakt dan zou dit in principe niet het gevolg moeten zijn van onveiligheid van het gereedschap maar van onjuist gebruik. 2 Gereedschap moet zo efficiënt mogelijk zijn, tenzij dit gevaar oplevert voor de gebruiker. Een voorbeeld is een voertuig met een snelheidsbegrenzer. 3 Gereedschap mag niet zomaar kapot gaan, tenzij het de bedoeling is dat het maar een beperkt aantal keren meegaat of dit ter waarborg voor de veiligheid van de gebruiker is. Nulde wet Later formuleerden Robot Daneel Olivaw en Robot Giskard Reventlov een nieuwe wet, die naar hun oordeel van meet af aan lag besloten in de eerste wet. Omdat deze wet boven de eerste staat, noemden zij hem de "Nulde Wet" (de Giskardiaanse reformatie). Nulde Wet Een robot mag geen schade toebrengen aan de mensheid, of toelaten dat de mensheid schade toegebracht wordt door zijn nalatigheid. Gevolg voor de andere wetten: Een robot mag een mens geen letsel toebrengen of door niet te handelen toestaan dat een mens letsel oploopt behalve als dit de Nulde Wet zou schenden. Een robot moet de bevelen uitvoeren die hem door mensen gegeven worden, behalve als die opdrachten in strijd zijn met de Nulde Wet of de Eerste Wet. Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover die bescherming niet in strijd is met de Nulde, Eerste of Tweede Wet. Problemen en conflicten Deze wetten leiden in de praktijk tot conflicten en problemen, die Asimov zelf ook heeft onderkend. Een dergelijk conflict tussen wetten, of het besef achteraf dat een robot een wet (vooral de Eerste) geschonden heeft, kan leiden tot het disfunctioneren van de robot. In het boek Robots en Imperium erkennen Solariaanse robots slechts genetisch gewijzigde Solarianen als mens. Daarom hoeven ze niet aan niet-Solarianen te gehoorzamen en kunnen ze hen ook letsel toebrengen. Wanneer een eigenaar van een robot een zeer ongezonde levensstijl heeft of zichzelf iets aan wil doen (zelfmoord of automutilatie), kan een conflict tussen de Eerste en Tweede Wet ontstaan: enerzijds mogen ze niet toezien hoe een mens letsel oploopt, anderzijds moeten ze hem wel gehoorzamen. Ook kan een conflict ontstaan tussen twee Eerste Wetsituaties onderling, bijvoorbeeld wanneer er twee personen verdrinken en hij er maar een kan redden. Door de Eerste Wet kunnen robots niet worden gebruikt om anderen letsel toe te brengen, bijvoorbeeld in een oorlog of voor criminele doeleinden. In het verhaal Evidence beweert Susan Calvin echter dat een robot als openbaar aanklager en zelfs als beul kan functioneren, aangezien het de jury of de rechter is die veroordeelt. Veel problemen kunnen worden opgelost door belangenafweging. Zo kan in The Bicentennial Man een robot als chirurg optreden omdat het belang van een goede gezondheid zwaarder weegt dan dat van het geen letsel toebrengen (overigens gelden ook in het echte leven verwondingen toegebracht door bevoegd medisch handelen niet als mishandeling). Robotwetten in de praktijk In navolging van Asimovs drie wetten ontwierpen de robotwetenschappers Robin Murphy (Computer Science and Engineering van Texas A&M) en David D. Woods (directeur van het Cognitive Systems Engineering Laboratory in Ohio) de "Drie Wetten voor Verantwoordelijke Robotica": Een mens mag geen robot inzetten wanneer dit werk met de robot niet voldoet aan de hoogste wettelijke en professionele normen van veiligheid en ethiek. Een robot moet afhankelijk van zijn functie mensen voldoende kunnen beantwoorden. Een robot moet worden begiftigd met genoeg toereikende autonomie om zijn eigen bestaan te kunnen beschermen, zolang hij hierdoor gemakkelijk te bedienen blijft en zijn autonomie niet in strijd is met de Eerste en de Tweede Wet. Zie ook Ik, Robot Literatuur De wetten spelen een belangrijke rol in al Asimovs robotboeken. De mazen en zwakheden zijn de basis van de plot in veel van de korte robotverhalen. Ook door diverse andere auteurs zijn ze opgepakt als een belangrijk thema: Terry Pratchett, The Dark Side of the Sun (1976) Roger Williams, The Metamorphosis of Prime Intellect (1994) Robotica Sciencefiction
336
https://nl.wikipedia.org/wiki/Database
Database
Een database, gegevensbank of databank is een (meestal digitaal opgeslagen) gegevensverzameling, ingericht met het oog op flexibele raadpleging en gebruik. Databases spelen een belangrijke rol bij het archiveren en actueel houden van gegevens van onder meer de overheid, financiële instellingen en bedrijven, in de wetenschap, en ze worden op kleinere schaal ook privé gebruikt. Inleiding Het woord database wordt voor verschillende begrippen gebruikt: de opgeslagen gegevens als zodanig. de wijze waarop de gegevens zijn opgeslagen, zie databasemodel. de software waarmee databases kunnen worden aangemaakt en benaderd, zie databasemanagementsysteem (DBMS). Dit artikel gaat over de eerstgenoemde betekenis van database. Gegevensbank Een database moet aan de volgende minimale (CRUD) voorwaarden voldoen om als database gezien te worden: Gegevens moeten eenvoudig duurzaam kunnen worden opgeslagen (Create). Gegevens moeten eenvoudig kunnen worden opgezocht en doorzocht (Read). Gegevens moeten onderhouden kunnen worden (Update). Gegevens moeten verwijderd kunnen worden zonder dat dat de werking van dat systeem nadelig beïnvloedt (Delete). Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen is een essentiële regel belangrijk: Een database moet integer zijn: Gegevens moeten consistent zijn en mogen bijvoorbeeld niet dubbel worden opgeslagen. Dit betekent ook dat de samenhang of relatie met andere gegevens moeten (blijven) kloppen. De gegevens moeten geautoriseerd toegevoegd, onderhouden of verwijderd worden. Het opstellen van een verantwoorde manier om gegevens structureren is een vak op zich, het gaat in een database meer om de structuur die in bijvoorbeeld een adressenbestand niet voorkomt. (De relatie geadresseerde met adres wordt gemakshalve niet gezien. Meerdere geadresseerden per adres of meerdere adressen voor een geadresseerde?) Daarom is een adressenbestand op zichzelf een onjuist voorbeeld. Dit wordt vaak door spreadsheetgebruikers en zelfs programmeurs onderschat. De methoden zijn samen te vatten als normaliseren. Daarover zijn theoretische modellen ontwikkeld en vele boeken geschreven. Belangrijke namen op dit gebied zijn Charles Bachman en Ted Codd en Chris Date. Zie verder datamodel. Een database is meer dan een gedigitaliseerd archief, een meerwaarde is dat de gegevens in een database zodanig zijn opgeslagen dat deze gegevens kwalitatief zijn, goed doorzoekbaar zijn, samenhang hebben en in relatie met andere items staan. In het relationele model worden onderdelen in een aparte kolom gezet, maar wel in dezelfde rij, zodat het duidelijk is dat deze onderdelen bij elkaar horen en eigenschappen van het onderhavige item zijn. Soms is het praktisch om gegevens uit te breiden om de doorzoekbaarheid te vergroten, bijvoorbeeld door beschrijvende teksten, een of meer categorieën te gebruiken of er trefwoorden aan toe te kennen. Belang van databases Databases zijn een essentieel onderdeel van de informatiemaatschappij, steeds meer gegevens worden in een database opgeslagen. Het functioneren van de overheid, bedrijven en wetenschap is tegenwoordig zonder databases ondenkbaar. Steeds meer gegevens worden ook via internet bereikbaar gemaakt. Vanaf halverwege de jaren 1990 worden er speciale programmeertalen ontwikkeld juist om de communicatie tussen databases en de internetgebruiker mogelijk te maken. Ook zijn er componenten ontwikkeld die functioneren als intermedium tussen programma en database, onder andere ODBC en JDBC. Ook zoekmachines maken gebruik van een database, door de pagina's op internet te indexeren. De gebruiker van een zoekmachine zoekt niet direct op internet, maar in de index die is aangemaakt. In de wetenschap worden databases veel gebruikt om meetgegevens of experimentele gegevens in op te slaan. Om statistische conclusies uit deze gegevens te kunnen trekken schiet de software van veel DBMSen te kort. Voor statistische analyse van gegevens en relaties tussen gegevens is een digitaal rekenblad veel beter geschikt. Programma's als SAS en SPSS zijn daarentegen prima geschikt om statistische analyses te doen op grote groepen gegevens, die zelfs de capaciteit van programma's als MS SQL Server te boven gaat. Koppeling van databases Verschillende databases die gedeeltelijk overlappende gegevens bevatten, kunnen worden gekoppeld. Technisch is dat niet altijd even gemakkelijk, maar het principe is eenvoudig: als er twee databases zijn, waarbij database X de belastinggegevens bevat van personen en database Y informatie over de banktegoeden van personen, leg dan een relatie tussen de personen die in beide databases staan, zodanig dat van de personen die in beide databases voorkomen, de belastinggegevens naast de gegevens over banktegoeden kunnen worden gelegd. Dit kan alleen als de personen in beide databases precies dezelfde naam of hetzelfde nummer hebben. Het gebruik van een algemeen persoonsnummer zoals het Nederlandse Burgerservicenummer of het Belgische rijksregisternummer vereenvoudigt dan ook de koppeling van databases met persoonsgegevens. Datamining Datamining is een term die gebruikt wordt om extra informatie te halen uit bestaande databases. Het gaat daarbij vaak om statistische informatie. Een bedrijf dat een database heeft van klanten en hun bestellingen, zou bijvoorbeeld kunnen nagaan in welke gebieden de klanten wonen die het meeste afnemen, en op basis daarvan strategische beslissingen kunnen nemen. Privacy Het toenemend gebruik van databases (en de koppeling daarvan) heeft ook een negatieve kant: de privacy van personen komt in gevaar. Zeker als het gaat over het gebruik van elektronische communicatie en het koppelen daarvan aan persoonsgegevens, is het mogelijk om bijzonder veel informatie over personen te verzamelen. Een voorbeeld hiervan is het internationale spionageproject ECHELON, dat gebouwd is om dagelijks 3 miljard afzonderlijke elektronische berichten op te vangen, te analyseren en op te slaan. Maar ook een marketingbedrijf als Doubleclick verzamelt dagelijks een grote hoeveelheid informatie over het gedrag van gebruikers op het internet, informatie die in eerste instantie is gebonden aan een IP-adres of cookies. Als een cookie (of IP-adres) kan worden geassocieerd met een e-mailadres en vervolgens met een persoon en een adres, zijn dergelijke gegevens op de markt veel geld waard. In een aantal landen (waaronder België, Nederland en de meeste EU-lidstaten) zijn er echter strenge wetten die de privacy van personen en hun gegevens moeten garanderen. In andere landen (zoals de Verenigde Staten) zijn de wetten minder strikt. Zo zijn in verschillende staten de databanken met informatie over criminelen, pedofielen, echtscheidingen, huwelijken, etc. publiek toegankelijk. Het feit dat niet in alle landen de privacy-wetgeving dezelfde is, heeft ook gevolgen. Zo wordt in sommige gevallen informatie die in een bepaald land niet publiek gemaakt mag worden, gewoon op servers in een ander land gezet waar dit niet illegaal is. Databasecorruptie Omdat databases vaak langdurig in gebruik zijn en tal van mensen wijzigingen aanbrengen, ontstaan onvermijdelijk fouten: administratieve fouten, nalatigheid, onwilligheid of onmacht van klanten bij het invullen van formulieren of zelfs fraude en vandalisme. Hierdoor komt het voor dat de informatie die de database bevat, incorrect of "vervuild" is. Dit verschijnsel wordt ook wel databasecorruptie genoemd en speelt onder andere een grote rol bij bevolkingsregisters, waar frauduleuze inschrijvingen een probleem zijn. Geografisch Informatiesysteem Een geografisch informatiesysteem (GIS) kan beschouwd worden als een database voor geografische informatie; dit geldt voor alle drie de betekenissen van een database. Zie ook Database publishing Databasedump Databaseserver Dataopslag
338
https://nl.wikipedia.org/wiki/De%20klassieken
De klassieken
In de klassieke zin van het woord betekent de klassieken de studie van de taal, literatuur, geschiedenis, kunstvormen en andere aspecten van de oude Grieken en het oude Rome in de klassieke oudheid. Griekenland in de oudheid Griekse taal Griekse mythologie Griekse literatuur Griekse geschiedenis Griekse architectuur Griekse geneeskunde Rome in de Oudheid Latijn Romeinse mythologie Latijnse literatuur Rhetorica Post-klassieke wetenschap Humanisme Filologie Klassieken kan ook (gewoonlijk in non-academische context) klassieke literatuur in de zin van afzonderlijke klassiek geworden boeken betekenen. Niet gerelateerde onderwerpen met gelijksoortige titel Klassieke muziek Externe link Classica - Nederlandstalige site welke voor een groot deel in het teken van de klassieke Oudheid staat. Klassieken
339
https://nl.wikipedia.org/wiki/Digitale%20fotografie
Digitale fotografie
Digitale fotografie is het vastleggen van beelden met behulp van een digitale camera, waarin zich een lichtgevoelige beeldchip bevindt die met de elektronica en software voor de beeldopbouw en vastlegging zorgt. De digitale fotografie werd voor het eerst mogelijk in september 1981. voordelen van digitale fotografie zijn: de mogelijkheid het resultaat onmiddellijk te controleren; de snellere invoer voor bewerking op computers; de lage kosten voor mislukte opnames; de mogelijkheid om relatief goedkoop meer beelden in de camera op te slaan. Een gecombineerd voor- en nadeel is het beheer van de eenmaal genomen foto's: hoewel door de digitale aard een foto gemakkelijker beheerd kan worden, moet de fotograaf hier ook meer aandacht dan voorheen aan besteden. Verschillen met traditionele fotografie Het eerste wat opvalt is het ontbreken van een film of fotorolletje in een digitale camera. Bij klassieke toestellen wordt de beeldinformatie, die als licht de lens passeert, opgeslagen op een lichtgevoelige film. Deze film moet eerst worden ontwikkeld (chemisch bewerkt), waarna de foto's via een nieuwe stap, weer met een chemisch proces, kunnen worden afgedrukt. Dit ingewikkelde en tijdrovende proces is meestal een klus voor een professionele afdrukcentrale, niet in de laatste plaats omdat er chemicaliën, in de juiste verhoudingen en temperaturen, bij gebruikt worden. Daarnaast zijn sommige van deze chemicaliën beperkt houdbaar, zodat zelf ontwikkelen voor een amateur alleen zinvol is als hij het regelmatig doet. Een ander gevolg van het gebruik van films in de klassieke fotografie is dat men niet één of enkele foto’s kan (laten) ontwikkelen zonder dat het hele filmpje wordt ontwikkeld. Verder is het aantal opnames per filmpje beperkt (bij 35 mm kleinbeeld gewoonlijk 36 opnames, bij halfkleinbeeld 72). Digitale camera's gebruiken geen lichtgevoelige film. Het aftasten van het beeld gebeurt door een lichtgevoelige elektronische sensorchip waarvan er verschillende types bestaan zoals CCD en CMOS. Wellicht het meest toegepast is de CCD. Het bewaren van de foto's gebeurt niet op de sensor, maar in het geheugen van de camera, waarna de afbeelding kan worden opgeslagen op een geheugenkaart, diskette, harde schijf, imagetank, een (beschrijfbare) cd of een andere gegevensdrager. Daarna kunnen de foto's afgedrukt worden. Een van de mogelijkheden daarvoor is met behulp van DPOF (Digital Print Order Format). Men kan ook gemakkelijk één of enkele foto’s afdrukken, zonder een heel, nog grotendeels leeg, filmpje op te offeren. Daarnaast kan men, afhankelijk van de grootte van de geheugenchip, grote aantallen opnames maken zonder een geheugenchip te hoeven verwisselen. CCD versus CMOS CCD- en CMOS-sensoren doen beide hetzelfde: ze zetten licht om in elektrische lading. Ze doen dat echter op een verschillende manier. Nadat het licht (de fotonen) de sensor heeft bereikt, wordt de grootte van de hoeveelheid licht (de opgebouwde lading) van elke cel in de sensor uitgelezen. In een CCD-sensor wordt de lading zelf over de chip getransporteerd (van pixeldiode naar naastliggende pixeldiode) en uitgelezen op een hoek van de array. Een analoog-digitaalomzetter zet elke pixel waarde om in een digitale waarde. In de meeste CMOS-sensoren zitten meerdere transistoren op elke pixelcel die de informatie elektronisch versterken en de waarde verplaatsen via metalen sporen op de chip. De CMOS-aanpak is flexibeler omdat elke pixel apart kan worden uitgelezen. CCD-sensoren worden op een speciale manier gemaakt, met als doel de lading zonder vervorming over de chip te transporteren. Dit proces leidt tot sensoren van zeer hoge kwaliteit in de zin van nauwkeurigheid van de lichthoeveelheid en -gevoeligheid. CMOS-chips daarentegen worden in traditionele fabricageprocessen gemaakt, dezelfde als waarin de meeste microprocessoren worden gemaakt. Door de verschillen in de fabricageprocessen zijn er aanmerkelijke verschillen tussen CCD- en CMOS-sensoren. CCD-sensoren leveren foto's van hoge kwaliteit en met minder ruis dan CMOS-sensoren. Omdat elke pixel op een CMOS-sensor meerdere transistoren naast zich heeft, is de CMOS-chip in het algemeen minder gevoelig. Veel van de fotonen die de chip raken, raken de transistoren in plaats van de fotodiode. Het fabricageproces voor CCD-sensoren verbruikt veel vermogen. CCD-sensoren verbruiken ca. 100 keer zoveel vermogen als een vergelijkbare CMOS-sensor. CMOS-sensoren kunnen worden gemaakt in elke willekeurige standaardproductielijn voor siliciumchips, en zijn daardoor extreem goedkoop in vergelijking met CCD-sensoren. CCD-sensoren worden al lange tijd gemaakt en zijn dus verder ontwikkeld. Ze leveren in het algemeen een hogere kwaliteit en meer pixels. Gebaseerd op deze verschillen kan worden geconcludeerd dat CCD-sensoren worden gebruikt in camera's met een uitstekende lichtgevoeligheid, voor hogekwaliteitsfoto's met veel pixels. CMOS-sensoren hebben een lagere kwaliteit, een lagere resolutie en een lagere lichtgevoeligheid. CMOS-sensoren zijn echter de laatste tijd in opkomst en inmiddels in de meeste fotografie toepassingen even goed of beter dan CCD-sensoren. CMOS-camera's zijn meestal minder duur, verbruiken minder energie en de batterijen gaan daardoor langer mee. Tegenwoordig zijn er CMOS-sensoren ter grootte van het kleinbeeld formaat, 24 x 36 mm met een zeer groot aantal pixels. Kwaliteit De kwaliteit van een digitale opname hangt onder meer af van de gebruikte resolutie. Hoe hoger de resolutie, hoe meer detail kan worden vastgelegd. De resolutie van een digitale camera wordt meestal uitgedrukt in het aantal pixels (= fotodioden) op de sensor. Tegenwoordig (2011) is meer dan 11 megapixel voor een compactcamera eerder standaard dan uitzondering; Hasselblad heeft anno 2011 een professionele camera in het assortiment met een resolutie van 65 megapixel. Zeker zo belangrijk is het objectief. Spiegelreflexcamera's hebben bovendien verwisselbare objectieven en meestal een veel grotere sensor met een grotere gevoeligheid. Een derde factor is de gebruikte software in de camera zelf, en de manier waarop de beelden opgeslagen worden (met compressie, bijvoorbeeld JPEG, GIF, PNG of TIFF of zonder, bijvoorbeeld RAW-formaat). De fotograaf met een camera-met-een-film heeft invloed op twee belangrijke elementen die de foto bepalen: de belichtingstijd en de opening van het diafragma. Een derde variabele is de brandpuntsafstand die kan worden veranderd door van lens te wisselen of door een zoomobjectief te gebruiken, en een vierde is de filmgevoeligheid, die gekozen wordt bij de aanschaf van het filmrolletje. Bij digitale fotografie kan men met de betere camera's ook deze vierde variabele, gevoeligheid, per foto instellen. Dit vergt voor mensen die zijn opgegroeid met analoge fotografie een zekere nieuwe leerfase. Het is van belang te weten dat ook in de digitale sensor de korrel in de vorm van beeldruis toeneemt wanneer men een grotere gevoeligheid kiest. Een vijfde instelmogelijkheid is de witbalans (zonlicht, kunstlicht, TL, etc.). Bij filmrolletjes koop je een filmpje van bijvoorbeeld daglichtfilm (meestal 100 ASA) of kunstlichtfilm (meestal 400 ASA). Bij een digitale camera stelt de camera meestal zelf deze waarden in op basis van een analyse van het beeld (iets wits in beeld helpt), waardoor dit niet altijd op de juiste manier gebeurt, hetgeen tot problemen kan leiden. Overigens speelt dit probleem ook bij film, maar daar wordt de analyse niet door de camera gedaan maar door het ontwikkellaboratorium. Van een foto die men terug krijgt met een kleurzweem is wel degelijk een goede afdruk te maken, alleen gebeurde dat niet door het automatische proces van het laboratorium. Een veel vergeten kwaliteitsaspect van een opname is het dynamisch bereik, dat wil zeggen het grootste verschil tussen donker en licht dat de digitale camera of film nog kan onderscheiden. Ten opzichte van film is dit bereik (dat wordt uitgedrukt in diafragmastops: ca. 8 voor digitaal, tegenover ca. 11 (kleur) of ca. 13 (z/w) voor film) in de digitale camera's – zowel de compacte als de meeste reflexcamera's (met uitzondering van Leica DMR) – wat beperkter. Digitale achterwanden voor midden- en grootformaatcamera's hebben een groter bereik. In een normale daglichtsituatie is het benodigde bereik overigens 6 à 7 stops. Tijdlijn 1964: Het Jet Propulsion Lab van de NASA maakt gebruik van computers voor de omzetting van analoge signalen, uitgezonden door onbemande maanvluchten. 1969: Bell Labs ontwikkelt de eerste CCD (charge-coupled device). 1974: Kodak ontwikkelt de eerste kleurenfilter voor digitale beelden, het Bayer Pattern. Dit is opgebouwd uit 2 groene, 1 rood en 1 blauw element. Dit systeem wordt nog steeds in de meeste digitale camera's gebruikt. 1981: Sony brengt het eerste digitale fototoestel op de markt: de Mavica. 1988: JPEG, een standaard voor beeldcompressie, ziet het levenslicht. Het opslaan van beelden kan nu veel effectiever gebeuren, de beeldkwaliteit hangt af van de mate waarin gecomprimeerd wordt. 1990: Adobe introduceert de eerste versie van Photoshop, wat later de standaard zal worden in beeldverwerkingssoftware. 1991: Kodak lanceert de DCS-100, een professionele digitale camera, voor ongeveer € 25.000,- 1994: SanDisk ontwikkelt, samen met Polaroid, Canon en Apple, de eerste CompactFlash geheugenkaart. 1995: De eerste goedkopere digitale camera's komen op de markt. 1998: Sony brengt de Mavica FD-71 uit. Deze camera slaat de foto's op een floppy disk op. Tevens wordt de memorystick gelanceerd. 2000: De Sharp J-SH04 is de eerste telefoon met ingebouwde camera. 2001: Fuji ontwikkelt Super CCD, een andere versie van de CCD. 2002: Foveon introduceert een ander type beeldsensor. Sigma kondigt de SD9 aan, de eerste camera die gebruikmaakt van de Foveon X3-sensor. De Belgische wiskundige Ann Dooms gaf een presentatie (zie externe link) met als titel: Een foto zegt meer dan duizend woorden, maar welke taal spreekt het. Externe link Ann Dooms over digitale foto's
340
https://nl.wikipedia.org/wiki/Digitale%20beeldbewerking
Digitale beeldbewerking
Digitale beeldbewerking is het met software bewerken van afbeeldingen. De bewerking dient ervoor om het beeld te verbeteren of om een artistieke bewerking toe te passen. Behalve zichtbare wijzigingen zoals bijvoorbeeld contrast, helderheid, kleur en afmeting, kunnen ook onderliggende eigenschappen worden gewijzigd zoals het bestandsformaat en de compressie. Ook kunnen afzonderlijke beeldelementen gewijzigd, verwijderd en/of toegevoegd worden. Hoewel dit ook beeldbewerking is, wordt dit doorgaans beeldmanipulatie genoemd. De te bewerken digitale afbeelding kan afkomstige zijn van een digitale camera. Maar ook een afbeelding gemaakt met een computer of een afbeelding die met een scanner gedigitaliseerd is, kan bewerkt worden. Geschiedenis van de beeldbewerking Voordat software als Adobe Photoshop begin jaren 90 zijn intrede deed werd (digitale) beeldbewerking uitgevoerd op gespecialiseerde (zeer kostbare) workstations zoals Scitex en Quantel (Paintbox). Voor de jaren 80 konden complexe beeldbewerkingen alleen analoog uitgevoerd worden. In de donkere kamer werd het benodigde materiaal afgedrukt en een retoucheur ging aan het werk met mes, penseel, lijm en verf om het beoogde resultaat te verkrijgen. Sinds ongeveer 1990 kunnen foto's met echte kleuren op de personal computer bewerkt worden. Soorten digitale beeldbewerking Retoucheren Retoucheren is het handmatig bewerken van een schilderij of een afbeelding. Bijvoorbeeld krassen en vlekken van een oude foto verwijderen. Wanneer niet enkel krassen en vlekken worden verwijderd, maar de foto een andere inhoud wordt gegeven, dan spreekt men van beeldmanipulatie. In het origineel van een afbeelding van het Paleis op de Dam uit 1900 zit een storende vlek. Hier is een klein deel van deze afbeelding te zien. De vlek is in het tweede plaatje weggehaald door er een stukje lucht overheen te plakken. Het stukje lucht is er vlakbij weggehaald en is met vage randen over de vlek heen geplaatst. Kleuren en helderheid aanpassen Contrast en helderheid Door het contrast aan te passen, kan het verschil tussen donkere en lichte gedeelten versterkt of verzwakt worden. Dit gaat vaak in combinatie met een aanpassing van de helderheid, omdat anders de foto te licht of te donker zou worden. Niveaus en curven Met niveaus (Engels: levels) kan de helderheid van de verschillende kleuren aangepast worden. Met curven kan de helderheid volgens een bepaalde grafiek aangepast worden. Dit voorbeeld geeft aan waar de curven voor gebruikt kunnen worden. Bij de bewerkte foto zijn de lichte delen (zoals de muur) gelijk gebleven, alleen de donkere kleuren zijn lichter gemaakt, terwijl wat zwart is toch zwart is gebleven. Verzadiging Met behulp van de kleurverzadiging kunnen de kleuren van een fletse foto versterkt worden. Het omgekeerde kan ook, de kleuren kunnen verminderd of helemaal weggehaald worden. Als de kleuren worden weggehaald is het een zwart-witfoto geworden, met grijswaarden. Dat wordt ook wel desatureren genoemd. Het origineel is een foto van een zeeaster, en had weinig kleuren. Door die foto te verkleinen en te comprimeren naar een JPG-bestand zijn de kleuren nog verder verdwenen. In het tweede plaatje zijn de kleuren versterkt met de kleurverzadiging. Bij zo'n klein plaatje mogen de kleuren zelfs wat overdreven worden, voordat het hinderlijk wordt. Beeldverbetering en filters Het verbeteren van een foto is niet altijd succesvol. Vaak is het gevoelsmatig wat beter is, en wat niet meer. Om een foto van goede kwaliteit te maken is allereerst een goede opname nodig, bijvoorbeeld met een kwalitatief goede digitale camera. Een foto van slechte kwaliteit kan achteraf nooit meer verbeterd worden tot een foto van goede kwaliteit. Lenscorrecties De meeste lenzen (vooral zoomlenzen) geven kussenvormige en tonvormige vertekening. Ook treden perspectivische vertekeningen op als de lens niet loodrecht op b.v. een gebouw gericht staat. De meeste software biedt mogelijkheden om deze vertekeningen te corrigeren. De duurdere software kan zelfs aan de hand van de gebruikte lens automatisch de vertekening corrigeren. Verscherpen Een foto die wazig is, kan verscherpt worden. Als bijvoorbeeld een foto is genomen met een camera die op een verkeerde afstand is scherpgesteld, dan is wiskundig te berekenen hoe de onscherpte (gedeeltelijk) ongedaan kan worden gemaakt. Daardoor zal echter ook de beeldruis in de foto versterkt worden. Ook kunnen hinderlijke randen ontstaan. De tweede foto is verscherpt, waardoor de gele bloemen wat beter afsteken tegen de achtergrond. Het lijkt misschien iets beter, maar de kwaliteit is er niet beter op geworden, zelfs iets slechter omdat de afzonderlijke pixels nu zichtbaar zijn. Scherptemasker Het "onscherptemasker"(Engels: unsharp mask) maakt de foto scherper waar er overgangen in de foto zijn (bijvoorbeeld de rand van een voorwerp) en niet waar de foto vrij egaal van kleur is (bijvoorbeeld blauwe lucht). Hierdoor wordt de foto scherper, zonder dat de beeldruis versterkt wordt. De techniek komt uit de analoge fotografie. Daarvoor werd een tweede negatief gemaakt, dat opzettelijk wazig werd gemaakt, en dat omgekeerde kleuren had. Daardoor werd het in feite een transparant positief. Dit tweede negatief werd boven op het originele negatief geplaatst. Door fotopapier te gebruiken met een hoger contrast werd zo de uiteindelijke foto scherper. Ruis verminderen Door een foto wazig te maken, zal de ruis verminderen. Om te voorkomen dat dat hele foto waziger wordt, zijn er technieken die vergelijkbaar zijn met het onscherp masker. Door slimme berekeningen kunnen bijvoorbeeld alleen vlakken met egale kleuren wazig gemaakt worden. Ook zijn er filters die een foto ontspikkelen. Een jpeg-bestand dat sterk gecomprimeerd is, vertoont zogenaamde "jpeg-jitter". Sommige programma's hebben speciale filters om deze ruis te verminderen. De tweede foto is bewerkt met de ontspikkelfunctie, met een selectieve gaussiaanse vervaging, en ook verscherpt. De achtergrond bevat minder ruis, maar in het verendek van de kanarie is nu ook detail verloren gegaan. Het was dus beter geweest om enkel de achtergrond te bewerken. Korrel toevoegen Aan een afbeelding kan korrel of ruis worden toegevoegd, waarbij willekeurige pixels worden vervangen. Hierdoor ontstaat dus juist meer ruis, zoals bij foto's gemaakt met een hoge Filmgevoeligheid (hoge ISO/ASA waarde). Dit kan de scherpte verminderen, waardoor een afbeelding er meer organisch uitziet. Daarnaast kan het kleur banding, een effect dat kan optreden bij afbeeldingen met lage kleurdiepte, verminderen. Ten slotte kan het helpen om een afbeelding die verschillende bronnen combineert meer één geheel te maken, bijvoorbeeld een foto waaraan een digitaal gemaakte afbeelding (CGI) is toegevoegd. Afbeelding vergroten Als een digitale afbeelding sterk vergroot wordt, worden alle beeldpunten zichtbaar. Daarom zijn er manieren om de tussenliggende beeldpunten in te vullen, aan de hand van de originele beeldpunten. Hiervoor zijn verschillend algoritmes ontwikkeld: Zonder algoritme (dichtstbijzijnde beeldpunt) Bilinear Bicubic (ook wel Bicubic interpolation genoemd) Mitchell-filter Lanczos-filter Ook zijn er programma's die proberen na te gaan wat de vorm is van de voorwerpen op de foto. Zij proberen dan extra beeldpunten toe te voegen terwijl de vorm in stand blijft. Dit kan ook nadelig zijn. Hoe intelligenter een programma is, des te meer keuzes zal het moeten maken. Bij een foute keuze zal er beeldinformatie verloren gaan. Bij het vergroten van een foto komen alle ruis en oneffenheden extra duidelijk in beeld. Dat kan storend werken en de aandacht van de foto afleiden. Daarom kan een (lichte) bewerking de foto verbeteren. Deze heel eenvoudige voorbeelden laten het effect van het vergroten zien. Het origineel is het eerste kleine plaatje; het wordt op verschillende manieren steeds acht maal vergroot. Afbeelding verkleinen Bij het verkleinen van een afbeelding kunnen de afzonderlijke beeldpunten al te sterk zichtbaar worden. Daarom kan net als bij het vergroten net bij het verkleinen van een foto van algoritmes gebruik worden gemaakt. Het nadeel is dat daarbij het resultaat enigszins wazig is, maar daarna kan de foto nog wat verscherpt worden. Omzetten naar een vectortekening Een eenvoudige afbeelding kan omgezet worden naar een vectortekening. Een vectortekening heeft als voordeel dat onbeperkt vergroot kan worden, terwijl toch alle lijnen vloeiend blijven, en ook zonder dat het wazig wordt. Daarvoor zijn alleen eenvoudige afbeeldingen geschikt. Een normale foto is vaak niet goed om te zetten naar een vectortekening. Het origineel is de bitmap tekening, die uit afzonderlijke pixels bestaat (hier uitvergroot). Daar is door een programma een vectortekening van gemaakt. De afbeelding is wat vervormd, maar de vectortekening kan onbeperkt vergroot worden, zonder dat de pixels zichtbaar zullen worden. Artistieke bewerkingen Bij de meeste grafische computerprogramma's is een groot aantal filters meegeleverd, waarmee effecten zijn te maken. Dit voorbeeld laat enkele mogelijkheden zien. De bewerkte foto heeft ronde randen, een schaduw, de groene bladeren zijn blauw geworden, en het lijkt alsof het op doek is gedrukt. De veelheid van mogelijkheden zorgt echter lang niet altijd voor een mooier resultaat. Beeldverbetering in speelfilms In speelfilms en televisieseries heeft men soms een slechte foto, waarop het beeld van een persoon te onduidelijk is om te herkennen. Na even rekenen op de computer wordt het beeld steeds beter, en uiteindelijk komt er een herkenbare foto tevoorschijn. Dit is echter niet mogelijk. Het is niet mogelijk om iets aan de foto toe te voegen, als die informatie niet al in de foto zelf aanwezig is. Een foto kan wel aangepast worden zodat sommige dingen beter herkenbaar zijn. Beeldverbetering bij beveiligingscamera's Beveiligingscamera's of webcams die in het donker een onduidelijke video-opname hebben gemaakt, zijn soms wel geschikt om de foto te verbeteren. Door het gemiddelde van een aantal beelden te nemen, kan de ruis die de camera zelf toevoegt eruit gefilterd worden. Daarbij moet de lens van de camera van goede kwaliteit zijn en moet bovendien de camera gedurende de verschillende opnames stil hebben gehangen. Dit werkt natuurlijk alleen bij stilstaande voorwerpen. Bij dit voorbeeld is een webcam gebruikt bij zeer weinig licht. De enkele foto laat daarom veel ruis zien. De tweede foto is het gemiddelde van 250 van zulke foto's, waardoor de ruis van de beeldchip is weggefilterd. Software voor beeldbewerking GIMP PaintShop Pro Corel PHOTO-PAINT Ulead PhotoImpact Adobe Photoshop DigiKam ACDSee Pro Image Analyzer Affinity Photo Sommige van deze software kost geld, anderen zijn open source. Vaak zitten basis fotobewerkingsfuncties in het standaard fotoprogramma dat bij een besturingssysteem wordt geleverd. Zie ook Grafisch programma Computertomografie Digitale geluidsbewerking Textuursynthese Visual effects Digitale fotografie
341
https://nl.wikipedia.org/wiki/De%20Groenen%20%28Nederland%29
De Groenen (Nederland)
De Groenen is een Nederlandse politieke partij, opgericht in 1983. De partij heeft nooit een zetel in de Tweede Kamer behaald, maar is wel vertegenwoordigd geweest in de Eerste Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten. In 2023 is de partij alleen vertegenwoordigd in het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en in vier stadsdeelcommissies in Amsterdam. Geschiedenis De partij De Groenen is 17 december 1983 opgericht met de naam Europese Groenen. In 1985 werd de naam gewijzigd in Federatieve Groenen en in 1989 in De Groenen. In 1994 bepleitte voormalig lijsttrekker en Amsterdams gemeenteraadslid Roel van Duijn in het manifest 'Kom over de Groene Brug' voor meer samenwerking met GroenLinks en de Natuurwetpartij. Leden van deze partijen verkenden onder de naam "De Groene Brug" mogelijkheden voor samenwerking. Van Duijn deed hierbij het voorstel om als De Groenen in het geheel op te gaan in GroenLinks en daarbinnen te fungeren als een 'donkergroene vleugel'. Het congres van De Groenen verwierp op 18 november 2000 dit voorstel. In 2001 stapte Van Duijn met 150 geestverwanten over naar GroenLinks. Dit was het begin van een snelle neergang van de partij. Had de partij in 2000 nog 400 leden, waren dit in 2004 er nog maar 200 en in 2009 viel het aantal leden onder de honderd. In december 2016 ontstond er een bestuurscrisis binnen de partij. Dit leidde tot concurrerende ledenvergaderingen in Amsterdam en Utrecht op 21 januari en 4 maart 2017. Door de bestuurscrisis kon de partij voor het eerst sinds 1990 niet mee doen aan de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam en moest de partij meedoen als een naamloze lijst. De ledenvergadering van 23 september 2017 heeft de eenheid weer hersteld. Sindsdien blijft het ledental steken op enkele tientallen. Als gevolg van deze bestuurscrisis, maar ook gezien de politieke irrelevantie van De Groenen vergeleken met mede-Europese Groene Partij (EGP) lid GroenLinks, heeft de EGP aan haar ledenvergadering (council) voorgesteld het lidmaatschap van De Groenen op te zeggen. De council in Karlstad heeft vervolgens op 26 november 2017 besloten het lidmaatschap van De Groenen per 1 januari 2018 op te zeggen. De Groenen zijn hier in beroep gegaan. Dit beroep was niet succesvol en sinds eind 2018 zijn De Groenen geen lid meer van de EGP. Ook bij de Global Greens staan de Groenen niet meer als lid vermeld. In 2021 deed de partij mee aan de Tweede Kamerverkiezingen in de kieskringen Leeuwarden en Amsterdam en haalde 119 stemmen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 doet de partij alleen mee in Amsterdam, op een gezamenlijke lijst met de Piratenpartij en de Basisinkomenpartij. De lijst haalde 1,4% en geen zetels, maar in de stadsdeelcommissies West en Nieuw-West werden wel leden van De Groenen verkozen. Voor de Tweede Kamerverkiezingen 2023 zal de partij deelnemen in een gezamenlijke lijst met de Piratenpartij. Standpunten De Groenen plaatst vanaf de oprichting aanpassing van de economie aan de draagkracht van de aarde in het centrum van haar denken en handelen. De partij is voorstander van een onvoorwaardelijk basisinkomen en van een belasting op vervuilende productie en consumptie. Afgezien hiervan vertoont de visie van de partij, volgens Lucardie, ook liberale trekken en staat De Groenen een overheid voor die zich weinig met de burger bemoeit. De partij legt in haar partijprogramma zgn. breekpunten vast die de partij binden bij onderhandelingen over een regeerakkoord. Breekpunten zijn het lidmaatschap van de Europese Unie, nationale soevereiniteit over het leger en geen verdere verhoging van AOW-leeftijd. Op internationaal vlak staat De Groenen kritisch tegenover militaire interventies. De partij keerde zich zowel tegen de invasie van Kosovo (1999) als die van Afghanistan (2001) en Irak (2003). Verkiezingsuitslagen Tweede Kamer Eerste Kamer Van 1995 tot 2003 zetelde Marten Bierman mede voor De Groenen in de Eerste Kamer. Hij werd in 1995 met voorkeurstemmen gekozen op een gecombineerde kandidatenlijst van De Groenen en het door Statenleden van provinciale partijen gevormde Platform Onafhankelijke Groeperingen. Bij de verkiezing van de Eerste Kamer in 1999 kregen de lijst en de fractie de naam Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF). Europees Parlement Een "-" in de tabel betekent dat de partij geen kandidatenlijst had ingediend. Externe link Website De Groenen Groenen
342
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dirk%20Frimout
Dirk Frimout
Dirk Dries David Damiaan burggraaf Frimout (Poperinge, 21 maart 1941) is een Belgische ruimtevaarder. Hij werd in 1992 de eerste Belg in de ruimte. Biografie Opleiding en activiteiten Frimout studeerde in 1963 af als ingenieur elektronica en haalde in 1970 een doctoraat in toegepaste fysica aan de universiteit van Gent. In 1972 haalde hij een postdoctoraat in het laboratorium van atmosferische en ruimtelijke fysica aan de universiteit van Colorado. Hij sloot zijn opleiding af als burgerlijk elektrotechnisch ingenieur en promoveerde tot doctor in de toegepaste wetenschappen. Tot 1978 werkte hij in het Belgisch Instituut voor Ruimte-aeronomie. Ruimtevaarder Zijn carrière als ruimtevaarder begon toen hij in 1977 zijn kandidatuur voorlegde. Van 1978 tot 1984 was hij coördinator van de bemanning voor Spacelab-1 in het European Space Agency (ESA). Daarna was hij tot 1989 werkzaam in de Microgravity-afdeling van ESTEC experimenten met EURECA en Spacelab-1. In 1992 werd hij de eerste Belgische ruimtevaarder tijdens Spaceshuttlemissie STS-45. Frimout is de enige Belg die ooit meegevlogen heeft met een spaceshuttle. Van 24 maart tot 2 april draaide hij, samen met zes andere astronauten, met Spaceshuttle Atlantis 143 keer om de aarde. Tijdens de missie werd onderzoek gedaan naar onder meer de atmosfeer van de aarde, zonnestraling en UV-straling. Een groot deel van de wetenschappelijke instrumenten aan boord waren Belgisch. Markant was het telefoontje dat prins Filip pleegde vanuit het NASA controlecentrum naar Frimout in de ruimte met de woorden: "Dirk, u kunt mij Filip noemen, want ik denk dat er in de ruimte absoluut geen protocol is". De volledige vlucht duurde exact 8 dagen, 22 uur, 9 minuten en 28 seconden. Op 24 mei 1992 bij zijn terugkeer uit Amerika werd Frimout als een volksheld verwelkomd in zijn geboortestad Poperinge. Datzelfde jaar werd hij aan de universiteit van Gent met een eredoctoraat onderscheiden. Later ontving hij de graad van Grootofficier in de Leopoldsorde en tevens de titel van burggraaf. Tussen 1993 en 1998 werkte hij bij Belgacom, een Belgisch telecommunicatiebedrijf. In 1994 werd hij voorzitter van de Euro Space Foundation, een stichting opgericht ter bevordering van wetenschappelijk-technische studies bij de jeugd. In juli 1998 tekende hij een contract met de stichting Flanders Language Valley. Hij stond aan het hoofd van FLV Education als verantwoordelijke voor permanente vorming. In 2002 verbleef de Belg Frank De Winne ruim acht dagen aan boord van het internationaal ruimtestation ISS. Met die ruimtevlucht werd hij de tweede en enige andere Belgische astronaut. Als personage in strips Het personage Frimout speelt een belangrijke rol in het Suske en Wiskealbum De stervende ster (1992-1993). (Hij dringt via de schoorsteen in professor Barabas' huis binnen. De twee blijken samen op de universiteit te hebben gezeten. Frimout maakte er toen "kartonnen raketjes" en samen probeerden ze de professor ballistiek "in een baan om de aarde te lanceren." Frimout merkt lachend op: "Ja, haha! Jammer dat het plafond in de weg zat." Barabas vraagt vervolgens aan Frimout of hij in buitenaards leven gelooft, waarop Frimout voorzichtig bevestigend antwoordt. Barabas stelt hem hierop voor aan het buitenaardse wezen Klomo. Klomo vertelt in trance allerlei intieme details over Frimouts privéleven. Later in het album zet Frimout een ruimtevlucht op touw die Suske, Wiske en co naar een ander zonnestelsel laten reizen.) In het Neroalbum "Doe de Petoe" (1994) (strook 52) heeft Frimout een cameo als dokter die Petoetjes haar onderzoekt. Externe links ESA-biografie van Frimout Euro Space Foundation Belgisch ingenieur Belgisch ruimtevaarder Belgische adel
343
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ding%20flof%20bips
Ding flof bips
DING FLOF BIPS is een Nederlands ezelsbruggetje dat door het Nederlandse Nationaal Forum voor de introductie van de euro naar voren geschoven werd om de 12 EU-landen te onthouden die op 1 januari 2002 de euro invoerden als wettig, nationaal betaalmiddel. Het betrof: Dit ezelsbruggetje werd bedacht door Pim Gerrits bij het reclamebureau Publicis dat de eurocampagne van het Nationaal Forum voor de introductie van de euro ontwikkelde. Het ezelsbruggetje werd gebruikt in een van de talloze Postbus 51-spots die onder de vlag van het Nationaal Forum werden uitgezonden. Het ezelsbruggetje negeert echter drie landen (Monaco, San Marino en Vaticaanstad) die eveneens op 1 januari 2002 de Euro invoerden als wettig betaalmiddel. Opvolger Door latere uitbreidingen van de eurozone (ten eerste op 1 januari 2007, toen Malta en Cyprus toetraden) was het ezelsbruggetje binnen enkele jaren achterhaald. Uit een verkiezing van het Genootschap Onze Taal werd in 2011 (het in 2014 alweer verouderde) Sms bondige clips als opvolger gekozen. Deze gaat als volgt: Euro Ezelsbruggetje Europees betalingsverkeer
345
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dorestad
Dorestad
Dorestad was in de middeleeuwen een belangrijke en succesvolle interregionale handelsplaats. De bloeitijd was van het einde van de 7e tot het midden van de 9e eeuw. De plaats was gelegen op de plek waar later Wijk bij Duurstede zou ontstaan, bij de splitsing van de rivier de Rijn en de Lek. Er waren daar overblijfselen van een voormalig Romeins castellum. Dorestad zou zijn bestaan vooral hebben ontleend aan de langeafstands- en regionale handel. Het wordt verder wel beschouwd als een plaats waar uitwisseling plaatsvond tussen christelijke Franken en niet-christelijke Friezen en Vikingen. Aan het einde van de 7e eeuw werd Dorestad omschreven als patria Frigonum/Frixonum, dus liggende in het land der Friezen. Het was in zijn bestaan tot aan het begin van de 8e eeuw vaak de inzet in de oorlog tussen de Friezen en de Franken (zie ook de slag bij Dorestad). Rond 719 kwam Dorestad in de strijd tussen de Friezen en Franken definitief in Frankische handen door Karel Martel. In circa 840 droeg Lotharius I Dorestad over aan de Deense broers Rorik en Harald. Rond het midden van de 9e eeuw raakte Dorestad in verval. Het inwonertal van Dorestad tijdens zijn bloeitijd wordt op een paar duizend mensen geschat. Etymologie Algemeen wordt aangenomen dat de plaatsnaam Dorestad, of eigenlijk Dorestate, etymologisch op zijn minst deels van Keltische oorsprong is. De samenstellende delen zijn "dur" (versterking, toegangspoort) en "stade" (oever); samen is dat "versterking / poort aan de oever". De plaatsnaam als "dorestate" is vanaf de 7e eeuw uit bronnen bekend, namelijk op Merovingische munten. Volgens taalhistoricus Lauran Toriaans is de naam Dorestat een samentrekking van Germaans en Keltisch, ontstaan in een Romaans taalgebied met een Keltisch substraat, zoals bijvoorbeeld ook Domburg. Het Keltische dworest (deur) in de betekenis van haven staat naast het Gallische ‘duron’ voor besloten marktplaats. Samengevoegd met het Germaanse ‘statha’, aanlegplaats, leidt dit tot marktplaats met aanlegplaats. Een meer recente en iets andere verklaring, is dat Dorestate een samenstelling is van het Keltische "dworest" (doorgang/deur, waaruit "dorus" is ontstaan), en het Keltische achtervoegsel "-atis" (duidt op bewoners); samen is dat "doorgangbewoners" (P. Schrijver, 2014). Ligging De voornaamste reden dat Dorestad als bloeiende handelsplaats (emporium) ontstond is van verkeersgeografische aard. Dorestad bevond zich op het kruispunt van twee belangrijke handelsroutes over water. Via de ene route had Dorestad een verbinding via de Kromme Rijn, Utrechtse Vecht en het Almere met de Friese gebieden en Wadden. Het verbond in grotere zin in die verbinding het Duitse Rijnland via de Rijn met Scandinavië en het Oostzeegebied. De tweede handelsroute liep langs de Lek naar de kust en vormde een verbinding tussen het Rijnland en Engeland. Ook kon men via deze verbinding de Schelde bereiken en daardoor Neustrië, het kerngebied van de Salische Franken in Vlaanderen, Brabant en het noorden van Frankrijk. Ruimtelijke indeling en gebouwen Door middel van archeologische opgravingen is tot 1994 circa 55 hectare in Wijk bij Duurstede blootgelegd. Met name tussen 1967 en 1977 heeft de toenmalige ROB naar aanleiding van bouwplannen het grootste archeologische onderzoek in Nederland gedaan, met opgravingen over een oppervlakte van 30 hectare. Mede uit deze onderzoeken onderscheidt men vandaag de dag drie specifieke delen in de agglomeratie van het voormalige Dorestad; Benedenstad: het noordelijk deel, heden gelegen in de stadsbebouwing van Wijk bij Duurstede Bovenstad: het zuidelijk deel, heden gelegen bij het dorp Rijswijk. Hierin valt ook het castellum Middendeel: het gebied tussen de Beneden- en Bovenstad Het noordelijk deel bleek bij de opgravingen uit drie zones te bestaan: de haven, een daarop aansluitende zone met dichte bebouwing van vermoedelijk handelslieden en in het achterland een zone van verspreide bebouwing met boerderijen. De haven van Dorestad bestond aan de waterkant uit houten steigerconstructies op palen in de rivier de Rijn. De Rijn verlegde echter langzaam zijn loop in oostelijke richting en de steigers moesten telkens worden verlengd, waardoor een uitgebreid complex van platformconstructies ontstond. Van deze constructies schat men het aantal verticale palen op wellicht 150.000 tot 200.000 stuks. Resten van het zuidelijk deel van Dorestad zijn in de loop der eeuwen door de veranderende rivierloop grotendeels weggespoeld, bij baggerwerkzaamheden worden nog wel restanten aangetroffen. Andere restanten zijn ook als herbruikt bouwmateriaal terug te vinden. Mogelijk is er sprake geweest van lintbebouwing langs de rivier die 3 kilometer lang is geweest, met honderden huizen en duizenden inwoners. Ook waren er in Dorestad twee grote begraafplaatsen waarvan tijdens de opgravingen duizenden graven tevoorschijn kwamen. Dorestad zelf was niet omwald. In de wijk De Geer lag een versterking met een grachtenstructuur, mogelijk een vluchtburcht. Huizenbouw vond plaats in hout. Bij de huizen bevonden zich meestal meerdere waterputten veelal gemaakt van eikenhouten vaten, vermoedelijk herbruikte wijnvaten. Jaarringonderzoek op het eikenhout van de vaten toont een vermoedelijke herkomst uit Rijnland-Hessen met dateringen van de bomenkap tussen 685 en 835. In een jaarringonderzoek naar aanleiding van de opgravingen tussen 1967 en 1977 op bijna 2000 stuks hout van verschillende boomsoorten, komen dateringen voor van bomenkap in de periode tussen 650 en 850. De boerderijen konden afmetingen van 25 bij 8 meter hebben met lange gebogen wanden waardoor de plattegrond enigszins op die van een schip leek. De boerderijwanden waren gemaakt van een vlechtwerk met leem, het dak van riet of stro. De boerderij was qua binnenruimte onderverdeeld en had meestal een inpandige veestal. In Amersfoort is op landgoed Schothorst een boerderij gereconstrueerd gebaseerd op de opgravingsgegevens. Economie Men heeft inzicht in wat voor handel destijds in Dorestad plaatsvond door de archeologische vondsten en de tolregisters. Er werden zowel goederen verhandeld voor het dagelijks gebruik als luxe en exotische goederen. Wat door archeologen terug werd gevonden was voornamelijk aarde- en glaswerk, zoals Keulse potten uit het Midden Rijn-gebied in Duitsland, en maalstenen uit de Eifel. Verder wijn uit Hessen, grote hoeveelheden barnsteen uit de Baltische staten en uit Scandinavië slijpstenen. In de tolregisters van Dorestad staat handel vermeld van pelzen, textiel, verfstoffen, zout, voedsel, honing en ook slaven en jachthonden. Tevens werden er ambachten uitgeoefend en producten vervaardigd: onder meer uit glas, hout, steen, leer en al dan niet edele metalen. Uit been en gewei werden kammen en uit brons sieraden en sleutels gemaakt. Van ruwe barnsteen werden voorwerpen vervaardigd als spinklosjes en kralen, waarbij de kralen ook wel van glas werden gemaakt. In de handelsplaats en directe omgeving vond een vrij omvangrijke agrarische productie plaats, met vele boeren die de handelsplaats en haar bewoners van voedsel voorzagen. Dorestad was wijd en zijd bekend doordat het een munt bezat. Rond 640 was muntmeester Madelinus hier werkzaam. Tot aan circa 690 werden er gouden munten geslagen, daarna veel zilveren sceatta's. Deze waren een tijdlang het voornaamste betaalmiddel in West- en Noord-Europa. In de Karolingische tijd werden er in Dorestad munten geslagen met een opschrift van Pepijn de Korte, Karel de Grote en Lodewijk de Vrome. Muntgeld dat in Dorestad is geslagen is tot in Rusland teruggevonden. Een schenkingsoorkonde van Karel de Grote uit 777 vermeldt dat er in Dorestad oeverbelasting (ripaticum) werd geheven. Christendom Vermoedelijk speelde Dorestad een rol in de kerstening van de regio en mogelijk op een nog grotere schaal. Bij opgravingen in het grafveld op De Heul werd een gebouwtje aangetroffen dat mogelijk een kerkje was. De oorkonde uit 777 vermeldt een Bovenkerk (Upkirika) in de Bovenstad. In de gehele agglomeratie bevonden zich mogelijk nog andere kerkelijke gebouwen. Theutbertus wordt wel genoemd als bisschop van Dorestad. In oorkonden worden schenkingen van goederen aan de Utrechtse kerk vermeld. In vroegmiddeleeuwse kerkelijke bronnen wordt weleens verhaald dat Dorestad een groot aantal kerken had. Odbert verhaalde in de 11e eeuw dat 55 kerken in Dorestad door de Vikingen waren vernietigd en tevens dat de handelsplaats daarbij was platgebrand. Ondanks de grootschalige opgravingen zijn echter nooit sporen van een grote brand of het afslachten van vee en mensen teruggevonden. De voorstelling over het platbranden van Dorestad is wel lange tijd in stand gebleven, onder meer J.H. Isings beeldde het in 1927 uit in een schoolplaat. Vikingen Vanwege het feit dat Dorestad zo'n succesvolle handelsplaats was, trok het in de 9e eeuw de aandacht van Vikingen die Dorestad een aantal keer aanvielen en plunderden, de eerste keer in 834 en de laatste keer in 863. Door de opmars van de Franken onder Karel de Grote voelde de Deense koning Siegfried zich bedreigd. Karels inname van Noordalbingië om ook de Saksen ten oosten van de Elbe te onderwerpen, leidde tot een broedertwist tussen de facties van Siegfrieds zonen Halfdan en Godfried. Na Godfrieds overlijden kwam Halfdans zoon Klakk-Haraldr Halfdansson op de Deense troon, maar die werd door Godfrieds zonen verdreven. Lotharius, de oudste zoon van Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, maakte gebruik van de diensten van de Deense clan van de verdreven koning Klakk-Haraldr, die in 814 naar het Frankische Rijk was uitgeweken. Haraldr was vazal van Lodewijk geworden met een standplaats in Saksen. In 819 werd Haraldr door Lodewijks onderhandelingen met de Denen medekoning in Denemarken. In 826 werden Haraldr en zijn clan in Mainz gedoopt en hij kreeg het Oost-Friese graafschap Rüstringen in leen, waar mogelijkerwijs ook de gouwen Östringen, Wangerland, Harlingerland en een deel van Norderland bij hoorden. Haraldr werd uit Denemarken verdreven en bracht zijn laatste 25 jaar in het graafschap door, waarschijnlijk in Jever (Gîvers uit het Gudrun-epos?). Toen Lotharius in conflict kwam met zijn vader Lodewijk na diens herindeling van het Rijk in 829, gaf hij Haraldr junior, Klakk-Haraldrs neef, de opdracht de belangen van Lodewijk in Frisia te schaden: doorvoerroutes onveilig maken en Dorestad plat branden. De toevoer van goederen naar het kerngebied van de Frankische aristocratie zou daardoor stagneren. Lodewijk zou dan aan Lotharius' wensen moeten toegeven. Dorestad werd dan ook jaarlijks geplunderd tot vader en zoon zich te Worms in 839 verzoenden. Frisia werd tussen Lotharius en zijn halfbroer Karel de Kale verdeeld, waarbij de Maas de grens werd. Lotharius droeg Dorestad over aan Harald junior en zijn broer Hroerekr (Rorik). Met het Verdrag van Verdun in 843 eindigde de broedertwist en werd het Rijk opnieuw verdeeld, waarbij Lotharius, mede door zijn trouwe Denen, geheel Frisia ten noorden van de Schelde, deel van zijn Middenrijk mocht noemen. Na het overlijden van Lodewijk de Vrome in 840 ontbrandde een nieuwe machtsstrijd tussen zijn drie zonen, maar in Frisia had Lotharius een stevige positie door de Deense warlords, die in Rüstringen, Dorestad en op Walcheren zaten. Het verwoestende effect van de burgeroorlogen stond in geen verhouding tot de 'relatief bescheiden' gevolgen van de Vikingaanvallen. De Friezen en Denen konden het helemaal niet zo slecht met elkaar vinden: ze deelden handelsbelangen (de Friezen handelden met Scandinavië), Frisia bleef verwant aan de heidense Noordzeecultuur (de heidense Germaanse goden waren de Friezen vertrouwd), de Friezen voelden zich door de Franken overheerst met hun centralistische bestuurswijze en christelijke zendingsdrang. De Friezen verdedigden Walcheren dan ook niet toen in 837 de Denen er aanvielen. De Friese graaf Gerulf de Oudere in Westergo werd van nalatigheid beschuldigd, maar kreeg in 839 zijn bezittingen terug. Een van de beroemdste archeologische vondsten van Nederland is de Fibula van Dorestad (zie afbeelding). Zij is in 1969 gevonden in een waterput in Dorestad. Het kostbare sieraad is waarschijnlijk in de put verborgen vanwege gevaar, bijvoorbeeld de aanvallen van Vikingen op Dorestad. De opgraving van 1842 In verband met vrees voor de veepest was in 1839 het gebruik van botten van pas overleden dieren stilgelegd. Deze botten werden vaak vermalen tot beendermeel om de grond te kunnen bemesten. Direct ten noorden van Wijk bij Duurstede bevonden zich echter zeer grote hoeveelheden oude dierenbotten in de grond, die gebruikt konden worden om toch aan botten te kunnen komen. Door middel van zogeheten beendergraverijen werd een vermeld aantal van minstens een half miljoen kilo botten opgegraven. Maar ook werden er daarbij grote hoeveelheden ander materiaal aangetroffen zoals scherven, munten en sieraden. Het leidde in de winter van 1841-1842 tot de eerste archeologische opgraving onder leiding van L.J.F. Janssen, destijds conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Aan de hand van deze vondsten werd voor het eerst een (nog voorzichtig) wetenschappelijk verband gelegd met Dorestad. Dierlijk voedsel Via de aangetroffen restanten van dieren zoals Dorestads keukenafval in de vorm van de bij meerdere opgravingen aangetroffen botten, is er inzicht in welke dieren er in Dorestad werden gegeten. Geschreven bronnen uit de vroege middeleeuwen geven daarbij aanvullende informatie. Bijna de helft (47%) van het gewicht aan teruggevonden botten was afkomstig van runderen. Samen met varkens (31%) en schapen (10%) vormden zij de voornaamste bron van vlees. Kip en andere gevogelte, geit, wilde zoogdieren en dergelijke komen in percentages voor van ten hoogste enkele procenten, eenzelfde uitkomst is te zien onder de zoet- en zoutwatervissen zoals snoek, paling en haring en weekdieren zoals mosselen. Verval Aan het einde van de 9e eeuw raakte Dorestad in verval. Het is niet duidelijk wat de precieze oorzaken ervan zijn. Er zijn verschillende theorieën over het verval van Dorestad, waarin een of meer van de volgende elementen een rol spelen: Het verzanden en zich verplaatsen van de Rijn (864) maakte handel in Dorestad onpraktisch. Tijdens hevig noodweer in 863 zou volgens dr. R. van Luttervelt door de bevolking een nooddam in de Rijn zijn opgeworpen om het wassende water via de zijtak de Lek af te voeren. Vanwege de daardoor veroorzaakte verzanding van de riviermond in Katwijk, zou dit onomkeerbaar zijn geweest. De plunderingen door Vikingen. Verschuiving van de machtsverhoudingen door de rijksdelingen na de dood van Lodewijk de Vrome, opvolger van Karel de Grote, waarna het Karolingische rijk uiteenviel. Dorestad kwam eerst te liggen in het Middenrijk van Lotharius I, en dat bezorgde de handelsplaats een weinig gunstige positie tussen het West- en Oost-Frankische rijk. Door de toenemende invloed van West-Francië op Dorestad verloor de plaats bovendien zijn band met het commercieel belangrijke achterland van Oost-Francië. De kooplieden weken uit naar gunstiger gelegen handelsplaatsen als Deventer en Tiel. De verregaande feodale desintegratie van het Frankische Rijk aan het eind van de 9e eeuw, waardoor de koningen de macht kwijtraakten en deze in handen kwam van lokale machthebbers. Hierdoor verloren de koningen hun interesse in Dorestad en werden de havenwerken niet meer uitgebreid. Het ontbreken van een kerkelijk centrum, waardoor de vorst en elite minder geïnteresseerd waren in Dorestad. Wel had de Utrechtse kerk bezittingen in Dorestad gekregen van de Frankische koningen in een poging om meer grip te krijgen op de lokale elite, maar dit had tot onpraktische verbrokkeling geleid van de bezitsverhoudingen. Misschien droegen al deze elementen in meer of mindere mate bij tot het verval van Dorestad. De eens zo bloeiende handelsplaats schrompelde ineen, waarna er alleen nog een agrarische nederzetting overbleef. Na het verval verschoof een deel van de handelsactiviteiten naar Tiel en Deventer en in een latere fase werd de stad Utrecht een religieus, handels- en bestuurlijk centrum. Dorestad en het gebied eromheen viel daarna onder het gouw Opgooi. Trivia Alcuinus van York schreef in circa 782 een kort gedicht over de Rijn met Utrecht als plaats met weiden waar hij een bord pap met boter en honing kon krijgen. Dorestad kon beter links gelaten worden want ene norse Hrotberct, een gierige koopman, gaf daar waarschijnlijk geen onderdak. Volgens de Nederlandse archivaris Albert Delahaye (1915-1987) lag Dorestad niet op de plaats van het huidige Wijk bij Duurstede, maar was het de Noord-Franse plaats Ouderwijk (Audruicq). Zie ook Museum Dorestad Externe link Dorestad onthuld: website van L. van der Tuuk met uitgebreide informatie over Dorestad Archeologische plaats in Nederland Geschiedenis van de Vikingen Geschiedenis van Wijk bij Duurstede Historische stad
346
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dagblad
Dagblad
Een dagblad is een regelmatig verschijnend klassiek massamedium en nog steeds een van de populairste en invloedrijkste vormen van nieuwsvoorziening, alhoewel de oplage van betaalde dagbladen daalt. Niet alle kranten zijn dagbladen. Zoals het woord al aangeeft verschijnt een dagblad dagelijks. Dat betekent in Nederland en België in het algemeen: zes keer per week (alle dagen behalve zondag). In veel andere landen zijn zondagsedities gebruikelijk. In Nederland, waar zondagkranten tot begin 20e eeuw gemeengoed waren, begon vanaf 7 maart 2004 De Twentsche Courant Tubantia weer met een zondagskrant tot 1 januari 2009. Vanaf 21 maart 2004 werd dit initiatief gevolgd door De Telegraaf. In België startte Roularta Media Group met de gratis krant De Zondag. Dagbladen worden verspreid aan betalende abonnees of los verkocht via kiosken of andere verkooppunten. Sinds omstreeks 2000 is het aanbod aangevuld met gratis dagbladen: de Metro, Sp!ts en De Pers verschenen vijf keer per week en worden onder andere klaargelegd voor of uitgereikt aan forenzen. Deze dagbladen zijn voor hun inkomsten geheel afhankelijk van adverteerders. Er is wel enige teruggang: DAG van uitgever PCM verscheen tussen mei 2007 en oktober 2008 terwijl De Telegraaf de gratis middagkrant News.nl uitgaf in 2000 en 2001. Metro en De Pers gaven een zaterdageditie uit, maar die zijn gestopt in 2005 (Metro) en 2008 (De Pers). Van de gratis dagbladen is na 2015 alleen Metro gehandhaafd. De meeste dagbladen hebben een eigen kleur, een opiniërende toonzetting van politiek, ethisch en religieus gevoelige onderwerpen, waarmee elke krant een bepaald lezerspubliek wil aanspreken. Dat geldt vooral voor de landelijke dagbladen. De regionale dagbladen zijn in hun verspreidingsgebied bijna allemaal monopolist. Het aantal titels is ten gevolge van fusies en overnames sterk teruggelopen. De meeste dagbladen maken deel uit van grote uitgeefconcerns, in Nederland zijn dit Mediahuis Nederland, de Persgroep en Wegener. De overkoepelende organisatie van dagbladen in Nederland is de vereniging de Nederlandse Dagbladpers (NDP). Dagbladen zijn door het jaar gezien niet altijd even dik. Tijdens de komkommertijd, als er minder nieuws voorhanden is, zijn de kranten dunner. Het eerste dagblad in Europa was in 1605 de Nieuwe Tijdinghe dat te Antwerpen verscheen en uitgegeven werd door Abraham Verhoeven. Dagbladen op internet Van veel papieren dagbladen is de volledige versie ook op internet te lezen, vaak gratis voor abonnees van de papieren krant, en/of voor anderen tegen een lagere abonnementsprijs dan die van een abonnement op de papieren krant. De voorpagina's van ruim 700 dagbladen (voor Nederland Trouw, De Pers en het AD) zijn op de dag zelf te raadplegen op de site van Newseum. Via een andere website, PressDisplay zijn een kleine 900 dagbladen (waaronder De Volkskrant, NRC, AD, en het Nederlands Dagblad) te lezen. Er is een betaald PressDisplay abonnement waarmee alle kranten van de laatste twee weken te lezen zijn, en een goedkoper abonnement met beperkingen. Ook hier zijn de voorpagina's gratis, en als men zich gratis registreert zijn ook dagelijks twee artikelen van elk dagblad gratis te lezen. Op Blendle, een Nederlandse digitale nieuwskiosk, is het mogelijk om tegen betaling losse artikelen aan te schaffen uit diverse kranten en tijdschriften. Ook veel bibliotheken hebben voor een of meer bezoekers tegelijk een abonnement. Ook zonder abonnement kan de volledige tekst van alle kranten van de laatste twee weken doorzocht worden. Om de resultaten te lezen moet dan per krant betaald worden. Van enkele kranten zijn op de site van de Koninklijke Bibliotheek enkele decennia van oude jaargangen tot uiterlijk mei 1945 gratis via internet beschikbaar. Verwante onderwerpen Lijst van dagbladen Lijst van voormalige dagbladen in Vlaanderen Lijst van kranten in Nederland Krant Krantenbank Weekblad Maandblad Tijdschrift
349
https://nl.wikipedia.org/wiki/Duitstalige%20Gemeenschap
Duitstalige Gemeenschap
De Duitstalige Gemeenschap (Duits: Deutschsprachige Gemeinschaft; Frans: Communauté germanophone) is de kleinste van de drie gemeenschappen in de federale staatsstructuur van België. Ze wordt ook vaak als 'Duitstalige Gemeenschap van België' omschreven (Duits: Deutschsprachige Gemeinschaft Belgiens), vooral in contacten met het buitenland. Sinds 2017 noemt de Duitstalige Gemeenschap zichzelf Oost-België (Duits: Ostbelgien). De Duitstalige Gemeenschap omvat negen gemeenten, met een honderdtal woonkernen, in het uiterste oosten van België, tegen de Duitse grens. De negen gemeenten van de Duitstalige gemeenschap liggen in twee afzonderlijke gebieden. Het noordelijk gebied wordt het Land van Eupen genoemd. Het (grotere) zuidelijk gebied wordt de Belgische Eifel genoemd omdat het een soort overgangsgebied is tussen de Eifel en de Ardennen, waartoe het eigenlijk wordt gerekend. De gemeenschap telt 77.949 inwoners (2020). Zowel het parlement als de regering van de Duitstalige Gemeenschap zijn gevestigd in Eupen, de grootste gemeente van de Oostkantons. De geschiedenis van de Duitstalige Gemeenschap gaat terug tot de 'Duitse Cultuurgemeenschap' die bij de eerste staatshervorming in 1970 werd opgericht. Naam De officiële benaming is vastgelegd in de Belgische Grondwet. De Nederlandse versie spreekt van 'Duitstalige Gemeenschap'. De officiële Duitse en Franse namen zijn respectievelijk Deutschsprachige Gemeinschaft en Communauté germanophone. Naar analogie met de 'Franse Gemeenschap' wordt soms verkeerdelijk de naam 'Duitse Gemeenschap' gebruikt. Om te benadrukken dat het een Belgische gemeenschap betreft en niet Duitsland of de gebieden waar Duits de voertaal is wordt soms de benaming 'Duitstalige Gemeenschap van België' gebruikt (Duits: Deutschsprachige Gemeinschaft Belgiens; Frans: Communauté germanophone de Belgique), met name in het buitenland om verwarring te vermijden. Sinds 15 maart 2017 gebruikt de Duitstalige Gemeenschap de benaming 'Oost-België' (Ostbelgien) in haar communicatie, dit is echter geen officiële naam gezien de Belgische grondwet niet gewijzigd is en nog steeds enkel 'Duitstalige Gemeenschap' vernoemt. Het doel van de naam Oost-België is om in het algemene taalgebruik de omvangrijke officiële term 'Duitstalige Gemeenschap' en de dubbelzinnige afkorting DG te vervangen. Oost-België Het gebied dat de Duitstalige Gemeenschap beslaat, komt niet volledig overeen met het cultuurhistorische gebied van de Oostkantons (sinds 2017 is dit nu Oost-België' of soms ook 'Eupen-Malmedy' genoemd). Oost-België is een aanduiding voor de kantons Eupen, Sankt-Vith en Malmedy, die Duitsland bij de Vrede van Versailles in 1919 moest afstaan aan België na de Eerste Wereldoorlog. De gemeenten van de kantons Eupen en Sankt-Vith vormen de Duitstalige Gemeenschap. De gemeenten van de kantons Eupen, Sankt-Vith en Malmedy vormen Oost-België. Duitse taalgebied Bij de vastlegging van de taalgrens in 1963 kwamen Malmedy en Weismes in het Franse taalgebied te liggen, terwijl deze gemeenten, zoals hierboven vermeld, wel bij de Oostkantons worden gerekend. In Malmedy en Weismes gelden bijgevolg faciliteiten voor Duitstalige inwoners. De gemeenten van de kantons Eupen en Sankt-Vith (Duitstalige Gemeenschap) vormen het Duitse taalgebied. De Duitstalige Gemeenschap is bevoegd in de negen Duitstalige gemeenten van de kantons Eupen en Sankt-Vith die samen het Duitse taalgebied in België vormen. Alle negen gemeenten zijn faciliteitengemeenten met faciliteiten voor Franstaligen, hoewel bijna iedereen Duitstalig is. Op 1 januari 2015 had het gebied in totaal 76.328 inwoners, waaronder naar schatting 95% Duitstaligen, 4% Franstaligen en 1% overig. De grootste bevolkingsminderheid in het Duitse taalgebied zijn dus de Franstalige Belgen. Deze zijn voornamelijk woonachtig in de noordelijke gemeenten Eupen, Kelmis en Lontzen. In 2009 werd de Duitstalige Gemeenschap bekroond met de Institutionenpreis Deutsche Sprache, en in 2011 trad zij toe als lid van de Verein Deutsche Sprache. Dialectzones Het noordelijk deel van de Duitstalige Gemeenschap spreekt een Nederfrankisch (Limburgs) en een Ripuarisch (namelijk Keuls) dialect, terwijl het zuidelijk deel naast een Ripuarisch dialect ook een Moezelfrankisch (in casu Luxemburgs) dialect spreekt. Gemeenten van het Duitse taalgebied Demografie Dit is de evolutie van het inwoneraantal in de Duitstalige Gemeenschap, telkens de wettelijke bevolking op 1 januari van dat jaar: Dit geeft een bevolkingsdichtheid van 89,38 inw/km² (in 2015). Het noorden heeft meer inwoners en is dichter bevolkt dan het zuiden (gegevens 2015): Kanton Eupen (Land van Eupen): 46.197 inwoners – 205,5 inw/km² Kanton St. Vith (Belgische Eifel): 30.131 inwoners – 47,9 inw/km² Geschiedenis De ontwikkeling tot en van de Duitstalige Gemeenschap is onderdeel van de federalisering (de zogenaamde staatshervormingen) van de Belgische unitaire staat, die heeft geleid tot een land van gewesten en gemeenschappen. In 1962 werd de taalgrens in België vastgelegd, voornamelijk tussen het Franstalige en het Nederlandstalige deel van het land, maar ook tussen de Franstalige en Duitstalige gebieden in het oosten van de provincie Luik. Met de komst van de taalgrens werden die Duitstalige gebieden - de Oostkantons - uiteen gehaald. 25 gemeenten gingen het Duitse taalgebied vormen, terwijl Malmedy en Weismes (Pruisisch Wallonië) in het Franse taalgebied kwamen. In alle 25 gemeenten van het Duitse taalgebied (intussen door fusie herleid tot 9 gemeenten) zijn er faciliteiten voorzien voor Franstaligen; in Malmedy en Weismes zijn er faciliteiten voor Duitstaligen. Met de eerste staatshervorming van 1970 ontstonden in België de cultuurgemeenschappen. Een van die nieuwe cultuurgemeenschappen was de Duitse Cultuurgemeenschap. Anders dan de Franse en de Nederlandse Cultuurgemeenschap, werden de leden van de Duitse Cultuurgemeenschapsraad rechtstreeks verkozen (voor het eerst in 1974). De bevoegdheid van de gemeenschap bleef evenwel beperkt: zo had men vaak een slechts adviserende rol, naast enkele kleinere bevoegdheden zoals het vastleggen van het aantal lesuren Frans dat op school wordt onderwezen. De Rat der deutschen Kulturgemeinschaft (RdK) kwam voor het eerst bijeen in 1973 - de leden waren dan nog aangeduid op basis van de uitslag van de nationale verkiezingen. Op een eigen gemeenschapsregering bleef het wachten tot 1984: de regering-Fagnoul. Tot die datum lag de voogdij eerst bij de federale minister van Binnenlandse Zaken en later bij de Vlaamse en Franstalige minister van Cultuur. Een jaar vroeger was de cultuurgemeenschap hernoemd tot Duitstalige Gemeenschap (DG). Binnen de Duitstalige gebieden was de reactie op de toegekende autonomie niet eenduidig positief; sommigen waren ronduit tegenstander. Vooral binnen de in de Duitstalige regio dominante Christlich Soziale Partei (CSP) heersten tegenstrijdige opvattingen, die in 1970 leidden tot de afsplitsing van wat later de Partei der deutschsprachigen Belgier (PDB) (de huidige ProDG) zou worden genoemd. Midden jaren '80 werd het ook mogelijk om de rechtsgang in het Duits te laten verlopen. Daartoe werd een nieuw gerechtelijk arrondissement Eupen gecreëerd. Zaken in beroep (te Verviers) en voor assisen (te Luik) kunnen voortaan op aanvraag ook in het Duits plaatsgrijpen. Bij de derde staatshervorming, aan het eind van de jaren tachtig, kreeg de DG ook het beleidsdomein onderwijs en sinds de Sint-Michielsakkoorden van 1993-1994 heeft de DG ook een gewaarborgde vertegenwoordiging op het federale niveau in de vorm van één gemeenschapssenator. Ten slotte werden de Nederlandse, Franse en Duitse cultuurgemeenschappen respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, met meer bevoegdheden. Merk op dat bij deze staatshervorming een verschil ontstaan is tussen enerzijds de 'Franse' en anderzijds de 'Duitstalige''' Gemeenschap. Politiek Structuur Bevoegdheden Aanvankelijk heeft de DG erg beperkte bevoegdheden, waarbij de gemeenschap vaak niet veel meer dan een adviserend orgaan is. Gaandeweg komen er wel een aantal extra bevoegdheden bij. Zo gaat de gemeenschap (net zoals de andere Belgische gemeenschappen) beschikken over de persoonsgebonden gemeenschapsbevoegdheden als gezondheids- en jeugdzorg, bepaalde sociale zaken, cultuur, sport, toerisme en media. Uiting van die laatste bevoegdheid is de eigen openbare radio- en televisieomroep, Belgischer Rundfunk (BRF), van de Duitstalige Gemeenschap. Een van de belangrijkste gemeenschapsbevoegdheden is zonder twijfel onderwijs. Die bevoegdheid krijgt de DG er in de jaren 1980 bij. Doordat de Duitstalige scholen zowel Duitsers van over de grens als Franstaligen aantrekken levert de bevoegdheid onderwijs de gemeenschap al snel begrotingsproblemen op. Uiteindelijk moest de dotatie voor onderwijs aan de DG verdrievoudigd worden. Hoewel de Duitstalige Gemeenschap uitsluitend faciliteitengemeenten bevat, regelt ze het taalgebruik in het onderwijs zelf. De Vlaamse en de Franse Gemeenschap hebben deze bevoegdheid eveneens maar zij zijn tevens bevoegd voor het taalgebruik in bestuurszaken en sociale betrekkingen. Het taalgebruik in de faciliteitengemeenten gelegen in ofwel de Vlaamse ofwel de Franstalige gemeenschap vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid. De Duitstalige Gemeenschap vormt zelf geen gewest, de gewestelijke bevoegdheden worden er door het Waals Gewest uitgeoefend, hoewel het historisch gezien nooit van Wallonië deel uitmaakte. De DG beschikt wel over de mogelijkheid om met het Waals Gewest te gaan onderhandelen over bijkomende bevoegdheden. Op 1 januari 2000 verkreeg de Duitstalige Gemeenschap al de bevoegdheid over arbeidsbemiddeling en werd het ADG (Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft) opgericht. De gemeenschapsregering wou echter nog verder gaan en eiste ook de bevoegdheid over ruimtelijke ordening, huisvesting en landbouw, het toezicht op de wegen en de voogdij over de gemeentes op. Het Waals Gewest verklaarde zich niet onmiddellijk akkoord, maar na onderhandelingen stond het Waals Gewest op 1 januari 2005 nog de voornoemde bevoegdheden af. Parlement Het Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft, voorheen de Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft (RDG) genoemd, is de volksvertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap. De raad vaardigt decreten uit, die kracht van wet hebben, en bestaat uit 25 leden die eens in de vijf jaar worden gekozen. De verkiezingen voor de raad vallen, net als alle gewestelijke en gemeenschapsverkiezingen in België, samen met de verkiezingen voor het Europees Parlement. Het parlement zetelt in het Parlementsgebouw van de Duitstalige Gemeenschap in Eupen, tot oktober 2013 was dat het Huis Kaperberg 8. Regering De regering is het dagelijks bestuur van de Duitstalige Gemeenschap. De regering neemt beslissingen collegiaal, dit wil zeggen samen en eenparig (als college). De administratie van de regering is ondergebracht in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. Het bestaat uit circa 160 personeelsleden en is ingedeeld in verschillende afdelingen. Het ministerie bereidt het beleid voor en voert besluiten en decreten uit. Lange tijd is de christendemocratische CSP aan de macht, samen met of de socialistische SP, of de liberale PFF, of beiden. Onder druk van de gewestregering wordt in 1999 een regering zonder de CSP gevormd. Karl-Heinz Lambertz (SP) komt dan aan het hoofd van een regering SP-PFF-Ecolo. In verkiezingen 2004 verdwijnt Ecolo uit de regering; de groenen worden vervangen door de PJU-PDB. Na de verkiezingen 2009, waarbij de ProDG (de nieuwe naam voor de vroegere PJU-PDB) heel wat stemmen wint, wordt deze coalitie verdergezet. De PFF moet een ministerpost afgeven, die doorschuift naar ProDG. De coalitie heeft een nipte meerderheid van 13 op 25 zetels in de Gemeenschapsraad. Na de verkiezingen van mei 2014 wordt er vrij vlug een nieuwe regering gevormd met de partijen uit de vorige regering. Ze hebben een meerderheid van 14 op 25 zetels. Karl-Heinz Lambertz stapt op als minister-president en verlaat de regering. Oliver Paasch (ProDG) wordt minister-president Heden is de gemeenschapsregering (regering-Paasch) als volgt samengesteld: Oliver Paasch (ProDG), minister-president, financiën, begroting, interne en externe betrekkingen en lokale besturen Isabelle Weykmans (PFF), tewerkstelling, lokale besturen, cultuur, monumentenzorg, media, sport, toerisme, jeugd, ruimtelijke ordening en wegenbouw Antonios Antoniadis (PS), vice-minister-president, sociale zaken, gezondheidsbeleidopleiding, jeugd en gehandicaptenbeleid, kindertoelages, consumentenzaken en de nieuwe bevoegdheid omtrent de fiscale aftrek bij woningbouw. Lydia Klinkenberg (ProDG), onderwijs, vorming voor middenstand en landbouw, volwassenenvorming en wetenschapsbeleid De regering zetelt in het Haus Grand Ry in het centrum van Eupen. Overheid Naast het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, de administratie van de regering, zijn er ook een aantal openbare diensten: Die Wirtschaftsförderungsgesellschaft Ostbelgiens (WFG) Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft (ADG), de dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding Belgischer Rundfunk (BRF), de openbare omroep Dienststelle für Personen mit Behinderung (DPB) Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand (IAWM) Tourismusagentur Ostbelgien (TAO) Vertegenwoordiging van de Duitstalige gemeenschap in het federale België De eis om een gewaarborgde Duitstalige aanwezigheid op het niveau van de Belgische nationale politiek bestaat al sinds de jaren 1920. Bij federale verkiezingen maakt de Duitstalige Gemeenschap deel uit van het kiesarrondissement Verviers. Bij de verkiezingen voor de Kamer is het er moeilijk om een Duitstalige volksvertegenwoordiger te verkiezen. In de Kamer beschikt de gemeenschap ook niet over een gewaarborgde vertegenwoordiging. De Duitstalige Gemeenschap maakt sinds de hervorming van 1993-1994 wel aanspraak op één gemeenschapssenator, aangeduid door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Deze was achtereenvolgens Hubert Chantraine (1995-1999), Louis Siquet (1999-2004), Berni Collas (2004-2010), Louis Siquet (2010-2014), Alexander Miesen (2014-2016) en Karl-Heinz Lambertz (2016-heden). De Duitstalige Gemeenschap heeft niet alleen in de Senaat een gewaarborgde vertegenwoordiging, ook in het Europees Parlement is er sinds de hervorming van 1993-1994 een zetel voorzien voor het Duitstalig kiescollege. Het Duitstalig Europees Parlementslid was achtereenvolgens Mathieu Grosch (1994-2014) en Pascal Arimont (2014-heden). In Brussel bevindt zich ook de Vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap van België in Brussel. Bekende personen uit het Duitstalige gebied Serge Brammertz: jurist, hoofdaanklager van het Joegoslaviëtribunaal Christian Brüls: voetballer Didier Comès: striptekenaar, van o.m. Ergün de dolende Mathias Cormann: politicus, minister van Financiën in Australië Silvio Gesell: financieel theoreticus en sociaal hervormer Karl-Heinz Lambertz: minister-president (1999-2014), huidig voorzitter van het Duitstalige parlement Thierry Neuville: WRC rallyrijder Oliver Paasch: huidige minister-president van de Duitstalige Gemeenschap Marnix Peeters: Vlaamse schrijver die in de Oostkantons woont en vaak geconsulteerd wordt in Vlaanderen als expert voor de Oostkantons Jasmine Schwiers: actrice, geboren in Eupen, die vooral in Duitsland bekend is Hein Simons: zanger, woonde een tijd met zijn ouders in Neu-Moresnet Bernhard Wucherer: Duitse auteur die in Kelmis woont, bekend van o.a. Frittenmaffia Kathrin Hendrich: Belgische voetbalspeelster, die bij het Duitse nationale team speelt. Zie ook Dag van de Duitstalige Gemeenschap Lijst van beschermd erfgoed in de Duitstalige Gemeenschap Groot-Duitsland Gezamenlijke delegatie van de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest in Berlijn Literatuur Elly Van de Velde, "De Duitstalige Gemeenschap", in: Vraagpunten van publiek recht. Liber Amicorum R. Senelle, 1986, p. 53-67 Caroline Sägesser en David Germani, La Communauté germanophone: histoire, institutions, économie, in: Courrier hebdomadaire du CRISP, 2008, nr. 1, p. 7-50 Petr Kokaisl en Pavla Kokaislová, Belgian Germans or East-Belgians?, in: Journal of Social Research & Policy'', 2015, nr. 1, p. 32-43 Externe links Officiële webpagina van de Duitstalige Gemeenschap Officiële webpagina van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Gemeenschap van België NUTS-3-regio
350
https://nl.wikipedia.org/wiki/Decembermoorden
Decembermoorden
De Decembermoorden of ook wel Acht-decembermoorden is de gangbare term voor het in de nacht van 7 op 8 december en op 9 december 1982 martelen en vermoorden van vijftien tegenstanders van het militair bewind in Suriname onder leiding van Desi Bouterse. In Suriname en bij de Surinamers in Nederland heeft deze gebeurtenis diepe sporen achtergelaten. De Nederlandse regering bevroor als reactie de ontwikkelingshulp aan Suriname. Vanaf 2007 vond een proces voor de Surinaamse krijgsraad plaats. Op 29 november 2019 werd hoofdverdachte Desi Bouterse bij verstek tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld. Nog zes andere verdachten werden tot straffen van tien of vijftien jaar veroordeeld. Tegen geen van de veroordeelden werd een arrestatiebevel uitgevaardigd. Majoor (en ex-sergeant) Roy Horb, aanvankelijk een medestander van Bouterse en tweede man van het Militair Gezag, kwam kort na de moorden te overlijden en de lezing dat dit zelfdoding betrof is in twijfel getrokken. In maart 2021 werd bekendgemaakt dat de Surinaamse krijgsraad alsnog wil overgaan tot de inhoudelijke behandeling van het verzet van hoofdverdachte oud-president Desi Bouterse tegen zijn eerdere veroordeling na alle bezwaren van diens advocaat te hebben verworpen. Op 29 juli 2022 is de zaak opnieuw in behandeling genomen. Naast Bouterse stelden nog vier van de zes medeverdachten appel in: Benny Brondenstein, Iwan Dijksteel, Ernst Gefferie en Stephanus Dendoe. Het OM tekende mede-appel aan omdat de Krijgsraad een lagere straf had opgelegd dan geëist was. Twee medeveroordeelden: Kenneth Kempes en Luciën Lewis zijn nooit verschenen en bij verstek veroordeeld. Vermoed wordt dat zij zich in Nederland ophouden. Vooraf In 1980 kwamen door de Sergeantencoup in Suriname militairen aan de macht. Door de grote onvrede in het land over de oude politiek was de staatsgreep voor een deel van de bevolking aanvankelijk niet eens onwelkom, maar betekende die hoop op verandering. In 1982 was de steun voor het militaire regime in Suriname steeds verder afgebrokkeld, in zowel het leger als onder de bevolking. Op 11 maart mislukte een tegencoup van Wilfred Hawker en Soerinder Rambocus, waar Bouterse op 25 maart op reageerde met de definitieve vestiging van de militaire dictatuur. Aan het eind van het jaar was bijna de gehele samenleving tegen hem gekeerd. De reactie van Maurice Bishop van Grenada tijdens de protesten in oktober en november worden wel als de aanloop naar de Decembermoorden beschouwd. De moorden Op 8 december 1982 werden op Bastion Veere in Fort Zeelandia vijftien critici van dit militaire regime zonder vorm van proces doodgeschoten. De vermoorde personen waren eerder gearresteerd en werden volgens de officiële lezing van de legerleiding neergeschoten toen ze trachtten te vluchten. Volgens critici moest dit de ware toedracht verhullen dat de critici van het militaire regime waren gemarteld en vervolgens standrechtelijk werden geëxecuteerd. De militairen die de moorden pleegden stonden onder bevel van legerleider Desi Bouterse. Hoewel hij altijd zijn betrokkenheid ontkend heeft, bood hij in 2007 wel zijn excuses aan voor de moorden. Een getuige beweerde dat Bouterse twee van de gearresteerden, Daal en Rambocus, persoonlijk zou hebben gedood. Arrestatie In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden zestien prominente Surinamers die het militaire regime van legerleider Desi Bouterse bekritiseerden van hun bed gelicht en overgebracht naar Fort Zeelandia, het toenmalige hoofdkwartier van het Militair Gezag, waar ze de volgende nacht gemarteld en gefusilleerd werden. Liquidatie Volgens verklaringen van getuigen werden de slachtoffers na hun arrestatie eerst 'voorgeleid' aan Bouterse, waarna vakbondsleider Fred Derby werd vrijgelaten en de overige vijftien werden doodgeschoten op Bastion Veere, een van de open ruimtes van Fort Zeelandia. De militairen die deel uitmaakten van het vuurpeloton, werd verteld dat het ging om personen die een coup tegen het militaire regime beraamden. Op 8 december 1982 rond 9 uur 's avonds zei Bouterse in een verklaring die uitgezonden werd op de Surinaamse televisiezender STVS dat tijdens kerstnacht 1982 een tegencoup gepleegd zou worden met hulp van buitenlandse krachten en dat deze coup vroegtijdig onschadelijk gemaakt was. Na de verklaring van Bouterse werd een fragment uitgezonden van de gearresteerde Jozef Slagveer. Deze had een met name aan de linkerkant gezwollen gezicht, en las in aanwezigheid van Roy Horb voor de televisiecamera een verklaring voor. Hierin verklaarde hij dat er inderdaad een samenzwering was om met buitenlandse hulp het militaire regime af te zetten. Slagveer zou deze verklaring onder druk hebben afgelegd. Ook André Kamperveen had een soortgelijke verklaring voor de camera afgelegd, maar omdat hij er erg toegetakeld uitzag, werd van zijn verklaring alleen het geluid uitgezonden. De vijftien slachtoffers Hier volgen de vijftien slachtoffers van de Decembermoorden: John Baboeram (36), advocaat Bram Behr (31), journalist verbonden aan het communistisch weekblad Mokro Cyrill Daal (46), voorzitter van de Moederbond (op dat moment de grootste vakbond van Suriname) Kenneth Gonçalves (42), advocaat en president van de plaatselijke Orde van Advocaten Eddy Hoost (48), advocaat André Kamperveen (58), ondernemer, eigenaar van ABC Radio, voormalig minister van Jeugdzaken, Sport en Cultuur en vicepresident van de FIFA Gerard Leckie (39), psycholoog en decaan van de Economische Faculteit van de Universiteit van Suriname Sugrim Oemrawsingh (42), wis- en natuurkundige en voormalig parlementslid voor de Vooruitstrevende Hervormings Partij. Broer van Baal Oemrawsingh, een docent aan de Medische Faculteit van de Universiteit van Suriname, die dood en met een zwaar bebloed lichaam werd gevonden na de couppoging van maart 1982 Lesley Rahman (28), journalist verbonden aan het dagblad De Ware Tijd Soerinder Rambocus (29), luitenant die de leiding had van de couppoging van maart 1982 tegen Bouterse en in november 1982 door de Krijgsraad was veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf Harold Riedewald (49), advocaat Jiwansingh Sheombar (25), militair die beschuldigd werd van betrokkenheid bij de couppoging van maart 1982 en hiervoor door de Krijgsraad veroordeeld werd tot 8 jaar gevangenisstraf Jozef Slagveer (42), journalist en directeur van nieuwsagentschap Informa Robby Sohansingh (37), ondernemer Frank Wijngaarde (43), journalist en radio-omroeper werkzaam bij ABC Radio De enige overlevende, de vakbondsleider Fred Derby, deed op 8 december 2000 verslag van zijn ervaringen waarin hij aangaf dat Bouterse hem had gezegd dat hij moest blijven leven om voor kalmte te zorgen bij de toen "opstandige" vakbonden van Suriname. Enkelen zijn de dans mogelijk ontsprongen: Wilfred Lionarons was hoofdredacteur van De Vrije Stem en stond op de dodenlijst, maar verbleef op dat moment in de Verenigde Staten. Paul Somohardjo zat gevangen vanwege verdenking van betrokkenheid bij de Rambocuscoup. Hij stond op 7 december 1982 onder huisarrest en kreeg ontheffing om de begrafenis van zijn oma te bezoeken. Hij miste de boot en besefte de dag erna hoeveel geluk hij had gehad. Hij vluchtte hierna met hulp van militair attaché Bas van Tussenbroek naar Nederland. Rambocuscoup Tijdens de Decembermoorden hadden, naast Soerinder Rambocus zelf, acht andere slachtoffers iets met hem of met de Rambocuscoup (maart 1982) te maken, zij het soms slechts langs de kantlijn, namelijk zijn advocaten John Baboeram, Kenneth Gonçalves, Eddy Hoost en Harold Riedewald, de medepleger Jiwansingh Sheombar, de broer van een medepleger Sugrim Oemrawsingh (Baal Oemrawsingh), vermeend financier Robby Sohansingh en de kandidaat voor de Nationale Bevrijdings Raad Cyrill Daal. In het laatste geval haatte Bouterse ook Daal ook persoonlijk (zie protesten van 1982). Overige slachtoffers Roy Horb werd op 30 januari 1983 gearresteerd. In de nacht van 2 februari 1983 werd hij dood in zijn cel aangetroffen. Indien dit geen zelfdoding betrof, kan hij in verband met zijn rol en deze wending ook worden aangemerkt als een (later) slachtoffer van de gebeurtenissen, De Nederlandse journalist Willem Oltmans repte in zijn Is één oog koning (2003) over een aantal van maar liefst "47 Surinaamse moorden". Hij beschouwde de moorden als deel van een ruimer verband en stelde een betrokkenheid van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA via de activiteiten van oud-president Henk Chin A Sen en Horb. Daarbij verwees hij naar de moorden op Maurice Bishop en zijn ministers op Grenada en eerdere moorden in 1965 in Jakarta: "Wanneer de Amerikanen en de CIA buitenlandse regeringen omverwerpen, of staatshoofden vermoorden of vervangen, dan slagen ze er buitengewoon vakkundig in om de sporen van wat werkelijk gebeurde uit te wissen". Oltmans haalde aan dat Horb naar eigen zeggen door de CIA was benaderd. Verklaring van Bouterse De omstandigheden waaronder de vijftien personen omkwamen, zijn tot op heden nooit volkomen opgehelderd. Bouterse zei in een verklaring die op 10 december 1982 op de Surinaamse televisiezender STVS door de nieuwslezer werd voorgelezen: "Toen woensdagmiddag (8 december) het transport van de verdachten van het Fort Zeelandia naar de kazerne op technische problemen stuitte, werd besloten dit transport in de avonduren plaats te doen vinden. Bij dit transport ondernam een aantal der aangehoudenen, vermoedelijk op instigatie van twee der aangehouden militairen, een wilde vluchtpoging. Nadat schoten in de lucht hen niet van hun ontsnappingspoging konden weerhouden, moest gericht worden geschoten waarbij een deel der aangehouden samenzweerders het leven liet". Rapport van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten Het Decembermoordenrapport van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), uitgebracht op 14 februari 1983 in Leiden, is een samenvatting van wat getuigen die tussen 9 en 13 december 1982 in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis zijn geweest hebben waargenomen op de lijken van de slachtoffers. In het rapport wordt melding gemaakt van sporen van zware mishandelingen in het gezicht van alle slachtoffers, en botbreuken en andere verwondingen die niet afkomstig kunnen zijn van geweerschoten. Ook wordt vermeld dat deskundigen op het gebied van wapens en wapenverwondingen hebben verklaard dat de kogelverwondingen in borst en buik duidelijk zogenaamde inschotwonden waren, wat betekent dat de slachtoffers van voren zijn neergeschoten. De conclusie was dan ook dat de slachtoffers niet op de vlucht waren doodgeschoten, maar dat zij zwaar waren gemarteld en opzettelijk ter dood waren gebracht. Het rapport vermeldt ook specifieke geconstateerde verwondingen. Zo was Cyrill Daal gecastreerd, Surindre Rambocus was van linkervoet tot nek doorzeefd met kogels, en in de borst- en buikstreek van Jiwansingh Sheombar was met kogels een patroon van een kruis gemaakt. Nasleep en juridisch proces Verenigde Naties In 1983 dienden de nabestaanden van acht slachtoffers verzoeken in bij het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties om een mening te geven: de executies waren in strijd met het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), en zij meenden dat hen binnen Suriname geen rechtsmiddelen meer ter beschikking stonden. Hoewel de Surinaamse regering er op aandrong het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, oordeelde het Comité dat de 15 slachtoffers "op willekeurige wijze van het leven waren beroofd" in strijd met artikel 6 van het IVBPR, en riep het Suriname op de moorden te onderzoeken en de verantwoordelijken te vervolgen. In 1984 bracht Amos Wako, een Speciale Rapporteur van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, een bezoek aan Suriname en Nederland in verband met de Decembermoorden. Hij concludeerde dat in de nacht van 8 op 9 december 1982 "standrechtelijke of willekeurige executies hadden plaatsgevonden", die "een traumatisch effect" hadden gehad op de Surinaamse bevolking. Verdeeldheid binnen Suriname Het niet onderzoeken van de Decembermoorden leidde tot verdeeldheid binnen Suriname. Velen meenden dat een onafhankelijk onderzoek en de vervolging van de schuldigen noodzakelijk waren om de situatie in Suriname te verbeteren. Anderen zagen het als een "afgesloten hoofdstuk" en vonden dat Suriname vooruit moest kijken. Gerechtelijk onderzoek Op 1 november 2000, ruim een maand voor het aflopen van de verjaringstermijn, begon alsnog een gerechtelijk vooronderzoek, onder leiding van rechter-commissaris Albert Ramnewash. In december 2002 gaf Ramnewash opdracht tot lijkschouwing op de stoffelijke resten van de slachtoffers. Omdat Suriname niet over de benodigde expertise beschikte, werd het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ingeschakeld. In augustus 2004 droeg het NFI de resultaten van het forensisch onderzoek over aan het Surinaamse onderzoeksteam. Aanvankelijk werd verwacht dat Bouterse nog in 2004 in Suriname terecht zou moeten staan. Begin december 2004 was echter slechts het vooronderzoek afgerond. Rechter-commissaris Ramnewash droeg de resultaten over aan het Openbaar Ministerie, dat verplicht was de 34 verdachten in de zaak binnen enkele weken te laten weten of zij zouden worden vervolgd. Op 24 december 2004 kregen de verdachten een kennisgeving van vervolging. In maart 2007 bood Bouterse zijn excuses aan voor de moorden. Tegelijk pleitte hij voor amnestie voor de daders en hun medeplichtigen. Bouterse verklaarde slechts "politiek verantwoordelijk" te zijn voor de moorden. Hij gebruikte ook de woorden "Het was zij of wij". Ook zou hij zelf op het bewuste tijdstip niet aanwezig geweest zijn in het fort. Freddy Kruisland, de advocaat van de nabestaanden, reageerde met de opmerking "Bouterse was toen bevelhebber en deze functie is geen politieke functie. Bovendien hoe kan je praten over politieke verantwoordelijkheid bij een moord". Volgens verklaringen uit oktober 2007 van twee ooggetuigen - een militair die op 8 december de wacht had in Fort Zeelandia, en een militair die naar eigen zeggen zelf ook geschoten had op de slachtoffers - was Bouterse wel degelijk aanwezig in Fort Zeelandia tijdens de moorden en zijn de vijftien slachtoffers kort voor hun dood in het kantoor van Bouterse op Fort Zeelandia "ondervraagd" door Bouterse, Paul Bhagwandas en Roy Horb. Bouterse zou hier 'eigen rechter gespeeld hebben' en de vijftien slachtoffers 'hun straf opgelegd hebben'. Volgens de twee getuigen werden de eerste moorden op 8 december tussen halftien en tien uur 's ochtends gepleegd. De getuige die verklaarde zelf geschoten te hebben op de slachtoffers, was onderweg naar zijn toenmalige baas Roy Horb toen hij de schoten hoorde. Hem werd toen meegedeeld dat er een wapen getest werd. Horb was in het kantoor van Bouterse in Fort Zeelandia. De getuige verklaarde dat hij, eenmaal aangekomen in het kantoor van Bouterse, daar alle leden van de groep van zestien die twee jaar eerder de Sergeantencoup hadden gepleegd aantrof, op Ramon Abrahams na. Ook bleek uit de verklaringen van de twee getuigen dat de moorden al een maand eerder waren voorbereid. Er zou voldoende informatie zijn dat er tegenstanders waren van het militaire regime die "met behulp van buitenlandse krachten (waaronder de CIA) een tegencoup wilden plegen". Aanvankelijk was het plan om deze tegenstanders op zee dood te schieten, op de patrouilleboot S402. Voor zij werden doodgeschoten hadden de journalisten Jozef Slagveer en André Kamperveen, waarschijnlijk onder druk van Roy Horb, voor de televisiecamera dat zij inderdaad een coup hadden willen plegen om het militaire regime af te zetten. Doordat in de verklaring van Kamperveen duidelijke aanwijzingen waren dat hij mishandeld was en onder druk gezet was om de verklaring af te leggen, werd alleen de verklaring van Slagveer uitgezonden. Bij een zitting van het Decembermoordenproces werd de verklaring van Kamperveen voor het eerst aan het publiek getoond. Proces Decembermoorden Op 30 november 2007 begon voor de Krijgsraad het strafproces betreffende de Decembermoorden. Er waren 25 verdachten, onder wie Bouterse de enige hoofdverdachte was. Speciaal voor dit strafproces werd een zwaar beveiligde rechtszaal in Boxel (Domburg) gebouwd. De Krijgsraad in het Decembermoordenproces (de officiële naam van dit proces is het 8 Decemberstrafproces) heeft twee kamers. In de burgerkamer wordt hoofdrechter Cynthia Valstein-Montnor bijgestaan door de burgerrechters Robby Rodrigues en Iwan Rasoelbaks en in de militaire kamer door de militaire rechters kolonel Mike Cooper en luitenant-kolonel Carlos Li Fo Sjoe. Na aanvang van het proces heeft het op veel verzet gestuit. Bouterse zelf is nooit verschenen in de rechtszaal. Het proces werd in april 2008 opgeschort. Er hadden toen vijf zittingen plaatsgevonden, die voornamelijk waren gewijd aan pogingen van de advocaten van de verdachten om de Krijgsraad niet-ontvankelijk te laten verklaren. Op 3 juli 2008 werd het proces hervat. Naast de militairen Etienne Boerenveen en Arthy Gorré waren de burgers Dick de Bie en Iwan Krolis opgeroepen als verdachte. Enkele tientallen personen waren opgeroepen als getuige. Bouterses voormalige secretaresse Eleonora Graanoogst zou voor Bouterse belastende verklaringen hebben afgelegd. Nieuw oponthoud ontstond toen de advocaat van Bouterse, Irwin Kanhai, een wrakingsverzoek indiende tegen de president van de Krijgsraad. Hij vond dat zij gelieerd was aan de Nationale Partij Suriname (NPS) en daardoor niet neutraal was als rechter. De NPS is een felle politieke tegenstander van Bouterse. Het verzoek van Kanhai werd niet gehonoreerd omdat de argumentatie van Kanhai te zwak gevonden werd. Kanhai beweerde dat rechter Cynthia Valstein-Montnor gelieerd was aan de NPS omdat haar echtgenoot karatelessen verzorgde in een ruimte op Grun Dyari, het hoofdkwartier van de NPS. Ook voerde Kanhai aan dat wanneer de echtgenoot van Valstein-Montnor zijn auto parkeerde op het terrein van Grun Dyari, deze kosteloos beveiligd werd door de bewaking die daar aanwezig was. Ook twee andere wrakingsverzoeken werden niet-ontvankelijk verklaard. Een van de 25 verdachten, Ruben Rozendaal, legde op 8 mei 2010 tegenover de rechter een verklaring af die in het voordeel was van Bouterse. Kort na deze verklaring zou de advocaat van Bouterse hem tienduizend dollar hebben gegeven, als teken van dank dat hij geen bezwarende verklaringen tegenover Bouterse had afgelegd. In maart 2012 liet Rozendaal deze verklaring intrekken; hij verklaarde op 23 maart 2012 onder ede voor de rechter dat Desi Bouterse destijds persoonlijk Cyrill Daal en Soerinder Rambocus had doodgeschoten. In zijn nieuwe verklaring zei Rozendaal dat Bouterse ook verantwoordelijk was voor de dood op Roy Horb, zijn zwager Guno Mahadew, Roy Tolud en Wilfred Hawker. Hij verklaarde ook dat Bouterse een drugsdealer en wapenhandelaar was. Rozendaal kwam volgens eigen zeggen met deze onthullingen omdat hij niet lang meer zou hebben te leven en hij voor zijn dood zijn naam wilde zuiveren. "Ik doe dit voor mijn dertien kinderen, zodat hun vader niet wordt gezien als een moordenaar", zei Rozendaal tegenover een journalist van de Volkskrant. Rozendaal verklaarde dat zijn enige rol in de Decembermoorden was dat hij André Kamperveen thuis had opgehaald en naar Fort Zeelandia had gebracht. Hij verklaarde niet te hebben deelgenomen aan de martelingen en moorden. In december 2017 pleegde Rozendaal zelfmoord. Op 19 december 2017 werd twintig jaar cel geëist tegen Benny Brondenstein, Kenneth Kempes en Luciën Lewis. Eerder hoorden president Bouterse en mede-couppleger Steven Dendoe al twintig jaar tegen zich eisen. Uitspraak Op 29 november 2019 deed de Krijgsraad uitspraak waarbij Desi Bouterse tot twintig jaar cel werd veroordeeld. Medehoofdverdachte Etienne Boereveen werd vrijgesproken. Ook verdachte Jimmy Stolk werd vrijgesproken. Benny Brondenstein, Iwan Dijksteel en Ernst Gefferie kregen ieder vijftien jaar gevangenisstraf opgelegd. Steven Dendoe, Kenneth Kempes en Luciën Lewis kregen ieder tien jaar gevangenisstraf. President Bouterse bevond zich op de dag van de uitspraak voor een handelsmissie in China. De advocaat van Bouterse kondigde aan dat zijn cliënt in verzet en beroep zou gaan. In 2021 werd Desi Bouterse, die in verzet was gegaan tegen zijn eerdere veroordeling bij verstek, in Suriname als hoofdverdachte opnieuw veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Hierop ging hij in hoger beroep (stand 2022). In juni 2022 besloot de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACHR) de klacht tegen het uitblijven van de straffen in de Decembermoorden ontvankelijk te verklaren en een bodemprocedure te beginnen. De verdachten Bij aanvang van het proces eind november 2007 was de lijst met verdachten teruggebracht tot de volgende 25 personen: Sammy Monsels had naar eigen zeggen graag terecht willen staan, in de hoop zo zijn onschuld te kunnen bewijzen. Doordat in zijn geval de verjaring in 2000 niet was gestuit werd hij in 2005 binnen enkele dagen weer van de verdachtenlijst gehaald. Hij ontving een dagvaarding als getuige. Amnestiewet Op 19 maart 2012 werd door de parlementariërs Melvin Bouva (MC), Rashied Doekhi (MC), André Misiekaba (MC), Anton Paal (MC), Ricardo Panka (MC) en Ronny Tamsiran (PL) een wetsvoorstel ingediend om de Amnestiewet 1989 te verruimen, zodat ook strafbare feiten van het militaire bewind in Suriname tussen 1 april 1980 en 31 december 1984 eronder zouden vallen en de daders van de Decembermoorden vrijuit zouden gaan, onder wie president Bouterse (MC). De Nationale Assemblée nam de verruiming van de wet op 5 april 2012 aan. In juli 2021 vonniste het Constitutioneel Hof echter dat de verruiming van de wet strijdig is met internationale verdragen die Suriname zijn getekend. De Nationale Assemblée trok vervolgens op 27 augustus 2021, na de verkiezingen, met 32 stemmen vóór en 12 tegen de wet weer in. Herdenkingen De aanduidingen Decembermoorden en Acht-decembermoorden dateren uit december 1983, toen de eerste herdenkingen van de gebeurtenissen van het jaar ervoor plaatsvonden. Diaspora De Decembermoorden worden sinds december 1983 jaarlijks op verschillende plaatsen herdacht door de Surinaamse diaspora, onder andere bij het Surinaams consulaat aan de De Cuserstraat in Amsterdam Zuid. In de zuidmuur van de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam zit het 8 Decembermonument bevestigd, waar jaarlijks herdenkingen plaatsvinden. Suriname De eerste herdenkingen met kranslegging in Suriname zelf, zoals voorgesteld door de Moederbond, werden in 1983 verboden. Later zou dat verbod zijn ingetrokken, waardoor er toch nog acht kransen werden achtergelaten bij het graf van Cyriel Daal op de begraafplaats Annetteshof. Romans Edgar Cairo schreef direct in de dagen volgend op de Decembermoorden de roman De smaak van Sranan Libre. Er verscheen een fragment van in Het Parool, het verhaal werd als hoorspel uitgezonden door Radio Nederland Wereldomroep, maar het boek zelf verscheen pas eind 2007 bij uitgeverij In de Knipscheer. In 2005 schreef Cynthia McLeod de historische roman ...die Revolutie niet begrepen!... waarin ook de Decembermoorden de revue passeren. Literatuur : Balans van een coup: drie jaar 'Surinaamse revolutie''', Uitg. Futile, Rotterdam 1983. () : De Decembermoorden in Suriname: verslag van een ooggetuige, met een nawoord van Chin A Sen, Uitg. Het Wereldvenster, Bussum 1983. ()Oud-minister onthulde zelf decembermoorden Suriname, De Telegraaf, 19 oktober 1983 : Willem Oltmans in gesprek met Desi Bouterse, Uitg. Jan Mets, Amsterdam 1984. () : De 8 december moorden: slagschaduw over Suriname, Uitg. BZZTôH, 's-Gravenhage 1992. () : De smaak van Sranan Libre, roman over het bloedbad van Paramaribo op 8 december 1982, Uitg. In de Knipscheer, Haarlem 2007. () : De schreeuw van Bastion Veere, Uitg. Van Gennep, Amsterdam 2009. () Externe links Website over de Decembermoorden in Suriname Decembermoorden.com (archief uit 2008) Decembermoorden mogelijk dag eerder, de Volkskrant, 5 juli 2008 Freddy Derby doet 18 jaar na dato verslag, Waterkant.net'' Decembermoordendossier bij Radio Nederland Wereldomroep Vonnis (archief) van Bouterse, 29 november 2019 Bloedbad Gebeurtenis in 1982 December
351
https://nl.wikipedia.org/wiki/Duitsland
Duitsland
De Bondsrepubliek Duitsland (BRD) (Duits: Bundesrepublik Deutschland), kortweg Duitsland (Duits: Deutschland), is een land in West- en of Centraal-Europa. Het heeft een grondgebied van 357.022 km² en grenst in het noorden aan de Oostzee, de Noordzee en Denemarken, in het oosten aan Polen en Tsjechië, in het zuiden aan Oostenrijk en Zwitserland en in het westen aan Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. Duitsland heeft met 83.222.442 inwoners (30 september 2021) de grootste bevolking van alle landen in de Europese Unie. De hoofdstad en grootste stad van het land is Berlijn. De Duitse geschiedenis begint in zekere zin reeds in de 1e eeuw v.Chr., toen al sprake was van Germanië, een gebied dat bewoond werd door vooral Germaanse stammen. Een Duitse staat liet langer op zich wachten. Het Heilige Roomse Rijk, dat ruwweg tussen 800 en 1800 bestond, kan gezien worden als voorloper, maar had veel minder centraal gezag, net als zijn opvolger, de Duitse Bond (1815-1866). Daarna kwam de Duitse eenwording pas echt op gang en zo ontstond in 1871 het Duitse Rijk, dat grotendeels de huidige landsgrenzen omvatte. Deze staat werd, door de afschaffing van de monarchie na de novemberrevolutie van 1918, voor het eerst een republiek; de zogenaamde Weimarrepubliek. Onder het nazibewind (1933-1945) was Duitsland een dictatuur, ontketende het de Tweede Wereldoorlog en voerde het de Holocaust uit. Duitsland verloor de oorlog en werd daarna opgedeeld in de Bondsrepubliek Duitsland (West-Duitsland) en de Duitse Democratische Republiek (Oost-Duitsland of DDR). Na de val van het communisme kwam in 1990 de Duitse hereniging tot stand en traden de zes Oost-Duitse deelstaten toe tot de Bondsrepubliek. De Bondsrepubliek Duitsland is een federatie van zestien deelstaten, in het Duits Bundesländer of Länder (enkelvoud Land) geheten. Het is een federale republiek en een belangrijk lid van de economische, politieke en militaire organisaties in Europa en de wereld. Het land is onder andere lid van de Europese Unie en de eurozone, de VN, de NAVO en de G8. Duitsland is daarnaast de belangrijkste handelspartner van Nederland en België en was in 2014 de vierde economie naar nominaal bnp, de op twee na grootste exporteur (2011) en de op twee na grootste importeur (2011) ter wereld. Geografie Duitsland ligt in de westelijke helft van Centraal-Europa, in het noorden grenzend aan de Oostzee, de Noordzee en Denemarken, in het oosten aan Polen en Tsjechië, in het zuiden aan Oostenrijk en Zwitserland en in het westen aan Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland. Oude beschrijvingen noemen Duitsland het land tussen de zee en de Alpen. Het land kan in drie belangrijke geografische gebieden worden verdeeld: de Duitse Laagvlakte in het noorden, de centrale Duitse middengebergten, en in het zuiden, de Alpen. Het klimaat is gematigd, al is er aanzienlijke variatie. Bijna twee derde van de bossen van het land bestaat uit naaldbomen, de rest is hoofdzakelijk beukenbos. Duitsland heeft tamelijk weinig bodemschatten. De landbouwgrond is meestal erg vruchtbaar. Op het Duitse grondgebied liggen 16 deelstaten, in het Duits officieel Länder (enkelvoud Land, vaak in de vorm Bundesländer) geheten. Ze hebben vele bevoegdheden en ook medezeggenschap op het federaal niveau. Windstreken In het noorden telt men naast Hamburg en Bremen, die zelfstandige deelstaten zijn, ook de deelstaten Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein; vaak wordt ook het voormalig Oost-Duitse Mecklenburg-Voor-Pommeren daartoe gerekend. Het Noorden ligt aan Noordzee en Oostzee en wordt onder meer door de rivieren Eems (Ems), Wezer (Weser), Elbe en de Oder doorstroomd. Het gebied is overwegend plat (Noord-Duitse Laagvlakte) tot licht glooiend en relatief dunbevolkt. De grootste stad is Hamburg met 1,7 miljoen inwoners; het is een belangrijk industrieel centrum en heeft een van de grootste havens van Europa. In mindere mate geldt hetzelfde voor Bremen en Kiel. Het noorden is zwaar gecultiveerd, ondanks de slechte grond. De gewassen uit deze streek zijn onder andere tarwe, rogge, gerst, haver, aardappels en suikerbieten. Er wordt veel melkvee gefokt, vooral in Sleeswijk-Holstein. Varkensvlees, rundvlees en kip zijn andere veeproducten die uit het noorden komen. In het algemeen is het noorden van Duitsland, op het oosten na, het economisch zwakste deel van Duitsland. Noordrijn-Westfalen (NRW), dat aan Nederland en België grenst, is de deelstaat met de meeste inwoners (18 miljoen) en wordt meestal als het westen van Duitsland aangeduid. Verder kan men Rijnland-Palts, Hessen en het kleinere Saarland tot het westen rekenen. De grootste stad is Keulen (Köln) met rond één miljoen inwoners, belangrijk is de NRW-hoofdstad Düsseldorf met zijn grote luchthaven en het Ruhrgebied met in totaal meer dan vijf miljoen inwoners. Al deze steden liggen in NRW, noemenswaardig zijn verder de Rijnland-Paltse hoofdstad Mainz en vooral Frankfurt am Main in Hessen. West-Duitsland is grotendeels een heuvelachtig gebied met de Rijn en de Moezel als hoofdrivieren. De Rijn stroomt tussen Bingen en Bonn door een steile kloof. Dit gedeelte van de Rijnvallei is beroemd om zijn spectaculaire landschap, wijngaarden en kastelen. Langs de noordelijke rand van de Rijnvallei liggen de industriële gebieden van Duitsland, waaronder het Ruhrgebied, dat wél door grotere werkloosheid wordt geteisterd. De zuidelijke sectie van het Rijnland, dat de Eifel en Hunsrück-bergen bevat, is grotendeels landbouwgrond en heeft beroemde wijngaarden, vooral in de vallei van de Moezel. Vóór 1945 begreep men onder Oost-Duitsland vooral het oude Pruisen ten oosten van de rivier de Elbe. Daarna was het begrip voorbehouden aan de verloren Ostgebiete (die vanaf 1945 grotendeels in Polen liggen). Nu bedoelt men er het grondgebied van de voormalige (communistische) DDR mee, dus de 'nieuwe deelstaten' Brandenburg, Saksen, Saksen-Anhalt, Thüringen en het onder Noord-Duitsland al vermelde Mecklenburg-Voor-Pommeren. De deelstaat en Duitse hoofdstad Berlijn omvat met zijn westerse helft ook een gebied dat tussen 1945 en 1990 nauw met de Bondsrepubliek was verbonden. Berlijn met zijn circa 3,4 miljoen inwoners ligt zo'n 60 kilometer van de grens met Polen. In het zuiden van het oosten zijn de industriële centra gevestigd dicht bij de Elbe en zijn zijrivieren. De belangrijkste steden zijn hier Leipzig, Dresden, Chemnitz, Halle en Erfurt. In het zuiden liggen de twee grote deelstaten Beieren en Baden-Württemberg. München, de Beierse hoofdstad, is de grootste stad in het zuiden met 1,3 miljoen inwoners en een belangrijk economisch en cultureel centrum. Stuttgart is de hoofdstad van Baden-Württemberg. In het algemeen is het zuiden het rijkste gedeelte van Duitsland. Door het zuiden stromen de rivieren de Donau, Iller, Lech, Isar, Neckar en de Main. Het hoogste punt is de Zugspitze (2962 m) in de Beierse Alpen. Verder bestaat het gebied uit plateaus en beboste bergen, bijvoorbeeld het Zwarte Woud, de hooglanden van Zwaben en het Bohemer Woud. Het gebied rondom het Bodenmeer is een populair toeristengebied. De belangrijkste landbouwproducten van het gebied zijn fruit, tarwe, gerst en zuivelproducten. Klimaat Het merendeel van Duitsland heeft een gematigd seizoensgebonden klimaat dat gedomineerd wordt door vochtige westelijke winden. Het land is gelegen tussen het maritieme klimaat van West-Europa en het continentale klimaat van Oost-Europa. Het klimaat wordt gematigd door de Noord-Atlantische stroom, het noordelijke vervolg van de Golfstroom. Het warme water in deze zeestroom heeft gevolgen voor de gebieden die aan de Noordzee grenzen; zo hebben Noord- en Noordwest-Duitsland een maritiem klimaat. In Duitsland valt gemiddeld 789 mm neerslag, gelijkmatig verdeeld over de maanden, per jaar. In Duitsland zijn er intern kleine klimaatverschillen. Zo hebben Noord- en Midden-Duitsland over het algemeen zachte zomers en frisse, vochtige winters. In het zuiden en in de middelgebergtes zoals het Harzgebergte, het Zwarte Woud en in Beieren zijn de zomers warmer, de winters kouder en valt er meer sneeuw. Steden Er zijn vele grote Duitse steden, de meeste in het zuiden en westen. De vijftien grootste zijn: Geschiedenis Vóór de natiestaat Terwijl in andere streken van West-Europa enkele gecentraliseerde staten ontstonden, zoals Engeland, Frankrijk of Spanje, bleef het Heilige Roomse Rijk ('van de Duitse natie') in de middeleeuwen en daarna een soort confederatie (statenbond). De Duitse keizer had betrekkelijk weinig macht, en de modernisering in de vroege moderne tijd gebeurde op het niveau van de individuele landen. Vele streken, vooral in het agrarische en conservatieve oostelijke deel van het 'Roomse Rijk' liepen wat betreft ontwikkeling achter ten opzichte van de meer verstedelijkte westelijk gelegen streken. De keizer werd door de vorsten van sommige landen gekozen, de keurvorsten. Vanaf de 15e eeuw kwamen de meeste keizers uit het huis Habsburg, dat toen in Oostenrijk regeerde. Naast Oostenrijk en Beieren in het zuiden werd later ook Pruisen een van de belangrijkste Duitse staten. In het tijdperk van de Franse Revolutie en Napoleon (1789-1815) veranderde Duitsland ingrijpend, onder meer door het verkleinen van het aantal Duitse staten van ruim 350 naar enkele tientallen. Vooral in het zuiden werden enkele middelgrote staten gevormd. Een groot deel van West- en Noord-Duitsland werd door Frankrijk geannexeerd, een ander maakte deel uit van de Rijnbond, feitelijk een Franse satellietstaat. Na 1815 vormden de meeste Duitstalige (maar ook niet-Duitstalige) gebieden de Duitse Bond, die net als het oude Rijk geen bondsstaat maar een statenbond was. Het voornaamste orgaan van de Bond was de Bondsvergadering (ook Bondsdag genoemd), een congres van afgevaardigden van de individuele vorsten. Onder hen was trouwens ook de koning van Nederland in zijn functie als groothertog van Luxemburg (later ook Limburg). Bij de opkomende liberale en nationale beweging was de Bond weinig geliefd: hij diende in hun optiek voornamelijk als instrument van de vorsten om de persvrijheid en de oprichting van politieke partijen te onderdrukken. In maart 1848, na een nieuwe revolutie in Frankrijk, ontstonden ook onrusten in Duitsland. Bang voor een gewelddadige revolutie beloofden vele Duitse vorsten grondwetten en gekozen parlementen (voor zover die nog niet bestonden). Voor het eerst kozen de Duitsers een nationale vergadering. Ze kwam in Frankfurt bij elkaar (daarom Frankfurter Nationalversammlung) en moest Duitsland een nationale grondwet geven. De oude machten konden echter het roer weer keren en de revolutie in 1849 onderdrukken; de Pruisische koning nam de keizerkroon uit handen van de revolutionairen niet aan. Vele liberale verworvenheden in de individuele staten werden teruggedraaid. Toch maakte de democratische ervaring indruk; bijvoorbeeld het algemeen kiesrecht van 1848/1849 was het voorbeeld voor de latere natiestaat. Oprichting en ontwikkeling van de natiestaat De Duitse Bond werd hersteld, maar in 1858/1859 kwam er weer beweging in de ontwikkeling naar een Duitse natiestaat. Het lukte de Pruisische minister-president Otto von Bismarck om in de jaren 1860 de Bond los te breken, een groot deel van de nationale beweging te winnen en met de (rechtse) liberalen samen te werken. Na de Duitse Oorlog tegen Oostenrijk in 1866 richtte Pruisen met de Noord-Duitse staten in 1867 de Noord-Duitse Bond op. Dit was de eerste Duitse natiestaat. Nog tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870/1871 traden ook de Zuid-Duitse staten (behalve Oostenrijk en Liechtenstein) tot de Noord-Duitse Bond toe. Bij een nauwelijks veranderde grondwet nam de Bond de naam 'Duitse Rijk' aan. Onofficieel werd Duitsland tussen de jaren 1871 - 1918 meestal betiteld als het 'Duitse keizerrijk'. Pruisen maakte qua grondgebied en inwoneraantal twee derde van dit Duitsland uit. Het Duitse Keizerrijk was een moderne federale rechtsstaat met democratische elementen maar ook met een sterk conservatief aristocratisch karakter. Wetten kwamen tot stand door de toestemming van de Rijksdag, het gekozen nationaal parlement, en de Bondsraad, het orgaan van de vorsten. De Pruisische koning was de voorzitter van de Bondsraad met de titel Duitse keizer. De keizer stelde de rijkskanselier aan, die de facto de regeringsleider was. Omdat de liberalen in de Rijksdag sterk waren (later ook katholieken en sociaaldemocraten) was de politiek van rijkskanselier Bismarck moderner dan verwacht. Vanaf 1884 verwierf Duitsland ook koloniën (vooral in Afrika). Tijdens het Keizerrijk vonden de hoogtijdagen van de industriële revolutie in Duitsland plaats. Naast verschillende liberale, katholieke, socialistische en pacifistische stromingen ontstonden ook antisemitische en (hyper)nationalistische. Rond 1900 was Duitsland een van de meest ontwikkelde landen en was het Duits na het Frans en het Engels een van de belangrijkste talen van de wereld. Het politieke stelsel bleef echter achter: de regering werd niet door het parlement bepaald. Tijdperk der wereldoorlogen De Europese grootmachten Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en Duitsland concurreerden om (politieke en militaire) macht en (economische en culturele) invloed op de aarde. Er ontstond een wapenwedloop; uit Duits perspectief spanden de andere grootmachten samen om Duitsland te omcirkelen. Groot-Brittannië ging een alliantie met Frankrijk aan. Over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog wordt nog steeds getwist. In de crisis na de moord op de Oostenrijkse kroonprins, die tot de oorlog leidde, was het de houding van het toenmalige Duitsland dat een oorlog binnenkort sowieso te verwachten was en nu gunstiger moest uitkomen dan een paar jaar later. De oorlog duurde vier jaar, doordat zowel Duitsland en de andere centrale machten alsook de geallieerden op een gunstig moment wachtten om een vredesvoorstel naar eigen voordeel te presenteren. Duitsland wilde in West- maar vooral in Oost-Europa grensgebieden van de buurlanden annexeren en een keten van afhankelijke landen opzetten, en de kans daarvoor leek gunstig nadat begin 1918 Rusland was verslagen. In de loop van de zomer werd echter duidelijk, nu steeds meer verse troepen uit Amerika het Europees strijdtoneel betraden, dat een Duitse overwinning er niet meer in zat. De Duitse militaire leiding liet de politiek in september weten dat ze de strijd moesten opgeven en dat er onderhandeld moest worden met de tegenstanders. In het land was, door onder anderen de nijpende voedseltekorten en de slecht verlopen oorlog, steeds meer sociale onrust ontstaan en tijdens de daardoor uitgebroken Novemberrevolutie werd de monarchie omvergeworpen en de keizer afgezet. Op 11 november tekende Duitsland een staakt-het-vuren en moest tegenover Frankrijk, het Britse Rijk en andere landen in feite capituleren. In 1918/1919 werd Duitsland een republiek, Weimarrepubliek genaamd. De Duitse bevolking leed honger en er dreigde een communistische revolutie. Begin 1919 kostte de Britse zeeblokkade die tijdens de oorlog begonnen was, maar na 11 november gewoon doorging naar schatting nog aan honderdduizend mensen het leven. In het voorjaar werd de voedselbevoorrading verbeterd. De Britten wilden vermijden dat Duitsland ten prooi zou vallen aan een bolsjewistische revolutie en dictatuur zoals in Rusland gebeurd was. De overwinnaars legden het land met het daaropvolgende Verdrag van Versailles (1919) zware boetes op en namen het niet alleen alle koloniën af maar ook tien procent van het eigen grondgebied. Duitsland verloor het meest aan Frankrijk (Elzas-Lotharingen) en het heropgerichte Polen (voornamelijk West-Pruisen en Posen). De algemene onvrede onder de Duitsers over het verdrag van Versailles, dat eenzijdig door de overwinnaars werd opgesteld, en de zware lasten die het land daardoor opgelegd waren, het niet goed werkende politieke systeem, de sociale onrust en de wereldwijde economische crisis maakten in 1933 de weg vrij voor de overname van het land door de nationaalsocialisten onder leiding van Adolf Hitler die Duitsland in een totalitaire dictatuur veranderde. Hitler en zijn nazi-partij (de NSDAP) wilden de grootmachtsstatus van Duitsland van vóór de oorlog weer herstellen, met diplomatieke middelen maar desnoods ook door geweld, en stuurde aldus onvermijdelijk aan op oorlog. De door Hitler begonnen Tweede Wereldoorlog verliep aanvankelijk naar wens voor Duitsland, onder andere Polen en Frankrijk werden verslagen en bezet, maar werd uiteindelijk de grootste catastrofe in de Duitse geschiedenis. De oorlog leidde in 1945 tot de totale bezetting van het land door de geallieerde Russische, Britse, Amerikaanse en Franse en Belgische Nederlandse strijdkrachten. Vrijwel alle grote en middelgrote steden lagen in puin en de gehele industrie en infrastructuur was in de loop van de oorlog verwoest. De gebieden ten oosten van de Oder-Neissegrens werden aan Polen en de Sovjet-Unie toegewezen en de Duitse bevolking werd uit deze gebieden en de rest van Oost-Europa verdreven waarbij velen omkwamen. De overlevenden van deze in totaal ruim 15 miljoen mensen werden opgenomen in de rest van Duitsland. Na de Tweede Wereldoorlog De geallieerde bezettingsmachten konden in de naoorlogse jaren niet tot overeenstemming komen om Duitsland als eenheid te besturen. Politiek raakte Duitsland in 1946 gesplitst door de gedwongen fusie van de sociaaldemocratische Sozialdemokratische Partei Deutschlands met de communistische KPD tot Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) in de Sovjet-zone. Ook over de noodzakelijke geldhervorming konden de bezettingsmachten niet tot overeenstemming komen. De invoering van de D-mark in de westelijke bezettingszones in 1948 werd door de Sovjet-Unie beantwoord met de Blokkade van Berlijn. In november 1948 splitste de Sovjet-Unie het bestuur van Berlijn en stelde een eigen magistraat in voor Oost-Berlijn. Op 23 mei 1949 kwam in de westelijke bezettingszones de Bondsrepubliek Duitsland tot stand, een parlementaire democratie. Daartoe werden twee akkoorden gesloten, het Bezettingsstatuut, met nadruk op de binnenlandse bevoegdheden, en het Akkoord van Petersberg, als aanzet voor het buitenlands beleid. De hoofdstad van de Bondsrepubliek werd Bonn, aan de rivier de Rijn. In de oostelijke bezettingszone van Duitsland richtten op 7 oktober van dat jaar de communisten met hulp van de Sovjet-bezetters een dictatuur op, Duitse Democratische Republiek (DDR) geheten. Al voor de oprichting van de DDR werd de Sovjet-zone door grensmaatregelen van het Westen afgesloten. Wel bleef de grens tussen West-Berlijn, dat door westerse troepen bezet bleef, en Oost-Berlijn open. Nadat ongeveer 3 miljoen Duitsers vooral via Berlijn uit de DDR naar het Westen waren gevlucht, bouwde het Oost-Duitse regime in 1961 de Berlijnse Muur. Tijdens de jaren vijftig voltrok zich in de Bondsrepubliek het zogenaamde Wirtschaftswunder waarbij de steden, de industrie en economische infrastructuur weer werd hersteld. Dat werd mogelijk gemaakt door het Marshallplan van de Verenigde Staten en de inspanningen van de Duitsers zelf. Met de Verdragen van Parijs die in 1955 van kracht werden werd de soevereiniteit van de Bondsrepubliek bekrachtigd en werd het toegestaan zich te herbewapenen en lid te worden van de NAVO, omdat de Bondsrepubliek onmisbaar was als westerse bondgenoot in de Koude Oorlog. Anders dan de twee andere grote Europese mogendheden, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, heeft het nooit nucleaire wapens ontwikkeld. De Bondsrepubliek was samen met de oude aartsvijand Frankrijk een van de initiatiefnemers van de ontwikkeling die tot de Europese Unie leidde. Wel werd Duitsland opnieuw het economische zwaartepunt van Europa, mede doordat de tijdens de oorlog totaal verwoeste industrie en infrastructuur op de meest moderne wijze weer werd herbouwd, aanvankelijk met hulp van het Marshallplan. Ook de grote en goed opgeleide bevolking was een belangrijk voordeel ten opzichte van de buren. En de vlak na de oorlog begonnen 'koude oorlog' maakte het noodzakelijk voor het westen dat Duitsland zo sterk mogelijk werd als bondgenoot tegen het vijandelijke Warschaupact. In 1989 viel het communisme in Oost-Europa, met als symbolisch hoogtepunt de val van de Muur op 9 november 1989. De opening van de grenzen tussen de twee Duitslanden leidde uiteindelijk tot de hereniging op 3 oktober 1990. Het heeft de Bondsrepubliek Duitsland veel moeite gekost de twee delen van Duitsland ook in maatschappelijk en economisch opzicht te verenigen. Nog altijd maakt het voormalige Oosten in economisch opzicht een minder florissante ontwikkeling door dan het westen van Duitsland. Demografie Bevolking Duitsland heeft 83.222.442 inwoners (30 september 2021). Circa 60 procent van de bevolking heeft een religie heeft en 40 procent niet. Met bijna 31 procent (25,46 miljoen mensen) (31 december 2007) vormen de katholieken de grootste groep. Zij wonen hoofdzakelijk in het zuiden en het westen. Sinds het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn miljoenen gastarbeiders uit andere landen (vooral voormalig Joegoslavië, Griekenland, Turkije en Italië) naar Duitsland gekomen om er te werken. Hieronder zijn er thans ongeveer 3,5 miljoen moslims, hoofdzakelijk Turken en Koerden. Op 31 december 2020 telde Duitsland 10,599 miljoen , daarmee heeft 12,7% van de bevolking een niet-Duits staatsburgerschap. 86,3% van de bevolking heeft een Duits staatsburgerschap. Na de Verenigde Staten, is Duitsland de op een na populairste migratiebestemming in de wereld. Religie Ongeveer 24,3 procent van de bevolking is lid van de Evangelische Kerk in Duitsland. Dit verbond van kerken is vooral luthers en deels gereformeerd (calvinistisch en zwingliaans). Zij wonen vooral in het noorden. Ongeveer even veel mensen in Duitsland zijn katholiek. Verder zijn er nog ongeveer 1,9 procent orthodoxe christenen. Bij elkaar is iets meer dan de helft van de Duitsers lid van een christelijke kerk. Cijfers over de kerkgang laten zien dat 4,2 procent van de bevolking 's zondags een katholieke kerk en 1,2 procent een EKD-kerk bezoekt. Er is een kleine joodse minderheid van 0,2 procent (meestal recente immigranten uit Oost-Europa en Rusland). 3,5% is moslim. Meer dan de helft van de bevolking in het gebied van de voormalige DDR en in de noordelijke deelstaat Hamburg hangt geen godsdienst aan, was dat in 2007 33% in heel Duitsland in 2021 is dat 40%. De katholieke en evangelische kerken en de synagogen worden gefinancierd door een bijzondere kerkbelasting op basis van de inkomstenbelasting. Daaraan is alleen door uittreden uit de kerkgemeenschap te ontkomen. Veel kerken kampen met groot verlies van leden en daardoor financiële problemen. Taal De taal die in Duitsland wordt gesproken is hoofdzakelijk Duits. Deze Germaanse taal is nauw verwant aan het Nederlands, Engels en de Noord-Europese talen. Duits wordt ook in Oostenrijk, Zwitserland en andere aan Duitsland grenzende landen gesproken, maar het Duits heeft nergens zoveel sprekers als in Duitsland zelf. Naast het Standaardduits, ook Hochdeutsch genoemd, zijn er dialecten. De belangrijkste grens daarbij is die tussen de Noord- en de Zuid-Duitse dialecten. In het noorden werd oorspronkelijk Nederduits (Platt) gesproken. De dialecten van het zuidwesten (waarbij taalkundig ook het Zwitserduits hoort) verschillen van de rest. Vrijwel alle Duitsers spreken Duits. De Denen, Friezen, zigeuners en Sorben zijn de inheemse niet-Duitssprekende minderheden. Vanwege recentere immigratie wordt in Duitsland ook veel Turks en Russisch gesproken. Politiek Politiek systeem De Bondsrepubliek Duitsland is met haar grondwet van 23 mei 1949 een democratisch-parlementaire bondsstaat. De grondwet kan door een tweederdemeerderheid in Bondsdag en bondsraad gewijzigd worden. Enkele artikelen, waarin de basisprincipes van de grondwet zoals de federale structuur van de staat, de democratische, sociale en rechtsprincipes van de staat, en de onschendbaarheid van de menselijke waarde van het individu, zijn van iedere wijziging uitgesloten. Het Duitse parlement heet Bondsdag (Deutscher Bundestag) en wordt normaliter elke vier jaar door de volwassen Duitsers gekozen. Het kiessysteem voor de Bondsdag baseert in principe op evenredige vertegenwoordiging maar heeft ook kenmerken van het meerderheidsstelsel. Een kiesdrempel van vijf procent zorgt ervoor dat heel kleine partijen buiten het parlement blijven. De Bondsdag vergadert in het historische gebouw van de Rijksdag in Berlijn. Er zijn minimaal 598 volksvertegenwoordigers, vanwege het kiessysteem zijn het meestal iets meer. De huidige Bondsdag, gekozen in 2021, telt 736 leden, de parlementsvoorzitter is de sociaaldemocrate Bärbel Bas. De Bondsdag is het machtigste orgaan in het politieke stelsel: het stemt over wetten, het kiest de regeringsleider (de bondskanselier), gedeeltelijk de bondspresident en de bondsrechters, het controleert de regering en de geheime diensten en het beslist over volkenrechtelijke verdragen en over de militaire inzet van het leger. De Duitse bondspresident (Bundespräsident der Bundesrepublik Deutschland) is het staatshoofd. Hij of zij vertegenwoordigt de republiek, tekent wetten en benoemt de regeringsleden. De bondspresident heeft ook een (beperkte) rol bij de verkiezing van een nieuwe regeringsleider, die echter in principe wordt gekozen door de Bondsdag. In de dagelijkse politiek is de bondspresident nauwelijks betrokken, maar hoe hij of zij de ceremoniële functies vervult is aan de persoon zelf. Hoewel verwacht wordt dat hij of zij boven de partijen staat, mag de bondspresident politieke opvattingen uitdrukken. Het staatshoofd wordt elke vijf jaar verkozen, door een speciaal orgaan, de bondsvergadering, die enkel voor dit doel samenkomt. De bondsvergadering bestaat uit alle Bondsdagleden en een even groot aantal van vertegenwoordigers van de deelstaatparlementen. Een bondspresident kan aansluitend aan zijn eerste ambtsperiode één keer worden herkozen. De bondsregering (Bundesregierung) bestaat uit de bondskanselier (Bundeskanzler) en de bondsministers. De bondskanselier wordt door de Bondsdag gekozen, de bondsministers door de bondskanselier. In de praktijk echter moet de bondskanselier aan de wensen van zijn partij en de coalitiepartijen voldoen, echt uitzoeken kan hij niet meer dan twee, drie ministers. De regering, ook Bundeskabinett genoemd, werkt volgens drie principes: Ministerprincipe: Iedere minister kan over zaken beslissen die met zijn eigen ministerie te maken hebben. Kollegiaalprincipe: Over zaken die meerdere ministeries betreffen beslist het kabinet. Kanseliersprincipe: Volgens art. 65 van de grondwet heeft de bondskanselier de Richtlinienkompetenz. Over zaken die hij zeer belangrijk vindt kan hij alleen beslissen. In de praktijk gebruikt de kanselier dit recht nauwelijks, omdat het tot grote ontevredenheid van het kabinet zou leiden. Toch is de positie van de kanselier sterker dan die van regeringsleiders in veel andere landen. Bestuurlijke indeling Tot de Bondsrepubliek horen Länder, deelstaten (niet officieel, maar vaker te horen is Bundesländer). Sinds 1990 zijn het zestien, daarvoor waren het tien plus West-Berlijn dat een speciale status had. De grondwet bepaalt waarover de bond alleen, waarover de bond en de deelstaten samen en waarover alleen de deelstaten kan/kunnen beslissen. Een deelstaat heeft een grondwet, een parlement en een regering zoals een volwaardige staat. De deelstaatsregeringen sturen vertegenwoordigers naar de bondsraad (Bundesrat). Dit orgaan wordt niet als federale parlementskamer beschouwd, maar heeft wel die functie: wetten, die ook tot de competentie van de Länder horen, moeten ook door de bondsraad worden goedgekeurd. De bondsraad telt 69 leden. Elk land heeft, afhankelijk van de grootte van zijn bevolking, drie tot zes stemmen, die echter 'in blok' uitgeoefend moeten worden. Omdat in veel deelstaatsregeringen niet dezelfde partijen zitten als in de bondsregering, is het vaak moeilijk om een toestemming van de bondsraad te krijgen. Partijen Partijen bestaan in Duitsland sinds de jaren 1860. Al in het Keizerrijk vervulden ze in het parlement een belangrijke functie, sinds 1918 komen ook de regeringsleden uit zijn rijen. Van 1933 tot 1945 waren in Duitsland alle partijen behalve de nationaalsocialistische verboden. De meeste huidige partijen werden dus in 1945 (opnieuw) gesticht. De grootse partij is de christendemocratische CDU, die in Beieren zelf niet optreedt maar het veld overlaat aan haar zusterpartij CSU. Samen vormen ze één fractie in de Bondsdag. De meeste bondskanseliers en bondspresidenten waren lid van de CDU/CSU, die samen ook die Union worden genoemd. De andere grote partij is de sociaaldemocratische SPD, die deze naam al sinds 1891 heeft. Deze twee partijen, de ene centrum-rechts en de andere centrum-links, worden vanwege hun grootte Volksparteien genoemd. Nog in 1980 kregen CDU/CSU en SPD samen ruim negentig procent van de stemmen. Sindsdien werden kleinere partijen belangrijker. De liberale FDP bestaat sinds 1945/1948 en was in veel bondsregeringen vertegenwoordigd. In 1983 haalden de ecologisch-alternatieve Die Grünen de Bondsdag-kiesdrempel voor de eerste keer. Door de hereniging kwam in 1990 een linkssocialistische partij erbij, de voormalige communistische partij van de DDR. Sinds 2007 heeft ze na een fusie met een linkse SPD-afsplitsing de naam Die Linke. Justitie Duitsland is een rechtstaat met een uitgebreid bouwwerk van rechtsprekende instanties. De basis daarvan wordt gevormd door de Amtsgerichten waarvan in ieder Landkreis of Kreis meestal een of meerdere zijn gevestigd. Het gerecht is bevoegd voor civiele zaken met een beperkt belang en minder zware strafzaken. Recht wordt in het algemeen gesproken door een alleenzittende rechter. Boven de Amtsgerichten (vergelijkbaar met het kantongerecht in België en Nederland) staat het Landgericht. Naast beroepsinstantie voor de meeste zaken van de Amtgerichten zijn de Landgerichten bevoegd voor civiele zaken met een groter belang en voor zwaardere strafzaken. Hoofdregel is dat het Landgericht met meervoudige kamers recht spreekt. Anno 2015 telt Duitsland 115 Landgerichten. Tegen uitspraken van het Landgericht staat hoger beroep open bij het Oberlandesgericht. Voor een beperkte categorie strafzaken is het college de eerste instantie. Ieder Land heeft ten minste een Oberlandesgericht, waarbij het gerecht in Berlijn traditioneel wordt aangeduid als Kammergericht. Aan de top van de juridische piramide staat het Bundesgerichtshof in Karlsruhe. Naast deze piramide kent Duitsland nog gespecialiseerde colleges voor belastingrecht, arbeidsrecht, sociaal recht en bestuursrecht, waarbij er veelal sprake is van rechtspraak in twee instanties met als beroeps instantie een Bundeshof. Voor belastingen staat dat in München, voor arbeidszaken in Erfurt, voor sociaal recht in Kassel en voor bestuursrecht in Leipzig. Duitsland heeft gekozen voor een systeem waarbij toetsing aan de grondwet aan rechters is opgedragen. Als gevolg daarvan heeft ieder Land een eigen Verfassungsgericht. Het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe is uiteindelijk het hoogste gerecht in Duitsland. Defensie De Duitse strijdkrachten worden de Bundeswehr genoemd, ze bestaat sinds 1955 en omvat de drie Teilstreitkräfte: Heer (landmacht), Bundesmarine en Luftwaffe (luchtmacht). Vanaf begin was de Bundeswehr een leger met dienstplichtigen, maar in 2011 werd de dienstplicht opgeschort. De Bundeswehr had de langste tijd gedurende de Koude Oorlog een kleine half miljoen soldaten en in 2011 nog ongeveer een kwart miljoen. Sinds de vroege jaren 90 is de Bundeswehr ook buiten het NAVO-gebied actief, onder meer in Afghanistan. De hoogste rang binnen het leger heeft de Generalinspekteur als adviseur van de bondsregering. Het militair opperbevel heeft wel de federale minister van defensie, in oorlogstijd de bondskanselier. Economie Duitsland bezit op technologisch vlak de op drie na sterkste economie van de wereld, na de VS, China en Japan, maar structurele markteisen, waaronder de substantiële brutokosten voor het in dienst nemen van nieuwe werknemers, hebben werkloosheid tot een langdurig, persistent probleem gemaakt. Een vergrijzende bevolking, gecombineerd met hoge werkloosheid, bemoeilijkt de handhaving van de wettelijke sociale zekerheid: de lasten voor werkenden zijn onevenredig hoog geworden. De modernisering en integratie van de Oost-Duitse economie blijft een kostbaar langetermijnprobleem. Toerisme Duitsland wordt steeds vaker bezocht door buitenlandse toeristen. Hier profiteren de deelstaten Brandenburg, Saksen, Beieren en Mecklenburg-Voorpommern het meest van. Nederlanders vormen de grootste groep buitenlandse toeristen. Toeristische plaatsen in Duitsland zijn de grote steden zoals Berlijn, München en Hamburg. Qua natuurgebieden zijn onder andere het Zwarte Woud, de Eifel, het Midden-Rijndal en de Beierse Alpen in trek. Daarnaast heeft Duitsland een aantal attractieparken zoals Europa-Park, Phantasialand, Legoland Deutschland, Heide-Park en Movie Park Germany. Europa-Park is daarbij het een na beste bezochte attractiepark van Europa. Verkeer en vervoer De grote steden van Duitsland beschikken over internationale vliegvelden; zie lijst van luchthavens in Duitsland. Duitsland heeft een uitgebreid net van autosnelwegen en autowegen; zie wegen in Duitsland. Ook is er een fijnmazig spoorwegnet voor vervoer per trein. Cultuur Zoals in veel andere landen van Europa had de cultuur van de Romeinen ook in Duitsland een grote invloed, al was slechts het deel ten westen van de Rijn en ten zuiden van de Donau geruime tijd door de Romeinen bezet. Sinds de Middeleeuwen kwamen er nieuwe impulsen uit Duitsland zelf, bijvoorbeeld door Albertus Magnus in de wijsbegeerte. Architectuur Volgens een rondvraag van het Deutsche Tourismusverband en meinestadt.de is de Dom van Keulen de populairste bezienswaardigheid van Duitsland. Op plaats twee staat slot Neuschwanstein en op plaats drie de Frauenkirche te Dresden. In de Tweede Wereldoorlog heeft Duitsland veel gebouwen verloren; deels zijn ze weer opgebouwd zoals het historische centrum van Münster. Vooral in kleinere stadjes zijn veelal historische bouwwerken uit de middeleeuwen bewaard gebleven, een voorbeeld is Rothenburg ob der Tauber. Bij de natuurlandschappen van Duitsland gaat het om grote bossen, vaak in de middelgebergtes zoals het Beierse Woud, en om de Waddenzee zoals het Niedersächsisches Wattenmeer. Cinema De Duitse cinema bestaat al zo lang als het medium film bestaat, al sinds het einde van de 19e eeuw. In 1895 gaven de broers Max en Emil Skladanowsky hun eerste voorstelling met de door hen ontwikkelde filmprojector genaamd Bioskop, waarbij voor het eerst een filmvoorstelling werd gegeven met een betalend publiek. Daarmee was de bioscoop geboren. De jaren na de Eerste Wereldoorlog vormden de hoogtijdagen van de Duitse cinema. De stomme films uit deze periode waren meestal expressionistische films, zoals Das Cabinet des Dr. Caligari (1920), Nosferatu, eine Symphonie des Grauens (1921) en Metropolis (1927). Ook deed het genre Bergfilm zijn intrede waarin te zien was hoe de hoofdpersonen zich moesten redden in de harde natuur van de bergen. Halverwege de jaren 20 deed de nieuwe zakelijkheid zijn intrede in de filmwereld. Hierbij werden seksualiteit, schandalen en mensen die ten onder gingen op het witte doek gebracht, zoals in Die Büchse der Pandora (1929) en Der blaue Engel (1930). Deze laatste was ook de eerste Duitse film met geluid en werd zowel in het Duits als in het Engels opgenomen. De film maakte van Marlene Dietrich direct een internationale ster. Literatuur De (geschreven) Duitse literatuur bestaat sinds de 8e eeuw. Vaak ging het echter om vertalingen uit het Latijn of Frans of om korte verhalen. De eerste belangrijke Duitse roman is van 1668, Der abenteuerliche Simplicissimus. Als de klassieke tijd van de Duitse literatuur gelden de jaren rond 1800 met Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich Schiller. Muziek De Duitsers hebben een rijke muzikale geschiedenis met enkele van de meest gerenommeerde componisten van de klassieke muziek, zoals Ludwig van Beethoven, Johann Sebastian Bach, Johannes Brahms en Richard Wagner. Wetenschap De 19e eeuw zag de politieke eenwording van Duitsland, maar ook een groei van wetenschappelijke en culturele uitingen. Rond 1900 was Duitsland een van de meest vooraanstaande landen op die gebieden. Daarvan getuigden in de volgende jaren onder meer de vele Nobelprijzen voor Duitsers, bijvoorbeeld voor Wilhelm Conrad Röntgen (natuurkunde, 1901), Emil von Behring (geneeskunde, 1901) en de historicus Theodor Mommsen (literatuur, 1902). Veel moderne uitvindingen hebben meer dan één uitvinder; belangrijk voor de ontwikkeling van de auto waren Carl Benz en Gottlieb Daimler, voor de tv Paul Nipkow en Karl Ferdinand Braun en voor de telefoon Philipp Reis. Op het gebied van de quantummechanica moet Werner Karl Heisenberg genoemd worden. Het isolement tijdens de Eerste Wereldoorlog, de emigratie vanwege het nationaalsocialisme sinds 1933 en de onzekere situatie na 1945 waren grote tegenslagen voor de Duitse cultuur en wetenschap. De gevolgen zijn gedeeltelijk nog steeds te voelen. Ondanks brain-drain naar de VS is de Duitse bijdrage aan cultuur en wetenschap van de wereld wel nog groot. De Duitse gezondheidszorg is een van de meest geavanceerde in de wereld, hetgeen tot uiting komt in de zeer lage kindersterfte, hoge levensverwachting en het hoge percentage van succesvolle operaties. Externe links www.deutschland.de - crossmediaal, meertalig Duitsland-portaal Website van het Statistisches Bundesamt met officiële statistieken Website van het Duitsland Instituut bij de Universiteit van Amsterdam Literatuur James Hawes, Duitsland in het kort, 2017, Geert van Istendael, Mijn Duitsland, 2007,
352
https://nl.wikipedia.org/wiki/Denemarken
Denemarken
Denemarken (Deens: Danmark) is een land in Scandinavië, in het noorden van Europa. Denemarken vormt samen met Groenland en de Faeröer het Koninkrijk Denemarken (Deens: Kongeriget Danmark). Het is het meest zuidelijk gelegen land van de Noordse landen en ligt ten zuiden van Noorwegen en ten zuidwesten van Zweden, waarmee het door een brug verbonden is. Ten zuiden van de enige Europese landgrens die het land rijk is, ligt Duitsland. Het land grenst daarnaast aan de Oostzee en Noordzee. De hoofdstad van Denemarken is Kopenhagen (Deens: København). Denemarken heeft een totale oppervlakte van , iets groter dan Nederland en bijna anderhalf keer zo groot als België. Het bestaat hoofdzakelijk uit een groot deel van het schiereiland Jutland en de drie grote eilanden Funen, Seeland en Lolland, die samen met tal van kleinere eilanden de Deense archipel vormen. Van de bijna 5,9 miljoen inwoners (2020) leeft het grootste deel in stedelijke gebieden. De bevolkingsdichtheid bedraagt . De Deense geschiedenis is in belangrijke mate gevormd door de strategische ligging tussen de Oost- en Noordzee, op het Europese vasteland. Deense Vikingen trokken vanaf de 8e eeuw op rooftochten door West-Europa en Noord- en Oost-Engeland. Op het Deense grondgebied ontstond een koninkrijk dat in de loop der eeuwen delen omvatte van zuidelijk Zweden en Noord-Duitsland alsook enkele overzeese gebieden in de noordelijke Atlantische Oceaan. De Kalmarunie verbond vanaf 1397 Denemarken in een personele unie met Zweden en Noorwegen, totdat Zweden de unie in 1523 verliet. De unie met Noorwegen werd in 1814 opgebroken, waarvoor en waarna de Deense staat ook andere gebiedsdelen kwijtraakte (aan Zweden, aan Duitsland en door de onafhankelijkheid van IJsland) en tot zijn huidige omvang slonk. Vanaf de 20e eeuw werd een sociaaldemocratische verzorgingsstaat volgens het Scandinavisch model opgebouwd, waarmee Denemarken zich ontwikkelde tot een hoogontwikkelde gemengde economie. Denemarken is een parlementaire constitutionele monarchie; het staatshoofd is Margrethe II. Groenland behoort tot het Deense koninkrijk, evenals de Faeröer. Het land heeft twee volksliederen: een burgerlijk volkslied (Der er et yndigt land) en een koninklijk volkslied (Kong Kristian). Denemarken is lid van de Europese Unie, maar niet van de eurozone; de munteenheid is de Deense kroon (Dansk krone). Het land is ook lid van onder andere de VN, de NAVO, de OESO en de WHO. Geschiedenis Denemarken werd in het tijdperk van de Vikingen in de 10e eeuw verenigd door koning Harald Blauwtand († 985), die zich tot het christendom bekeerde. Denemarken bestuurde kort Engeland in de 11e eeuw en werd in 1397 met Zweden en Noorwegen verenigd. De unie met Zweden duurde tot 1523 en de unie met Noorwegen tot 1814. Het stadje Ribe werd reeds in 710 gesticht en is daarmee het oudste stadje van heel Scandinavië. De Dertigjarige Oorlog van 1618-1648 betekende het einde van de Deense territoriale ambities in Scandinavië. Zweden werd machtiger. Bij het Verdrag van Brömsebro in 1645 verloor Denemarken Halland en in 1657-1660 werd Denemarken onder de voet gelopen. Kopenhagen hield nipt stand, maar Denemarken verloor Scania en Blekinge. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Denemarken vanaf 9 april 1940 door nazi-Duitsland bezet. IJsland, dat tot dan toe tot Denemarken behoorde, verklaarde zich op 17 juni 1944 onafhankelijk. Op 5 mei 1945 eindigde de bezetting van Denemarken met de capitulatie van de Duitse troepen in het land. Denemarken maakt sinds 1973 deel uit van de Europese Unie. Geografie Fysieke kenmerken Denemarken is het zuidelijkste Scandinavische land. Denemarken omvat het grootste deel van het schiereiland Jutland en ongeveer 405 eilanden, waarvan Seeland, Funen, Lolland, Falster, Langeland, Als, Møn, Bornholm en Amager de belangrijkste zijn. Als deel van de Europese Vlakte bestaat het land bijna volledig uit laagland. Meer dan 65 procent is gecultiveerd. Het grootste deel van Denemarken wordt gevormd door het schiereiland Jutland. De hoofdstad ligt op het grootste van de Deense eilanden, Seeland. Dit wordt door een smalle zeestraat, de Sont, van Zweden gescheiden. De hoofdstad Kopenhagen is sinds 2000 via de Sontbrug en -tunnel verbonden met de Zweedse stad Malmö. Ook de eilanden Funen, Lolland, Falster, Langeland en het in de Oostzee gelegen Bornholm behoren tot Denemarken. Het eiland Funen is per brug, spoorbrug en tunnel verbonden met Jutland en Seeland. De toekomstige Fehmarnbeltverbinding, een 16,2 kilometer lange tunnel tussen Rødby op Lolland en Puttgarden op het eiland Fehmarn in Duitsland, zal naar verwachting rond 2029 klaar zijn. De enige landgrens is de grens met Duitsland in het zuiden. Deze landgrens heeft een lengte van 67 kilometer. Ten westen ligt de Noordzee, ten noorden het Skagerrak en ten oosten liggen het Kattegat en de Oostzee. Het verst verwijderd van de kust is men in het midden van Jutland, op 52 kilometer afstand. De kustlijn van Denemarken, exclusief Faeröer en Groenland, heeft een totale lengte van 7314 kilometer. De langste rivier is de 158 kilometer lange Gudenå in Jutland. Het hoogste punt van het land is Møllehøj bij Skanderborg, dat 170,86 meter boven zeeniveau ligt. Klimaat Denemarken heeft een gematigd zeeklimaat. De wind uit de Noord-Atlantische Oceaan (een warme oceaanstroom) zorgt gewoonlijk voor een vrij mild klimaat. Een enkele keer raakt de Oostzee met ijs bedekt, waardoor warmere wateren worden afgesneden en de winter streng is. In februari schommelt de temperatuur rond de 0 °C. In juli is dat 18 °C. Gemiddeld valt er 600 millimeter neerslag per jaar. De droogste periode is tussen eind april en begin juni. Als de wind 's winters uit het oosten waait, kan het zeer koud worden. De laagste temperatuur ooit gemeten was −31 °C. De hoogste temperatuur gemeten in Denemarken sinds 1874 is 36,4 °C, gemeten op 10 augustus 1975 in de plaats Holstebro. 's Zomers kan de temperatuur door diezelfde oostenwind oplopen tot boven de 30 °C. Bevolking Naast de Deense meerderheid in Denemarken, zijn er Groenlandse, Faeröerse en Duitse minderheden. Grootste steden van Denemarken De dertig grootste steden in Denemarken naar inwonertal zijn: Dit overzicht is gebaseerd op het inwonertal van 1 januari 2010. Taal De taal in Denemarken is Deens, een Noord-Germaanse taal met een aantal duidelijk onderscheiden dialecten. Duits wordt door een minderheid in Zuid-Jutland (Noord-Sleeswijk) gesproken, evenals Nedersaksisch. De belangrijkste immigrantentalen zijn het Turks, Urdu, Arabisch, Servo-Kroatisch, Faeröers, Zweeds en Noors. Religie Denemarken werd vrij laat en vrij langzaam gekerstend. In de 9e eeuw waren delen reeds bekeerd tot het christendom. In 860 kreeg de Frankische bisschop van Hamburg, Ansgar (801-865) toestemming in Ribe een kerk te bouwen. Koning Harald bekeerde zich op het einde van de 10e eeuw en rond 1100 was het christendom algemeen doorgedrongen. In 1104 werd in het toen nog Deense Lund de eerste bisschopszetel voor heel Scandinavië ingesteld. In 1536 werd, vooral ten gevolge van de prediking door de 'Deense Luther' Hans Tausen, de reformatie van staatswege algemeen doorgevoerd. Vele oude kerkvormen werden wel overgenomen; ook de bisschopswijding bleef gehandhaafd. Net zoals in Noorwegen, IJsland en Liechtenstein is er in Denemarken sprake van een staatskerk, die echter officieel als Volkskerk (Folkekirke) wordt gekwalificeerd. Deze Evangelisch-Lutherse Kerk wordt als zodanig grotendeels door de staat gefinancierd. Elke kerkelijke gemeente wordt bestuurd door een door de leden gekozen raad. Sinds 1947 worden vrouwen tot het ambt toegelaten. Het aantal Denen dat lid is van de Volkskerk neemt jaarlijks met zo'n 0,85 procentpunt af. Begin 2014 behoorde 78,4% van de Denen tot de Volkskerk. In Kopenhagen was 60,9% van de bevolking lid van de Folkekirke. Begin 2023 waren die percentages gedaald tot 72,1% respectievelijk 54,4%. Naast de Volkskerk zijn er kleine minderheden van andere protestanten. Nadat in 1849 het alleenrecht van de lutherse godsdienst werd opgeheven, kon de Katholieke Kerk, die geheel uit Denemarken was verdwenen, op beperkte schaal weer worden opgebouwd (zie ook: Katholieke Kerk in Denemarken). Moslims vormen ongeveer vier procent van de Deense bevolking. In diverse Deense media is na de aanslagen op 11 september 2001 in de Verenigde Staten stevige kritiek geuit op de islam. Politiek en overheid Staatsinrichting Denemarken is een constitutionele monarchie die volgens de grondwet van 1953 geregeerd wordt. Ook Groenland behoort tot het Deense koninkrijk, evenals de Faeröer. Waar de laatste twee een zelfstandige positie binnen het koninkrijk innemen, wordt het Deense grondgebied er direct door bestuurd. De wetgevende macht wordt bekleed door het staatshoofd (sinds 1972 koningin Margrethe II), samen met het parlement, het Folketing, dat uit één kamer met 179 direct gekozen leden bestaat. Het parlement wordt samengesteld door een combinatie van een districtenstelsel en evenredige vertegenwoordiging. Sinds 1909 heeft geen enkele partij de absolute meerderheid gehad. Vanaf 1945 is de Socialdemokraterne (Sociaaldemocratische Partij) lange tijd de belangrijkste politieke partij geweest, maar eind jaren negentig begon de trend te keren. Rechtse stromingen als het nationalisme/conservatisme en het liberalisme kwamen sterk op en van 2001 tot 2011 regeerden centrumrechtse coalities met gedoogsteun van de Dansk Folkeparti (Deense Volkspartij). Tussen 2011 en 2015 stonden de sociaaldemocraten weer aan het roer en had Denemarken met Helle Thorning-Schmidt voor het eerst een vrouwelijke premier. Hierna volgde een liberale regering onder leiding van Lars Løkke Rasmussen (2015-2019). Sinds 2019 is Mette Frederiksen premier van Denemarken. Zij leidt een coalitiekabinet van sociaaldemocraten en liberalen. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door de monarch en door zijn of haar ministers, die door de eerste minister worden geleid. Deze laatste is tevens het hoofd van de regering. Het kabinet van ministers is verantwoording schuldig aan de Kamer en moet de steun van de meerderheid van dat orgaan hebben. Parlementsleden die tot minister worden benoemd, blijven lid van het parlement. Bestuurlijke indeling Bestuurlijk was Denemarken tot 2007 verdeeld in 13 provincies en één autonome stad, Kopenhagen. Er waren 270 gemeenten. Lokale en regionale overheden hadden een grote mate van autonomie, die reeds was gegarandeerd in de grondwet van 1849. De Denen beschouwen de lokale autonomie als een van de meest verregaande in de wereld. Sinds 1 januari 2007 bestaat Denemarken uit 5 regio's (regioner) en 98 gemeenten. Internationale samenwerking Wat lidmaatschappen betreft binnen Europa is Denemarken officieel een EU-lidstaat sinds 1 januari 1973. Sinds 1 maart 2001 maakt Denemarken uit van het Schengengebied. Denemarken is lid van de NAVO sinds 4 april 1949 en behoort daarmee tot de oudste leden van de NAVO. Denemarken heeft ook zitting in de Raad van Europa. Denemarken heeft 9 vertegenwoordigers in het Europees Economisch en Sociaal Comité. De EU-gerelateerde geldstromen zijn als volgt: Totale bestedingen van de EU in Denemarken: 1,529 miljard euro, zijnde 0,56 procent van het Deense bruto nationaal inkomen (bni) Totale Deense bijdrage aan de EU-begroting: 2,191 miljard euro, 0,80 procent van het Deense bni Denemarken heeft een wat beperkte exclusieve economische zone, aangezien Zweden bijvoorbeeld maar kort van de Deense kust ligt. Onderwijs Het Deense systeem van openbaar onderwijs werd grotendeels in de 19e eeuw ontwikkeld. Het basisonderwijs bestaat uit een basisschool (bijvoorbeeld Folkeskole) waar men 9 of 10 jaar les moet volgen om over te kunnen gaan naar een hoger onderwijs. Er zijn universiteiten in Aarhus, Kopenhagen, Odense, Aalborg en Roskilde. Economie Lange tijd was Denemarken hoofdzakelijk een landbouwland, maar na 1945 breidde het land zijn industriële sector drastisch uit, zodat deze tegenwoordig meer dan 25% en de landbouw minder dan 5% aan het bruto binnenlands product bijdraagt. Andere traditionele industrieën van Denemarken zijn de visserij en scheepsbouw, maar deze zijn ook afgenomen. Toch heeft Denemarken zijn landelijk karakter grotendeels behouden. Financiële en andere diensten, de handel en de vervoerssector zijn ook belangrijk voor de economie van het land. De koopkracht per hoofd van de bevolking was in 2005 de op vijf na hoogste ter wereld. De belangrijkste landbouwproducten van het land zijn wortelgewassen (bieten, koolraap en aardappels) en graangewassen (gerst, haver en tarwe). Er is veeteelt (varkens, rund- en pluimvee) en een grote visindustrie. Denemarken bezit een commerciële vloot van aanzienlijke grootte. De belangrijkste vervaardigde producten omvatten voedingsmiddelen (vooral vlees en zuivelproducten), chemische producten, machines, metaalproducten (die bijna volledig van ingevoerde grondstoffen worden gemaakt), elektronische en vervoersapparatuur, bier, textiel en houten producten. Denemarken is wereldleider in windenergie voor de elektriciteitsvoorziening en produceert veel windturbines (Vestas). Het toerisme is ook een belangrijke industrie. De belangrijkste uitvoerproducten van Denemarken zijn landbouwproducten en industriële machines, teak en eiken meubilair, vlees, vis en metalen; de belangrijkste importproducten zijn machines, metalen, motorvoertuigen en brandstoffen. Belangrijke handelspartners van het land zijn Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en andere landen in de Europese Unie evenals de Verenigde Staten. Denemarken had in de jaren tachtig van de 20e eeuw met ernstige economische problemen te kampen, en in de jaren negentig had het een hoog werkloosheidscijfer, grote uitgaven in de openbare sector en een grote buitenlandse schuld. Een strak fiscaal en monetair beleid leidde echter tot economisch herstel. Energievoorziening Denemarken produceerde 15 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe, 1 MToe = 11,63 TWh) in 2016, 75% daarvan was ruwe olie en aardgas, 25% was duurzame energie. Dat was bijna genoeg voor de energievoorziening, het TPES (total primary energy supply) was 16 Mtoe. Het land importeerde 2 Mtoe aan fossiele brandstof meer dan het exporteerde. Van de energie ging ongeveer 3 Mtoe verloren bij conversie. Voor eindgebruikers resteerde 13 Mtoe, waarvan 2,6 Mtoe aan elektriciteit. De uitstoot van kooldioxide was 33 megaton, dat is 5,5 ton per persoon. Het wereldgemiddelde was 4,4 ton per persoon. In de periode 2012-2016 bleef het eindgebruik ongeveer gelijk, evenals het elektriciteitsgebruik. De hoeveelheid duurzaam, vooral met wind, opgewekte elektriciteit steeg 23% en leverde 63% van alle elektriciteit aan eindgebruikers in 2016. Denemarken haalde in 2016 43% van zijn totale elektriciteitsconsumptie uit windenergie. Dit is veruit het hoogste aandeel in de EU, Litouwen volgt op een ruime afstand met 27%, terwijl 10% van de elektriciteit in de EU opgewekt wordt door middel van wind. Verkeer en vervoer Denemarken heeft een uitgebreid wegennet. Het Deense autosnelwegennet heeft een gezamenlijke lengte van ruim duizend km. Alle grote eilanden zijn door tunnels en bruggen met elkaar verbonden. De Sontbrug verbindt Denemarken met Zweden, de Grote Beltbrug verbindt Funen en Seeland en de Kleine Beltbrug verbindt Jutland met Funen; de Fehmarnbeltverbinding is een geplande tunnel tussen Duitsland en Denemarken. De wegen zijn tolvrij, met uitzondering van een aantal grote bruggen en tunnels. In Denemarken ligt in totaal ongeveer 2.100 kilometer aan spoorwegen. De Danske Statsbaner is de grootste vervoerder op het gebied van reizigersvervoer. Kopenhagen beschikt over een metro, alsook over de luchthaven van Kopenhagen, het belangrijkste vliegveld van het land. Verder zijn er luchthavens in Esbjerg, Aarhus, Aalborg en Billund. Hanstholm is het vertrekpunt van diverse veerdiensten. Smyril Line vaart wekelijks naar Seyðisfjörður (IJsland) en Tórshavn (Faeröer). Fjord Line vaart vanuit Hanstholm naar Egersund, Stavanger en Bergen. Master Ferries vaart naar Kristiansand. Deze stad wordt vanuit Hirtshals ook door Color Line bevaren. Stena Line bevaart de routes Fredrikshaven – Oslo en Fredrikshaven – Göteborg. Verder is er een veerdienst van Scandlines tussen Puttgarden en Rødby. Van Bornholm vaart BornholmerFærgen naar Køge en Ystad, met verbindingen naar Kopenhagen. Van Esbjerg vaart men ook naar Fanø. Cultuur Sport De populairste sporten van Denemarken zijn handbal en voetbal. Het niveau van de hoogste handbaldivisie in Denemarken is toonaangevend voor de rest van Europa. De hoogste voetbaldivisie van het land heet de Superligaen, waarin 12 clubs tegen elkaar uitkomen. De lange kustlijn maakt het goed mogelijk om watersporten als zeilen te beoefenen. Net als bijvoorbeeld Nederland is Denemarken dankzij het overwegend vlakke landschap een fietsland. Wielrennen is een veel beoefende sport. Enkele bekende (oud-)wielrenners zijn Jonas Vingegaard, Michael Rasmussen en Bjarne Riis. Vanwege de lange winters zijn zaalsporten als badminton, volleybal en dergelijke ook populair. "Hygge" Hygge is een cultureel Deens woord voor gezelligheid. Bezienswaardigheden Tivoli, tuin/attractiepark in Kopenhagen, geopend in 1843 Dyrehavsbakken, het oudste attractiepark ter wereld, geopend in 1583 Amalienborg, het koninklijk paleis te Kopenhagen, gebouwd in 1750 Legoland in Billund, het oudste park van LEGO, geopend in 1968 Christiania, anarchistische enclave nabij de haven van Kopenhagen sinds 1970, met circa 1000 inwoners en 750.000 bezoekers per jaar De kleine zeemeermin, een bekend standbeeld in Kopenhagen Op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staan: Grafheuvels, runenstenen en kerk van Jelling, sinds 1994 Kathedraal van Roskilde, sinds 1995 Kasteel Kronborg, sinds 2000 IJsfjord van Ilulissat op Groenland, natuurmonument, sinds 2004 Waddenzee, natuurmonument, sinds 2014, ook in Duitsland en Nederland (Duitse en Nederlandse deel al sinds 2009) Stevns Klint, natuurmonument, sinds 2014 Christiansfeld, hernhutter nederzetting, sinds 2015 Ringwalburchten uit de Vikingtijd, sinds 2023 Enkele bekende Denen Enkele van de bekendste Denen zijn: de astronoom Tycho Brahe (1546-1601), koning Christiaan IV (1577-1648), sprookjesschrijver Hans Christian Andersen (1805-1875), de filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855), de natuurkundige Niels Bohr (1885-1962). Externe link Deense ministerie van Buitenlandse Zaken
353
https://nl.wikipedia.org/wiki/Turks%20fruit%20%28film%29
Turks fruit (film)
Turks fruit is een Nederlandse dramafilm uit 1973 van Paul Verhoeven met in de hoofdrollen Rutger Hauer en Monique van de Ven, naar de roman Turks fruit van Jan Wolkers. Turks fruit is met ruim 3,3 miljoen bezoekers de succesvolste Nederlandse bioscoopfilm aller tijden. De film kreeg een Oscarnominatie voor beste niet-Engelstalige productie en won, in 1999, na een publieksenquête tijdens het Nederlands Film Festival een speciaal Gouden Kalf voor 'Beste Nederlandse film van de twintigste eeuw' (Soldaat van Oranje eindigde in deze uitverkiezing op de tweede plaats, derde werd Karakter van Mike van Diem). In 2007 kreeg Turks fruit een eervolle plek in de Canon van de Nederlandse film, met name omdat een aantal beelden uit de film tot de bekendste uit de Nederlandse filmgeschiedenis zijn gaan behoren: Eric en Olga pasgetrouwd op de fiets door Amsterdam, Olga op een rode beddensprei onder een opgehangen spiegel of beiden samen in de stromende regen op de stoep. Rolverdeling |||Olga Stapels||hoofdrol |- |||Eric Vonk||hoofdrol |- |||Olga's moeder|| |- |||Olga's vader|| |- |||winkelchef Wastora|| |- |||Paul Kruithof, arts|| |- |||Henny, nieuwe vriend van Olga|| |- |||accountant|| |- |||Tineke Elfers, schoolvriendin van Olga|| |- |||ambtenaar || |- |||ambtenaar in Limburg|| |- |||beveiligingsman|| |- |||scharrel van Eric|| |- |||boer die tang uitleent|| |- |||collega-beeldhouwer van Eric|| |- |||serveerster|| |- |||Moniek|| |- |||vrouw onder dekens met kinderwagen|| |- |||Indonesische vrouw|| |- |||Josje|| |- |||politieagent|| |- |||politieagent|| |- |||politieagent|| |- |||Gonnie|| |- |||man lopende band|| |- |||bruidegom|| |- |||trouwambtenaar|| |- |||assistent|| |- |||dokter|| |- |||bode|| |- |||zwangere bruid|| |- |||vriend van Eric|| |- |||gerant|| |- |||Engelsman|| |- |||pruikenverkoopster|| |- |||begrafenisondernemer|| |- |||lilliputter|| |} Verhaal Erik, een jonge beeldhouwer, leidt een chaotisch leven totdat hij liftend langs de snelweg door Olga wordt opgepikt, en zij wordt de liefde van zijn leven. Ondanks de aanvankelijke tegenwerking van Olga's moeder trouwen ze en beleven een romantische zomer. Later dat jaar overlijdt haar vader. Dan moet Olga ineens niets meer weten van Erik. Tijdens een familie-etentje sjanst Olga met een familievriend en de familie juicht dat toe. Hierdoor braakt Erik over Olga en haar moeder en hij slaat Olga. Als gevolg hiervan gaat Olga weg bij Erik. In een periode van diep verdriet heeft Erik de ene one night stand na de andere, maar niemand kan hem Olga doen vergeten... Olga gaat een relatie aan met een Amerikaan en gaat met hem in de States wonen. Nadat deze relatie stukloopt keert ze terug naar haar ouderlijk huis in Alkmaar. Dan komen Erik en Olga elkaar bij toeval weer tegen in een warenhuis. Blij elkaar weer te zien gaan ze koffie drinken in het restaurant op de bovenverdieping. Terwijl ze herinneringen ophalen merkt Erik al dat er iets aan de hand is met Olga. Ze besluiten naar het strand te gaan, maar Olga wil eerst nog even naar het toilet. Daar zakt ze in elkaar en ze wordt naar het ziekenhuis gebracht. Ze blijkt een kwaadaardige hersentumor te hebben. Hieraan wordt ze geopereerd, maar de artsen kunnen niet alles verwijderen. Olga leeft nog korte tijd maar overlijdt dan uiteindelijk in het ziekenhuis met Erik aan haar zijde. Productie Naar aanleiding van het succes van Wat zien ik!? (1971) besloot producent Rob Houwer geen einde te knopen aan zijn samenwerking met regisseur Paul Verhoeven. Verhoeven stelde een boekverfilming van Turks fruit van Jan Wolkers voor. Houwer zag daar geen brood in: "Ik vond het een fantastisch boek, maar ik dacht: dat laat niemand je maken, dat zal niemand je toestaan." Houwer vreesde dat de expliciete seksscènes te heftig zouden zijn, in vergelijking met de vrijscènes uit Wat zien ik!?. Hij kwam pas in overeenstemming toen Gerard Soeteman aanbood om het scenario te vervaardigen. Soeteman nam deze taak op zich omdat hij geloofde dat het boek meer over de dood ging dan over erotiek. De hoofdrollen waren bedoeld voor Willeke van Ammelrooy en Hugo Metsers, de twee grootste Nederlandse filmsterren uit die tijd. Toen bijrol-acteur Hans Kemna, die later een vermaard casting-director zou worden, de beginnende actrice Monique van de Ven ontmoette, nodigde hij haar uit om als een van de veertig actrices auditie te doen voor de zeven vrouwenrollen in de film. Verhoeven vertelde hier later over: "Die meisjes die allemaal geneukt moesten worden en dan het huis weer uitgetrapt. Op de een of andere manier bleef zij hangen. Godverdomme, dacht ik, wat een leuke meid, als ik die nou eens neem, dat zou toch heel origineel zijn. Ik heb een foto van haar meegenomen en die zette ik naast mijn tikmachine en al tikkend zat ik naar haar te kijken." Van de Ven zelf vertelde in een interview uit 2007 dat ze op de hoogte werd gesteld van de auditie via haar toenmalig vriendje Roelant Radier, die – zonder succes – auditeerde. Van Ammelrooy kreeg pas tijden later te horen dat ze afgezegd was. Tijdens een van de vele proefscènes die ze maakte, moest Van de Ven een vrijscène opnemen met Rutger Hauer, een van de acteurs met wie een cameratest werd gedaan. Verhoeven was zo geroerd, dat hij pleitte dat dit duo de hoofdrollen kreeg. Na het zien van een proefopname was Houwer, volgens Verhoeven, op slag overtuigd. Bovendien vond hij het "spannend" om een onbekend meisje in de hoofdrol te gebruiken. Houwer wimpelde Van Ammelrooy af met de mededeling dat zij "te veel geld" vroeg. Van Ammelrooy wilde het destijds forse bedrag van 50.000 gulden, Van de Ven kreeg voor haar hoofdrol uiteindelijk 6000 gulden. Van de Ven wist tot op de dag dat ze werd gebeld om het contract te tekenen nog niet dat ze de hoofdrol had gekregen. De keuze voor haar haalde de voorpagina van De Telegraaf. Verhoeven vertelde in een interview: "Het was de beste beslissing. Het was interessanter. Monique was zo goed." Cameraman Jan de Bont stelde voor alle scènes uit de hand te draaien voor het vlotte karakter van de film. Al op de eerste dag op de set kreeg Verhoeven ruzie met De Bont over deze nieuwe manier van filmen: "Dit is Jan Wolkers. Dit is godverdomme niet Albert Mol. Dit is Jan Wolkers, dit is anders, dat moet je anders draaien. Daar word ik hartstikke gek van. Die camera moet bewegen!" Nog diezelfde avond stapte Verhoeven naar Houwer met de vraag om De Bont te laten ontslaan. Later gaf hij echter toe dat De Bont gelijk had dat zijn "rauwe" aanpak beter bij de film paste dan Verhoevens "truttige" cameravoering. Volgens de betrokkenen was naaktlopen op de set, dat door het aantal vrijscènes regelmatig gebeurde, "geen enkel probleem". De ziekenhuisscènes in de film zijn opgenomen op een nog niet in gebruik genomen afdeling van het toen pas gebouwde ziekenhuis Mariastichting te Haarlem. Het hoogbouwcomplex werd in 2007 afgebroken. De opnamen van de onthulling van het beeld bij het ziekenhuis door de koningin zijn gemaakt bij het Woudestein-complex van de Erasmus Universiteit Rotterdam dat voor die gelegenheid tot Vesalius ziekenhuis werd omgedoopt. Na de opnamen gaf Houwer Verhoeven de opdracht om het einde te wijzigen. Naar Houwers idee was het te "treurig" en zou het publiek niet tevreden zijn. Volgens Verhoeven resulteerde dit in een crisis, en gingen alle crewleden in tegen deze opdracht. Pas "na uren praten" gaf Houwer de crew zijn zin. Turks fruit bevat ongeveer 1190 shots, hetgeen neer komt op een gemiddelde lengte van 6 seconden per shot. Ter promotie verspreidde Houwer voor de lancering naaktfoto's van de spelers, doch kondigde daarbij aan dat het geen seksfilm zou worden. Van de Ven kreeg een relatie met De Bont. Deze relatie hield tot 1987 stand. Ontvangst Pers De critici reageerden overwegend positief op de film, maar sommigen klaagden dat Verhoeven "de subtiliteiten en nuances in het boek van Wolkers had platgewalst onder vette effecten." In het tijdschrift Vrij Nederland oordeelde regisseur-producent Wim Verstappen over Turks fruit als "een volslagen tweeslachtige film, met een stuk of tien werkelijk erg mooie momenten opgediend in een grote saus van nogal slijmerige scènes". Jan Wolkers reageerde enthousiast en vertelde veel van zichzelf in Hauer te herkennen. Peter van Bueren, recensent van de Volkskrant, kende een positieve recensie toe aan Turks fruit. Publiek Volgens Van de Ven verliep de première van Turks fruit zonder een rode loper of promotie. Ze vertelde dat na afloop van de eerste voorstelling een staande ovatie volgde, met huilende en dankbare mensen. Turks fruit is een van de succesvolste films uit de Nederlandse geschiedenis. Destijds was het een van de meest besproken films, waarvoor mensen zich aansloten in rijen met massa's mensen voor de bioscoop. Tot op het heden is het, met 3.338.000 bezoekers, de bestbezochte Nederlandse film aller tijden. Achter zich in de lijst sluit Fanfare (1958) aan, met 2,63 miljoen bezoekers. De film staat, volgens het boek Film in Nederland uit 2004, op de vierde plaats van de bestbezochte films in Nederland, met boven zich The Sound of Music (3,99 miljoen), Irma la Douce (3,63 miljoen) en Titanic (3,41 miljoen). In 1995, het jaar van de film, verscheen er een Nederlandse postzegel van 80 cent met als afbeelding een scène uit de film Turks fruit. Muziek De muziek in de film werd verzorgd door componist en dirigent Rogier van Otterloo die met Turks fruit debuteerde als filmmuziekcomponist. Aanwezig zijn de klanken van Toots Thielemans' mondharmonica. De elpee met de muziek (waaraan ook het trio Louis van Dijk een bijdrage leverde), verkocht goed en stond ruim vier maanden in de albumlijsten. Echter, Verhoeven gaf later toe dat het nooit zijn favoriete filmmuziek is geworden en dat hij zich aan de "drummetjes met van dat veeggedoe" ergerde: "Toen ik het voor het eerst hoorde, was ik erg gedeprimeerd." De hit 'Meisjes met rode haren' van Arne Jansen uit 1972 kwam ook voor in de film. Externe links Foto's en bibliografie Nederlandse film Film naar een werk van Jan Wolkers Dramafilm Romantische film Erotische film Cultfilm Film uit 1973 Film van Paul Verhoeven
354
https://nl.wikipedia.org/wiki/Desi%20Bouterse
Desi Bouterse
Desiré Delano (Desi) Bouterse (Domburg, 13 oktober 1945) is een Surinaams politicus. Hij was de president van Suriname van 12 augustus 2010 tot 16 juli 2020. Van 1980 tot 1988 was hij dictator en voerde hij een militair bewind in Suriname. Bouterse is de voorzitter en oprichter van de politieke partij de Nationale Democratische Partij (NDP), die met 19 zetels de grootste partij was in het politiek blok de Megacombinatie (MC) dat tevens door Bouterse werd voorgezeten. Op 19 juli 2010 werd Bouterse met 36 van de 50 parlementaire stemmen gekozen tot president van Suriname (het 51ste lid van De Nationale Assemblée was toenmalig president Ronald Venetiaan wiens ambt als president niet kon worden gecombineerd met het lidmaatschap van het parlement). Op 12 augustus 2010 werd Bouterse als zodanig geïnaugureerd in een buitengewone vergadering van De Nationale Assemblée (voor deze gelegenheid eenmalig verplaatst naar de Anthony Nesty Sporthal in Paramaribo) en hij nam officieel de macht over van zijn voorganger Venetiaan. Tien jaar later, in 2020, verkreeg zijn partij minder dan een derde van de zetels in de Assemblee en werd op 13 juli van dat jaar zijn opvolger Chan Santokhi als president verkozen. In de periode sinds 1975, toen Suriname onafhankelijk werd van Nederland, is Bouterse gaandeweg uitgegroeid tot de meest omstreden figuur in de jonge Zuid-Amerikaanse republiek. Bouterse is veroordeeld in het strafproces rond de zogenoemde Decembermoorden van december 1982. Hij wordt ook gezien als de hoofdverantwoordelijke voor de Moiwana-slachting van november 1986, waarbij ten minste 39 onschuldige Surinaamse marrons vermoord werden door het nationale leger van Suriname. Ook is hij in Nederland wegens zijn betrokkenheid bij een drugstransport van 474 kilogram cocaïne bij verstek veroordeeld tot elf jaar celstraf. Europol heeft wegens zijn veroordeling een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Als staatshoofd genoot hij echter diplomatieke onschendbaarheid zodat hij naar het buitenland kon reizen zonder te worden aangehouden. Bouterses verkiezing tot president van Suriname bracht enorme schade toe aan de diplomatieke relatie tussen Suriname en Nederland, de voormalige kolonisator van Suriname. Maxime Verhagen, toenmalig demissionair minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, liet kort na de verkiezing van Bouterse tot president van Suriname tijdens een persconferentie weten dat Bouterse "alleen in Nederland welkom is om zijn celstraf uit te zitten". Op 29 november 2019 werd hij door de Surinaamse krijgsraad bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar voor medeplichtigheid aan moord wegens zijn aandeel in de Decembermoorden (1982). Op 30 augustus 2021 werd zijn veroordeling tot twintig jaar gevangenisstraf in verzet bekrachtigd. Hij is tegen deze veroordeling in hoger beroep gegaan. In beide gevallen is niet overgegaan tot gevangenneming. Er zijn zorgen dat dit niet zonder een gewelddadige confrontatie uitgevoerd zou kunnen worden. Jeugd en opleiding Bouterse werd op 13 oktober 1945 in Domburg (in het district Suriname) geboren als de zoon van Desiré Juliaan Bouterse en Wilhelmina van Gemert. Hij is een telg van een Zeeuwse boerenzoon, die als soldaat naar Suriname kwam en opzichter van de plantage Vredenburg werd. Daarnaast had hij voorouders van Indiaanse, Creoolse, Franse en Chinese afkomst. Als kleuter verhuisde Bouterse naar Paramaribo, waar hij werd opgevoed door zijn tante. Na de lagere school kwam hij terecht op het jongensinternaat St. Jozef, dat geleid werd door de fraters van Tilburg. Later ging hij naar de Middelbare Handelsschool in Paramaribo, die hij niet afmaakte. In 1968 vertrok Bouterse naar Nederland waar hij in het Nederlandse leger diende. Nadat zijn dienst erop zat, meldde hij zich aan bij de Koninklijke Militaire School in Weert. In deze periode blonk Bouterse uit als sporter en werd hij gekozen tot leider van het basketbal- en voetbalteam. Hij werkte in Nederland als sportinstructeur en verdiende wat bij met de verkoop van pornoboeken. Bouterse heeft in Nederland op verschillende plaatsen gewoond, waaronder Rotterdam (aan de Kruiskade), Havelterberg en Steenwijk (bij het 47ste pantserinfanteriebataljon). In 1970 trouwde Bouterse met Ingrid Figueira die hij als tiener in Suriname al kende. Ze zouden twee kinderen krijgen: Peggy en Dino. Bouterse speelde in deze periode basketbal bij sportclub Alcides uit Meppel en bij BC Arta in Steenwijk. In 1974 vertrok het echtpaar naar de militaire basis Seedorf in Duitsland.. Daar had hij de rang van korporaal en was hij sportinstructeur. Een jaar later, op 24 november 1975, werd Bouterse eervol ontslagen uit het Nederlandse leger. Het gezin keerde op 11 november 1975 terug naar Suriname, vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname die op 25 november van dat jaar werd uitgeroepen. Bouterse zou gaan helpen met de opbouw van het Nationaal Leger van Suriname. Hij werkte als commandant op het militaire opleidingskamp te Zanderij. Vervolgens werd hij in 1979 door sergeant Roy Horb gevraagd om de toen pas opgerichte Bond voor Militair Kader (Bomika), een vakbond voor militairen, te leiden. Bouterse aanvaardde dit verzoek en werd voorzitter van Bomika. Sergeantencoup Tijdens de regeerperiode van het kabinet van Henck Arron verslechterde de Surinaamse economie, wat leidde tot hoge werkloosheid. Dit zorgde voor toenemende ontevredenheid onder grote delen van het Surinaamse volk, waarop premier Arron besloot de verkiezingen te vervroegen naar 27 maart 1980, anderhalf jaar eerder dan gepland. Binnen de context van de bovenomschreven situatie pleegden zestien onderofficieren onder leiding van Bouterse en Roy Horb op 25 februari 1980 (één maand voor de vervroegde verkiezingen) een staatsgreep waarbij de regering Arron werd afgezet. Deze staatsgreep kwam bekend te staan als de Sergeantencoup. De militairen creëerden de Nationale Militaire Raad (NMR) met Badrissein Sital als voorzitter. Op 13 augustus 1980 trok Bouterse in een administratieve coup de macht naar zich toe. De militaire coup, die relatief zonder veel bloedvergieten verliep (het dodental bleef op vier), werd door de overgrote meerderheid van de bevolking niet bestreden. Dit was mogelijk te wijten aan de vele klachten die er waren over de wijze van besturen van de vorige regering. Maar gaandeweg bleek dat ook deze militaire leiders Suriname niet uit het dal konden trekken, wat wèl de verwachting was van de meerderheid van het Surinaamse volk. Corruptie en vriendjespolitiek vierden hoogtij tijdens het bewind van de NMR. Ook zouden vele hoge militaire functionarissen zich schuldig maken aan cocaïnehandel. Langzaam nam het verzet van de bevolking tegen de NMR toe en de Decembermoorden van 1982 betekenden het keerpunt in de vertrouwensrelatie tussen de Surinaamse bevolking en de NMR. De Sergeantencoup was het begin van de dictatuur in Suriname die tot 1988 zou duren. Deze periode werd gekenmerkt door hevige censuur en gebrek aan persvrijheid (er was een verbod op de verschijning van een aantal dagbladen en een verbod op uitzendingen van verschillende radio- en televisiestations), de instelling van een avondklok, beperking van het recht van vergadering en een verbod op politieke partijen (dit verbod was bovendien discriminatoir, want alleen de PALU mocht haar politieke activiteiten ontplooien), het regelmatig schenden van mensenrechten (met als dieptepunten: de Decembermoorden en Moiwana-slachting) en het zonder vorm van proces martelen en executeren van burgers die beschuldigd werden van plundering, het verstoren van de openbare orde, het ondermijnen van de staatsveiligheid en andere vormen van criminaliteit. Na de Decembermoorden (1982) werd ook de universiteit van Suriname gesloten. Vanwege het slechte economisch beleid en de isolatie van Suriname waren er tijdens de dictatuur grote tekorten op het gebied van de eerste levensbehoeften en een voortdurend toenemende inflatie. Tijdens de militaire dictatuur werden de banden van Suriname met Cuba, Grenada, Venezuela, Nicaragua en Libië geïntensiveerd, terwijl de banden met Nederland en andere westerse landen verslechterden. De toenmalige Nederlandse regering veroordeelde de coup en zette na de Decembermoorden de ontwikkelingshulp richting Suriname stop. Ook werd tijdens de dictatuur door middel van propaganda van de militairen getracht om haatgevoelens tegenover Nederland aan te wakkeren. 25 februari nationale feestdag Nadat Bouterse in augustus 2010 president van Suriname werd, maakte hij 25 februari, om de coup (die hij zelf de "revolutie" noemt) te herdenken, tot een nationale feestdag. Dit besluit stuitte op veel kritiek. Volgens de Nationale Partij Suriname, die in 1980 door de coup werd uitgeschakeld, moet 25 februari een nationale rouwdag zijn. Ook vanuit Nederland kwam er kritiek. De PVV had een brief gestuurd naar de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, waarin zij de regering vroeg om de viering van deze feestdag te boycotten en de Nederlandse vlaggen op de ambassade in Paramaribo die dag halfstok te laten hangen. Ook wilde zij dat de Nederlandse regering andere landen met diplomatieke vertegenwoordiging in Paramaribo zou overhalen om hetzelfde te doen. Na de coup in 1980 was 25 februari ook uitgeroepen tot een feestdag, maar begin jaren negentig schrapte de regering van het Nieuw Front onder leiding van president Venetiaan de dag weer als nationale vrije dag. Hoogste onderscheiding Op 24 februari 2011 eerde president Bouterse de negen nog levende Surinamers die op 25 februari 1980 samen met hem de Sergeantencoup pleegden met de hoogste Surinaamse onderscheiding, het Grootlint in de Ere-Orde van de Gele Ster. Dit zorgde voor heel wat controverse, omdat alle negen personen net als Bouterse veroordeeld zijn voor de Decembermoorden van 1982. Traditie Sinds de terugkeer van de democratie leggen Bouterse, een paar van zijn partijgenoten en de meeste overgebleven coupplegers elke nacht van 24 februari kransen bij het Monument van de revolutie aan de Waterkant. Dit monument staat waar destijds het hoofdbureau van de Surinaamse politie gevestigd was. Het hoofdbureau werd tijdens het plegen van de coup vanuit de Surinamerivier door de militairen beschoten en vervolgens in brand gestoken. De brandweer werd bedreigd en tegengehouden door de militairen, waardoor zij de brand niet blusten. Het hoofdbureau van de politie brandde helemaal af, alleen enkele delen van de zuilen bleven beschadigd over. Deze delen maken heden ten dage deel uit van het monument. Mensenrechtenschendingen Tijdens de dictatuur van Bouterse vonden er veel mensenrechtenschendingen plaats, waarvan de bekendste: de Decembermoorden (rond 8 december 1982) en de slachting van ten minste 39 burgers (verschillende bronnen vermelden gegevens die variëren van 39 tot 153 doden) in het marrondorp Moiwana (29 november 1986) tijdens de Binnenlandse Oorlog. Deze twee gevallen brachten Suriname meermalen in conflict met internationale mensenrechtenorganisaties. Decembermoorden Op 7, 8 en 9 december 1982 werden zestien prominente critici op een na door het militair regime van Bouterse van hun bed gelicht en naar Fort Zeelandia (toenmalig kantoor van Bouterse) gebracht, waar ze gemarteld en vervolgens gefusilleerd werden. Deze daden staan bekend als de Decembermoorden. De vijftien slachtoffers zijn: John Baboeram (advocaat) Bram Behr (journalist) Cyrill Daal (vakbondsleider) Kenneth Gonçalves (advocaat) Eddy Hoost (advocaat) André Kamperveen (journalist) Gerard Leckie (hoogleraar aan de sociaal-economische faculteit van de Universiteit van Suriname) Sugrim Oemrawsingh (wis- en natuurkundige) Lesley Rahman (journalist) Soerinder Rambocus (militair, leider van de Rambocuscoup) Harold Riedewald (advocaat) Jiwansingh Sheombar (militair) Jozef Slagveer (journalist) Robby Sohansingh (ondernemer) Frank Wijngaarde (journalist, Nederlandse nationaliteit) Bouterse zei in een verklaring die op 10 december 1982 op de Surinaamse televisiezender STVS door de nieuwslezer werd voorgelezen: "Toen woensdagmiddag (8 december) het transport van de verdachten van het Fort Zeelandia naar de kazerne op technische problemen stuitte, werd besloten dit transport in de avonduren plaats te doen vinden. Bij dit transport ondernam een aantal der aangehoudenen, vermoedelijk op instigatie van twee der aangehouden militairen, een wilde vluchtpoging. Nadat schoten in de lucht hen niet van hun ontsnappingspoging konden weerhouden, moest gericht worden geschoten waarbij een deel der aangehouden samenzweerders het leven liet". In het Rapport van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) uitgebracht op 14 februari 1983 staat de volgende conclusie over de slachtoffers van de Decembermoorden: "Het comité dat de verwondingen zoals geconstateerd en hierboven gerapporteerd leiden tot de conclusie dat de veertien Surinamers en één Nederlander zwaar zijn gemarteld en opzettelijk ter dood zijn gebracht". In het rapport wordt vermeld wat getuigen die tussen 10 en 13 december 1982 in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis zijn geweest hebben waargenomen op de lijken van de vijftien slachtoffers. Zo staat er in het rapport vermeld dat ten minste één bron beweert dat Cyrill Daal gecastreerd was, dat Soerinder Rambocus van linkervoet tot nek was doorzeefd met kogels, en dat er in de borst- en buikstreek van Jiwansingh Sheombar met kogels een patroon van een kruis gemaakt was. Volgens het rapport vertoonden vrijwel alle lijken sporen van zware mishandeling in het gezicht, botbreuken, littekens van uitgedrukte sigarettenpeuken en andere verwondingen waarvan in het rapport uitdrukkelijk vermeld staat dat deskundigen op dit gebied verklaard hebben dat zulke verwondingen niet afkomstig kunnen zijn van geweerschoten. Terugkeer van de democratie Sinds het proces van herdemocratisering had Bouterse zich niet vaak uitgelaten over de Decembermoorden, maar uiteindelijk bood hij in 2007 zijn excuses aan voor de moorden. Tegelijk pleitte hij voor amnestie voor de daders en hun medeplichtigen. Bouterse stelde slechts politiek verantwoordelijk te zijn voor de moorden en gebruikte ook de woorden: "Het was zij of wij". Ook verklaarde Bouterse zelf niet aanwezig te zijn geweest in het fort tijdens de martelingen en moorden. Freddy Kruisland, de advocaat van de nabestaanden, reageerde met de opmerking: "Bouterse was toen bevelhebber en deze functie is geen politieke functie". "Bovendien, hoe kan je praten over politieke verantwoordelijkheid bij moord?" Op 30 november 2007 is te Boxel, Domburg het strafproces betreffende de Decembermoorden begonnen. Er waren 25 verdachten en Bouterse was de enige hoofdverdachte. In mei 2012 zou er uitspraak zijn in dit proces, maar vanwege de amnestiewet van april 2012 werd de uitspraak gehinderd. De rechter besloot dat een constitutioneel hof de geldigheid van deze amnestiewet zou moeten toetsen aan de grondwet. In Suriname werd het Constitutioneel Hof opgericht en in 2020 geïnstalleerd. Criminaliteit Bouterse is tweemaal veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf: in 1999 bij verstek in Nederland tot 11 jaar na hoger beroep wegens handel in cocaïne en in 2021 in Suriname voor 20 jaar als hoofdverdachte van de vijftien moorden in 1982 in Fort Zeelandia (Decembermoorden). Voor de laatste zaak is hij in hoger beroep gegaan (stand 2022). In juni 2022 besloot de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACHR) de klacht tegen het uitblijven van de straffen in de Decembermoorden ontvankelijk te verklaren en een bodemprocedure te beginnen. Als aanvoerder van het leger is Bouterse eindverantwoordelijk voor het bloedbad van Moiwana in 1986 tijdens de Binnenlandse Oorlog, waarbij 39 onschuldige burgers werden vermoord, onder wie kinderen. Uit documenten van WikiLeaks uit 2006 bleek dat Bouterse via de Guyaanse drugsbaron Roger Khan wapens aan de Colombiaanse rebellenbeweging FARC leverde in ruil voor drugs. In een gesprek zouden Bouterse en Rashied Doekhie Khan hebben gevraagd huurmoordenaars te leveren om Chan Santokhi (minister van Justitie) en Subhas Punwasi (procureur-generaal), te elimineren. Drugscriminaliteit Bouterse werd op 16 juli 1999 in Nederland voor zijn betrokkenheid bij een drugstransport van 474 kilogram cocaïne, dat in 1997 werd onderschept in de haven van Stellendam, bij verstek tot zestien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Voor zijn betrokkenheid bij andere drugstransporten of deelname aan een criminele organisatie was volgens de rechtbank onvoldoende bewijs geleverd (Bouterse werd aangeklaagd voor de smokkel van in totaal 1200 kilo cocaïne). Nadat zijn advocaat Bram Moszkowicz in hoger beroep ging werd de straf verlaagd tot elf jaar. Bouterse reageerde op zijn veroordeling met de bewering dat de kroongetuige in de rechtszaak, de Belg Patrick van Loon, omgekocht was door de Nederlandse justitie. In de Nationale Democratische Partij, de politieke partij van Bouterse, waren er weinigen die bereid waren te reageren op het vonnis. Jennifer Simons, toen parlementariër namens de Nationale Democratische Partij, zei dat het vonnis geen invloed zou hebben op de politieke carrière van Bouterse. "Hij heeft zoveel politieke tegenslagen moeten incasseren", aldus Simons toen, "dat hij allang dood had moeten zijn". Het CDA pleitte in Nederland voor de uitlevering van Bouterse, maar zo ver kwam het nooit. Vanwege de veroordeling kan Bouterse niet alleen in Nederland worden gearresteerd, maar ook in de landen waar Nederland een uitleveringsverdrag mee heeft. De zoon van Desi Bouterse, Dino Bouterse, werd in augustus 2005 in Paramaribo veroordeeld tot acht jaar celstraf, wegens actieve betrokkenheid bij internationale drugshandel en wapensmokkel. Wapenhandel Bouterse zou volgens verklaringen van Ruben Rozendaal, een van de 25 verdachten in het Decembermoordenproces, wapens uit het buitenland, waaronder Libië, laten halen en deze laten smokkelen naar de Colombiaanse rebellenbeweging FARC in ruil voor cocaïne. Volgens door Wikileaks gepubliceerde Amerikaanse stukken uit 2006 zou Bouterse met de hulp van Roger Khan wapens smokkelen voor de FARC in ruil voor drugs. Het radioprogramma Argos onderzocht in 2011 brieven, faxen en verklaringen afkomstig uit de nalatenschap van de in 2004 overleden publicist Willem Oltmans. Uit deze documenten blijkt dat Oltmans aan het einde van de jaren tachtig had bemiddeld in een wapendeal tussen Bouterse en de veroordeelde wapenhandelaar Theo Cranendonk. Zo zou Oltmans in 1987 Cranendonk hebben voorgesteld aan Bouterse en werd geprobeerd een wapendeal te organiseren tussen Bouterse en de Oostenrijkse wapenfabrikant Steyr-Daimler-Puch. Een oud-topman van de Oostenrijkse wapenfabrikant bevestigde dat in de jaren tachtig onderhandelingen waren gevoerd. Een exportvergunning van de Oostenrijkse regering voor de levering van de wapens aan Suriname ontbrak. Oltmans, Cranendonk en een derde tussenpersoon, Dirk Keijer, zouden indien de deal gelukt was een commissie van een miljoen Zwitserse francs krijgen. Oltmans, die volgens de documenten een aantal keren naar Suriname was gereisd om de deal verder in orde te maken, schreef in 1984 een boek getiteld In gesprek met Desi Bouterse. Privé-arsenaal De dag nadat zijn kleinzoon Walter Bouterse op 22 juni 2021 zelfmoord pleegde, deed Desi Bouterse op 23 juni aangifte van diefstal uit zijn wapendepot bij hem thuis. Bouterse was toen inmiddels geen president meer en kon over de wapens beschikken omdat hij bevelhebber van het leger was geweest. De buit bestond uit 3 raketwerpers, 3 Steyr AUGs, 1 mitrailleur, 2 multifunctionele heavy machine guns, 25 AK-47's (Kalasjnikovs), 12 andere geweren en handvuurwapens, 60 raketten, 100 handgranaten en 35.000 patronen. Uit een eerste onderzoek van minister Krishna Mathoera bleek dat onduidelijke procedures het mogelijk hadden gemaakt dat Bouterse thuis over zo'n groot arsenaal aan wapen kon beschikken. Ze liet alle wapens en munitie die nog in Bouterses wapenkamer achtergebleven waren ophalen en kondigde strengere procedures aan. Twee maand erna legde Bouterse de schuld van de diefstal bij zijn overleden kleinzoon. Zeven verdachten werden opgepakt in verband met de diefstal. Corruptie en cliëntelisme De regeringen van Bouterse, zowel tijdens het militaire regime als later onder aanvoering van zijn partij NDP, brachten het land na afloop telkens in financiële problemen. Regeringen na hem, zoals onder leiding van de NPS (2000-2010) en de VHP (vanaf 2020), kwamen daarna te staan voor herstructureringen met armoede voor de bevolking tot gevolg. Na afloop van de kabinetsperiode tot 2020 liet de regering-Bouterse een schuld aan het land na van 3 miljard USD, wat omgerekend neerkomt op een schuld van 5000 USD per Surinamer. Bouterse profiteerde ook zelf mee, bijvoorbeeld door speculatie in 2008 met grond aan de Jozef Israëlstraat in Paramaribo-Noord. In 2020 kwamen vanuit de maatschappij geluiden om de door corruptie verdiende gelden terug te halen. President Chan Santokhi stelde zes extra rechters aan om de schuldigen voor de rechtbank te brengen, onder wie vertrouwelingen als CBvS-president Robert-Gray van Trikt en voormalig CBvS-president en minister van Financiën Gillmore Hoefdraad. Kort nadat Bouterses rechterhand en voormalig vicepresident Ashwin Adhin opgepakt werd vanwege vernietiging van 1,5 miljoen SRD aan overheidseigendommen, valsheid in geschrifte en verduistering, dreigde ex-president Bouterse dat de NDP niet terug zal deinzen wanneer het haar te heet wordt. Op 18 november 2020 sprak hij een kadermeeting toe met de woorden: "U weet dat deze partij ook oorlog niet schuwt." Toen Adhin een week later zijn voorarrest mocht verlaten, herhaalde Ramon Abrahams in Ocer de oorlogswaarschuwing, en in zijn eigen verzetzaak mobiliseert Bouterse de structuren van de NDP. Nadat hij voor het eerst sinds zijn hoger beroep voor de krijgsraad was verschenen, herhaalde hij zijn dreigementen aan de regering opnieuw in Ocer, met: "Men is bezig het volk vijftig jaar terug te werpen," waarbij hij opmerkte dat er toen wapens bij te pas kwamen. Nationale Democratische Partij Na de terugkeer van een gekozen burgerregering, trachtte Bouterse via democratische weg aan de macht te komen. Op 4 juli 1987 richtte hij de Nationale Democratische Partij (NDP) op. Bij de parlementsverkiezingen van 1987 behaalde de NDP, vanwege woede bij het volk over het gevoerde beleid tijdens de militaire periode, slechts drie zetels, terwijl het Front voor Democratie en Ontwikkeling veertig van de 51 zetels won. Ramsewak Shankar werd namens de Vooruitstrevende Hervormingspartij president van Suriname en Henck Arron werd vicepresident namens de Nationale Partij Suriname. Telefooncoup Om de ontwikkelingshulp weer op gang te laten komen probeerde president Shankar de banden met Nederland weer aan te halen, iets waar de legerleiding (en met name Bouterse) niet blij mee was. De spanningen tussen Shankar en Bouterse liepen half december 1990 hoog op toen het vliegtuig, waarin Bouterse en president Shankar zaten, een tussenlanding maakte op Schiphol. De Nederlandse politie schermde Bouterse af van de pers en van de in Nederland verblijvende Surinamers. Bouterse wilde hen aanvankelijk toespreken, maar door het politiekordon werd hem dit onmogelijk gemaakt. Terug in Suriname was Bouterse niet alleen kwaad op de Nederlandse autoriteiten, maar ook op president Shankar. Hij vond dat Shankar het niet genoeg voor hem opnam tijdens het 'incident'. Dit was de reden waarom op 24 december, rond middernacht, Bouterse zijn tweede coup pleegde: de telefooncoup. Hierbij werd president Shankar door de legerleiding per telefoon meegedeeld dat hij "maar beter naar huis kan gaan". President Shankar en zijn regering werden zonder geweld afgezet. Ivan Graanoogst werd waarnemend president van Suriname. In Nederland werd heftig gereageerd op de staatsgreep. De regeringspartijen (het CDA, de PvdA) en de VVD stemden in met het wederom stopzetten van de ontwikkelingshulp aan Suriname. Pas na het aantreden van president Ronald Venetiaan in 1991 verbeterde de relatie tussen Suriname en Nederland aanzienlijk. Millennium Combinatie In 2000 ging de NDP, die informeel soms ook wel 'de paarse partij' wordt genoemd, een samenwerking aan met de Kerukunan Tulodo Prenatan Inggil (KTPI) en met het Democratisch Alternatief. Bij de parlementsverkiezingen van mei 2000 haalden deze drie partijen in Millennium Combinatie-verband toen tien zetels, waarvan zeven voor de NDP. De NDP schoof Rashied Doekhi naar voren als tegenkandidaat van Ronald Venetiaan bij de presidentsverkiezingen in juli van dat jaar. Venetiaan werd opnieuw gekozen als president van Suriname en de NDP belandde in de oppositie. Bouterse werd lid van De Nationale Assemblée (DNA). Verkiezingen 2005 Bij de verkiezingen van 2005 was Bouterse opnieuw lijsttrekker voor de NDP in Paramaribo en het lukte de partij toen om 15 zetels te behalen. Bouterse schoof toen Rabin Parmessar naar voren als presidentskandidaat namens de NDP (aanvankelijk was Bouterse zelf de kandidaat voor de presidentsverkiezingen, maar hij besloot later hiervan af te zien). Parmessar moest het opnemen tegen zittend president Ronald Venetiaan (NPS). Bij de stemming in de Verenigde Volksvergadering werd Venetiaan voor de derde keer gekozen als president van Suriname. De NDP belandde wederom in de oppositie en Bouterse werd opnieuw parlementariër. Spookambtenaar Nadat door toenmalig parlementsvoorzitter Paul Somohardjo was vastgesteld dat Bouterse tussen 1 december 2007 en 31 december 2008 de presentielijst in het parlement niet had getekend, werd hem op 27 januari 2009 per deurwaardersexploot meegedeeld dat hij ontslagen was als parlementariër. De wet in Suriname zegt dat een parlementslid na vijf maanden afwezigheid ontslagen mag worden. Op politieke podia had Bouterse vaker geroepen dat hij niet naar het parlement gaat, omdat het volgens hem een 'poppenkast' zou zijn. Megacombinatie De Nationale Democratische Partij ging in juli 2008 een samenwerking aan met de PALU, Nieuw Suriname, de KTPI, DNP 2000 en de BVD. Deze samenwerking heette de Megacombinatie (MC) en Bouterse was de voorzitter hiervan. De combinatie werd opgericht met het doel om gezamenlijk mee te doen aan de parlementsverkiezingen van 25 mei 2010. Van de zes partijen bleven er bij de verkiezingen van 2010 maar vier over, want door spanningen tussen NDP en BVD verliet de laatste in 2009 de Megacombinatie, terwijl DNP 2000 werd opgeheven en alle leden automatisch overstapten naar de NDP. De Megacombinatie haalde bij de verkiezingen van 2010 drieëntwintig zetels, waarvan 19 voor de NDP, twee voor NS, een voor de KTPI en eveneens een voor de PALU. Voorzitter Bouterse, die als verkiesbare politicus landelijk ook de meeste stemmen had behaald, werd door de combinatie naar voren gedragen als kandidaat voor het presidentschap. Door de samenwerking van de Megacombinatie met de A-Combinatie (zeven zetels) en de Pertjajah Luhur (zes zetels) van respectievelijk Ronnie Brunswijk en Paul Somohardjo werd Bouterse in juli 2010 met 36 van de 50 parlementaire stemmen gekozen tot president van Suriname. Tegen 2012 bestond de Megacombinatie in de volksvertegenwoordiging alleen nog maar uit de PALU en de NDP. Op 24 maart 2011 was Nieuw Suriname uit de Megacombinatie gestapt vanwege "de behandeling die zij kregen binnen de Megacombinatie". Zij vormden toen een eigen fractie, maar maakten nog steeds deel uit van de coalitie totdat zij op 24 april 2012, vanwege hun standpunt over de amnestiewet, door president Bouterse uit de coalitie werden gezet. De KTPI maakt nog steeds deel uit van de Megacombinatie, alhoewel de enige parlementariër namens de KTPI, Oesman Wangsabesari, uit de Megacombinatie is getreden en een eigen partij heeft opgericht: Nieuwe Stijl KTPI. In maart 2012 is de Basispartij voor Vernieuwing en Democratie volledig opgegaan in de NDP. Op 14 april 2014 werd coalitiepartner Pertjajah Luhur door Bouterse uit zijn regering gezet. De leider ervan, Paul Somohardjo, werd door de president 'onbetrouwbaar' genoemd. Als gevolg van deze stap kon de regering-Bouterse nog slechts op de kleinste meerderheid in het parlement rekenen. Bij de Surinaamse parlementsverkiezingen 2015 was Desi Bouterse opnieuw lijsttrekker van de NDP. Met een ruime meerderheid van de stemmen werd hij herkozen voor een nieuw mandaat van vijf jaar. Op 12 augustus 2015 werd hij opnieuw geïnstalleerd als president van Suriname. Proces Decembermoorden Op 30 november 2007 is voor de Krijgsraad het strafproces betreffende de Decembermoorden begonnen. Aanvankelijk was de aanvang van het proces gepland voor oktober 2006, maar doordat 23 verdachten na hun dagvaardingen rechtszaken aanhangig maakten tegen hun vervolging werd de aanvang steeds uitgesteld (het gebrek aan een beroepskamer en het tekort aan rechters zorgde ervoor dat de behandeling van deze zaken extra veel tijd in beslag nam). Uiteindelijk bleven er 25 verdachten over, waarvan Bouterse de enige hoofdverdachte was. Speciaal voor dit strafproces liet de toenmalige minister van Justitie, Chan Santokhi, een zwaar beveiligde rechtszaal bouwen te Boxel (Domburg) (deze rechtszaal is tevens de modernste rechtszaal van Suriname). De Krijgsraad in het Decembermoorden-proces (de officiële naam van dit proces is het Acht December-strafproces) heeft twee kamers. In de burgerkamer wordt hoofdrechter Cynthia Valstein–Montnor door de burgerrechters Robby Rodrigues en Iwan Rasoelbaks bijgestaan en in de militaire kamer zitten naast Valstein–Montnor, de militaire rechters kolonel Mike Cooper en luitenant-kolonel Carlos Li Fo Sjoe. Ook werd in april 2007 de Nederlandse advocaat Gerard Spong door minister Santokhi benoemd tot adviseur van het Openbaar Ministerie in het Decembermoorden-strafproces. In de aanloop van het proces werd door minister Santokhi een speciaal nationaal veiligheidsplan opgesteld en uitgevoerd. Santokhi zei in die tijd "harde informatie" te hebben dat "sommigen serieuze plannen hadden om de aanvang van het proces te hinderen of te verstoren". De NDP protesteerde tegen het veiligheidsplan en noemde de maatregelen "overtrokken". Sinds de aanvang van het proces heeft het op veel verzet gestuit. Bouterse zelf heeft nooit gehoor gegeven aan een oproep om te verschijnen voor de rechter, maar zijn advocaat, Irwin Kanhai, was wel regelmatig aanwezig tijdens de behandeling van de rechtszaak. In een interview met Al Jazeera in februari 2009 zei Bouterse dat "het strafproces door zijn politieke tegenstanders gebruikt wordt om te voorkomen dat hij meedoet met de verkiezingen" (doelend op de parlementsverkiezingen van mei 2010). In april 2012, twee maanden voor uitspraak in het Acht December-strafproces, zei André Misiekaba, partijgenoot van Bouterse, tijdens een debat in het parlement: "Het Decembermoorden-strafproces een politiek proces is waarbij er getracht wordt om de heer Bouterse politiek uit te schakelen". Dit zou volgens Misiekaba de reden zijn waarom amnestie voor de Decembermoorden nodig is. Op 25 juli 2008 wraakte de raadsman van Bouterse, Irwin Kanhai, rechter Cynthia Valstein-Montnor, omdat hij vond dat zij gelieerd was aan de Nationale Partij Suriname (NPS) en daardoor niet neutraal was als rechter. De NPS is een felle politieke tegenstander van Bouterse. Het verzoek van Kanhai werd niet gehonoreerd, omdat de argumentatie van Kanhai te zwak gevonden werd; Kanhai beweerde dat rechter Cynthia Valstein-Montnor gelieerd was aan de NPS, omdat haar echtgenoot karatelessen verzorgde in een ruimte op Grun Dyari (het hoofdkwartier van de NPS). Volgens Kanhai zou de echtgenoot van Valstein-Montnor hiervoor ook geen huur betalen aan Grun Dyari. Ook voerde Kanhai aan dat wanneer de echtgenoot van rechter Valstein-Montnor zijn auto parkeerde op het terrein van Grun Dyari, deze kosteloos beveiligd werd door de bewaking die daar aanwezig was. Onthullingen van Ruben Rozendaal Op 1 februari 2012 zei Ruben Rozendaal, een van de 25 verdachten in het Acht December-proces, in de media dat hij vond dat de "tijd voor hem rijp was" om met de waarheid over de Decembermoorden te komen. Rozendaal verklaarde op 23 maart 2012 onder ede voor de rechter dat Bouterse destijds persoonlijk Cyrill Daal en Soerinder Rambocus, twee slachtoffers van de Decembermoorden, had doodgeschoten. Op 8 mei 2010 legde Rozendaal een verklaring tegenover de rechter af die in het voordeel was van Bouterse. Rozendaal verklaarde toen dat Bouterse niet in Fort Zeelandia was tijdens de moorden en dat hij niemand vermoord had. Kort na deze verklaring zou Irwin Kanhai Rozendaal tienduizend Amerikaanse dollars hebben gegeven. Dit als een teken van dank dat Rozendaal geen bezwarende verklaringen tegenover Bouterse had afgelegd. In maart 2012 liet Rozendaal via zijn advocaat deze verklaring intrekken en in zijn nieuwe verklaring zei hij dat Bouterse, behalve voor de dood van Daal en Rambocus, ook verantwoordelijk is voor de dood van Roy Horb, Guno Mahadew, Roy Tolud en Wilfred Hawker. Hij verklaarde ook dat Bouterse een drugsdealer en wapenhandelaar was. Zo zou Bouterse volgens hem wapens uit het buitenland, waaronder Libië, laten halen en deze sturen naar de FARC in ruil voor cocaïne. Rozendaal zei dat "Bouterse vergeleken kan worden met de Godfather". De reden waarom Rozendaal plotseling met deze onthullingen kwam is naar zijn eigen zeggen dat hij niet lang meer te leven had (hij leed aan een ernstige nieraandoening) en hij voor zijn dood zijn naam wilde zuiveren. "Ik doe dit voor mijn dertien kinderen, zodat hun vader niet wordt gezien als een moordenaar", zei Rozendaal tegenover een journalist van de Volkskrant. Rozendaal verklaarde dat zijn enige rol in de Decembermoorden was dat hij André Kamperveen thuis had opgehaald en naar Fort Zeelandia had gebracht. Hij verklaarde niet te hebben deelgenomen aan de martelingen en moorden. Amnestiewet Op 19 maart 2012 werd door de parlementariërs Melvin Bouva (MC), Rashied Doekhi (MC), André Misiekaba (MC), Anton Paal (MC), Ricardo Panka (MC) en Ronny Tamsiran (Pertjajah Luhur) een wetsvoorstel voor amnestie voor de Decembermoorden ingediend. De wet zou bestraffing voor de Decembermoorden moeten voorkomen. Op 4 april 2012 werd, na drie dagen van zwaar en emotioneel debat, deze omstreden amnestiewet aangenomen in De Nationale Assemblée. Aanvankelijk zou de wet ook gelden voor daders van de Moiwana-slachting, maar een paar minuten voor de stemming werd dit geschrapt uit de wet. De amnestiewet zorgde ervoor dat de verdachten van de Decembermoorden, waaronder hoofdverdachte Bouterse, gevrijwaard zouden worden van strafrechtelijke vervolging. Dit zou dus kunnen betekenen dat het Decembermoorden-strafproces zou worden stopgezet. De amnestiewet werd aangenomen met 28 stemmen voor en 12 tegen. Ook parlementsvoorzitter Jennifer Simons stemde voor de amnestie. Alle aanwezige oppositieleden stemden tegen. Nieuw Suriname en de Broederschap en Eenheid in de Politiek (BEP), beide coalitiepartijen van Bouterse, verlieten tijdens de stemming de zaal omdat zij "niet wilden meewerken aan een wet waar een groot deel van de Surinaamse samenleving bezwaar tegen heeft". Na goedkeuring van de wet zei Bouterse dat de amnestiewet nodig was voor een "nieuw begin van Suriname". Volgens hem was de amnestiewet bedoeld "om het hele land weer bij elkaar te brengen". Edgar Ritfeld, een van de 25 verdachten, was fel tegen amnestie voor de Decembermoorden. Volgens hem gaf het proces hem de enige hoop dat het ooit voorgoed afgelopen zou zijn met de valse beschuldigingen aan zijn adres. "Er kleven geen moleculen van bloed aan mijn vingers", aldus ex-militair Ritfeld. Ook Ruben Rozendaal en Wim Carbiere, beide verdachten, hadden gevraagd om voortzetting van het proces zodat hun 'onschuld bevestigd kan worden'. Op 13 april 2012 zou Roy Elgin, de auditeur-militair in het Decembermoorden-proces, zijn eis formuleren tegen vijf verdachten in het proces, waaronder hoofdverdachte Desi Bouterse. Maar Bouterses advocaat, Irwin Kanhai, diende een verzoek in om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de amnestiewet. Hoofdrechter Cynthia Valstein–Montnor verklaarde toen dat de amnestiewet eerst zou moeten worden getoetst aan de grondwet. Op 11 mei was er weer een zitting in het proces en hier besloot de krijgsraad om het Decembermoorden-strafproces op te schorten totdat er volgens de rechters duidelijkheid was of de amnestiewet in strijd was met de grondwet van Suriname die inmenging in lopende strafzaken verbiedt. Een constitutioneel hof, een instantie die wetten kan toetsen aan de grondwet, bestond er in Suriname nog niet. Het was daarom onduidelijk voor hoelang het Decembermoorden-proces opgeschort werd. De jurist Jennifer van Dijk-Silos was door president Bouterse belast met de voorbereiding van de instelling van dit hof. Het Surinaamse Hof van Justitie oordeelde op 1 december 2015 dat het Openbaar Ministerie alsnog de verdachten van de decembermoorden moest vervolgen ondanks de amnestiewet uit 2012. Op 28 juni 2017 eiste Elgin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig jaar tegen Bouterse. Volgens de openbaar aanklager van de krijgsraad heeft Bouterse zelf niet geschoten, maar was hij wel aanwezig. Volgens Elgin was er sprake van voorbedachte rade bij het plegen van de moorden en was Bouterse medeplichtig. Reactie van Nederland op amnestiewet Als reactie op de aanname van de amnestiewet liet de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, de volgende dag de Nederlandse ambassadeur in Suriname, Aart Jacobi, terughalen naar Nederland. Rosenthal zei tegenover persbureau Novum dat hij het "diep teleurstellend" vond dat het parlement in Suriname de omstreden amnestiewet heeft aangenomen. "Mijn eerste gedachten gaan uit naar de nabestaanden, voor wie dit een zware slag moet zijn", zei Rosenthal. De PVV wilde een internationaal reisverbod voor de 28 parlementsleden die voor de amnestiewet gestemd hebben. PVV-Kamerlid Louis Bontes zei dat de "28 ja-knikkers van Bouterse lak hebben aan de open wonden van de nabestaanden en slachtoffers". Ook wilde de PVV dat de Surinaamse zaakgelastigde Chantal Doekhi, dochter van NDP-parlementariër Rashied Doekhi, per direct Nederland werd uitgezet. De derde eis van de PVV was dat Aart Jacobi niet terugkeert naar Suriname zolang Bouterse daar president is. Minister Rosenthal ging niet mee met deze wensen van de PVV, maar hij liet wel de geplande 20 miljoen euro ontwikkelingshulp aan Suriname opschorten. VVD en PvdA vonden dit niet genoeg en zij pleitten voor economische sancties. De Nederlandse premier Mark Rutte noemde de amnestiewet "onverteerbaar" en zei dat "Suriname het zou merken dat het dit besluit heeft genomen". Als reactie op het opschorten van de 20 miljoen euro ontwikkelingshulp zei Bouterse in een persconferentie op 20 april 2012: "Twintig miljoen euro, ik heb je geen twintig miljoen euro gevraagd. We hebben een economische reserve van bijna achthonderd miljoen dollar". Bouterse noemde de sancties een "zware lobby vanuit de Noordzee". Op 24 juni 2012 besloot minister Rosenthal dat de vijfentwintig verdachten in het Decembermoorden-proces Nederland helemaal niet meer binnen mochten. Volgens Rosenthal kon de reisbeperking zich ook uitstrekken tot de andere lidstaten van de Europese Unie. Rosenthal schreef ook een brief naar de Tweede Kamer waarin hij zei dat het altijd nog kon zijn dat een bepaalde EU-staat toch een visum verleende. Dit zou het geval moeten zijn met Harvey Naarendorp, de Surinaamse ambassadeur in Frankrijk en ook verdachte in het Decembermoorden-proces. Dit zou dus betekenen dat Naarendorp zich alleen in Frankrijk vrij kan bewegen. Reactie van internationale gemeenschap De kritiek op de omstreden amnestiewet kwam niet alleen vanuit Nederland. Ook de ambassadeurs van de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Brazilië uitten hun bezorgdheid over de amnestiewet bij de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken, Winston Lackin. Vooral John Nay, ambassadeur van de VS, benadrukte dat "gerechtelijke procedures vrij moeten zijn van politieke inmenging" en dat "er in ieder land verantwoordelijkheid moet zijn voor mensenrechtenschendingen uit het verleden ongeacht wie de daders of vermeende daders zijn". Ook de Verenigde Naties, Amnesty International, Human Rights Watch, Reporters Without Borders, Allied Collective en het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten veroordeelden de amnestiewet. Human Rights Watch vroeg zelfs in een verklaring uitgebracht op 19 april 2012 om "onmiddellijke intrekking van de amnestiewet". President van Suriname Op 25 mei 2010 behaalde de Mega Combinatie van Bouterse een eclatante overwinning in de Surinaamse parlementsverkiezingen, maar aanvankelijk leek Bouterse desondanks toch persoonlijk nog een paar parlementaire stemmen te kort te komen om nu ook het presidentschap van de republiek te kunnen opeisen. Die situatie veranderde weken later evenwel ingrijpend toen de Volksalliantie van Paul Somohardjo alsnog besloot Bouterse in die ambitie te steunen. De 23 stemmen van zijn eigen Mega Combinatie plus de 7 van de A Combinatie van zijn voormalige aartsvijand Ronnie Brunswijk leverden, eenmaal aangevuld met de 6 Volksalliantie-stemmen, nu namelijk een totaal van 36 stemmen op en dat zijn er precies twee méér dan de voor directe verkiezing vereiste tweederdemeerderheid in de 51 leden tellende Nationale Assemblée. Op 19 juli 2010 wist Bouterse deze onverwachte meerderheid tijdens de presidentsverkiezing in De Nationale Assemblée inderdaad te verzilveren en werd hij aldus officieel verkozen tot de negende president van de republiek Suriname. Zijn tegenkandidaat Chan Santokhi feliciteerde hem, maar de scheidende president Ronald Venetiaan weigerde Bouterse te feliciteren en noemde de naam van Bouterse geen enkele keer in zijn reactie in het parlement op diens verkiezing. Volgens Venetiaan had zijn besluit om Bouterse niet te feliciteren niets te maken met rancune. "Je kan niet om half twee zeggen dat de heer Bouterse als kandidaat voor het presidentschap niet acceptabel is en om half drie feliciteer je hem met zijn overwinning", zei Venetiaan op 29 juli, nadat hij een twee uur durend gesprek had gehad met Bouterse over de machtsoverdracht en inauguratie van Bouterse die volgens protocol door het secretariaat van Venetiaan georganiseerd zou moeten worden. De twee politieke tegenstanders hadden elkaar achttien jaar lang niet gesproken. Een flink deel van de vijftien Surinamers die tijdens de Decembermoorden omkwamen kende Venetiaan persoonlijk. Inauguratie Op 12 augustus werd Bouterse geïnaugureerd als president van Suriname in een buitengewone vergadering van De Nationale Assemblée die gehouden werd in het Nationaal Indoor Stadion (NIS) in Paramaribo. Omdat Ronald Venetiaan, de vertrekkende president, weigerde om zijn ambtsketen, zoals het volgens traditie hoort, zelf om te hangen bij Bouterse, werd die taak overgenomen door de voorzitter van het parlement, Jennifer Simons. Een van de ceremoniemeesters tijdens de plechtigheid was ex-rebellenleider en voorzitter van de A Combinatie, Ronnie Brunswijk. De Nederlandse ambassadeur in Suriname, Aart Jacobi, was de enige ambassadeur in Suriname die niet uitgenodigd was voor de inauguratie. De Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken Winston Lackin verklaarde toen dat "de Nederlandse regering geen respect heeft voor de bevolking van Suriname" en ook dat "[als] de democratisch gekozen president van Suriname niet welkom [is] in Nederland. Dan is de Nederlandse ambassadeur ook niet welkom bij de inauguratie van ons staatshoofd." Desondanks deelde de Nederlandse ambassade de Surinaamse regering mee dat hun ambassadeur de plechtigheid toch zou bijwonen. Bij aankomst van Jacobi bleek dat er geen stoel voor hem was gereserveerd. Na te zijn geïnaugureerd, hield Bouterse een uitvoerig dankwoord waarbij alle voorname gasten en diplomaten met naam en toenaam werden genoemd en alleen de Nederlandse ambassadeur nadrukkelijk onvermeld bleef. Ook zei Bouterse in zijn eerste toespraak als president van Suriname: "We gaan de banden met Europa voortaan bekijken vanuit Parijs". "Frankrijk is via Frans-Guyana buurland van Suriname", aldus Bouterse. Bouterse is de eerste Surinaamse president die opdracht gaf om een ambassade te vestigen in Parijs, Frankrijk. Op 24 oktober 2011 vond de opening plaats van deze ambassade en Harvey Naarendorp werd benoemd tot ambassadeur. Eenmaal in zijn nieuwe ambt beëdigd, kreeg Bouterse een praktisch volkomen vrije hand om het land naar eigen goeddunken te regeren. In de presidentiële republiek Suriname is het ambt van president immers met veel macht bekleed: het verenigt niet alleen de functies van staatshoofd en regeringsleider in één persoon. In artikel 99 van de Surinaamse grondwet staat dat de uitvoerende macht bij de president berust. Ook is de president van Suriname de opperbevelhebber van het Nationale Leger. Immuniteit Volgens een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof uit 2002 zou Bouterse als staatshoofd, ondanks zijn veroordeling, wel vrij kunnen reizen omdat hij door zijn functie immuniteit genoot. Maar volgens het United Nations Convention against illicit traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances-verdrag van de Verenigde Naties kon Bouterse wel in het buitenland worden gearresteerd, omdat hij veroordeeld is voordat hij benoemd werd tot president van Suriname. Paul de Waart, emeritus hoogleraar Volkenrecht aan de Vrije Universiteit bevestigde dit. Volgens Maxime Verhagen, de toenmalige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, zou Bouterse overal heen kunnen reizen, behalve Nederland en de landen waar Nederland een uitleveringsverdrag mee heeft. Suriname is sinds 1975 lid van de Verenigde Naties. Maxime Verhagen liet ook weten dat Bouterse alleen in Nederland welkom is om zijn celstraf uit te zitten. Nederland heeft besloten alleen op basis van "functionele noodzaak" contact te onderhouden met Bouterse. Onthullingen over invasie Op 20 november 2010 werd bekend dat Nederland in 1986 een invasie in Suriname beoogde om Bouterse af te zetten. Toenmalig minister-president Ruud Lubbers en de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek bevestigden dat tegenover de Volkskrant. Het kabinet-Lubbers stelde de plannen op op verzoek van drie Surinaamse regeringsleden, onder wie premier Pretaap Radhakishun, die wilden dat Nederland Suriname zou 'verlossen' van de dictatuur van Bouterse. Bij de invasie, die uitgevoerd zou worden met 850 mariniers, zestien helikopters, vliegtuigen en marineschepen, zou onder meer de luchthaven te Zanderij worden ingenomen en Bouterse worden opgepakt. In 2007 werd al door Maxime Verhagen bekend dat Nederland in 1986 met de steun van de Verenigde Staten plannen had opgesteld voor de evacuatie van Nederlanders uit Suriname, omdat er in die tijd in Suriname een vijandige houding bestond tegenover Nederlanders. Volgens SP-lid Harry van Bommel werden er ook op de Antillen voorbereidingen getroffen voor de invasie. Op het laatste moment werden de plannen geschrapt, omdat de Nederlandse regering het risico te hoog vond voor de mariniers en Nederlandse burgers in Suriname. De Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken Winston Lackin was blij dat er eindelijk een 'bevestiging' kwam van dat wat Bouterse al heel lang beweerde. "Toen wilden veel mensen hem niet geloven, maar eindelijk komt nu de bevestiging", aldus Lackin. Lackin vroeg zich ook af waarom 'Nederland' ervoor koos speciaal dit tijdstip met deze publicatie te komen. Facebookaffaire In november 2010 was de dochter van president Bouterse betrokken bij de geëscaleerde Facebookaffaire, waarbij een leerkracht van het Ewald P. Meyer Lyceum op Facebook was beledigd door studenten van de school. De studenten hadden een beledigende bewerkte foto van de leerkracht geplaatst op Facebook en de dochter van de president had, net als ongeveer vijftien andere studenten, een reactie daarop geplaatst. Hiervoor werd zij, net als de andere studenten, door de schooldirecteur voor enkele dagen geschorst. Het ministerie van Onderwijs gaf namens president Bouterse de opdracht aan de schooldirecteur, Joan Doelwijt, om de schorsing ongedaan te maken omdat de sanctie volgens hen veel te zwaar zou zijn voor zo een lichte overtreding. Toen de schooldirecteur weigerde daaraan gevolg te geven, werd zij door het ministerie uit haar functie ontheven. De leerkrachten van de school waren gebelgd hierover en besloten het werk neer te leggen totdat het besluit van het ministerie teruggedraaid werd. De situatie escaleerde helemaal toen de Surinaamse Bond van Leraren (BVL) zich aansloot bij de actie van de leraren en dreigde met een landelijke staking te komen indien de schooldirecteur niet hersteld werd in haar functie. Velen in de Surinaamse maatschappij suggereerden dat het ministerie van Onderwijs zo fel had gereageerd, omdat de dochter van president Bouterse bij de zaak betrokken was, maar minister Raymond Sapoen ontkende dit. Volgens hem werd de directeur ontheven uit haar functie, omdat zij zich "onverantwoordelijk had gedragen in de richting van de studenten". Uiteindelijk kreeg Joan Doelwijt haar baan terug. Vriendjespolitiek In januari 2011 werd door het Dagblad Suriname onthuld dat enkele vertrouwelingen van president Bouterse op de loonlijst van de overheid waren geplaatst. Dagblad Suriname publiceerde een uitdraai van de lonen. Hieruit bleek dat de vrouw van president Bouterse, Ingrid Waldring-Bouterse, een maandelijkse toelage van SRD 8742 kreeg voor haar taak als first lady van Suriname. Hiermee verdiende zij ongeveer evenveel als een assembleelid. Ook bleek dat Bouterses dominee Steve Meye voor zijn taak als "geestelijke adviseur" van de president ongeveer SRD 6000 ontving, terwijl de journalist Clifton Limburg voor zijn taak als perschef van het Kabinet van de President, SRD 10.247 per maand verdiende. Limburg staat in de Surinaamse gemeenschap, hoewel hij beweert politiek neutraal te zijn, bekend als een invloedrijke propagandist van Bouterse vanwege zijn jarenlange kritiek op het Nieuw Front en zijn jarenlange verheerlijking van Bouterse en de NDP in zijn radioprogramma Bakana Tori Origineel. Bij het aantreden van president Bouterse benoemde hij Limburg tot de perschef van het kabinet van de president (hiermee is Limburg de enige officiële woordvoerder van president Bouterse) en plaatste hij Limburg bij de staatsradio van Suriname (radio SRS), waar Limburg nu zijn radioprogramma presenteert. (CTU), een politie- en militaire organisatie die volgens president Bouterse als doel heeft terrorisme in Suriname te bestrijden. Bij een persconferentie in december 2010 reageerde president Bouterse op een journalist die vroeg waarom Dino, ondanks zijn veroordeling, tot hoofd van CTU werd benoemd met de woorden: "Bij CTU worden de allerbeste mannen geplaatst en mijn zoon behoort tot de allerbesten". "Hij heeft mede leiding in CTU en de wettelijke regelingen zijn niet overtreden". De benoeming van Dino werd door velen als controversieel gezien. Jurist Freddy Kruisland wees erop dat Dino Bouterse veroordeeld is omdat hij de staatsveiligheid in gevaar bracht. "Dan kan hij niet benoemd worden in deze functie", aldus Kruisland. Volgens Melvin Linscheer, directeur Nationale Veiligheid van het kabinet van de president, is Dino belast met logistieke aangelegenheden van CTU en neemt hij niet deel aan operaties. Ook benoemde president Bouterse Badrissein Sital, Errol Alibux, Harvey Naarendorp en Etienne Boerenveen, alle vier verdachten in het Decembermoorden-strafproces, tot respectievelijk de coördinator van het landelijke rijstorgaan, adviseur van de president, ambassadeur in Frankrijk voor Suriname en president-commissaris van Staatsolie. Ook benoemde Bouterse de door Nederlandse justitie in januari 1992 voor drugshandel aangeklaagde Ivan Graanoogst, het brein achter de telefooncoup, tot secretaris van het kabinet van de president. Volgens Bouterse zijn deze "gasten die in de jaren 80 het voortouw genomen hadden" nodig om "een aantal jongeren de laatste kans te geven om een stuk ervaring op te doen". "Hierdoor kunnen de jongeren sneller overnemen dan ze hadden gedacht", voegde president Bouterse toe. Schoolboekkwestie In juli 2011 verscheen de nieuwe versie van Wij en ons verleden, het geschiedenisboek voor de zesde klas van de lagere school van Suriname. In dit boek werd via enkele passages de Sergeantencoup van Bouterse negatief besproken en werd de betrokkenheid van Bouterse bij de Decembermoorden specifiek vermeld. Ook stond er in het boek een foto waarop Bouterse op een protestbord van demonstranten wordt uitgemaakt voor moordenaar. Deze foto zou kort na de Decembermoorden zijn genomen. De mysterieuze verdwijningen van mensen tijdens de dictatuur (bijvoorbeeld die van Roy Horb) werden in het boek ook vermeld. Bouterse was woedend over de inhoud van het schoolboek en eiste via Raymond Sapoen, de minister van Onderwijs, een herziening van het boek en het ontslag van Robert Soentik, de onderwijsdirecteur die opdracht had gegeven voor distributie van het boek. Volgens president Bouterse had Soentik zich schuldig gemaakt aan geschiedvervalsing. Bouterse zei ook tegen Sapoen dat, indien Soentik aanbleef als directeur op het ministerie van Onderwijs, hij een ontslagbrief tegemoet zou zien. Kort na deze mededeling van Bouterse legde Soentik zelf zijn functie neer. Het kabinet van Bouterse sprak over "politieke opzet" van het Nieuw Front. Volgens hen had het Nieuw Front in zijn regeerperiode de opdracht gegeven voor het herschrijven van het boek en wilde het daarmee Bouterse criminaliseren. "Kenmerkend voor de lafhartige politiek van het Nieuw Front die gevoed wordt vanuit Nederland", is hoe de Nationale Democratische Partij het geval omschreef in een communiqué uitgebracht op 26 juli 2011. "Het boek had al voor de verkiezingen van mei 2010 moeten uitkomen, waardoor Bouterse minder stemmen had moeten krijgen", zei Eugène van der San, directeur van het kabinet van de president. Volgens hem ging het om een "politiek document" en was het om die reden "wenselijk dat de huidige politiek zich met de inhoud van het boek bemoeide". Ook riep de NDP het ministerie van Onderwijs op om "verdere verspreiding van deze misdadige geschiedvervalsing afkomstig uit het brein van het Nieuw Front" te voorkomen. Alle exemplaren van het boek werden vernietigd en minister Sapoen gaf gehoor aan de opdracht van Bouterse om het boek te laten herschrijven. Controversiële gratieverlening In januari 2012 ontstond er veel ophef rond het verlenen van gratie door president Bouterse aan zijn voor roofmoord veroordeelde pleegzoon Romano Meriba. Deze was in 2005 door rechter Cynthia Valstein-Montnor, die Bouterse ook berecht voor de Decembermoorden, veroordeeld voor de roofoverval en moord op een Chinese handelaar in 2003. Meriba werd ook veroordeeld voor het gooien van een granaat op het erf van de toenmalige Nederlandse ambassadeur Ruud Treffers. De granaat ontplofte in de tuin, maar niemand raakte gewond. Meriba probeerde enkele dagen daarvoor een overval te plegen, maar deze werd verhinderd door aanwezige beveiligers op het terrein van de ambassadeur. Uit wraak gooide Meriba de granaat in de tuin van de ambassadeur. Meriba werd voor zijn daden veroordeeld tot vijftien jaar celstraf. Maar in november 2011 kwam hij al vrij vanwege de gratie die president Bouterse hem verleende. De oppositie vond dat de criteria voor het verlenen van gratie aan Meriba onduidelijk waren. Zij beweerden dat er sprake was van vriendjespolitiek, maar Eugène van der San, directeur van Bouterses kabinet, ontkende dat. Volgens hem was de gratie verleend op "basis van sterke juridische argumenten" en had Meriba in 2005 hoger beroep aangetekend tegen het vonnis, maar was dit verzoek niet binnen redelijke termijn afgehandeld waardoor Meriba in aanmerking was gekomen voor een collectieve gratieverlening. De oppositie vond ook dat Bouterse de grondwet geschonden had, omdat die bepaalt dat bij het verlenen van gratie eerst advies gevraagd moet worden aan de rechter in kwestie. President Bouterse had dat niet gedaan. Volgens Chan Santokhi, oud-minister van Justitie, kunnen personen die anderen met opzet van het leven beroofd hebben niet in aanmerking komen voor gratie. Hij noemde dit besluit een "klap in het gezicht van de rechterlijke macht". Het Nederlandse PvdA-Tweede Kamerlid Frans Timmermans kaartte de gratieverlening via schriftelijke vragen aan minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal aan. Hij riep minister Rosenthal op de gratieverlening te veroordelen en erop aan te dringen dat de straf voor Meriba volledig wordt uitgevoerd. Rosenthal zei dat president Bouterse een "verkeerd signaal" gaf door zijn veroordeelde stiefzoon gratie te verlenen, maar dat de Surinaamse samenleving, het Surinaamse parlement en andere autoriteiten dat besluit moeten beoordelen. Meriba werd op 30 maart 2012 aangehouden door de politie, omdat hij de nacht daarvoor samen met enkele anderen een politieagent en een burger in een dansclub in Paramaribo zou hebben mishandeld. Meriba werd diezelfde dag weer vrijgelaten, omdat de aangifte tegen hem werd ingetrokken. Internationale politiek Op 22 september 2011 sprak Bouterse in New York kort de 66e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties toe tijdens het algemeen debat. Daarbij sprak hij onder meer de officiële Surinaamse erkenning van de (overigens nog niet uitgeroepen) "souvereine staat Palestina" uit en riep hij - doelend op de Verenigde Staten, zonder deze overigens met name te noemen - de lidstaten van de VN op tot krachtige afwijzing van het "eenzijdige" handelsembargo tegen Cuba en de daarmee samenhangende economische en financiële sancties. Sinds Bouterse president is van Suriname zijn de diplomatieke banden van Suriname met Venezuela, Guyana, Cuba en Equatoriaal-Guinea versterkt terwijl de banden met het voormalig moederland, Nederland, zijn verslechterd. Relatie Suriname - Nederland In april 2012 bereikte de relatie Suriname-Nederland een dieptepunt na de aanname van de omstreden amnestiewet die voorkomt dat de daders van de Decembermoorden vervolgd worden. De Nederlandse regering waarschuwde het Surinaams parlement nog om zich niet te mengen in zaken die onder de rechter zijn. Ook beargumenteerden zij dat mensenrechtenschendingen niet in aanmerking komen voor amnestie. De dag nadat de amnestiewet werd aangenomen liet Nederland zijn ambassadeur in Suriname, Aart Jacobi, terughalen. Premier Mark Rutte zette de aangekondigde 20 miljoen euro ontwikkelingshulp aan Suriname stop en zei dat Suriname "het zal merken dat het de amnestiewet aangenomen heeft". Ook eiste de Partij voor de Vrijheid een Europees reisverbod voor de 28 parlementariërs die voor de amnestiewet gestemd hadden en dat de Surinaamse zaakgelastigde, Chantal Doekhi, Nederland werd uitgezet. Bouterse die pas terug was van een conferentie in Colombia reageerde op de sancties van de Nederlandse regering door te zeggen: "Suriname, ten minste mijn regering, raakt niet in paniek van de schijnbewegingen van politiek Den Haag. Wanneer je aan tafel zit met Calderón (president van Mexico), dan heb je echt geen boodschap aan die gasten daar aan de Noordzee". Wikileaks Uit documenten van de Amerikaanse ambassade die in 2011 door Wikileaks zijn gepubliceerd blijkt dat Bouterse zich tot 2006 actief bezighield met drugszaken. De cables (Cablegate) melden de relatie tussen Bouterse en Eduardo Beltran, die volgens de Verenigde Staten een belangrijke regionale tussenpersoon zou zijn bij de smokkel van cocaïne uit onder andere Colombia, in een stuk van zeven pagina's. In de documenten wordt ook gesproken over de samenwerking tussen Bouterse en de Guyanese crimineel Roger Khan. Zo zou Bouterse Roger Khan meerdere malen in Nickerie hebben ontmoet op onder andere een privéterrein van NDP-politicus Rashied Doekhi en in het dorp Washabo. Ook zou Bouterse, ondanks het internationaal opsporingsbevel tegen hem, zelfs naar Guyana gereisd zijn om Roger Khan te ontmoeten (waarschijnlijk via de Backtrack-route). Bouterse en Rashied Doekhi zouden, volgens de documenten, Roger Khan, die naar verluidt leider is van het Guyanese doodseskader Phantom Squad, gevraagd hebben om huurmoordenaars te leveren om toenmalig minister van Justitie Chan Santokhi en procureur-generaal Subhaas Punwasi te liquideren. Ook zou toenmalig president Ronald Venetiaan gegijzeld worden. Volgens de stukken zouden Khan en Bouterse ook wapens smokkelen voor de FARC in ruil voor cocaïne. Kort na de publicaties van de cables zei president Bouterse dat hij "niet zal reageren op 'geruchten' van Wikileaks". De cables bevestigen de beweringen van Chan Santokhi in 2006 dat er "harde informatie" was dat er "mensen uit het buitenland" ingehuurd waren om aanslagen te plegen op topfunctionarissen en chaos te veroorzaken in het land. Santokhi zei toen ook dat de aanslagen gepleegd zouden worden om de aanvang van het Decembermoorden-strafproces te hinderen. Roger Khan, die bekendstaat als de Pablo Escobar van Guyana, werd op 15 juni 2006 samen met drie van zijn lijfwachten in Paramaribo gearresteerd en in opdracht van de toenmalig minister van Justitie, Chan Santokhi, uitgeleverd aan de Verenigde Staten van Amerika waar hij nu een celstraf van veertig jaar uitzit wegens internationale drugs- en wapenhandel en het afpersen van getuigen. De beslissing van Santokhi om Khan niet naar Guyana, maar naar de VS uit te zetten stuitte op veel protest van de Nationale Democratische Partij die toen de grootste politieke partij in de oppositie vormde. Toenmalig president Ronald Venetiaan merkte in het parlement toen op dat "het leek alsof bepaalde parlementariërs zware criminelen hier wilden komen verdedigen". Surinaams Olympisch Comité Van 1998 tot 2001 was Bouterse voorzitter van het Surinaams Olympisch Comité. Privéleven Na zijn scheiding met Ingrid Figueira, hertrouwde Bouterse in 1990 met Ingrid Jolanda Waldring. Zij kregen een dochter, Jen-ai. Bekende citaten van Bouterse Over de staatsgreep van 1980: "De doelen van de coup wachten nog steeds op realisatie (...) Het doet zeer dat het volk voor wie de revolutie bedoeld was, mij nog steeds niet begrijpt, althans er zo lang over doet". Over de standrechtelijke executie van Wilfred Hawker: "De man is militair, hij wist wat de consequenties waren hiervoor en de consequenties zijn niet uitgebleven". Over Cyrill Daal, eind oktober 1982: "Meneer Daal heeft mij zijn rekening gepresenteerd. Ik bekeek het en dacht: Zal ik hem contant betalen of per giro? Ik kan niet per giro betalen, want de banken zijn gesloten. Dus dan zal ik hem contant moeten betalen". (Nota bene: Sommigen beweren dat Bouterse gezegd zou hebben: "Dus dan zal ik hem contant moeten betalen en het wisselgeld mag hij houden"). Over de Decembermoorden, twee jaar na dato: "Het was zij of wij; in tijd van nood handel je onmiddellijk". Over diezelfde moorden, 18 jaar later, als vervolging dreigt: "Ik heb die mensen niet vermoord. Niet alleen God is mijn getuige, maar ook een groot deel van het leger kan daarvan getuigen". Over Chan Santokhi in november 2007: "Sheriff, je bent een kuiken. We hebben je naar school gestuurd, toen ben je agent geworden en heb je voor de buitenlandse inlichtingendienst gewerkt (...) Je hebt toen verraad gepleegd en cocaïne gesmokkeld". Over Ruben Rozendaal op 23 maart 2012 (dezelfde dag dat Rozendaal voor de rechter verklaarde dat Bouterse persoonlijk twee van de 15 slachtoffers van de Decembermoorden had doodgeschoten): "Zo gaat het in de wereld, je hebt altijd een Judas die voor een bordje linzensoep kan worden omgekocht. Maar ik ben een kind van God, niets en niemand kan mij breken". Over de tegenstanders van de amnestiewet bij de Mega verzoenings- en eenheidsbijeenkomst van 5 mei 2012: "De amnestiewet is bedoeld om de hele natie te genezen. We gaan er nu alles aan moeten doen om samen in vrede dit land op te bouwen. Maar de foetoeboys van de oude kolonisator zult u niet kunnen overhalen om dat ook te doen. Zij zijn vijanden van dit volk". Surinaams militair President van Suriname Surinaams crimineel Bestuurder van het Surinaams Olympisch Comité Olympisch bestuurder
355
https://nl.wikipedia.org/wiki/De%20Stijl
De Stijl
De Stijl is een Nederlandse kunstbeweging, vernoemd naar het in 1917 in Leiden opgerichte tijdschrift De Stijl. De belangrijkste leden van De Stijl waren Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Vilmos Huszár, Bart van der Leck, Antony Kok, J.J.P. Oud, Jan Wils, Robert van 't Hoff, Gerrit Rietveld en Georges Vantongerloo. De Stijl is vooral een project van kunstenaar en publicist Theo van Doesburg, de zelfbenoemde oprichter, redacteur en propagandist van De Stijl. De leden van De Stijl streefden naar een radicale hervorming van de kunst, die gelijke tred hield met de technische, wetenschappelijke en sociale veranderingen in de wereld. Deze hervorming bestond uit het gebruik van een minimum aan kleuren (primaire kleuren, gecombineerd met zwart, wit en grijs) en een zo eenvoudig mogelijke vormgeving (bij voorkeur volgens het orthogonaal stelsel). Hoewel er van het tijdschrift De Stijl nooit meer dan 300 exemplaren verkocht werden, had het een grote invloed op de kunst in Nederland en daarbuiten. Internationaal is De Stijl beter bekend onder de naam neoplasticisme of nieuwe beelding waarbij het vanaf de jaren 30 een centrale rol in de Europese avant-garde speelde. Geschiedenis Voorgeschiedenis Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog hield een groeiend aantal Nederlandse kunstenaars zich in meer of mindere mate bezig met abstractie. Zij werden hiertoe aangezet door het kubisme en het futurisme, maar vooral de Russische kunstenaar Kandinsky vond in Nederland veel weerklank. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, bleef Nederland neutraal. Omdat het land vier jaar lang afgesneden was van de rest van Europa, konden de Nederlandse kunstenaars zich in die periode wat onafhankelijker ontwikkelen, los van de invloed die Parijs van oudsher op hen uitoefende. Zo was Piet Mondriaan toen de oorlog uitbrak toevallig in Nederland en kon hij niet terug naar zijn woonplaats Parijs. Daarnaast was Nederland een toevluchtsoord voor veel – met name Belgische – vluchtelingen, waaronder ook veel kunstenaars. In deze setting ontstond bij Theo van Doesburg het verlangen een onafhankelijk tijdschrift op te richten om – naar eigen zeggen – ‘een nieuwe kunstuitdrukking te propageeren en [...] te verdedigen’. Van Doesburg was naast kunstschilder ook schrijver, dichter en recensent. Hij had echter meer succes met het schrijven over kunst dan als zelfstandig kunstenaar. Om dit tijdschrift op te richten wist Van Doesburg dat hij samen moest werken met andere, gelijkgestemde kunstenaars. De eerste met wie hij zijn plannen besprak was de experimentele dichter Antony Kok, met wie hij bevriend raakte tijdens zijn mobilisatie in Tilburg. In september 1915 werd Van Doesburg overgeplaatst naar Utrecht, waar hij contact legde met expressionistisch-abstracte schilders Erich Wichmann en Janus de Winter. In november 1915 had Van Doesburg vergevorderde plannen om samen met onder anderen Wichmann en Marius Brinkgreve een ‘artistiek tijdschrift’ op te richten. Niet lang daarna raakte Van Doesburg echter in onmin met Wichmann en werden de plannen stopgezet. Door deze ruzie verloor Van Doesburg belangrijke geldschieters, zoals de Amsterdamse bankier Alexander Hendrik Wertheim en de Rotterdamse koopman Anton Kröller. Dit werd echter goedgemaakt door de toezegging van een aanzienlijk bedrag door de Zwitserse kunstliefhebber Karl Friedrich Meyer-Fierz, die Van Doesburg in november 1916 leerde kennen. Ondertussen was Van Doesburgs vriendenkring ingrijpend veranderd. Op 6 februari ontmoette hij Piet Mondriaan, later dat jaar gevolgd door Vilmos Huszár en Bart van der Leck. Terwijl Van Doesburg op dat moment nog vol bewondering was voor expressionisten als Kandinsky en Janus de Winter, waren deze schilders, ieder vanuit zijn eigen invalshoek, bezig de waarneembare werkelijkheid steeds verder te abstraheren. Bij Huszár ging dit nog alle kanten op, maar Mondriaan en Van der Leck zochten naar manieren om een zo groot mogelijke mate van harmonie in de schilderkunst te bereiken, langs beredeneerde weg. Dit was volgens hen alleen maar te bereiken via de toepassing van geometrische vormen als lijn, rechthoek en vierkant. Bij Mondriaan speelde kleur op dat moment geen rol meer. Bart van der Leck zag kleur echter als essentieel onderdeel van de schilderkunst, maar om de ideale harmonie te bereiken had hij genoeg aan de drie primaire kleuren: rood, geel en blauw. Deze vier gelijkgestemde kunstenaars waren goed op de hoogte van elkaar en beïnvloedden elkaars werk. Huszár richtte zich bijvoorbeeld, daartoe aangezet door Van der Leck, op de toegepaste kunst, en Van Doesburg ging op zijn beurt bij Huszár te rade voor het maken van zijn eerste glas-in-loodraam. Huszár schreef Van Doesburg dat hij het verlangen had zich ‘te combineren’ met Van der Leck, Mondriaan en anderen, waarna Van Doesburg de groep ‘bewust abstracten’ of ‘werkelijk anderen’ oprichtte. Oprichting Na een voorschot van ƒ 600,- ontvangen te hebben van Meyer-Fierz zag Van Doesburg kans om een tijdschrift voor de groep ‘bewust abstracten’ op te richten. Van dit geld richtte hij in december 1916 een atelier in Leiden in van waaruit hij mensen begon te polsen om voor het tijdschrift te schrijven. Op 19 mei 1917 had hij de toezegging van Mondriaan, Van der Leck en Antony Kok. Door de grote papierschaarste, waarvan tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland sprake was, en het vinden van adverteerders, kwam het eerste nummer van De Stijl pas in november uit. Tot de eerste ‘medewerkers’ van De Stijl behoorden, naast Van Doesburg, Kok, Mondriaan, Huszár en Van der Leck, ook de architecten J.J.P. Oud en Jan Wils en de Italiaanse futurist Gino Severini. Later kwamen hierbij de architect Robert van 't Hoff, de Belgische beeldhouwer Georges Vantongerloo en de meubelmaker Gerrit Rietveld. Nog voor het verschijnen van het eerste nummer lag De Stijl onder vuur. Op 19 september 1917 beweerde beeldend kunstenaar Dirk Roggeveen in het tijdschrift Holland Express dat Van Doesburg door de Duitse en Oostenrijkse regering betaald werd om de Duitse cultuur in Nederland te bevorderen ten koste van de neutraliteit van Nederland. J.J.P. Oud reageerde hierop door duidelijk te maken dat geen buitenlandse steun is gezocht en ontvangen en dat bijdragen van buitenlandse medewerkers niet werden geplaatst om nationalistische ideeën te ventileren, maar om het internationale karakter van de moderne kunst in de meest brede zin van het woord te bevorderen. Beginjaren Aanvankelijk werd in De Stijl allerhande werk beschreven, dat volgens haar leden tot de ‘bewust abstract-beeldende werkwijze’ behoorde. Dit kon abstract werk zijn, maar ook figuratief werk van bevriende kunstenaars, zoals Peter Alma, Alexander Archipenko en Marthe Donas, werd besproken. Herhaaldelijk werd eigen werk gepubliceerd en werd het werk van andere leden besproken en met elkaar vergeleken. Het verschijnsel van de kunstenaar-criticus was toen relatief nieuw. De eerste ‘kunstenaars met de pen’ – zoals men dit destijds noemde – kwamen omstreeks 1912 voor. Publicaties over eigen werk en ideeën hielp kunstenaars zich beter te positioneren en te veranderen in ‘persoonlijkheden’. De tegenhanger van De Stijl – het tijdschrift Wendingen – volgde een vergelijkbare strategie. Van het tijdschrift zijn waarschijnlijk nooit meer dan 300 exemplaren gedrukt. Het aantal abonnees bedroeg ongeveer 120. In oktober 1918 bedoeg de oplage 200; van 1920 tot 1922 250. Vergeleken met andere Nederlandse avant-gardetijdschriften was het bereik van De Stijl echter vrij groot. Het tijdschrift had opvallend veel abonnees in Japan. Precies een jaar na het verschijnen van het eerste nummer van De Stijl, werd het eerste manifest gepubliceerd, dat – op Bart van der Leck, J.J.P. Oud en Gerrit Rietveld na – door alle leden ondertekend werd. Dit suggereert een grote mate van eenheid onder haar leden. De Stijl was echter geen homogene groep en heeft in heel haar bestaan slechts twee gemeenschappelijke tentoonstellingen georganiseerd: de architectuurtentoonstellingen in Galerie l'Effort Moderne en de École Spéciale d'Architecture, beide in Parijs. De kunstenaars kenden elkaar uiteraard wel, maar het grootste deel van de communicatie verliep via briefcontact. Mondriaan en Rietveld hebben elkaar bijvoorbeeld nooit ontmoet. Het feit dat De Stijl tegenwoordig als groep meer betekenis heeft dan als tijdschrift is vooral op naam te schrijven van Theo van Doesburg. Gedurende haar hele bestaan was de redactie van De Stijl in de handen van Van Doesburg. In 1918 wilde de uitgever van De Stijl, C. Harms Tiepen, een aparte redacteur voor architectuur aanstellen. Van Doesburg was het hier niet mee eens en gaf het tijdschrift met ingang van de tweede jaargang in eigen beheer uit met financiële steun van Van 't Hoff. Omdat de redactie van De Stijl in handen was van één persoon, loopt de ontwikkeling van De Stijl niet helemaal synchroon aan het tijdschrift. De Stijl was geen kunstenaarsvereniging en kent als zodanig dus ook geen oprichtingsdatum. Om indruk te maken op mede-avantgardisten, werd de oprichting van De Stijl door Van Doesburg dan ook vaak naar 1916 geantedateerd. Bovendien was de propaganda naar de buitenwereld vrijwel geheel in handen van Van Doesburg, wat inhield dat hij grote invloed had op de koers van De Stijl en bepaalde wat tot De Stijl behoorde en wat niet. Met name tijdens de beginjaren van 1917 tot 1922 hadden de ‘medewerkers’ van De Stijl duidelijk omlijnde uitgangspunten (zie Uitgangspunten). De sociaal-economische omstandigheden van de tijd waren een belangrijke inspiratiebron voor hun opvattingen. Men zag de modernisering van de maatschappij als iets onvermijdelijks en de moderne kunst als symptoom hiervan. Deze uitgangspunten werden gedeeld door de architecten die zich bij De Stijl aansloten. Nederland maakte vlak na de Eerste Wereldoorlog een woningcrisis door, waardoor architecten gedwongen waren efficiënter en dus soberder te bouwen. Ook waren zij van mening dat de kunst niet alleen een esthetische, maar ook een sociale rol te vervullen had. Om die reden sloten relatief veel communistische kunstenaars, waaronder Van 't Hoff en Rietveld, zich aan bij De Stijl. Ook streefde De Stijl in de beginjaren naar meer samenwerking tussen architecten en schilders. Vooral J.J.P. Oud liep hierin voorop. Zo nodigde hij Van Doesburg uit zijn architectonische ontwerpen van kleur te voorzien en vroeg hij Rietveld een modelwoning in een van deze ontwerpen te voorzien van meubels. Alleen Mondriaan hield zich wat dit betreft afzijdig. Hij noemde dit soort vermenging van schilderkunst en architectuur ‘de verkeerde uitvoering van ’t verkeerde begrip’. De architecten en schilders hadden vaak echter verschillende ideeën over hoe deze samenwerking moest worden ingevuld. Dit leidde tot de nodige irritaties en meningsverschillen, waardoor een aantal leden de groep vroegtijdig verlieten. Voorjaar 1918 verliet Bart van der Leck de groep, vanwege een meningsverschil met Van Doesburg over de toepassing van vlakken en diagonale lijnen en omdat Van Doesburg zich kritisch uitliet over zijn vriend Peter Alma. Winter 1918/1919 werd Jan Wils geroyeerd als lid, nadat deze geschreven had voor het aan het Amsterdamse School verwante – en dus met De Stijl concurrerende – tijdschrift Levende Kunst. Toen Van Doesburg in najaar 1919 zijn belofte aan de schilder Chris Beekman om de door hem opgestelde petite gericht aan de regering van Nederland en andere Europese landen voor een vrije uitwisseling van post naar en van de Sovet-Unie, niet na kwam, was dit voor Beekman reden om zijn medewerking met de Stijl te stoppen. Ook Robert Van 't Hoff die bij het opstellen van de petitie nauw betrokken was geweest, zegde zijn samenwerking met Van Doesburg en De Stijl op. Toen Van Doesburg in november 1919, ondanks de afspraak onder de leden van De Stijl alleen nog gezamenlijk te exposeren, toch deel nam aan de Jaarbeurs voor Kunstnijverheid in Amsterdam, was de breuk met Van 't Hoff compleet. In april 1920 verscheen het tweede manifest van De Stijl, waarin voor het eerst aandacht werd besteed aan de literatuur. Hierin werd het uitgangspunt van De Stijl, dat kunst niet verhalend moest zijn, ook toegepast op de literatuur. Deze niet-verhalende literatuur bestond uit klankdichten, dadaïstische poëzie en ‘abstracte’ romans. Werk van Antony Kok, Til Brugman en Kurt Schwitters werd regelmatig afgedrukt in De Stijl. Maar het grootste aandeel gedichten en verhalen in De Stijl was afkomstig van Van Doesburg. Omdat hij bang was dat zijn ‘nieuwe versbeelding’ voor veel ophef zou zorgen, publiceerde hij deze onder pseudoniem I.K. Bonset en later Aldo Camini. Mondriaan ondersteunde dit aanvankelijk, maar op 1 augustus 1922 beklaagde hij zich in een brief aan Oud over het almaar toenemende aandeel van I.K. Bonset in De Stijl. Pas na de dood van Van Doesburg werd bekendgemaakt dat deze twee heren alter ego's van hem waren. Internationalisatie Tegen het jaar 1920 hadden de meeste leden de groep verlaten, terwijl de overgebleven leden niet of slechts sporadisch voor De Stijl schreven. De Stijl verkeerde dus in een crisis. Dit weerhield Van Doesburg er echter niet van De Stijl te blijven uitgeven en als coherente groep te presenteren. Van Doesburg concludeerde dat Nederland niet klaar was voor het nieuwe en dus richtte hij zich op het buitenland. Dit had onmiddellijk succes. In maart 1920 werd hij in het Parijse atelier van Mondriaan voorgesteld aan de Franse kunsthandelaar Léonce Rosenberg, die De Stijl uitnodigde een architectuurtentoonstelling te organiseren in zijn galerie in Parijs. Vervolgens reisde Van Doesburg in december 1920 naar Berlijn waar hij in het woonhuis van Bruno Taut voorgesteld werd aan de directie van het Bauhaus. Deze was onder de indruk van het werk van De Stijl en adviseerde Van Doesburg een bezoek te brengen aan het Bauhaus in Weimar. Van Doesburg vestigde zich vervolgens langere tijd in Weimar, vermoedelijk met het oog op een aanstelling als Meister. Er was binnen het Bauhaus op dat moment echter sprake van twee kampen, een ‘ambachtelijk’ kamp, dat als gevolg van de Eerste Wereldoorlog alle geloof in vooruitgang verloren had en terug wilde keren naar een pre-industriële samenleving, en een ‘modern’ kamp, dat de blik vooruit gericht had. Vanwege de felheid waarmee Van Doesburg tegen het ‘ambachtelijke’ kamp van leer trok, werd hij niet als docent aangesteld. Toch was hij zeer populair onder de aanhangers van het ‘moderne’ kamp, wat hem op het idee moet hebben gebracht buiten het Bauhaus om een Stijl-cursus te organiseren. Deze cursus zorgde voor een aanwas van het aantal leden van De Stijl, waaronder Karl Peter Röhl, Werner Graeff en Max Burchartz. Ook ontmoette hij in Weimar de Nederlandse bouwkunde-student Cornelis van Eesteren, met wie hij in 1923 de architectuurtentoonstelling van De Stijl organiseerde. Deze tentoonstelling vond plaats in galerie L'Effort Moderne in Parijs en was begin 1924 opnieuw te zien in de École Spéciale d'Architecture. De quasi-officiële locatie van deze laatste tentoonstelling gaf in Nederland de indruk dat De Stijl in Frankrijk geaccepteerd was. Niettemin werd De Stijl, tot groot ongenoegen van Van Doesburg, uitgesloten van vertegenwoordiging van Nederland op de Exposition des Arts Décoratifs in 1925. Als gevolg hiervan ging Van Doesburg zijn internationalistische oriëntatie en reikwijdte sterk benadrukken, en intensiveerde hij zijn contacten met buitenlandse kunstenaars, onder andere met de Poolse avant-gardistische tijdschriften Blok en Praesens. Uit hun brieven uit de jaren twintig blijkt dat Van Doesburg en zijn Poolse collega's van plan waren om in Warschau een tentoonstelling van De Stijl te organiseren, gepaard met een lezing van Van Doesburg. Om financiële redenen bleek dat onmogelijk te zijn. Elementarisme Ondertussen had Van Doesburg zich in de Parijse voorstad Clamart gevestigd, waar hij onder meer de schilders César Domela Nieuwenhuis en Friedrich Vordemberge-Gildewart leerde kennen, die zich als lid aansloten bij De Stijl. In Clamart ontwikkelde Van Doesburg een nieuwe manier van schilderen, als antwoord op de nieuwe beelding: het elementarisme. Deze stijl onderscheidt zich van de nieuwe beelding door naast orthogonale lijnen ook diagonale lijnen toe te passen. Dit resulteerde in een breuk met Mondriaan, die vast bleef houden aan de nieuw beeldende principes, waarna Mondriaan De Stijl verliet. In 1927 vroeg Van Doesburg alle voormalige leden een bijdrage te leveren aan het 10-jarige jubileumnummer van De Stijl. In dit nummer, dat pas in 1928 verscheen, legt hij uit dat De Stijl volgens hem nooit bedoeld was als eindstadium, maar als ‘mouvement perpetuel’, een beweging die zich steeds verder ontwikkelde en zich steeds aanpaste aan zijn tijd, en dat hij zich daarom genoodzaakt zag een nieuwe weg in te slaan (het elementarisme), die minder dogmatisch en veelomvattender was. Waarschijnlijk probeerde hij met deze koerswijziging een breder draagvlak voor De Stijl te creëren. Veel succes had deze strategie echter niet. In 1928 verscheen het voorlopig laatste nummer van De Stijl, een nummer dat geheel aan de Aubette gewijd is, en in 1929 richtte Van Doesburg een nieuw tijdschrift op: Art Concret. Na de dood van Van Doesburg In 1931 overleed Van Doesburg. Hierna werkten een groot aantal oud-leden van De Stijl nog één keer samen door in 1932 een nummer van De Stijl samen te stellen ter nagedachtenis aan Van Doesburg. Dit nummer, dat uitgegeven werd door Van Doesburgs weduwe, Nelly van Doesburg, wordt gezien als aanwijzing dat men Van Doesburg nog steeds als spil van de beweging zag. Veel oud-leden bleven de grondgedachten van de beweging ook na Van Doesburgs dood trouw. Zo bleef Rietveld meubels maken volgens de beginselen van De Stijl en ging Mondriaan door met het maken van neoplastische composities. Veel oud-leden werkten later in opdracht van warenhuis Metz & Co. Wat 't Binnenhuis was voor Berlage en zijn school was Metz & Co. voor De Stijl. Omstreeks 1930 trok dit winkelhuis verschillende moderne ontwerpers aan, waaronder Rietveld, J.J.P. Oud, Van der Leck en Huszár. Invloed op de architectuur De invloed van De Stijl op de architectuur is tot ver na 1931 groot geweest. Onder anderen Ludwig Mies van der Rohe was een van de belangrijkste aanhangers van de principes en Rietveld bouwde tussen 1923 en 1924 het Rietveld-Schröderhuis, het enige bouwwerk dat volledig volgens de principes van De Stijl is neergezet. Twee fraaie voorbeelden van J.J.P. Oud zijn te vinden in Rotterdam: café De Unie aan de Mauritsweg en de directiekeet in het Witte Dorp. Invloed op de muziek In de muziek is de invloed van De Stijl in het begin van de 20e eeuw alleen van belang geweest voor het werk van de componist Jacob van Domselaer. Hij maakte tussen 1913 en 1916 zijn Proeven van Stijlkunst, geïnspireerd op de kunst van (voornamelijk) Mondriaan. Nelly van Doesburg, die zich toen Pétro noemde, heeft deze pianostukken, waarin geprobeerd werd de op abstractie gerichte Stijl-principes in klank om te zetten, in de jaren twintig enige malen uitgevoerd. Van Domselaer is tijdens zijn leven relatief onbekend gebleven en speelde geen grote rol binnen de Stijl-groep. Het derde bedrijf van de opera De Materie van de Nederlandse componist Louis Andriessen heet De Stijl, en heeft Mondriaan en De Stijl als onderwerp. De structuur van het stuk is gebaseerd op het schilderij Compositie met rood, geel en blauw (1927) van Mondriaan. De Nederlandse sonoloog Roland Kuit onderzocht Mondriaan's ideeën over klank middels machines. Hij bouwde met behulp van de computer dit soort virtuele machines om ruisen en ritmes te maken. Hiernaast inspireerde de architectuur van Gerrit Rietveld hem om een werk te maken op het Rietveld Paviljoen in het Kröller-Müller Museum, Otterlo. Uitgangspunten Veel ideeën van De Stijl zijn afkomstig van Berlage, de geestelijk vader van de moderne architectuur in Nederland. Jan Wils werkte van 1914 tot 1916 voor Berlage en J.J.P. Oud werd aan het begin zijn loopbaan herhaaldelijk door Berlage gesteund. Ook was er even sprake van dat Berlage medewerker van De Stijl zou worden. De kunsthistoricus Paul Overy suggereert zelfs dat de naam De Stijl afkomstig is van een publicatie van Berlages grote voorbeeld Gottfried Semper, getiteld Der Stil. Veel ideeën van Semper zijn via Berlage overgedragen aan De Stijl, bijvoorbeeld de grote nadruk op wanden als vlak én als verdeler van ruimte en het principe van ‘eenheid in de veelheid’ (het besef dat gebouwen, meubels, beeldhouwwerken en schilderijen niet alleen als eenheden kunnen worden gezien, maar ook als assemblages van afzonderlijke elementen). Ook was het Berlage die Nederland na een bezoek aan de Verenigde Staten in 1911 bekend maakte met het werk van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. De ideeën van Wright vielen in vruchtbare aarde bij de architecten van De Stijl, niet in het minst vanwege ‘zijn mystieke tegenstelling tussen het horizontale en verticale, het uitwendige en inwendige, natuur en cultuur’. Over het algemeen probeerden de leden van De Stijl vorm te geven aan de modernisering door middel van een zo groot mogelijke eenvoud en abstractie. Zowel in de architectuur als in de schilderkunst kwam men tot abstracte composities. De ideeën van de groep worden ook wel aangeduid met de naam nieuwe beelding, door toedoen van Mondriaan ook neoplasticisme genoemd. De belangrijkste stilistische kenmerken van de nieuwe beelding zijn: Het terugbrengen van kunstwerken en ontwerpen tot hun meest elementaire vormen. De afzonderlijke elementen die zo overbleven, lijn, kleur en vlak, bijvoorbeeld, werden ‘beeldingsmiddelen’ genoemd. Kunstwerken en ontwerpen waarin deze ‘beeldingsmiddelen’ duidelijk herkenbaar zijn (vergelijkbaar met het ‘eenheid in de veelheid’-principe van Berlage). Weloverwogen, asymmetrische composities en ontwerpen. Toepassing van onvermengde, primaire kleuren en ‘neutrale’ kleuren wit, grijs en zwart. Kunstwerken en ontwerpen volgens het orthogonale stelsel, dat wil zeggen uitsluitend vlakken en lijnen in horizontale en verticale richting. Daarnaast hielden de leden van De Stijl zich bezig met theorievorming en dachten zij na over de rol van kunst in de wereld. Hierbij ging men van het volgende uit: Utopisch geloof in de vooruitgang van de mens door middel van technische, wetenschappelijke en sociale verbeteringen. Geloof in de universaliteit van de dingen. Objectiviteit (het universele) zou het volgens de leden van De Stijl winnen van subjectiviteit (het individuele). Er zijn echter opvallend weinig werken die aan alle kenmerking van de nieuwe beelding voldoen. Van Doesburg, bijvoorbeeld, paste nog tot 1920 naast primaire ook secundaire kleuren toe, terwijl Mondriaan de primaire kleuren vermengde met grijs en Huszár zelfs een heel scala van mengkleuren toepaste. Zelfs een van de meest bekende voorbeelden van De Stijl, Rietvelds Rood-blauwe stoel, is feitelijk een symmetrisch ontwerp, en werd pas omstreeks 1923 van primaire kleuren voorzien. Dit soort tegenstrijdigheden is opnieuw voor een groot deel op naam van Van Doesburg te schrijven. Rond 1925 begon men De Stijl op te nemen in overzichtswerken over 20e-eeuwse kunst en architectuur. Van Doesburg was zich hiervan bewust en deed het voorkomen alsof er meer eenheid was in De Stijl dan feitelijk het geval was. Zo kleurde hij zwart-wit reproducties in met zuivere primaire kleuren van ontwerpen die oorspronkelijk in secundaire kleuren uitgevoerd waren en probeerde hij publicatie van ontwerpen die volgens hem niet tot De Stijl behoorden tegen te houden. ‘Doesburg wilde ons overheersen, diktatortje spelen’, aldus Jan Wils. Helemaal succesvol was Van Doesburg niet hierin; veel werk van ex-leden, waaronder Ouds Café De Unie, heeft tegenwoordig een vaste plaats in de canon van De Stijl. Politiek Vanwege haar anti-individualistische standpunt was De Stijl vooral tijdens de beginjaren in politiek opzicht nauw verwant aan het communisme. Huszár, Wils en Van 't Hoff waren lid van de Communistische Partij van Nederland. Rietveld was lid van de Utrechtse afdeling van de radicale Filmliga en Van Doesburg sloot zich in 1919 aan bij de Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectuelen. Maar er was ook een ander geluid binnen De Stijl. J.J.P. Oud en Mondriaan, bijvoorbeeld, sloten zich bewust bij geen enkele politieke stroming aan en ook Bart van der Leck vond dat de kunstenaar zijn politieke idealen uitsluitend via zijn werk moest uitdragen. In 1921 publiceerde Van Doesburg het derde manifest van De Stijl, getiteld ‘Tot een nieuwe wereldbeelding’, waarin hij zich openlijk van het socialisme distantieerde. Overzicht van kunstenaars van De Stijl Omdat het tijdschrift De Stijl niet helemaal synchroon loopt aan De Stijl als groep bestaat er onduidelijkheid over het aantal leden. In de literatuur wordt het aantal vaste leden over het algemeen beperkt tot de volgende negen leden: Overige leden zijn Antony Kok, Chris Beekman, Peter Alma, Cornelis van Eesteren en César Domela Nieuwenhuis, maar ook Willem van Leusden en Ludwig Mies van der Rohe worden door Van Doesburg als lid van De Stijl genoemd. Een aantal leden had weinig met De Stijl gemeen, maar wordt zo genoemd omdat ze voor De Stijl schreven, zoals Severini, of omdat Van Doesburg hen bewonderde, zoals El Lissitzky, Hugo Ball, Jean Arp en Constantin Brâncuşi. Andere kunstenaars, die nauw aan De Stijl verwant waren, zoals Sophie Taeuber-Arp en Karl Peter Röhl worden niet als leden genoemd. De enige vrouw, die Van Doesburg als lid van De Stijl noemt, is Truus Schröder-Schräder, die een belangrijke rol speelde bij de totstandkoming van het Rietveld Schröderhuis. De Stijl tegenwoordig De Stijl wordt tegenwoordig gezien als een van de belangrijkste Nederlandse bijdragen aan de kunst. De ironie is dat de leden van De Stijl een 'internationale stijl' wilden scheppen terwijl door veel mensen De Stijl juist als typisch Nederlands wordt gezien. De werken van de leden van De Stijl zijn over de wereld verspreid maar er worden regelmatig Stijl-tentoonstellingen georganiseerd. Sinds 2011 heeft het Gemeentemuseum in Den Haag, dat wereldwijd de grootste collectie Mondriaans in zijn bezit heeft, een permanente tentoonstelling over de Stijl. Verder is de Stijl vertegenwoordigd in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar veel werk van Rietveld en Van Doesburg te zien is, het Rijksmuseum, waar een afdeling is gewijd aan De Stijl (en aan Wendingen) en het Centraal Museum in Utrecht dat als dependance het Rietveld-Schröderhuis in beheer heeft en wereldwijd de grootste collectie van zijn meubels. De Stijl is in 2006 opgenomen in de Canon van Nederland van de commissie-Van Oostrom. Literatuur Over De Stijl en de individuele leden is veel literatuur verschenen, voornamelijk in het Engels en het Nederlands. Hieronder een klein overzicht. Veel informatie is ook te vinden in biografieën van de individuele leden, zoals de Catalogue raisonné (Joosten en Welsh, Blaricum: V+K Publishing, 1998) van Mondriaan. Blotkamp, Carel (ed.): De beginjaren van De Stijl 1917-1922 (Utrecht: 1982, Reflex) Blotkamp, Carel (ed.): De Vervolgjaren van De Stijl 1922-1932 (Amsterdam: Veen, 1996) Jaffé, H.L.C. De Stijl, 1917-1931, The Dutch contribution to modern Art, 1e dr. (Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1956) Jaffé, H.L.C. De Stijl. (1e dr.). Amsterdam: J.M. Meulenhoff. (Niet te verwarren met het hoofdwerk over De Stijl, ook van Jaffé. Dit is slechts een kleine samenvatting) White, Michael: De Stijl and Dutch modernism (Manchester [etc]: Manchester University Press, 2003) Externe links Online raadpleegbare nummers van het tijdschrift De Stijl, jrg. 1-3, via The University of Iowa Schilderstijl Bouwstijl Nederlands kunstenaarscollectief Gerrit Rietveld Piet Mondriaan
356
https://nl.wikipedia.org/wiki/Zaak-P%C3%A1ndy
Zaak-Pándy
De zaak-Pándy was een rechtszaak in België rond András Pándy (Csap, 1 juni 1927 – Brugge, 23 december 2013), een dominee van Hongaarse afkomst, later genaturaliseerd tot Belg, die destijds in Brussel woonde en samen met zijn dochter Ágnes werd beschuldigd van zes moorden. Pándy werd tevens beschuldigd van de verkrachting van drie van zijn dochters, onder wie Ágnes. Zij werd eveneens verdacht van één moordpoging en de moord op vijf gezinsleden. De gezinsleden András Pándy werd geboren op 1 juni 1927 te Csap, toentertijd Tsjechoslowakije, tegenwoordig Oekraïne. Hij overleed in de gevangenis van Brugge in de nacht van 22 op 23 december 2013 na een slepende ziekte. Korte familiegeschiedenis – opmaat naar de moorden András Pándy trouwt op 17 september 1956 in Hongarije met Ilona Sores. In december 1957 komt het echtpaar aan in België. Hun dochter Ágnes wordt in 1958 geboren te Elsene. In 1961 krijgt het echtpaar een zwakbegaafd kind genaamd Daniël en in 1966 een zoon genaamd Zoltán. Een jaar na de geboorte van Zoltán is Ilona haar tirannieke en hardhandige echtgenoot zat en verhuist met haar zoontje Daniël. In 1967 scheidt Pándy van Ilona Sores. Begin 1969 begint Pándy met het misbruiken van zijn 11-jarige dochter. Hij hertrouwt in 1979 met de Hongaarse Edit Fintor. Zij brengt haar drie dochters Tímea (15), Andrea (8) en Tünde (7) uit twee vorige huwelijken mee. Pándy gaf toentertijd als dominee godsdienstles op enkele rijksscholen. In 1980 wordt uit zijn huwelijk met Edit Fintor hun zoon András jr. geboren en in 1981 wordt dochter Réka geboren. In 1984 begint Pándy een relatie met Edits dochter Tímea, die dan 20 jaar is. Tímea wordt zwanger. Tímea probeert haar zwangerschap verborgen te houden. Wanneer Pándy zijn stiefdochter naar zijn oudste dochter Ágnes stuurt, probeert Ágnes haar uit jaloezie te vermoorden. Tímea belandt in het ziekenhuis en dient een aanklacht in bij de politie. Daarna betrekt zij een flat en daar bevalt zij van haar zoon Mark. In 1986 emigreert Tímea met haar zoontje Mark naar Canada waar een oom van haar moeder woont. Voordat ze vertrekt vertelt ze haar moeder Edit dat haar stiefvader Pándy de biologische vader is van Mark. András Pándy en de moorden Na een ruzie met Pándy vlucht Edit (zijn tweede echtgenote) met haar 14-jarige dochter Andrea, wat beiden fataal wordt. Ágnes heeft meegedaan of toegekeken bij deze dubbele moord. Aan de familie van Edit laat András weten dat zij met haar minnaar en dochter naar Duitsland was vertrokken. Ze legde een telegram neer als bewijs. Twee jaar later worden ook Ilona Sores (1e echtgenote) en haar 27-jarige zoon Daniël vermoord door Ágnes. Zij lokt hen de kelder in en schiet hen beiden met een pistool dood. De 22-jarige Zoltán vindt sporen en wordt ook vermoord. Aan de familie van Ilona laat Pándy een telegram zien waarop staat dat zij in Frankrijk zou verblijven. De Verenigde Protestantse Kerk in België, waaraan Pándy toen officieel als predikant met een bijzondere opdracht verbonden was, heeft nooit een aanklacht tegen Pándy ingediend, omdat zij naar haar zeggen nooit een klacht over dominee Pándy ontvangen had. Een Nederlandse collega-dominee, Andries den Broeder, was de eerste die aangifte deed. In 1988 is dominee Den Broeder door de vader en de zuster van Edit Fintor op de hoogte gesteld van de vermissing van Edit en daarna ook van de incest door Pándy met zijn stiefdochter Timea, met als gevolg de geboorte van Mark. Eerst heeft dominee Den Broeder geprobeerd om met Pándy zelf in contact te komen, via de telefoon, via een brief en ten slotte via de kerkelijke instanties. Nadat dit alles mislukt was stelde dominee Den Broeder in juni 1989 de toenmalige minister van Justitie, Melchior Wathelet, op de hoogte van de feiten die hij over Pándy te weten was gekomen. Deze aangifte geschiedde in een brief aan koningin Fabiola, door haar kabinet doorgezonden aan minister Wathelet. Na rappel antwoordt minister Wathelet dominee Den Broeder pas in september 1993 met de mededeling: "Als Minister van Justitie kan ik hierin niet tussenkomen." In 1989 stuurt Pándy zijn dochter Ágnes met de kleine Réka en András jr. naar het strand. Zo heeft hij zijn handen vrij voor de moord op Tünde. Het zou de enige echt bewezen moord zijn die András Pándy zélf gepleegd heeft. In 1992 doet Ágnes aangifte van vermissing van de zes familieleden bij de politie en ook aangifte van incest door haar vader. De kleine Réka en András jr. worden in een kinderopvang geplaatst. Pándy wist de politie lange tijd voor de gek te houden, door vriendinnen uit Hongarije over te halen de gestuurde brieven te ondertekenen met "Ilona Sores" en "Edit Fintor". Verder voedde Pándy kinderen uit Hongarije op die waarschijnlijk ook seksueel misbruikt zijn. In 1996 vraagt de politie de Hongaarse gemeenschap om medewerking. Zij ontdekten toen in hun vaderland de truc met de valse brieven en sturen het bewijs naar de Belgische politie. In 1997 kwam de zaak aan het rollen. Kerkelijke positie van András Pándy In Hongarije was András Pándy in de Protestantse Gereformeerde Kerk aldaar ‘allelkész’, een titel die de onderste trede van de predikantencarrière aanduidt. Deze Hongaarse kerk heeft verder niets te maken met Pándy’s kerkelijke positie en activiteiten in België. In de roerige tijd van de Hongaarse revolutie van 1956 komt Pándy in Zwitserland terecht, vanwaar hij in 1958 naar België gehaald wordt, om dominee te worden van een kleine Hongaarse protestantse kerk te Brussel en Luik. Deze kerk maakte deel uit van een van de Belgische protestantse kerken die in 1979 fuseerden als Verenigde Protestantse Kerk in België. De Bethlen Gábor Naptár, uitgave van de Hongaars protestantse kerk in de VS, bericht over een kerkscheuring in de Hongaarse zusterkerk in België in 1975. De minderheid, waaronder dominee Pándy, bleef binnen het verband van de Belgische protestantse kerk waartoe zij behoorden. De meerderheid van de Hongaarse protestanten in België scheidde zich daarvan af en ging verder als zelfstandige, onafhankelijke gemeente. In ‘Reformátusok Lapja’, het officiële orgaan van de Protestantse Gereformeerde Kerk in Hongarije verscheen in jaargang 22, nr. 15 van 9 april 1978 een interview met József Teleki, een vooraanstaande leider van de afgescheiden Hongaarse protestanten in Brussel. In dit interview worden ten overstaan van het thuisfront in Hongarije de scherpe kantjes van de kerkscheuring uit 1975 gladgepolijst. De loftrompet wordt gestoken over de voorbeeldige ijver en onbaatzuchtigheid van dominee András Pándy. De vraag komt op of dit interview misschien door Pándy zelf geïnitieerd is. In de sinds 1979 gefuseerde Verenigde Protestantse Kerk in België was dominee Pándy predikant en uitsluitend actief in het protestantse godsdienstonderwijs op enkele rijksscholen. Slechts incidenteel ging hij voor in erediensten. Op 28 oktober 1997 deelt de Verenigde Protestantse Kerk in België officieel mee A. Pándy in het kader van het lopende justitiële onderzoek als predikant te schorsen, om hem later definitief uit zijn ambt te zetten. De feiten In 1992 stapt Ágnes Pándy voor het eerst naar de Brusselse politie, en dient ze een klacht in inzake de verdwijning van haar familieleden en verkrachting door haar vader. 6 mei 1996. Tijdens de nasleep van de zaak Dutroux worden alle dossiers in de verdwijningszaak van onder het stof vandaan gehaald, ook dat van de verdwenen Pándy's. In Hongarije, het vaderland van de familie Pándy, loopt eveneens een onderzoek. Een jaar later krijgt commissaris François Monsieur het dossier in handen en na enig puzzelwerk vraagt hij Ágnes Pándy voor een gesprek. Op 16 oktober 1997 wordt Pándy opgepakt; hij werkt echter niet mee met het gerecht. Meteen hierna worden graafwerken gestart in een van Pándy's woningen, waar onder het beton van de kelder botfragmenten en tanden worden gevonden. Op 20 november 1997 wordt Ágnes Pándy aangehouden en bekent ze, na een wandeling rond het gerechtsgebouw, vijf moorden. Het onderzoek Ontstoppingsmiddel Lijken van de vermoorde familieleden zijn nooit gevonden. Volgens de verklaringen van Ágnes Pándy zijn deze in een bad met een ontstoppingsmiddel opgelost; resten werden achteraf gedumpt bij het slachthuis van Anderlecht. In november 1998 liet onderzoeksrechter Bruno Bulthé dit door wetenschappers van de Katholieke Universiteit Leuven onderzoeken. Na een proef op een lijk met het door Ágnes Pándy genoemde product, dat eveneens in grote hoeveelheden in Pándy's huis was gevonden, blijkt er na een dag weinig over van het lijk; zelfs de tanden werden grotendeels opgelost. DNA-analyse Een grootschalig onderzoek in zowel België als Hongarije toont met waarschijnlijke zekerheid aan dat András Pándy vader is van Mark, zoon van Timea (dochter uit een vorig huwelijk van András Pándy's tweede vrouw). Toch blijft András ontkennen ooit seksuele betrekking met Timea te hebben gehad, en verklaart hij haar bevruchting als buiten zijn wil, en zou deze plaatsgevonden hebben door middel van spermasporen op een handdoek. Pándy's dagboek Pándy beschreef in zijn dagboeken niet precies zijn moorden. Hij gebruikte afkortingen en de speurders hadden veel tijd nodig om alles te ontcijferen. Maar met de hulp van Ágnes is dit toch gelukt. Het proces Op 18 februari 2002 startte het assisenproces. András Pándy heeft nooit schuld bekend en harde bewijzen zijn er niet. Toch zijn er sterke aanwijzingen van schuld, die de verdediging tracht te weerleggen met het argument "om iemand schuldig te verklaren moet je bewijzen hebben, niet alleen aanwijzingen". Advocaat van Pándy was Meester Hein Diependaele uit Sint-Lievens-Houtem. In 2005 werd Diependaele door zijn echtgenote advocate Marijke Moens met een geweer vermoord in het ouderlijk huis, waarna zij zelfmoord pleegde. Diependaele was een topassisenpleiter, afkomstig uit Zottegem. András Pándy werd schuldig bevonden aan de moord op zes van zijn familieleden, een moordpoging en verkrachting van drie dochters. Het Brusselse hof van assisen veroordeelde hem hiervoor tot levenslange gevangenisstraf. Ágnes Pándy, zijn dochter, werd schuldig bevonden aan moord voor vijf van deze moorden en voor de moordpoging op haar stiefzuster Timea. Zij kreeg hiervoor 21 jaar celstraf. András Pándy vocht, zonder succes, zijn veroordeling aan bij het Hof van Cassatie, dit in tegenstelling tot Ágnes Pándy, die zich bij de uitspraak neerlegde. Na het proces Op 14 juni 2010 is Ágnes vrijgelaten uit de gevangenis van Brugge. Andras Pándy overleed in de nacht van 22 op 23 december 2013 in de gevangenis aan een slepende ziekte. Einde december 2013 (toevallig op het moment van Pándy's dood) verscheen bij de Antwerpse toneeluitgeverij Janssens een door Luc van den Briele geschreven toneelspel, dat gebaseerd is op gegevens uit het assisenproces tegen András Pándy en zijn dochter Ágnes. In het toneelspel is opvallend veel aandacht besteed aan de zes slachtoffers, die een belangrijke rol als kwelgeest spelen. (Luc van den Briele: P en de engelen. Een toneelspel in tien scènes. Antwerpen, Toneelfonds J. Janssens, 2013. ISBN 978-90-385-12792) In de media In de naam van de vader: het verborgen leven van Agnes Pandy - J.Wils (boek) De Kroongetuigen - VTM (aflevering 1 op 7/01/2016) Duivel of Dominee? De zaak Pandy - YouTube OnneDi (Misdaad & Make-up) Andras Pandy: De moord op 6 Gezinsleden -Spotify OnneDi (Moordcast) Misdrijf in 1997 Pandy Kindermisbruik
357
https://nl.wikipedia.org/wiki/Demografie
Demografie
Demografie (Oudgrieks: δῆμος volk, γράφω beschrijven; bevolkingsbeschrijving) of bevolkingsleer is de wetenschap die de kwantitatieve aspecten van de bevolking bestudeert. Een demograaf onderzoekt de samenstelling van de bevolking naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, nationaliteit, etniciteit en beroep. Een dergelijke studie raakt sociale wetenschappen als geografie, sociologie, antropologie en geschiedenis, maar ook exacte wetenschappen als statistiek en wiskunde. Demografie behelst de studie van de omvang, structuur en spreiding van de bevolking, en hoe de bevolking in de tijd verandert door geboorten, sterfgevallen, migratie en veroudering. De demografische analyse kan op de gehele maatschappij, of op specifieke groepen betrekking hebben. Dergelijke groepen worden demografisch gedefinieerd door bijvoorbeeld het genoten onderwijs, nationaliteit, godsdienst, of door het behoren tot een bepaalde etniciteit. Gegevens en methodes Demografie baseert zich op het gebruik van grote hoeveelheden gegevens, waaronder tellingen en verslagen van geboorten, huwelijken en sterfgevallen. De vroegste moderne telling werd uitgevoerd in Groot-Brittannië in 1801. Zie ook demografische statistiek. In veel landen, in het bijzonder in de derde wereld, zijn betrouwbare demografische gegevens vaak moeilijk te verkrijgen. Zo werd in de jaren 1980 de bevolking van Nigeria grof geschat op 110 miljoen, terwijl een volkstelling in 1991 het getal van 89 miljoen Nigeriaanse inwoners opleverde. Belangrijke concepten Belangrijke concepten in de demografie zijn: bruto geboortecijfer, het jaarlijkse aantal levendgeborenen per duizend mensen algemene geboortecijfer, het jaarlijkse aantal levendgeborenen per 1000 vruchtbare vrouwen, vaak vastgesteld op de leeftijdscategorie van 15 tot 44 jaar oud leeftijdsspecifieke geboortecijfers, het jaarlijkse aantal levendgeborenen per 1000 vrouwen in specifieke leeftijdsgroepen (gewoonlijk leeftijden 15-19, 20-24, enz.) reproductiecoëfficiënt, het aantal kinderen dat gemiddeld per vrouw wordt geboren. In de ontwikkelde landen moet deze coëfficiënt 2,1 bedragen om een stabiel bevolkingsaantal te behouden bruto sterftecijfer, het jaarlijkse aantal sterfgevallen per 1000 mensen die ergens in een land of gebied wonen zuigelingssterftecijfer, het jaarlijkse aantal sterfgevallen van kinderen jonger dan een jaar oud per duizend levendgeborenen levensverwachting, het aantal jaren dat een individu op een bepaalde leeftijd kan verwachten te leven gegeven de huidige sterftecijfers denataliteit, een periode van lage geboortecijfers in een land of een gebied geboortegolf, een periode van hoge geboortecijfers in een land of een gebied immigratie, de toename van de bevolking door verhuizing vanuit een ander land of gebied emigratie, de afname van de bevolking door verhuizing naar een ander land of gebied bevolkingspiramide, staafdiagram van de bevolking naar leeftijd en geslacht cohort: een groep personen die in eenzelfde periode zijn geboren, of eenzelfde (demografische) gebeurtenis heeft meegemaakt. Geschiedenis Tot de vroegste bijdragers aan de demografie behoort de negentiende eeuwse Engelsman Thomas Malthus. Malthus stelde dat de bevolking aan exponentiële groei onderworpen zou zijn. Hij vreesde dat de bevolkingstoename de groei in voedselproductie zou overtreffen en zo door het door hemzelf geformuleerde 'Malthusiaans plafond' zou breken. Dit zou tot steeds grotere hongersnood en armoede leiden: de Malthusiaanse catastrofe. Malthus wordt gezien als de intellectuele vader van het concept overbevolking. Later werden verfijndere, realistischere demografische modellen voorgesteld door onder meer Gompertz en Pierre-François Verhulst. Soorten demografie formele demografie: het analyseren en structureren van de bevolkingsgegevens en op basis ervan een prognose opstellen. historische demografie: het bestuderen de bevolkingsgegevens en migratiesaldo's uit het verleden. paleodemografie: demografie van mensen en mensachtigen in de prehistorie. sociale demografie: het onderzoeken van de oorzaken en verklaringen van een proces en de gevolgen voor de maatschappij Bekende demografen Alfred Sauvy Thomas Malthus Zie ook Externe links Demos Bevolkingstrends Interactieve Bevolkingspyramide (CBS) Wetenschapsgeschiedenis
359
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dixieland
Dixieland
Dixieland, ook hotjazz of New Orleans style genoemd, is een vroege stijl van jazzmuziek die in het begin van de twintigste eeuw ontstond in New Orleans en zich van daaruit verspreidde naar Chicago en New York. Omdat de eerste jazzplaat in 1917 werd opgenomen door het blanke orkest Original Dixieland Jass Band werd deze stijl dixieland genoemd. Tegenwoordig wordt dixieland vaak geassocieerd met orkesten waarin blanke muzikanten spelen, zoals dat van Eddie Condon en Muggsy Spanier. Enkele bekende dixielandnummers zijn Basin Street Blues en When the Saints Go Marching In. Stijl Dixieland is een typisch Amerikaanse muzieksoort, ontstaan uit een samensmelting van Creoolse muziek met ragtime, blues, negrospirituals, marsmuziek (New Orleans brass) en de zogenaamde Tin Pan Alley-muziek die toen populair was. In deze smeltkroes van stijlen lag de nadruk vooral op de collectieve improvisatie en minder op solistische improvisaties, zoals die later populair werden bij de swing en latere jazzstijlen. Dixieland wordt gespeeld in vierkwartsmaat. Hierbij spelen banjo, piano en slagwerk meestal alle vier tellen van de maat, terwijl de basinstrumenten, dus contrabas of tuba al dan niet samen met de linkerhand van de piano, afwisselend twee of vier tellen in de maat spelen. Kenmerkend voor het genre is verder dat de koperblazers met klarinet gelijktijdig improviseren, in tegenstelling tot de veel striktere scheiding tussen samenspel en solo's die in latere jazz gebruikelijk werd. De traditionele rolverdeling bij de melodie-instrumenten is dat de trompet de melodie min of meer vrij omspeelt, de trombone met karakteristieke glissandi de overgang van het ene akkoord naar het volgende aangeeft, en de klarinet, binnen de gegeven harmonieën, aanvullende stemmen improviseert. Benaming De benaming Dixieland is mogelijk afgeleid van een privaat uitgegeven bankbiljet van 10 dollar, dat in New Orleans en omgeving in de tweede helft van de negentiende eeuw als een betaalmiddel werd gebruikt. Dat biljet was mede in de Franse taal bedrukt, en vermeldde dix, Frans voor tien. De streek werd hierdoor bekend als het gebied waar men deze dixes gebruikte, ofwel als Dixieland. Later werd ook het blanke orkest Original Dixieland Jass Band hiernaar genoemd en daarop werd dixieland ook de aanduiding voor deze muziekstijl. Een andere uitleg is te vinden in het slavernijverleden van New Orleans en de Mason-Dixonlijn. Deze lijn werd voor en tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog gebruikt als grens tussen de noordelijke en zuidelijke staten. De staten die zich onder deze grens bevinden waren zogenaamde "slave states", waar slavernij toegelaten was. De staten erboven waren "free states" alwaar slavernij werd verboden. Het diepe zuiden van de Verenigde Staten wordt daarom wel eens Dixieland genoemd. Bezetting De traditionele instrumenten die in een dixielandband voorkomen zijn trompet of kornet, trombone, klarinet, soms saxofoon, heel soms kazoo, piano (optioneel), en een ritmesectie bestaande uit contrabas (of tuba of sousafoon), banjo of gitaar, en drums. In een traditioneel dixielandorkest is sprake van een front line en een ritmesectie. De frontline bestaat uit kornet (speelt de melodie, dit instrument werd later vervangen door trompet), klarinet (voor de melodieën boven op het thema) en trombone (ritmische ondersteuning van de melodie). De ritmesectie bestaat uit drums, bas en gitaar (later vervangen door banjo en weer later door piano). Geschiedenis Het dixielandorkest dat de muziek in brede kring populair maakte was de in 1917 door Nick LaRocca in New Orleans opgerichte, uit blanke muzikanten bestaande Original Dixieland Jazz Band. Met deze naamgeving introduceerde de band de nu bekende term jazz. Tot dan toe werd de muziek jass genoemd. Met hun gestructureerde variant op het genre, waarin voor improvisatie nauwelijks plaats was, maakten zij de dixieland aanvaardbaar voor een blank publiek. Ze effenden daarmee de weg voor de zwarte muzikanten die de jazz in de jaren twintig van de twintigste eeuw naar Chicago en New York exporteerden. Grote namen zoals Joe "King" Oliver, Louis Armstrong, Kid Ory, Johnny Dodds en Bunk Johnson werden daardoor ook buiten New Orleans bekend. Blanke musici die geassocieerd worden met de dixielandstijl en een creatieve en invloedrijke plaats innemen in de jazzgeschiedenis zijn Bix Beiderbecke - kornet, Adrian Rollini - bassaxofoon en Jack Teagarden - trombone. Dixieland kende haar hoogtijdagen in de jaren 1920 en werd na 1930 verdrongen door de swing-jazz, en weer tien jaar later door - onder andere - de bebop. In de jaren 1950 volgde wereldwijd een revival van de muziekstijl en nog eens in de jaren 1990. Dixieland in Europa Verenigd Koninkrijk Na de oorlog werd dixieland jazz een kortstondige rage in Engeland, waar de muziekstijl wordt aangeduid met de term trad (van traditioneel) jazz. De drie belangrijkste namen daar zijn Kenny Ball, Acker Bilk en Chris Barber. Barber had in 1959 een wereldhit met Petite fleur, Bilk bereikte met Stranger on the Shore in 1962 de eerste plaats van de Amerikaanse hitlijst (Vera Lynn was de enige andere Britse artiest voor het Beatlestijdperk die dat bereikte.) en Ball had groot succes met Midnight in Moscow. De banjoist van Barber, Lonnie Donegan, was met zijn op folkmuziek gebaseerde skiffle-hits een voorloper van de Britse rock-'n-roll. Nederland Op Bevrijdingsdag, 5 mei 1945, werd in Nederland de Dutch Swing College Band opgericht, waarschijnlijk het bekendste Nederlandse dixielandorkest. Orkesten als de Dutch Swing College Band kwamen op binnen de Nederlandse studentencorpora. Vanwege de bij die studentenverenigingen horende associatie met de conservatief-liberale zuil werd de muzieksoort vooral in liberale kringen populair. In de jaren 1970 ontstonden grote evenementen zoals het Breda Jazz Festival en Jazz Festival Enkhuizen waar de classic jazz een belangrijke plaats inneemt. Sinds de jaren 1980 en 1990 nam de populariteit van Dixieland muziek in concertvorm langzamerhand af. Wel is het tot op de dag van vandaag regelmatig te horen, uitgevoerd door mobiele orkesten. In zekere zin in het verlengde van de Marching Bands in New Orleans, ten tijde dat de muziek begon. Controverse Het woord dixieland wordt internationaal soms om andere redenen afgewezen: het woord is ontleend aan de Original Dixieland Jazz Band die zich ten tijde van zijn successen - onterecht - als de uitvinders van de jazz liet aankondigen. Om meer recht te doen aan de werkelijke geschiedenis van het genre noemt men dixieland in de VS ook wel classic jazz of traditional jazz. De historisch meest correcte term voor deze oerjazz is New Orleans Jazz. De naam dixieland wordt in dit geval gereserveerd als negatief waardeoordeel voor de blanke variant. Aan de andere kant werden de New Orleans Rhythm Kings en de al eerder genoemde Original Dixieland Jazz Band, geheel bestaande uit blanke muzikanten, in korte tijd zó beroemd, dat latere zwarte jazzorkesten konden meeliften op deze roem. Bekende muzikanten Bix Beiderbecke - kornet Adrian Rollini - bassaxofoon Chris Barber - trombone Peter Schilperoort - klarinet, saxofoon Louis Armstrong (in zijn beginjaren) - kornet Buddy Bolden - kornet Geary "Bunk" Johnson - kornet en trompet Buddie Petit (Joseph Crawford) - kornet Freddie Keppard - kornet Joe "King" Oliver - kornet William "Buster" Bailey - klarinet Sidney Bechet - klarinet Johnny Dodds - klarinet Jimmie Noone - klarinet Honoré Dutrey - trombone Kid Ory - trombone Bill Johnson - bas, bandleader Lil Hardin-Armstrong - piano Jelly Roll Morton - piano Johnny St. Cyr - banjo Warren "Baby" Dodds - drums Bands Kid Ory's Creole Orchestra King Oliver's Creole Jazz Band New Orleans Feetwarmers New Orleans Rhythm Kings The Original Creole Orchestra The Red Hot Peppers - met pianist Jelly Roll Morton Jazzstijl New Orleans Jazz in de Verenigde Staten
360
https://nl.wikipedia.org/wiki/Descartes
Descartes
René Descartes, een Frans wiskundige en filosoof Maison Descartes, oud-residentie van René Descartes en de huidige vestplaats van het Franse Consulaat te Amsterdam Cartesius Lyceum, een middelbare school in Amsterdam Kanton Descartes, een kanton van het Franse departement Indre-et-Loire Descartes (Indre-et-Loire), een gemeente in het Franse departement Indre-et-Loire
362
https://nl.wikipedia.org/wiki/Detective%20%28beroep%29
Detective (beroep)
Een detective is iemand die de bewijzen voor een civielrechtelijke of strafrechtelijke daad probeert te vinden. Een detective kan ook vermiste personen of zaken opsporen. Benaming Detectives die in dienst van de politie zijn heten rechercheur of politierechercheur. Ook privédetectives noemen zich vaak rechercheur en scheppen daardoor opzettelijk onduidelijkheid over de vraag of zij politieambtenaar zijn of niet. De wettelijke benaming voor privédetective is particulier onderzoeker. Een detectivebureau wordt ook wel een recherchebureau genoemd. België In België worden detectives privédetectives genoemd, en nimmer rechercheur. Zij zijn aan zeer strikte wettelijke normen gebonden. De opleiding voor detective duurt er twee jaar (meestal in de vorm van avondonderwijs) en een licentie is vereist. Deze wordt verstrekt door het ministerie, en wordt verleend indien de aanvrager een onberispelijk verleden heeft. De aanvrager wordt doorgelicht door staatsveiligheid alvorens hij aan de slag kan. In België is elke vijf jaar bijscholing verplicht. Nederland In Nederland is scholing ook verplicht. Na succesvol afronden van de opleiding kan een vergunning worden aangevraagd of kan iemand zich aansluiten als Particulier Onderzoeker bij een bestaand bureau. Elk detectivebureau in Nederland dient een geldig Particulier Onderzoeks Bureau (POB) nummer te hebben. Dit POB-nummer is een oplopend nummer en wordt uitgegeven door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij het verstrekken van de vergunning. Naast de vergunning wordt elke detective vooraf en daarna om de drie jaar gescreend waarna een persoonlijke gele pas wordt verstrekt door de politie, afdeling bijzondere wetten in de regio waar het bureau is gevestigd. Voor elk Nederlands detectivebureau is de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) van toepassing. In Nederland is er 1 brancheorganisatie waar uitsluitend detective/recherchebureaus bij zijn aangesloten, dit is de Branchevereniging Voor Particuliere Onderzoeksbureaus, de BPOB. Zie ook Detectiveverhaal Dienstverlenend beroep Veiligheidsberoep
364
https://nl.wikipedia.org/wiki/Detectiveverhaal
Detectiveverhaal
Een detectiveverhaal of detectiveroman, meestal kortweg detective genoemd, is een verhaal waarin een detective een mysterie of een misdaad oplost. De spanning van een detective ligt er onder meer in het voor de lezer zo moeilijk mogelijk, maar niet geheel onmogelijk, te maken de identiteit van de dader te ontrafelen en/of hoe de detective de dader van een gepleegd misdrijf weet te identificeren en ontmaskeren. Vaak wordt een serie detectives gewijd aan een en dezelfde hoofdpersoon, degene die de misdaad dient op te lossen. Dit kan een privédetective zijn, een politiedetective of een amateurdetective. Meestal is een detectiveverhaal een whodunit: een puzzelverhaal waarbij de lezer kan proberen te raden wie de misdaad gepleegd heeft. Gewoonlijk gaat het om een moord, maar soms moet de detective ook een gestolen of verborgen voorwerp opsporen, zoals een testament. Geschiedenis Voorlopers Verhalen waarin iemand een raadsel of een mysterie op moet lossen, zijn van alle tijden. Voorlopers van het detectiveverhaal zijn onder meer Oedipus Rex, enkele sprookjes van Duizend-en-één-nacht en het verhaal Das Fräulein von Scuderi (1819) van E.T.A. Hoffmann. 1840-1880: Auguste Dupin en co Het eerste echte verhaal over een privédetective is The Murders in the Rue Morgue (1841) van de Amerikaan Edgar Allan Poe. Daarin lost speurder Auguste Dupin het raadsel van een schijnbaar onmogelijke moord op. Dit verhaal is het eerste van een van de bekende subgenres van het detectiveverhaal, de gesloten-kamermoord. Auguste Dupin keert terug in twee andere korte verhalen van Poe: The Mystery of Marie Roget en The Purloined Letter. In dit laatste verhaal moet Dupin een ontvreemde brief terugvinden. De verhalen demonstreren hoe iemand door te observeren en logisch te redeneren een mysterie kan oplossen. De eerste schrijver van detectiveromans is de Brit Wilkie Collins, met The Woman in White (1860) en The Moonstone (1868). In deze laatste roman, over de diefstal van een diamant, is de dader voor het eerst de minst waarschijnlijke verdachte. In Frankrijk is de pionier Émile Gaboriau, met l'Affaire Lerouge (1865) en Monsieur Lecocq (1868). In 1878 verschijnt de eerste Amerikaanse detectiveroman: The Leavenworth Case (1878) van Anna Katherine Green. De eerste Russische detectiveromans verschenen vanaf circa 1872 en werden geschreven door Alexander Sjkljarevskij. Zijn eerste titel was waarschijnlijk Belevenissen van een magistraat. 1880-1920: Sherlock Holmes en co De beroemdste privédetective werd gecreëerd door de Schot Arthur Conan Doyle. De Londenaar Sherlock Holmes lost met zijn "science of deduction" tientallen misdaden op. Zijn medewerker Dr. Watson is meestal de ik-verteller, die zeer nauwkeurig alle feiten kan weergeven, maar er zelf nooit in slaagt om juist te redeneren. In sommige verhalen komt ook de niet zo snuggere maar zeer gedreven inspecteur Lestrade voor. Holmes' aartsvijand is de superschurk professor Moriarty. Doyle begint zijn verhalen vaak in medias res. Een cliënt komt hem vertellen over een misdaad die al gebeurd is, waarna Holmes de plaats van de misdaad gaat bestuderen en getuigen ondervragen, om zo tot een reconstructie van de gebeurtenis te komen. De bekendste roman met Holmes is The Hound of the Baskervilles (1902), een whodunit met een lugubere sfeer. Vanaf 1910 publiceerde de Brit Gilbert Keith Chesterton een reeks verhalen over de katholieke priester Father Brown, die misdaden oplost door zich in te leven in de dader. In de VS verscheen The Circular Staircase (1908) van Mary Roberts Rinehart. 1920-1960: Poirot vs. hard-boiled vs. Maigret In 1920 introduceert Agatha Christie de privédetective Hercule Poirot in haar debuutroman The Mysterious Affair at Styles (1920). Hij is een gepensioneerde Belgische politie-inspecteur die tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Engeland vluchtte. Kapitein Arthur Hastings vervult als ik-verteller een rol vergelijkbaar met dr. Watson, terwijl de "speurhond" inspecteur Japp op inspecteur Lestrade lijkt. Kenmerkend voor Christie zijn haar humor, haar kennis van gif, de moord in een afgesloten omgeving (vb. trein of vliegtuig) en vooral haar ingewikkelde verhaallijnen vol misleidende aanwijzingen, dubbele valkuilen en een verrassende ontknoping. Poirot hecht veel belang aan de psychologie van de verdachten. Zijn methode is gebaseerd op logisch redeneren met "de kleine grijze cellen". De bekendste romans met Poirot zijn The Murder of Roger Ackroyd (1926), Murder on the Orient Express (1934) en Death on the Nile (1937). In 1930 verschijnt de eerste roman met de amateurdetective Miss Marple: Murder at the Vicarage. Jane Marple is een bejaarde vrijgezellin die de menselijke aard bestudeert in haar dorp St. Mary Mead. Dit maakt van haar een weinig waarschijnlijke maar zeer bekwame speurder. In 1939 verschijnt Ten Little Niggers, hertiteld tot And Then There Were None. In deze roman gaat de moordenaar te werk volgens het bekende kinderrijmpje. Een echte detective komt er niet in voor, maar na de eerste moord worden de andere negen verdachte en speurder tegelijk. Zeer populair is ook haar toneelstuk The Mousetrap (1952). Een andere Engelse misdaadschrijfster was Dorothy L. Sayers, de bedenkster van de aristocratische privédetective Lord Peter Wimsey. Sayers maakt deze realistischer dan zijn voorgangers door zijn verleden en zijn privéleven grondig uit te werken. Zo laat ze hem trouwen met de detectiveschrijfster Harriet Vane. Vanaf 1934 verschijnen romans van de Nieuw-Zeelandse schrijfster Ngaio Marsh, met hoofdinspecteur Roderick Alleyn. In 1951 verschijnt The Daughter of Time van Josephine Tey: een historische misdaadroman over Richard III van Engeland. In de Verenigde Staten sloten sommige auteurs vrij goed aan bij het klassieke detectiveverhaal. Voorbeelden zijn Rex Stout, Ellery Queen, Ross Macdonald Erle Stanley Garner met zijn verhalen over de advocaat Perry Mason. Tegelijk ontstaat er een tegenbeweging: de harde misdaadroman ("hard-boiled"). Typerend voor deze richting zijn het onverbloemde taalgebruik, het gangstermilieu in de grote steden en de uitdrukkelijke beschrijvingen van geweld, seks en drugs. In The Maltese Falcon (1930) van Dashiell Hammett schrikt privédetective Sam Spade niet terug voor een vuistgevecht. The Big Sleep (1939) van Raymond Chandler, met privédetective Philip Marlowe, speelt zich af in een gevaarlijke wijk van Los Angeles. Grote bekendheid verwierf ook Mickey Spillane, die in 1947 debuteerde met I, the jury over de denkbeeldige privédetective Mike Hammer. Ross Macdonald bedacht de speurder Lew Archer. Realistischer dan de verhalen over geniale privédetectives is de politieroman. De Franse commissaris Jules Maigret, gecreëerd door de Belg Georges Simenon, lost vanaf 1931 misdaden op op een manier die sterk overeenkomt met die van de politie. Nederland In Nederland schreef Jakob van Schevichaven vanaf 1917 een reeks boeken onder het pseudoniem Ivans, met meestal detective Geoffrey Gill in de hoofdrol. Deze werden vertaald in het Zweeds, Duits, Noors, Engels, Hongaars en Maleis. Een andere Nederlandse detectiveschrijver was Herman Middendorp (1888-1941) die naast romans ook een groot aantal detectiveverhalen schreef van 1921 t/m 1938, maar hij werd beschouwd als een epigoon van Ivans. In detectiveromans als De moord in de Rijnbar (1935) zijn autobiografische elementen verwerkt; voor personages als Alexandre en Mouron stonden Amsterdammers model, die in werkelijkheid Middendorps tegenstanders waren bij het bridgen in de Rijnbar. Willy Corsari maakte naam als de 'Agatha Christie van Holland' met haar populaire detectiveromans in de jaren 1927-1983, waaronder de mysteries met Inspecteur Lund in de hoofdrol. Haar bekroonde eerste Lund-roman, Het mysterie van de Mondscheinsonate, werd in 1935 verfilmd. Een bekende serie, de Sleutelbos-detectiveromans, bevat onder andere een reeks van 10 boeken uit 1946 en 1947. De stofomslagen hiervan zijn, met uitzondering van deel 4 De moord in de antiquairszaak, getekend door Pieter Kuhn, de tekenaar van de strip Kapitein Rob uit het dagblad Het Parool. Na 1960 Na de Tweede Wereldoorlog verschenen er vele nieuwe detectivereeksen. In Groot-Brittannië bloeide vooral de realistische politieroman. De schrijvers bezaten vaak een grondige kennis van politie, justitie en forensische pathologie. De speurders hebben een uitgewerkt verleden en privéleven. Voorbeelden zijn: Broeder Cadfael van Ellis Peters Adam Dalgliesh van P.D. James Chief Inspector Wexford van Ruth Rendell Inspector Morse van Colin Dexter Inspector Barnaby van Caroline Graham Inspector John Rebus van Ian Rankin. Verenigde Staten: Kinsey Millhone van Sue Grafton Detective Inspector Thomas Lynley van Elizabeth George Patholoog-anatoom Kay Scarpetta van Patricia Cornwell Zweden: Inspecteur Kurt Wallander van Henning Mankell Commissaris Martin Beck van Sjöwall & Wahlöö Rusland: Boris Akoenin (Erast Fandorin) Polina Dasjkova Darja Donzowa Alexandra Marinina (Nastja Kamenskaja) Een viertal Nederlanders genoot in deze periode internationale bekendheid door het schrijven van detectiveverhalen: Willy Corsari (Inspecteur Lund) Robert van Gulik (Rechter Tie) Janwillem van de Wetering (Grijpstra en De Gier) Baantjer (De Cock) In Vlaanderen kent Pieter Aspe succes met de Brugse commissaris Pieter Van In. Tv-series Verenigd Koninkrijk Vooral in het Verenigd Koninkrijk kent het genre veel navolging en worden kwalitatief hoogstaande detectiveseries gemaakt. De bekendste voorbeelden daarvan zijn: The Adventures of Sherlock Holmes met Jeremy Brett Sherlock met Benedict Cumberbatch Father Brown met Kenneth More of Mark Williams The Miss Marple Mysteries met Joan Hickson Poirot met David Suchet Inspector Morse Lewis Endeavour Inspector Frost Dalziel and Pascoe Death in Paradise Silent Witness The Inspector Lynley Mysteries Judge John Deed Waking the Dead Prime Suspect Trial and Retribution Midsomer Murders Taggart Foyle's War Rebus Blue Murder Rosemary & Thyme Scott & Bailey Verenigde Staten Enkele van de bekendste Amerikaanse detectiveseries zijn: Columbo Murder, She Wrote Diagnosis Murder. Duitsland In het Duitse taalgebied kent men detectiveverhalen onder de benaming ‘Krimi’: Tatort Derrick Der Alte Ein Fall für Zwei Nederland Bekende Nederlandse politieseries zijn onder meer Baantjer Flikken Maastricht Spangen Russen Moordvrouw België In de jaren 60 was de serie Axel Nort populair bij de jeugd. In het begin van de jaren 90 kon je elke vrijdagavond op VTM naar Commissaris Roos kijken. In de jaren 2000 scoorde de VRT met commissaris Witse. Aspe (VTM, speelt zich af in Brugge) Flikken (VRT, speelt zich af in Gent. Spin-offs zoals Flikken Maastricht zijn op deze reeks gebaseerd.) Strips In De avonturen van Kuifje van Hergé komen de onbekwame detectives Jansen en Janssen voor. De avonturen van Nero & Co van Marc Sleen heette oorspronkelijk De avonturen van detective Van Zwam. In de stripreeks Eric de Noorman van Hans G. Kresse komen diverse detectiveverhalen voor, zoals Het Tyrfing-mysterie en De gebroken pijl. De Franse striptekenaar Jacques Tardi verstripte veel beroemde Franse detectiveverhalen van onder andere Leo Malets Nestor Burma en verder Leo-Charles Veran (Dodelijke Spelletjes), Manchette (Griffu en Kleine West-Coast Blues) en Deanicks (De Laatste der Laatsten). Ook de serie De fantastische avonturen van Isabelle Avondrood, getekend op eigen scenario, is een detectivereeks. Referenties Filmgenre Literair genre Televisiegenre
365
https://nl.wikipedia.org/wiki/Nieuwe%20Wilden
Nieuwe Wilden
De Nieuwe Wilden (Duits: Neue Wilde) is de naam die wordt gebruikt voor een 20e-eeuwse, naoorlogse kunststroming ontstaan in Duitsland omtrent 1980. Een algemenere benaming voor deze wereldwijde opleving van schilderkunst aan het begin van de jaren tachtig van de 20e eeuw was neo-expressionisme. Daartoe werden ook de Amerikaanse schilders Julian Schnabel en David Salle gerekend. Het ging om een nieuwe vorm van 'brutaal' expressionisme. Het was een kunstopvatting die met zijn spontane schildersgebaren niet beantwoordde aan de schoonheidsnormen van de gangbare conceptuele en minimalistische kunst. Op doeken van grote formaten uitten de kunstenaars hun sociaal onbehagen; hun afschuw voor alle vormen van hypocrisie en fascisme en hun woede tegenover de gevestigde structuren. Geschiedenis De exponenten van deze beweging, wat Duitsland betreft de Nieuwe Wilden en wat Italië betreft de Jonge Italianen genoemd, werden geboren na de Tweede Wereldoorlog. Hun artistieke denken was bepaald door de sfeer van de jaren vijftig en zestig. Hun schilderijen kwamen in de belangstelling in de jaren tachtig van de 20e eeuw. Een aantal van de Duitse schilders had hun atelier in een straatje in Keulen, dat de Mühlheimer Freiheit heet. Zo ontstond de bijnaam 'kunstenaars van de Mühlheimer Freiheit'. De groep werd in Keulen voor het eerst met internationale respons gepresenteerd door Galerie Paul Maenz. Door de 'overspannen' kunstmarkt werden hun werken binnen enkele maanden onbetaalbaar. In Nederland was het Peter Klashorst die als zelfbenoemde 'Nieuwe Wilde' bekend werd. Hij richtte later samen met Jurriaan van Hall de schildersgroep After Nature op. René Daniëls verwierf in de jaren tachtig internationaal aanzien en werd op de Documenta van 1992 (georganiseerd door Jan Hoet) geëerd met een speciaal erekabinet. Exposities Een belangrijke tentoonstelling die inspeelde op 'de honger naar beelden' werd in 1981 gehouden in de Royal Academy in Londen en heette A New Spirit in Painting. Een andere baanbrekende manifestatie was Zeitgeist in oktober 1982 in de Martin-Gropius-Bau te Berlijn. In Nederland werden de nieuwe kunstenaars voor het eerst getoond in Galerie Riekje Swart en in het Groninger Museum onder Frans Haks. 'De Nieuwe Wilden' Jonge Italianen (Transavanguardia Italiana) Sandro Chia Francesco Clemente Enzo Cucchi Mimmo Paladino Eerste generatie neo-expressionisten in Duitsland Georg Baselitz Jörg Immendorff Anselm Kiefer Markus Lüpertz A.R. Penck (pseudoniem van Ralf Winkler) Nieuwe wilden in Nederland Erik Andriesse René Daniëls Piet Dieleman Bart Domburg Jurriaan van Hall Floor van Keulen Peter Klashorst Maarten (van der) Ploeg John van 't Slot Nieuwe wilden in Vlaanderen Fred Bervoets Hugo Debaere heeft in de vroege jaren tachtig een korte olieverfperiode gehad die nauw aansloot bij deze richting. Zijn werk is echter niet in een vast kader onder te brengen. Toch bleef zijn werk de wilde karakteristieken behouden. Figuration Libre in Frankrijk Rémi Blanchard François Boisrond Robert Combas Hervé Di Rossa Bad Painting in de VS Jean-Michel Basquiat Keith Haring David Salle Julian Schnabel Zie ook Neo-expressionisme Italiaanse transavantgarde Externe link "Zeitgeist"-index (kunstaspekte.de) Schilderstijl Neo-expressionisme Hedendaagse kunst Schilderkunst van de 20e eeuw Beeldende kunst in Duitsland
366
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dick%20Bruna
Dick Bruna
Hendrik Magdalenus (Dick) Bruna (Utrecht, 23 augustus 1927 – aldaar, 16 februari 2017) was een Nederlandse grafisch vormgever, tekenaar en schrijver van kinderboeken. Hij werd wereldberoemd met zijn kinderboekjes over nijntje. Levensloop Bruna werd geboren als oudste zoon van de uitgever Abs Bruna (1902-1996). Zijn roepnaam was aanvankelijk Henk. In zijn jeugd was hij wat gezet, daarom noemde zijn moeder hem Dikkie. In de Tweede Wereldoorlog zat het gezin enkele jaren ondergedoken in Loosdrecht, omdat de vader Arbeitseinsatz in Duitsland wilde voorkomen. Na de oorlog vervolgde Bruna zijn middelbareschoolopleiding maar daar stopte hij al snel mee. Het was de bedoeling dat hij in de voetsporen van zijn vader, grootvader en overgrootvader zou treden en uitgever zou worden. Om zich hierop voor te bereiden vertrok Bruna naar Londen en Parijs. In Parijs bezocht hij veelvuldig allerlei musea, wat hem ertoe aanzette om kunstenaar te worden. Toen Bruna naar Nederland was teruggekeerd begon hij daarom aan een studie aan de Amsterdamse Rijksakademie van beeldende kunsten maar daar stopte hij algauw mee. In plaats van bij de uitgeverij A.W. Bruna & Zoon uitgever te worden, ging Bruna er werken als tekenaar van boekomslagen. In 1953 trouwde hij met Irene de Jongh (1933-2022). Zij kregen drie kinderen. Hij overleed in februari 2017 op 89-jarige leeftijd in zijn woonplaats Utrecht. Hij werd op 22 februari begraven op de begraafplaats Sint Barbara in Utrecht. Werken Dick Bruna begon zijn loopbaan met het ontwerpen van boekomslagen. Tussen 1952 en 1972 ontwierp hij er circa 1800, waaronder veel in de Zwarte Beertjes-reeks, voor de thrillers van de Nederlandse schrijver Havank (Inspecteur Carlier, bijgenaamd De Schaduw) en de schrijvers Georges Simenon (Commissaris Maigret), Leslie Charteris (de Saint), Jean Bruce (OSS 117) en Ian Fleming (James Bond). Ook ontwierp hij affiches, zowel voor de uitgeverij als voor andere instellingen. In 1953 verscheen zijn eerste kinderboek, de appel. In zijn vele kinderboeken is nijntje het bekendste personage; een wit konijn met menselijke trekken. Het eerste nijntje-boek verscheen in 1955. Op vakantie aan de Nederlandse kust in Egmond aan Zee tekende Bruna voor zijn zoontje dit verhaal, daartoe geïnspireerd door een konijntje dat regelmatig bij het vakantiehuis te zien was. Het totaal van door Bruna gepubliceerde kinderboeken is 124. Bekende hoofdpersonen zijn het varken betje big, de beren boris en barbara en de hond snuffie. Een nieuwere creatie is het koalabeertje ko. Bruna ontwierp ook educatieve boeken over lezen en rekenen, kleuren en geometrische vormen. De boeken zijn herkenbaar aan hun vierkante formaat. Tot 2011 werkte hij dagelijks in zijn atelier in de Utrechtse binnenstad. Over de belevenissen van nijntje zijn 32 boeken verschenen. Ze zijn in meer dan vijftig talen vertaald, met vooral hoge oplagen in Japan. In latere jaren werd voor nijntje altijd de naam Miffy, Miffi of Mifi gebruikt, maar er zijn in het verleden ook andere namen gebruikt in bijvoorbeeld het Frans (Mouffe, Petit Lapin), Duits (Nientje, Ninchen), Fins (Milla), Zweeds (Lilla Kanin), Afrikaans (Kleintjie, Katryntjie), Tswana (Kleintjie), Sotho (Monyenyane, Mosetsanyana), Tsonga (Ntsongwana), Siswati (Potjana), Venda (Tshituku), Xhosa (Umifi), Papiaments (Nènchi), Arabisch (Naynti), Japans (Usako-chan), Chinees (Mi fei), Turks (Lâle) en Portugees (Coelhinho). De uitgaven die vertaald zijn naar Nederlandse dialecten noemen haar gewoon nijntje. Voor allerlei onder andere op kinderen gerichte goede doelen ontwierp Bruna affiches en ander promotie-materiaal. Op het Scheveningse strand staan zijn personages als ijkpunten op hoge palen. Dit is kenmerkend voor al Bruna's werk voor kinderen. Hij wil ze een veilige omgeving bieden van waaruit zij zelfstandig op onderzoek en avontuur kunnen gaan. Invloeden Bruna's stijl werd in zijn vroegste periode beïnvloed door ontwerpers en schilders uit de Nederlandse school van de Stijl zoals Bart van der Leck en Gerrit Rietveld, en door de Franse schilders Fernand Léger en Henri Matisse. Beschouwingen Over de vraag hoe het komt dat zijn personages kinderen, ouders en verzorgers zo aanspreken - over de hele wereld - is veel gespeculeerd. Ten eerste is er de absolute eenvoud van zijn tekeningen, de zwarte belijning en de beperkte hoeveelheid primaire en secundaire kleuren. Bruna streeft er altijd naar zo veel mogelijk lijnen weg te laten, en alleen de eenvoudigste, maar meest sprekende essentie over te houden. Daarnaast is ook de manier waarop Bruna ogen tekent van belang. Onder meer nijntje kijkt de kijkende en 'lezende' kinderen altijd vanuit de prent recht in de ogen, ook al is zij bezig met iets in de prent dat haar aandacht toch dringend nodig heeft, zoals fietsen of een bal vangen. Alleen als Dick Bruna zijn figuren van achteren tekent, kijken zij de beschouwer niet recht in de ogen. Opvallend is dat de lijnen die Bruna met zijn penseel trekt rafelig zijn voor wie ze onder een vergrootglas bekijkt. Ze moeten een bepaalde "bibber" hebben zoals hij dat zelf noemt. Merchandising Mede dankzij de wereldwijde merchandising door het in Amsterdam gevestigde bedrijf Mercis bv, opgericht door zijn jeugdvriend de graficus Pieter Brattinga, is Bruna miljonair geworden. Nijntje-producten worden over de hele wereld verkocht. In Nederland heeft nijntje een eigen winkel: de winkel van nijntje in Amsterdam. Publieke erkenning Dick Bruna werd vele malen onderscheiden en tal van tentoonstellingen werden aan zijn werk gewijd. Nijntje werd de hoofdpersoon in vijf succesvolle kindermusicals, op teksten van Ivo de Wijs en muziek van Joop Stokkermans. Op 18 februari 2006 werd in Utrecht als onderdeel van het Centraal Museum het dick bruna huis geopend. In 2015 werd het omgebouwd tot het nijntje museum; een kindermuseum voor peuters en kleuters. Naast dat er een overzicht te zien is van zijn grafische werk, is het een plaats waar kinderen kunnen komen tekenen en knutselen. Bruna gaf meer dan 7000 objecten in bruikleen. Een selectie daarvan wordt in wisselende tentoonstellingen in het museum gepresenteerd. In september 2015 werd ook het complete atelier van de kunstenaar overgebracht naar de zolder van het Centraal Museum, inclusief de fiets waarop hij tot op hoge leeftijd dagelijks van huis naar dat atelier heen en weer fietste. Ter gelegenheid van de opening van dit museum werden er een aantal maanden lang verschillende gebouwen in Utrecht (waaronder de Neudeflat) versierd met nijntje-oren. In de zomer van 2007 kreeg Bruna ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag de gouden penning van de stad Utrecht. Bruna gaf in 2011 een selectie van zijn werk in langdurig bruikleen aan het Rijksmuseum Amsterdam. De selectie bestaat uit meer dan 120 werken (pocketcovers, reclamemateriaal en kinderboeken) uit de periode 1953-2007. Op 27 augustus 2015 werd in het Rijksmuseum ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van nijntje de tentoonstelling Dick Bruna. Kunstenaar geopend. Er werden ontwerpen getoond van Bruna, collages, prenten, boeken en ander drukwerk, naast werk van Bruna's inspiratiebronnen, waaronder Henri Matisse, Fernand Léger en Hendrik Werkman. Zowel de tentoonstelling als de bijbehorende catalogus zijn van de hand van conservator Caro Verbeek. In zijn geboorteplaats Utrecht is een straat naar Bruna vernoemd. De Dick Brunasingel is aangelegd in het deelgebied Het Zand/De Veiling in Leidsche Rijn. Eveneens in Utrecht staat aan het begin van de Van Asch van Wijckskade een standbeeld van nijntje op het nijntje pleintje. Het beeld is gemaakt door de zoon van Dick Bruna, Marc Bruna. Bruna was Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 2016 ontving Bruna de Max Velthuijs-prijs voor zijn hele oeuvre. Wetenswaardigheden In 2004 eindigde Dick Bruna op nr. 67 tijdens de verkiezing van De grootste Nederlander. Werk in openbare collecties (selectie) Centraal Museum, Utrecht Rijksmuseum Amsterdam Literatuur Bruce Ingman & Ramona Reihill, Dick Bruna. Mercis, Amsterdam (2020) ISBN 9789056478438 Koichi Yanagimoto, Zwarte Beertjes / De boekomslagen van Dick Bruna. Glyph, Tokyo (2005) Toon Lauwen e.a., Dick Bruna / all about his work. The Asahi Shimbun, Japan (2003) Bert Jansen, Dick Bruna boekomslagen. Centraal Museum, Utrecht (z.j.) ISBN 9073285712 Externe links Website van Dick Bruna en nijntje Videoportret van Dick Bruna, met interview (Dutch Profiles) Dossier bij de KB Het atelier van Dick Bruna in het Centraal Museum dewinkelvannijntje.nl Nederlands grafisch ontwerper Nederlands kinderboekenschrijver Nederlands illustrator
367
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dopplereffect
Dopplereffect
Het dopplereffect is de waargenomen verandering van frequentie van geluid, licht of andere golfverschijnselen, door een snelheidsverschil tussen de zender en de ontvanger. Ontdekking Het effect werd genoemd naar de Oostenrijkse natuurkundige Christian Doppler, die in 1842 dit verschijnsel voor zowel licht- als geluidsgolven beschreef, in de verhandeling Über das farbige Licht der Doppelsterne und einiger anderer Gestirne des Himmels. In 1845 werd het experimenteel getoetst door de Nederlandse meteoroloog Christophorus Buys Ballot. Hij deed dat door een groep hoornisten bij Utrecht in een open spoorwagon met hoge snelheid langs een groep waarnemers te laten rijden. Dankzij het wegverkeer kan men het dopplereffect constateren. Voor een (stilstaande) waarnemer verandert de toonhoogte van het geluid van een snel voorbijrijdend voertuig. Staat men dicht bij de weg, dan hoort de waarnemer een kort moment de oorspronkelijke toonhoogte, namelijk op het moment dat de geluidsbron de waarnemer passeert. Daarna daalt de waargenomen toonhoogte abrupt. Het dopplereffect is vooral sterk bij uitrukkende voertuigen van de hulpdiensten, doordat deze met hoge snelheid rijden en de meertonige hoorns en sirenes een hard geluid op vaste toonhoogtes produceren. Het verschijnsel doet zich ook voor als de waarnemer in beweging is. Treinreizigers merken dat de toonhoogte van de bel van een overweg abrupt daalt tijdens het voorbijrijden. Verklaring Door een medium Het dopplereffect ontstaat doordat de bron (of de ontvanger) van de golven beweegt ten opzichte van het medium. Voor golven die door een medium voortgeplant worden, zoals geluidsgolven, gelden de onderstaande formules. Steeds wordt het medium in rust gedacht. Mocht het medium ook bewegen, zoals in een gasstroom, dan worden de snelheden relatief ten opzichte van het medium opgevat. Het dopplereffect is te begrijpen door te bedenken dat de bron een reeks "golfjes" produceert met frequentie . De golven bewegen met een snelheid die bepaald wordt door het medium. Wanneer de bron een volgende golf produceert is hij zelf een stukje bewogen in de richting van de vorige golf. Hoe hoger de snelheid van de bron, hoe korter de afstand tussen de twee opeenvolgende golven (golflengte). Ook de tijd tussen twee golven in het medium (periode) wordt korter. Immers, als de bron de tweede golf produceert is hij niet meer op dezelfde plek als toen hij de eerste golf produceerde. De eerste golf had zelf ook enige tijd nodig om deze plek te bereiken. Aangezien de periode afneemt, neemt de frequentie toe met toenemende snelheid van de bron. Door het dopplereffect veranderen golflengte en frequentie. Alleen de snelheid van de golf verandert niet. Immers, als de golf de bron verlaten heeft, heeft hij alleen nog met het medium te maken. Voor de waargenomen frequentie geldt: met de frequentie van de golf die de bron uitzendt de voortplantingssnelheid van de golf in het medium, in lucht is dit de geluidssnelheid de snelheid waarmee de golfbron beweegt ten opzichte van het medium; positief als bron en waarnemer elkaar naderen; negatief als zij zich van elkaar verwijderen de snelheid waarmee de waarnemer beweegt ten opzichte van het medium; positief als bron en waarnemer elkaar naderen; negatief als zij zich van elkaar verwijderen. Bovenstaande uitdrukking is geldig als de waarnemer en de bron bewegen over de directe lijn tussen bron en waarnemer. Dan is de frequentie bij nadering met een vaste waarde verhoogd en bij verwijdering met een vaste waarde verlaagd. In de praktijk zal de waarnemer zich meestal naast de baan van de bron bevinden. De relatieve snelheid van de bron zal dan van een aanvankelijk langzaam veranderende waarde, in de buurt van de waarnemer van een positieve waarde door 0 naar een negatieve waarde gaan. Bij een geluidsbron hoort de waarnemer een aanvankelijk verhoogde en langzaam dalende toon die bij passeren tot de werkelijke toonhoogte afneemt en vervolgens daalt naar een verlaagde waarde. We merken nog op dat wanneer een geluidsbron op de waarnemer toekomt met een snelheid die de geluidssnelheid nadert, de noemer in bovenstaande formule naar 0 gaat. De golffronten hopen zich op: er ontstaat een geluidsbarrière. Bovenstaande formule kan worden vereenvoudigd als bron of waarnemer stilstaan. In het geval dat de waarnemer in rust is en de bron beweegt ten opzichte van het medium, geldt voor de waargenomen frequentie : waarbij positief is genomen als bron en waarnemer elkaar naderen. Als de golfbron in rust is ten opzichte van het medium en de waarnemer zich beweegt ten opzichte van de bron, geldt voor de waargenomen frequentie : waarbij positief is als bron en waarnemer elkaar naderen. Licht en andere elektromagnetische golven Omdat elektromagnetische golven zoals licht zich weliswaar in een medium kunnen voortplanten (en ook in vacuüm), maar niet door het medium worden voortgeplant, is het dopplereffect voor deze golven anders. Licht heeft ten opzichte van de waarnemer altijd dezelfde snelheid, wat ook de snelheid is van de waarnemer ten opzichte van de lichtbron. We beschouwen daarom hier alleen het geval waarin de waarnemer beweegt ten opzichte van de lichtbron of, wat hetzelfde is, de lichtbron beweegt ten opzichte van de waarnemer. Alleen de relatieve snelheid van de twee speelt een rol. Een lichtbron zendt golven uit met een periode (de tijd tussen twee maxima of tussen twee minima van de golf). Als de bron zich met een snelheid naar de waarnemer toe beweegt, verandert voor de waarnemer de golflengte, want tijdens elke periode vermindert de afstand met een bedrag . Indien de golflengte is bij stilstand, dan is de afstand tussen twee maxima van de golf bij nadering van de bron korter en bij verwijdering langer dan . Algemeen kunnen we dus schrijven dat de waarnemer een golflengte meet gegeven door Hier geldt het min-teken voor een nadering, en het plus-teken voor een verwijdering van bron en waarnemer. Met is vinden we zo voor de waargenomen golflengte De snelheid van het licht is onveranderlijk en dus heeft de lichtgolf voor de waarnemer een frequentie zodat Voor snelheden die klein zijn in vergelijking tot de lichtsnelheid verandert frequentie dus bijna niet. Bij hoge snelheden wordt de frequentie bij een nadering groter (de kleur van het licht verschuift naar blauw) en bij een verwijdering kleiner (verschuiving naar rood). Indien de lichtgolf zich voortplant in een middenstof met brekingsindex , vervangt men in de bovenstaande formules door . Men krijgt dan zodat Relativistisch dopplereffect We beschouwen het algemene geval van een lichtbron die niet alleen een radiale snelheidscomponent heeft (beweging volgens de verbindingslijn tussen de waarnemer en de lichtbron) maar ook een transversale (loodrecht op de verbindingslijn). De snelheid kan dus ontbonden worden in beide componenten, zo dat geldt: waarin en de radiale en de transversale snelheidscomponenten voorstellen. De lichtbron zendt een lichtgolf uit met een golflengte en een periode . Tijdens de duur van één periode verplaatst de bron zich in de richting van de waarnemer over een afstand . Daardoor meet de waarnemer een golflengte zoals hierboven reeds vermeld. Met en volgt na deling door c: Tot zover de klassieke behandeling. In het stelsel van de waarnemer die niet meebeweegt met de lichtbron moeten we rekening houden met de relativistische tijddilatatie. is de duur van een periode in het stelsel van de lichtbron. Voor de waarnemer is uitgerekt tot een waarde (de snelheid in de factor is de 'hele' snelheid , en niet slechts de radiale snelheid , omdat de tijddilatatie niet afhangt van de richting van de beweging t.o.v. de waarnemer. De waarnemer meet dus een tijd : met en vinden we Indien er alleen een radiale snelheid is (, ) krijgen we voor een nadering en analoog voor een verwijdering Als , wordt zodat en krijgen we de formules terug voor het klassieke dopplereffect voor licht. Voor een middenstof met brekingsindex krijgen we Hierin is: de lichtsnelheid de snelheid van het licht in het betrokken medium de brekingsindex, waarbij de snelheid waarmee bron en waarnemer elkaar naderen (negatief als zij zich van elkaar verwijderen). Transversaal dopplereffect Het relativistische dopplereffect treedt ook op wanneer de radiale snelheid nul is en de bron alleen een snelheid loodrecht op de gezichtslijn heeft. In de klassieke voorstelling is er in dat geval geen dopplereffect. Maar wegens de tijddilatatie treedt bij een louter transversale beweging toch een frequentie-verandering op, gegeven door de formule: Het relativistisch dopplereffect kon in de jaren 1960 experimenteel worden geverifieerd met een absolute fout van 10-5 door de Mössbauer-rotor-experimenten. Toepassingen Het dopplereffect wordt algemeen toegepast om snelheden te meten. Hierbij kan alleen de snelheidscomponent van of naar de waarnemer bepaald worden (radiële snelheid). Voor deze component geldt met de snelheid van de golfbron, en de hoek tussen de snelheidsrichting (vector) en de gezichtlijn van bron naar waarnemer. Sterrenkunde In de astronomie is het door het dopplereffect mogelijk nauwkeurig vast te stellen of een hemellichaam zich naar ons toe of van ons af beweegt. Hiervoor is natuurlijk nodig dat men weet wat de oorspronkelijke golflengte van het licht is, maar dat is eenvoudig, omdat het licht steeds spectraallijnen bevat waarvan de golflengte bekend is. Wanneer een ster zich van de waarnemer af beweegt wordt waargenomen dat de kleur naar het rood verschoven is (zogenoemde roodverschuiving); omgekeerd, wanneer de ster zich naar de waarnemer toe beweegt wordt een kleur- of spectraalverschuiving naar het blauw toe waargenomen. Voorbeeld Om de snelheid van een ster te bepalen gaat men uit van de klassieke uitdrukking van het dopplereffect voor licht zodat , waaruit volgt dat De ster Vega (α Lyrae), de helderste ster in het sterrenbeeld Lier bevindt zich op een afstand van 25,04 lichtjaar. In haar spectrum vindt men een sterke absortielijn van waterstof (de Hα-lijn) met een golflengte van Å (1 Å is gelijk aan 10-10 m). In het laboratorium meet men voor dezelfde absorptielijn een golflengte Å. Met behulp van de formule kan nu de radiale snelheid berekend worden: km/s Het minteken (blauwverschuiving) wijst erop dat deze ster zich naar ons toe beweegt. Aangezien , is het wel geoorloofd om de benaderende formule te gebruiken. Noteer ook dat de opgegeven Hα-lijn van Vega een gemiddelde positie van deze absorptielijn is. Immers deze lijn gaat elke zes maanden op en neer ten gevolge van de baanbeweging (29,8 km/s) van de aarde om de zon. Kosmologie Het is dankzij deze waarnemingen dat men weet dat het heelal uitdijt: de sterrenstelsels vluchten van elkaar weg. Deze waarnemingen zijn zeer nauwkeurig, ongeacht de afstand tot het hemellichaam. Het is bij grotere afstanden daarentegen vrijwel onmogelijk te constateren of een hemellichaam een beweging uitvoert loodrecht op de kijkrichting, en de astronomische afstandsmeting is ook bijzonder onnauwkeurig. Het Dopplereffect is niet alleen van toepassing op golven, maar op ieder waargenomen periodiek proces, bijvoorbeeld het om elkaar heen draaien van de componenten van een dubbelster: als de dubbelster met bijvoorbeeld 30 km/s in onze richting komt en een omlooptijd heeft van 100 jaar lijkt die omlooptijd 4 dagen korter. Temperatuurmeting De hierboven al genoemde spectraallijnen zijn het gevolg van het absorberen (of uitzenden) van licht door atomen bij een specifieke golflengte. In een gas of plasma staan deze atomen echter niet stil maar bewegen kris-kras door elkaar. Dit heeft tot gevolg dat bij waarneming van deze lijnen een zekere spreiding in de golflengte optreedt door het dopplereffect: de zogenaamde dopplerverbreding. Omdat de gemiddelde snelheid waarmee de atomen bewegen een maat is voor de temperatuur kan de mate van dopplerverbreding gebruikt worden als temperatuurmeting. Omdat het effect sterker is bij hogere temperaturen wordt dit vooral gebruikt in sterrenkunde en plasmafysica. Verkeer Door het dopplereffect kan de politie de snelheid van voertuigen meten. Er wordt een radarstraal op het voertuig gericht. Uit de golflengteverschil tussen de uitgezonden en de teruggekaatste straal blijkt de snelheid. Geneeskunde In de geneeskunde vindt het akoestische dopplereffect een toepassing bij onderzoek naar de snelheid van het bloed in de aderen, dat met ultrasoon geluid kan worden gemeten. Militair Onderzeeboten gebruiken het dopplereffect in passieve en actieve Sonar-systemen. De nabijheidsbuis/nabijheidsontsteking (proximity fuse) die een projectiel bij zijn doel laat ontploffen, werkt ook met het dopplereffect. Stromingsleer Om de stroomsnelheid van gassen (wind) en vloeistoffen te meten, worden laserdopplersystemen gebruikt waarbij laserlicht verstrooid wordt aan deeltjes in de stroming. Een voorbeeld is de laserdoppleranemometer voor windmeting. Radio en radar In het radiospectrum wordt het dopplereffect gebruikt bij GPS-systemen en in radarsystemen. Dit laatste noemt men dopplerradar. Dit systeem wordt onder meer gebruikt voor het detecteren van neerslag, en in de radar- of lasersnelheidscontrole door de politie. Zie ook Chorus (geluidseffect) Geluidsbarrière Externe links Dopplereffect op www.natuurkunde.nl Animatie Klik in het grijze vierkant, beweeg de muis, laat los. Het machgetal wordt weergegeven. Akoestiek Fysische optica Eponiem
370
https://nl.wikipedia.org/wiki/Eleaten
Eleaten
De Eleaten of School van Elea is een groep presocratische filosofen uit Elea. De bekendste zijn Parmenides, Melissus en Zeno van Elea. Soms wordt Xenophanes ook tot hen gerekend. Geschiedenis De school kreeg haar naam van Elea, een Griekse stad in het zuiden van Italië, thuishaven van haar belangrijkste exponenten, Parmenides en Zeno. De stichting wordt vaak toebedicht aan Xenophanes van Colophon, maar ook al is er veel in zijn speculaties dat later deel uitmaakte van de Eleatische school, toch is het waarschijnlijk correcter om Parmenides aan te wijzen als de stichter van de school. Xenophanes maakte zijn eerste aanval op de mythologie van het vroege Griekenland in het midden van de 6e eeuw v.Chr., inclusief een aanval op het gehele antropomorfische systeem zoals vastgelegd in de gedichten van Homerus en Hesiodus. In de handen van Parmenides ontwikkelde deze kiem van het vrije denken zich langs de lijnen van het metafysische. Dientengevolge, ofwel doordat de speculaties als belediging opgevat werden door de Eleaten van die tijd, ofwel door onderbrekingen in leiderschap, ontaardde de school in verbale disputen over de mogelijkheden van beweging en andere dergelijke academische zaken. Het beste werk van de school werd uiteindelijk opgenomen in de Platonische metafysica. Filosofie De Eleaten verwierpen de wetenschappelijke waarde van zintuiglijke waarneming, en in plaats daarvan namen ze wiskundige standaarden van duidelijkheid en noodzaak als de criteria van de waarheid. Van alle leden hadden Parmenides en Melissus argumenten geformuleerd, te beginnen met onbetwijfelbaar deugdelijke vooronderstellingen. Zeno aan de andere kant paste voornamelijk de reductio ad absurdum toe, in een poging om de argumenten van anderen te vernietigen door aan te tonen dat hun vooronderstellingen leidden tot tegenspraak. De voornaamste doctrines van de Eleaten werden ontwikkeld in oppositie tegen de theorieën van de vroege fysicalistische filosofen, die alle bestaan verklaarden in termen van primaire materie, en tegen de theorie van Heraclitus, die verklaarde dat alle bestaan samengevat kan worden als eeuwigdurende verandering. De Eleaten hielden vol dat de ware verklaring van de dingen ligt in de opvatting van een universele eenheid van bestaan. Volgens hun doctrine kunnen de zintuigen deze eenheid niet opmerken, omdat hun waarnemingen inconsistent zijn; slechts door het denken kunnen we voorbij de valse schijn van de zintuigen komen en komen tot de kennis van het bestaan, bij de fundamentele waarheid van Alles is Één. Verder kan er geen schepping zijn, aangezien zijn niet van niet-zijn kan komen, omdat een ding niet kan ontstaan van datgene dat zo anders is. Zij beargumenteerden dat fouten op dit punt slechts komen van het dubbelzinnige gebruik dan het werkwoord "zijn", welke bestaan kan impliceren, maar ook slechts het koppelwerkwoord tussen onderwerp en eigenschap. Ook al werden de conclusies van de Eleaten verworpen door de latere Presocratici en Aristoteles, toch werden hun argumenten serieus genomen, en over het algemeen wordt de verbetering van de discussie- en argumentatiestandaarden van die tijd aan hun toegeschreven. Hun invloed was net zo langdurig -- Gorgias, een sofist, debatteerde in de stijl van de Eleaten in zijn werk "Over de Natuur of Wat Niet Is", en Plato verleende hun erkenning in de Parmenides, de Sofist en de Staatsman. Bovendien leende veel van de latere filosofie van de oudheid van de methoden en principes van de Eleaten. Zie ook Antieke filosofie Presocratische filosofie Presocratische filosofie
371
https://nl.wikipedia.org/wiki/Drenthe
Drenthe
Drenthe (oude spelling van vóór 2006: Drente () is een provincie in Nederland, gelegen in het landsdeel Noord-Nederland. Grofweg grenst ze in het noorden aan de provincie Groningen, in het oosten aan de Duitse deelstaat Nedersaksen, in het zuiden aan de provincie Overijssel en in het westen aan de provincie Friesland. De hoofdstad en grootste plaats is Assen; de gemeente met de meeste inwoners is Emmen. Naam De naam Drenthe is vermoedelijk ontstaan uit het Germaanse telwoord drie (Threant) afkomstig uit de Lex Salica, een wetboek waaraan het zijn naam ontleent. Het getal drie verwijst naar de drie dingspelen die er oorspronkelijk in Drenthe geweest zijn, hoewel er uit latere tijd zes bekend zijn. De eerst bekende vermelding van Drenthe is gevonden in de oorkonde van Theodgrim, een oorkonde afkomstig uit het jaar 820 n.Chr., hierin wordt gesproken van de pago Threant, de gouw Drenthe. De h wordt in ieder geval sinds het begin van de negentiende eeuw gehanteerd. Geschiedenis Dat Drenthe al tijdens het Neolithicum door mensen werd bewoond, blijkt uit de aanwezigheid van 52 hunebedden. Dit zijn megalithische grafmonumenten, opgebouwd uit zwerfstenen die door groeiend landijs vanuit Scandinavië naar Noord Nederland zijn gestuwd in de voorlaatste ijstijd. Van de 54 hunebedden die nog in Nederland zichtbaar zijn, staan er 52 in Drenthe en twee in de provincie Groningen, maar het zijn er zonder twijfel meer geweest. Ook uit latere perioden zijn in de provincie veel tastbare overblijfselen bewaard gebleven, zoals grafheuvels. Uit archiefstukken in het Utrechts Archief blijkt dat in 1024 en 1025 over graafschap Drenthe wordt gesproken. Oorspronkelijk behoorde de stad Groningen en het omringende Gorecht tot het graafschap Drenthe, terwijl Coevorden er niet toe behoorde. De Stellingwerven, die in Friesland zijn komen te liggen, hoorden oorspronkelijk bij Drenthe. Over de grenzen in de veenstreken is tussen Drenthe en de aanliggende landen herhaaldelijk geschil geweest, wellicht doordat in de veengrond de opgerichte grensstenen of -palen wegzakten en zo de toestand dubieus werd. In 1046 schonk keizer Hendrik III het graafschap aan bisschop Bernold van Utrecht. In 1227 versloeg een legertje van Drentse boeren onder leiding van Rudolf II van Coevorden het ruiterleger van de bisschop in de Slag bij Ane, door de paarden een moeras in te lokken. Het volgend jaar herstelde de nieuwe bisschop zijn gezag over de Drenten. Hoewel Drenthe eigen staten had (Ridderschap en Eigenerfden) erkende de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden Drenthe niet als volwaardig gewest en beschouwde het als een achtergebleven gebied dat geen vertegenwoordiging in de Staten-Generaal verdiende. Bestuurlijk bleef Drenthe een zelfstandig gewest, anders dan de generaliteitslanden. In de Grondwet van 1814 is Drenthe een provincie, vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. In het begin van de negentiende eeuw was Drenthe grotendeels een geïsoleerde landstreek. De woeste grond die een groot deel van de provincie bedekte, werd geleidelijk ontgonnen. In het zuidwesten van de provincie gebeurde dat door de Maatschappij van Weldadigheid die een kolonisatieproject begon rond Frederiksoord. De Smildervenen werden steeds verder afgegraven, in het zuidoosten werden kolonies gesticht langs de verlengde Hoogeveense Vaart en het Oranjekanaal. Het convenant van Bareveld gaf een grote impuls aan de vervening in het Oostermoergebied. Het isolement van Drenthe werd in de 20e eeuw definitief doorbroken. Na de venen werden ook de uitgebreide heidecomplexen ontgonnen. Naast de traditionele kleinschalige landbouw op de zandgronden ontstonden grotere bedrijven in de nieuwe ontginningsgebieden. Dorpen als Hoogeveen en vooral Emmen ontwikkelden zich tot industriekernen. Assen, oorspronkelijk slechts een kern bij het klooster Mariënkamp, groeide uit tot de provinciehoofdstad, de komst van de TT zette de plaats internationaal op de kaart. Geografie Fysische geografie Het grootste deel van de provincie bevindt zich op het Drents Plateau. Dit gebied dat ruim boven NAP ligt, is voornamelijk opgebouwd uit keileem, afgezet in de voorlaatste ijstijd. Hierboven ligt vaak een laag dekzand uit de laatste ijstijd en lokaal veen. Er zijn weinig grote hoogteverschillen, het gehele plateau ligt voornamelijk tussen de 10 en 20 meter boven NAP. Het reliëf is vooral gevormd door het landijs in de voorlaatste ijstijd. Op veel plekken liet het ijs langwerpige rechte ruggen in het landschap achter; het mooiste voorbeeld hiervan is de Hondsrug in het noordoosten van Drenthe. De Hondsrug strekt zich uit van voorbij Emmen in het zuidoosten tot in de stad Groningen in het noorden. Op sommige plekken stuwde het ijs de ondergrond zelfs op tot kleine stuwwallen, een voorbeeld hiervan is de Havelterberg. Na de voorlaatste ijstijd werd dit landschap aangetast door beekjes en riviertjes, die grotendeels het patroon van de door het ijs gevormde ruggen volgden. Toen ook de mens zijn intrede in het landschap deed, werd het reliëf beïnvloed door opgehoogde bouwlanden en oude stuifduinen. Het hoogste natuurlijke punt van de provincie ligt 26,5 m boven NAP, iets ten noordoosten van het centrum van Emmen. Het absoluut hoogste punt van de provincie (63 meter) is de VAM-berg bij Wijster, ontstaan uit de vroegere verwerking van vuilnis. Boven op de heuvel ligt het bezoekerscentrum de Blinkerd. Bij deze heuvel ligt het natuurontwikkelingsgebied de Zuidmaten. De randen van de provincie liggen een stuk lager, delen in het noordwesten en zuidwesten liggen zelfs onder NAP. Bij Schoonebeek in de gemeente Emmen wordt vanaf 1947, met een onderbreking tussen 1996 en 2011, aardolie gewonnen. Daarnaast wordt er verspreid over de provincie aardgas gewonnen. Het hoofdkantoor van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), verantwoordelijk voor aardolie- en aardgaswinning, bevindt zich in Assen. Landschap Ruwweg ziet de provincie Drenthe er uit als een omgekeerd bord: het midden is relatief hoog en de randen liggen lager. Met uitzondering van de Hondsrug gaat het om een hoogteverschil van slechts enkele meters. Toch is er een duidelijk verschil in landschap, geschiedenis en bevolking tussen de twee delen. Een groot deel van de provincie bestaat uit zandgronden, daarnaast zijn er veengronden, beide met hun eigen vegetatie, geschiedenis en inrichting. Zandgebieden Het centrale, iets hoger gelegen deel van de provincie wordt gevormd door zandgronden, ook wel het 'oude Drenthe' genoemd. Hier vindt men van oudsher het esdorpenlandschap, dat gekarakteriseerd werd door brinkdorpen, essen, heidevelden en groenlanden in de beekdalen. Veeteelt, vooral schapenteelt, stond in dienst van de landbouw. De mest van de schapen, die 's zomers weidden op de heide en 's winters gevoed werden met het hooi uit de beekdalen, werd vermengd met heideplaggen en gebruikt om de essen vruchtbaar te maken. Door deze vorm van bemesting kregen de essen hun karakteristieke bolle vorm. Door de uitvinding van de kunstmest, eind 19e eeuw, werd de schapenteelt minder belangrijk en konden grote delen van de 'overbodig' geworden heidevelden worden ontgonnen als landbouwgebied. Een ander deel van de heide werd bebost door het destijds opgerichte Staatsbosbeheer om in de toenemende houtbehoefte te voorzien. De groenlanden langs de beken worden vooral als weideland gebruikt. De beken zijn bovendien op veel plaatsen rechtgetrokken. De essen zijn door ruilverkavelingen ingrijpend in aanzien veranderd. Van de uitgestrekte heidevelden zijn nog enkele grote en een wat groter aantal kleine velden over. Anders dan rond 1900 beschikt Drenthe over uitgestrekte bosgebieden, die voor het ontstaan (door begrazing) van de heidevelden en (door kap) van de essen al veelvuldig aanwezig waren. Een van de weinige gave voorbeelden van een esdorpenlandschap is te vinden in het stroomgebied van de Drentsche Aa, ten noordoosten van Assen. Dit vrij unieke gebied is daarom (als enige cultuurlandschap) aangewezen als nationaal park: het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa. Veengebieden De lager gelegen delen langs de grenzen van de provincie vormen de veengronden, die vanaf de Middeleeuwen tot halverwege de 20e eeuw geleidelijk aan zijn ontgonnen voor de turfwinning. De grote veenmoerassen werden door kanalen en wijken ontwaterd, het veen werd afgegraven door de turf weg te steken. Het werd na droging naar elders vervoerd om als brandstof te dienen. Op de dalgronden die hierdoor ontstonden vestigden zich vervolgens boeren, die vaak van buiten de provincie kwamen. Het landschap in de veengebieden wordt gekenmerkt door rechte lijnen met veel sloten, wijken en kanalen. Er is veel lintbebouwing te vinden. Plaatsnamen bevatten vaak woorden die verwijzen naar het (vroegere) landschap of de ligging, zoals veen, peel, moer, veld, wold, beek, kanaal, wijk, sloot en mond, of met nieuw naar de kolonisatie. De oudste veendorpen zijn Ruinerwold en Schoonebeek, die dateren uit de Middeleeuwen. Het jongste dorp van Drenthe is Witteveen, dat werd gesticht in 1926. Er zijn ook twee gebieden die niet (volledig) ontgonnen zijn en waar het oorspronkelijke hoogveen nog aanwezig is: het Bargerveen in het uiterste zuidoosten van Drenthe en het Fochteloërveen in het noordwesten op de grens met Friesland. Kanalen Omdat de riviertjes en beekjes doorgaans te smal waren om te bevaren, zijn ter verbetering van de bereikbaarheid en voor de afvoer van turf in de 19e eeuw veel kanalen aangelegd. De belangrijkste zijn: Drentsche Hoofdvaart (Meppel-Smilde-Assen) Noord-Willemskanaal (Assen-Groningen) Hoogeveense Vaart (Meppel-Hoogeveen) Verlengde Hoogeveensche Vaart (Hoogeveen-Emmen) Oranjekanaal (Smilde-Emmen) Door de ontwikkeling van de autowegen is verkeer en vervoer over het water steeds minder belangrijk geworden. Tegenwoordig worden de kanalen vooral gebruikt voor de pleziervaart en als viswater. Natuur Er zijn diverse natuurgebieden en boswachterijen in Drenthe. Er zijn drie nationale parken: Nationaal Park Drents-Friese Wold Nationaal Park Dwingelderveld Nationaal Park Drentsche Aa Plaatsen Drenthe is de dunstbevolkte provincie van Nederland en heeft zijn landelijke karakter weten te behouden. Plaatsen met een stedelijk karakter zijn er amper en het merendeel van de bevolking woont in de dorpen op het platteland. Assen is bekend om zijn TT-races op het circuit ter plaatse en het Drents Museum. Emmen geniet bekendheid vanwege Wildlands Adventure Zoo Emmen (voorheen Dierenpark Emmen), dat qua bezoekersaantal de grootste attractie van het noorden is (in 2016 ruim een miljoen bezoekers). Emmen is tevens bekend van de profclub FC Emmen. Zuidlaren is vooral bekend van de Zuidlaardermarkt, Europa's grootste najaarsmarkt voor paarden. Jaarlijks trekt deze markt zo'n 150.000 bezoekers en worden er meer dan 2.000 paarden verhandeld. Ook is Zuidlaren bekend van Berend Botje en van de Prins Bernhardhoeve, tot de verkoop in 2006 met 40.000 m² het op twee na grootste beurzencomplex van Nederland, na de Jaarbeurs Utrecht en de RAI Amsterdam. Coevorden (in 1408), Meppel (in 1644 en 1809) en Assen (in 1809) zijn de enige plaatsen in Drenthe die ooit stadsrechten kregen. Coevorden was de stad waar de drost van Drenthe resideerde en was een belangrijke vestingstad, omdat lange tijd de enige verbinding met het noorden langs de stad liep. Meppel ontwikkelde zich vanaf de 15e eeuw door de turfwinning in de omgeving en werd later een handelscentrum, als nieuwe 'toegang' tot het noorden. Hoogeveen heeft een rol gespeeld in de turfvaart. Grootste 10 plaatsen in Drenthe naar aantal inwoners per 1 januari 2018, 2021 en 2022: Bron: CBS: Statline Daarna volgen de plaatsen onder de 10.000 inwoners: 7.710 Emmer-Compascuum 6.943 Nieuw-Amsterdam/Veenoord 5.595 Zuidwolde 5.530 Peize / 5.525 (2021) 5.126 Gieten 4.869 Schoonebeek 4.785 Erica 4.775 Borger 4.730 Nieuw-Buinen 4.655 Westerbork 4.330 Smilde 4.095 Vries 3.770 Rolde 3.710 Norg 3.675 Ruinen 3.595 Annen 3.409 Nieuw-Weerdinge Bestuurlijke indeling De huidige provincie Drenthe werd tot 1814 aangeduid als de landschap Drenthe. Vanaf de Middeleeuwen bestond Drenthe uit zes dingspelen, met daaronder kerspelen, die tegelijk de kerkelijke en bestuurlijke gemeenten vormden. De kerspelen bestonden weer uit buurschappen, de dorpsgemeenschappen. In de Franse tijd werden de dingspelen afgeschaft en de kerspelen omgevormd tot uiteindelijk 35 burgerlijke gemeenten. Behalve de splitsing van de gemeente Dalen in Dalen en Schoonebeek in 1884 bleef deze gemeentelijke indeling ongewijzigd tot de herindeling van 1998. Sinds 1 januari van dat jaar zijn er twaalf gemeenten: Zie ook: Lijst van steden en dorpen in Drenthe Lijst van voormalige gemeenten in Drenthe Lijst van gemeenten in Drenthe naar inwonersaantal Cultuur Bezienswaardigheden 52 hunebedden Historische Mariakerk te Ruinen en de gewelven van het klooster stammend uit 1036 Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid Diverse havezaten Dwingeloo Radiotelescoop De brink van Dwingeloo Het herinneringscentrum en de resten van Kamp Westerbork (voormalig doorgangskamp van de nazi's) Boot van Pesse in het Drents Museum De Steen van Gees Het standbeeld van Bartje in Assen Romaanse kerk van Anloo Het standbeeld van Berend Botje in Zuidlaren Kasteel van Coevorden Museum Collectie Brands te Nieuw-Dordrecht Beeld van Ot en Sien op de Brink te Roden Museumdorp Orvelte De oude binnenstad van Meppel, met haar grachten, pleinen en pakhuizen Het Van Gogh Huis in Nieuw-Amsterdam Zie ook Lijst van rijksmonumenten in Drenthe Lijst van provinciale monumenten in Drenthe Lijst van gemeentelijke monumenten in Drenthe Musea Musea bevinden zich in Drenthe niet per se in de grotere plaatsen maar ook in kleinere dorpen. Musea met typisch Drentse onderwerpen zijn bijvoorbeeld het Drents Museum (Assen), het Ellert en Brammertmuseum (Schoonoord), het Hunebedcentrum (Borger) en het Veenpark (Barger-Compascuum). Evenementen Bloemencorso Eelde, eerste weekend van september De Oogstdag in Lhee, tweede zaterdag van augustus Börkermarkt in Westerbork Drentse Fiets 4daagse Drentse Molendag, vierde zaterdag in augustus Drentse Popprijs Gouden Pijl in Emmen, een wielercriterium Hello Festival in Emmen, een jaarlijks popfestival Holland International Blues Festival Hoogeveense Cascaderun, jaarlijks hardloopevenement in Hoogeveen Hoogeveense Pullendagen, jaarlijks evenement op de 5 donderdagen in de zomervakantie, vanaf de 2e donderdag van de vakantie in de binnenstad van Hoogeveen KuNa Festival, Activiteiten en cultuur in Nationaal Park Dwingelderveld Ronde van Drenthe Shakespearevoorstellingen in Diever in de zomer SIVO Internationaal Folkloristisch Dansfestival TT Assen Wereldkampioenschap superbike Zuidlaardermarkt, 3e dinsdag in oktober Donderdag Meppeldag, elk jaar 6 donderdagen in juli en augustus in de binnenstad van Meppel Zuidenveldfeest, ieder jaar begin juli. Het Zuidenveld vindt ieder jaar plaats in een van de Zuidenveldkernen (Sleen, Emmen, Odoorn, Schoonebeek, Coevorden, Zweeloo, Dalen, Oosterhesselen) Attracties Attractiepark Sprookjeshof in Zuidlaren Wildlands Adventure Zoo Emmen in Emmen Plopsa Indoor Coevorden in Coevorden Drouwenerzand in Drouwen Muziek Margaretha Consort Cuby + Blizzards Daniël Lohues The Dutch Boys Lohues & the Louisiana Blues Club Mooi Wark Skik Ellen ten Damme Jannes René Karst Don Diablo Isa Zwart Drentse dierenrassen Drentsche patrijshond Drents hoen Drents heideschaap Taal In Drenthe wordt naast Nederlands ook Drents en Veenkoloniaals gesproken, die beide als dialect van het Nedersaksisch een erkende streektaal zijn. In de loop van tijd is de bevolking van Drenthe minder Drents gaan praten. Toch spreekt nog ongeveer 50% van de inwoners in de dagelijkse omgang Drents. De meeste dorpen hebben een eigen variatie die vaak enigszins afwijkt van de buurdorpen. Grofweg loopt er een scheidslijn tussen het noorden/noordoosten en het zuiden van de provincie. In een vrij lange strook veengebied in het oosten en noordoosten wordt als Nedersaksisch dialect het Veenkoloniaals (een variëteit van het Gronings) gesproken, ruwweg van het Zuidlaardermeer tot Emmer-Compascuum; hetzelfde wat in de (aangrenzende) Groningse veengebieden wordt gesproken. De zuidelijke dialecten vertonen een grote mate van overeenkomst met die van Salland (eveneens een Nedersaksisch dialect). Ook is er een verschil tussen de dialecten van het 'zand' en het 'veen'. Religie Anno 2005 is ongeveer een op de drie Drenten aangesloten bij een kerk. Net zoals in de andere noordelijke provincies zoals Groningen, Friesland en Flevoland is de meerderheid niet kerkelijk. Per eind 2005 was ongeveer 25 procent van de Drentse bevolking protestant en iets minder dan 8 procent van de bevolking was katholiek. In religieus opzicht was de provincie lange tijd erg homogeen. Bij de Reformatie ging eind 16e eeuw de hele provincie over op het Calvinisme, zij het dat die overgang van bovenaf opgelegd werd en niet overal even soepel verliep. Pas vanaf begin negentiende eeuw komen er, van buitenaf, weer katholieken in Drenthe: in de veenkoloniën in het zuidoosten (vanuit Duitsland en Twente) en in de kolonies van de Maatschappij van Weldadigheid in het zuidwesten en noordwesten. Kleinere dorpen als Barger-Compascuum, Nieuw-Schoonebeek, Weiteveen, en Zwartemeer en het voormalige Barger-Oosterveld (tegenwoordig een wijk in Emmen) in het uiterste zuidoosten zijn daardoor overwegend katholiek, net als het Drents-Groningse dorp Zandberg en de voormalige MvW-kolonie Zorgvlied. In de loop van de 19e eeuw scheidden zich groepen gereformeerden af van de Nederlandse Hervormde Kerk. In de zandgebieden kregen zij relatief weinig aanhang, maar in de veengebieden vestigden zich veel gereformeerden uit Groningen en Friesland, waardoor daar een grotere verscheidenheid aan kerkgenootschappen bestond. Over het algemeen zijn er in Drenthe weinig orthodoxe protestanten te vinden en juist relatief veel vrijzinnigen, vooral in de zandgebieden. Veel van hen zijn inmiddels ontkerkelijkt. Politiek Drenthe wordt bestuurd vanuit het provinciehuis in Assen. Landschap Drenthe werd in 1815 een volwaardige provincie met dezelfde bestuursstructuur als de andere Nederlandse provincies. De Provinciale Staten bestaan uit 43 leden, het college van Gedeputeerde Staten uit zes leden. Dit college bestaat in de periode 2023-2027 uit de commissaris van de Koning, leden van BBB (2), CDA, PvdA en VVD. Deze coalitie beschikt na de verkiezingen van 2023 over 28 van de 43 Statenzetels. Bevolkingsontwikkeling In had Drenthe inwoners. In 2001 nam de bevolking van Drenthe per saldo toe met 4300 mensen. In 2004 waren dit er nog slechts 851. Ziekenhuizen Bethesdaziekenhuis in Hoogeveen Scheper Ziekenhuis in Emmen Wilhelmina Ziekenhuis in Assen Isala in Meppel Verkeer en vervoer De belangrijkste autosnelweg in Drenthe is de A28, die van noord (De Punt) naar zuid (Meppel) de provincie doorkruist. De A32, bij Meppel, en de A37, bij Hoogeveen zijn beide afsplitsingen van de A28. Vanaf Assen loopt de N33 naar het noordoosten, het oosten van de provincie wordt mede ontsloten door de N34, voorheen een rijksweg, sinds 2007 in beheer bij de provincie. Voor het openbaar vervoer is Drenthe vooral afhankelijk van de bus. Er lopen drie spoorlijnen door de provincie, de lijn Zwolle - Groningen die in Drenthe Meppel, Hoogeveen, Beilen en Assen bedient, de lijn Meppel - Leeuwarden en de lijn Zwolle - Emmen. Drenthe heeft twee stations die door intercity's worden aangedaan: Meppel (op de lijn Leeuwarden - Rotterdam/Den Haag) en Assen op de lijn Groningen - Rotterdam/Den Haag). Voor de regionale treinen en het busvervoer: zie Stads- en streekvervoer in Drenthe. In Hoogeveen is Vliegveld Hoogeveen en in Eelde bevindt zich Groningen Airport Eelde, dat ondanks wat de naam doet vermoeden in Drenthe ligt. Media Dagblad van het Noorden Hoogeveensche Courant Meppeler Courant ZO!34 RTV Drenthe Nieuws in Assen Vriezer Post Dorpsklanken Eelde-Paterswolde Eten en drinken Droge worst Hete bliksem Krentjebrij Kruudmoes Stip in 't gat Kniepertjes Bekende Drenten Henny van Andel-Schipper (1890–2005), ooit oudste mens ter wereld Relus ter Beek (1944–2008), politicus (o.a. minister van Defensie en commissaris van de Koningin van Drenthe) Jan Bols (1944), schaatser Freddy ten Caat (1966), voetballer Theo ten Caat (1964), voetballer Ellen ten Damme (1967), zangeres en actrice Erik Dekker (1970), wielrenner Janke Dekker (1963), (musical)actrice en tv-presentatrice Ton Derksen (1943), wetenschapsfilosoof en auteur Maruschka Detmers (1962), actrice Don Diablo (1980), dj Miep Diekmann (1925–2017), schrijfster Herbert Dijkstra (1966), sportverslaggever Erasmus Herman van Dulmen Krumpelman (1925–2000), kunstschilder en beeldhouwer Mient Jan Faber (1940–2022), wiskundige, vredesactivist, secretaris IKV Maxim Februari (1963), filosoof, columnist, schrijver Ben Feringa (1951), hoogleraar chemie aan de Rijksuniversiteit Groningen en Nobelprijswinnaar scheikunde, 2016, voor moleculaire nanomachines Riëtte Fledderus (1977), volleybalster Louise Fresco (1952), wetenschapper, schrijver, voorzitter van Wageningen University & Research Bert Heerink (1953), zanger VandenBerg Lodewijk graaf van Heiden (1773–1850), zeeheld (zie ook Berend Botje ging uit varen) Jan Hendriks (1905–1944) , verzetsstrijder Jo van Heutsz (1851–1924), gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Alides Hidding (1954), zanger Peter Hoekstra (1973), voetballer Tjitse Hofman (1974), dichter Lammert Huizing (1927–2013), Drenthekenner, historicus en publicist Robert Imker (1948–2001), gitarist, ook bekend als Tokkel Gert Jakobs (1964), wielrenner Erwin Java (1956), gitarist Petrus Kiers (1807–1875), kunstschilder, tekenaar, graficus, fotograaf Piet Kleine (1951), schaatser Jetta Klijnsma (1957), staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in kabinet-Rutte II Enzo Knol (1993), youtuber Milan Knol (1991), youtuber Geert Kocks (1936–2003), samensteller Drents woordenboek Hendrik Koekoek (1912–1987), politicus, ook bekend als Boer Koekoek Marga Kool (1949), dichter en politica Hein Kray (1901–1995), schilder en illustrator Karsten Kroon (1976), wielrenner Daniël Lohues (1971), musicus, producer, schrijver Roelof Luinge (1955), voetbalscheidsrechter Marcel Luppes (1971), wielrenner Hanja Maij-Weggen (1943), politica Peter Middendorp (1971), schrijver Harry Muskee (1941–2011), bluesmuzikant Evert ten Napel (1944), sportverslaggever Ben Nijboer (1915–1999), natuurkundige en vredesactivist Henk Otten (1967), politicus Anniek Pheifer (1977), actrice Johan Picardt (1600–1670), predikant, medicus en historicus (schreef de eerste geschiedenis van Drenthe; niet in Drenthe geboren) Johannes Post (1906–1944), verzetsstrijder Marinus Post (1902–1944), verzetsstrijder Roel Reijntjes (1923–2003), dichter Dick Rienstra (1941–2021), zanger en acteur Louis Albert Roessingh (1873–1951), dichter en kunstschilder Kjell Scherpen (2000), voetballer Merijn Scholten (1983), cabaretier Gerald Sibon (1974), voetballer Bas Sibum (1982), voetballer Albert Steenbergen (1814–1900), schilder en schrijver Egbert Streuer (1954), motorcoureur Harm Tiesing (1853–1936), kroniekschrijver Jan Vayne (1966), pianist Peter van der Velde (1918–2004), schrijver Anne de Vries (1904–2006), schrijver, o.a. van Bartje Tieme Woldman (1965), schrijver Jannes Wolters (1973), zanger Albertus Zefat (1901–1944), verzetsstrijder Jan Zondag (1891–1982), kunstschilder en tekenaar Olga Zuiderhoek (1946), actrice Peter de Zwaan (1944), schrijver Zie ook Drenthe van A tot Z Lijst van gouverneurs en commissarissen van de Koning in Drenthe Externe links Provincieoverzicht - sdu.nl (gearchiveerd) Provincie Drenthe NUTS-2-regio
372
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amsterdams%20impressionisme
Amsterdams impressionisme
Het Amsterdams impressionisme is een laat-negentiende-eeuwse kunststroming. In het Haagse atelier van Willem Maris werkte in 1880 de toen twintigjarige George Breitner. Het jaar daarop hielp hij Hendrik Willem Mesdag bij het schilderen van het bekende Panorama Mesdag in Scheveningen. Na een korte opleiding bij Fernand Cormon in Parijs werd hij leerling van August Allebé in Amsterdam. Het Franse en het Haagse impressionisme waren dus zijn basis. Hij zou bekend blijven als de schilder van het impressionisme noir en ingevolge zijn belangstelling voor de naturalistische literatuur als de Zola van Amsterdam. Andere Amsterdamse impressionisten waren Floris Verster, Isaac Israëls, Willem Bastiaan Tholen, Kees Heynsius, Willem de Zwart, Willem Witsen en Jan Toorop, die vriendschap sloot met de Belgische schilder James Ensor en medestichter werd van de Brusselse Les Vingt. Verder kunnen in dit verband ook nog de Amsterdamse Joffers genoemd worden. Deze Amsterdamse schilders onderscheidden zich van de Haagse en Larense Scholen vooral door hun onderwerpkeuze, die op het grootstedelijke leven was gericht. Schilderstijl Nederlandse schilderkunst
373
https://nl.wikipedia.org/wiki/Duurzaam%20Nederland
Duurzaam Nederland
Duurzaam Nederland was een Nederlandse politieke partij, die werd opgericht in 2002 als afsplitsing van Leefbaar Nederland. Duurzaam Nederland wilde het milieu en de democratie versterken. Duurzaam Nederland was van 2006 tot 2010 met één zetel vertegenwoordigd in de gemeente Oss. De partij was aangesloten bij de World Ecological Parties. Ontstaan Duurzaam Nederland werd opgericht door de Rotterdamse politicus Manuel Kneepkens, en Co Meijer oud-lid van de PPR, die in november 2001 Leefbaar Nederland verlieten toen Pim Fortuyn tot lijsttrekker werd gekozen. De partij deed 15 mei 2002 mee aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer met Seyfi Özgüzel als lijsttrekker en haalde 9058 stemmen (0,1%). Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 22 januari 2003 haalde de partij 7271 stemmen (0,08%). De Amsterdamse mediaondernemer Luc Sala was campagneleider. Opspraak De partij raakt in 2006 in opspraak. Er blijken diverse bestuurders en kandidaat-raadsleden banden te hebben met de Turkse Federatie Nederland. Deze organisatie onderhoudt banden met de rechts-extremistische Grijze Wolven. Het gaat hierbij om DN-afdelingen in Amsterdam, Tilburg, en Leiden. De Rotterdamse politicus Bob Hoogendoorn brengt dit als klokkenluider naar buiten. Er ontstaat hierdoor een scheuring binnen de partij. In de gemeente Oss behaalde Duurzaam Nederland een zetel bij de raadsverkiezingen van 7 maart 2006. Deze zetel werd bezet door Selim Demirci. Op 22 oktober 2007 werd Demirci veroordeeld tot 20 uur taakstraf en 500 euro boete wegens het met de vuist in het gezicht slaan van twee vrouwen nadat hij ongevraagd bij hen in de auto was gestapt. Op 8 mei 2009 werd hij opnieuw veroordeeld wegens mishandeling van een vrouw. Opheffing De partij is niet meer geregistreerd bij de Kiesraad en uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK-nummer:24330622). Voormalige Nederlandse politieke partij Nederlandse lokale politieke partij Groene partij
375
https://nl.wikipedia.org/wiki/Duitse%20Rijk
Duitse Rijk
Duitse Rijk (Duits: Deutsches Reich) was de officiële naam van Duitsland van 1871 tot 1945. De term kan daarnaast ook worden gebruikt voor het Heilige Roomse Rijk (tot 1806) en de eenheidsstaat die de revolutie binnen de Duitse Bond in de jaren 1848 en 1849 tot stand probeerde te brengen. Inleiding Sinds Karel de Grote zich in 800 tot 'Romeins keizer' liet kronen bleven zijn opvolgers die titel voeren. Dit benadrukten zij in latere eeuwen door hun gebieden, oorspronkelijk het Frankische Rijk, het 'Heilige Roomse Rijk' te noemen. De benaming "Roomse Rijk" verwees naar het vroegere Romeinse Rijk, waarvan de Frankische machthebbers meenden dat zij dit hadden voortgezet, en de aanvullende benaming 'Heilige' verwees naar het christelijke karakter ervan. Verder lag hierin de pretentie dat de keizer de evenwaardige seculiere vorst van de hele christenheid zou zijn naast de paus als kerkvorst. Frankrijk en Groot-Brittannië trokken zich gaandeweg steeds minder van deze opvatting aan, waardoor het Rijk steeds meer een 'Duits' Rijk werd, waartoe lange tijd ook de Nederlanden, Bohemen, Noord-Italië en delen van Bourgondië behoorden. Sinds de 15e eeuw werd de naam van het rijk daarom vaak aangevuld met de begrenzende toevoeging "van de Duitse Natie": Heiliges Römisches Reich deutscher Nation. In 1806 ging onder de druk van Napoleon Bonaparte de toenmalige en laatste keizer Frans II over tot ontbinding van het keizerrijk. In april 1848 werd het Frankfurter Parlement, de Duitse nationale vergadering gekozen. Zijn taak was het opstellen van een nieuwe grondwet. De bestaande Duitse Bond werd revolutionair hervormd in het Duitse Rijk, een eenheidsstaat met een provisorisch staatshoofd en een rijksregering. Na de Pruisische staatsgreep kwam er in mei/juni 1849 een eind aan de nationale vergadering; de rijksregering onder Reichsverweser Erzherzog Johann bleef tot 20 december 1849 bestaan. De economische samenhang tussen de verschillende Duitse staten werd in de loop van de 19e eeuw steeds groter. In 1867 richtten zij onder leiding van Otto von Bismarck, de Pruisische minister-president, een Noord-Duitse Bond op. Het parlement van deze federale staat heette Reichstag. Tijdens de oorlog tegen Frankrijk traden in 1870/71 de Zuid-Duitse staten ook tot de bond toe, die nu Deutsches Reich heette (zie Duitse Keizerrijk). De Pruisische koning werd Deutscher Kaiser. Oostenrijk bleef buiten het nieuwe rijk. De in 1867 opgerichte staat werd in 1918/1919 door een nieuwe grondwet een republiek. Voor de tijd van 1919-1933 spreekt men van de Weimarrepubliek, voor de tijd vanaf 1933 van het nationaalsocialistische Duitsland (nazi-Duitsland) of ook wel Drittes Reich. Staatsrechtelijk veranderde de benaming voor Duitsland in 1943 echter in Groot-Duitse Rijk. In 1945 werd het rijk handelingsonbekwaam omdat de vier overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog de regeringsmacht overnamen. Afgevaardigden van de Duitse staten die door de VS, het VK en Frankrijk bezet waren richtten in 1949 met het Grundgesetz de Bundesrepublik Deutschland op. Volgens de Duitse rechtswetenschap en het grondwettelijk hof is de Bondsrepubliek identiek met de Duitse staat die in 1867 werd opgericht, geen opvolger. Wetten en internationale verdragen uit de tijd van 1867-1949 zijn nog steeds geldig (voorconstitutioneel recht, art. 123 Grundgesetz ). Heilige Roomse Rijk (800-1806) De voorgeschiedenis van het Heilige Roomse Rijk ligt in de opkomst van Frankische koningsgeslachten die tussen 500 en 800 na Chr. vanuit Noord-Frankrijk de overige Germaanse vorstendommen van West- en Midden-Europa onder hun gezag wisten te brengen. In 800 liet de Frankische koning Karel de Grote zich kronen tot keizer van een 'hersteld' West-Romeinse Rijk. Dit 'westelijke keizerschap' werd door het Byzantijnse Rijk (het overlevende oostelijke deel van het vroegere Romeinse Rijk) niet formeel als zodanig erkend maar omdat de Byzantijnen hun eigen problemen hadden konden ze daartegen niet veel doen. Heilig werd het rijk pas veel later genoemd. Dit rijk zou bij het Verdrag van Verdun in 843, in drieën worden gedeeld. Het westelijke deel werd het koninkrijk Frankrijk, het middendeel Lotharingen onder Lotharius die tevens de keizerstitel kreeg. In het oostelijk deel werd de kiem voor het latere Duitse rijk gelegd met als eerste koning Karloman de Beier. Lotharingen zou verzwakken en verdeeld raken tussen het sterkere Oost-Frankische en West-Frankische Rijk waarbij de keizerstitel uiteindelijk in het Oost-Frankische rijk belandde. Dit Oost-Frankische keizerrijk bleef een gedecentraliseerde staat, waarin de afzonderlijke vorstendommen steeds meer autonomie verwierven en het gekozen keizerschap door de machtige vorsten werd gebruikt om hun belangen veilig te stellen. In het begin namen zij de titel zelf op zich zoals de Saksische Ottonen. Later overheerste de onderlinge wedijver en kozen zij vaak een zwakke zetbaas. In de 16de eeuw wisten de Oostenrijkse Habsburgers de titel te verwerven en sindsdien was er bijna altijd een Habsburger op de Keizerlijke troon. Karel V was de laatste krachtige keizer die in het hele rijk gezag had. Hij en zijn opvolgers waren voorvechters van de Rooms-Katholieke Kerk en daardoor taande hun gezag in de lutherse vorstendommen en steden, vooral toen hun greep naar de macht uitmondde in de Dertigjarige Oorlog. Die oorlog betekende de verwoesting van Duitsland en een eeuwenlange patstelling tussen de twee rivaliserende kerken. Het verloren gezag van de keizer gaf delen van het rijk de mogelijkheid zich af te scheiden, zoals de Noordelijke Nederlanden bij het Verdrag van Münster in 1648. Onder druk van de Franse machthebber Napoleon Bonaparte legde in 1806 Frans II, die zich al sinds 1804 keizer van Oostenrijk noemde, de Rooms-Duitse keizerskroon neer. Duitse rijk van de revolutie (1848/1849) De Duitse Bond was een statenbond die in 1815 werd opgericht en in principe alleen was bedoeld voor de militaire verdediging en voor het bestrijden van binnenlandse opstanden. Vooral sinds de tijd van de Vormärz (vanaf 1830 en nog sterker vanaf 1840) kwam de eis op dat de statenbond in een bondsstaat, een federalistische staat moest veranderen. Volksopstanden in maart 1848 dwongen de regeringen van de Duitse staten om aan de eisen van het volk toe te geven. De Bondsdag, het enige orgaan van de Duitse Bond, gaf aan de staten de opdracht om afgevaardigden naar een vertegenwoordigend orgaan te laten kiezen. Dit gebeurde al gauw zodat op 18 mei 1848 de Deutsche Nationalversammlung in Frankfurt bij elkaar kon komen. Op 28 juni besloot de vergadering met het Zentralgewaltgesetz tot het kiezen van een staatshoofd dat ministers zou benoemen. Enkele dagen later benoemde de vergadering de oom van de Oostenrijkse keizer, Aartshertog Johann, tot Reichsverweser: een regent voor de periode tot de vaststelling van een Duitse grondwet en de verkiezing van een definitief staatshoofd. Op 12 juli erkende de Bondsdag deze benoeming en droeg zijn bevoegdheden aan Johann over. Zo ontstond de Deutscher Bundesstaat (art. 2a, Zentralgewaltgesetz) met de rijksregering van de Reichsverweser en met de nationale vergadering als rijksparlement. Er werden ook rijkswetten vastgesteld. Maar enkele Duitse staten, vooral de grote, probeerden zich aan de maatregelen van de rijksregering te onttrekken. En hoewel de VS, Nederland en een handvol andere landen de rijksregering direct als voortzetting van de Duitse Bond erkenden, verliep deze erkenning in het buitenland meestal moeizaam. Op 28 maart 1849 besloot de nationale vergadering een grondwet voor geheel Duitsland: de Verfassung für das deutsche Reich, ook Paulskirchenverfassung of Frankfurter Reichsverfassung (FRV) genoemd. De nationale vergadering koos de Pruisische koning Frederik Willem IV tot Duitse keizer. Maar deze wees een keizerskroon uit handen van een parlement af en liet de revolutie met geweld onderdrukken. Aan Pruisen werd verboden om lid van de nationale vergadering te zijn. De regering van de Reichsverweser bleef echter bestaan tot in december 1849. Ze werd nooit, ook niet achteraf, voor illegaal verklaard. In 1850 en 1851 werd de Duitse Bond met de Bondsdag hersteld. Duitse keizerrijk (1871-1918) Oprichting Pruisen en zijn bondgenoten vochten in de Duitse oorlog van 1866 tegen Oostenrijk en de andere staten van Zuid-Duitsland. Na de overwinning richtte Pruisen met een groot aantal Noord- en Midden-Duitse staten een bondsstaat op, de Noord-Duitse Bond. Ondanks de naam was dit een federale staat met een constitutionele monarchie. Pruisen was wel de dominante macht binnen de federatie, met de Pruisische koning als het Bundespräsidium, feitelijk het staatshoofd. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870/1871 sloten zich de overgebleven Zuid-Duitse staten bij de Noord-Duitse Bond aan. Baden, Beieren, Württemberg en Hessen-Darmstadt ondertekenden verdragen met de Noord-Duitse Bond, de zogeheten Novemberverträge. Ondanks de retoriek in de verdragen, die een oprichting (Gründung) van een nieuwe Duitse Bond spraken, ging het om een toetreding tot een bestaande federale staat. Bij deze gelegenheid kreeg de federale staat twee keer een nieuwe grondwet. De grondwet van 1 januari 1870 vermeldde al de toetreding van Baden en Hessen en veranderde de naam van de federale staat in Duitse Rijk. Het Bundespräsidium (de Pruisische koning) kreeg nog een andere titel: Deutscher Kaiser. Deze nieuwe termen werden door de Rijksdag en de Bondsraad, de wetgevende organen van de Noord-Duitse Bond, op 8/9 december 1870 goedgekeurd. Op 18 januari 1871 kwamen in Versailles, het Duitse hoofdkwartier in Frankrijk, de meeste Duitse vorsten bij elkaar. Ze begroetten koning Wilhelm I van Pruisen als keizer, die nog kort daarvoor die titel niet wilde aannemen. Deze titel had hij echter al sinds 1 januari door de nieuwe grondwet. Ten onrechte werd de Kaiserproklamation von Versailles later gevierd als oprichtingsdatum (Reichsgründungstag) van het Duitse Rijk. De grondwet was al verouderd, omdat nog in december Württemberg het toetredingsverdrag had geratificeerd. Beieren volgde, met terugwerkende kracht, op 29 januari. Ook waren enkele termen in de grondwet nog niet aan de nieuwe naam van de federale staat aangepast. De nieuw gekozen Rijksdag (maart 1871) accepteerde daarom al gauw een nieuwe grondwet, die op 16 april werd vastgesteld en op 4 mei van kracht werd. Sindsdien was bijvoorbeeld de bondskanselier ook echt de rijkskanselier. Kanselier bleef Otto von Bismarck; ondanks de nieuwe titel was een herbenoeming niet nodig omdat de federale staat dezelfde was. Bij het Duitse Rijk hoorde vanaf mei 1871 ook Elzas-Lotharingen als een soort protectoraat of Reichsland. Vanaf 1884 had Duitsland verder enkele koloniën in Afrika en Azië. De grondwet van 1867 beschreef een politiek systeem dat ondanks de veranderingen in 1870/1871 nauwelijks werd veranderd. De nieuwe staat werd vrij summier beschreven omdat de oprichters haast hadden. In de periode 1867-1878 volgde de eigenlijke opbouw van de nieuwe staat, dankzij een samenwerking van Bismarck met de nationaal-liberaal en vrij-conservatief gedomineerde Rijksdag. Het Duitse Rijk ontwikkelde zich voorspoedig op economisch, wetenschappelijk/technisch en militair gebied en nam zelfs de leiding hierin over van Groot-Brittannië maar op politiek gebied werd Duitsland nog altijd gedomineerd door de aristocratisch/conservatieve elite. Door de onderlinge concurrentie van de Europese grootmachten werd een grote confrontatie steeds onvermijdelijker en in 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. In Duitsland werd gedurende de oorlog de regerende aristocratie steeds onpopulairder en in oktober 1918, ruim twee weken voor het einde van monarchistisch stelsel, stemden keizer en conservatieven in met een grondwetswijziging waardoor de rijkskanselier het vertrouwen van de Rijksdag moest hebben. Zo kreeg het parlementarisme dat sinds 1917/1918 praktijk was geworden ook een wettelijke status. Einde Op 9 november 1918 was rijkskanselier Max von Baden bang dat een woedende volksmenigte in Berlijn de macht ging overnemen. Hij had de onpopulaire keizer Wilhelm II daarom gevraagd om af te treden. Maar een duidelijk antwoord van de keizer, die in België bij het Duitse hoofdkwartier verbleef, liet op zich wachten, en uiteindelijk maakte von Baden op eigen initiatief het aftreden van keizer en kroonprins bekend. Von Baden droeg zijn ambt over aan de leider van de rechtervleugel van de sociaaldemocraten, Friedrich Ebert, omdat zijn fractie de grootste in de Rijksdag was. Zo'n overdracht was echter volgens de oude grondwet niet geldig. Ebert, een gematigde socialist, wilde aanvankelijk het politieke stelsel verder omvormen tot een volwaardige parlementaire monarchie en een capabele vervanger voor de afgezette keizer op de troon plaatsen. Maar nog op diezelfde dag riep de vooraanstaande socialist Philipp Scheidemann de republiek uit om de communisten voor te zijn die hetzelfde wilden doen. Ebert richtte een overgangsorgaan in, de Rat der Volksbeauftragten. Dit orgaan van linkse en rechtse sociaaldemocraten controleerde de regering en voorkwam het bijeenkomen van Rijksdag en Bondsraad. De Rat liet het Duitse volk in januari 1919 een nieuwe nationale vergadering kiezen die in de stad Weimar bij elkaar kwam. Weimarrepubliek (1918-1933) Na de val van de monarchie werd door sociaaldemocraten een democratische republiek uitgeroepen, later informeel Weimarrepubliek genoemd naar de stad waar de grondwet werd afgekondigd. Bij de ondertekening van het definitieve vredesverdrag met de geallieerden, de vrede van Versailles, moest het Duitse Rijk een flink stuk van zijn grondgebied afstaan aan voornamelijk Polen en Frankrijk. En ook de militaire en economische macht van Duitsland werd in het vredesverdrag flink ingeperkt door ontmanteling van het grootste deel van het leger en enorme herstelbetalingen aan de overwinnaars. De nieuwe republiek had vanaf het begin al te kampen met de instabiliteit en chaos van het naoorlogse Duitsland in de hand gewerkt door de harde bepalingen van het vredesverdrag. In deze periode stegen de prijzen voor voedsel en andere levensbehoeften snel waardoor een groot deel van de bevolking in armoede verviel. Daardoor ontstond er veel onrust en onvrede onder het Duitse volk, wat leidde tot een radicalisering ter rechter- en ter linkerzijde waarbij de twee kampen elkaar met links- en rechts-radicale knokploegen letterlijk op straat bevochten. In de latere jaren twintig kwam er wat meer stabiliteit in het land en ook de economie verbeterde zodat de werkloosheid verminderde en men weer op de gematigder middenpartijen stemde. Het land leek in rustiger vaarwater te zijn gekomen. Maar hieraan kwam een abrupt einde met de beurskrach van 1929 die de economie wereldwijd liet instorten en massale werkloosheid veroorzaakte. De chaos kwam terug op de straat en wanhopig zocht men een 'sterke man' die de politieke en economische puinhoop zou opruimen en orde en tucht kon herstellen. In het begin van de jaren dertig werd Adolf Hitler steeds populairder onder de kiezers en uiteindelijk kwam zijn NSDAP aan de macht. Vrijwel direct na zijn aantreden in januari 1933 draaide Hitler de al wankele democratie van de Weimarrepubliek definitief de nek om (zie Gleichschaltung) en veranderde Duitsland in een totalitaire dictatuur. De geschiedschrijving laat hiermee de periode van de Weimarrepubliek gewoonlijk ophouden. Nazi-Duitsland (1933-1945) Ook tijdens het nationaalsocialistische regime bleef de naam van het Duitse Rijk bestaan. De propagandaterm Derde Rijk werd alleen een korte tijd gebruikt. Hitler maakte Duitsland meer tot een eenheidsstaat door de stelselmatige verzwakking van de bevoegdheden van de afzonderlijke deelstaten. De Rijksraad, het orgaan van de deelstaten, werd afgeschaft. In augustus 1934, na de dood van Rijkspresident Hindenburg, verenigde Hitler het ambt van Rijkspresident met dat van rijkskanselier en noemde zich sindsdien Führer und Reichskanzler. De Rijksdag bestond alleen nog uit leden van de nationaalsocialistische partij en enkele partijloze gasten. Tegenstanders van het regime en bepaalde minderheden zoals Joden werden onderdrukt en vermoord. Voor 1940 werden Oostenrijk met de Anschluss en Tsjechië met het verdrag van München bij het Duitse Rijk gevoegd zonder dat er een oorlog voor nodig was. Maar met zijn voortgaande agressieve buitenlandse politiek stuurde Hitler onvermijdelijk aan op oorlog, die met de aanval op Polen in 1939 begon (zie verder het artikel over de Tweede Wereldoorlog). Duitsland liep hierin een groot deel van Europa onder de voet, maar toen Hitler de Sovjet-Unie in 1941 wilde vernietigen om lebensraum voor Duitsland te verkrijgen greep hij te hoog. Aanvankelijk, in de eerste maanden van de aanval, leek Duitsland de Sovjet-Unie op de knieën te krijgen, maar tegen december was er een patstelling ontstaan. Hitler weigerde echter op vredesvoorstellen van de Sovjetdictator Jozef Stalin in te gaan. De volgende jaren drongen de geallieerde tegenstanders van Hitler, voornamelijk de Britten, Amerikanen en Sovjets, langzaam de Duitse legers terug naar Duitsland. Ondertussen had Hitler in 1943 niet alleen de sinds 1919 afgestane gebieden weer officieel bij het Duitse Rijk gevoegd, maar ook grote gebieden die oorspronkelijk daarbuiten lagen zoals in het oosten delen van het opgeheven Polen en Tsjecho-Slowakije en in het westen Luxemburg. Dit geheel werd nu betiteld als het Groot-Duitse Rijk. Dit is echter nooit officieel geworden. Groot-Duits verwees naar de 19e-eeuwse politieke stroming de Groot-Duitse richting die een vereniging van alle Duitstalige gebieden van Europa nastreefde. Met de Anschluss (1938) van Oostenrijk had Hitler dit ideaal al grotendeels verwezenlijkt. Het Groot-Duitse Rijk hield maar even stand, namelijk tot 1945, toen uiteindelijk een catastrofale nederlaag volgde waarbij het hele (Groot-)Duitse Rijk bezet werd door de geallieerden. Op 8 mei 1945 capituleerden de Duitse strijdkrachten, op 23 mei werd de laatste Duitse rijksregering gearresteerd. Het westelijke deel van Duitsland werd door de Amerikanen, Fransen en Britten bezet, het oostelijke deel door de Sovjet-Unie. Na 1945 Na 1945 ging men in Duitsland in principe ervan uit dat het rijk nog steeds bestond maar niet handelingsbekwaam was. De politieke partijen maakten voorstellen over een nieuw grondwet, meestal met Deutsches Reich als de staatsnaam. Dit veranderde in 1948 toen de Parlamentarischer Rat bij elkaar kwam om in opdracht van de Westerse mogendheden en deelstaatsregeringen uit de drie westerse bezettingszones een nieuwe grondwet vast te stellen. Dit werd het Grundgesetz voor de Bundesrepublik Deutschland. De communisten richtten in de Sovjetzone in het Oosten een Deutsche Demokratische Republik (DDR) op. Vanaf ca. 1970 Begin jaren 70 probeerde de bondsregering de relaties met de communistische landen te normaliseren, ook met de DDR. De oppositie in de Bondsrepubliek maakte daar echter bezwaar tegen. Het Bundesverfassungsgericht, gevraagd om de rechtsgeldigheid te toetsen van het normaliseringsverdrag, stelde naar aanleiding van de toetsing van dit 'Grundlagenvertrag' met de DDR op 31 juli 1973 het volgende vast: In vertaling: Het Duitse Rijk bestaat nog en is rechtsbevoegd, maar als eenheidsstaat handelingsonbekwaam door het ontbreken van een organisatievorm, vooral het ontbreken van officiële bestuursorganen. […] Bij de oprichting van de Bondsrepubliek Duitsland is er geen nieuwe West-Duitse staat opgericht, maar is een deel van Duitsland van een nieuwe organisatievorm voorzien […]. De Bondsrepubliek is daarom geen rechtsopvolger van het Duitse Rijk, maar als staat identiek aan de staat 'Duitse Rijk', – wat betreft zijn grondgebied echter 'deels identiek', zodat in dat opzicht die identiteit niet exclusief kan zijn. […] Staatsrechtelijk beperkt haar soevereiniteit zich tot het gebied waar haar grondwet van kracht is. Dit betekent dat de Bondsrepubliek geen erfgenaam was van het Duitse Rijk, maar een voortzetting ervan. Met andere woorden: formeel was het Duitse Rijk nooit opgeheven maar bestond in zeker zin nog altijd. Deze opvatting was gebaseerd op het gegeven dat de verantwoordelijkheid van de geallieerden over Duitsland als geheel ook tot 1990 bleef voortbestaan. Na 1990 De passage over het maar "deels identiek" zijn van de Bondsrepubliek met het Duitse Rijk en het slapende voortbestaan daarvan is na het 4+2-verdrag tussen de geallieerden en de beide Duitse staten over de hereniging niet meer van toepassing, omdat Duitsland als geheel daarmee zijn volledige soevereiniteit terugkreeg en de verantwoordelijkheid van de geallieerden over Duitsland als geheel kwam te vervallen. Daarmee vervielen ook de rechtsgronden onder de eerdergenoemde uitspraken van het Bundesverfassungsgericht hierover. De Bondsrepubliek Duitsland, thans geheel Duitsland, maakt dan ook geen aanspraken meer op de voormalige gebieden van het Duitse Rijk in het oosten sinds 1970 (voor de oude Bondsrepubliek) respectievelijk 1990 (voor de nieuwe en geheel soevereine Bondsrepubliek). Met het verdrag van 14 november 1990 (Deutsch-polnischer Grenzvertrag) en andere verdragen heeft de Bondsrepubliek haar huidige grens met Polen herhaaldelijk bevestigd. Desondanks blijven er onderhuids toch nog enkele spanningen bestaan, die meestal niet boven water komen, alleen soms bij demonstraties van Duitse rechtsradicale en nationalistische partijen. Staatshoofden Revolutionair rijk (1848/1849) 1848/1849: Reichsverweser Johann Duitse Keizerrijk (1871-1918) 1871-1888: Wilhelm I 1888: Frederik III 1888-1918: Wilhelm II Weimarrepubliek (1919-1933) 1919-1925: Friedrich Ebert 1925-1934: Paul von Hindenburg Nazi-Duitsland (1933-1945) 1934-1945: Adolf Hitler 1945: Karl Dönitz
376
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dille
Dille
Dille (Anethum graveolens) is een eenjarige plant uit de schermbloemenfamilie (Apiaceae). Uit dezelfde plantenfamilie komen venkel en kervel. Dille heeft fijne, naaldachtige bladeren. De vrucht is een tweedelige splitvrucht. Het wordt gebruikt als keukenkruid met een heel verfijnde smaak. Toepassingen Het kruid speelt een belangrijke rol in de keukens van de Scandinavische en Baltische landen, Duitsland, Polen en Rusland. Dille wordt niet meegekookt en niet gecombineerd met andere kruiden, omdat het dan zijn smaak verliest. Dille wordt gebruikt in soepen en sauzen. Ook gaat verse dille bijzonder goed samen met zalm en andere vis. Het gedroogde dillezaad wordt gebruikt voor het wecken of inleggen van komkommers en augurken. Ook kan er azijn mee worden gearomatiseerd. Dille kan het beste ter plaatse worden gezaaid, omdat het kruid zich bijna niet laat verplanten. Dit komt door het pinachtig wortelgestel. De beste zaaiperiode is april–mei, de optimale afstand tussen de zaadjes is 30 cm. De zaden zullen na twee weken ontkiemen. Om ongestoorde groei te bevorderen kunnen de planten het best worden uitgedund op 20 cm. Volgens de biologische zaaitabel die wordt gehanteerd bij de biologische methode van tuinieren kan het zaaien van dille tussen tuinbonen goede afweer geven tegen zwarte luis op de bonen. Dille is rijk aan vitamine C. Thee getrokken van dillezaadjes kan een (licht) slaapverwekkend effect hebben en kan daardoor een goede nachtrust bevorderen. Door het gebruik van dille kan ook de vorming van overtollig darmgas worden tegengaan, zodat men minder last kan hebben van winderigheid. Cultivars In de handel zijn verschillende cultivars verkrijgbaar zoals: Anethum graveolens 'Bouquet' Anethum graveolens 'Fernleaf' Anethum graveolens 'Mammoth' Anethum 'Vierling' en ook de ondersoort Anethum graveolens subsp. sowa Waardplant Dille is waardplant voor onder meer Eupithecia trisignaria en de koninginnenpage (Papilio machaon). Externe links Praktische informatie over het kweken en het gebruik van dille Geraadpleegde literatuur Schermbloemenfamilie Kruid (keuken) dille
377
https://nl.wikipedia.org/wiki/Die%20Br%C3%BCcke%20%28kunst%29
Die Brücke (kunst)
Die Brücke was een kortstondig bestaande beweging in de beeldende kunst (1905-1913), gevormd door een groep expressionistische kunstenaars uit de Duitse stad Dresden. Geschiedenis De naam "Die Brücke" (de brug) is bedacht door een van de oprichters Karl Schmidt-Rottluff en is mogelijk afkomstig uit het werk Also sprach Zarathustra van Friedrich Nietzsche, die daarmee de overgang tussen oud en nieuw (verleden en toekomst) bedoelde. Vier studenten aan de Technische Hochschule te Dresden (Ernst Ludwig Kirchner, Fritz Bleyl, Karl Schmidt-Rottluff en Erich Heckel) riepen in 1905 de Künstlergemeinschaft Die Brücke in het leven. Even later sloten Emil Nolde, Max Pechstein, Otto Mueller en Cuno Amiet zich bij dit viertal aan. De Nederlandse schilder Kees van Dongen was ook enige tijd betrokken bij Die Brücke. Oorspronkelijk was het de bedoeling gezamenlijk te werken, om zich los te maken van de uitgehold geachte academische stijltheorieën. Door deze collectiviteit blijft ontwikkeling van een eigen stijl lang uit en is het soms moeilijk de werken uit een bepaalde periode aan de kunstenaars toe te schrijven. Vooral Kirchner en Heckel werkten erg overeenkomstig. Brücke-kunstenaars wilden de essentie van het creatief vermogen direct en eerlijker in beeld brengen en aldus hun eigen emotie manifesteren. Inspiratie daartoe zochten ze in het omringende leven, vooral in de natuur, in doordringende studies van het vrouwelijk naakt en in het stadsleven. Een essentiële inspiratiebron hierbij was de Noor Edvard Munch, die meerdere grote tentoonstellingen in Dresden hield, waar vooral Kirchner erg van onder de indruk was. Een andere inspiratiebron was Vincent van Gogh. Schmidt-Rottluff heeft zelfs voorgesteld de Brücke-beweging de "Van-Goghisten" te noemen. Ze namen in 1910 deel aan de eerste expositie van de Neue Sezession en kwamen daarbij in contact met August Macke en Franz Marc, de mannen van de "Neue Künstlervereinigung". De uitgever van het blad "Der Sturm", H. Walden, werd de grote verdediger van het werk van "Die Brücke". In 1911 verhuisden Kirchner, Heckel en Schmidt-Rottluff naar Berlijn, waar Pechstein en Müller sinds 1909 al verbleven. In 1912 werd deelgenomen aan de "Sonderbund Ausstellung" te Keulen, gezamenlijk met de Der Blaue Reiter-groep van Marc en Macke. In 1913 veroorzaakte Ludwig Kirchner de ontbinding van "Die Brücke" met zijn "Brücke-Chronik", die door de overige leden afgekeurd werd. Dit is slechts de directe aanzet voor het opbreken van de groep. Voor deze tijd was er al sprake van onderhuidse spanningen, aangezien ondanks de collectieve stijl, Kirchner de meeste eer kreeg. Schildersstijl Zowel Die Brücke als Der Blaue Reiter vormden de kern van het Duitse expressionisme. Begonnen als een soort emotioneel impressionisme werd het al gauw de tegenhanger van het Franse fauvisme. In Duitsland dankt men aan Die Brücke de heropleving van de belangstelling voor de houtgravure, een medium dat door zijn moeilijke hanteerbaarheid in de tijd van de academische schildervoorschriften als onhandelbaar gezien werd. Galerij Externe links Chronologie Die Brücke Brücke Museum in Berlin-Dahlem Schilderstijl Expressionisme Geschiedenis van Dresden Duits kunstenaarscollectief
378
https://nl.wikipedia.org/wiki/Der%20Blaue%20Reiter
Der Blaue Reiter
Der Blaue Reiter (de blauwe ruiter) was een kleine groep gelijkgestemde kunstenaars in Duitsland, die van ongeveer 1911 tot 1914 bestond. De vernieuwingsbeweging ontstond in München ongeveer gelijktijdig met Die Brücke in Dresden. Geschiedenis Der Blaue Reiter (voluit "Künstlergemeinschaft Der Blaue Reiter") werd in 1911 opgericht door Wassily Kandinsky, Franz Marc, August Macke en Alexej von Jawlensky. De stroming wordt tot het expressionisme gerekend. Er was niet echt sprake van een georganiseerde beweging. Het ging de deelnemers meer om het onderhouden van een vriendschapsband. De nieuwe kunstideeën van de groep werden gepubliceerd in een almanak "Der Blaue Reiter", door uitgeverij R. Piper in 1912 te München. Alle oprichters van de groep waren met werk in deze uitgave vertegenwoordigd. De naam van de schildersgroep is afkomstig van de omslag van deze almanak, waarop het schilderij Der Blaue Reiter van Kandinsky uit 1903 te zien is. Uit de scheuring met de Neue Künstlervereinigung in 1911 groeide een rondreizende tentoonstelling Die erste Ausstellung der Redaktion des Blauen Reiters. Vanuit Galerie Tannhaüser te München werd de Galerie Der Sturm te Berlijn aangedaan en te Hagen het Folkwang Museum. Keulen en Frankfurt kwamen hierna. Enkele andere kunstenaars onderhielden connecties met "Der Blaue Reiter", namelijk Paul Klee, Alexej von Jawlensky, David Boerljoek, Gabriele Münter, Marianne von Werefkin, Lyonel Feininger, Hans Arp, Louis Moillet, Alfred Kubin, Robert Delaunay, Arnold Schönberg, Heinrich Campendonk. Een van de laatste activiteiten van Der Blaue Reiter was de deelname aan het "Herbstsalon" van 1913, in de Galerie Der Sturm te Berlijn, op uitnodiging van H. Walden, de uitgever van het gelijknamige blad, maar de Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan de beweging. Marc en Macke sneuvelden en Klee, Kandinsky en anderen verlieten het land. In 1920 keerden Klee en Kandinsky terug naar Duitsland. Ze werden aangesteld als leraren aan het inmiddels ontstane Bauhaus. Kenmerken Binnen der Blaue Reiter waren de kunstenaars van mening dat elk academisme in strijd was met de ware kunst. Men zag de emotie als voornaamste element van het creatieve vermogen en trachtte men deze tot expressie te brengen. Franz Marc probeerde met kleuren emoties over te brengen, waarbij iedere kleur een eigen symboliek en betekenis had. Alle kunstenaars gebruikten weinig perspectief, waardoor de kleuren een plat vlak vormden. Dit leidde ertoe dat Wassily Kandinsky uiteindelijk abstracte kunstwerken ging maken. Schilderijen Franz Marc: Reh im Wald I, 1911 Franz Marc: Die Gelbe Kuh, 1911 Arnold Schönberg: Selbstportrait (von hinten), 1911 Wassily Kandinsky: Impression IV (Gendarme), 1911 Wassily Kandinsky: Studie zu Komposition V, 1911 Wassily Kandinsky: Mit Sonne (1911) Gabriele Münter: Kandinsky und Erna Bossi am Tisch, 1912 August Macke: Zoologischer Garten I, 1913 Alexej von Jawlensky: Die Spanierin, 1913 Robert Delaunay: Fenêtre sur la ville, 1914 Musea In het Städtische Galerie im Lenbachhaus in München zijn veel schilderijen te zien van de leden van Der Blaue Reiter. Andere musea met grote collecties expressionistische kunst zijn het Museum Folkwang in Essen en het Museum Ludwig in Keulen. In Nederland zijn werken te zien in het Stedelijk Museum in Amsterdam en het Gemeentemuseum in Den Haag. Tentoonstellingen Kandinsky en Der Blaue Reiter, 6 februari tot en met 24 mei 2010 in het Gemeentemuseum Den Haag. Wilden – expressionisme van brücke en der blaue reiter, 28 april tot en met 18 september 2016 in Museum de Fundatie in Zwolle. Bronnen en referenties Expressionisme Schilderstijl Cultuur in München Geschiedenis van München Duits kunstenaarscollectief
379
https://nl.wikipedia.org/wiki/Nationaal%20park%20Douglas-Apsley
Nationaal park Douglas-Apsley
Het Nationaal park Douglas-Apsley is een nationaal park in Australië. Het ligt aan de oostkust van Tasmanië, 149 km noordoostelijk van Hobart, en een paar kilometer ten noorden van Bicheno. Het Douglas Apsley Nationaal park is een van de nieuwere parken van Tasmanië, op 27 december 1989 werd het tot nationaal park verklaard. Het park beschermt het enige nog aan de oostkust overgebleven beboste uitstroomgebied van drie hoofdrivieren, de Apsley, de Denison en de Douglas rivier. Hoogtepunten van het park zijn de diepe kloven, de wilde bloemen en het milde landklimaat. Bezoekers kunnen er korte wandelingen maken, of een driedaagse trektocht. Douglas Apsley
380
https://nl.wikipedia.org/wiki/Disassembler
Disassembler
Een disassembler is een programma dat computerprogramma's vertaalt van de binaire machinetaal naar voor de programmeur leesbaardere assembleercode. Het is de 'omgekeerde' bewerking van wat een assembler en linker samen doen. De terugomzetting is volledig, maar moeilijk leesbaar. Bij het assembleren of compileren zijn commentaar, symbolische adressen en betekenisvolle identifiers namelijk weggegooid en de disassembler kan die niet herstellen. Bovendien kost het voor de disassembler vaak moeite te zien wat instructies zijn en wat niet. Vergelijkbaar met een disassembler is een discompiler of decompiler die de assembleercode of machinecode weer terug probeert te vertalen in de originele hogere programmeertaal. Disassembleren en/of discompileren is een essentieel onderdeel van reverse engineering van software. Een voorbeeld van een commerciële disassembler is Interactive Disassembler (IDA Pro), een voorbeeld van een niet-commerciële is Ollydbg. Werkwijze Meestal is wel bekend waar de uitvoering van een computerprogramma begint: bijvoorbeeld op adres 0. Daar staat dus een uitvoerbare instructie. Die instructie kan gedisassembleerd worden, en dan is bekend hoe lang de instructie is en waar de volgende instructie begint. Een eenvoudige disassembler verwerkt zo het hele programma. Het programma bevat echter niet alleen uitvoerbare code maar ook gegevens (data). De data wordt door de disassembler soms niet herkend en dus ook als uitvoerbare instructies beschouwd. Een ervaren programmeur kan de data meestal direct herkennen en het resultaat handmatig verbeteren. Komt er na de data weer uitvoerbare code, dan is er vaak een synchronisatieprobleem: De disassembler belandt ergens halverwege een instructie en ziet dus een heel andere instructie dan er had moeten staan. Na een aantal instructies wordt de synchronisatie meestal wel hersteld. Een betere disassembler bepaalt zelf welke delen van het programma uitvoerbaar zijn. Na een onvoorwaardelijke spronginstructie staat, veronderstellen we aanvankelijk, geen uitvoerbare code. Het doel van de spronginstructie is echter wel uitvoerbaar. Uiteindelijk vinden we misschien een spronginstructie die verwijst naar de gegevens die aanvankelijk als onuitvoerbaar werden beschouwd. Hulpmiddelen Als het gedisassembleerde programma functies oproept in andere library's, en als de namen van die functies zichtbaar zijn, kan men aan de hand van die functieoproepen de parameters lokaliseren in het datagedeelte van het oproepend programma. Dat kan dan weer inzicht geven in de gehanteerde logica van het programma, wanneer men de verdere referenties opzoekt naar de zopas ontdekte parameters. Problemen Een computerprogramma kan echter ingewikkeld in elkaar zitten. Het is zelfs mogelijk dat de programmeur dingen heeft ingebouwd om het disassembleren te bemoeilijken. Mogelijke problemen zijn: Na een aanroep van een subroutine komt meestal uitvoerbare code. Het is echter ook mogelijk dat de aanroep gevolgd wordt door andere gegevens, bijvoorbeeld parameters voor de subroutine. De subroutine moet die gegevens lezen en het terugkeeradres aanpassen. Dit is voor een disassembler moeilijk te zien. Een voorwaardelijke sprong wordt meestal gevolgd door uitvoerbare code. Het kan echter voorkomen dat de sprong niet echt voorwaardelijk is, doordat er in de praktijk altijd aan de voorwaarde voldaan wordt. Het programma kan zichzelf wijzigen (self modifying code). Dit geldt niet als een goede programmeerpraktijk maar is soms onvermijdbaar. Er wordt een waarde in een register geladen en die waarde wordt later als sprongadres beschouwd. Het kan dan lastig zijn te bepalen welke waarde er in dat register zat. Het wordt nog lastiger als die waarde (wat vaak het geval zal zijn) dynamisch bepaald wordt. Uiteindelijk blijkt dan ook dat het werk van een disassembler (een computerprogramma) onvoldoende is en dat er hulp nodig is van een ervaren programmeur. Hierdoor is disassembleren uiteindelijk een zeer bewerkelijk karwei. Opnieuw assembleren Na het disassembleren kan het resultaat met een assembler weer geassembleerd worden, en het resultaat kan dan snel vergeleken worden met het oorspronkelijke programma. Ze behoren aan elkaar gelijk te zijn. Het is echter geenszins uitgesloten dat het programma na disassembleren en weer assembleren anders is. Sommige instructies (zoals MOV AX,BX bij de i86) kunnen op twee manieren geassembleerd worden - functioneel identiek. Ook is het mogelijk dat de assembler een korte spronginstructie maakt terwijl er in het oorspronkelijke programma een lange spronginstructie stond. Deze verschillen kunnen tot gevolg hebben dat adressen veranderen met het gevolg dat het programma niet meer werkt. Over het algemeen zal men na het disassembleren veranderingen in het programma willen aanbrengen. Gaat men nu code verplaatsen, waardoor sprongadressen veranderen, dan kan dat verrassende en ongewenste resultaten opleveren als de programmeur sommige dingen verkeerd begrepen heeft Externe links transformation Wiki on disassembly OpenRCE: Various Disassembler Resources and Plug-ins The free country Programmeerhulpmiddel
384
https://nl.wikipedia.org/wiki/Democraten%2066
Democraten 66
Democraten 66 (afgekort: D66, tot 1985 D'66) is een Nederlandse politieke partij en heeft een sociaal-liberale signatuur. D66 noemt zichzelf progressief, sociaal-liberaal en ook wel vrijzinnig. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 in Amsterdam. De ambitie was een progressieve, niet dogmatisch (socialistisch) maar pragmatische volkspartij te zijn met als centraal streven meer zeggenschap van burgers in alle openbare bestuursorganen, van hoog tot laag. Tegenwoordig is de partij nog altijd voorstander van bestuurlijke vernieuwing, maar staan ook andere thema's, zoals individuele ontplooiing en Europese samenwerking, centraal. Na de verkiezingen van 1967 kwam D'66 de Tweede Kamer binnen met 7 zetels. Sindsdien zijn de verkiezingsresultaten wisselvallig verlopen. Op haar hoogtepunt, bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 en 2021, behaalde de partij 24 zetels; op haar dieptepunt, na 2006 waren dat er slechts drie. D66 nam in de periodes 1973–1977, 1981–1982, 1994–1998, 1998–2002, 2003–2006, 2017–2022 en 2022–heden plaats in de Nederlandse regering. Historie Ontstaan D'66 is ontstaan in januari 1966 met een initiatief van Hans Gruijters tijdens een bijeenkomst over politieke vernieuwing in Hotel Polen te Amsterdam. Die vergadering stond onder leiding van Jan van Someren, voorzitter van de VVD Amsterdam. Tijdens de discussie maakte Hans Gruijters, gemeenteraadslid voor de VVD, zich kwaad over het feit dat op basis van één Kamerverkiezing [1963] twee verschillende kabinetten werden gevormd en lanceerde Gruijters de stelling dat er geen kabinetswisseling mogelijk moest zijn zonder tussentijdse verkiezingen vrijwel geen programmatische verschillen meer hadden. Tijdens de discussie opperde Hans Gruijters de mogelijkheid om een nieuwe beweging tot stand te brengen met als doel "de radicale democratisering van staat en maatschappij" en verwetenschappelijkte politiek. Pieter Fokkink bracht daarbij de artikelen van Jan Glastra van Loon uit het Juristenblad ter sprake. Zelf wilde Gruijters niet naar buiten treden als boegbeeld voor de beweging, omdat er onmiddellijk zou worden gezegd dat het een afsplitsing van de VVD zou zijn, terwijl Gruijters juist geen - in zijn ogen te conservatief geworden - liberale, maar democratische beweging wilde. Hij vroeg daarom zijn niet partijgebonden collega op de Handelsblad redactie Hans van Mierlo. Tijdens de bijeenkomst in januari 1966 bleken er al fricties tussen Hans Gruijters en de politieke leiding van de VVD. Toen hij weigerde op de bruiloft van kroonprinses Beatrix der Nederlanden en prins Claus te verschijnen werd hij uit de fractie gezet, waarna hij op 21 maart 1966 bedankte voor het lidmaatschap van de VVD. Na overleg met hun hoofdredacteur Chris Steketee kregen Hans Gruijters (chef redactie buitenland) en Hans van Mierlo (redacteur van de opiniepagina) de ruimte om met de beweging te beginnen en op 30 april 1966 kwamen in de blauwe zaal van Krasnapolsky een aantal personen bijeen die geïnteresseerden waren. Van de Zwan en Lange wilden verder met economische vernieuwing, haakten af en vormden later Tien over Rood. De overige tien gingen door met politieke vernieuwing onder leiding van Hans van Mierlo, omdat hij – naar eigen zeggen – de enige was die geen excuus had om het niet te doen. Daar werd de basis gelegd voor het Appèl van 15 september 1966 en de oprichting in oktober 1966. Op 2 juli 1966 kwam na een marathonvergadering een 'Appèl aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie' tot stand. Radicale democratisering, de kiezer bepaalt het beleid en kiest diegenen die dat beleid uitvoeren, en "verwetenschappelijkte politiek" Het Appèl werd door uitgeverij Polak & Van Gennep in een oplage van 20.000 exemplaren à NLG 1 per stuk gepubliceerd. Door middel van het insturen van een ingevulde antwoordkaart kon men het initiatief ondersteunen. Bijzondere vermelding moet worden gedaan van het feit dat op dezelfde 15 september 1966 dat het Appèl werd gepresenteerd in de Tweede Kamer een bijeenkomst werd belegd door de Wetenschappelijke Bureaus van de grote vijf [ARP, CHU, KVP, PvdA, en VVD] over de stellingen van Jan Glastra van Loon. Het vinden van een voorzitter was een probleem, na enig aandringen werd journalist Hans van Mierlo bereid gevonden en tot voorzitter verkozen. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 in Amsterdam door een initiatiefcomité van 37 personen, van wie 25 in andere partijen actief waren geweest. Van Mierlo, Gruijters en Visser vormden het eerste bestuur, samen met advocaat H. van Beekhuizen. Andere mensen in het initiatiefcomité waren onder meer Anneke Goudsmit, Drs. R. Straatsma, Reinier Heyting en Pieter Fetter, de voorzitter van het oprichtingscongres. Hoewel niet iedereen het ermee eens was, besloot de meerderheid om van D'66 een politieke partij te maken en deel te gaan nemen aan de landelijke verkiezingen. De oprichting werd voorafgegaan door het Appèl '66. D'66 legde de nadruk op democratisering van de samenleving en op een nieuw partijenstelsel en verwetenschappelijkte politiek. Daarnaast benadrukte de nieuwe partij geestelijke vrijheid en individuele ontplooiing. Omdat het kabinet gevallen was moest de jonge partij snel aan de bak. Bij de Kamerverkiezingen in 1967 behaalde de partij meteen 7 zetels; opvallend in een tijd waarin eerder kleine verschuivingen plaatsvonden. Na het ontstaan van de partij bleek ze ook een aantrekkingskracht uit te oefenen op progressieve liberalen uit de VVD en de liberale jongerenorganisatie JOVD, met name wegens de conservatieve lijn van Harm van Riel, de beeldbepalende "rechtse" voorman van deze partij voor het aantreden van Hans Wiegel. In januari 1970 berichtten twee ex-voorzitters van de JOVD, H. Bosma en G. van der Meer, lid te worden van D66, omdat zij de VVD "te weinig vernieuwingsgezind" vonden. Hoewel D66 zich profileerde als een pragmatische niet-ideologische partij, zou het hierna ook de reputatie gaan krijgen van een "progressief liberale" partij, ter onderscheiding van de als meer conservatief betitelde VVD. Keerpunt '72 Bij de verkiezingen van 1971 steeg D'66 naar 11 zetels, in een alliantie met de PPR en de PvdA. Van Mierlo streefde naar een Progressieve Volkspartij. Deze vorming mislukte en bij nieuwe verkiezingen in 1972 zakte de partij naar 6 zetels. Wel mocht D'66 voor het eerst plaatsnemen in een kabinet. Daarbij werd Hans Gruijters de enige minister van D'66 in het kabinet en leverde de partij daarnaast drie staatssecretarissen. Dit waren Jan Glastra van Loon, Laurens-Jan Brinkhorst en Aar de Goede. Na de formatie van het kabinet trad Van Mierlo af als fractievoorzitter, vanwege onvoldoende steun in de fractie, ten gunste van Jan Terlouw. De nog desastreuzer verlopen Statenverkiezingen in 1974 leidden tot een grote crisis in de partij. Veel leden zegden hun lidmaatschap op en er werd getwijfeld aan het bestaansrecht van de partij. De meerderheid van de leden was voor het opheffen van de partij, maar de vereiste twee derde meerderheid werd niet gehaald. Ook in het kabinet volgde een tegenslag. Jan Glastra van Loon moest als staatssecretaris opstappen nadat hij in conflict was gekomen met minister Dries van Agt. Hij werd vervangen door Henk Zeevalking. Ook verloor de fractie het lid Govert Nooteboom, die als eenmansfractie verder ging. Een redelijk alternatief Nadat de partij een jaar lang vrijwel niet actief geweest was werd in 1975 toch besloten de partij nieuw leven in te blazen. Onder leiding van Jan Glastra van Loon en Jan Terlouw werd een nieuwe koers uitgezet, die zich minder richtte op bestuurlijke vernieuwing; Terlouw benadrukte een liberalere profilering. De partij kreeg weer nieuw elan en wist veel nieuwe leden te werven (op het dieptepunt waren er nog maar een paar honderd leden). Terlouw wist de leden te motiveren door 60.000 handtekeningen te eisen alvorens zich beschikbaar te stellen als lijsttrekker. D'66 ging zich presenteren als het "redelijk alternatief" voor de gepolariseerde CDA en PvdA. Dit leverde D'66 bij de verkiezingen in mei 1977 8 zetels op (2 zetels winst). Vanaf december 1977 voerde D'66 succesvol oppositie tegen het kabinet-Van Agt I. Wel zat het kabinet Van Agt-Wiegel de volle 3 3/4 jaar uit, ondanks een krappe meerderheid (49+28=77 zetels tegen 73 zetels voor de oppositie) en ondanks enkele dissidenten uit de linkervleugel van het CDA, die soms met de oppositie meestemden. Onder Terlouw won D'66 fors tijdens de verkiezingen van 1981 (mei 1981): er werden 17 zetels behaald, iets meer dan een verdubbeling ten opzichte van mei 1977. D'66 trad in september 1981 toe tot een coalitie met het CDA (48 zetels) en de PvdA (44 zetels); het kabinet Van Agt-den Uyl-Terlouw. D'66 kreeg drie ministersposten, die werden ingevuld door Jan Terlouw, Hans van Mierlo en Henk Zeevalking. De drie staatssecretarissen werden Ineke Lambers-Hacquebard, Michiel Scheltema en Wim Dik. Dit ging echter niet lang goed, ondanks een overweldigende meerderheid in de Tweede Kamer (109 zetels tegen slechts 41 zetels voor de door de VVD aangevoerde oppositie). Het kabinet-Van Agt II werd gekenmerkt door tal van conflicten tussen met name CDA en PvdA en kreeg de bijnaam "vechtkabinet". In mei 1982 trok de PvdA zich terug uit de regering. D'66 zette de regering met het CDA voort en formeerde een rompkabinet. Als nieuwe ministers schoven Erwin Nypels en Max Rood aan. Het verder regeren na de val werd door de eigen aanhang niet begrepen en bij de verkiezingen van 1982 (september 1982) verloor D'66 11 zetels en hield slechts 6 zetels over. Het leiderschap werd overgenomen door Maarten Engwirda. Deze wist echter niet te voorkomen dat D'66 in peilingen nog verder wegzakte. Andere politiek In een poging de partij opnieuw uit de malaise te halen trad Engwirda terug en keerde Van Mierlo terug als partijleider. In 1985 sprak hij de toespraak "Een reden van bestaan" uit. Hij pleitte voor een opheffing van de polarisatie tussen de PvdA en de VVD en richtte zich meer op individuele ontplooiing, en thema's als milieubehoud, technologische vernieuwing en vrouwenemancipatie. De herleving van de partij was succesvol en de partij behaalde in 1986 9 zetels en in 1989 12 zetels. Programmatisch paste D66 goed in de nieuwe coalitie van CDA (54 zetels) en PvdA (49 zetels), maar Ruud Lubbers wilde de Democraten er niet bij hebben; hij wilde niet meer macht delen dan strikt noodzakelijk was. D66 bleef in de oppositie en dit legde geen windeieren. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1990 en de Provinciale Statenverkiezingen van 1991 boekte D66 forse winst. D66 was een serieuze machtsfactor geworden en in bijna alle grote steden kwam de partij in het college. De WAO-crisis, die de coalitie in de zomer van 1991 op scherp zette, stuwde de populariteit van D66 naar grotere hoogten. Volgens sommige peilingen zou D66 op een bepaald moment zelfs 38 zetels halen in de Tweede Kamer, indien er op dat moment landelijke verkiezingen zouden zijn geweest. De groeiende invloed van D66 gaf op dat moment ook vooruitzichten op nieuwe machtsverhoudingen in de Nederlandse politiek. In 1992 presenteerden de Jonge Democraten, Jonge Socialisten en de JOVD al een "paars" akkoord voor een kabinet zonder het CDA, iets wat tot dan toe voor onmogelijk werd gehouden. De paarse kabinetten De werkelijkheid van het paarse kabinet bleek in 1994 dichterbij dan gedacht. D66 won fors in de verkiezingen. Het zeteltal werd bij de verkiezingen van mei 1994 verdubbeld tot 24 zetels (al werden er bij lange na niet de 38 zetels gehaald, die D66 volgens de peilingen zou hebben gehaald als er na de WAO-crisis in de zomer van 1991 al verkiezingen zouden zijn geweest). Maar ook het verlies van het CDA (20 zetels) speelde mee (van 54 naar 34). De PvdA werd, ondanks 12 zetels verlies (van 49 naar 37), onverwachts de grootste partij. Het was onmogelijk om een tweepartijenkabinet te vormen, waardoor de positie van D66 cruciaal was geworden. D66 stuurde aan op de vorming van een kabinet zonder het CDA. De formatie ging maar moeizaam en mislukte in eerste instantie. Onderhandelingen met het CDA over een kabinet van PvdA, CDA en D66 liepen echter ook op niets uit. In een tweede poging slaagde de inzet van D66 om voor het eerst sinds de Eerste Wereldoorlog in Nederland een landelijke coalitie zonder confessionele partij te vormen: PvdA, VVD en D66 vormden samen de eerste paarse coalitie. Hans van Mierlo vierde dit feit door direct een paarse auto aan te schaffen. Hans van Mierlo werd minister van Buitenlandse zaken en vicepremier. De andere D66-bewindslieden waren Hans Wijers op Economische Zaken, Winnie Sorgdrager op Justitie en Els Borst op Volksgezondheid. Gerrit-Jan Wolffensperger werd de nieuwe fractievoorzitter. De nieuwe coalitie kon enkele liberale wensen vervullen die altijd door de Christendemocraten waren tegengehouden. Zo werd een verruiming van de winkeltijden, jarenlang in de Tweede Kamer bepleit door Louise Groenman, door Wijers in wetgeving omgezet. Borst regelde de donorregistratie en de euthanasie. Ook het homohuwelijk werd door Paars in Nederland, als eerste land ter wereld, ingevoerd. Hoewel het kabinet erg populair was, wist D66 er niet van te profiteren. Bij de Provinciale Statenverkiezingen 1995 verloor de partij zetels, waardoor er ook in de Eerste Kamer 5 zetels verloren gingen. Bij de verkiezingen in 1998 verloor de partij onder lijsttrekker Els Borst tien zetels. In het tweede paarse kabinet werd zij vicepremier. Minister van Landbouw Haijo Apotheker werd tussentijds vervangen door Laurens-Jan Brinkhorst. De derde minister was Roger van Boxtel, die het grotestedenbeleid overnam van staatssecretaris Jacob Kohnstamm. Thom de Graaf werd fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Vanwege het voortdurend verlies van zetels nam een groep voormalige leden van de VVD en de VDB in de partij het initiatief D66 expliciet onder de liberale stroming te brengen en niet langer als vierde stroming van verwetenschappelijkte politiek door het leven te gaan. In feite was die richting al sinds het aantreden van Jan Terlouw met zijn profiel van D66 als post socialistisch liberaal begonnen. Tijdens het partijcongres in Gouda besloot D66 zich als sociaalliberaal te profileren, hetgeen Hans van Mierlo de opmerking ontlokte "dit hebben we nooit gewild". De radicaaldemocratische doelstelling werd wel gehandhaafd zonder dat de tegenstelling van doel en profiel werd onderkend. Sociaalliberalisme en radicale democratisering staan tegenover elkaar, zoals in 1966 begonnen. Al snel bleek de nieuwe identiteit geen succes, want zowel het ledental als de kiezerssteun daalden snel. D66 zette bij de formatie zwaar in op zijn "kroonjuwelen": de wensen tot staatsrechtelijke vernieuwing. In het regeerakkoord werd daarom de invoering van het correctief referendum opgenomen, de mogelijkheid voor burgers om met 600.000 handtekeningen een al aangenomen wet te onderwerpen aan een volksraadpleging. De betreffende wet werd in de Tweede Kamer goedgekeurd, maar in mei 1999 in de Nacht van Wiegel in de Eerste Kamer verworpen. Het kabinet trad af, maar werd gelijmd, iets wat de partij veel kritiek opleverde. Van oppositie naar regeren in Balkenende II De regeringsdeelname leidde onder de nieuwe partijleider Thom de Graaf in 2002 tot een tweede nederlaag (7 zetels). D66 ging de oppositie in, en bij de verkiezingen van 2003 zakte de partij verder naar 6 zetels. De Graaf trad terug en werd opgevolgd door Boris Dittrich. In het voorjaar van 2003 besloot D66 deel te nemen aan het kabinet-Balkenende II, met de VVD en het CDA. Dit terwijl D66 deelname aan een coalitie met CDA en VVD uitdrukkelijk had uitgesloten. Nadat de onderhandelingen tussen Wouter Bos en Jan Peter Balkenende mislukt waren, maakte D66 echter een coalitie met CDA en VVD mogelijk en voorkwam aldus dat de LPF opnieuw, of de ChristenUnie en de SGP voor het eerst in de regering zouden komen. D66 krijgt voor zijn deelname enkele lang gewenste bestuurlijke vernieuwingen en ook de economische hervormingsagenda past bij het partijprogramma. D66 krijgt twee ministersposten. Laurens Jan Brinkhorst komt op Economische zaken en voor vicepremier Thom de Graaf wordt de post Bestuurlijke vernieuwing en koninkrijksrelaties in het leven geroepen. Medy van der Laan krijgt het staatssecretariaat van cultuur. Hoewel D66 het economische beleid van het kabinet steunt, blijft de deelname aan het kabinet ongemakkelijk voor de achterban van de partij. Vooral het vreemdelingenbeleid van minister Rita Verdonk is voor veel aanhangers een open zenuw. Van het typische D66-speerpunt bestuurlijke vernieuwing komt weinig terecht. In maart 2005 sneuvelt het plan voor de gekozen burgemeester doordat de PvdA in de Eerste Kamer tegenstemt en de twee derde meerderheid aldus niet wordt gehaald. Daarop stapt de verantwoordelijke minister De Graaf uit het kabinet. Omdat de coalitiepartners D66 gesteund hebben, komt D66 voor het dilemma te staan of ze moeten blijven regeren. Na een heronderhandeling wordt een akkoord vastgesteld waarin D66 enkele nieuwe programmapunten binnenhaalt. Op het bewogen congres over het Paasakkoord besluit de partij de coalitie voort te zetten. De afgetreden minister wordt opgevolgd door Alexander Pechtold, tot dan toe burgemeester van Wageningen en partijvoorzitter. De rust lijkt daarna teruggekeerd, maar in de winter van 2006 loopt het mis wanneer de partijtop een conflict krijgt over deelname aan de missie naar Uruzgan. De fractie dreigt aanvankelijk uit het kabinet te stappen indien de missie doorgang vindt. Uiteindelijk moet de fractie inbinden, wat voor een pijnlijke afgang zorgt. Na het rampzalig verlopen debat besluit Boris Dittrich af te treden en draagt hij het fractievoorzitterschap over aan Lousewies van der Laan. Die kan niet voorkomen dat de gemeenteraadsverkiezingen in maart van 2006 een flink verlies worden voor de partij. Interne onrust en kabinetscrisis in 2006 In 2006 ontstond een crisis binnen de partij, naar aanleiding van verliezen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Sommige leden, die ontevreden waren over de als rechts ervaren koers van Balkenende-II (vooral het immigratie- en integratiebeleid van minister Rita Verdonk), pleitten voor opheffing van de partij; enkele leden maakten bekend zich af te zullen splitsen onder de naam deZES, wat mislukte. Op het drukbezochte D66-congres van 13 mei werd een motie om uit het kabinet te stappen evenwel door een meerderheid verworpen. De aangekondigde motie om de partij op te heffen werd niet ingediend. Niet lang daarna speelde de lijsttrekkersverkiezing. De belangrijkste kandidaten waren minister Alexander Pechtold en fractievoorzitter Lousewies van der Laan. In deze twee weken durende nek-aan-nekrace liepen de emoties hoog op en was het moddergooien niet van de lucht. Ook dit leverde D66 schade op. Alexander Pechtold kwam als winnaar uit de bus. Op 29 juni 2006 veroorzaakte de partij een kabinetscrisis door een motie van afkeuring tegen minister Verdonk te steunen en haar vertrek te eisen. De motie werd verworpen doordat de LPF de coalitie wel steunde. In een vervolgdebat bleek dat het gehele kabinet (inclusief D66-ministers Laurens Jan Brinkhorst en Alexander Pechtold) van mening was dat aan de verworpen motie geen conclusies verbonden hoefden te worden. Daarop trok de D66-Kamerfractie de politieke steun voor het kabinet in en stapten de D66-ministers op. Vervolgens stelden de andere ministers hun portefeuille ter beschikking. Op 6 oktober 2006 sprak de D66-oprichter Hans van Mierlo openlijk zijn twijfel uit over de toekomst van de partij. Volgens Van Mierlo had de partij haar geloofwaardigheid verloren door als coalitiepartner in Balkenende II geen breekpunt te maken van het beleid van VVD-minister Rita Verdonk. In het tv-programma EénVandaag zei hij dat de partij zich moest afvragen 'of het na veertig jaar genoeg is geweest'. Op het 40-jarige jubileumcongres, een dag later, noemde hij D66 echter nog steeds hard nodig. Oppositie en herstel Hoewel enkele weken voor de verkiezingen enkele peilingen zelfs nul zetels aangaven, wist D66 op 22 november 2006 toch met drie zetels in de Tweede Kamer terug te keren. Deze waren voor Alexander Pechtold, Boris van der Ham en Fatma Koşer Kaya (die met voorkeurstemmen boven Bert Bakker uitkwam). Ook tijdens de Provinciale Statenverkiezingen in maart 2007 kreeg de partij een forse klap en verdween in enkele provincies geheel uit de Staten. In de senaat wist D66 door een lijstverbinding nog wel met twee zetels terug te keren. Deze waren voor Gerard Schouw en Hans Engels (de laatste wist door voorkeurstemmen boven Boele Staal uit te komen). Hoewel de schade na de laatste 2 nederlagen in november 2006 en maart 2007 aanzienlijk was, besloot de partij door te gaan na deze absolute dieptepunten. In 2007 maakte een commissie onder leiding van Louise Groenman het rapport "Verloren vertrouwen en de weg naar herstel", een grondige analyse van twaalf jaar onafgebroken verkiezingsnederlagen (maart 1995-maart 2007). Het rapport "Klaar voor de klim" was een plan van aanpak om D66 organisatorisch weer op de rails te krijgen, door onder andere het instellen van een permanente programmacommissie en een opleidingstraject voor nieuwe vertegenwoordigers. In mei 2007 werd Ingrid van Engelshoven als nieuwe voorzitter gekozen om de voorstellen te implementeren. In de oppositie trachtte D66 zich vanaf 2007 te laten zien als alternatief van het kabinet-Balkenende IV. D66 verweet het kabinet besluiteloosheid op tal van belangrijke thema's. Bovendien beschouwde D66 het gevoerde beleid als betuttelend en bemoeizuchtig. Daarnaast ageerde D66 ook veelvuldig tegen de politiek van Geert Wilders en zijn PVV. In peilingen was in 2007 een licht herstel te zien en ook boekte de partij over dat jaar weer een lichte ledenwinst, een trend die zich steviger doorzette in 2008. In het voorjaar van 2008 won D66 ook in de peilingen weer aan populariteit. De laatste peilingen van dat jaar lieten 11 en 16 zetels zien. In week 39 van het jaar 2009, de week na Prinsjesdag, waren dit voor Synovate en Peil zelfs respectievelijk 18 en 24 zetels. De eerste fysieke tekens van het herstel waren er in de Europese parlementsverkiezingen 2009. De partij, met Europarlementariër Sophie in 't Veld als lijsttrekker, koos een enigszins polariserende campagne voor een positieve benadering van Europa en manifesteerde zich als groot voorstander voor een intensievere samenwerking. "Europa? Ja!" luidde de slogan. D66 behaalde uiteindelijk 3 zetels en wist zo voor het eerst in 15 jaar weer winst te behalen in de verkiezingen. In enkele grote steden, waaronder Amsterdam, Utrecht, Delft, Leiden en Arnhem haalde de partij zelfs de meeste stemmen. De nummers twee en drie van de kieslijst waren Gerben-Jan Gerbrandy en Marietje Schaake. Op 18 januari 2010 lieten cijfers van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen zien dat de partij met 18.507 leden in 2009 de meeste leden in haar bestaan heeft. Ook bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 zet de wederopstanding van D66 door. Er werden meer dan 500 raadszetels gewonnen. In vele gemeenten waaruit D66 was verdwenen, keerde de partij terug in de raad. In enkele gemeenten, zoals Wageningen (beste uitslag landelijk), Haarlem, Delft en Leiden is D66 de grootste partij geworden. Bij de Tweede Kamerverkiezingen 2010 won D66 zeven zetels ten opzichte van 2006, waarmee de partij op tien zetels uitkwam. D66 onderhandelde vervolgens met de VVD, de PvdA en GroenLinks over een Paars-Plus-kabinet, maar deze onderhandelingen liepen op niets uit. De VVD ging onderhandelen met het CDA en de PVV, met als gevolg een kabinet van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV. D66 zat dus wederom in de oppositie. Tijdens de Provinciale Statenverkiezingen 2011 behaalde D66 opnieuw een goed resultaat. In totaal werden er 42 zetels behaald, een winst van 33 ten opzichte van 2007. D66 zat nu weer in 5 provincies in het provinciebestuur. Tijdens de Eerste Kamerverkiezingen 2011 werd duidelijk dat D66 in de nieuwe Eerste Kamer 5 zetels kreeg. Gelegenheidscoalities en groei Ondanks het herstel slaagde D66 er na de Tweede Kamerverkiezingen 2010 en Tweede Kamerverkiezingen 2012 niet in om een plek in de regering te veroveren. Wel was de partij vanaf 2012 betrokken bij enkele begrotingsakkoorden. Op 26 april 2012 bereikte D66 samen met de fracties van VVD, CDA, GroenLinks en ChristenUnie een akkoord over miljardenbezuinigingen voor het jaar 2013. Dit gebeurde onder druk van de Europese Commissie. Die dreigde met een boete wanneer Nederland geen begroting kon indienen waarbij de norm van een maximaal tekort van 3% werd gehaald. Het akkoord werd gesloten onder voorwaarden dat enkele bezuinigingen van de regering werden vervangen door bezuinigingen uit het D66-programma. Bij de Tweede Kamerverkiezingen 2012 won D66 opnieuw twee zetels. Omdat de VVD en de PvdA met zijn tweeën een meerderheid konden leveren viel D66 buiten de boot. In de Eerste Kamer had het kabinet echter geen meerderheid. Dit leverde de regering al snel een probleem op. In het voorjaar van 2013 sloot het kabinet het woonakkoord met D66, de ChristenUnie en de SGP over de hervormingen van de huizenmarkt. Deze gelegenheidscoalitie werd in het najaar van 2013 opnieuw van belang. Bij de begroting voor 2014 sloten de drie partijen opnieuw een akkoord met de regering. Dit werd een jaar later ook gedaan voor de begroting van 2015. De drie partijen werden door minister Jeroen Dijsselbloem daarom "de meest geliefde oppositie" genoemd. Bij de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen van 2014 werd D66 de grootste partij in onder andere Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Groningen, Enschede, Tilburg, Arnhem en Amersfoort. Het was daarmee de grootste winnaar van de verkiezingen. De partij behaalde inmiddels 850 van de 8570 raadszetels in Nederland. Bij de Europees Parlementsverkiezingen in 2014 werd D66 zelfs de grootste partij van Nederland en bij de Provinciale Statenverkiezingen een jaar later boekten zij ook winst, wat leidde tot tien zetels in de Eerste Kamer. Kabinet-Rutte III Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 groeide D66 door naar 19 zetels en na een lange formatie trad de partij toe tot het kabinet Rutte-III met VVD, CDA en ChristenUnie. Na de presentatie van het regeerakkoord ontstond er een rel over het afschaffen van het raadgevend referendum, een van de kroonjuwelen van de partij en D66 zakte licht in de peilingen. De dalende peilingen werden al snel zichtbaar in verkiezingsuitslagen. D66 haalde 602 raadszetels bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2018. Bij de Provinciale Statenverkiezingen verloor D66 opnieuw en hielden ze zeven zetels in de Eerste Kamer over. Bij de Europees Parlementsverkiezingen in mei werd D66 gehalveerd van vier naar twee zetels. Toen in 2019 de stikstofcrisis ontstond, haalde D66-Tweede Kamerlid Tjeerd de Groot landelijk nieuws met zijn plan om de veestapel te halveren; het groeide uit tot een van de oorzaken van de boerenprotesten later dat jaar. Door de coronacrisis die vanaf maart 2020 begon te spelen zakte D66 naar een dieptepunt van negen zetels in de peilingen. De partij kreeg echter die zomer met de verkiezing van partijleider Sigrid Kaag nieuw elan, en de partij steeg in de peilingen. Kabinet-Rutte IV Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 15-17 maart 2021 wist de partij onder Sigrid Kaag 24 zetels binnen te slepen; een evenaring van het beste resultaat ooit. In de daarop volgende kabinetsformatie onderhandelde D66 lang met VVD (grootste partij na verkiezing) met verschillende partijen. Uiteindelijk werd er op 15 december het coalitieakkoord getiteld "Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst" en het verslag van de informateurs gepresenteerd voor kabinet-Rutte IV met VVD, CDA en ChristenUnie, wat op 10 januari 2022 van start ging. Kaag werd vicepremier en D66 leverde daarnaast vijf ministers en drie staatssecretarissen. Het kabinet werd demissionair op 7 juli 2023, nadat het was gevallen na "onoverbrugbare meningsverschillen" wat betreft het Nederlandse asielbeleid. Organisatie Interne organisatie Het wetenschappelijk bureau van D66 heet de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Het is de opvolger van de Stichting Wetenschappelijk Bureau D'66, dat werd opgericht in 1972. Het centrum veranderde in 2003 van naam naar Kenniscentrum D66 en opereert sinds april 2011 onder de huidige naam. Het bestuur van het wetenschappelijk bureau bestaat uit Menno Snel (voorzitter), Rob Meijer (penningmeester), Annet Aris (algemeen lid) en Margot Scheltema (algemeen lid). Wetenschappelijk directeur van de Van Mierlo Stichting is Afke Groen. De jongerenorganisatie van D66 heet Jonge Democraten en draagt als ondertitel 'Vrijzinnig-democratische jongerenorganisatie'. Diverse leden van deze organisatie zijn later binnen D66 politiek actief geworden, waaronder Boris van der Ham, Stefanie van Vliet en Jan Paternotte. Externe relaties D66 maakt deel uit van een wereldwijde familie van sociaal-liberale partijen. Voorbeelden zijn de Britse Liberal Democrats, de Canadese Liberale Partij, de Deense Sociaal Liberalen, de Noorse Liberale Partij, de Zweedse Liberale Volkspartij, de Franse Linkse Radicalen, de Italiaanse Radicalen en de Poolse Democraten. Leden Bron: D66 - ledentallen (Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen) Ereleden Bestuur Electoraat Hoewel de aanhang van politieke partijen niet meer vaststaat en verkiezingsuitslagen behoorlijk kunnen schommelen, is D66 globaal genomen een uitgesproken Randstadpartij, die verder haar stemmen hoofdzakelijk in en rond universiteitssteden behaalt. De gemeente waar D66 bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 procentueel de meeste stemmen haalde was Wageningen (14,7%) in de provincie Gelderland, woonplaats van Alexander Pechtold. Een van de weinige echte bolwerken van de partij is het Noord-Limburgse Gennep, zij het alleen voor de gemeenteraads- en Provinciale Statenverkiezingen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 kwam D66 als grootste partij uit de bus in onder andere Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Tilburg, Groningen, Enschede, Apeldoorn, Haarlem, Amersfoort en Arnhem. Standpunten Ideologie en 'redenen van bestaan' De bestaansgrond is binnen D66 van meet af aan een discussiepunt geweest. Volgens het eerste partijcongres moest D66 streven naar een radicale democratisering van de Nederlandse samenleving in het algemeen en van het Nederlandse politieke bestel in het bijzonder. De nadruk heeft lange tijd gelegen op de laatste component, de staatsrechtelijke vernieuwing. Speerpunten daarbij zijn het referendum, afschaffing van de Eerste Kamer, directe verkiezingen van de minister-president en burgemeesters, en de invoering van een gematigd districtenstelsel. Mede-oprichter Van Mierlo was dan ook een exponent van het democratisch radicalisme, een stroming die in de negentiende eeuw was vermalen tussen socialisme en liberalisme. Hij had weinig op met bespiegelingen omtrent de visie en maatschappijbeschouwing van D66. Ideologieën hadden immers afgedaan en D66 was vooral een pragmatische partij. Na de periode Terlouw, die de partij als 'redelijk alternatief' wel meer in een eigen traditie trachtte te plaatsen met aandacht voor milieu, sociale vraagstukken en technologie, kwam Van Mierlo midden jaren tachtig terug met zijn rede 'Een reden van bestaan'. De primaire bestaansgrond lag volgens deze rede nog steeds in de politieke vernieuwing. Aan het eind van de twintigste eeuw kwamen de kaarten wat anders te liggen. Nadat het anti-dogmatische van de partij een heel eigen dogma leek te zijn geworden, wist de groep Opschudding in 1998 dit dogma te doorbreken en slaagde ze er als eerste in de partij een ondertitel mee te geven. D66 heet vanaf dan sociaal-liberaal. Opschudding verwoordde het zo: "D66 bestaat als sociaal-liberale partij om een duurzame, democratische en open samenleving op te bouwen, waarin de mens zich ontplooit in solidariteit met anderen.". Hiermee plaatste de partij zich in de vrijzinnige internationale politieke hoofdstroom van het progressief liberalisme en in de politieke filosofie van het ontplooiingsliberalisme. Dit legde de partij vast in haar statuten en in de "Uitgangspunten van D66". Met deze inbedding in het progressief liberalisme had D66 een tweede 'reden van bestaan'. Deze verving de eerste echter niet, de eerste ging er in wezen in op. Het ontplooiingsliberalisme stelde de vrije maar verantwoordelijke mens centraal. En het wil de mens, in gelijkwaardigheid tot elkaar, invloed geven om zelf invulling te geven aan het leven en de maatschappij. Voor dat laatste is openheid en democratie noodzakelijk en daardoor wordt de oorspronkelijke bestaansgrond ook door de tweede geïmpliceerd. Met deze oriëntatie op het progressief liberalisme zou D66 als een herleving van de Vrijzinnig-Democratische Bond kunnen worden beschouwd. De VDB ontstond in 1901 door een afsplitsing van de Liberale Unie en ging in 1946 in het kader van de zogeheten 'doorbraak' op in de PvdA. In 1953-1954 werd er onder leiding van Klaas Bijlsma een vergeefse poging gedaan de VDB te heroprichten met de Vrijzinnig-Democratische Bond (1953). 'Kroonjuwelen' Wat betreft het nagestreefde beleid van de Democraten is door de jaren heen gesproken over de 'kroonjuwelen' van de partij, punten die D66 zeer graag gerealiseerd zou zien. Daarnaast maakt de partij zich hard voor neutrale wetgeving. Zo is de wet op de smalende godslastering (2013) en de gewetensbezwaarde ambtenaar (2014) op initiatief van D66 geschrapt om een voortrekkersrol van christenen boven niet-christenen te voorkomen. In behandeling voor afschaffing zijn de afkondiging van wetten met het opschrift bij de gratie Gods en de Zondagswet. Van Mierlo liet echter eens blijken weinig enthousiast te zijn over de gebruikte term. De 'kroonjuwelen' zijn er nog wel, maar leiden een slapend bestaan. Ze worden onderhouden; volgens D66 heeft het geen zin er iedere keer weer mee te komen, omdat het mensen te lang heeft geduurd, maar blijft het een actueel onderwerp, aldus een lid van het eerste uur. De 'kroonjuwelen' zijn: gekozen burgemeester gekozen premier districtenstelsel dualisme referendum Europa en internationaal D66 manifesteert zich als een pro-EU partij. De partij pleitte in 2005 voor een federale Europese Unie in het pamflet 'De Verenigde Staten van Europa'. In Europees verband wordt sinds 1984 net als de VVD het Europees verkiezingsprogramma gevolgd van de Partij van Europese Liberalen en Democraten (en Radicalen) (ELDR) en samengewerkt in één liberaal-democratische fractie in het Europees Parlement als D66-delegatie en VVD-delegatie. De fractie van Europees Liberalen en Democraten is vanaf 2004 omgedoopt in Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa (ALDE). Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009 was er een lijstverbinding tussen D66 en VVD, wat resulteerde in 3 Parlementszetels voor de D66-delegatie (was 1) en 3 EP-zetels voor de VVD-delegatie (was 4). Sinds deze verkiezingen is ALDE, waarvan ook de Belgische partijen Vlaamse Liberalen en Democraten (VLD)/Vivant en de Mouvement Réformateur (MR) lid zijn, de derde fractie in het Europees Parlement, met 83 van de 736 zetels. D66 is voorts lid van de Liberale Internationale (LI) en is mede-oprichter van het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie, een organisatie van zeven Nederlandse politieke partijen die democratiseringswerk steunt in 17 landen. Het internationale karakter van D66 komt ook tot uiting door haar positief-kritische houding jegens internationale handel en met name vrijhandel. Dit komt ook naar voren in de houding van D66 in het Europarlement met betrekking tot handels- en investeringsverdragen TTIP en CETA. D66 legt hierbij sterk de nadruk op het belang van internationale handel voor Nederland. D66 wil eventuele bezwaren die aan TTIP en CETA zouden kunnen kleven op een pragmatische wijze oplossen. 15 januari 2017 heeft D66 in het Europarlement voor ratificatie van het handels- en investeringsverdrag CETA gestemd. CETA is het verdrag waar jaren over is onderhandeld tussen de Europese Unie en Canada. CETA is met een ruime meerderheid aangenomen in het Europees Parlement. Volksvertegenwoordiging Bewindslieden D66 heeft aan zeven kabinetten deelgenomen. De volgende personen zijn vicepremier geweest: Hans van Mierlo, partijleider tussen 1966 en 1972 en tussen 1986 en 1998. Minister van Defensie in de periode 1981–1982 en vicepremier/minister van Buitenlandse Zaken 1994–1998. Jan Terlouw, partijleider tussen 1972 en 1982. Vicepremier/minister van Economische Zaken in de periode 1981–1982. Els Borst, partijleider tussen 1998 en 2002. Minister van Volksgezondheid tussen 1994 en 2002 en vanaf 1998 tot 2002 vicepremier. Thom de Graaf, partijleider tussen 2002 en 2005. Vicepremier/minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties in de periode 2003–2005. Laurens-Jan Brinkhorst, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken tussen 1973-1977, minister van Landbouw tussen 1998 en 2002, minister van Economische Zaken tussen 2003–2006, waarvan het laatste jaar als vicepremier Kajsa Ollongren, 2017–2019 & 2020–2022. Vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wouter Koolmees, 2019–2020. Vicepremier (tijdelijke vervanging van Kajsa Ollongren) en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sigrid Kaag, sinds 2022. Vicepremier en minister van Financiën Tweede Kamer Eerste Kamer Europees Parlement De delegatie van D66 in het Europees Parlement maakt evenals de VVD deel uit van de fractie van Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa. Provincies Gedeputeerden Groningen - geen Flevoland - geen Utrecht - 1 van de 5 leden Noord-Holland - geen Noord-Brabant - 1 van de 7 leden (coalitievorming is nog gaande) Friesland - geen Drenthe - geen Overijssel - geen Gelderland - geen Zuid-Holland - geen Zeeland - geen Limburg - geen D66 levert in Zeeland de commissaris van de Koning, namelijk Han Polman. Gemeenten Ongeveer 25 burgemeesters in Nederland zijn van D66-huize. Sinds de raadsverkiezingen van 2006 had de partij daarnaast ongeveer 30 wethouders, 144 gemeenteraads- en 16 deelgemeenteraadsleden (14 in Amsterdam, 2 in Rotterdam). De gemeenteraadsverkiezingen van 2010 hebben de partij doen groeien en op een totaal van 534 raadszetels gebracht. De partij doet in sommige gemeente mee als onderdeel van een progressief samenwerkingsverband. Bij de raadsverkiezingen van 2014 boekte D66 een grote winst. In Amsterdam, Groningen en Utrecht stootte D66 de PvdA na 60 jaar van de troon door de grootste te worden. De partij had in 2014 door het hele land 824 raadszetels. Waterschappen Bij de waterschapsverkiezingen steunt D66 de partij Water Natuurlijk, die ook wordt gesteund door de partijen GroenLinks en Volt en een aantal natuurorganisaties en sportkoepels. Literatuur Menno Sierk van der Land, Langs de afgrond, Tien turbulente jaren in de geschiedenis van D66, druk 2012, 462 p., Eburon - Delft, Menno Sierk van der Land, Tussen ideaal en illusie. De geschiedenis van D66 1966 - 2003, druk 2003, 512 p., Sdu - Den Haag, Joris Backer, Tussen droom en daad: D'66 en de politieke crisis: meningen, druk 1983, 163 p., In den Toren - Baarn, Zie ook Liberalisme in Nederland Lijst van partijleiders van D66 Externe links Website D66 Democraten 66 (D66) - Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen Website over de geschiedenis van D66
385
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dordrecht
Dordrecht
Dordrecht () is met inwoners (, bron: CBS) de vijfde gemeente van de Nederlandse provincie Zuid-Holland. Dordrecht maakt deel uit van de grootstedelijke agglomeratie Drechtsteden die ongeveer 280.000 inwoners telt. De stad ligt op de plaats waar de Merwede zich splitst in de Noord en de Oude Maas. De gemeente Dordrecht omvat het gehele Eiland van Dordrecht. De bewoners van Dordrecht noemen hun stad veelal Dordt. Dordrecht beschikt over drie politiebureaus, twee brandweerkazernes, een ziekenhuis (Albert Schweitzer Ziekenhuis) en een gevangenis (Gevangenis Dordrecht). Dordrecht werd voor het eerst vermeld in een tekst uit de twaalfde eeuw, toen de stad nog werd aangeduid als Thuredrech, en kreeg in 1220 stadsrechten. In de middeleeuwen ontwikkelde de stad zich als belangrijke handelsstad en stapelplaats en was het een van de zes grote steden van Holland. Later nam het belang van de stad af, maar de binnenstad herinnert nog altijd aan dit rijke verleden. Geschiedenis De stad ontstond rond het jaar 1000 als nederzetting aan de rivier de Thuredrith in een klei-op-veengebied tussen de Merwede en de Maas. De Thuredrith was een verbinding tussen de rivier de Dubbel en de Merwede. Thuredrith is via Durthric in de loop der tijd veranderd in Dordrecht. De oudste vermelding van de stad dateert van rond 1120 toen in de Annalen van Egmond het sneuvelen van Graaf Dirk IV in 1049 'in Dordrecht' (apud Thuredrech) werd beschreven. De Hollandse graaf Willem I bevestigde in 1220 de stadsrechten van Dordrecht, nadat rond 1195 en 1205 al eerdere keuren waren gegeven. De van oudsher concurrerende stad Geertruidenberg, die in 1213 marktrechten en wat andere vrijheden van de Hollandse graaf had gekregen, is dus ondanks claims van de Brabanders later stad geworden dan Dordrecht. Door haar strategische ligging en het verkrijgen van stapelrecht in 1299 en 1355 ontwikkelde de stad zich tot een belangrijke stapelplaats. Dordrecht verhandelde vooral wijn, hout en graan. In 1283 werd de Munt van Holland er gevestigd. Rond 1400 had de stad ruim 8000 inwoners, waarmee het de grootste en belangrijkste stad van het Graafschap Holland was. In 1421 kwam Dordrecht ten gevolge van de Sint-Elisabethsvloed, waarbij grote delen van het achterland (Grote Waard) voorgoed verdronken, op een eiland te liggen. Later werd dit via inpoldering uitgebreid tot het huidige Eiland van Dordrecht, maar het oostelijke deel van de Grote Waard, de Biesbos is nooit meer ingepolderd. In 1572 kwam te Dordrecht de Eerste Vrije Statenvergadering bijeen. Vertegenwoordigers van alle Hollandse steden erkenden stadhouder Willem I, prins van Oranje, en steunden de opstand tegen de Spanjaarden. In 1618-1619 vond in Dordrecht, bolwerk van de reformatie, de Synode van Dordrecht plaats, waarbij de remonstranten tegenover de contraremonstranten stonden en waar het besluit viel tot de Bijbelvertaling die in 1637 de Statenbijbel zou opleveren, de eerste officiële vertaling in de Nederlandse taal. Tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672) werd Johan de Witt, zoon van mr. Jacob de Witt, als raadspensionaris naar voren geschoven. Onder zijn leiding werd in 1654 vrede met Engeland gesloten waarbij de Akte van Seclusie werd opgenomen. Deze akte moest voorkomen dat de zoon van Willem II stadhouder zou worden. Op 20 augustus 1672 echter werden Johan en zijn broer Cornelis de Witt in Den Haag gelyncht. Willem III, verdacht van het complot, werd datzelfde jaar stadhouder. Dordrecht voerde een scherp anti-stadhouderlijke koers. Op 26 juli 1783 werd het exercitiegenootschap "De Vrijheid" opgericht. De Patriotten wilden de oude vrijheid heroveren op de Oranjes. Nederland was immers al ruim tweehonderd jaar een republiek, erfopvolging hoorde daar niet in thuis. Al snel volgden meerdere steden. Stadhouder Willem V vluchtte uit Holland. Op 18 september 1787 echter capituleerde Dordrecht voor de troepen van de Pruisische koning Frederik Willem, de zwager van Willem V. De Oranjerestauratie werd met kracht ingezet en de democratische beweging weggevaagd. Willem V werd in zijn positie hersteld. In 1815 nam zijn zoon Willem I, voorheen Willem VI, de titel Koning der Nederlanden aan. Binnen Holland werd Dordrecht vanaf de 18e eeuw overvleugeld door Rotterdam. Door de eeuwen heen heeft Dordrecht een sleutelpositie ingenomen bij de verdediging van Holland, tot ver in de 20e eeuw was Dordrecht ook garnizoensstad. In de Benthienkazerne aan Buiten Walevest langs de Oude Maas waren pontonniers gelegerd. Tijdens de mobilisatie van augustus 1939 werden er ook infanteristen en artilleristen naar Dordrecht gestuurd om het eiland te verdedigen. In mei 1940 gaf luitenant-kolonel Josephus Adrianus Mussert, een broer van NSB-leider Anton Mussert, leiding aan de verdediging van Dordrecht tegen het Duitse leger. Nadat het Nederlandse leger de strijd tegen de Duitsers had opgegeven, werd Jo Mussert door Nederlandse soldaten gearresteerd voor vermeend hoogverraad en neergeschoten. Als gevolg hiervan overleed hij enkele uren later. In de winter van 1944-1945 werden Dordrecht en omgeving het middelpunt van de strijd in de Tweede Wereldoorlog. De grens tussen bevrijd en bezet gebied lag toen bij het Hollandsch Diep. De Jodenvervolging in Dordrecht leidde tot 255 deportaties (met name naar Auschwitz en Sobibór). Veel Joodse inwoners werden opgepakt tijdens de grote razzia in november 1942. Van de gedeporteerden kwamen slechts 5 Joodse inwoners terug. In 1970 werden de gemeente Dubbeldam (toen ca. 10.000 inwoners) en het zuidelijk deel van de gemeente Sliedrecht aan de gemeente Dordrecht toegevoegd, zodat de gemeente het gehele Eiland van Dordrecht ging beslaan. Geografie Topografie en landschap De stad Dordrecht ligt in het zuiden van Zuid-Holland op het Eiland van Dordrecht, een gebied met een oppervlakte van ongeveer 9.000 ha dat in de huidige vorm is ontstaan door de Sint-Elisabethsvloed in 1421. Het gebied valt sinds de annexatie van de voormalige gemeente Dubbeldam in 1970 geheel binnen de grenzen van de gemeente, die een totale oppervlakte heeft van 99,45 km². Bij het oude centrum van Dordrecht komen drie rivieren samen: de Beneden-Merwede, de Noord en de Oude Maas. Dit drierivierenpunt is het drukst bevaren waterknooppunt van Europa. Het Eiland van Dordrecht wordt omringd door verschillende grote waterwegen: naast de Beneden-Merwede en de Oude Maas zijn dat de Nieuwe Merwede, Hollands Diep en Dordtsche Kil. Het water in Dordrecht ligt over het algemeen iets onder NAP, bijvoorbeeld −1,50 meter. Het hoogste natuurlijke punt van het Eiland van Dordrecht is de Kop van de Oude Wiel met een hoogte van 2,60 meter boven NAP. Natuur Ten oosten van de stad ligt de Sliedrechtse Biesbosch, ten zuiden de Dordtse Biesbosch. Deze nog steeds op het Eiland van Dordrecht gelegen gebieden vormen samen de Hollandse Biesbosch, één natuur- en recreatiegebied. Via het pontje tussen de Kop van het Land en Werkendam is de rest van het Nationaal Park De Biesbosch toegankelijk. In de Hollandse Biesbosch bevindt zich het Biesboschcentrum Dordrecht van Natuur- en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch. Stadsindeling De bebouwde kom van Dordrecht is opgedeeld in een negental wijken: Daarnaast kent de gemeente een aantal buurtschappen en gehuchten: Kop van 't Land (buurtschap) Tweede Tol (gehucht) Wieldrecht (gehucht) Willemsdorp (buurtschap) Zuidpolder Demografie In Dordrecht heeft circa 17% van de inwoners ten minste één ouder die in een 'niet-westers land' is geboren. Deze groepen zijn relatief jong, terwijl de bevolking waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren in toenemende mate vergrijst. Een groot deel van de meer dan zesduizend inwoners van Dordrecht met een Turkse migratieachtergrond is afkomstig uit Kayapınar. Cultuur In 1774 werd het Dordtse Teekengenootschap Pictura opgericht. Dit genootschap is een voortzetting van het 'Gilde van Sint Lucas op der vijf Neringen' dat in 1736 door kunstschilder Aart Schouman was opgericht. Hierin waren in de Middeleeuwen alle schilders uit de stad verenigd. Pictura is reeds jaren gevestigd in een oud pand aan de Voorstraat en is een kunstinstelling met leden uit zowel Dordrecht en de regio als van daarbuiten. Even voorbij Pictura geeft de Muntpoort toegang tot de voormalige Munt van Holland, hier is behalve de Toonkunstmuziekschool ook Loge La Flamboyante gevestigd, de oudste van de twee loges voor Vrijmetselarij in Dordrecht. La Flamboyante is in 1811 opgericht. Veel jonger is Loge 'De Schakel' uit 1968. Koninklijke Rederykerskamer Inter Amicos is het oudste Dordtse amateurtoneelgezelschap. Deze vereniging werd opgericht in 1896 en kreeg in 1947 het predicaat 'Koninklijke'. Inter Amicos beschikt over een eigen theater waar gerepeteerd wordt en waar ook voorstellingen plaatsvinden. Er zijn verschillende musea, galeries, talloze muziekverenigingen en orkesten, een kindertheater, poppentheater en een aantal discotheken. Het Energiehuis is een multifunctioneel cultureel centrum, met onder meer een schouwburg en een poppodium. Daarnaast heeft Dordrecht verschillende oorlogsmonumenten. Bezienswaardigheden Bezienswaardigheden in Dordrecht zijn in de eerste plaats de rivierkade bij de Groothoofdspoort, verder de Grote Kerk met zijn onvoltooide toren en – ongebruikelijk in Holland – zijn stenen overwelving. Ook de binnenhavens, waarvan er één wordt overkluisd door het stadhuis en het Scheffersplein, vormen een bezienswaardigheid. De stad telt ongeveer 900 rijksmonumenten, meer dan 650 gemeentelijke monumenten en twee beschermde stadsgezichten: Rijksbeschermd gezicht 19e-eeuwse Schil Dordrecht en Rijksbeschermd gezicht Dordrecht. Langs de oude havens staan historische koopmanshuizen. Bijzonder zijn de circa vijftig huizen met Dordtse gevel, een eigen geveltype dat in de 16e eeuw werd ontwikkeld als meesterproef van het metselaarsgilde. Het Hof is een oud Augustijner klooster met een interessante geschiedenis, zo vond er in 1572 de Eerste Vrije Statenvergadering plaats. Het museum dat er is gevestigd is een onderdeel van het Dordrechts Museum. Het in de twintigste eeuw ontworpen Statenplein is het commerciële middelpunt van de stad. Een standbeeld van Willem van Oranje en zijn hond is te bezichtigen op de weg van het Statenplein naar Het Hof. Op het nabijgelegen Scheffersplein staat een standbeeld van Ary Scheffer, de Dordtse schilder, en op de Visbrug een standbeeld van de gebroeders Johan en Cornelis de Witt. Op de Noordendijk staat de laatst overgebleven molen in Dordrecht: Molen Kyck over den Dyck. Dordrecht kent ook nog enkele hofjes: onder andere de Regenten- en Lenghenhof 1755), de Arend Maartenshof (1625), de Van Slingelandthof (1542), en de Clara en Mariahof (1880). In de loop van de eeuwen zijn in de stad diverse beelden en andere kunstwerken geplaatst. In de vishal (rijksmonument) aan de Vismarkt werd vroeger vis verkocht, die werd aangevoerd vanaf het aan grenzende water van de Knolhaven, onder andere steur en zalm uit de toen nog niet vervuilde rivieren. Musea In Dordrecht bevinden zich de volgende musea: Dordrechts Museum, in de volksmond het Schilderijenmuseum Huis Van Gijn, museum over Simon van Gijn en onderdeel van het Dordrechts Museum Het Hof, onderdeel van het Dordrechts Museum Het Dordts Patriciërshuis Landschapskundig Museum De collectie uit het voormalige Lips Slotenmuseum is in bruikleen overgedragen aan het Regionaal Archief Museum 1940-1945, ook wel het Verzetsmuseum genoemd Nationaal Onderwijsmuseum Binnenvaartmuseum in duwboot René Siegfried Carel Wüst automuseum Boekdruk Museum Dordrecht Evenementen en festivals Dordrecht kent de volgende evenementen: Dordt in Stoom: dit evenement trekt ongeveer een kwart miljoen bezoekers. Dordt in Stoom wordt om de twee jaar georganiseerd in de historische havens van Dordrecht. Big Rivers Festival: het grootste feest van Dordrecht. Ieder jaar trekt dit evenement, wat wordt georganiseerd in het 2e weekend van de maand juli, ca. 140.000 bezoekers. Boekenmarkt: de Dordtse boekenmarkt trekt jaarlijks op de eerste zondag in juli een kleine honderdduizend bezoekers. Bachfestival Dordrecht: tweejaarlijks festival op diverse locaties in de binnenstad van Dordrecht. Kerstmarkt Dordrecht: in de binnenstad van Dordrecht gehouden evenement, dat in december 2013 bezocht werd door rond de 435.000 bezoekers. Wantijfestival: Vanaf 1995 organiseert Stichting Popprojecten in het tweede weekend van juni, in opdracht van de Gemeente Dordrecht, jaarlijks het Wantijfestival in het Wantijpark. Het festival bestaat uit drie onderdelen: Wantijpop (zaterdag), Rainbowpark (zondag) en de Wantijfestival Clubnights (pre- en afterparty's). Sinds 2012 vindt dit festival alleen nog op zaterdag plaats. Kunstrondje Dordt: elke maand op de eerste zondag. 48 winkels in de historische binnenstad van Dordrecht met onder andere antiek, curiosa, boeken zijn geopend. Dwars Door Dordt-loop van 10 kilometer: jaarlijks gehouden in april, meestal één week voor de marathon van Rotterdam. In 2005 trok de 58e editie van Dwars Door Dordt ruim 1400 deelnemers. Dancetour, ook bekend onder de naam Boulevard of Dance. In 2012 trok dit festijn ruim 50.000 muziekliefhebbers naar de Spuiboulevard. Rond Uit Dordrecht. Organiseert sinds 2013 jaarlijks in de eerste week van juni een fietsvierdaagse met afstanden van 30, 50 en 80 km. Cellofestival: werd in het Hemelvaartweekend van 1987 voor de eerste keer gehouden in het historische Hofkwartier van Dordrecht. Zomerkermis Vakantie Kinderfeesten: Al sinds het begin van de 20e eeuw organiseert het V.K.F. in de zomermaanden activiteiten voor de jeugd. Dordt Monumenteel: wordt ieder jaar gehouden in hetzelfde weekeinde als de Open Monumentendagen. Op zaterdag en zondag staan de monumenten centraal. Dit evenement trekt jaarlijks circa 100.000 bezoekers. et-SKA-tera: een jaarlijks skatefestival georganiseerd door Mandy van der Rest Wantijconcerten: iedere maandagavond in juli en augustus in het Wantijpark. In 2012 won Dordrecht de titel 'Evenementenstad van het Jaar', in dat jaar won Dordrecht ook de Citymarketing Trofee. Ook in 2019 werd Dordrecht uitgeroepen tot 'Evenementenstad van het Jaar'. Opgeheven evenementen Dordrecht heeft ook enkele bekende, maar inmiddels opgeheven evenementen gekend, zoals: Kerstcircus Royal: sloeg ieder jaar rond kerst en nieuwjaar zijn tenten op in Dordrecht. Dit circus werd geleid door de Dordtse familie Teutenberg en werd mede in stand gehouden door een grote groep vrijwilligers die hand-en-spandiensten verlenen. Ieder jaar wist de familie Teutenberg vele internationale artiesten aan te trekken. Internationaal Poppentheaterfestival: tot 2009 vond dit evenement in juni plaats. Dag van Mens en Dier: een evenement dat jaarlijks eind juli werd gehouden op het evenemententerrein aan de Baanhoekweg in de Hollandse Biesbosch. De laatste editie vond in 2010 plaats. Hofmakerij: was een breed opgezette culturele manifestatie dat voornamelijk plaatsvond in en het rond 't Hof. De 10e editie van Hofmakerij kon in 2005 vanwege geldgebrek niet plaatsvinden. Havenfestival: werd eveneens om de twee jaar georganiseerd en wel op de jaren dat er geen 'Dordt in Stoom' was. History Live: een geschiedenisfestival. Twee dagen lang keerde de oudste stad van Holland terug naar de Middeleeuwen. Vanwege geldgebrek is het onzeker of dit festival zal terugkeren. Belcanto Festival Dordrecht: was een opera-evenement dat jaarlijks in september georganiseerd werd en ook vele bezoekers van buiten Nederland aantrok. In 2005 besloot B&W van Dordrecht om dit festival niet langer financieel te steunen en viel het doek voor het Belcanto Festival in Dordrecht. Schefferspop: een jaarlijks popfestival op het Scheffersplein, traditioneel gehouden op Hemelvaartsdag. Veelal traden er Dordtse en regionale bands op. In 2006 werd de tiende en laatste editie georganiseerd. In 2007 werd dit veranderd in Parkingpop. Het concept was onveranderd, alleen de locatie was verplaatst naar het parkeerterrein, naast de Popcentrale. Keltfest: Van 2007 - 2017 een middeleeuws vormgegeven festival dat plaatsvond in de Dordtse Biesbosch. Optredens van artiesten die folkmuziek spelen en andere middeleeuwen-georiënteerde activiteiten. Sinds 2018 verhuisd naar Vijfhuizen. Muziek en uitgaansleven Dordrecht kent een rijke cultuur voor wat betreft bands, kunstenaars en andere artistiekelingen. Enkele namen van bandjes uit het verleden zijn bijvoorbeeld The Zipps, The Desperates en The Dickson Brothers, beter bekend onder de latere naam The Dycke Brothers. Tegenwoordig kunnen bands onder andere oefenen, optreden en gecoacht worden in De Popcentrale of bij toBe. Verder is er het geheel vernieuwde Energiehuis waar onder andere Bibelot is gevestigd. Andere poppodia zijn het Dolhuis en Jazz Podium DJS. De horeca in Dordrecht concentreert zich rondom het Scheffersplein en het Groothoofd. Hier zijn verschillende cafés en restaurants gevestigd die op het plein ook hun terrassen hebben. Verspreid door het centrum vindt men nog meer cafés en restaurants. Sinds 2013 heeft Dordrecht na zeven jaar weer een bioscoop, The Movies. In 2016 werd een Kinepolisbioscoop geopend. Sport Dordrecht telt diverse sportverenigingen en sportbeoefenaars. D.F.C. (Dordtse Football Club) is op 16 augustus 1883 opgericht en daarmee een van de oudste voetbalverenigingen van Nederland. In de jaren 70 van de 20e eeuw werden de amateur- en profafdelingen gescheiden. De profvereniging, FC Dordrecht, speelt in de Eerste divisie en heeft het Riwal Hoogwerkers Stadion als thuisbasis. Andere voetbalverenigingen uit de stad zijn Emma en E.B.O.H. Emma is vooral bekend omdat daar destijds de gebroeders 'Van der Gijp' hun carrière begonnen. Korfbalvereniging DeetosSnel speelt nog steeds een rol in zowel de landelijke veld- als de zaalcompetitie. Een andere sport, die in Dordrecht beoefend kan worden op hoog niveau – bij MNC – is wedstrijdzwemmen. Bekende Dordtse sporters zijn onder andere: Cor van der Gijp (1931), voetballer Jan Jiskoot (1940), zwemmer Elt Drenth (1949-1998), zwemmer Simon Wulfse (1952), powerlifter René van der Gijp (1961), voetballer Peter Smit (1961-2005), kickbokser Juul Ellerman (1965), voetballer Wieke Hoogzaad (1970), triatlete Louis Laros (1973), voetballer Evander Sno (1987), voetballer Folklore Inwoners van Dordrecht worden Schapekoppen genoemd, een benaming die waarschijnlijk gebaseerd is op een sage, die wellicht uit de middeleeuwen stamt toen er nog tolmuren rond de stad stonden. In een poging om het tolgeld op vee te ontduiken, staken Dordtenaren een schaap in mensenkleren om het zo binnen de stadsmuren te kunnen smokkelen. Het bedrog kwam echter uit: net op het moment dat men met het schaap door de poort wilde begon het dier te blaten. Langs de Laan der Verenigde Naties, staat een monument dat hiernaar verwijst, voorstellende een man en zijn zoon, die een schaap verkleed als kind tussen zich in houden. In het logo van BVO FC Dordrecht staat de kop van een ram, de supporters van deze 'betaaldvoetbalclub' zingen bij wedstrijden: Wij zijn de Dordtse Schapekoppen. Verder is er een koekje met de naam Schapekop, een Dordtse specialiteit. Dordrecht wordt tijdens carnaval Ooi- en Ramsgat genoemd. Er is een bekende uitdrukking die over Dordrecht gaat, namelijk: Hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt. Deze uitdrukking had betrekking op de bodemgesteldheid in het rivierengebied. De volledige uitdrukking luidt: Tiel is niet viel, (Zalt)bommel is rommel en hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt. Er zijn meer volksverhalen die de ronde doen over Dordrecht. Een ervan gaat over Sint Sura, de jonge dame die met slechts 3 munten in haar beursje een hele kerk wilde laten bouwen. Zij werd vermoord vanwege vermeende rijkdom. Een ander volksverhaal gaat over het huis De Onbeschaamde. De drie broers Van Beveren wilden alle drie een huis laten bouwen. Voor de grap zouden ze een weddenschap hebben afgesloten wie het meest gewaagde beeld op zijn gevel zou durven te zetten. Abraham van Beveren liet een naakt jongetje tegen de gevel plakken, maar het huis met de meest gewaagde voorstelling laat nu een leeg timpaan zien: de voorstelling was zo gewaagd, dat zij volgens het verhaal verwijderd zou zijn. Overig Op 14 november 1992 was de landelijke intocht van Sinterklaas in Dordrecht. Ook in 2011 kwam Sinterklaas aan in Dordrecht en dit was de 60ste intocht op tv. Burgemeester Arno Brok werd hiermee de eerste burgemeester die twee landelijke intochten deed: in 2005 deed hij het ook al in Sneek, een intocht die, net als in 2011 op 12 november viel. Zowel in 1992 als in 2011 meerde Pakjesboot 12 aan in de Wolwevershaven. Sinds 2006 heeft Dordrecht weer een Stadsbrouwerij. Daar brouwt men het bier 'Schapenkopje'. Dordrecht had van 1433 tot 1968 haar brouwerij De Sleutel waar het bekende Sleutelbier werd gebrouwen. Op dezelfde plaats zit nu de Stadsbrouwerij. In 2006 en 2007 is Dordrecht uitgeroepen tot meest onveilige gemeente van Nederland (dit na onderzoek van de website Misdaadkaart.nl). Op 18 april 2019 was Dordrecht het decor voor het Paasspektakel The Passion waarin Bekende Nederlanders het paasverhaal naspelen. Economie Industrie en werkgelegenheid Tot de huidige bestaansmiddelen van Dordrecht behoren scheepsbouw, houtindustrie en metaalindustrie. De Merwestad heeft de zesde zeehaven van Nederland. Een van de grootste werkgevers op het 'Eiland van Dordrecht' is DuPont. Op bedrijventerrein 'Staart-Oost' heeft DuPont De Nemours (Nederland) B.V. negen fabrieken gebouwd die gezamenlijk 900 medewerkers in vaste dienst hebben. Het Leerpark Dordrecht is gelegen tussen de N3, de Laan der Verenigde Naties, de spoorlijn en de Dubbeldamseweg. Hier zijn o.a. gevestigd het ROC Da Vinci College, het Insula College en het Stedelijk Dalton Lyceum. In Gezondheidspark Dordwijk zijn voorzieningen voor de gezondheidszorg, met als centraal punt 'Locatie Dordwijk' van het Albert Schweitzer Ziekenhuis. Eveneens zijn reeds gerealiseerd: de Bloedbank, Dienstapotheek Drechtsteden en de psychiatrische kliniek De Kreek (De Grote Rivieren). Verder is er in de directe nabijheid van het Gezondheidspark de Sportboulevard. Ten slotte is 'Stadswerven' een nieuw te bouwen wijk tussen het centrum en 'De Staart'. De wijk wordt gebouwd op een voormalig industrieterrein en op de grond van het voormalige 'Gemeente Elektriciteits Bedrijf'. Met het eerste deel is al begonnen. Er zijn een hotel en restaurant in een oude watertoren, naar het voorbeeld van De Koperen Hoogte nabij Zwolle. Kleinhandel De winkels in de binnenstad bevinden zich op de Voorstraat, rondom het Statenplein en de Sarisgang. De binnenstad is autoluw. Op iedere eerste zondag van de maand zijn vrijwel alle antiquairs geopend in de binnenstad. De deelnemers aan kunstrondje Dordt zijn te herkennen aan de vlaggen. Markten zijn er op het Statenplein, de Achterom en Sarisgang op vrijdag en op zaterdag. Op Dubbeldam is er op dinsdag markt. Media RTV Dordrecht AD - De Dordtenaar RTV Rijnmond editie Drechtsteden Dordt Centraal Drechtstad FM Dordrecht.net indebuurt Dordrecht Bestuur en politiek College van B&W Het college van burgemeester en wethouders bestaat na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 uit een coalitie van VVD, GroenLinks, ChristenUnie/SGP en het CDA. Het college van B&W bestaat uit: Samenstelling gemeenteraad Hieronder de behaalde zetels per partij bij de gemeenteraadsverkiezingen sinds 1982: Burgemeesters van Dordrecht Partnersteden Dordrecht heeft een vijftal partnersteden, te weten: Verkeer en vervoer Per fiets Dordrecht is bereikbaar via de Stadsbrug vanaf Zwijndrecht, via de Kiltunnel vanaf de Hoeksche Waard, via de Papendrechtse Brug vanuit Papendrecht, vanuit Sliedrecht, via de spoorbrug en vanuit het zuiden, Noord-Brabant via twee zijden van de Moerdijkbrug. Daarnaast is de stad voor fietsers over het water met een veer te bereiken vanuit Papendrecht, Rotterdam, Sliedrecht, Werkendam en Zwijndrecht. Over water Over het water is de stad te bereiken vanuit Werkendam, bij de Kop van 't Land. Vanuit Zwijndrecht de Veerkade, met de Waterbus naar de Hooikade of de Merwedekade. Vanuit Papendrecht is de stad met het veer vanaf de Veerkade, Papendrecht-West en Papendrecht-Oost te bereiken. Vanuit Sliedrecht vaart er ook een Waterbus naar de Merwekade in Dordrecht. Vanuit Rotterdam is de stad eveneens te bereiken met de Waterbus. Per auto Dordrecht is bereikbaar via de autosnelweg A16 vanaf Rotterdam en Breda, middels afrit 21 (Dordrecht-Centrum), afrit 20 (Dordrecht) en afrit 19 (Dordrecht-Willemsdorp). Afrit 20 leidt naar de N3, vanwaar het oostelijke deel van de stad bereikt kan worden. Ook is Dordrecht bereikbaar via de A15 voor verkeer uit Rotterdam en/of Gorinchem. Via de N3 kan via verscheidene afslagen Dordrecht in gereden worden. Verkeer vanuit de Hoeksche Waard kan Dordrecht bereiken via de N217 door de Kiltunnel. Per trein Dordrecht heeft drie treinstations. Het oudste en belangrijkste station van de stad is station Dordrecht ten zuiden van de historische stadskern; bij de opening in 1871 lag het in de toen nog zelfstandige gemeente Dubbeldam. Naast stoptreinen en sprinters stoppen er ook intercitytreinen. Het is gelegen aan de spoorlijnen Breda - Rotterdam (Staatslijn I), Rotterdam - Roosendaal/Vlissingen en Elst - Dordrecht (Betuwelijn). Station Dordrecht Stadspolders bevindt zich in de wijk Stadspolders in het oostelijke deel van de stad en is een halte aan de MerwedeLingelijn, het westelijke gedeelte van de Betuwelijn (tussen Dordrecht en Geldermalsen). Een door Qbuzz gereden stoptrein stopt er viermaal per uur. Station Dordrecht Zuid wordt aangedaan door de NS-sprinter Dordrecht-Roosendaal/Arnhem. Er bestaan plannen om station Dordrecht Zuid op te heffen nadat station Dordrecht Copernicusweg gebouwd is. Dit om de bereikbaarheid vanuit de wijk Sterrenburg te verbeteren. Ook wordt er gepleit binnen de plaatselijke politiek om noordelijk van het huidige station Dordrecht Zuid een tweede nieuw station te realiseren, station Dordrecht Leerpark. Per bus Tot eind 2006 verzorgde Stadsvervoer Dordrecht het vervoer in de gemeente Dordrecht. Sindsdien is de aanbesteding van het stadsvervoer voor Dordrecht gecombineerd met het vervoer in de regio 'DAV' (Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden), inclusief het treinvervoer over de MerwedeLingelijn (Dordrecht - Geldermalsen). Deze aanbesteding werd gewonnen door Arriva, dat in de periode 1 januari 2007 - 8 december 2018 het vervoer verzorgde in de regio. De verbinding Dordrecht - Utrecht werd verzorgd middels de Qliner snelbusformule, sinds de overname van Qbuzz is deze verbinding er niet meer. Vanaf 9 december 2018 is Qbuzz het stad- en streekvervoer gaan verzorgen in dit gebied (nu genaamd Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem). Vroegere paardentram Op 23 november 1879 nam de Belgische maatschappij "Société anonyme Belge des Tramways de Dordrecht" (TD) een normaalsporige paardentramlijn van 1,8 kilometer, tussen Merwekade en het station, in bedrijf. Dit trambedrijf werd op 7 januari 1891 overgenomen door de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij (RTM). Er was geen koppeling met de streektramlijnen van de RTM, die echter wel tot Zwijndrecht aan de overkant van de Oude Maas kwamen. De route van de lijn was: Merwekade, Boomstraat, Voorstraat, Nieuwbrug, Wijnstraat, Groenmarkt, Visbrug, Visstraat, Bagijnhof, Johan-de-Wittstraat en Stationsweg. De paardentramlijn werd opgeheven op 16 maart 1919. Onderwijs Dordrecht telt veertig basisscholen, drie scholen voor speciaal basisonderwijs, zeven middelbare scholen, zeven scholen voor speciaal voortgezet onderwijs en zes instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Ook voor voortgezet onderwijs heeft Dordrecht meerdere scholen. De stad herbergt zelfs het oudste gymnasium van Nederland: het Johan de Witt-gymnasium. De school werd opgericht in 1253 als "Latijnse school". De school is vernoemd naar oud-leerling en staatsman Johan de Witt. Het zelfstandige gymnasium telt meer dan 700 leerlingen en is gevestigd aan het Oranjepark. Er zijn nog meer middelbare scholen in de stad. Het Insula College, onderdeel van de stichting H3O, is een school voor christelijk voortgezet onderwijs van vmbo tot en met gymnasium. Het Stedelijk Dalton Lyceum kent verschillende vestigingen in Dordrecht. Op het Stedelijk Dalton Lyceum wordt onderwijs aangeboden vanaf vmbo tot en met tweetalig gymnasium. Het Wartburg College heeft een vestiging in Dordrecht naast het leerpark. Het onderwijsaanbod van het Wartburg College bestaat uit praktijkonderwijs, vmbo, havo, atheneum en gymnasium. De scholengemeenschap bestaat uit vier locaties, waarvan drie in Rotterdam en één ("Marnix") in Dordrecht. Het Tij is een middelbare school voor speciaal onderwijs cluster 4. Tot slot is er het Wellant College, dat vmbo-onderwijs verzorgt. In het beroepsonderwijs biedt het ROC Da Vinci College verschillende opleidingen in het Middelbaar beroepsonderwijs aan. In het hoger beroepsonderwijs worden er opleidingen aangeboden door het ROC Da Vinci College, Hogeschool Inholland en Hogeschool Rotterdam. Bekende Dordtenaren Een aantal Dordtenaren heeft door de eeuwen heen een bekende status bereikt. De bekendste Dordtenaar is Johan de Witt. Hij was als raadpensionaris van Holland een van de belangrijkste politici van zijn tijd. Op 20 augustus 1672 werd hij met zijn broer Cornelis in Den Haag door een woedende menigte gelyncht. De humanist en geleerde Gerardus Vossius werd weliswaar niet in Dordrecht geboren, maar bracht er wel een deel van zijn leven door. Ook de twee kunstschilders Albert Cuyp en Ary Scheffer hebben een meer dan plaatselijke bekendheid verworven. C. "Kees" Buddingh' — dichter, schrijver en vertaler — werd in 1918 geboren in Dordrecht en had een sterke binding met de stad. Zo schreef hij een ode aan de stad. Ook Aelbert Cuyp is een beroemde en vooral in het buitenland bekende Dordtse kunstschilder. De Engelse koningin Elizabeth heeft enkele werken van hem in haar bezit. In Dordrecht is de Aebert Cuypsingel naar hem genoemd. Ereburgers van Dordrecht Enkele tientallen Dordtenaren zijn sinds 1925 onderscheiden met een bronzen of gouden penning en uitgeroepen tot ereburger van Dordrecht. Iemand die 25 jaar gemeenteraadslid is in de stad wordt automatisch ereburger. In andere gevallen moet de persoon voorgedragen worden door het college van B&W, waarna de beslissing ligt bij de gemeenteraad. Het merendeel van de gouden penningen is uitgereikt aan personen die bij het gemeentebestuur werkzaam waren. Enkele van de ereburgers met een gouden penning zijn: Simon Marinus Hugo van Gijn, sinds 1926 dr. Theodoor Stoop, sinds 1926 Top Naeff, sinds 1953 Kees Buddingh', sinds 1978 Jan Eijkelboom, sinds 2001 Ronald Bandell, sinds 2010 Fotogalerij Externe links www.regionaalarchiefdordrecht.nl Gemeente Dordrecht Dordrecht en het Eiland in de meidagen 1940 Digitale Stad Dordrecht Plaats in Zuid-Holland
386
https://nl.wikipedia.org/wiki/Diapsiden
Diapsiden
Diapsiden zijn Amniota met twee openingen aan beide zijden in het deel achter de oogkas van hun schedel (zie afbeeldingen). Ze omvatten onder andere de krokodillen, hagedissen, slangen, schildpadden en vogels. Bij de laatste twee groepen zijn een of beide gaten in de evolutie weer verloren gegaan, maar ze worden op grond van hun afstamming toch tot de diapsiden gerekend. Diapsiden ontwikkelden hun twee openingen (temporale fenestra) aan elke kant van hun schedel in het laat Carboon, ongeveer 300 miljoen jaar geleden. Er zijn ten minste 7.925 soorten reptielen beschreven, in omgevingen over de hele wereld. Taxonomie De oudst bekende diapside is Petrolacosaurus uit het Late Carboon van Noord-Amerika. In het Perm zijn de Diapsida nog niet zo belangrijk. Er zijn slechts enkele geslachten uit het Vroege Perm bekend. In het Late Perm ontstaan de groepen die in het Mesozoïcum zullen domineren. De voornaamste landdieren tijdens het Perm zijn de Synapsida en de Anapsida. Aan het einde van het Perm sterven de meeste dieren uit in de grootste uitstervingsgolf uit de evolutie. Alle drie groepen reptielen worden zwaar getroffen, maar de diapsiden weten zich beter te herstellen. Met de ontwikkeling van de archosauriërs en de Lepidosauriërs in het Mesozoïcum begint het tijdperk van de reptielen. Onder is een mogelijke stamboom van de Diapsida: Reptielen
387
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dinosauri%C3%ABrs
Dinosauriërs
De dinosauriërs of dinosaurussen — de eerste benaming is de vertaling in het Nederlands van Dinosauria, de wetenschappelijke naam van de groep — vormen een diverse groep van reptielen, behorend tot de Archosauria, die stamt uit het Mesozoïcum. Tegenwoordig is bekend dat de vogels dinosauriërs zijn. De Dinosauria ontstonden ongeveer 230 miljoen jaar geleden in het Trias, als afsplitsing binnen de ruimere groep van de Dinosauriformes. De eerste dinosauriër was een kleine tweevoetige vleeseter. Die was de directe voorouder van de twee hoofdgroepen waarin alle andere dinosauriërs onderverdeeld kunnen worden: de Saurischia (waaronder de vogels) en de Ornithischia. In deze beide groepen ontwikkelden zich al snel ook plantenetende soorten. De dinosauriërs werden dominant tegen het eind van het Trias, toen op het land de meeste andere grote dieren uitstierven. Tijdens het hierop volgende Jura en Krijt waren de dinosauriërs 140 miljoen jaar lang de heersende landdieren, de grootste die ooit geleefd hebben. Duizenden soorten, vleeseters en planteneters, ontwikkelden zich in allerlei vormen, mede door het uit elkaar bewegen van de continenten. De zeereptielen uit die tijd en de pterosauriërs, vliegende reptielen, waren echter geen dinosauriërs. Op het eind van het Krijt, 66 miljoen jaar geleden, stierven de meeste dinosauriërs uit, wellicht ten gevolge van een meteorietinslag. Sommige dinosauriërs overleefden echter, namelijk de groep van de vogels. Sinds 1808 worden de uitgestorven dinosauriërs wetenschappelijk beschreven en Richard Owen gaf de groep in 1842 haar naam, die "geduchte sauriërs" betekent. Tussen 1870 en 1925 werden veel dinosauriërfossielen ontdekt, vooral in Noord-Amerika. Daarna nam de belangstelling flink af, maar sinds 1968 is er weer een aanzienlijke opleving van het onderzoek, de dinosauriërrenaissance. Met name in China en Argentinië zijn honderden nieuwe soorten gevonden. Er zijn sterk verbeterde inzichten verworven over hun verwantschappen, bouw en levenswijze. Vroegere populairwetenschappelijke boeken over het onderwerp zijn hierdoor totaal verouderd geraakt. Door de vormenrijkdom aan dinosauriërs is het moeilijk typische eigenschappen van de groep aan te geven. Niet een bepaald lichamelijk kenmerk maakt een dier tot een dinosauriër, maar het feit dat hij van de eerste dinosauriër afstamt. Behalve grote dinosauriërs waren en zijn er ook heel kleine. Dinosauriërs zijn reptielen en hebben een althans gedeeltelijk geschubde huid en planten zich voort door middel van eieren. Anders dan de overige huidige reptielen zijn de bestaande dinosauriërs, de vogels, warmbloedig. Onbekend en omstreden is in welke mate de uitgestorven dinosauriërs warmbloedig waren en over een verenkleed of vacht beschikten. Kleine soorten dinosauriërs hadden, ook als het geen vogels waren, vermoedelijk een hoge stofwisseling en verschillende van hun fossielen tonen de resten van veren of haren. De meeste wetenschappers denken nu dat alle dinosauriërs, ook de grootste, vrij actieve dieren waren in plaats van sloom of log, wat hun evolutionaire succes verklaart. Definitie Sinds de achttiende eeuw werd heel het dierenrijk stelselmatig door de zoölogen ingedeeld in verschillende onderverdelingen. De discipline van de taxonomie gaf iedere onderverdeling haar plaats door er een taxonomische rang aan toe te kennen. Omdat er verschillende indelingen verdedigbaar waren, wisselden die rangen vaak sterk. De Dinosauria hadden tegen het eind van de twintigste eeuw meestal de rang van superorde binnen de klasse van de reptielen. De inhoud van het begrip Dinosauria was een historisch toeval: in 1842 had Richard Owen het woord gebruikt om een aantal geslachten, waaronder de twee eerst beschreven dinosauriërs Iguanodon en Megalosaurus, af te grenzen. Het begrip had vrij willekeurig ruimer of enger kunnen uitvallen en na 1842 zouden taxonomen op grond van hun persoonlijke voorkeur groepen wel of niet onder de dinosauriërs rekenen. Hoewel duidelijk werd dat vogels van dinosauriërs afstammen, bleef men ze in een aparte klasse Aves onderbrengen, omdat dat traditioneel was. Rond 1975 werd de aandacht bij het indelen echter verlegd van het, in wezen door de wetenschap onoplosbare, probleem welke rangnaam gebruikt moest worden, naar de wetenschappelijke vraag welke evolutionaire stamboom in feite aanwezig is. Men wil tegenwoordig vaststellen welke dieren samen een bepaalde clade vormen: een verzameling van alle dieren die van een bepaalde voorouder afstammen. Een, daarvoor overbodige, rang wordt dan meestal niet meer toegekend. Een klade wordt altijd mede gedefinieerd op basis van verwantschap en als uitgangspunt daarbij neemt men niet de voorouder — die zal zelden zijn teruggevonden — maar relevante (want wel teruggevonden) afstammelingen. Ook het begrip Dinosauria is als zo een klade gedefinieerd, een die dan feitelijk ook de vogels blijkt te omvatten, binnen de grotere klade der reptielen of Sauropsida. Bij de definitie van kladen probeert men zo veel mogelijk aansluiting te vinden bij de traditionele inhoud. Een vaak gebruikte definitie van Dinosauria is dan ook: alle afstammelingen van de laatste gemeenschappelijke voorouder van Iguanodon en Megalosaurus (inclusief die voorouder zelf). Deze twee genera valt de eer niet alleen te beurt omdat zij de twee eerst beschreven dinosauriërs zijn, maar ook als exemplaren van de Saurischia en de Ornithischia, de twee hoofdgroepen binnen de Dinosauria. Het is niet precies bekend wie als eerste met die definitie kwam en, mede daarom, is ze nooit gepubliceerd in een serieus wetenschappelijk tijdschrift. De gangbare definitie waarnaar in technische publicaties meestal verwezen wordt, stamt uit 1993, is van de paleontoloog Kevin Padian en is verankerd op Triceratops horridus (een ornithischiër) en de huismus Passer domesticus, als vertegenwoordiger van de laatste groep nog levende saurischische dinosauriërs: de vogels. Op die manier zijn vogels niet alleen feitelijk, maar ook per definitie dinosauriërs. De definitie van de dinosauriërs zegt in principe niets over de lichamelijke eigenschappen van de dinosauriërs. Het is dus niet zo dat een bepaald uniek kenmerk een dier tot een dinosauriër maakt; alleen de afstamming is bepalend. Wel kan men natuurlijk alleen op basis van kenmerken vaststellen of een dier afstamt van de laatste gemeenschappelijke voorouder van alle dinosauriërs en daarmee zelf een dinosauriër is. Dat is het lastigst bij verwante soorten die heel kort na de vooroudersoort leefden; die zouden misschien ook neefjes van die voorouder geweest kunnen zijn in plaats van afstammelingen. Om dat te bepalen moet men onderzoeken welke kenmerken de voorouder van de dinosauriërs bezat die anders waren dan die van zijn ruimere verwanten. Dit zijn de zogenaamde synapomorfieën van de dinosauriërs. Dit is alleen indirect vaststelbaar want de vooroudersoort zelf heeft men nog niet gevonden en het is onwaarschijnlijk dat dit ooit zal gebeuren. Naarmate het onderzoek vordert, blijven er steeds minder mogelijke kenmerken over, doordat bepaalde eigenschappen toch ook bij de ruimere verwanten blijken voor te komen of pas bij latere afstammelingen blijken op te duiken. Naar onze huidige kennis is een waarschijnlijke synapomorfie van de dinosauriërs het bezit van een grijpende hand met een halfopponeerbare duim en een verkorte vierde en vijfde vinger. Veel latere dinosauriërs verloren dit kenmerk weer. In de volksmond wordt ieder groot prehistorisch reptiel (of ander uitgestorven dier) wel een "dinosaurus" genoemd. Wetenschappelijk gezien zijn echter bijvoorbeeld de vliegende pterosauriërs en de in zee levende ichthyosauriërs, plesiosauriërs en mosasauriden géén dinosauriërs. Voor zover bekend, was geen enkele dinosauriër een echt zeedier. Er waren en zijn wel vliegende dinosauriërs, namelijk de vogels. Het wetenschappelijke begrip dinosauriër valt dus niet samen met het gangbare spraakgebruik waarin dinosaurus niet op huidige kleine, bevederde vogels betrekking heeft, maar op uitgestorven reusachtige geschubde dieren. Evolutie Oorsprong Tijdens het Trias, 251 tot 200 miljoen jaar geleden, lag vrijwel alle continentale massa bij elkaar in het supercontinent Pangea. Uit reptielen van de groep der Archosauria — waarvan tegenwoordig alleen nog de krokodillen en de vogels over zijn — ontstonden de eerste dinosauriërs. De meer oorspronkelijke voorouders binnen de archosauriërs waren vermoedelijk kleine jagers die zich op vier poten voortbewogen. De poten stonden recht onder het lichaam in plaats van ernaast, zoals bij eerdere reptielen. Later ontstonden roofdieren die op twee poten rondrenden, de eerste Dinosauromorpha. Een latere deelgroep daarvan waren de Dinosauriformes en daarvan weer waren de dinosauriërs een deelgroep. Nauwe verwanten van de dinosauriërs zijn Silesaurus en Sacisaurus. De eerste dinosauriër leefde meer dan 235 miljoen jaar geleden in het Ladinien of het Anisien van het Trias. Welke dat was, weten we niet; vermoedelijk betrof het ook hier een kleine vleeseter, maar het kan ook een alleseter geweest zijn. De oudste zekere dinosauriërs waarvan fossielen bekend zijn, dateren uit het latere Carnien en zijn ongeveer 230 miljoen jaar oud; ze maakten toen nog maar een onbelangrijk deel uit van de totale fauna. Saurischia en Ornithischia De dinosauriërs splitsen zich meteen in twee takken, de Saurischia en de Ornithischia. Alle dinosauriërs behalve de laatste gemeenschappelijke voorouder behoren per definitie tot een van die twee hoofdgroepen. De Saurischia leefden van het Trias tot heden. Als groep zijn de Saurischia genoemd naar de driestralige organisatie van het bekken, waarin het schaambeen naar voren is gericht: de hagedis-heup. Dit is overigens een oorspronkelijke eigenschap van alle reptielen, een plesiomorfie, die dus niet direct gebruikt kan worden om de groep Saurischia af te palen; sommige Saurischia hebben daarbij het schaambeen naar achteren gericht. De Ornithischia leefden vanaf het Boven-Trias tot en met het Boven-Krijt. Alle ontdekte soorten zijn plantenetende reptielen, maar de allereerste Ornithischia waren vermoedelijk vleeseters of omnivoren. Alle bekende ornithischiërs, behalve de zeer basale vorm Pisanosaurus, bezitten een afgeleide vierstralige organisatie van het bekken, waarin het schaambeen een naar voren gericht uitsteeksel bezit, de processus praepubicus, maar verder naar achter gericht is: de vogel-heup. Zo'n nieuwe eigenschap, een apomorfie, kan wél gebruikt worden om een groep te onderscheiden. Overigens is het ondanks de naamgeving zo dat de vogels vrijwel zeker tot de Saurischia behoren; vandaar dat die groep nog niet is uitgestorven. In 2017 stelde een studie dat de indeling in Saurischia en Ornithischia onjuist was, omdat de meeste vleesetende dinosauriërs met de ornithischiërs een overkoepelende groep Ornithoscelida zouden vormen. In dit geval zouden de Saurischia, nog slechts bestaande uit de Sauropodomorpha en Herrerasauridae, binnen de gebruikelijke definities van de Dinosauria buiten die groep vallen. Het artikel gaf een nieuwe definitie van de Dinosauria: de groep bestaande uit de laatste gemeenschappelijke voorouder van Passer domesticus, Triceratops horridus en Diplodocus carnegii en al zijn andere afstammelingen. Deze hypothese is nog zeer omstreden. Evolutie van de Saurischia De belangrijkste onderverdeling binnen de Saurischia is die tussen de Theropoda — die waren overwegend vleeseters — en de Sauropodomorpha, planteneters. De splitsing van de sauropodomorfen en theropoden viel waarschijnlijk al in het Carnien; er zijn twee vermoedelijke sauropodomorfen bekend uit die tijd: Saturnalia en Panphagia. Het is mogelijk dat er vroege saurischiërs waren die nog niet tot een van die twee groepen behoorden. Twee van de oudste ontdekte vleesetende dinosauriërs, Eoraptor en Herrerasaurus, zijn zo primitief dat het een twistpunt is of ze basale saurischiërs zijn of al theropoden. Op het eind van het Carnien stierven veel diergroepen uit, en later in het Trias, in het Norien, kregen de saurischiërs hierdoor de kans te evolueren en de opengevallen plaatsen te vullen. Deze dinosauriërs werden snel de dominante grotere landdieren. De theropoden ontwikkelden een enorme soortenrijkdom en bleven op alle continenten de dominante roofdieren. De belangrijkste onderverdeling was die tussen de Ceratosauria en de Tetanurae. Binnen de Tetanurae ontwikkelde zich vrij vroeg een groep met ook erg grote vormen: de Carnosauria, ook wel Allosauroidea genoemd. Bij de zustergroep daarvan, die langer alleen uit kleinere soorten bestond, de Coelurosauria, zijn de eerste aanwijzingen gevonden van een primitief verenkleed. Sommige coelurosauriërs werden later erg groot, zoals de Tyrannosauridae. Een andere deelgroep van de coelurosauriërs combineerde een volledig verenkleed met een hoge stofwisseling: de Maniraptora. Bepaalde maniraptoren werden planteneters, waaronder de Therizinosauria. Uit een andere tak van de maniraptoren, de Eumaniraptora, kwamen de vogels voort, de zustergroep van de Deinonychosauria. De Sauropodomorpha bestonden eerst uit vrij kleine langgerekte en langgenekte tweevoeters. In het vroege Jura ontstonden zwaardere vormen met heel lange nekken die op vier voeten gingen lopen: de Sauropoda. De kleinere vormen, vroeger wel Prosauropoda genoemd, stierven daarna uit, maar de sauropoden kwamen tot grote bloei. Tot deze groep behoren de grootste landdieren die ooit bestaan hebben. Evolutie van de Ornithischia De vroegste Ornithischia — waarvan we overigens weinig weten; Pisanosaurus was de enige beschreven soort uit het Trias tot de ontdekking van Eocursor — bleven tweevoeters. Een vroege afsplitsing waren de Heterodontosauridae. In het Jura ontstonden binnen de meer afgeleide ornithischiërs, de Genasauria, vormen die weer op vier poten gingen lopen. Allereerst splitsen zich de Thyreophora af, gepantserde dinosauriërs, die verder evolueerden tot de Stegosauria en Ankylosauria. De zustergroep van de thyreoforen, de Cerapoda, splitste zich in de Euornithopoda en de Marginocephalia. Tot de marginocefaliërs behoorden de tweevoetige Pachycephalosauria, soorten met dikke schedels, en de Ceratopia, die de viervoetige gehoornde dinosauriërs omvatten. De euornithopoden bleven allen de mogelijkheid behouden om op twee voeten te lopen, hoewel de grootste soorten zich ook op vier poten konden voortbewegen. Vormenrijkdom door continentsplitsing Tijdens het Jura, 200 tot 145 miljoen jaar geleden, begon Pangea uit elkaar te vallen. Via landbruggen konden dieren vermoedelijk eerst nog wel van de ene naar de andere plaats trekken. Al in het begin van het Jura hadden de dinosauriërs bijna alle andere grote landdieren verdrongen. Op het eind van het Jura moeten de meeste belangrijke deelgroepen van de dinosauriërs zich al hebben afgesplitst; maar sommige waren kennelijk zo zeldzaam dat we hun fossielen nog niet hebben teruggevonden. Tijdens het Krijt, 145 tot 65 miljoen jaar geleden, waren alle continenten uit elkaar gevallen. Dit leidde ertoe dat op ieder werelddeel een unieke fauna tot ontwikkeling kwam en het aantal soorten dinosauriërs zijn maximum bereikte. Onder de planteneters namen vooral de Ornithischia in soortenaantal toe, iets wat wel verklaard is uit een verandering van de flora: de opkomst van de bedektzadigen. Deze algehele vormenrijkdom wordt pas de laatste jaren goed onderzocht en heeft vele tientallen soorten opgeleverd die nogal afwijken van wat eerder uit Noord-Amerika en Europa bekend was geworden. Zuid-Amerika kwam geïsoleerd te liggen, zodat daar heel nieuwe, opmerkelijke soorten ontstonden, zoals Argentinosaurus, een gigantische sauropode en Giganotosaurus, een theropode die nog iets groter was dan de beruchte Tyrannosaurus uit het westen van Noord-Amerika; dat continent was zelf door de hoge zeespiegel in drieën verdeeld. Hetzelfde deed zich voor in Afrika en India (toen nog een apart continent). Ook China ontwikkelde ten dele een afwijkende fauna van Noord-Amerika, hoewel landbruggen daar vaker verbindingen vormden. De schattingen over hoeveel soorten dinosauriërs er in totaal geleefd hebben, behalve de vele tienduizenden vogelsoorten, lopen sterk uiteen van enkele duizenden tot enkele tienduizenden. Op het eind van het Krijt moeten gelijktijdig enkele honderden soorten dinosauriërs voorgekomen zijn. Massa-extinctie aan het eind van het Krijt: het vermeende "Uitsterven der dinosauriërs" Op de grens van het Krijt (140 tot 66 miljoen jaar geleden) en het Kenozoïcum of Tertiair (66 tot 2 miljoen jaar geleden), de zogenaamde K-T-overgang, vond een massa-extinctie plaats: een massaal uitsterven, in dit geval van ongeveer de helft tot driekwart van de toen levende diersoorten. Vooral de grotere levensvormen werden zwaar getroffen; geen enkel echt landdier zwaarder dan vijf kilo overleefde. Het staat bekend als het "uitsterven der dinosauriërs", maar dat is een misleidende aanduiding. Behalve dinosauriërs verdwenen ook diverse andere groepen, waaronder de ammonieten, de pterosauriërs en zeereptielen zoals de plesiosauriërs, vrij abrupt van de aardbodem. Daarbij overleefde één groep dinosauriërs het wel: de vogels. Verreweg de meeste paleontologen nemen sinds 1974 namelijk aan dat vogels dinosauriërs zijn, in de zin dat zij afstammen van en daardoor behoren tot een groep dinosauriërs die theropoden wordt genoemd. Binnen deze gangbare interpretatie zijn de dinosauriërs dus niet als geheel uitgestorven. Toen het in de late negentiende eeuw duidelijk werd dat er zich op het eind van het Krijt echt een groot uitsterven had voorgedaan — eerst dacht men nog dat het misschien alleen maar zo leek doordat de gegevens te slecht waren — stelde dat de toenmalige wetenschap voor grote problemen. De toen heersende leer van het uniformitarisme geloofde dat alle veranderingen op aarde geleidelijk hadden plaatsgevonden; de gedachte dat er rampen op wereldniveau zouden kunnen zijn geweest, zoals nog beweerd door het eerdere catastrofisme, verwierp men. Het snelle uitsterven van veel soorten paste echter niet goed binnen een model van trage veranderingsprocessen. Het probleem van het uitsterven der dinosauriërs werd daarom grotendeels verwaarloosd; tot 1979 waren de gebruikelijkste verklaringen: afkoeling van het klimaat en concurrentie door zoogdieren, hoewel er helemaal geen sterke aanwijzingen waren voor een belangrijke klimaatverandering en zoogdieren veel te klein waren om dinosauriërs te kunnen verdringen. De zwakte van de standaardverklaringen leidde tot allerlei wilde speculaties over wat dan wel de echte oorzaak geweest zou kunnen zijn. Rond 1975 werden catastrofistische theorieën toch weer aanvaardbaar, omdat de toenemende astronomische kennis het aannemelijk maakte dat de aarde in de loop van haar geschiedenis vaak is geteisterd door de straling van supernova's en botsingen met grote kometen en meteorieten. In 1979 was het de geoloog Walter Alvarez duidelijk geworden, mede door onderzoek van anderen, dat de grenslaag van het Krijt en het Kenozoïcum gekenmerkt wordt door een hoge concentratie van iridium, een metaal dat zeldzaam is in de aardkorst, maar typerend voor een bepaalde meteorietklasse. Deze "iridiumpiek" verklaarde hij met de theorie dat 65 miljoen jaar geleden een grote meteoriet van tien kilometer doorsnede insloeg; de inslag zou ook het uitsterven veroorzaakt hebben. De veronderstelde uitstervingsmechanismen waren de schokgolf en de warmtestraling door de hete ejecta die vele grote dieren meteen gedood moeten hebben; de hitte zou ook de wouden van de planeet tot ontbranding gebracht hebben en de roetdeeltjes zouden het zonlicht jarenlang tegengehouden hebben waardoor de koolstofkringloop stopte. De dinosauriërs waren als de grootste landdieren het kwetsbaarst voor de schokgolf en konden niet in holen schuilen tegen de straling; aan het eind van de voedselketen staand, zouden ze het eerste op soortniveau slachtoffer geworden zijn van het afsterven van de planten; daarbij waren hun aantallen kleiner. De vogels waren echter groot in getal, te klein om bijna allemaal door de schokgolf gedood te worden, konden in holen gescholen hebben en hadden een lage absolute energiebehoefte. Dit zou verklaren waardoor ze als enige dinosauriërs konden overleven. Alvarez' theorie riep veel weerstand op. Op twee manieren werd geprobeerd zijn hypothese te weerleggen. De eerste was dat men trachtte aan te tonen dat dinosauriërs helemaal niet plotseling uitstierven, maar al lang voor de vermeende inslag aan een neergang bezig waren. Een langzaam dalende soortenrijkdom zou hierop duiden en er zouden ook aanwijzingen zijn dat dinosauriërs buiten de vogels nog na het Krijt voorkwamen. De andere methode was dat een plaatselijk mechanisme, dus niet buitenaards, werd gezocht dat een vrij plots uitsterven kon verklaren. De paleontoloog Robert Thomas Bakker veronderstelde bijvoorbeeld een pandemie, veroorzaakt doordat grote groepen organismen die miljoenen jaren van elkaar gescheiden geweest waren en geen weerstand tegen elkaars microben hadden opgebouwd, elkaar tegen kwamen toen de continenten waarop zij leefden samenkwamen door de platentektoniek. Een meer populaire verklaring zocht de oorzaak in de zeer sterk toegenomen vulkanische activiteit: de gigantische uitstoot van de Deccan Traps vergiftigde aan het eind van het Krijt het aardse ecosysteem. Tegenwoordig is het bestaan van de meteorietinslag zelf algemeen aanvaard. In 1990 werd duidelijk dat in Yucatán in Mexico de inslagkrater in 1978 al ontdekt was bij Chicxulub. Behalve deze Chicxulubkrater zelf zijn er vele gegevens verzameld die duiden op een enorm effect van zo'n inslag, waaronder vondsten van geschokte kwarts, andere mineralen die ontstaan bij inslagmetamorfose, mogelijke ejecta, en afzettingen van zeer grote tsunami's in een grote cirkel rond Chicxulub. Dat het getroffen gebied uit kalksteen bestond met een hoog zwavelgehalte, zou ook nog een extreem broeikaseffect en vernietigende zure regen veroorzaakt hebben. De theorie dat het uitsterven van de dinosauriërs een geleidelijk proces was, wordt steeds slechter ondersteund. Verfijndere onderzoeken wijzen op een grote vormenrijkdom tot het eind, misschien wel een duizendtal soorten bedragend; hoogstens zal lokaal de variatie door toeval net wat lager gelegen hebben op het moment van de inslag. Er zijn geen goede gegevens gevonden die wijzen op een overleven van dinosauriërs anders dan vogels tot in het Paleogeen. De vraag is nu of de inslag een voldoende verklaring biedt of dat andere mechanismen toch ook een rol speelden. De meeste wetenschappers neigen naar het laatste: men neemt aan dat de meteorietinslag juist zo vernietigend kon zijn doordat het ecosysteem in de voorgaande paar miljoen jaar al ontwricht en verzwakt was door de uitstoot van de Deccan Traps, waarvan een laatste piekactiviteit wellicht door de inslag werd uitgelokt. De inslag zou echter beslissend zijn geweest. Wat de oorzaak van het uitsterven ook precies was, vele soorten kleinere dieren zoals insecten, amfibieën en zoogdieren overleefden de ramp wel, waardoor zij de ruimte kregen om zich verder te ontwikkelen. Het verdwijnen van de grote dinosauriërs maakte zo de evolutie van de grote zoogdieren mogelijk, inclusief die van de mens. De overlevende dinosauriërs, de vogels, zouden ten dele weer vleesetende en plantenetende niet-vliegende grote vormen worden, maar hun grootste radiatie kennen als kleine vliegende roofdieren: de insectenetende zangvogels, waarvan er sinds het Mioceen vermoedelijk meer soorten geëvolueerd zijn dan alle andere eerdere dinosauriërs bij elkaar. Hoewel het vroeger gebruikelijk was het Tertiair als het Tijdperk der Zoogdieren te omschrijven, vonden de dinosauriërs juist in dat tijdperk de piek van hun soortenrijkdom: er zijn tegenwoordig immers ongeveer tweemaal zoveel soorten vogels als zoogdieren. Zo bezien heeft de komst van de moderne mens tientallen malen meer soorten dinosauriërs uitgeroeid dan de meteorietinslag. Ontdekkingsgeschiedenis Van mythe tot wetenschap Fossiele botten van dinosauriërs zijn niet heel zeldzaam en moeten al vroeg door mensen aangetroffen zijn. Over oudere culturen hebben we aanwijzingen dat deze resten mythologisch verklaard werden als de sporen van voorouderlijke totemdieren, helden of fabeldieren. Zo schijnen de legenden van draken in China hun oorsprong te vinden in "drakenbotten", de naam voor alle fossiele beenderen, waaronder waarschijnlijk ook botten van dinosauriërs. Het is ook verondersteld dat fossielen van Protoceratops de aanleiding zijn geweest voor de legende dat er in Azië griffioenen leefden. In het vroegmoderne Europa van de zestiende en zeventiende eeuw werden dergelijke resten door geleerden beschreven vanwege hun curiositeitswaarde. Men zag ze soms nog steeds als overblijfselen van, elders ter wereld nog voorkomende, draken, maar ook wel als resten van monsters van voor de Zondvloed of als botten van exotische beesten die door de Romeinen meegenomen waren. Zo werd het allereerste dinosauriërfossiel dat geïllustreerd beschreven werd, in 1676 door de Engelsman Robert Plot in zijn Natural History of Oxfordshire, door hem in het begin beschouwd als het dijbeen van een Romeinse krijgsolifant — later stelde hij zijn mening bij en concludeerde dat het van een reus was. In 1763 gaf Richard Brookes het fossiel puur vanwege de vorm de aanduiding Scrotum humanum (menselijke balzak), wat soms wel genoemd wordt als eerste binomiale naam van een dinosauriër, hoewel het door Brookes niet als een biologische geslachtsnaam bedoeld was; in ieder geval is de naam niet meer geldig omdat zij in onbruik is geraakt (een zogenaamde nomen oblitum). Afgaand op de illustratie — het fossiel is later zoek geraakt — ging het om de onderkant van het dijbeen van een theropode. In de achttiende eeuw, tijdens de Verlichting, begonnen westerse wetenschappers steeds meer openlijk afstand te nemen van de toen gangbare Bijbeluitleg volgens welke de leeftijd van de aarde in slechts weinige duizenden jaren gemeten kon worden. Men keerde terug naar eerdere opvattingen uit de klassieke oudheid, bijvoorbeeld van Plato en Aristoteles, dat de wereld onnoemelijk oud was of zelfs eeuwig. Dit werd ondersteund door het systematisch onderzoek van de geologie dat toen op gang kwam, maar ook door de vondst van fossiele dieren die zo afweken van de huidige soorten dat ze waarlijk voorwereldlijk leken, afkomstig uit een wereldtijdperk lang voor het huidige waarvan de levensgemeenschap bijna geheel was uitgestorven — en niet alleen de uitzonderlijke monsters die omdat ze niet binnen de goddelijke wereldorde pasten, waren vernietigd. Onder deze vondsten waren echter nauwelijks dinosauriërs: het ging meestal om zeereptielen. De meest tot de verbeelding sprekende gevallen betroffen Mosasaurus en de pterosauriër Pterodactylus. Er werd wel wat fossiel materiaal opgegraven waarvan we tegenwoordig begrijpen dat het van dinosauriërs afkomstig moet zijn geweest, maar dit trok in de achttiende eeuw geen enkele belangstelling, omdat het te fragmentarisch was om een duidelijk beeld van het oorspronkelijke dier op te leveren. De eerste uitgestorven dinosauriërs worden beschreven Dit veranderde in het begin van de negentiende eeuw, niet zozeer doordat er veel betere fossielen opdoken, maar omdat er in Engeland een arts leefde, Gideon Mantell, die zo bezeten was van de paleontologie dat hij er zijn carrière, vermogen, huwelijk en gezondheid aan opofferde en die erin slaagde ook op grond van slecht materiaal een doorbraak te bereiken. Vanaf ongeveer 1810 werden er in steengroeven in Zuid-Engeland steeds meer fragmenten gevonden van wat kennelijk zeer grote dieren waren. Op grond van één enkele tand, in 1821 door zijn vrouw gevonden, wist Mantell de determinatie te bereiken dat het om een reusachtig plantenetend landreptiel moest gaan — terwijl de toen toonaangevende taxonoom Georges Cuvier hem nog verteld had dat het een neushoorn betrof. In 1825 benoemde en beschreef hij op grond van wat tanden en botten de dinosauriër Iguanodon. Toch was dit niet de eerste uitgestorven dinosauriër die beschreven zou worden (de eerste nog levende vogels kregen al in de achttiende eeuw hun wetenschappelijke naam). Rond 1815 waren er een kaakfragment, wat wervels en een dijbeen ontdekt van een reusachtig vleesetend reptiel; in 1824 werd dit benoemd door dominee William Buckland als Megalosaurus. Door de activiteiten van Mantell werden beide dieren meteen met elkaar in verband gebracht. Maar men zag ze niet als een groep die heel erg afweek van andere reptielen. Uit de Iguanodon- en Megalosaurus-fossielen was niet eenvoudig af te leiden hoe de bouw van de dieren was en beiden werden beschouwd als hagedissen, zij het van wel heel opzienbarende afmetingen: Mantell, aannemend dat ook de verhoudingen als die van een typische hagedis waren, schatte de lengte van Iguanodon eerst op zestig meter. Het nieuws dat er kennelijk vroeger zulke enorme wezens rondliepen, prikkelde ook de verbeelding van het grotere publiek; Mantell richtte zelfs een specialistisch paleontologisch museum op om in de behoefte aan informatie te voorzien, het eerste sinds dat van Keizer Augustus. Ook liet hij op eigen kosten een dure monografie verschijnen over het onderwerp. Later kregen Mantell en Buckland een beter beeld van de morfologie; de vondst van een derde soort, Hylaeosaurus, beschreven in 1832, en de aankoop in 1834 door Mantell van een blok steen met daarin door elkaar liggende delen van een iguanodonskelet, lieten zien dat er toch wat afwijkends aan deze vormen was: hun poten stonden niet gespreid, zoals bij huidige reptielen, maar recht onder het lichaam. Typische hagedissen waren het dus niet. Dit betekende ook dat de dieren een stuk korter waren dan de oorspronkelijke schattingen. Men bleef ze echter onder de ruimere orde Sauria scharen, wat toen de aanduiding was voor de groep die zowel de hagedissen als de krokodilachtigen omvatte, alsmede alle fossiele reptielen die geen slang of schildpad waren. Omdat dit woord lastig letterlijk te vertalen is — het is wel indirect afgeleid van het Griekse σαῦρος, sauros, "hagedis", en zou later meestal gebruikt worden voor de hagedissen alleen, maar betekent toch niet simpelweg "hagedissen" — werd het in het Duits en in navolging hiervan het Nederlands, weergegeven met de directe afleiding Saurier/sauriërs. De Dinosauria krijgen hun naam Op 2 augustus 1841 hield de Britse anatoom Richard Owen een voordracht aan de British Association for the Advancement of Science waarbij hij citeerde uit zijn nog ongepubliceerde Report on British Fossil Reptiles Part II. In de lezing bracht hij Iguanodon, Megalosaurus en Hylaeosaurus samen als in vorm overeenkomende soorten onder in de orde Sauria, maar gaf ze nog geen aparte naam. Begin april 1842 publiceerde hij en toen bleek hij ze in één onderverdeling — Owen twijfelde of hij het een tribus of suborde zou noemen — van de Sauria ondergebracht te hebben die hij de Dinosauria noemde, naar het Griekse δεινός, deinos, hier in de betekenis van "geducht", en sauria, sauriërs. In het Engels heetten de dieren dus dinosaurians, maar Owen zelf gebruikte in de tekst al vaak de onjuist verkorte vorm dinosaur (naar analogie met de correcte verkorting van de geslachtsnamen, zoals megalosaur voor Megalosaurus), die later de gebruikelijkste zou worden. In Nederlandse vertalingen van dit Engelse woord wordt het meestal weer verlengd naar dinosaurus, wat taalkundig onjuist is: dinosauria heeft geen enkelvoud. Owen beklemtoonde de speciale eigenschappen van de Dinosauria, vooral dat hun poten recht onder het lichaam stonden, zoals bij zoogdieren. Hij zag dit als een teken van hun hoge graad van ontwikkeling en veronderstelde een overeenkomende hoge stofwisseling. De huidige reptielen vertegenwoordigden vergeleken hiermee een degeneratie. Deze voorstelling van zaken kwam voort uit Owens positie als catastrofist: hij verwierp iedere gedachte aan evolutie, zoals kort daarvoor nog bepleit door Robert Grant, en daarmee aan vooruitgang. Door nu aan te tonen dat vroegere reptielen juist beter waren dan de tegenwoordige, weerlegde hij dit transmutationisme, de toenmalige benaming voor evolutietheorieën. De drie geslachten die Owen aan de Dinosauria toewees, waren overigens niet alle uitgestorven dinosauriërs die toen beschreven waren: Thecodontosaurus was beschreven in 1836 en al in 1808 was Streptospondylus beschreven door Cuvier — hoewel die pas in 1832 door Hermann von Meyer benoemd zou worden, dezelfde die in 1837 Plateosaurus zou beschrijven. Al die soorten werden echter niet door Owen als dinosauriërs herkend — voor Streptospondylus, eigenlijk de eerst beschreven dinosauriër, veertien jaar eerder dan Megalosaurus, zou die herkenning pas komen in 2001. Ironisch genoeg benoemde Owen in 1841 ook een nieuwe soort, Cetiosaurus: een dinosauriër — hoewel hij dat ook hier niet besefte. In 1851 werd er een wereldtentoonstelling gehouden in het Crystal Palace; toen dit demonteerbare bouwwerk zijn nieuwe bestemming kreeg in Sydenham, werden er in 1854 door toedoen van Owen in de tuinen van het complex levensgrote polychrome betonnen beelden van prehistorische dieren neergezet, ontworpen door Benjamin Waterhouse Hawkins. Daaronder waren ook de drie dinosauriërs die Owen erkende, weergegeven volgens zijn ideeën, dus met de poten onder het lichaam. De expositie leidde tot een sterk vergrote publieke belangstelling voor de groep en het begrip dinosaur(ian) werd gemeengoed. Het Gouden Tijdperk van het dinosauriëronderzoek In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn Origin of Species en in hetzelfde jaar werd de in Duitsland gevonden Compsognathus beschreven, waarvan het holotype het meest complete dinosauriërfossiel was dat tot dan toe was ontdekt. Darwins evolutietheorie zorgde voor een wetenschappelijke revolutie in de biologie: alle eigenschappen van levensvormen werden hierna geduid als de uitkomst van een of ander evolutiemechanisme en de gelijkenis tussen dieren zag men nu als de uitdrukking van een echte bloedverwantschap, niet slechts als een overeenkomst in vorm alleen. Voor Compsognathus had dat niet meteen gevolgen want deze kleine soort werd in eerste instantie niet eens als dinosauriër herkend. Hetzelfde gold voor de in 1861 beschreven Archaeopteryx, de Oervogel. In 1869 legde de evolutionist Thomas Huxley echter de link en kwam als eerste met de hypothese dat de vogels van de dinosauriërs afstamden, waarbij Archaeopteryx en Compsognathus dan de ontbrekende schakels waren. De vondst van Compsognathus was ook exemplarisch voor een andere ontwikkeling: Engeland was door een combinatie van wetenschappelijke voorsprong en grote variëteit aan aardlagen tot bakermat van het dinosauriëronderzoek geworden, maar dinosauriërs werden nu ook regelmatig daarbuiten opgegraven. Zeer bekend is de vondst van een groot aantal bijna volledige en onvolledige iguanodonskeletten in een kolenmijn in het Belgische Bernissart in 1878. Deze zijn nu te bewonderen in de dinosauriërzaal van het Museum voor Natuurwetenschappen te Brussel. De vondsten in België werden van 1882 tot 1923 beschreven door Louis Dollo die de opvatting populair maakte dat veel dinosauriërs, waaronder ook de theropoden, tweevoeters waren die zich voortbewogen in een sterk opgerichte houding. Zelfs in Nederland werd een dinosauriër gevonden: Betasuchus. Maar het was buiten Europa dat de meest spectaculaire ontdekkingen gedaan zouden worden. In Noord-Amerika was het onderzoek naar dinosauriërs eerst voornamelijk beperkt gebleven tot de beschrijving door Edward Hitchcock van gefossiliseerde voetsporen, welke hij toeschreef aan reusachtige vogels. De oostkust had verder weinig resten; het was een uitzondering toen Joseph Leidy in 1858 Hadrosaurus beschreef. Na de Amerikaanse Burgeroorlog kwam echter de exploitatie van het Wilde Westen op gang. In de woestenijen daar, de Badlands, bevonden zich uitgestrekte fossielhoudende lagen uit het Late Jura; het gebrek aan begroeiing maakte dat steeds nieuwe botten door erosie zichtbaar aan het oppervlak kwamen. In sommige gebieden strekten zich ware beenderlagen, bone beds, over vele mijlen uit. Deze ideale vondstomstandigheden leidden vanaf 1871 tot een explosie aan nieuwe dinosauriërs uit de Verenigde Staten toen twee rivaliserende wetenschappers, Edward Drinker Cope en Othniel Charles Marsh, elkaar in hun Bone Wars de loef probeerden af te steken in het ontdekken en benoemen van zo veel mogelijk soorten. Vele van de meest bekende dinosauriërs kregen toen hun naam zoals: Allosaurus, Apatosaurus, Brontosaurus, Diplodocus, Stegosaurus, Nodosaurus en Triceratops. Voor al die soorten moest een nieuw kader bedacht worden waar ze inpasten. Marsh en Cope besteedden dus ook veel aandacht aan classificatie en benoemden vele nieuwe groepen: de Theropoda, Sauropoda en Ornithopoda van Marsh zijn nog steeds gebruikte begrippen. In 1887 werd er echter een grote slag toegebracht aan het begrip dinosauriër: Harry Govier Seeley kwam tot de conclusie dat de groep polyfyletisch was, dus bestond uit een kunstmatige samenvoeging van niet-verwante groepen en wel de Saurischia en de Ornithischia die hij vernoemde naar de structuur van het bekken. Het werd in die opvatting een lekenterm die serieuze wetenschappers eigenlijk niet zouden moeten gebruiken. Tot in het begin van de twintigste eeuw werd de speurtocht in Amerika voortgezet, vaak door gespecialiseerde dinosaur hunters, geen paleontologen, maar mannen die in opdracht werkten of fossielen probeerden te vinden om ze te verkopen. De twee belangrijkste waren Barnum Brown die Tyrannosaurus rex, Gorgosaurus en Corythosaurus ontdekte en Charles Hazelius Sternberg (samen met zijn zoon Charles Mortram Sternberg), de ontdekker van Edmontosaurus. Ook naar andere continenten werden nu grote expedities uitgezonden. Hoe prestigieus dinosauriëronderzoek was geworden, bleek uit het feit dat voor 230.000 goudmark, grotendeels opgebracht door het Duitse Keizerrijk vanaf 1909 in Duits-Oost-Afrika bij Tendaguru door Werner Janensch grote opgravingen werden gedaan naar fossielen, die spectaculaire skeletten opleverden van de al bekende Brachiosaurus en de ontdekking van Tornieria, Kentrosaurus, Elaphrosaurus en Dicraeosaurus. Van 1922 tot en met 1925 voerde Roy Chapman Andrews jaarlijkse tochten uit in de Gobi en vond Protoceratops en Oviraptor. Dit was echter voorlopig de laatste grote expeditie. Tot en met 1929 waren er, buiten de vogels, 124 valide dinosauriërgeslachten beschreven, met als piekjaren 1877 en 1914 met ieder negen genera. Er was hierna nog een kleine piek in de jaren 1932 en 1933, maar dat was een uitloop van eerdere vondsten. Tot 1972 zouden er nu per jaar meestal slechts één of twee nieuwe geslachten ontdekt worden; het Gouden Tijdperk van de vondsten van fossiele dinosauriërs was vrij plotseling ten einde gekomen. Stilstand en achteruitgang De oorzaken van de malaise in het paleontologische dinosauriëronderzoek gedurende het midden van de twintigste eeuw zijn complex. Ten dele was de veel lagere activiteit een simpel gevolg van geldtekort. Door de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog kregen de grote onderzoeksinstituten minder subsidies en paleontologie had bepaald geen prioriteit in het budget. Het weinige geld dat eraan besteed kon worden, smeerde men liever over verschillende kleinere projecten uit dan het te verkwisten aan één zeer dure opgraving van een dinosauriër. Dinosauriërskeletten waren mooie publiekstrekkers, maar daarvan had men er nu wel voldoende. Sterker nog: meer vondsten zouden een ernstig ruimtegebrek opgeleverd hebben, tot op de dag van vandaag staan vele honderden kisten met dinosauriërfossielen, verzonden in het Gouden Tijdperk, ongeopend in de opslagkelders. Een andere belangrijke factor was een verschuiving in de wetenschappelijke methodologie: men was minder gericht op het beschrijven van individuele soorten en meer op het leggen van grote verbanden, vooral als die een exacte mathematische vorm gegeven kon worden. Men wilde fossielen gebruiken om aardlagen preciezer te dateren en de rol die soorten speelden in het ecosysteem te bepalen. Dinosauriërs waren echter door hun grootte weinig geschikt als gidsfossiel of voor statistische populatieanalyse. Dinosauriërs werden ook minder belangrijk doordat men dacht dat ze geen natuurlijke groep vormden. In 1926 kwam daar nog bij dat het werk van Gerhard Heilmann ook leek aan te tonen dat ze geen verwanten van de vogels waren — en dus een doodlopende weg in de evolutiegeschiedenis. Het hele Mesozoïcum werd als een overgangsperiode vol evolutionaire inferioriteit gezien, een tijdperk waarin nog gebrekkige levensvormen in dampende moerassen hun bestaan rekten tot de onvermijdelijke vervanging door de superieure zoogdieren. De dinosauriërs speelden in dit evolutionaire vooruitgangsdenken de rol van verliezers bij uitstek en hun vermeende eigenschappen werden hieraan aangepast. Terwijl ze in de negentiende eeuw nog werden afgebeeld als vrij actieve dieren met een mogelijkerwijs verhoogde stofwisseling, begon men ze nu systematisch te beschrijven als traag, in bijna ieder orgaan primitief en inefficiënt en in ieder geval koudbloedig. De invloedrijke school van de orthogenetica had een geheel eigen interpretatie van wat er met de dinosauriërs mis was. In deze periode was de werking en organisatie van het genoom nog onbekend en men meende dat evolutionaire vooruitgang alleen mogelijk was door de selectie van steeds ingewikkelder eiwitverbindingen waarvan men dacht dat die de dragers waren van de erfelijke eigenschappen. De toenemende complexiteit van die verbindingen zou ze steeds kwetsbaarder maken voor entropie: groepen die te ver evolueerden zouden dus op den duur weer gaan degenereren, net als een verouderend individu. De dinosauriërs met hun bizarre vormen, werden opgevoerd als het schoolvoorbeeld van zulke raciale veroudering en de platen van Stegosaurus, de kam van Parasaurolophus en de hoorns van Triceratops werden gezien als aankondiging van hun naderende ondergang. Er was een groep bij wie de interesse voor dinosauriërs onveranderd hoog bleef: kinderen van de lagereschoolleeftijd. Maar dit zorgde er slechts voor dat professionele paleontologen het onderwerp nog minder serieus namen. Boeken voor kinderen werden dan ook in opdracht in elkaar gezet door onwetende mensen die niet veel meer deden dan het overschrijven van eerder werk, compleet met verouderde gegevens en fouten. Het beeld dat ze schetsten van dinosauriërs — waar pterosauriërs en zeereptielen voor het gemak maar meteen onder werden geschaard — was dat van een mythisch monster: groot en gevaarlijk, maar ook traag en vooral onvoorstelbaar dom. Volgens een publicatie van William Elgin Swinton die het Londense Natural History Museum tot 1971 bleef herdrukken, waren dinosauriërs bijzonder uitstervingsgevoelig doordat ze het benul misten om een nieuwe poel te zoeken als hun oude moeras opdroogde. Van een nog lagere kwaliteit dan de tekst waren de illustraties: ook die werden gekopieerd van eerder werk (meestal van Charles Knight), maar bij het herhaald natekenen trad er een voortschrijdend vormverlies op, zodat de afbeeldingen een nog ernstiger degeneratie toonden dan de orthogenetica al bij de originele dieren veronderstelde. Hoewel veel te dik, pasten de vage opgeblazen verschijningen met hun afhangende staarten niet eens om de bewaard gebleven skeletten. Ondertussen stonden de ontwikkelingen in de biologie niet stil. In 1948 werd duidelijk dat de erfelijke eigenschappen vastliggen in het DNA, een codesysteem waarvan de verbeteringen thermodynamisch neutraal zijn zodat meer gespecialiseerde dieren niet gevoeliger zijn voor entropie. De gedachte van raciale veroudering bleek daardoor onhoudbaar. Volgens de na de Tweede Wereldoorlog dominant wordende school van het neodarwinisme was natuurlijke selectie het enige evolutiemechanisme en werkte die altijd slechts lokaal en momentaan, zodat genetische superioriteit alleen ten opzichte van een bepaalde plaats en tijd bestond. Dinosauriërs moesten dus in hun tijd goed aangepaste dieren geweest zijn. Hiermee was de traditionele dinosauriërkunde zelf een achterhaald relict geworden. Het zou echter nog lang duren voordat de oude leer verlaten werd. De Dinosauriërrenaissance Na 1965 herleefde de professionele belangstelling voor uitgestorven dinosauriërs weer, zodanig dat men wel spreekt van een "dinosauriërrenaissance". Wat de oorzaken zijn van deze opleving is zelf weer onderwerp geworden van wetenschapshistorisch en wetenschapsfilosofisch onderzoek en de meningen zijn verdeeld. Volgens sommigen, die de empiristische richting zijn toegedaan, was de beslissende zet de vondst door John Ostrom in 1964 van fragmenten die voor het eerst een goed beeld gaven van Deinonychus, een dinosauriër die wegens zijn aanpassingen aan een zeer actieve levenswijze, zo slecht paste in de heersende opvattingen over de groep dat hij die omverwierp. Anderen, die aanhangers zijn van de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn, geloven niet dat het verband tussen de data en de doctrine zo simpel ligt en menen dat uitgebreide theorievorming en verkondiging de basis leggen van een paradigmaverschuiving, een omslag in het denken. Als belangrijkste factor wordt dan het werk van de Amerikaanse paleontoloog Robert Thomas Bakker gezien. Die publiceerde in 1968 een artikel genaamd The Superiority of Dinosaurs, waarin hij betoogde dat het feit dat de dinosauriërs 140 miljoen jaar lang de niches voor grote landdieren opvulden, terwijl de eerste zoogdieren al verschenen waren maar klein bleven, alleen verklaard kan worden door aan te nemen dat de dinosauriërs een competitievoorsprong hadden ten opzichte van de zoogdieren — en dat de Dinosauria dus ten onrechte als een achtergebleven en verwaarloosbare groep waren beschouwd. Deze hoofdthese werkte hij in dit artikel en in latere publicaties op vier manieren uit. Om te beginnen begon Bakker moderne inzichten uit de functionele anatomie systematisch op dinosauriërs toe te passen. Daarmee toonde hij aan dat de oude interpretaties van hun houding en uiterlijk de plank flink missloegen: de tweevoetige vormen liepen niet sterk rechtop, maar met een horizontale rug; alle dinosauriërs hielden hun staart horizontaal in plaats van die op de grond mee te slepen; geen enkele dinosauriër toonde aanpassingen aan een levenswijze in het moeras; veel vormen waren in staat grote hoeveelheden planten efficiënt te verwerken; de musculatuur was krachtiger dan bij zoogdieren van vergelijkbare grootte. Kortom: dinosauriërs waren succesvolle levensvormen geweest door hun hoge aanpassing aan een actieve levenswijze. Dit deel van Bakkers denkbeelden vond vrijwel onmiddellijk bijval, vooral omdat er als geheel weinig tegen in te brengen was — hoewel over detailpunten meningsverschillen bleven bestaan. Die bijval kwam er niet voor Bakkers tweede deelstelling: dat dinosauriërs warmbloedig waren. Voor Bakker hing die warmbloedigheid noodzakelijkerwijs met een hoog activiteitsniveau samen. Huidige koudbloedige reptielen kunnen door hun ineffectieve respiratie en niet-gescheiden bloedsomloop slechts een paar minuten actief zijn waarna ze een half uur rustend hun zuurstofniveau weer op peil moeten brengen. Daarnaast zijn ze exotherm: afhankelijk van de zon om hun lichaamstemperatuur hoog genoeg te brengen voor een effectieve enzymwerking. Zoogdieren en vogels hebben een regulatiemechanisme om hun lichaamstemperatuur constant te houden en wel door hun hoog rustmetabolisme: ze hebben veel mitochondriën in hun cellen die permanent veel energie verbruiken, terwijl variabele huiddoorbloeding en vochtverdamping oververhitting voorkomen. Bakker nam aan dat dinosauriërs eenzelfde systeem gehad zouden hebben. Die gedachte stuitte op veel weerstand. Men wilde nog wel aannemen dat dinosauriërs geavanceerde longen en harten hadden, maar ze zouden hun lichaamstemperatuur ook op peil hebben kunnen houden door een combinatie van grote massa, een warm klimaat en warmte-afgifte door spieractiviteit, in plaats van steeds het kacheltje te laten branden. Deze leer van de massa-endothermie werd de heersende, want de bewijzen die Bakker aanvoerde voor echte warmbloedigheid: snelle botgroei en een lage roofdier-prooi-verhouding (warmbloedige roofdieren hebben meer prooien nodig) vond men niet overtuigend. Bakker had veel meer succes met zijn derde punt: de Dinosauria waren, anders dan Seeley gesteld had, wel degelijk een natuurlijke groep, in de zin dat van alle rond 1970 bekende Archosauria de Ornithischia en de Saurischia elkaars nauwste verwanten waren. Deze these bewees hij in 1974 samen met Peter Galton, een van de eersten die principes uit de cladistiek binnen de paleontologie toepaste, een nieuwe methode om verwantschapsrelaties exact en kwantitatief vast te stellen. Latere analyses bevestigden dit resultaat, dat na 1980 algemeen geaccepteerd werd; hun suggestie de Dinosauria de rang van klasse te geven, werd echter niet nagevolgd. Dinosauriërs wonnen ook aan taxonomisch belang doordat Ostrom, geïnspireerd door zijn vondst van een Archaeopteryx-fossiel in het Teylers Museum, in 1973 met de theorie kwam dat vogels toch binnen de dinosauriërs hun oorsprong hebben. Ook dit werd al snel algemeen aanvaard. Dat de vogels dinosauriërs waren, impliceerde dat althans sommige dinosauriërs warmbloedig waren; ook bij onderzoekers die warmbloedigheid voor de hele groep afwezen, werd het gebruikelijk om een mogelijke uitzondering te maken voor de wat ruimere groep dan de vogels alleen, van de kleine theropoden. Dat die, zoals Bakker voorspelde, bevederd waren, wilde men echter niet accepteren. De vierde manier waarop hij zijn hoofdthese door liet werken, betrof het populariseren van zijn denkbeelden, iets waar Bakker zeer bekwaam in was. Het hele begrip dinosauriërrenaissance stamt van een artikel van zijn hand in het aprilnummer van het jaar 1975 van het populair-wetenschappelijke blad Scientific American: The Dinosaur Renaissance. In 1975 ook schreef Adrian Desmond een populair-wetenschappelijk werk over het thema: Hot Blooded Dinosaurs, dat in 1978 zelfs in het Nederlands vertaald werd, toen een hoge uitzondering voor een boek over paleontologie. In 1986 schreef Bakker zelf voor een groot publiek het boek The Dinosaur Heresies over zijn ketterse denkbeelden. Maar een nog grotere uitwerking dan het geschreven woord had het nieuwe uiterlijk van de dinosauriërs. Bakkers toenmalige medewerker, de paleontoloog en beeldend kunstenaar Gregory S. Paul gaf ze een bij zijn theorie passende new look die door latere tekenaars meestal overgenomen werd: de afbeelding volgde nauwkeurig de proporties van het skelet en toonde het dier in een zeer actieve pose, met zichtbare spiergroepen en, bij de kleinere soorten, een vederkleed. Deze new look paste Paul onder meer toe in Predatory Dinosaurs of the World. Bakkers succes in het populariseren van zijn denkbeelden had tot gevolg dat er een hele nieuwe generatie paleontologen opgroeide voor wie Bakkers manier om naar dinosauriërs te kijken de vanzelfsprekende was. Dit wordt wel gezien als de diepere oorzaak van het succes van de paradigmaverschuiving. Aan de andere kant waren er ook vondsten die zijn theorie ondersteunden. Zeer tot de verbeelding sprak de ontdekking door de (toen nog) amateurpaleontoloog Jack Horner van de broedkolonies van Maiasaura, die klaarblijkelijk broedzorg kende. Ook Alvarez' meteorietinslagtheorie versterkte Bakkers positie: de dinosauriërs waren dan door een stom toeval ten onder gegaan, niet door enige inferioriteit. Opmerkelijk genoeg heeft Bakker echter de inslagtheorie nooit aanvaard. Door de verhoogde belangstelling kwamen er meer fondsen beschikbaar voor nieuw onderzoek. Rond 1990 werden er per jaar al net zoveel dinosauriërs ontdekt als tijdens de hoogtijdagen van het Gouden Tijdperk. In 1993 bracht Steven Spielbergs film Jurassic Park de dinosauriërs ook onder de aandacht van het massapubliek, wat leidde tot een explosie aan nieuwe populaire publicaties. Voor het eerst begonnen ook goedkopere kinderboeken de verbeterde informatie op te nemen. Het aantal vondsten nam ook steeds meer toe. Nu dinosauriërs weer prestige konden opleveren, waren de overheden bereid om meer geld te investeren — hoewel het wereldtotaal nooit meer dan enkele tientallen miljoenen euro per jaar zou bedragen. Veel gebieden die nooit afdoende werden onderzocht, bleken ware schatkamers te zijn van dinosauriërfossielen. In het begin van eenentwintigste eeuw worden er elk jaar zo'n dertig nieuwe geslachten beschreven en het totaal aan valide genera was eind 2019 opgelopen tot ruim duizend, naast een kleiner aantal synoniemen, nomina dubia en nomina nuda. De helft van de in 2012 bekende dinosauriërs was benoemd sinds 1987. De belangrijkste locaties liggen in Argentinië en vooral de zone Mongolië-China. De Aziatische vondsten nemen nu een derde van het totaal aan geslachten voor hun rekening en kenmerken zich ten dele door een bijzonder goede conservatie die het vanaf 1996 mogelijk maakte om Bakkers hypothese over bevederde theropoden te bevestigen. De nieuwe soorten zijn meestal nog niet goed bekend bij het grotere publiek, maar ze hebben, gecombineerd met door computers uitgevoerde kladistische analyses, de interne en externe verwantschappen van de Dinosauria aanzienlijk verduidelijkt. Niemand twijfelt er nu nog aan dat de oorsprong van de vogels binnen de Maniraptora gezocht moet worden en de beschrijving van Yinlong heeft de verwantschapsrelaties van de Marginocephalia zeer verhelderd. Sommige nieuwe vormen zijn om minder technische redenen spectaculair zoals de bizarre Gigantoraptor en de grootste dinosauriër waarover we goede informatie hebben: Futalognkosaurus. Het moderne beeld van bouw en levenswijze Het recente onderzoek heeft veel nieuwe inzichten opgeleverd over de bouw en levenswijze van de dinosauriërs. Ten dele verschillen die nogal van wat nog maar kort geleden de standaardopvattingen waren. Vooral veel populair-wetenschappelijke werken over het onderwerp zijn daarom sterk verouderd. Kennisbronnen De veranderde denkbeelden zijn ten dele gebaseerd op theorievorming en verbeterde methoden om data te verwerken; ten dele op nieuwe gegevens. Een belangrijke bron van kennis over de uitgestorven dinosauriërs vormen die dinosauriërs die nog niet uitgestorven zijn: de vogels. Nog levende vogelsoorten kunnen als primair vergelijkingsmodel dienen. Zolang we echter niet weten wanneer een bepaald kenmerk voor het eerst tot ontwikkeling kwam in de afstammingslijn die naar de vogels voert, mogen we niet aannemen dat alle dinosauriërs dit kenmerk bezeten hebben. Dit is weer wel waarschijnlijk wanneer de naaste verwanten van de dinosauriërs, de krokodilachtigen of de ruimere Crocodylomorpha of zelfs Crurotarsi, dit kenmerk ook bezitten: van een eigenschap die zowel vogels als krokodillen hebben, moeten we aannemen dat het voorkomen ervan bij een dinosauriër buiten de vogels, waarschijnlijker is dan dat van enig alternatief kenmerk — tenzij er bewijs is van het tegendeel. Deze veel toegepaste methode van het phylogenetic bracketing (fylogenetisch tussen de accolades zetten) levert echter geen heel betrouwbare kennis op: het zo bepaalde kenmerk is wel de waarschijnlijkste van alle mogelijkheden, maar minder waarschijnlijk dan de som van alle andere mogelijke kenmerken. De kans is dus groot dat het toch niet aanwezig is. Een eigenschap die via deze methode wel aan de dinosauriërs als geheel werd toegeschreven is het bezit van gastrolieten ofwel maagstenen, die zowel de krokodillen als sommige vogels hebben. Een andere belangrijke kennisbron vormen de fossielen. Van de ruwweg één biljard individuele dinosauriërs die er in het Mesozoïcum geleefd hebben, heeft maar een minieme fractie, ongeveer één miljoenste, fossiele resten achtergelaten. Fossilisatie kan meestal alleen plaatsvinden in omstandigheden van snelle sedimentatie; het is goed mogelijk dat soorten die leefden op de eroderende hooglanden, geen enkel fossiel hebben nagelaten en ons dus vermoedelijk voorgoed onbekend zullen blijven. De meeste fossielen zijn daarbij voor ons onbereikbaar doordat ze te diep in de grond zitten. Het verslag dat de fossielen ons doen van de dinosauriërevolutie zit daardoor vol enorme hiaten. Van de helft van alle beschreven dinosauriërgeslachten is maar één fossiel bekend en dat fossiel is meestal voor meer dan de helft onvolledig: sommige genera zijn benoemd op basis van alleen één wervel, zoals Xenoposeidon. Er zijn maar drie dinosauriërgenera uit het Mesozoïcum waarvan, afgezien van tanden en kleine fragmenten, meer dan honderd individuen opgegraven zijn: Coelophysis, Allosaurus en Confuciusornis; van Camarasaurus en Centrosaurus zijn beenderlagen bekend, maar daaruit zijn minder skeletten geborgen. Het geringe aantal individuen maakt het moeilijk de variatie binnen een soort te bepalen en daarmee de begrenzing ten opzichte van nauw verwante soorten; vermoedelijk zijn in het verleden bij de beschrijving soorten onnodig gesplitst. De meeste fossielen bestaan slechts uit botten; meestal zijn die versteend, dat wil zeggen: vervangen door silicaten. Soms is echter het originele botmateriaal bewaard gebleven; maar geen DNA. Bij uitzondering zijn ook afdrukken of resten van de zachte delen gevonden. Kleine stukjes met huidafdrukken komen vaker voor; grotere oppervlakten zijn bekend bij Carnotaurus. Er zijn dinosauriërmummies gevonden van Edmontosaurus, in feite zandafgietsels van de contouren van het lichaam. Van het holotype van Scipionyx zijn de organen zichtbaar, vermoedelijk doordat de verwerkingproducten van bacteriën bewaard gebleven zijn. Bij heel gunstige conserveringsomstandigheden vormt zich een zogenaamde Lagerstätte met veel goede fossielen die ook de zachte delen laten zien. Uit de kalksteen van Beieren komen bijvoorbeeld de beroemde Archaeopteryx-fossielen met veerafdrukken; in China levert de Jehol-groep spectaculaire fossielen met veerresten. Naast fossielen van de dieren zelf, zijn er ook fossielen van hun sporen, die onderzocht worden door de wetenschap van de ichnologie welke voor spoortypen aparte ichnospecies benoemt; hun eieren en hun uitwerpselen (coprolieten). Dit soort overblijfselen is verre van zeldzaam en geeft ons een zeker inzicht in het gedrag van de dieren. Enkele fossiele broedkolonies zijn bekend met hele dinosauriërnesten en in het geval van Oryctodromeus zelfs een hol. Dinosauriërs hadden soms een groot effect op een bepaalde aardlaag doordat ze de hele grond omwoelden: dinoturbation. Het skelet Het skelet van de dinosauriërs heeft natuurlijk allereerst die eigenschappen die kenmerkend zijn voor de ruimere groepen waartoe de Dinosauria behoren; dat van de allereerste dinosauriër zal nauwelijks afgeweken zijn van diens verwanten binnen de Dinosauriformes. Latere soorten tonen hun eigen, soms zeer extreme, specialisaties. Daarom kan geen enkel speciaal kenmerk van de dinosauriërs gegeneraliseerd worden voor de hele groep en zijn termen als kenmerkend en typerend in dit verband erg misleidend en mogen ze niet letterlijk verstaan worden. Wel is het mogelijk een ruwe schets te geven van de meest relevante eigenschappen die dinosauriërs van hun niet-dinosaurische voorouders geërfd hebben en hoe die functioneel samenhangen met belangrijke veranderingen in latere groepen. Het skelet wordt traditioneel onderverdeeld in de schedel en de postcrania: de delen achter de schedel. Postcrania Net zoals vermoedelijk de eerste Dinosauromorpha, waren de dinosauriërs oorspronkelijk tweevoeters. De benen zijn daarom bij alle bekende soorten sterker dan de armen, ook bij die vormen die later weer op vier poten gingen lopen. De gang op twee poten had in vergelijking met de zijdelingse kromming van de romp die eerdere reptielen gebruikten om de in spreidstand staande poten een groter bereik te geven en krachtiger voort te drijven, als grote voordeel dat de longen niet samengedrukt werden — veel hagedissen bijvoorbeeld kunnen nauwelijks ademhalen als ze snel lopen. De romp bij dinosauriërs is daarom vrij stijf en kort en gedrongen. Hij wordt horizontaal gehouden en (bij viervoeters gedeeltelijk) in evenwicht gebracht door de staart, die zich eveneens in een horizontale positie bevindt. Eerdere illustraties die afhangende, over de grond slepende, staarten laten zien, terwijl bij de tweevoeters het lichaam sterk opgericht is, zijn incorrect. In zo'n houding zouden de tweevoetige vormen zich niet eens hebben kunnen voortbewegen, want het dijbeen kan door de vorm van het heupgewricht niet voldoende naar achteren getrokken worden. Ook de zijdelingse beweging van het dijbeen is beperkt: de dijbeenkop heeft de vorm van een zijwaarts in de heup stekende cilinder die alleen beweging toestaat in het vlak van de bewegingsrichting van het dier. Die kop drukt tegen een gat in de heupkom of acetabulum, de binnenwand van het heupgewricht. Lang werd die opening als een synapomorfie van de Dinosauria beschouwd, maar de meest basale sauropodomorf die we kennen, Saturnalia, had een gesloten heupkom. Afbeeldingen die dinosauriërs met de knieën uit elkaar een soort van kozakkendans laten uitvoeren, zijn dus niet reëel. Het dijbeen wordt ten dele aangedreven door zware staartspieren, de caudofemorales, die als aanhechtingspunt een uitsteeksel aan de achterkant van het dijbeen hebben: de vierde trochanter. Deze trekken de staart naar de zijde van het naar achteren bewegende been; bij veel Ornithischia wordt dit effect (en energieverlies) voorkomen door verbeende pezen die de voorste staartwervels een stijve constructie laten vormen. Boven het dijbeen bevindt zich een bekkenbeen, het darmbeen of os ilium, dat een horizontale plaat vormt als aanhechting voor spiergroepen die het dijbeen ook bewegen en andere spiergroepen die het scheenbeen of tibia doen strekken en buigen; het kuitbeen of fibula is bij dinosauriërs vrij zwak, staat het onderbeen geen rotatie rond de as toe en zou bij de vogels zelfs met het scheenbeen vergroeien. Het onderbeen is weer drager van een kuit die de middenvoetsbeenderen doet strekken, die bij normale voortbeweging de grond niet raken: alle dinosauriërs zijn teengangers, geen zoolgangers, als aanpassing aan het vermogen snel te rennen: lopen met zo'n krachtige afzet dat het lichaam even vrij door de lucht beweegt. Hiertoe wordt de knie meestal permanent gebogen gehouden; een verbeende knieschijf ontbreekt. Twee groepen, de Sauropoda en de Stegosauria, hebben dit vermogen weer verloren en de achterpoten staan bij hun kaarsrecht om het gewicht efficiënter te dragen; toch zijn ook dezen nog teengangers, zij het dat de tenen worden ondersteund door zware zoolkussens. Geavanceerde tweevoeters hebben vaak maar drie dragende tenen, sommige eumaniraptoren maar twee; bij de latere vogels is de voet verder versimpeld door een totale vergroeiing van de middenvoetsbeenderen. Het enkelgewricht is, anders dan bij de meeste Archosauria, een simpel (mesotarsaal) breed scharniervlak, met het sprongbeen via een hoog uitgroeisel verbonden aan de verbrede onderkant van de tibia — die verbinding zou een valide synapomorfie kunnen zijn. Een echte hiel ontbreekt. Een andere bekkenbeen, het schaambeen of het os pubis, staat oorspronkelijk schuin naar voren, maar bij de Ornithischia, Therizinosauria en Eumaniraptora naar achteren, wat bij de eerste twee groepen verklaard wordt uit het feit dat ze (oorspronkelijk) herbivore tweevoeters waren die ter bewaring van hun evenwicht de zware darmmassa zo veel mogelijk naar achteren moesten brengen. Een derde bekkenbeen, het zitbeen of os ischii, steekt naar achteren. De bij de ossa pubis vaak vergroeide uiteinden van beide bottenparen (aan iedere zijde was één os pubis en os ischii) moeten bij het levende dier duidelijk zichtbaar geweest zijn onder de huid; de zone tussen buik en staart was dus niet vaag afgerond zoals veel illustraties tonen. De beide ossa ilium zijn ter versteviging verbonden met ook aan elkaar vergroeide ruggenwervels die een heiligbeen of sacrum vormen. Vroeger dacht men dat het bezit van (minstens) drie sacrale wervels een synapomorfie van de Dinosauria was, maar Herrerasaurus heeft er twee; een andere mogelijke synapomorfie is de aanwezigheid van een horizontale richel, voor de verankering van staartspieren, aan de binnenzijde van de achterkant van het os ilium — maar ook dit kenmerk heeft Herrerasaurus niet. Het aantal wervels is bij de Dinosauria erg variabel, vooral in de staart. Bij veel vormen maakt de staart meer dan de helft van de lichaamslengte uit; bij sommige sauropoden en Ankylosauria draagt hij een beenknots. Bij sommige Maniraptora, zoals de Oviraptorosauria, is er echter een forse reductie; bij de latere vogels, de Pygostylia, verliest de extreem verkorte staart zijn voortbewegingsfunctie, wat gecompenseerd wordt door een naar achteren uitstekende vergroeiing van het zitbeen met het schaambeen gecombineerd met een forse verkorting van een horizontaal gehouden dijbeen en extreme verlenging van de voet, zodat de hoofdrotatie van de achterpoten in de knie plaatsvindt, niet langer in de heup. Kleine vogels kunnen zo eenvoudig hoppen; ook voor andere tweevoetige dinosauriërs is verondersteld dat ze op de wijze van kangoeroes sprongen, maar dit wordt niet door de sporen bevestigd en zou voor grotere soorten bijzonder inefficiënt geweest zijn doordat dan de absolute verticale beweging van het lichaam te veel toeneemt. De wervels van de romp zijn met dubbele bovenliggende gewrichten verbonden aan de ribben. Die staan schuin naar achteren — veel reconstructies geven dit incorrect weer — wat het breedste punt van de borstkas hoger brengt en de onderkant ervan smal en wigvormig maakt. Een uitzondering vormen de Ankylosauria die een extreem afgeplatte romp hebben. Buikribben of gastralia — overigens huidverbeningen die geen deel uitmaken van het eigenlijke skelet — verstijven bij sommige soorten de romp verder; doordat ze slecht fossiliseren is niet precies bekend bij welke groepen ze voorkomen. Op de borstkas ligt het schouderblad of scapula dat met een sleutelbeen verbonden is met een van de twee borstbenen. Vogels hebben een enkel element, het vorkbeen of de furcula, dat vermoedelijk ontstaan is uit een versmelting van de twee sleutelbeenderen. Vroeger werd dit gezien als een typische aanpassing aan het vliegvermogen; tegenwoordig weten we dat veel andere Theropoda het ook bezaten; de functie is nog onzeker. Het schouderblad vormt met het ravenbeksbeen (os coracoides) het schoudergewricht dat schuin naar achteren en beneden gericht is samen met het opperarmbeen of humerus; bij de vogels is het naar boven gericht en werkt het os coracoides als een takel voor een pees die een borstspier de vleugel doet heffen. De hand is oorspronkelijk grijpend met een verkorte vierde en vijfde vinger; de duim is halfopponeerbaar. Het spaakbeen of radius en de ellepijp of ulna staan de onderarm weinig rotatie rond de as toe en maakten oorspronkelijk geen pronatie mogelijk; de handpalmen konden dus niet naar de grond gericht worden, maar waren naar elkaar gekeerd. Deze bouw van de arm is een erg waarschijnlijke synapomorfie van de Dinosauria en wordt wel verklaard als een aanpassing om prooien te grijpen of vijanden te verwonden: de naar binnen uitstekende duim draagt in veel groepen een vergrote klauw; de steekbeweging wordt versterkt door een tweede mogelijke synapomorfie: het bezit van een verlengde kam op het opperarmbeen als aanhechting voor een krachtige musculus deltoides die de armen heft. Bij veel theropoden werd het aantal vingers verder gereduceerd tot drie of twee, vaak in samenhang met verkorting van de hele arm; bij de latere vogels fuseerden de tweede en derde vinger tot het uiterste dragende element van de vleugel; de duim werd de alula, een stuurvlak. Door het onvermogen tot pronatie was het de eerste dinosauriërs onmogelijk om op vier poten te lopen; deze toestand zou blijven bestaan bij de meeste theropoden en de basale Sauropodomorpha; pronatie en de gang op vier poten moet zich onafhankelijk ontwikkeld hebben bij de Sauropoda en (wellicht verschillende malen) de Ornithischia. Bij althans deze laatste groep was de pronatie maar gedeeltelijk: de vingers werden omlaag gericht en de voorste vingers naar binnen zodat een min of meer buisvormige stijve hand ontstond, waarmee het dier liep als op kleine steltjes. Veel oudere illustraties geven de viervoetige ornithischiërs een echte spreidstand met wijd uiteenstaande handen, maar dit is incorrect; wel is het een twistpunt in hoeverre de ellebogen wat uit elkaar stonden. Bob Bakker meende dat bij de Ceratopia de ellebogen zo dicht tegen het lichaam gehouden werden dat ze, in combinatie met een vrij schouderblad en borstbeen, een echte galop mogelijk maakten; dit is zeer omstreden. De sauropoden en Nodosauridae hadden erg rechte voorpoten, wat rennen onmogelijk maakt. Bij de maniraptore theropoden konden elleboog en pols extreem gebogen worden om de vleugel op te vouwen. De stijve romp vormt een stabiel platform voor een beweeglijke nek. De nek was oorspronkelijk S-vormig en de nekwervels zijn bij veel groepen zo afgeschuind dat de nek niet eens volledig gestrekt kan worden; wel was altijd een goede beweging zijwaarts en naar onderen mogelijk. Veel groepen hebben een erg lange nek; het meest de sauropoden die de langste nekken hebben van alle landdieren. Bij deze groep is de nek echter wel recht; sommige onderzoekers ontkennen zelfs dat de nek van sauropoden sterk in een S-vorm getrokken kon worden of erg schuin geheven; hierover is het debat nog gaande. Relatief korte en rechte nekken hebben de Marginocephalia en de Ankylosauria. Schedel De schedel van de dinosauriërs was oorspronkelijk weinig afwijkend van het algemene archosaurische model; nog in 1981 dacht Alan Jack Charig op grond van de schedelovereenkomsten dat de Carnosauria direct van de Rauisuchia afstamden. Een mogelijke synapomorfie is dat de dinosauriërs een botje missen in het schedeldak: het os postfrontale. De Dinosauria zijn, als Archosauria, Diapsida en hebben een schedel met het diapside model: met achter de oogkas twee bovenliggende openingen, fenestrae, per zijde. Als Archosauria hebben ze ook nog een grote opening voor de oogkas, de fenestra antorbitalis. Al die openingen maken de schedel erg licht. Dat betekent echter niet dat hij zwak is, zoals sommige vroegere onderzoekers meenden: hij is efficiënt doordat alleen de krachtlijnen versterkt zijn. Twee groepen hebben echter een zwaardere schedel ontwikkeld, waarbij veel van de openingen geheel of gedeeltelijk gesloten werden: de Marginocephalia als schokversteviging en de Ankylosauria als bepantsering. De schedels van dinosauriërs waren oorspronkelijk vrij langwerpig; sommige soorten hebben kortere schedels, maar vrijwel altijd is de schedel smal: veel illustraties tonen de kop twee tot drie keer te breed. Een uitzondering is Nigersaurus. De langste schedels vinden we onder de Ceratopia die nekschilden hebben: met 3,25 meter heeft die van Pentaceratops de grootste bekende lengte onder de landdieren. Onder de eigenlijke schedel bevinden zich twee onderkaken, die vooraan niet samengegroeid zijn. Het voorste deel van een onderkaak draagt de tanden en heet dan ook het os dentale; meer naar achteren bevindt zich het os angulare en daarboven het os surangulare. De twee spieren die de meeste bijtkracht leveren lopen vanaf de binnenkant van de schedel naar de onderkaak: één loopt door een opening in het surangulare tot in het holle dentale, de ander loopt langs de binnenkant van de onderkaak onder het angulare door en wikkelt zich daaromheen om aan de buitenkant van de kaak aangehecht te worden. De slaapspieren die over de buitenkant van de schedel naar de onderkaak lopen, zijn minder belangrijk. Tegenover het dentale bevinden zich per zijde twee tanddragende botten in de bovenkaak: de maxilla en daarvoor het kortere os praemaxillare. De tanden zijn erg variabel in aantal en staan in tandkassen die steeds nieuwe tanden laten groeien welke de oude vervangen; vaak is de tandenrij onregelmatig doordat oude en nieuwe tanden naast elkaar staan. Verder is er meestal weinig differentiatie: gespecialiseerde snijtanden, hoektanden of kiezen, zoals bij de zoogdieren, kennen de dinosauriërs niet. Vleeseters hebben dolkvormige of soms kegelvormige tanden om de prooi te verwonden of vast te houden; de meeste planteneters bladvormige tanden die extra gekarteld zijn om taai plantenmateriaal af te snijden. De sauropoden hebben soms stiftvormige tanden om naalden of twijgen van een tak te trekken. De tanden worden naar elkaar toegebracht, meestal in een onvolmaakte occlusie, door de onderkaak te laten scharnieren op een kaakgewricht dat gevormd wordt door het os quadratojugale in de schedel en het os articulare aan de onderkaak. Dit gewricht laat geen zijwaartse beweging toe: dinosauriërs konden niet kauwen. Wel waren er vermoedelijk lippen aanwezig en, bij de geavanceerde planteneters, wangen om te voorkomen dat al te veel voedsel na de beet weer uit de bek viel. De beperkingen die dit gewricht oplegt, worden door verschillende groepen ten dele overwonnen door gebruik te maken van de lichte constructie van de schedel. De Theropoda hebben een zijgewricht in de onderkaak tussen het dentale enerzijds en de ossa angulare en surangulare anderzijds. Hierdoor kunnen de onderkaken in het midden zijwaarts openklappen wat de bek verbreedt en de voorkant van de onderkaken naar achteren trekt zodat de prooi beter naar binnen gewerkt kan worden. De Alvarezsauridae en de vogels kennen prokinesis: de hele voorkant van de schedel kan omhoogklappen om de bek verder open te sperren. Bij de Cerapoda staan de tanden tegen elkaar en vormen met de onderaangroeiende nieuwe tanden een hecht blok, een zichzelf aanscherpende tandenbatterij, die bij de cerapode Euornithopoda toch een soort van kauwfunctie toestaat doordat de hele maxilla ten opzichte van de schedel zijdelings heen en weer kan bewegen. Of al deze extra gewrichten bij de meeste soorten ook werkelijk als zodanig gebruikt werden, is in 2008 echter door Lawrence Witmer in twijfel getrokken. Latere dinosauriërs tonen soms een reductie in het aantal tanden. Sommige groepen Maniraptoriformes zijn zelfs geheel tandeloos, zoals de latere vogels. De functie van de tanden wordt dan gedeeltelijk overgenomen door een snavel van hoorn, die bij de Cerapoda ook een belangrijke taak heeft om planten af te bijten; de Ceratopia hebben hiervoor zelfs een uniek ondersteunend been: het os rostrale. Deze snavel fossiliseert niet of slecht zodat het onduidelijk is of hij zich onafhankelijk bij de diverse groepen ontwikkeld heeft, of wellicht al bij de eerste dinosauriër aanwezig was. Behalve het eten heeft de schedel ook waarneming en controle tot taak. De neusgaten en neusholten waren weliswaar groot, maar belangrijker dan de reuk was vermoedelijk het zien; de oogkassen waren meestal zeer groot — zo groot zelfs dat ze bij de grotere soorten vermoedelijk niet helemaal voor de ogen nodig waren; een uitsteeksel van het os postorbitale dat de achterkant van de oogkas vormt, ondersteunt dan het aan de bovenkant liggende oog. De oogkassen waren zijwaarts gericht: goed stereoskopisch zicht komt binnen de groep alleen voor bij sommige gespecialiseerde vogels, zoals de uilen. De hersenpan is klein en langwerpig; de schedel is via de condylus occipitalis op het achterhoofdsbeen met de ruggengraat verbonden en kan geheven worden door sterke nekspieren die soms aangehecht zijn aan een kam op het achterhoofdsbeen. De zeer complexe structuur van de achterkant van de schedel, waar meer aan de zijkant ook het os quadratum, daarboven het os squamosum en bovenaan het wandbeen belangrijke botten vormen, wordt bij de Neognathae, waartoe de meeste moderne vogels behoren, vereenvoudigd door extreme vergroeiingen en reducties, ook in het verhemelte, die resulteren in een hefboommechanisme dat bij het openen van de bek automatisch de prokinese bewerkstelligt. Gigantisme Hoewel sommige dinosauriërs heel klein waren — de lichtste soort die we kennen is de huidige bijkolibrie van 1,8 gram — staat de groep als geheel toch bekend om haar reuzenvormen. Dit is niet ten onrechte: de niet-vliegende dinosauriërs waren modaal zo'n anderhalve ton zwaar, nooit lichter dan een paar kilo en bijna iedere subgroep kende haar giganten: Spinosaurus bij de theropoden, Triceratops bij de Ceratopia, Ankylosaurus bij de Ankylosauria, Shantungosaurus bij de Hadrosauridae. De Sauropoda bestonden grotendeels uit soorten zwaarder dan een olifant en de sauropode Amphicoelias fragillimus houdt met achtenvijftig meter het record van een lengteschatting voor een landdier, hoewel die lengte onzeker is doordat er maar één wervel van gevonden werd; vrij complete sauropode skeletten zijn teruggevonden die zeker zevenendertig meter lang waren (Patagotitan). Die giganten waren ook geen extreme uitzonderingen: de dinosauriërs zijn de enige grote groep gewervelden waar statistisch de scheefheid van het gewicht links-scheef verdeeld is. Wat de oorzaken en uitwerkingen waren van dit gigantisme is omstreden en heeft vele raakvlakken met de vraagstukken van de groei, fysiologie en biotoop van de dinosauriërs. Voor het skelet betekende het dat veel aanpassingen nodig waren om het gewicht zo laag mogelijk te houden. Ondanks de grote afmetingen waren de dinosauriërs rank en licht geconstrueerd. De meestal lange nek, smalle romp en lange staart resulteerden in een langwerpige bouw. Overbodig gewicht werd weggeselecteerd. Vaak waren de botten hol of zelfs gepneumatiseerd: doortrokken met luchtholtes. Veel vroegere schattingen van het gewicht onderkenden deze eigenschappen niet en waren een factor twee te hoog; als er geen serieuze herbeschrijving heeft plaatsgevonden, blijft zo'n overschatting het officiële wetenschappelijke gewicht waarnaar in andere literatuur verwezen wordt. Zachte delen Over de organen buiten het skelet is weinig bekend; we mogen aannemen dat de uitgestorven dinosauriërs voorzien waren van het bij de Amniota gebruikelijke: hart, bloed, maag, darmen, lever en gepaarde longen en nieren. Het fossiel van Scipionyx toont de organen wel, maar ze zijn lastig te interpreteren. Voor bijzonderheden moeten we onze toevlucht nemen tot de bekende gemeenschappelijke toestand bij de vogels en krokodillen. Zo is het aannemelijk dat een, urinezuur in plaats van ureum afscheidende, cloaca uitmondde boven het zitbeen en dat er een vierkamerig hart aanwezig was met een gescheiden bloedsomloop; verder zouden veel soorten wellicht gebruik hebben kunnen maken van, ingeslikte, maagstenen om voedsel te vermalen ter compensatie van de ontbrekende kauwfunctie van de onderkaken. Lastiger wordt het als vogels en krokodillen in aanpassing verschillen. Vogels hebben een, tegenwoordig, uniek ademhalingssysteem met in een long zowel een aparte in- als uitgang zodat de lucht altijd in één richting door de stijve longen stroomt, en er nooit zuurstofarme lucht in zit; luchtzakken, niet de longen zelf, verzorgen de pompwerking. Die luchtzakken vertakken zich in gepneumatiseerde botten. Zulke botten zijn aangetroffen bij zowel andere Theropoda als vele Sauropoda, wat wijst op de — omstreden — mogelijkheid dat alle meer geavanceerde Saurischia met luchtzakken ademden. Bij de Avetheropoda zien we in ieder geval dat de ribben aanpassingen vertonen voor het aandrijven van grote luchtzakken achter de longen. De krokodillen hebben — hoewel er ook bij deze groep aanwijzingen zijn dat de lucht zich in een lus door de longen beweegt — echter een ander systeem, waarbij de lever de lucht uit de longen perst; sommige paleontologen denken dat de uitgestorven dinosauriërs juist dit minder effectieve mechanisme gehad hebben. Daarvoor wezen ze op een vermeend middenrif dat te zien zou zijn bij Sinosauropteryx, maar dat bleek achteraf een met lijm gevulde breuk in het fossiel. De dinosauriërs missen de beweeglijke schaambeenderen die bij krokodillen de horizontale leverbeweging mogelijk maken. Van de spieren kunnen we de plaatsing en dikte enigszins bepalen doordat hun pezen bij de aanhechtingspunten op het bot sporen achterlaten. Over het algemeen waren de dinosauriërs fors gespierd, vaak zwaarder dan zoogdieren van een vergelijkbare grootte. Veel afbeeldingen overdrijven dit echter; vooral de dijbeenspieren waren niet cilindervormig, zoals bij hagedissen, maar vormden een verticale vlakke laag verbonden aan het brede darmbeen. Plaatsen waar de musculatuur echter vaak te zwak wordt weergegeven zijn de achterkant van de schedel en de onderkaak; krachtige spieren versterkten de S-vorm van de nek. In hoeverre dinosauriërs vetvoorraden aanlegden, is onduidelijk; hoge kammen op de rug, zoals bij Spinosaurus, zijn weleens gezien als voorzien van vetbulten als bij een kameel. Van de huid is iets bekend door huidafdrukken. Die tonen meestal kleine, niet-overlappende, bolle schubben van een paar millimeter doorsnee, die een flexibele laag vormden. Bij grotere afdrukken blijken die doorzaaid met rosetvormige grote schubben. De huid heeft sterke plooien die dwars staan op de lengterichting. Hoornlagen versterkten de vorm van schedeluitsteeksels, rugkammen, hoorns en klauwen. Sommige soorten tonen een huidskelet van osteodermen. Die zijn meestal rond en niet rechthoekig zoals bij de andere Archosauria. Het sterkst is dit ontwikkeld bij de Thyreophora: de stekels en platen van de Stegosauria zijn ook huidverbeningen; bij de Ankylosauria is dit ontwikkeld tot een volledig pantser, soms met beenknots op het eind van de staart. Over de kleur van de huid — die ons beeld van een dier in belangrijke mate bepaalt — hebben we slechts indirecte aanwijzingen. De schubben bij vogels en krokodillen zijn meestal een vuil okergeel, bruin of olijfgroen; dit zou een uitstekende schutkleur zijn geweest bij de kleinere soorten. De grote soorten toonden wellicht een grijze tint zoals bij moderne grote zoogdieren, die ze in de verte doet vervagen. Vogels en krokodillen hebben echter, anders dan de meeste zoogdieren, een uitstekende kleurwaarneming. Vaak wordt daarom verondersteld dat uitgestorven dinosauriërs, net als de moderne vogels, op bepaalde lichaamsdelen gebruik maakten van felle contrasterende signaalkleuren, voor de communicatie binnen de soort. De schedelhoorntjes bij de theropoden, de schedelkammen bij de Hadrosauridae en de nekschilden van de ceratopiërs zijn voor de hand liggende plaatsen voor een kleuraccent. Bij bepaalde groepen dinosauriërs zijn er bewijzen gevonden van een lichaamsbedekking. Van de Saurischia hebben de vogels een verenkleed; de vroegste voorloper hiervan, in de vorm van dinodons, is aangetroffen bij een basaal lid van de ruimere groep van de Coelurosauria: Sinosauropteryx. Bij die soort is als eerste mesozoïsche dinosauriër in 2010 ook de kleur van het dinodons op de staart vastgesteld: roodbruin met witte ringen. De Eumaniraptora tonen een volledig verenkleed. De veren zijn gevormd uit de hoornlaag, bestaan uit bèta-keratine en zijn wellicht homoloog aan de bredere hoornschubben. In 2010 werd bij Anchiornis vastgesteld dat de slagpennen op vleugels en poten wit-zwarte banden hadden. Binnen de Ornithischia is bij Psittacosaurus een vacht op de staart bewaard gebleven, bestaande uit haarachtige borstels; bij Tianyulong een vacht die het hele lichaam bedekte en die lijkt op het dinodons. Een wellicht nauw aan de dinosauriërs verwante groep binnen de Archosauria, de Pterosauria, had ook een vacht. Het is onbekend of al deze structuren homoloog zijn en of ze duiden op het voorkomen van isolerende structuren bij een groot deel van de Archosauria. Het is mogelijk dat bij de grotere soorten alleen in de jeugd een lichaamsbedekking aanwezig is geweest, om de jongen warm te houden. De meest voor de hand liggende functie van haren en veren is namelijk het voorkomen van warmteverlies bij een hoge stofwisseling; ze zijn een sterke aanwijzing voor warmbloedigheid: voor een exotherm dier zijn ze in beginsel nadelig omdat ze het afsluiten van de warmtebron: de zon. Warmbloedigheid De dinosauriërs waren, recht op hun poten staand en dus ook qua longfunctie gebouwd voor een langdurige inspanning, sterk aangepast aan de actieve fase van hun dagindeling. Dat kan het eenvoudigst verklaard worden door aan te nemen dat ze ook inderdaad langere tijd actief waren — heel anders dan de huidige koudbloedige reptielen, die al na een paar minuten uitgeput raken. Die verklaring wordt bevestigd door het onderzoek van fossiele sporen, dat uitwijst dat dinosauriërs een gemiddelde snelheid aanhielden die zelfs iets hoger was dan bij even grote zoogdieren. Ook hun maximumsnelheid lag gezien hun bouw zeker niet lager, maar het is de kruissnelheid die het meest zegt over het energieverbruik. Door de hoge activiteit konden ze ook meer voedsel vergaren. Dat levert geen direct voordeel op want die brandstof raakten ze weer kwijt aan juist die langere inspanning. Het evolutionair voordeel bestaat hierin dat wezens met een lagere activiteit en verbruik van de voedselbronnen worden uitgesloten en dus weggeconcurreerd. Langdurige inspanning vergt effectieve longen en hart — en ook daarvoor bestaan bij de dinosauriërs aanwijzingen. Daarbij waren veel dinosauriërs zo groot dat zelfs een simpel stappen een uitstekende zuurstofvoorziening vereiste. Ook is het voor een optimale enzymwerking nodig dat de lichaamstemperatuur constant gehouden wordt (homeothermie) in plaats van te variëren zoals bij koudbloedige reptielen (poikilothermie). Dit kan direct vastgesteld worden door onderzoek naar de verhouding van de zuurstofisotopen 16O en 18O, in bewaard gebleven origineel botmateriaal, die afhankelijk is van de hoogte van de lichaamstemperatuur toen het bot gevormd werd. Hieruit blijkt dat uitgestorven dinosauriërs homeotherm waren, met mogelijke uitzondering van de Nodosauridae, dus gepantserde vormen met een wellicht minder actieve levenswijze. Die constante temperatuur zal grotendeels opgebracht zijn door warmte van het lichaam zelf: dinosauriërs waren dus waarschijnlijk endotherm, net zoals de huidige dinosauriërs, de vogels, dat nog steeds zijn. Bij de moderne vogels wordt de, zeer hoge: tot boven de 41 °C, constante lichaamstemperatuur nauwkeurig neuraal en hormonaal gecontroleerd en gereguleerd door de huiddoorbloeding en verdamping over de longen — en daardoor het warmteverlies — te variëren, zodat de temperatuurschommelingen minimaal zijn. De celstofwisseling in rusttoestand wordt echter grotendeels constant hoog gehouden, zodat er veel brandstof verbruikt wordt, ook als het dier juist warmte moet kwijtraken. Dit systeem, tachymetabolisme, is erg verkwistend: het energieverbuik ligt voor huidige warmbloedigen zo'n vijf à tienmaal hoger dan bij koudbloedigen. Door hun grootte konden dinosauriërs een alternatief systeem gebruiken: massa-endothermie of gigantothermie, waarbij het lichaam door zijn grote absolute massa de warmte, mede opgewekt door de spieractiviteit, vasthoudt. In het warme klimaat van het Mesozoïcum zou de afkoeling toch al erg laag geweest zijn. Gigantothermie biedt duidelijke voordelen. Het rustmetabolisme en dus het energieverbruik kon veel lager liggen. Plantenetende dinosauriërs zouden hoe dan ook een enorm beslag gelegd hebben op de aanwezige hoeveelheid biomassa en dit effect zou dan worden getemperd. Ook het gevaar van oververhitting werd verminderd; het voorkomen van grote rugkammen en platen die als koelradiatoren konden dienen, wordt wel gezien als bewijs dat dit voor de zware dinosauriërs een ernstig risico inhield. Dat de dinosauriërs in het Mesozoïcum gemiddeld meer dan een ton wogen, terwijl er weinig moderne zoogdieren zijn in die gewichtsklasse, is wel beschouwd als een aanpassing aan massa-endothermie. Gigantothermie kent echter ook haar beperkingen. Voor alle dinosauriërs moet gegolden hebben dat de lichaamstemperatuurschommelingen bij gigantothermie groter waren en dus de enzymhuishouding minder effectief. Het mechanisme was ongeschikt voor kleine soorten en de jongen van grotere soorten. Voor grotere soorten gold dat een lagere stofwisseling ook bij een hoge lichaamstemperatuur leidde tot een lagere spierkracht en een slechter uithoudingsvermogen. Ook in het Mesozoïcum waren de poolstreken nog vrij koud en toch zijn daar de resten van dinosauriërs aangetroffen. Als dus de dinosauriërs één enkel systeem bezaten, was dat de endothermie naar huidig model. Het is echter zeer wel mogelijk dat dinosauriërs een grote verscheidenheid aan metabolismen vertoonden. Wanneer de echte endothermie opdook binnen de groep is betwist. Sommigen menen, met een verwijzing naar de lichaamsbedekking en de botgroei, dat wellicht de Archosauriformes, de groep die nog omvattender is dan de Archosauria, oorspronkelijk al een verhoogde stofwisseling vertoonden. Voortplanting Zowel krokodillen als vogels leggen eieren; voor de door Bakker geopperde veronderstelling dat sommige dinosauriërs levendbarend waren, is nooit enig bewijs gevonden. Fossiele schaalfragmenten van dinosauriëreieren zijn niet zeldzaam; in Zuid-Frankrijk, Amerika, Argentinië, Mongolië en China zijn hele broedkolonies teruggevonden, bij de Oviraptorosauria soms met een broedende moeder nog op het nest, een extra bewijs dat deze bevederde groep warmbloedig was. De eieren zijn zorgvuldig in een volgorde gelegd — niet op een hoopje zoals bij veel reptielen — soms in een spiraal, soms in rijen. Sommige fossiele eieren bevatten nog gefossiliseerde embryo's. Bij de theropoden hebben de eieren een structuur die wij nu alleen nog van de vogels kennen, met een harde kalkschaal; bij de andere groepen was de schaal zachter, zoals bij de huidige krokodillen. In 2020 stelde een studie dat het oorspronkelijke dinosauriërei lederachtig was en hardere schalen zich onafhankelijk bij verschillende subgroepen hebben ontwikkeld. Bij de Eumaniraptora zijn die harde schalen gekleurd ter camouflage. Het is omstreden hoe wijd verspreid en intensief de broedzorg was. Dinosauriëreieren waren meestal vrij klein in verhouding tot de massa van de moeder — het ei van de recent uitgeroeide olifantsvogel is het grootste dinosauriërei wat wij kennen — en de legsels waren tamelijk groot, variërend van enkele tientallen tot enkele honderden eieren per jaar, afhankelijk van de grootte van de soort. De meeste groepen dinosauriërs pasten in de voortplanting dus kennelijk een typische r-strategie toe met de klemtoon op de kwantiteit in plaats van de kwaliteit: slechte broedzorg die gecompenseerd werd door grote aantallen. Het ruimere nageslacht, dat het mogelijk maakt een toevallige terugval in de populatiegrootte snel te overwinnen, wordt wel gezien als een belangrijke factor bij de dominantie van de dinosauriërs. Of ze nu wel of niet goed door hun ouders verzorgd werden, jonge dinosauriërs groeiden snel. Dit kan direct worden aangetoond door het fibrolamellair bot, doortrokken van steeds hun koers verleggende bloedvaten, dat door de snelle opbouw wordt afgezet. Koudbloedige reptielen blijven hun leven lang groeien, hoewel die groei geleidelijk vermindert, en hun bot toont mooie laagjes met sterke groeiringen. Ze kunnen alleen snel groeien als ze heel veel voedsel krijgen — maar dat kan een koudbloedig dier zich niet verschaffen doordat zijn activiteitsniveau te laag ligt. Huidige vogels groeien enorm snel: binnen één seizoen bereiken ook de grotere soorten vogels hun volwassen omvang. Daarna groeien ze niet of nauwelijks meer. Eenzelfde patroon is vastgesteld bij andere kleine theropoda. Bij Ornithischia, en Saurischia boven de vijftig kilo, was de groei echter eerst veel lager, gelijk aan die bij buideldieren. Pas in de tienerleeftijd vond een echte groeispurt plaats. Dit wordt wel gezien als een bewijs voor gigantothermie: pas als ze voldoende massa en dus temperatuursstabiliteit hadden verworven, kon de echte groei van start gaan. Een probleem bij deze analyse is dat maar van weinig soorten jongen bekend zijn en de leeftijd is bepaald op grond van groeiringen die als seizoenseffecten worden geïnterpreteerd, dus al uitgaande van de juistheid van de gigantothermie-hypothese. Dat de populatie van een soort grotendeels uit veel kleinere jongere dieren bestond, is wel gezien als verklaring voor het feit dat later in het Mesozoïcum het aantal kleinere soorten lijkt te verminderen: een grote soort kon met zijn jongen ook deze niches monopoliseren. Intelligentie De meeste groepen dinosauriërs uit het Mesozoïcum hadden ongeveer hetzelfde relatieve hersengewicht als de huidige koudbloedige reptielen. Die laatsten zijn echter overwegend vleeseters en de meeste dinosauriërs waren toen planteneters, terwijl roofdieren meestal intelligenter zijn. Vleesetende dinosauriërs hadden een relatief hersengewicht dat tweemaal hoger lag dan bij huidige krokodilachtigen. Daar steken de Maniraptora weer bovenuit — natuurlijk de moderne vogels het sterkst, maar ook een soort als Troodon had al het drievoudige van een typische roofsauriër. De allergrootste soorten planteneters hadden daarentegen met soms slechts een paar gram per ton een encefalisatiegraad die de laagste is onder de Amniota. Veel van de hersenmassa werd, afgaande op afgietsels van de hersenpan, gebruikt voor primaire prikkelverwerking. De huidige koudbloedige reptielen tonen een beperkt gedragsrepetoir, geheugen en leervermogen. Reflexen spelen een grote rol; anticipatie van en aanpassing aan veranderende situaties zijn gering. Vaak worden aan de dinosauriërs buiten de vogels dezelfde intellectuele beperkingen toegeschreven. Onze kennis van de intelligentie bij de dinosauriërs is echter erg onzeker. Aan het feit dat ze actieve dieren waren, zal hun verdere gedrag zijn aangepast. De encefalisatiegraad blijkt ook al bij huidige grote zoogdieren, zoals walvissen, geen passende maat te zijn en is dan ook lastig toepasbaar op de grootste dinosauriërs. Een ander probleem is dat we niet weten in hoeverre de hersenpan door de hersenen gevuld werd: meestal neemt men een percentage van 50% aan zoals bij de krokodilachtigen, maar het kan best meer geweest zijn. De samenhang tussen relatieve hersengrootte en intelligentie is daarbij niet dwingend: wat in een klein dier voldoende is om bepaalde functies te vervullen, kan dat in een veel groter dier in principe ook zijn — en een libel laat al zien dat een paar honderdduizend zenuwknopen volstaan voor het uitvoeren van snel, complex en flexibel bewegings- en aanvalsgedrag. De hersencapaciteit van koudbloedige reptielen wordt begrensd door een slechte zuurstofvoorziening en lage stofwisseling, begrenzingen die de dinosauriërs waarschijnlijk niet kenden. Het kan dus zijn dat de hersens van de dinosauriërs een ingewikkelder gedrag mogelijk hebben gemaakt door een adequate programmering, een toeneming van de absolute grootte en een intensiever gebruik. De soorten in het Mesozoïcum zullen echter wel niet het niveau gehaald hebben van de moderne vogels, die in staat zijn tot het aanleren van een symbolentaal (papegaaien) of spontaan werktuiggebruik (kraaiachtigen). Moderne vogels hebben een tweemaal zo hoge neuronendichtheid als typische zoogdieren; onduidelijk is of dat ook al voor de vroegere dinosauriërs gold. Paleontoloog Dale Russell heeft gespeculeerd dat als de massa-extinctie was uitgebleven, niet de zoogdieren, maar de dinosauriërs misschien een soort met technologische capaciteiten zouden hebben voortgebracht: de dinosauroïde. Sociaal gedrag Het sociaal gedrag is bij vogels en krokodilachtigen meestal beperkt tot voortplantingsgerelateerde situaties: balts, broedzorg door beide ouders, broedkolonies en familiegroepen die een territorium verdedigen. Hoewel zich ook daarbuiten vaak grote opeenhopingen van individuen voordoen, zijn dat meestal losse aggregaten, het effect van een tijdelijk voordeel om zich te verzamelen: de aantrekkingskracht die een rijke voedselbron uitoefent, de bescherming die de massa biedt tijdens de trek, de gezamenlijke, maar ongecoördineerde, aanval om roofdieren te verdrijven. Complexere relaties zoals een sociale hiërarchie met groepsleiders, bevestigd door dominantiegevechten; coalitievorming binnen de groep; een vaste taakverdeling; groepsgevechten of gecoördineerde samenwerking in aanval en verdediging, zijn er zover we weten zeer zeldzaam. In het midden van de twintigste eeuw was het gebruikelijk om aan dinosauriërs geen grotere sociale capaciteiten toe te schrijven dan aan een poel kikkers. Door de dinosauriërrenaissance kwam een ander model in zwang: als wezens die in het Mesozoïcum dezelfde rol vervulden als de huidige zoogdieren, zouden de dinosauriërs ook wel jachtgroepen en kudden met een rijk sociaal leven gekend hebben. Tegenwoordig komt men daar weer wat op terug, vanwege het ontbreken van een duidelijk bewijs daarvoor. Bone beds tonen aan dat er zeer grote groepen gevormd werden, maar beantwoorden niet de vraag of die in een echte kudde georganiseerd waren. Sommige sporen lijken erop te wijzen dat bij groepen sauropoden de jonge dieren ter bescherming in het midden liepen, maar dit bewijs is niet eenduidig genoeg. De kammen bij hadrosauriërs dienden ongetwijfeld tot communicatie binnen de soort, maar misschien leidde die niet tot groepsvorming. Of de hoorns van de ceratopiërs naast verdediging ook het vaststellen van een sociale rangorde tot doel hadden, is onbekend. Aanwijzingen over gedrag in het algemeen zijn meestal al vaag en indirect; over het sociaal gedrag van uitgestorven dinosauriërs is het minst bekend. De r-strategie in de voortplanting met zeer grote aantallen jongen, terwijl die bij de grotere soorten gekoppeld was aan een te langzame groei om in één seizoen de volwassen grootte ook maar enigszins te benaderen, wijst erop dat de groepsvorming en socialisering in ieder geval fundamenteel van die van de huidige zoogdieren verschild moeten hebben. Ook in dit opzicht toonden de dinosauriërs van het Mesozoïcum dus eigenschappen die geen parallel hebben in de huidige wereld. Jurassic Park Dinosauriërs spelen een prominente rol in de Jurassic Park-films. In deze films slagen wetenschappers erin om nieuwe dinosauriërs te klonen. Hiervan willen ze een toeristische attractie maken. Voetnoten Zie ook Lijst van dinosauriërs Classificatie van de dinosauriërs Dinosauriërspoor Oorsprong van de vogels Externe links dinosaurus.net dinodata.net
388
https://nl.wikipedia.org/wiki/Devoon
Devoon
Het Devoon is een periode in de geologische tijdschaal (en een systeem in de stratigrafie) die duurde van 419,2 ± 3,2 tot 358,9 ± 0,4 miljoen jaar (Ma) geleden. Het Devoon is onderdeel van het era Paleozoïcum. Het volgt op het Siluur en wordt opgevolgd door het Carboon. Het Devoon was een periode met een relatief warm klimaat en hoog zeeniveau. Er werden enorme riffen gevormd in ondiepe zeeën, terwijl op het land de primitieve Silurische planten en insecten zich verder ontwikkelden. De eerste echte bossen ontstonden, waar onder andere de eerste zaadplanten groeiden. In de zee werden de kaakvissen met name de Placodermi steeds dominanter ten nadele van de Ostracodermi. In het Devoon verschenen ook de eerste gewervelde landdieren. Dit waren amfibieën, die zich uit vissen ontwikkelden. Vanaf het Midden-Paleozoïcum bewogen de belangrijkste continenten naar elkaar toe, dit zou leiden tot de Caledonische orogenese in het Siluur en Vroeg-Devoon en de Hercynische orogenese in het Laat-Devoon en Carboon. Naamgeving en indeling De naam Devoon is afkomstig van het graafschap Devon in Engeland, waar Devonische gesteenten ontsloten zijn. Het tijdperk werd voor het eerst benoemd door de Britse geologen Adam Sedgwick en Roderick Murchison in 1839, na onderzoek aan de stratigrafie van Devon. Het Devoon wordt ingedeeld in drie chronostratigrafische series: Onder, Midden en Boven. Het Onder-Devoon is verdeeld over drie etages, het Midden- en Boven-Devoon elk over twee etages. Paleogeografie Een belangrijke gebeurtenis in het Vroeg-Devoon was het samenkomen van de continenten Laurentia (tegenwoordig Noord-Amerika) en Baltica (Noord-Europa) tijdens de Caledonische orogenese, het continent dat zo ontstond wordt Euramerika genoemd. Rond 410 tot 395 Ma was sprake van continentale collisie tussen de twee continenten, waarbij het gebergte de Caledoniden gevormd werd. Vanaf het zuiden voegde ook het microcontinent Avalonia zich bij Euramerika, wat in het westen (het tegenwoordige Noord-Amerika) zorgde voor de Acadische orogenese, waarvan sporen zijn te vinden in de Appalachen. Verwarrend genoeg worden sporen van deze tektonische fase in Europa tot de Caledonische orogenese gerekend. Tussen Euramerika en het continent Gondwana in het zuiden lag de Rheïsche Oceaan, die in de loop van het Devoon steeds kleiner werd omdat ook deze continenten naar elkaar toe bewogen. Gondwana lag gedeeltelijk over de Zuidpool, maar waarschijnlijk was er in het Devoon geen ijskap. Ten oosten van Euramerika lagen nog de continenten Siberia, Kazachstania en Zuid- en Noord-China. De laatste twee waren in de loop van het Siluur en Vroeg-Devoon van Gondwana afgebroken en bewogen naar het noorden. Het huidige Noordwest-Europa vormde in het Devoon de zuidelijke rand van Avalonia of Euramerika. Zuid-Nederland, Zuid-Engeland en Vlaanderen (het zogenaamde Londen-Brabantmassief, onderdeel van Avalonia) vormden een hoger gebied, dat boven water lag. Verder naar het zuiden lag de continentale marge en de Rheïsche Oceaan. Met het dichter naar elkaar toe bewegen van Gondwana en Euramerika was deze oceaan tijdens het Laat-Devoon een smal bekken geworden, dat het Rheno-Hercynisch Bekken genoemd wordt. Gesteenten uit het Devoon Aan beide zijden van het Caledonisch gebergte werden afbraakproducten van het gebergte afgezet, zowel in Noord-Amerika als Noord-Europa zijn rode (continentale) zandsteen en conglomeraten typisch voor het Devoon. Een voorbeeld is de Old Red Sandstone in Engeland. Vergelijkbare gesteenten komen ook in de Ardennen voor, zoals in een rotswand bij Roche-à-Frêne. Tijdens het Devoon werden op de zuidelijke continentale marge van Euramerika en in het Rheno-Hercynisch Bekken voornamelijk mariene kalken afgezet, die tegenwoordig bijvoorbeeld in de Eifel en Ardennen terug te vinden zijn. Leven Het Devoon is de eerste periode waarin het landoppervlak grotendeels met planten begroeid was. Dit had grote gevolgen voor het dierenleven. Planten hebben wortels die de bodem vasthouden en zodoende erosie voorkomen. Rivieren zouden voortaan minder sediment meevoeren. Onder de mariene organismen van de benthische zone (zeebodem) zorgde dit voor een opbloei van soorten die in helder water leven (bijvoorbeeld brachiopoden of crinoïden), terwijl mobiele soorten, die beter aangepast zijn aan modderig water (zoals trilobieten), juist afnamen. De grote hoeveelheid plantaardig voedsel op het land maakte de kolonisatie van het land door dieren mogelijk. De oudste fossiele insecten komen uit het Devoon, hoewel ze waarschijnlijk al eerder verschenen. In het Laat-Devoon verschenen ook de eerste amfibieën, die in tegenstelling tot de vissen ook voedsel op het land konden vergaren. Marien leven Soorten mariene bodemdieren uit het Devoon zijn bijvoorbeeld diverse trilobieten, graptolieten, hellederiden, brachiopoden en tweekleppigen. Tijdens het Vroeg-Devoon verschenen de eerste ammonieten, een opgerolde soort inktvissen waarvan wordt aangenomen dat ze zich uit nautilussen ontwikkelden. Een andere groep ongewervelde roofdieren waren de zeeschorpioenen. De in eerdere periodes verschenen riffen van in symbiose levende organismen bereikten tijdens het Devoon enorme groottes. Deze riffen werden echter gevormd door andere groepen dan tegenwoordig het geval is. De belangrijkste rifbouwers van het Devoon waren Tabulata, Rugosa (uitgestorven groepen koralen) en stromatoporen (sponzen). Op de riffen leefden ook crinoïden, mosdiertjes, diverse weekdieren (waaronder bivalven) en brachiopoden. De vissen maakten tijdens het Devoon een belangrijke ontwikkeling mee, zowel in de zeeën als in zoet water. De Ostracodermi waren groepen kaakloze vissen met een met benen plaatjes bepantserde kop, die waarschijnlijk op de bodem van zeeën en binnenwateren leefden, vergelijkbaar met tegenwoordige modderkruipers. Ze zouden tijdens het Devoon steeds meer verdrongen worden door de tijdens het Siluur ontstane kaakvissen, met name een groep die placodermen genoemd wordt en tijdens het Devoon een grote diversiteit ontwikkelde. Kaken boden het voordeel dat grotere stukken voedsel verwerkt konden worden en op grotere prooien gejaagd kon worden. De meeste kaakvissen waren dan ook roofdieren die kleinere soorten aten. Ze verschenen in steeds grotere vormen. De grootste vissen van het Devoon waren placodermen als Dunkleosteus, die meer dan zeven meter lang kon worden. De placodermen hadden een zware "gepantserde" benen kop, maar een soepelere staart die beweging mogelijk maakte. Tegelijkertijd verschenen in het Devoon groepen vissen die ook tegenwoordig nog leven. Voorbeelden zijn de eerste straalvinnigen (bijvoorbeeld Cheirolepis of Hyneria) en kwastvinnigen (waaronder Eusthenopteron en de eerste longvissen). De laatsten waren, op de coelacanten na, zoetwaterdieren. In het Devoon verschenen ook de eerste haaien (voorbeelden zijn Stethacanthus en Cladoselache), die later de placodermen zouden gaan verdringen. Landplanten In het Vroeg-Devoon werden de mossen, algenmatten en primitieve planten uit het Siluur uitgebreid met de eerste vaatplanten. Deze bestonden uit een horizontaal wortelstelsel waaruit stammen omhoog schoten. Een voorbeeld is het geslacht Rhynia. Uit deze primitieve planten ontwikkelden zich in de loop van het Devoon soorten met betere vaatstelsels, stevige wortels en bladeren. Wouden van struikachtige primitieve planten moeten de continenten bedekt hebben: de eerste lycophyta, sphenophyta en varens verschenen in het Devoon. Sommige soorten konden al redelijk hoog worden. De boomvaren Archaeopteris en de Cladoxylopsida uit het Laat-Devoon konden de hoogte van tegenwoordige bomen bereiken en hadden stevige, houten stammen. Prototaxites waren geen planten maar boomachtige schimmels die meer dan acht meter hoog konden worden. Aan het einde van het Devoon, rond 380 Ma, verschenen de eerste bomen (van het geslacht Wattieza) en bovendien de eerste zaadplanten. De verschijning van zoveel verschillende belangrijke nieuwe vormen planten in een relatief korte periode is wel de Devonische explosie genoemd, analoog met de Cambrische explosie uit het Cambrium. Landdieren De opkomst van planten met wortels zorgde ervoor dat voor het eerst echte bodemvorming plaatsvond. In deze bodems konden veel nieuwe soorten geleedpotigen (Artropoda) leven, zoals mijten, schorpioenen en duizendpotigen. Hoewel de oudst bekende fossiele insecten uit het Devoon komen wordt algemeen aangenomen dat insecten al eerder op het land verschenen, misschien al in het Cambrium. Sporenfossielen in Cambrische gesteenten (zoals Climactichnites) lijken hierop te wijzen. De oudste fossielen van gevleugelde insecten komen uit het Devoon, de vleugels verschillen sterk van de modernere soorten uit het Carboon. Er is bewijs gevonden dat de soort Rhyniognatha rond 400 Ma al vleugels had. In het Laat-Devoon begaven ook de eerste gewervelden zich op het land. Dankzij vondsten van fossiele overgangsvormen tussen kwastvinnige vissen en de eerste amfibieën heeft men een goed beeld van hoe deze evolutie plaatsvond. De nog geheel in het water levende Panderichthys was een soort die in zeer ondiep modderig water leefde. De (eerdere) ontwikkeling van longen in sommige vissen had het mogelijk gemaakt de kop boven water uit te steken om zuurstof uit de lucht te halen. Soorten als Tiktaalik en Acanthostega hadden een overgangsvorm tussen poten en vinnen. Poten maakten het mogelijk zich af te zetten van de bodem om de kop boven water te steken om te ademen of misschien insecten te vangen. Hiermee werd ook voortbeweging op land mogelijk. Ichthyostega had echte poten maar verder nog veel kenmerken van een vis, zoals een vissenstaart. De primitieve longen van longvissen ontwikkelden zich in organen die in de complete behoefte aan zuurstof konden voorzien, waarmee de eerste amfibieën ook langere tijd op het land konden doorbrengen. Hynerpeton was een overgangsvorm tussen vis en amfibie met complexere longen. In het Carboon zouden deze eerste amfibieën zich verder ontwikkelen en het land geheel koloniseren. Laat-Devonische extinctie Op de overgang tussen Devoon en Carboon vond in het water een grote massa-extinctie plaats, waarbij ongeveer 40% van alle geslachten verdween. Het uitsterven concentreerde zich waarschijnlijk rond twee momenten: de eerste aan het begin of ergens midden in de laatste tijdsnede in het Devoon, het Famennien; de tweede op de Devoon-Carboon-overgang zelf. Tijdens dit uitsterven verdwenen de tabulata en stromatoporen, de belangrijkste rifbouwers uit het Devoon. Het zou lang duren, tot in het Mesozoïcum, voordat er weer grote riffen zouden verschijnen. De ostracodermi (kaakloze vissen) stierven geheel uit en de ostracodermen en acritarcha werden zo sterk teruggedrongen dat ze nooit meer een belangrijke rol zouden spelen. De reden voor deze massa-extinctie is onzeker, maar men vermoedt dat de oorzaak bij klimaatverandering lag. Door de toegenomen hoeveelheid landplanten en fotosynthese was de hoeveelheid kooldioxide (een broeikasgas) in de atmosfeer afgenomen. Door een zwakker broeikaseffect begon wereldwijd de temperatuur te dalen, waardoor er gletsjers groeiden op de Zuidpool. Een plotselinge daling van het zeeniveau kan de massale extinctie onder de ondiep mariene soorten veroorzaakt hebben. De temperatuurdaling zou zich in het Carboon verder doorzetten en de Laat-Paleozoïsche ijstijd tot gevolg hebben. Zie ook Paleozoïcum geschiedenis van de Aarde Caledonische orogenese Hercynische orogenese Geologisch tijdperk
389
https://nl.wikipedia.org/wiki/Zondvloed
Zondvloed
De zondvloed (Oud Hoogduits: sinvluot of sintvluot, "altijd vloed" of "overal vloed", later het Middelnederlandse sintvloed, "aanhoudende vloed") is in verschillende culturen en religies een belangrijk mythologisch thema, waarin een grote overstroming, meestal gezonden door een god of goden, een beschaving of de hele wereldbevolking - met uitzondering van een enkeling en zijn gezin - vernietigde, vaak als straf. Etymologie Het woord "zondvloed" is uit het Middelnederlandse sindtvloet, sundtfloet (1562), sindvloed, sundvloed, sondvloed (1599) = "aanhoudende vloed" afgeleid van het Middelhoogduitse sinvluot of sintvluot (later Sündflut), ‘altijd, voortdurend, aanhoudend’. Rond de 15e eeuw n.Chr. werd het volksetymologisch verbonden met het begrip zonde: sunden vlute, hoewel het begrip "zonde" niet voorkomt in het verhaal in Genesis. Zondvloed in verschillende culturen en religies Hebreeuwse Bijbel In Genesis 6:5 tot 9:25 wordt een zondvloed beschreven. Er wordt verteld hoe God aan Noach de opdracht gaf een ark te bouwen. Er zou een grote vloed komen die alle leven, mens en dier zou vernietigen omdat "alle mensen op aarde slecht waren" en "iedereen een verderfelijk leven leidde", behalve Noach (Genesis 6:5-8, 11-13). Van alle dieren nam Noach een mannetje en een wijfje aan boord (Genesis 6:19,20). Nadat Noach met zijn vrouw en kinderen aan boord was gegaan, "braken alle bronnen van de machtige oervloed open en werden de sluizen van de hemel opengezet" (Genesis 7:11). Veertig dagen en nachten bleef het stortregenen, totdat het water 15 el boven de hoogste bergen uitsteeg en alle leven buiten dat in de ark was gedood. Hierna was de aarde 150 dagen met water bedekt (Genesis 7:17-23). Na weer veertig dagen liet Noach een raaf los, maar deze kwam niet terug. Daarna liet hij een duif los om te zien of er al ergens droog land was. De duif keerde eerst terug. Toen Noach de duif zeven dagen later weer losliet, keerde het dier terug met een jong olijfblad. Weer zeven dagen later, liet Noach de duif opnieuw los en toen kwam het dier niet meer terug. Zo wist Noach dat de wereld weer bewoonbaar was. Uiteindelijk liep de ark van Noach vast op het Araratgebergte (Genesis 8:3-14). Na afloop van de zondvloed werd de regenboog door God ingesteld als teken dat er geen zondvloed meer zou plaatsvinden. Orthodoxe joden zullen, als ze een regenboog zien, altijd een kort gebed, een broche, als dank uitspreken. Volgens de Hebreeuwse Bijbel landde de ark op "het Araratgebergte" (Hebreeuws: הָרֵי אֲרָרָט, hare ararat, "de bergen van Ararat" - Genesis 8:4). De consensus onder historici en bijbelwetenschappers is dat "Ararat" de Hebreeuwse naam was van Urartu, de geografische voorloper van Armenië. Het woord duidde in die tijd waarschijnlijk een groter gebied aan en zeker niet specifiek de berg Ararat. Datering van de zondvloed en groeiende Bijbelkritiek Discussies over de datering van de zondvloed leidden in Europa in de tweede helft van de zeventiende eeuw tot een groeiende Bijbelkritiek. Er waren in het midden van de eeuw meerdere berekeningen over de ouderdom van de aarde, het tijdstip van de Schepping en de periode die volgde tot het verschijnen van Christus. De meeste berekeningen waren gebaseerd op de tekst van de Vulgaat. Het Concilie van Trente had formeel alleen die berekeningsmethodiek op basis van de Vulgaat gesanctioneerd. De meest geaccepteerde berekening was die van James Ussher, die de Schepping had gedateerd in 4004 v.Chr. en de zondvloed in 2348 v.Chr. Door het in 1658 verschijnen in Europa van Sinicae Historiae, een werk van Martino Martini en verbonden aan de missie van de jezuïeten in China, werd een andere chronologische traditie bekend. Die traditie werd betrouwbaar geacht vanwege de veronderstelde ononderbroken overdracht en het feit dat die onafhankelijk van Europa was ontwikkeld. Die Chinese traditie met zijn achtereenvolgende lijsten van heersers vanaf het begin van het derde millennium v.Chr. riep grote vragen op ten aanzien van de in Europa gehanteerde chronologie. Dat gold dan in het bijzonder voor het idee van een universele zondvloed die immers ook geen Chinees zou kunnen hebben overleefd. De jezuïeten verkregen toestemming om hun berekeningen te baseren op de tekst van de Septuagint. Dat maakte het mogelijk om de zondvloed nu te dateren in 3717 v.Chr. en paste de Chinese chronologie weer in de Bijbelse opvattingen. Er resteerde dan nog de vraag waar de oorsprong van Chinezen na de zondvloed lag. Enkele schrijvers beschouwden de Chinezen als nazaten van Sem of Cham. Ook de theorie van een Egyptische oorsprong van de Chinese cultuur had aanhang, onder meer bij Athanasius Kircher. Anderen gebruikten de Chinese chronologie in verdergaande Bijbelkritiek. Isaac La Peyrère vond er ondersteuning in voor zijn opvattingen over het bestaan van preadamieten, mensen lang voor Adam en de Nederlander Isaac Vossius concludeerde dat de zondvloed dan hoogstens een plaatselijk verschijnsel moest zijn geweest. Koran Een zondvloed wordt ook genoemd in verschillende soera's van de Koran, zoals in soera Jonas 71. De strekking van deze ayaat is doorgaans dat het gewaarschuwde volk van Nuh niet luisterde en verklaarde Gods tekenen voor leugen, waarna God hen liet verdrinken. In tegenstelling tot de Bijbelse visie van een algehele overstroming van de hele aarde, wijst tafsir van de Koran uit dat het slechts betrekking heeft op het gewaarschuwde volk van Nuh. Soera De Gelovigen 23 geeft de geschiedenis van Nuh. Hierin is sprake van de Goddelijke opdracht tot de bouw van een schip en de soera maakt verder duidelijk dat ook de Koran uitgaat van het samenbrengen van tweetallen van alle wezens. Een andere zondvloedvertelling is te vinden in de 15e-eeuwse Dürr-i Meknûn van Ahmed Bican Yazıcıoğlu. Kenan, een van de zonen van Nuh, weigert mee te gaan met de Ark. Hij probeert daarop de zondvloed op eigen houtje te overleven in een soort duikerklok. Deze ongehoorzaamheid wordt door God zwaar bestraft met een bovennatuurlijke blaasontsteking en Kenan verdrinkt in zijn eigen urine in de duikerklok. Sumerisch en Babylonisch De Bijbel en de Koran zijn niet de enige bronnen van dit verhaal, het verhaal van de grote overstroming komt in vele culturen voor. Uit veel oudere geschreven bronnen, bijvoorbeeld het Sumerische Gilgamesj-epos (met daarbinnen het zondvloedverhaal van Utnapishtim) en het nog oudere Atrahasis-epos is het ook bekend, met uitgestuurde vogel en al. De Sumerische geschiedkundige bronnen bevatten een lijst met koningen waarvan de eerste dynastieën van voor de zondvloed stammen. Daarin komen Ziusudra (Utnapishtim, Atrahasis) voor en de vijf steden, die vóór de vloed gebouwd werden: Eridu, Badtibira, Larak, Sippar en Shuruppak. In Sippar(a), de heilige stad van de zon, werd door Ziusudra (Xisouthros in de Babylonische versie, in de Babyloniaca van Berossus), op last van Enki de wijsheidsgod, tabletten met tekst begraven. Na de vloed konden die weer worden opgegraven en zo werd de kennis van vóór de vloed, doorgegeven. Een fragment van tablet 7 van het Gilgamesj-epos is gevonden in Megiddo, bij Haifa in Israël. Masai (Oost-Afrika) De Masai vertellen van Tumbainot, een rechtvaardig man, die een vrouw genaamd Naipande had en drie zonen: Oshomo, Bartimaro, en Barmao. De wereld was dichtbevolkt, maar de mensen waren zondig en dachten niet aan God. Toch vermoordden zij elkaar niet, totdat een man genaamd Nambija een andere man, Suage, doodsloeg. God besloot daarom de mensheid te verwoesten, maar Tumbainot vond genade in Zijn ogen. God gebood Tumbainot een ark te bouwen en die met vrouw en kinderen en dieren van iedere soort te betrekken. Nadat ze aan boord gegaan waren, zorgde God voor een langdurige regenval die voor een overstroming zorgde. Mens en dier stierven uit. De ark dreef een lange tijd en het voedsel erin begon op te raken. Toen de regen stopte zond Tumbainot een duif uit om te kijken of de aarde al droog was. De duif kwam vermoeid terug. Een aantal dagen later liet hij een gier los met een pijl aan een vleugel, zodat de pijl bij het landen zou blijven haken aan gewassen en wat mee zou nemen. De gier keerde terug zonder pijl. Toen de vloed voorbij was landde de ark op de steppe, en de inzittenden stapten uit. Tumbainot zag vier regenbogen, één in elke hoek van de hemel, waardoor hij wist dat Gods toorn voorbij was. Indiaas In India is een zondvloedverhaal bekend uit de Shatapatha-Brahmana, onderdeel van de Veda's, met Manu in de rol van Noach of Utnapishtim. Op grond van dit verhaal is berekend dat de zondvloed daar in 3102 v.Chr. plaats gehad zou hebben, maar die datum wordt ook wel gezien als de tijd van de grote Bharata-oorlog die later plaatsgevonden zou hebben. Dit wordt beschreven in het belangrijkste Indiase epos, de Mahabharata. Grieks In de Griekse mythologie komen er drie zondvloedverhalen voor. Het eerste verhaal is dat van Ogyges, de stichter van de stad Thebe. Het tweede verhaal gaat over Deukalion en Pyrrha en wordt onder andere beschreven in Ovidius' Metamorfosen. Het derde verhaal is dat van Dardanus. Dit verhaal wordt beschreven door pseudo-Apollodorus. Ook Plato schrijft in zijn dialogen Timaeus en Critias over een reeks zondvloeden, die zouden hebben plaatsgevonden. Bij een van deze zondvloeden, 'de derde voor de verwoesting ten tijde van Deukalion' (Kritias, 112A), zou rond 9600 v.Chr. het eiland Atlantis zijn verwoest. Eskimo's (Herschel-Eiland) Veel Eskimo-stammen vertellen een vergelijkbaar zondvloedverhaal. De Eskimo's van Herschel-Eiland vertellen over Noah die alle dieren uitnodigde om in zijn ark te komen en gered te worden. De mammoeten geloofden echter niet dat er een grote vloed zouden komen en dachten dat hun poten lang genoeg waren om het te overleven. Ze bleven buiten de ark en stierven uit. De andere dieren geloofden Noah en werden gered. Altaisch (Centraal-Azië) In de Altaïsche cultuur spreekt men over Tengys (oftewel Zee) die ooit heer over de aarde was. Nama, een goede man, leefde tijdens zijn bewind met drie zonen, Sozun-uul, Sar-uul, en Balyks. Ülgen gebood Nama een ark (kerep) te bouwen, maar Nama liet het zijn zoons doen omdat hij slecht kon zien. Nama ging de ark in met zijn familie en vele soorten dieren en vogels die ronddreven door het stijgende water. In deze mythe liet Nama zijn oudste zoon het raam openen om rond te kijken, waarop de zoon enkel de pieken van bergen zag. Uiteindelijk stopte de ark tussen acht bergen. Ook in dit verhaal komen vogels voor, want Nama laat een raaf, een kraai en een roek los, maar geen één keerde terug. Op de vierde dag liet hij een duif los, die terugkwam met een takje. Chinees De Chinese vloedmythe kent vier versies: De 'werker-god' Koeng Koeng (Gong Gong) roerde de wereldwateren, die tegen de grenzen van de lucht botsten, waardoor er een terugkeer naar chaos dreigde: Een boer nam Donder met zijn drakenlijf gevangen en zijn dochter gaf het monster te drinken, waardoor het uit zijn kooi ontsnapte. Donder gaf haar en haar broertje een van zijn tanden, die ze moesten begraven. Er groeide een kalebas uit. De boer bouwde een schip van ijzer, toen hij zag dat Donder was bevrijd. Zijn kinderen maakten van de kalebas een zeilboot. Het water steeg, de boten bereikten de 'Negende Hemel', het verblijf van de goden. Gong Gong liet in een keer het water zakken, omdat de boer op de hemelpoort had gebonsd. De boer werd verpletterd onder zijn ijzeren boot, maar de kinderen bleven in leven. Ze noemden zich Broer en Zus Fu Xi (kalebas), trouwden en meisje baarde een vleesbal, waaruit een nieuw mensenras werd geboren. De godin Moe Koea bedwong de dubbele catastrofe door vloed en vuur. De held Gun stal tevergeefs 'heilige kosmische grond' om de vloed te stoppen en werd ter dood gebracht. Uit zijn buik werd zijn zoon Yu geboren, waarna Gun in een beer veranderde. De bekendste versie, waarin Yu de vloed beheerste door zijn bovenmenselijke fysieke moed, intelligentie en morele deugd. Hij werd geholpen door de waterdraak en waterschildpad. Door het zware, lange werk raakte zijn lichaam misvormd. Nadat Yu de vloed bedwongen had verdeelde hij de wereld in negen streken. Yu werd de stichter van de mythische Xia-dynastie, de eerste uit het Gouden Tijdperk. Amerikaans Toen de Spanjaarden in Amerika kwamen en zij missionarissen meenamen bleken verschillende indianenstammen een soortgelijk verhaal over een zondvloed te hebben. De Lakota-indianen geloofden dat de mensheid de vloed had overleefd doordat een vrouw door een adelaar op een hoge berg werd gebracht, en zij vervolgens een tweeling kreeg waar de Lakota's van zouden afstammen. De Hopi geloven in een cyclus van schepping en vernietiging. De derde keer dat de wereld werd vernietigd was dit door een zondvloed waarbij alleen de rechtvaardigen werden gered in bootjes. De Azteken geloofden in Vijf Zonnen, perioden met verschillende mensenrassen. De beschaving van de vierde zon ('Vier Water') ging ten onder in een vloed. De reus Xelhua richtte een herdenkingsmonument op voor de Vloed van Tlaloc, de regengod: de eerste versie van de Grote Piramide van Cholula. De Inca's geloofden dat een reuzengeslacht, dat de scheppergod Viracocha had geschapen, eerst in stenen werd veranderd en de overlevenden daarna door een zondvloed die de aarde overspoelde werden meegesleurd. De Maya's herinnerden zich in hun heilige boek Popol Vuh dat ze de nieuwe zon op de berg Hacavitz zagen verschijnen, nadat ze uit het oosten waren gekomen en daar samen met vele andere volkeren hun moederland hadden moeten verlaten. Ze hadden in duisternis, honger en kou door zee gewaad naar hun nieuwe bestemming. Vanaf de berg zagen ze hoe de zon het aardoppervlak droogde. De Cañari van Ecuador zeiden af te stammen van de enige twee broers, die zich op de berg Huacaynan in leven hielden na een grote overstroming, die het hele land overspoelde. De berg werd groter naarmate het waterpeil steeg. Ze kregen maaltijden van ara's met het gezicht van mooie vrouwen. De Canari zouden afstammen van de twaalf kinderen van de jongste broer en de kleinste ara. Zondvloed, wetenschap en pseudowetenschap Tegenwoordig is de gedachte van een zondvloed als een wereldomvattende catastrofe binnen de geologie op de achtergrond geraakt. Maar als lokale ramp wordt ze toch nog wel gebruikt. Een theorie is dat de Bijbelse zondvloed een reeks megatsunami's was die door de Burckle-inslag veroorzaakt werd. Een andere hypothese is dat het onderlopen van de Zwarte Zee na de ijstijd een bron is geweest van zondvloedverhalen. Andere, meer traditionele theorieën gaan ervan uit dat het verhaal van de zondvloed gebaseerd is op een uitzonderlijk grote overstroming van de Eufraat en de Tigris in Mesopotamië. Tegenwoordig is er nog steeds een minderheid van orthodoxe christenen die uitgaat van een letterlijke wereldwijde zondvloed als verklaring voor de bodemlagen (zie ook het jongeaardecreationisme). Met hun hypotheses trachten zij het natuurlijke bewijsmateriaal in overeenstemming te brengen met orthodoxe Bijbelinterpretatie. Deze hypotheses worden daarom beschouwd als pseudowetenschap. Een bekende pseudowetenschappelijke theorie waarin de zondvloed een grote rol speelt is de hydroplaattheorie. In de, als pseudowetenschappelijk beschouwde, zondvloedgeologie zijn ook andere hypothesen geformuleerd, zoals de "catastrophic plate tectonics"-theorie van John Baumgardner. Hierbij geldt dat enkele technisch gezien onmogelijk zijn, zoals de vapor canopy en de hydroplaattheorie. Anderen kennen een groot gebrek aan bewijs, zoals de solid canopytheorie en het collapse tectonics model. Het grootste bezwaar tegen zondvloedgeologie volgt uit datering, met name radiometrische datering van gesteentes. Trivia De duif uit het verhaal in de Hebreeuwse Bijbel werd geëerd door er het sterrenbeeld Duif (Columba) naar te vernoemen. De film Evan Almighty is op de zondvloed en de ark van Noach gebaseerd. Galerij Zie ook Philemon en Baucis Atlantis (eiland) Atlantis: The Antediluvian World Vijf Zonnen Tijdperken van de Mens Altajvloed Missoulavloeden Externe links Lijst met honderden gedocumenteerde zondvloedverhalen over de hele aarde The Great Flood Uitgebreide discussie van de antieke mythen, met volledige teksten in vertaling Bijbelse term Genesis (boek) Mesopotamische oudheid Mythologie Mesopotamische religie
390
https://nl.wikipedia.org/wiki/Deuterostomia
Deuterostomia
Deuterostomia is een superstam binnen de Eumetazoa, de hoofdlijn van het dierenrijk. Het belangrijkste onderscheidend kenmerk van deze diergroep ten opzichte van andere soorten is dat bij de ontwikkeling uit het embryo zich een spijsverteringkanaal met twee openingen vormt. In een embryo van Deuterostomia wordt de eerste opening de anus, de tweede de mond. Bij de Protostomia is dit precies andersom. Andere dieren hebben ofwel één opening of geen expliciet spijsverteringskanaal. Drie grote clades binnen de Deuterostomia zijn de chordadieren (met de gewervelden en manteldieren), de stekelhuidigen (met zeesterren, zee-egels en zeekomkommers) en kraagdragers of Hemichordata. Alle deuterostomen hebben een coeloom dat zich ontwikkelt binnen het mesoderm. Het zenuwstelsel ligt aan de rugzijde. Taxonomie Stam Chordadieren (Chordata) Stam Hemichordata Stam Stekelhuidigen (Echinodermata) Stam Xenoturbellida Stam Vetulicolia (†) Vroeger werden hier ook de Chaetognatha (pijlwormen) bijgerekend, maar genetisch onderzoek heeft uitgewezen dat ze bij de Protostomia horen. Dierenrijk Dierlijke ontwikkeling
391
https://nl.wikipedia.org/wiki/Desktop
Desktop
De term desktop (Engels voor bureaublad) wordt in een GUI overdrachtelijk gebruikt om de achtergrond van het computerscherm aan te duiden; het scherm waarbovenop alle applicaties worden getoond. Op de desktop kunnen pictogrammen (ook wel bekend als iconen) getoond worden voor veelgebruikte toepassingen, mappen en documenten. Desktopcomputer Ook wordt desktop gebruikt als een afkorting van desktopcomputer. Oorspronkelijk was "computer" synoniem met een reusachtige machine die een kamer vulde. Toen het mogelijk werd om een kleinere computer te maken, een computer zo uitzonderlijk klein dat het mogelijk was om deze op een bureau te zetten vond de term "desktopcomputer" ingang. Tegenwoordig wordt dit afgekort tot desktop. Zie ook Personal computer Grafische gebruikersomgeving
392
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst%20van%20Duitstalige%20literaire%20schrijvers
Lijst van Duitstalige literaire schrijvers
Dit artikel bevat een incompleet overzicht van Duitstalige literaire schrijvers. Duitsland Stefan Andres Jurek Becker Heinrich Böll Zsuzsa Bánk Nora Bossong Bertolt Brecht Thomas Brussig Günter de Bruyn Hanns Cibulka Hedwig Courths-Mahler Alfred Döblin Michael Ende Wolfram von Eschenbach Johann Wolfgang von Goethe Christiane Gohl Oskar Maria Graf Günter Grass Theodor Fontane Gerhart Hauptmann Heinrich Heine Wolfgang Hilbig E.T.A. Hoffmann Friedrich Hölderlin Ludwig Ferdinand Huber Therese Huber, echtgenote van voorgaande Erhart Kästner Erich Kästner Daniel Kehlmann Wolfgang Koeppen Reiner Kunze Manfred Kyber Siegfried Lenz Ulla Lenze Gotthold Ephraim Lessing Detlev von Liliencron Erika Mann Heinrich Mann Klaus Mann Thomas Mann Karl May Heiner Müller Novalis August von Platen Erich Maria Remarque Arno Schmidt Annette Seemann Friedrich von Schiller Johanna Schopenhauer Jens Sparschuh Carl Sternheim Patrick Süskind Uwe Tellkamp Thomas Thiemeyer Martin Walser Peter Weiss Mathilde Wesendonck Arnold Zweig Stefanie Zweig Oostenrijk, inclusief vroegere Oostenrijkse gebieden Ilse Aichinger Vicki Baum Konrad Bayer Thomas Bernhard Hugo Bettauer Hermann Broch Max Brod Albert Ehrenstein Erich Fried Peter Handke Josef Haslinger Peter Henisch Hugo von Hofmannsthal Elfriede Jelinek Franz Kafka Jakov Lind Robert Musil Rainer Maria Rilke Joseph Roth Arthur Schnitzler Georg Trakl Franz Werfel Lida Winiewicz Josef Winkler Stefan Zweig Zwitserland Olga Amberger (1882-1970) Silvia Andrea (1840-1935) Grethe Auer Elisabeth Baumgartner (1889-1957) Friedrich Dürrenmatt Max Frisch Hermann Hesse Anna Keller (1879-1962) Gottfried Keller Christian Kracht Pascal Mercier (1944-2023) Conrad Ferdinand Meyer Adolf Muschg Johann Heinrich Pestalozzi Annemarie Schwarzenbach Carl Spitteler Johanna Spyri Peter Stamm Martin Suter Robert Walser Fritz Zorn Duitstalige