id
stringlengths
1
7
url
stringlengths
31
380
title
stringlengths
1
243
text
stringlengths
1
819k
1
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert%20Speer
Albert Speer
Berthold Konrad Hermann Albert Speer (Mannheim, 19 maart 1905 – Londen, 1 september 1981) was een Duits architect en stedenbouwkundige. Tijdens de naziheerschappij over Duitsland (1933-1945) was hij vanaf 1937 rijksarchitect en vanaf 1942 rijksminister van Bewapening en Munitie. Door zijn vriendschap met Adolf Hitler en zijn ministerschap gold hij als een van de machtigste mannen van het Derde Rijk. Na de oorlog werd Speer in Neurenberg veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf. Voor 1933 Het gezin waarin Speer werd geboren, was wat ze in het Duits noemen grossbürgerlich; in Nederlandse termen gegoede burgerij of bourgeoisie. Zijn vader en grootvader waren beiden architecten. Om financiële redenen studeerde Speer aanvankelijk in Karlsruhe. Van de lente van 1924 tot de zomer van 1925 zette hij zijn studie vervolgens voort aan de technische hogeschool van München. In de herfst van 1925 verhuisde hij naar Berlijn en probeerde hij vergeefs aan de Technische Hogeschool in Berlijn-Charlottenburg in het seminarie van Hans Poelzig toegelaten te worden. In 1926 ontving Heinrich Tessenow, een architect van de behoudende school met een zeer bescheiden en niet megalomane stijl, een leerstoel. Speer werd in dat jaar een van zijn studenten. Na zijn diploma te hebben behaald in 1927 bleef Speer nog meerdere jaren, als Tessenows assistent, aan de hogeschool verbonden. Architect in dienst van Hitler Speer was niet bijzonder geïnteresseerd in politiek. Hij werd echter reeds in januari 1931 lid van de NSDAP nadat hij in december 1930 een toespraak van Adolf Hitler had bijgewoond in de Berlijnse Hasenheide. Deze toespraak had een diepe indruk gemaakt op Speer. Zelf schreef hij dat hij een maand had getwijfeld, maar dat hij uiteindelijk toch besloten had om lid te worden, omdat Hitler helemaal niet stereotiep was overgekomen in de toespraak. Het was een zeer rustige toespraak waarin het woord 'Jood' niet één keer was gevallen. In 1932 verliet Speer Berlijn en ging terug naar Mannheim. Hij vestigde zich daar als architect, maar hij kreeg geen opdrachten. In 1934 werd hem gevraagd de meivieringen van de partij vorm te geven. Speers originele idee was om rond het veld in Neurenberg waar de parades werden afgenomen een reeks zoeklichten recht omhoog te laten schijnen. Hierdoor ontstond een mooi lichtspel wat een koepel van licht boven het paradeveld veroorzaakte. Hitler was hierover zeer enthousiast en zo werd Speer Hitlers huisarchitect. Toen Hitlers toenmalige Hofarchitekt, de uit München afkomstige Paul Ludwig Troost, in 1934 overleed, nam Speer diens taken over, waarmee hij zijn formele leidinggevende Rudolf Hess feitelijk snel overschaduwde in macht en ook in aanzien bij Hitler. Speer ontwierp talrijke gebouwen in klassieke stijl, die als doel hadden de pracht en de macht van het Derde Rijk te tonen en te onderstrepen. In het Deutsche Arbeitsfront (DAF) leidde hij de afdeling Schönheit der Arbeit. Verder werd hij de chef van de onderafdeling van de Rijkspropagandaleiding en verantwoordelijk voor de stedenbouw in de staf van Rudolf Hess. Voor de wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs ontwierp hij het Duitse paviljoen. Het hoofdbestanddeel bestond uit een enorme toren in classicistische stijl met een grote Duitse adelaar erop. Speer kreeg er de Grand Prix met een gouden medaille voor. De belangrijkste gebouwen en de aanleg van urbane ruimtes voor het Derde Rijk ontwierp Speer echter in Berlijn en Nürnberg. Berlijn als rijkshoofdstad en bestuurscentrum lag voor de hand. In Nürnberg werden voor de machtsovername al diverse zogenaamde partijdagen gehouden, propagandistische massabijeenkomsten georganiseerd door de NSDAP, om het nationaalsocialisme te etaleren aan de Duitse kiezers. Deze Beierse stad lag niet ver van München, de bakermat van de nazipartij, en was daarbij goed bereikbaar via een uitgebreid verkeersnetwerk en bezat als toeristische trekpleister voldoende hotels om veel volk onderdak te bieden. Nürnberg kozen de nazi's ook meer symbolisch als zijnde een belangrijke vroegere rijksstad van het Heilige Roomse Rijk, de plek waar men destijds de rituele symbolen van de keizerlijke macht bewaarde zoals de rijksappel, de scepter en de kroon. De nazi's zetten met de keuze van Nürnberg een eeuwenoude traditie van jaarmarkten, machtige keizers en kastelen voort door daar de nazipartijdagen te laten plaatsvinden. Na de verkiezingsoverwinning in 1933 ging het terrein van de partijdagen grondig op de schop en werd in opdracht van Hitler flink uitgebreid. Berlijn In 1937 werd hij benoemd tot regeringscommissaris voor de bouw in de staf van de Führer en inspecteur-generaal voor de bouwnijverheid in Berlijn. Zijn ontwerpen waren naar de smaak van Hitler die hield van gebouwen in een neoclassicistische stijl met een minimalistische uitstraling maar dan vergroot tot buitensporige afmetingen. Voor de spaarzame aankleding wilde Hitler het liefst de klassieke Arische beelden gebruiken van de hand van de door Hitler bewonderde Arno Breker. Vooral voor Berlijn had Hitler grootse plannen. Deze stad zou na de Endsieg herdoopt worden in Germania (overigens is Speer de enige bron die dit beweerde). Met talloze statige bouwwerken en brede boulevards wilde Hitler aan zijn hoofdstad een enorme grandeur geven. Hitlers en Speers megalomane motto was: 'hoe groter hoe beter'. Speer ordonneerde stabiliteitstesten in de moerassige grond van Berlijn om na te gaan of deze het enorme gewicht van de geplande gebouwen kon dragen. Daartoe bouwde de firma Dyckerhoff & Widmann AG in 1941 tegen de prijs van 400 000 Reichsmark aan de rand van Berlijn het Schwerbelastungskörper. Het betrof een betonnen 12 360 ton wegende cilinder met een diameter van 21 m. De nog intact zijnde kolos veroorzaakte volgens Speers metingen een verzakking van 19 cm. De Berlijnse ondergrond was bijgevolg geschikt voor het bouwen van dergelijke grootschalige bouwwerken. Tevens werd een begin gemaakt met het aanleggen van de weids opgezette boulevards. In 1938 en 1939 werd in recordtijd de bouw van de nieuwe Rijkskanselarij aan de Wilhelmstrasse en de Voßstraße voltooid. Speer toonde zich hier al als een goede bouworganisator. Het bouwwerk met gigantische afmetingen (het geheel mat 200 ha) was voor Hitler een representatieve plaats om de buitenlandse gasten en diplomaten te ontvangen. Zij moesten op deze wijze onder de indruk raken van de grootsheid van het Duitse Rijk. Het merkwaardigste onderdeel van het geheel betrof een lange rechte galerij van 146 m lengte, twee maal zo lang als de spiegelzaal in Versailles van 73 meter, met een spiegelgladde vloer die leidde naar de persoonlijke ontvangstruimten van Hitler; deze "straat" werd "der lange Marsch der Diplomaten" genoemd. Sommigen maakten de opmerking dat de gladde vloer eigenlijk wel gevaarlijk was om op te lopen. Hitler wimpelde deze bezwaren weg met de woorden: “Diplomaten zijn wel gewend om zich op glad ijs te begeven”. Door het uitbreken van de oorlog moesten verdere plannen echter opgeschort worden. Gereed kwamen wel het vliegveld Tempelhof dat nog steeds een van de grootste luchthavengebouwen ter wereld heeft. Ook het nog steeds gebruikte Olympisch Stadion van 1936 was een onderdeel van de herbouw van Berlijn. Hitlers nieuwe kanselarij werd tijdens de eindstrijd in 1945 zwaar beschadigd en kort na de oorlog afgebroken. Nürnberg In deze vroegere Rijksstad, in het Nederlands wordt de stad meestal Neurenberg genoemd, ontwierp Speer vanaf 1934 een aantal gebouwen op het Reichsparteitagsgelände (de terreinen van de rijkspartijdagen) vertrekkende van het masterplan van architect-urbanist Paul Ludwig Troost. Troost kreeg van de partij opdracht om een recreatiegebied aan de stadsrand om te vormen tot een geschikte locatie voor een massa-evenement het zogenoemde Reichtsparteigelände, een gebied van 11 km². Men verplaatste daartoe de dierentuin en de vuurtoren brak men af. Men voorzag in een Große Straße van 1,5 km lengte en 50 m breed die visueel aansloot op de middeleeuwse keizerlijke burcht van Nürnberg. Gevangenen van het concentratiekamp Flossenbürg en Mauthausen kapten het graniet voor de 6 000 tegels waarover de soldaten zouden marcheren. Langs deze lange straatas plande men de Luitpoldarena, het Zeppelinveld, het Deutsches Stadion, een Hitlerjugendstadion, een Marsveld en twee treinstations. Slechts het Zeppelinveld met dito tribune naar een ontwerp van Speer werd afgewerkt. De kosten van de oorlogsindustrie beletten de verdere uitbouw van al deze megalomane plannen. Voor de tribune met een lengte van 360 m stond het antieke kleinschaligere Pergamonaltaar model. 320 000 toeschouwers konden de parades op het Zeppelinfeld volgen. Bij nacht schenen 250 grote spots de lucht in als een van ver te ziene lichtkathedraal. Nu is de plek herschapen tot een ruïne en op eigen risico te betreden. Via Google Earth kan men inzoomen op het Zeppelinveld en krijgt men een beeld van de huidige vervallen toestand. Op deze plek filmde Leni Riefenstahl Hitlers propagandafilm Triumph des Willens over de aldaar gehouden Rijkspartijdag van 5 september 1934. Neurenberg is ook bekend van de Rassenwetten van Neurenberg en het ontnemen van burgerrechten van Joden. In deze stad vonden ook de naoorlogse processen van Neurenberg plaats. Door misleiding van het tribunaal wist Speer aan de doodstraf te ontkomen. Speer als organisator en minister van bewapening vanaf 1942 Toen Hitler later meer en meer door de oorlog werd opgeslokt, verminderde zijn aandacht voor Speer maar hij verloor Speer omwille van zijn goede managerskwaliteiten niet echt uit het oog. Op 8 februari 1942 werd Speer, ondanks (of misschien wel dankzij) zijn vrij geringe politieke aspiraties, door Hitler benoemd als opvolger van de bij een vliegtuigongeluk omgekomen rijksminister voor Bewapening en Munitie, Fritz Todt. Speer gebruikte al zijn organisatietalent, reorganiseerde de productie van wapens en munitie. Het Endspiel Hitlers laatste bevelen aan Speer In de laatste weken van de oorlog weigerde hij Hitlers bizarre bevelen nog langer uit te voeren. Hitler wist dat de oorlog verloren was en wilde het Duitse volk, dat in zijn ogen in zijn missie gefaald had, met hem mee de afgrond in sleuren in een soort Götterdämmerung met het Nero-bevel. Dit moest bereikt worden door het vernietigen van de nog overgebleven, vitale delen van Duitsland en de bezette gebieden: de tactiek van de verschroeide aarde. Speer dacht al aan het overleven van de bevolking en de wederopbouw van Duitsland na de oorlog en gaf Hitlers bevelen niet meer door aan de afdeling die voor de uitvoering moest zorgen. Een eerder voorbeeld was Hitlers bevel in 1944 om Parijs te vernietigen toen de geallieerden de stad naderden. Doordat de Duitse commandant van Parijs (luitenant-generaal Dietrich von Choltitz) hier niet aan meewerkte en ook door de zeer snelle omsingeling en verovering van Parijs werd dit verhinderd. Arrestatie Op 24 april 1945 vloog Speer, die Berlijn al was ontvlucht, speciaal terug om in de bunker onder de Rijkskanselarij afscheid van zijn Führer te kunnen nemen. Hitler pleegde uiteindelijk op 30 april zelfmoord, samen met Eva Braun die even tevoren met hem getrouwd was, en liet zijn instortende "Derde Rijk" in totale chaos achter. Op 23 mei 1945 werd Speer samen met Karl Dönitz (door Hitler per testament aangewezen als zijn opvolger) gearresteerd in Flensburg, van waaruit verschillende nazileiders, die niet in Berlijn waren gebleven, tevergeefs vredesonderhandelingen met de geallieerden trachtten te voeren. Proces van Neurenberg en gevangenschap Op 1 oktober 1946 werd Speer op het Proces van Neurenberg veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf, vooral vanwege het feit dat onder zijn leiding één miljoen van de in totaal zes miljoen dwangarbeiders uit de bezette gebieden tijdens de oorlogsjaren in de wapenindustrie te werk waren gesteld. Van alle veroordeelde nazikopstukken was hij de enige die zich "verantwoordelijk" verklaarde voor de misdrijven van de nazistaat. Desondanks pleitte hij niet schuldig met als argument dat hij nooit persoonlijk opdrachten ondertekend had om gevangenen te deporteren. Speer schoof zijn volledige schuld af op de Minister van Arbeid, Fritz Sauckel die wel werd opgehangen. Zijn straf zat hij grotendeels uit in de Spandaugevangenis in Berlijn. Op 1 oktober 1966 kwam hij vrij. Speer als de “nette nazi” Speer heeft tijdens het proces in Neurenberg als enige top-nazi bekend medeverantwoordelijk te zijn aan de misdaden die tijdens het Derde Rijk zijn begaan. Dit medeschuldig zijn werd door hemzelf echter weer snel gebagatelliseerd: hij schilderde zichzelf af als iemand die verblind was door Hitlers megalomane dromen. Vooral de mogelijkheid om zijn gigantische architectonische ontwerpen, met behulp van Hitlers steun, onbegrensd te kunnen verwezenlijken had Speer, naïef als hij toen volgens zichzelf was, over de streep getrokken. Met deze zienswijze suggereerde Speer dat zijn medewerking aan het regime toch enigszins buiten zijn schuld om was gebeurd: hij wist niet beter. Van de gruwelijke toestanden in de vernietigingskampen en de Jodenvervolging had Speer (naar eigen zeggen) sowieso keine Ahnung (geen weet). Verder schreef hij, om zich te verdedigen tijdens het Neurenberg-proces, nog enkele "goede" maatregelen op zijn naam; zo verklaarde hij bij het zien van de slaapplaatsen van de dwangarbeiders in de steenhouwerijen en fabrieken van V2-raketten voor betere verblijfplaatsen te hebben gezorgd. Na 'Spandau' en Speers overlijden Speer woonde na zijn vrijlating in de villa in Heidelberg die zijn vader in 1905 had laten bouwen. Hij trad daarna niet echt meer in de openbaarheid, op een enkel interview na, en besteedde zijn tijd aan het uitwerken van zijn aantekeningen en het publiceren ervan in verscheidene boeken. Door de inkomsten van zijn boeken en, zoals later bleek, ook door de heimelijke verkoop van tijdens de oorlog geroofde schilderijen kon Speer tot zijn dood een welgesteld leven leiden. In 1981, tijdens een bezoek aan Londen, overleed Speer vrij onverwacht aan een herseninfarct. Nalatenschap en het einde van de mythe Speer liet tekeningen en een hoeveelheid dagboekaantekeningen na, die uit de gevangenis waren gesmokkeld. Deze werden in 1969 in boekvorm uitgegeven onder de titel Spandauer Tagebücher (later vertaald in het Engels onder de titel Spandau – the secret diaries). Zijn levensverhaal vertelt hij in Erinnerungen (Herinneringen). Ook over de rol van de SS schreef hij een boek: Der Sklavenstaat: Meine Auseinandersetzungen mit der SS. Tot slot is ook het boek Technik und Macht min of meer van zijn hand, namelijk Speers woorden, vastgelegd door Adelbert Reif. Niet lang voor Speers onverwachte dood kwamen Duitse onderzoekers op het spoor van Speers werkelijke verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdrijven. Speers vroegere medewerker Wolters was een fanatiek nazi gebleven en was zo verontwaardigd over Speers "verraad" van Hitler dat hij op zijn beurt onthullingen deed over Speer. Zo was het Speer die regelde dat tijdens de voorbereidingen voor de aanleg van de brede boulevards in Berlijn de Duitse bewoners van 23 765 onteigende woningen de woningen van Joden kregen toegewezen.<ref> Joseph Pearce, De doodsteek voor de 'goede nazi''', in: De Morgen, 26 september 2018. </ref> De Joodse bewoners werden op transport gezet naar de concentratiekampen. Albert Speer heeft zijn ontmaskering niet meer meegemaakt. Onderzoek dat na de dood van Speer door Matthias Schmidt werd gepubliceerd, toonde aan dat Speer een zorgvuldig web van misleiding rond zijn werkelijke aandeel in de oorlogsmisdaden had geweven. Nauwkeurig historisch onderzoek van de Duitse historicus Magnus Brechtken ontkracht systematisch de door Speer geschapen mythe van Hitlers onwetende architect. Speer stelde onder meer niet aanwezig te zijn geweest bij de beruchte rede in Posen waarin Heinrich Himmler de nazileiders betrok bij de massamoord op de Joden. Himmler sprak op de geluidsopname daarentegen rechtstreeks tot Speer, dat wil zeggen, alsof Speer aanwezig was. Ook een document waarop materiaal voor de bouw van crematieovens en lijkenkelders in een concentratiekamp werd vrijgegeven met Speers handtekening van goedkeuring erop was voor Speer zeer belastend. In overleg met SS leider Heinrich Himmler besprak en leidde Speer als Generalbauinspektor de uitbreiding van het concentratiekamp Auschwitz. De kampen Sachsenhausen en Mauthausen ontstonden op aansturen van Speer om slavenarbeiders te leveren voor de ontginning van graniet, nodig voor Speers monumentale nazibouwwerken. Speer heeft zijn medeplichtige Rudolf Wolters na de oorlog opdracht gegeven om belastende documenten te vernietigen. In de memoires liegt Speer over zijn bezigheden vlak voor de val van het Derde Rijk. Speer heeft een kostbare collectie romantische schilderijen, gestolen of afgeperst uit Joods bezit, verborgen. Na zijn vrijlating heeft hij de schilderijen voorzichtig en anoniem verkocht. De contant uitbetaalde opbrengst werd weggesluisd, waarschijnlijk naar zijn jonge maîtresse. De kunstwerken brachten een miljoen mark op. De opbrengst van de speculatie met een van de Joodse bankierserfgename Marie-Anne von Goldschmidt-Rothschild afgeperst stuk kostbare bouwgrond aan de oever van Schwanenwerder bij Berlijn moest Speer restitueren. Dat heeft hij ondanks een veroordeling nooit gedaan. Gesprekken met Gitta Sereny leidden tot een boek van haar hand. Ze portretteerde Speer als een man die niet met zichzelf in het reine kon komen. Perspectief voor Speers architectuur Speer bedacht het Ruinenwert-principe. Dit hield in dat de ontwerper een gebouw zo moest vormgeven dat het ook als ruïne mooi zou ogen. De aftakeling van Speers gebouwen startte vlugger dan voorzien. De tribune van het Zeppelinveld van het Reichsparteigelände in Nürnberg brokkelde af vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw. Het stadsbestuur moest daartoe in 1967 een deel van de bouwvallige zuilengalerij afbreken. De tienduizenden toeristen die de gebouwen jaarlijks bezoeken maken nu hun selfies op eigen risico.Het grootschalige karakter van Speers bouwwerken en de prominente aanwezigheid ervan vooral in Nürnberg, plaatsen de Duitsers voor een dilemma hoe om te gaan met dit beladen erfgoed dat voortdurend herinnert aan de naziperiode. Het Neurenbergse stadsbestuur is vastberaden (2016) om het patrimonium ondanks de oplopende kosten in stand te houden en in te richten als plek van educatie en herinnering. Daartoe bouwde men in 2001 al een Dokumentationszentrum Reichsparteitagsgelände aan de noordelijk gelegen kop van het congrescentrum dat in 1935 gebouwd werd door architect Ludwig Ruff op het terrein. Aldaar ingerichte tentoonstellingen geven een beeld van de Ursachen, Zusammenhängen und Folgen der nationalsozialistischen Gewaltherrschaft. Besluit Nauwkeurig en uitvoerig bronnenonderzoek leidt tot de conclusie dat Speer tijdens het twaalf jaar (1933-1945) durend nazi-bewind twee doelen nastreefde: de nationaalsocialistische leer helpen uitvoeren en zichzelf verrijken. Tijdens de Neurenbergse processen en nadien stelde Speer alles in het werk om dit te verdoezelen en zichzelf neer te zetten als een "nette onwetende technocraat" die slechts voor het regime burgerlijke bouwwerken bedacht en uitvoerde. Daarbij kreeg hij uitgebreide hulp van journalist/historicus Joachim Fest en betrokken partij uitgeverij Siedler. De Duitse historicus Magnus Brechtken, directeur van het Institut für Zeitgeschichte in München, deed in dit verband een oproep om memoires, gedenkboeken en interviews nooit meer aan te wenden bij geschiedschrijving. Zij vormen in het slechtste geval een slinks samenstel van afleidingstrucs, retorische rookgordijnen en onversneden leugens. Een alarmbel in tijden van alom aanwezig nepnieuws. Wetenswaardig Albert Speer had zes kinderen. Een van zijn zonen, Albert Speer jr. (1934-2017), was eveneens een bekend architect en stadsplanner en ontwerper van voetbalstadions in Qatar voor het WK van 2022. Speers publicaties Die neue Reichskanzlei, 1940. Een propagandaboek over de nieuwe Rijkskanselarij die hij voor Hitler gebouwd heeft.Neue deutsche Baukunst, 1941.Erinnerungen, 1969. Een boek dat is samengesteld uit de verschillende notities op onder meer wc-papier die Speer gemaakt heeft tijdens zijn gevangenisperiode in Spandau.Die Spandauer Tagebücher, 1975. Dagboek van Speers gevangenistijd.Der Sklavenstaat. Meine Auseinandersetzungen mit der SS, 1981. Nederlandse vertaling: De slavenstaat. Himmlers SS: de multinational van het Derde Rijk, Elsevier, 1981. Over Speers ervaringen met en zijn verhouding tot Himmlers SS.Alles was ich weiß, 1999. Postume getuigenis van Speer. Literatuur Magnus Brechtken, Albert Speer. Eine deutsche Karriere, 2017. (Nederlandse vertaling door Hans E. van Riemsdijk: Albert Speer. Een Duitse carrière, 2018) Heinrich Breloer: Unterwegs zur Familie Speer Joachim Fest: Die unbeantwortbaren Fragen. Notizen über Gespräche mit Albert Speer zwischen Ende 1966 und 1981 Interviews met Speer. (vertaling Gerda Meijerink, 2006, Onbeantwoordbare vragen, De Bezige Bij, 256 blz.) Joachim Fest: Speer, architect van Hitler, Aula, Amsterdam, 2004, vertaald uit het Duits. Joachim Fest: Speer, Eine biographie, Berlin 1999, uitgever Alexander Fest Verlag in Berlijn. . Lars Olof Larsson: Albert Speer, Le plan de Berlin, 1937-1943, Brussel, Archives d'Architecture Moderne, 1983. Maarten Mahieu, Op de ruïnes van het Derde Rijk. Overblijfselen van de rijkspartijdagen in Neurenberg, in: Eos. Geschiedenis nr 1, najaar 2016. Margret Nissen: Sind Sie die Tochter Speer? Matthias Schmidt: Albert Speer, das Ende eines Mythos. De onthulling van achtergehouden documenten over Speers daden in Berlijn en zijn woningpolitiek aldaar, 1982. Heinrich Schwendemann: Albert Speer. Architekt des Todes. Speer als de organisator van Duitslands oorlogsindustrie. Gitta Sereny: Das Ringen mit der Wahrheit (1995). Vertaald uit het Engels: Albert Speer - His struggle for truth. Ulrich Schlie: Die Kransberg-Protokolle 1945 Dan van der Vat: Der gute Nazi. Analyse van Speer als Anständiger nazi. Arnoud Veilbrief Kristallnacht? Viel me niet op, in NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 1 september 2006. Esther Villar: Speer. (toneelstuk) Verder bestaat er een boek Die intelligente Stadt, auteur Albert Speer, maar in dit geval betreft het Speers oudste zoon. Film Inside the Third Reich (1982): een film gebaseerd op het boek Die Spandauer Tagebücher met Rutger Hauer in de hoofdrol. Speer en Hitler (oorspronkelijke titel Speer und Er): een gedramatiseerde documentaire over Albert Speer uit 2004 door Heinrich Breloer. Der Untergang'': oorlogsfilm uit 2004, gespeeld door Heino Ferch. Duits architect Duits minister van Economie Duits persoon in de Tweede Wereldoorlog Minister van nazi-Duitsland NSDAP-lid
2
https://nl.wikipedia.org/wiki/Andre%20Agassi
Andre Agassi
Andre Kirk Agassi (Las Vegas, 29 april 1970) is een voormalig tennisser uit de Verenigde Staten van Amerika. Zijn vader is afkomstig uit Perzië en van Armeense en Assyrische afkomst. In 1999 werd Agassi de vijfde speler in de geschiedenis van de tennissport die een career slam won: alle vier de grandslamtoernooien (maar niet in één seizoen): het Australian Open, Roland Garros, Wimbledon en het US Open. In totaal won hij acht grandslamtoernooien en hij staat hiermee op de lijst van grandslam­titels op een gedeelde negende plaats. Agassi is de enige speler ooit die alle grandslamtoernooien en de Tennis Masters Cup (de huidige ATP Finals) won, deel uitmaakte van een winnend Davis Cup-team en een gouden medaille op de Olympische Zomerspelen won. Daarnaast won hij zeventien Tennis Masters Series-titels. Hoewel hij daarmee record­houder was toen hij op het US Open 2006 afscheid nam als speler, hebben enkele spelers dat aantal sindsdien overtroffen. Persoonlijk Agassi trouwde op 22 oktober 2001 met de Duitse voormalig toptennisspeelster Steffi Graf, met wie hij twee kinderen kreeg. Biografie Agassi leerde tennis van zijn vader, Mike Agassi, een bokser die ooit op de Olympische Spelen voor Iran uitkwam. Zoon Andre genoot zijn verdere opleiding op de tennisschool van Nick Bollettieri. Aan het begin van zijn carrière viel hij vooral op door zijn voor die tijd kleurrijke kledingkeuze en lange haardos. Het leverde hem de bijnaam Las Vegas Kid op. Alleen op Wimbledon paste hij zijn kledingkeuze aan (hoofdzakelijk wit) omdat de organisatie dat van de spelers vereist. Loopbaan In 1992 won hij zijn eerste grandslamtoernooi op het 'heilige gras' van Wimbledon door in de finale de Kroaat Goran Ivanišević te verslaan. Twee jaar later won hij zijn tweede grandslamtitel op het US Open en het jaar daarop won hij ook het Australian Open. Dat toernooi zou hij in totaal vier keer winnen en daarmee alleen recordhouder worden: hij was in Australië de beste in 1995, 2000, 2001 en 2003. Het US Open won hij tweemaal: in 1994 en 1999, het jaar waarin hij geschiedenis schreef. Hij werd de tweede man in het open tijdperk (vanaf 1968) en de vijfde aller tijden die alle vier grandslam­toernooien op zijn naam wist te schrijven. Hij won Roland Garros door in een beklijvende finale de Oekraïner Andrej Medvedev in vijf sets te kloppen – het werd 1-6, 2-6, 6-4, 6-3 en 6-4. Op 3 september 2006 speelde hij zijn laatste wedstrijd. Hij verloor in de derde ronde van het US Open 2006 van Benjamin Becker. Het publiek gaf hem na afloop een staande ovatie. Tegenwoordig Om het nieuwe uitschuifbare dak op 17 mei 2009 in te huldigen, speelde hij nog één keer op Wimbledon in een demonstratiewedstrijd aan de zijde van zijn vrouw Steffi Graf in een dubbelspel tegen de Brit Tim Henman en de Belgische Kim Clijsters. De overwinning ging naar Henman en Clijsters. Op 28 oktober 2009 werd bekend dat Agassi tijdens zijn loopbaan de drug crystal meth heeft gebruikt. Tevens maakte hij bekend dat zijn woeste haardos een toupet was. Die bekentenissen deed de Amerikaan in zijn in november 2009 uitgegeven autobiografie. In 1997 werd hij ook daadwerkelijk positief bevonden, maar toen wist hij de ATP ervan te overtuigen dat hij het niet opzettelijk had gebruikt. Tijdens het ATP-toernooi van Newport werd Andre Agassi op 9 juli 2011 opgenomen in de internationale Tennis Hall of Fame. Palmares Enkelspel Dubbelspel Onderscheidingen 1988: ATP Most Improved Player (ATP Meest Verbeterde Speler van het Jaar) 1992: BBC's Overseas Sports Personality (BBCs Buitenlandse Sportpersoonlijkheid van het Jaar) 1995: Arthur Ashe Humanitarian of the Year 1998: ATP Most Improved Player (ATP Meest Verbeterde Speler van het Jaar) 1999: ATP Player of the Year (ATP Speler van het Jaar) 2001: Arthur Ashe Humanitarian of the Year 2011: International Tennis Hall of Fame Resultaten grandslamtoernooien Enkelspel Mannendubbelspel Externe links Officiële website van de Andre Agassi Foundation Amerikaans tennisser Amerikaans olympisch kampioen Suryoyo
5
https://nl.wikipedia.org/wiki/Groen%20%28partij%29
Groen (partij)
Groen is een Vlaamse, progressieve en groene politieke partij, die bijna 7000 leden telt (2022). Pacifisme, sociale rechtvaardigheid en ecologie (duurzame ontwikkeling) zijn drie pijlers van het Groen-programma. De partij noemt 'de kwaliteit van leven' de 'groene draad door haar programma'. Groen is een zusterpartij van het Frans- en Duitstalige Ecolo. Van 1979 tot 15 november 2003 heette de partij Agalev. Daarna werd de naam Groen!. Begin 2012 werd het uitroepteken weggelaten. De huidige voorzitters zijn Nadia Naji en Jeremie Vaneeckhout. Geschiedenis Anders Gaan Leven Omvorming tot Groen! (2003) Na een korte chaotische periode in de zomer van 2003 neemt Vera Dua het roer over van Dirk Holemans en brengt de rust terug in het groene kamp. De zware klap voor de groenen heeft nog meer gevolgen: honderden nieuwe leden melden zich aan. Intussen wordt er getimmerd aan een nieuw inhoudelijk project. De sleutelwoorden van deze vernieuwde missie zijn solidariteit, lange termijn en grenzen. Om de vernieuwing volop duidelijk te maken voor de buitenwereld kiest men ook voor een nieuwe naam die meer gelijkenis vertoont met die van de andere Europese groene partijen, kortweg Groen!. Op het congres van november 2003 wordt het partij-jargon nog meer gemoderniseerd: Dua mag zich als eerste groene voorzitter laten noemen in plaats van politiek secretaris. Voor het eerst mogen de groene verkiezingskandidaten ook persoonlijke affiches gebruiken. Ook enkele andere oude principes sneuvelen om efficiënter te kunnen werken. Desalniettemin blijft de uiteindelijke beslissingsmacht bij het ledencongres liggen. Een aantal bekende gezichten (zoals het Antwerps boegbeeld Fauzaya Talhaoui en de toenmalige minister Ludo Sannen) stapten vóór de verkiezingen van 2004 over naar het kartel sp.a - Spirit. De verkiezingen van 2004 en 2007 Groen! kiest voor de verkiezingen van 13 juni voor een gerichte campagne. Met als inzet "Vera zoekt… 280.000 mensen" worden alle creatieve en weinig kostende middelen ingezet voor een dynamische campagne. Groen! spreekt haar kiezers rechtstreeks aan met de verkiezingsslogan "De bal ligt in uw kamp". Het is een spannende campagne, maar op de avond van de verkiezingen blijkt dat Groen! het gehaald heeft: de partij haalt opnieuw scores die ruim boven de kiesdrempel uitsteken: 7,6% voor het Vlaamse, 9,8% voor het Brusselse en 8% voor het Europees Parlement. In Limburg slaagde de partij er echter niet in om de kiesdrempel te halen. Na de verkiezingen beslist de partij om in de oppositie te gaan. In de periode na de verkiezingen van 2004 keert de rust een beetje weer in de partij. Ondanks het feit dat de financiële en personele gevolgen van de nederlaag van 2003 nog zwaar doorwegen, wordt er gewerkt aan de versterking van de partij met het oog op de volgende jaren. Er wordt sterk geïnvesteerd in inhoud met congressen in 2005 en 2006. Bij de federale verkiezing in 2007 slaagt Groen! er in terug in Kamer en Senaat te komen. In 2007 had Groen! vier zetels in de Kamer van volksvertegenwoordigers, twee in de Senaat, zes in het Vlaams Parlement, één in het Brusselse en één in het Europees Parlement. In het Europees Parlement zetelt ex-Volksunie Europarlementariër Bart Staes voor de Europese Federatie van Groene Partijen/Europese Vrije Alliantie; hij vormt daar met het Nederlandse GroenLinks een transnationale fractie. Op 10 november 2007 werd tijdens een partijcongres een opvolger gekozen voor partijvoorzitster Vera Dua. Tussen zes kandidaten werd Mieke Vogels in twee stemronden verkozen. De verkiezingen van 2009 en de opname van SLP Na de Vlaamse verkiezingen op 7 juni 2009 vergrootte Groen! zijn aantal zetels in het Vlaams Parlement van 6 naar 7. Na de Europese verkiezingen die ook op 7 juni gehouden werden, bleef Bart Staes de enige vertegenwoordiger in het Europees Parlement voor de Vlaamse groene partij. Eind 2009 beslisten zowel Groen! als de Sociaal-Liberale Partij dat SLP voortaan deel zou uitmaken van Groen!. Niet iedereen was daar echter mee akkoord: ex-minister Jef Tavernier en Rita Brauwers, fractieleidster in de Brugse gemeenteraad, verlieten uit onvrede de partij. In het voorjaar van 2008 werd Wouter Van Besien, die bij de voorzittersverkiezingen tweede was, aangeduid als ondervoorzitter. Op 25 oktober 2009 volgde hij Vogels - die ontslag nam - op als voorzitter, terwijl Björn Rzoska ondervoorzitter werd. In 2013 werd die laatste opgevolgd door Elke Van den Brandt. De federale verkiezingen van 13 juni 2010 Omvorming tot "Groen" Op 11 januari 2012 veranderde de naam "Groen!" in "Groen". De partij nam ook een nieuw logo en een nieuwe ondertitel aan: "Werkt voor iedereen". De lokale verkiezingen van 14 oktober 2012 en 14 oktober 2018 Voor het eerst slaagde de partij erin op provinciaal niveau deel uit te maken van het bestuur, namelijk in Vlaams-Brabant. Op zaterdag 15 december 2012 legde Luc Robijns de eed af als provinciaal gedeputeerde. Hij werd in september 2014 opgevolgd door Tie Roefs. Na de verkiezingen in 2018 werd Riet Gillis de eerste gedeputeerde van Groen in het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Ondanks electorale vooruitgang in Vlaams-Brabant werd Groen er niet meer opgenomen in de nieuwe provinciale bestuurscoalitie. De Vlaamse, federale en Europese verkiezingen van 26 mei 2019 Sinds begin 2019 waren milieu en ecologie uitgegroeid tot een van de belangrijkste politieke thema's met bijzonder veel persaandacht voor onder meer de klimaatstakingen en diverse klimaatbetogingen. De partij had de beweging ontstaan rond Anuna De Wever ook van bij de start ondersteund en aangemoedigd. Toen peilingen in het voorjaar van 2019 Groen tot 16% deden pieken, met eventuele uitschieters richting 19% rekening houdend met de foutenmarge, waren de verwachtingen zeer hoog gespannen. Die verwachtingen werden echter niet ingelost: ongeveer 10 procent in het Vlaams Parlement en net geen 10 procent in de Kamer. De partij boekte daarmee een winst van iets meer dan een procentpunt op Vlaams niveau en ongeveer een procentpunt op federaal niveau. Ten opzichte van de lokale verkiezingen van 14 oktober 2018 ging de partij zelfs achteruit. Analisten linkten dit verlies mede aan twee dossiers waar de partij niet lang voor de stemslag in het defensief werd gedrongen: het afschaffen van het fiscaal interessante statuut van de salariswagen enerzijds en het invoeren van een vermogenskadaster anderzijds. Dat laatste werd op basis van de tekst die de partij in de memorie van toelichting neerschreef door Het Laatste Nieuws omschreven als: "Je moet elke fles wijn in je kelder en elk boek in je kast aangeven", wat nuancering verdiende. Toch was de balans positief : met in totaal 28 parlementsleden, waarvan 11 nieuwkomers, had Groen nog nooit zo veel verkozenen. Ook de Kamerfractie gebundeld met de Franstalige zusterpartij Ecolo, heeft met 21 leden, de grootste groene fractie ooit. Ze maakt deel uit van de meerderheid van de nieuwe federale regering-De Croo die aantrad op 1 oktober 2020. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was Groen de grootste Vlaamse partij geworden in Brussel en de partij trad toe tot de regering-Vervoort III, waarbij minister Elke Van den Brandt tevens het ministerieel college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voorzit. Structuur (Voormalige) partijvoorzitters en ondervoorzitters Agalev, zoals de partij tot 2003 heette, kende geen echte partijvoorzitter. Zowel het wekelijkse Uitvoerend Comité (partijbestuur) als de maandelijkse Stuurgroep (partijraad) werden voorgezeten door een gespreksleider. Het dagelijks bestuur lag bij de secretaris(sen) enerzijds en de fractieleiders in de parlementen anderzijds. De voorzitter en ondervoorzitter worden door de leden op een congres verkozen voor een termijn van vijf jaar. Zij moeten een verschillende genderidentiteit hebben. Politieke mandaten Verleden Federale regeringsdeelnames Vlaamse regeringsdeelnames Brusselse regeringsdeelnames Gewezen ministers Minister en staatssecretaris van Groen waren: Heden Uitvoerende macht Federale regering Brusselse regering Wetgevende macht Europees Parlement Sara Matthieu Federaal parlement Kamer van volksvertegenwoordigers Kim Buyst Kristof Calvo Barbara Creemers Wouter De Vriendt (fractievoorzitter) Eva Platteau Dieter Van Besien Stefaan Van Hecke Kathleen Pisman Senaat Fourat Ben Chikha Stijn Bex Chris Steenwegen Soetkin Hoessen Brussels Hoofdstedelijk Parlement Juan Benjumea Moreno Lotte Stoops Elke Van den Brandt Arnaud Verstraete (fractievoorzitter) Vlaams Parlement Meyrem Almaci Imade Annouri Stijn Bex Johan Danen Ann De Martelaer Celia Groothedde Elisabeth Meuleman An Moerenhout Staf Aerts Björn Rzoska Mieke Schauvliege (fractievoorzitter) Chris Steenwegen Tine Van den Brande Jeremie Vaneeckhout Burgemeesters Zwijndrecht: André Van de Vyver Borgerhout: Marij Preneel Resultaten lokale verkiezingen 2006-2012 2012-2018 ° In Limburg trok Groen in kartel met sp.a naar de kiezer. 2018-2024 Bekende (ex-)leden Externe links Officiële website Jong Groen European Green Party (EGP)
6
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anthony%20Fokker
Anthony Fokker
Antonij Herman Gerard (Anthony) Fokker (Kediri, 6 april 1890 – New York, 23 december 1939) was een Nederlandse luchtvaartpionier en vliegtuigbouwer. Het vliegtuigbedrijf Fokker is naar hem genoemd. Levensloop Anthony Fokker, lid van de patriciaatsfamilie Fokker, werd op 6 april 1890 geboren op Java, in het toenmalige Nederlands-Indië, als zoon van de koffieplanter Herman Fokker. Vier jaar later verhuisde de familie naar Haarlem om Tony en zijn oudere zus Toos een Nederlandse opvoeding te kunnen geven, maar Anthony hield het op school niet uit. Hij speelde liever met zijn modeltrein en zijn stoommachine, en verliet de middelbare school voortijdig. Hij vond een lekvrije autoband uit, maar de uitvinding bleek al door een ander gepatenteerd. Een vliegshow in Brussel verlegde zijn interesse. Hij begon vliegtuigmodelletjes te maken en kwam er uiteindelijk achter hoe een vliegtuig stabiel kon worden gemaakt. In de zomer van 1910 stuurde zijn vader hem naar een technische school te Bingen voor een opleiding in autotechniek. Fokker wilde echter liever vliegen, en besloot naar de Automobil Fach-Schule in Zahlbach bij Mainz te gaan, waar ook een vliegtuig werd gebouwd. Zijn eerste propellervliegtuigje, dat hij in 1910 ontwierp en construeerde, noemde hij De Spin. Hij testte zelf zijn modellen. December 1910 lukte het om er mee te vliegen, maar, niet goed gekleed, liep hij er een longontsteking mee op. Op 31 augustus 1911 gaf hij ter opluistering van Koninginnedag in Haarlem een vliegdemonstratie vanaf het kermisterrein bij de Schoterveense Molen. De dag erna maakte hij vanaf dat terrein een rondje om de toren van de Grote of Sint-Bavokerk. In 1912 vertrok Fokker naar Flugplatz Johannisthal, een vliegveld in de buurt van Berlijn, waar hij succesvolle demonstratievluchten maakte en een bedrijf oprichtte, Fokker Aeroplanbau. Hij kreeg er zijn eerste opdracht van 10.000 Mark voor twee vliegtuigen. In de jaren daarna construeerde hij diverse verbeterde vliegtuigen. In 1913 maakte Anthony Fokker zijn eerste looping. Hij was daarmee, na de Rus Pyotr Nesterov, de tweede. Ondanks verwoede pogingen van Fokker om ook vliegtuigen aan Nederland te verkopen, was Nederland alleen geïnteresseerd in Franse en Engelse toestellen. Dat deed Fokker toen definitief besluiten om voor de Duitsers te werken. Die gaven hem alle ruimte en waardeerden zijn werk. Bij het uitbreken van de oorlog werd de fabriek door de staat overgenomen en verplaatst naar Schwerin, waar Fokker aanbleef als directeur. Hij bouwde tijdens de Eerste Wereldoorlog ca. 4.000 vliegtuigen. Fokker bezocht het front en bezorgde de Duitsers een nagenoeg oppermachtige positie in de lucht, dankzij zijn revolutionaire synchronisatiesysteem. Door dit systeem werd de mitrailleur door een simpele op de propelleras gemonteerde nok geblokkeerd zodra een propellerblad zich voor de loop bevond. Dit zorgde ervoor dat men bij verschillende toerentallen van de propeller toch recht naar voren kon schieten zonder de propeller te raken. De Entente (Frankrijk en Engeland) vloog met metalen plaatjes op de propellers om de afgeschoten kogels af te doen ketsen. Het systeem van Fokker was vele keren effectiever dan dat van de geallieerden. Het eerste bekende en succesvolle vliegtuig dat Fokker produceerde, was de Fokker Eindecker, met de gesynchroniseerde mitrailleur. Deze techniek paste hij ook toe op twee zeer succesvolle vliegtuigen, de Dr.I Dreidecker en de D.VII. De Duitsers vroegen Anthony Fokker om de productie grootscheeps aan te pakken, waarop in zijn fabriekshallen in Schwerin duizenden arbeiders werden ingezet die tientallen toestellen per dag bouwden. Fokker raakte bevriend met de grote man van de Duitse oorlogsvliegers, Manfred von Richthofen, bijgenaamd de Rode Baron. De Fokker Dr.I werd vooral bekend toen Von Richthofen met dit toestel ging vliegen. De Fokker D.VII wordt beschouwd als het beste vliegtuig uit de hele Eerste Wereldoorlog. De geallieerden waren zo beducht dat ze aan het eind van de oorlog eisten dat alle D.VII’s vernietigd of ingeleverd werden. Ongeveer 140 vliegtuigen werden naar de Verenigde Staten verscheept. In 1919 keerde Anthony Fokker met een trein vol D.VII's en reserveonderdelen terug in Nederland en sloot zich aan bij de N.V. Trompenburg. Op 21 juli 1919 richtte hij de Nederlandse Vliegtuigenfabriek op. Dit kon hij doen met steun van zijn familie, de Steenkolen Handels Vereniging (SHV) (eigendom van de families Van Beuningen en Fentener van Vlissingen) en enkele rijke particulieren. Hij trouwde op 25 maart 1919 in Haarlem met Sophie Marie Elisabeth von Morgen, dochter van generaal Curt von Morgen. Dit huwelijk strandde na vier jaar. In 1922 vertrok Fokker naar de Verenigde Staten, waar hij zich tot Amerikaan liet naturaliseren. Al in 1923 begon hij ook daar met een eigen vliegtuigfabriek die uiteindelijk de grootste ter wereld werd. Er was interesse om in zijn bedrijf te investeren, en General Motors Company kocht 40 procent van de aandelen. Van het Amerikaanse leger stroomden de opdrachten binnen. Ingenieurs van GM vonden echter dat Fokker er wel erg conservatieve constructiemethodes op na hield. Dat zou uiteindelijk ook zijn zwaktepunt worden: terwijl andere vliegtuigbouwers technische vernieuwing nastreefden, zoals geheel metalen vliegtuigen, borduurde Fokker voortdurend door op bestaande ontwerpen. Fokker zou daardoor uiteindelijk uit de markt worden gedrukt. Daarom werd Anthony Fokker op een zijspoor gezet. Hij hertrouwde in juli 1927 in New York met Violet Austman, die anderhalf jaar later overleed na een sprong uit het raam van haar appartement. Fokker keerde terug naar Nederland. Zijn Nederlandsche Vliegtuigenfabriek draaide slecht doordat er geen behoefte meer was aan zijn hout-en-linnen vliegtuigen, en overleefde doordat met de dreiging van de fascistische dictatuur in Duitsland behoefte ontstond aan militaire toestellen. Door de verkooprechten voor Douglas passagiersvliegtuigen in Europa te verwerven verdiende hij meer dan ooit. In 1937 kocht hij een huis in Amerika en besteedde zijn tijd aan het ontwerpen van jachten. Anthony Fokker overleed op 49-jarige leeftijd als gevolg van complicaties na een operatie aan zijn neusbijholten. Zijn as werd bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats Westerveld in Driehuis. Wetenswaardigheden Anthony Fokker was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw Fokker had de bijnaam The flying Dutchman. De F.VII Southern Cross vloog als eerste van Australië naar de Verenigde Staten Fokker eindigde in 2005 op nr. 33 tijdens de verkiezing van De grootste Nederlander Anthony Fokker in de populaire cultuur Anthony Fokker kreeg de bijnaam The flying Dutchman. In 1957 verscheen de biografische film De Vliegende Hollander over zijn leven, met Ton Kuyl als Fokker. In de Vlaamse stripreeks Suske en Wiske wordt Tante Sidonia in het album De briesende bruid (1969) naar de periode rond de Eerste Wereldoorlog geflitst. Daar ontmoet ze Anthony Fokker met wie ze hoopt een relatie te kunnen beginnen. Hij is echter meer geïnteresseerd in zijn vliegtuig. In de Amerikaanse oorlogsfilm Von Richthofen and Brown uit 1971 werd hij geportretteerd door Hurd Hatfield. Anthony Fokker wordt door acteur Craig Kelly gespeeld in de Amerikaanse televisieserie The Young Indiana Jones Chronicles, aflevering Young Indiana Jones and the Attack of the Hawkmen (1995). In deze aflevering, die gebaseerd is op fictieve historie, gaat Indiana Jones in 1917 op missie naar Duitsland om Anthony Fokker ervan te overtuigen om voor de Fransen te gaan werken in plaats van voor de Duitsers. In de televisieserie Vliegende Hollanders (2020) wordt de rol van de jonge Anthony Fokker vertolkt door Bram Suijker en de oudere door Fedja van Huêt. Naar het scenario van deze serie schreef Chris Houtman een gelijknamige roman (2020). Bibliografie A.H.G. Fokker & Bruce Gould, De Vliegende Hollander, Uitg. Van Holkema en Warendorf (met voorwoord van C.J. Snijders), 1931 Marc Dierikx, Dwarswind. Een biografie van Anthony Fokker, Sdu Uitgevers, Den Haag, 1997 Marc Dierikx, Anthony Fokker. Een vervlogen leven, Uitg. Boom, Amsterdam, 2014 Externe links H.A. Somberg, 'Fokker, Anthony Herman Gerard (1890-1939)', in Biografisch Woordenboek van Nederland Aflevering Andere Tijden (VPRO, 8 mrt 2007) over Anthony Fokker met door Fokker zelf gefilmde beelden Zie ook Reinhold Platz, een belangrijk constructeur van Fokker Fokker, Anthony Fokker, Anthony Fokker, Anthony Fokker, Anthony Anthony Fokker Anthony
7
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert%20Plesman
Albert Plesman
Albert Plesman ('s-Gravenhage, 7 september 1889 – aldaar, 31 december 1953) was een Nederlands luchtvaartpionier en de eerste president-directeur van de KLM. Levensloop Plesman werd geboren als zoon van een eierenhandelaar te 's-Gravenhage. Toen Plesman dertien jaar oud was, overleed zijn moeder. Hij trouwde op 27 december 1917 met Susanna Jacoba (Suus) van Eijk (1895–1974), dochter van een kaasfabrikant te Gouda. Uit dit huwelijk werden een dochter en drie zoons geboren. Plesman was in 1915 gelegerd te Soesterberg, waar hij als beroepsofficier bij de gemobiliseerde "Luchtvaartafdeeling der Koninklijke Landmacht" (LVA) in 1918 zijn militaire vliegbrevet behaalde. Plesman was mede-organisator van de Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam die van 1 augustus tot 14 september 1919 gehouden werd. Er kwamen 800.000 bezoekers op af. Voor deze gelegenheid waren expositiehallen gebouwd, die na het evenement in gebruik werden genomen door Anthony Fokker, voor zijn nieuw op te richten Nederlandsche Vliegtuigenfabriek, het latere Fokker, te Amsterdam-Noord. Al deze activiteiten leidden op 7 oktober 1919 tot de oprichting van de N.V. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën (KLM), waarvan Plesman eerst administrateur en later directeur werd. Na de Tweede Wereldoorlog werd Plesman benoemd tot president-directeur van de KLM. Na het herstel van de door de oorlog geleden schade werd het bedrijf onder zijn leiding een luchtvaartmaatschappij van grote allure. Plesman stierf in 1953 in zijn geboortestad aan een hart- en vaatziekte. Eerbewijzen In 1925 werd Plesman benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. In 1931 werd hij bevorderd tot officier in deze orde. In 1934 werd Plesman benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1949 werd Plesman bij het 30-jarig jubileum van de KLM bevorderd tot commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. In 1931 werd Plesman benoemd tot ridder in de Deense Orde van de Dannebrog, in 1932 werd hij benoemd tot officier in de Belgische Orde van Leopold II en tot officier in de Zweedse Wasa Orde. In 1935 werd hij bevorderd tot commandeur in de Orde van Leopold II. In datzelfde jaar werd hij ook benoemd tot commandeur in de Tsjecho-Slowaakse Orde van de Witte Leeuw. In 1935 kreeg hij de gouden C.J. Snijders-medaille uitgereikt voor zijn verdiensten op het gebied van de luchtvaart. In 1947 verleende de Technische Hogeschool Delft hem een eredoctoraat. Voor zijn buitengewone inzet voor de ontwikkeling internationale burgerluchtvaart werd hem in 1959 door de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO postuum de eerste Edward Warner-medaille toegekend. Diversen Voor de Tweede Wereldoorlog voerde Plesman gesprekken met Hermann Göring en Benito Mussolini over de gespannen politieke verhoudingen in Europa. Direct na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog probeerde hij te bemiddelen tussen Duitsland en Engeland. Niet iedereen in Nederland kon deze acties van Plesman waarderen. In 1942 zat Plesman gevangen in het Oranjehotel en overdacht de toekomst. "Jongens van Energie, Kennis en Daad" zouden daarvoor nodig zijn en mede op Plesmans initiatief werd kort na de Tweede Wereldoorlog kasteel Nijenrode te Breukelen gehuurd van de zangeres Dési von Halban, de weduwe van Jacques Goudstikker. Zo kon hier het Nederlands Opleidings Instituut voor het Buitenland, de eerste business school van Nederland, in het najaar van 1946 geopend worden door prins Bernhard. Hoewel er in 1929 reeds gesproken werd over de randstad Holland geldt Albert Plesman als de bedenker van de naam Randstad. Volgens overlevering gebeurde dat toen hij op zoek was naar een locatie voor een nationale luchthaven. Vliegend boven het westen van Nederland zag hij "een ring van steden aan de rand van een grote groene ruimte". De ring van steden noemde hij later de Randstad. Plesman pleitte tevergeefs voor verplaatsing van Schiphol naar een locatie bij Burgerveen. In 's-Gravenhage was tot 2017 het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevestigd in het voormalige KLM-hoofdkantoor aan de Plesmanweg. In de televisieserie Vliegende Hollanders (2020) wordt de rol van de jonge Plesman vertolkt door Steef de Bot en die van de oudere door Daan Schuurmans. Bekende familieleden Twee van de drie zonen van Plesman vonden de dood tijdens de uitoefening van hun vak als piloot. Hans Plesman (1918–1949) verongelukte als KLM-gezagvoerder van de Lockheed Constellation "Roermond" op 23 juni 1949 in zee bij Bari, Italië. Jan Leendert Plesman (1919–1944) werd op vrijdag 1 september 1944 in zijn Spitfire van de 322 Dutch Squadron RAF door de Luftwaffe neergeschoten, waarschijnlijk ten noordoosten van Saint-Omer. Nederlands luchtvaartpionier Nederlands vliegenier Nederlands luchtmachtofficier Nederlands topfunctionaris
8
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alan%20Turing
Alan Turing
Alan Mathison Turing (Maida Vale (Londen), 23 juni 1912 – Wilmslow, 7 juni 1954) was een Britse wiskundige, computerpionier en informaticus, mathematisch bioloog en logicus. Leven Jeugd Alan Turing was het tweede kind van Julius Mathison Turing en Ethel Sara Stoney. Hij had één oudere broer: John Turing. Julius werkte voor de Indian Civil Service, die hem in Brits-Indië plaatste. Daar ontmoette hij Ethel, met wie hij later in het huwelijk trad. Door de overzeese tewerkstelling van hun vader groeiden Alan en John op in verschillende pleeghuizen. In die pleeghuizen werden originaliteit, wetenschap en expressie ontmoedigd. Desondanks las Turing in zijn jeugd het boek Natural Wonders Every Child Should Know, waarover hij later zei dat het een grote invloed op hem had gehad. Turing studeerde vanaf 1931 wiskunde aan de Universiteit van Cambridge. Hij kwam terecht in een wereld van deïsme en intellectuele uitdagingen. In 1935 maakte hij kennis met het zogeheten Entscheidungsproblem en publiceerde hij zijn artikel On Computable Numbers, with an Application to the Entscheidungsproblem. Dit beslissingsprobleem laat zich als volgt omschrijven: "bestaat er een algoritme waarmee kan bewezen worden of een wiskundige bewering waar is of niet?" (is het antwoord op een logische vraag berekenbaar?). In 1936 kwamen Turing en, onafhankelijk van hem, ook Alonzo Church, tot de conclusie dat het algemene antwoord 'nee' luidt onder bepaalde voorwaarden: de Church-Turing-hypothese. Op basis van dit artikel bedacht Turing de Logical Computing Machine. Dit gedachte-experiment werd later de turingmachine genoemd. Na Cambridge werkte Turing van 1936 tot 1938 bij Church aan de Princeton-universiteit in de Verenigde Staten. Daarna keerde hij terug naar Cambridge. Tweede Wereldoorlog Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog werkte Turing in het geheim bij de Government Code and Cipher School, gehuisvest op het landgoed Bletchley Park. Dit was de Britse crypto-analytische dienst, die als doel had onderschepte gecodeerde berichten van de Duitsers te ontcijferen, zodat de geallieerden de vijand een stap voor konden zijn. Turing maakte deel uit van een team dat succesvol voortbouwde op het werk van de Poolse wiskundigen Marian Rejewski, Henryk Zygalski en Jerzy Różycki, die een decoderingsapparaat hadden uitgevonden dat de codes kon ontcijferen die door het Enigma-apparaat, een Duits coderingssysteem, waren gegenereerd. De ontcijfering van de Enigma wordt vaak aangehaald als een van de grootste prestaties in de Tweede Wereldoorlog die de alliantie de uiteindelijke overwinning zou hebben gebracht. Na de Tweede Wereldoorlog Na de oorlog werkte Turing aan de universiteit van Manchester, waar hij de Deputy Director of the Computing Laboratory werd. Hij bouwde de Automatic Computing Engine (ACE). In 1950 publiceerde Turing in het tijdschrift Mind een artikel getiteld Computing Machinery and Intelligence. Hierin beschreef hij zijn turingtest, een methode om te onderzoeken of de intelligentie van een machine te onderscheiden is van menselijke intelligentie. Hij bleef ook in het geheim werken voor GCHQ, tot hij daar in 1948 wegens zijn homoseksualiteit geweerd werd, omdat hij daardoor door de geheime dienst als een veiligheidsrisico werd beschouwd. Turing werd voor zijn vitale bijdragen aan de oorlogsinspanning in 1945 geëerd met de benoeming tot Officier in de Orde van het Britse Rijk, en in 1951 werd hij voor zijn belangrijke bijdragen aan de wiskunde gekozen tot lid (fellow) van de Royal Society. De A.M. Turing Award wordt algemeen gezien als de hoogste onderscheiding in de informatica. Na de oorlog werkte Turing tevens aan wiskundige modellen voor de ontwikkelingsbiologie, onder meer hoe kleurpatronen op de huid ontstaan. Vervolging en overlijden In 1952 werd Turing gearresteerd wegens homoseksuele handelingen (die tot 1967 in Engeland voor mannen strafbaar waren) en veroordeeld, waarbij hij kon kiezen tussen een experimentele chemische castratie gedurende een jaar, of een gevangenisstraf. Turing koos het eerste. De hormonen waarmee hij werd geïnjecteerd, leidden onder meer tot borstvorming. Op 7 juni 1954 werd hij dood aangetroffen met een appel, die - naar beweerd werd - met cyanide vergiftigd was. Er wordt over zijn dood veel gespeculeerd. De officiële doodsoorzaak is zelfmoord, maar er wordt beweerd dat hij door de Engelse geheime dienst is vermoord, omdat hij te veel zou weten over geheime codes en daardoor een te groot veiligheidsrisico werd. In juni 2012 liet de Turingexpert Jack Copeland op een congres weten dat Turings dood een ongeluk kan zijn geweest. De appel zou, volgens deze bron, nooit op cyanide zijn onderzocht. Bovendien waren er in Turings gedrag kort voor zijn dood geen aanwijzingen dat het niet goed met hem ging. Ook is bekend dat Turing thuisexperimenten met cyanide uitvoerde, waarbij hij slordig met dit materiaal zou zijn omgegaan. In ieder geval bleek een blootstelling aan cyanide bij de autopsie de doodsoorzaak. In zijn (niet getrouw verfilmde) Turing-biografie brengt wiskundige en schrijver Andrew Hodges de mogelijkheid naar voren dat Turing inderdaad zelfmoord heeft gepleegd, maar zijn 'experimenten' gebruikte om voor zijn moeder de gedachte open te laten dat zijn dood een ongeval was. Postuum eerherstel Ter nagedachtenis aan Turing werd in 2001 het Alan Turing-monument onthuld. Het bevindt zich in de buurt van Canal Street, de homobuurt van Manchester. Anno 2009 gingen er stemmen op in het Verenigd Koninkrijk die pleitten voor een postuum eerherstel. In september dat jaar heeft premier Gordon Brown namens de regering postuum excuses aangeboden aan Alan Turing. In Ipswich is door een vriend van Alan (Chrispin Rope) een fors herdenkingsmonument opgericht, waarin door de vormgeving de wiskunde tot uiting komt. De Zweedse schrijver David Lagercrantz schreef in 2009 een biografische thriller over Turing,´´Syndafall i Wilmslow´´, waarvan de Nederlandse vertaling in 2016 verscheen met als titel De val van Turing. Op 24 december 2013 verleende koningin Elizabeth II Alan Turing gratie en werd zijn veroordeling wegens homoseksualiteit uit de boeken geschrapt. Bankbiljet De Bank of England maakte op 15 juli 2019 bekend dat het portret van Alan Turing op het 50 pond biljet zal verschijnen vanaf eind 2021. Het biljet is officieel in roulatie gekomen op 23 juni 2021, zijn verjaardag. Hiermee zal Turing de wetenschappers Matthew Boulton en James Watt van het biljet verstoten die daarop stonden afgebeeld vanaf 2 november 2011. Turing is uitgekozen uit een shortlist van 12 mogelijke kandidaten te weten: Mary Anning, Paul Dirac, Rosalind Franklin, Stephen Hawking, William & Caroline Herschel, Dorothy Crowfoot Hodgkin, Ada Lovelace & Charles Babbage, James Clerk Maxwell en Srinivasa Ramanujan. Werk Alan Turing heeft tijdens zijn leven veel belangrijk werk verricht. Het belangrijkst zijn zonder twijfel zijn theoretische vorderingen op het gebied van de berekenbaarheid geweest, en de turingmachine, een mechanisch model van berekening en berekenbaarheid en daarmee een model voor een computer. Het bekendst bij het grote publiek is de turingtest, en zijn betrokkenheid bij het kraken van de Enigma-code (waardoor de Britten tijdens de Tweede Wereldoorlog op de hoogte zijn geweest van de locaties van de onderzeeërs van de Duitsers). Verwijzingen in de cultuur In de jaren 80 schreef Hugh Whitemore Breaking the Code, een toneelstuk over het leven van Alan Turing. In 1989 werd de Nederlandse versie (De verbroken Code) in de regie van Jo Dua op de planken gebracht. De hoofdrol werd gespeeld door Willem Nijholt. In de Londense versie werd de hoofdrol vertolkt door Derek Jacobi. In 2001 werd het kraken van de code verfilmd onder de titel Enigma, gebaseerd op de roman Enigma uit 1995 van Robert Harris. In deze film speelde Dougray Scott de rol van de briljante wiskundige Thomas Jericho, maar die rol was gebaseerd op de figuur van Alan Turing. In 2014 kwam de Brits-Amerikaanse film The Imitation Game uit over het leven van Turing. Hij wordt hierin gespeeld door Benedict Cumberbatch. Publicaties Verzamelde werken Collected Works of A. M. Turing, 1992. Mechanical Intelligence, ed. Darrel Ince, 1992, Morphogenesis, ed. P. T. Saunders, 1992, Pure Mathematics, ed. J. L. Britton, 1992, Mathematical Logic, eds. R. O. Gandy and C. E. M. Yates, 2001, . Berekenbaarheid, beslisbaarheid en turingmachine On Computable Numbers, with an Application to the Entscheidungsproblem, Proceedings of the London Mathematical Society, series 2, 42, p. 230–65, 1937, , in pdfvorm On Computable Numbers, with an Application to the Entscheidungsproblem: A correction, Proceedings of the London Mathematical Society, series 2, volume 43, p 544–6, , 1938 submitted on 28 May 1936. Zuivere wiskunde On the Gaussian Error Function, King's College Fellowship dissertation (1935). Equivalence of Left and Right Almost Periodicity, J. London Math. Soc. 10, pp 284-285 (1935) Finite Approximations to Lie Groups, Ann. of Math. 39 (1), pp 105-111 (1938) The Extensions of a Group, Compositio Math. 5, pp 357-367 (1938) A Method for the Calculation of the Zeta-Function, Proc. London Math. Soc. (2) pp 180-197 (1943, submitted 1939) Rounding-off Errors in Matrix Processes, Quart. J. Mech. Appl. Math. 1, pp 287-308 (1948) The Word problem in Semi-Groups with Cancellation, Ann. of Math. 52 (2), pp 491-505 (1950) Some Calculations of the Riemann Zeta-function, Proc. London Math. Soc. (3) pp 99-117 (1953) Morfogenese "The Chemical Basis of Morphogenesis", Philosophical Transactions of The Royal Society of London, series B, volume 237, p. 37–72, 1952. Trivia Er wordt weleens gezegd dat het logo van Apple Inc. (een appel met een hap er uit) een verborgen hommage aan Alan Turing is. Volgens de biograaf van Turing, Andrew Hodges, is dit niet het geval. Ook Rob Janoff, ontwerper van het Apple-logo spreekt dit tegen. Het verhaal van Turing werd verfilmd in The Imitation Game''. Zie ook Turingtest A.M. Turing Award Turing Foundation Externe link korte biografie over Alan Turing - in het Engels, door Andrew Hodges Cryptograaf Geschiedenis van de informatica Brits informaticus Kunstmatige intelligentie-onderzoeker Logicus Brits wiskundige Homoseksualiteit in de geschiedenis (Verenigd Koninkrijk) Persoon overleden door zelfdoding
9
https://nl.wikipedia.org/wiki/Algoritme
Algoritme
Het algoritme is een stappenplan bestaande uit een set regels in vaste volgorde om tot een oplossing te komen en het einddoel te behalen. Het wordt ingezet als een handig hulpmiddel bij eenvoudige tot complexe problemen of situaties van het dagelijks leven en de digitale vraagstukken. Eigen aan het algoritme is wanneer de stappen in verkeerde volgorde worden uitgevoerd ook niet het gewenste resultaat zal opleveren. Het algoritme werd vroeger alleen gebruikt in de geheimtaal van wiskundigen, maar vandaag de dag wordt het vooral algemeen gerelateerd aan computers en software, terwijl het algoritme een ruimer begrip kent. Dit kreeg verhaal in 1935 door de Britse wiskundige Alan Turing met zijn bekende uitdaging "bestaat er een algoritme waarmee kan bewezen worden of een wiskundige bewering waar is of niet?" Vanaf toen werden de mogelijkheden en onmogelijkheden besproken tussen wiskundigen en computerprogrammeurs. De grondlegger van het algoritme is de Perzische wetenschapper Muhammad ibn Musa al-Khwarizmi. Hij introduceerde in 813 het gebruik van Hindu-numerieke getallen van 0 tot 9 en ontwikkelde hiermee systematische methodes om lineaire en kwadratische vergelijkingen op te lossen, die we algebra noemen. Hierdoor wordt hij "de vader van de moderne wiskunde" genoemd en werd zijn naam verlatijnst naar "Algorismi", waarvan het woord algoritme is afgeleid. Dagelijks gebruik Het eenvoudige van het algoritme is dat iedereen dit dagelijks toepast in de praktijk als iets vanzelfsprekend. Wanneer een diner wordt voorbereid is er ook een culinaire algoritme nodig om dit tot een goed einde te brengen: Eerst boodschappen doen Groenten snijden en stoven Oven aanzetten en vlees braden Tafel klaarzetten Het diner verorberen Computer en software Het doel van een computeralgoritme is een probleem op te lossen. De instructies kunnen in het algemeen omgaan met eventualiteiten (fouten, datakwaliteitsproblemen, inconsistenties, randeffecten) die bij het uitvoeren kunnen optreden. Algoritmen hebben in het algemeen stappen (sequentie) die zich kunnen herhalen (iteratie) of die beslissingen (logica of vergelijkingen) vereisen om de taak te voltooien. Eenzelfde taak kan gewoonlijk op verschillende manieren worden opgelost. Het verschil ligt dan meestal in de hoeveelheid tijd, ruimte of inspanning die het algoritme vergt; dit kan een indicatie zijn voor de complexiteit of de efficiëntie van het algoritme. Bij het correct uitvoeren van een computerprogramma is het belangrijk dat het algoritme inderdaad de beoogde functie uitvoert en dat het algoritme goed door het computerprogramma wordt uitgevoerd. Eventuele fouten of problemen moeten hierbij worden gerapporteerd. Formeel algoritme Algoritmen in formele systemen zijn essentieel voor bijvoorbeeld de manier waarop computers informatie verwerken, omdat een computerprogramma een formeel algoritme is dat de computer vertelt welke specifieke stappen in een specifieke volgorde uitgevoerd moeten worden om een bepaald eindresultaat te bereiken. Een groter probleem wordt opgesplitst in meerdere deelproblemen. In het algemeen wordt bij algoritmen informatie verwerkt; de informatie (data) wordt gelezen van een invoerapparaat en weggeschreven naar een uitvoerapparaat; de informatie kan ook bewaard worden voor later. Opgeslagen data worden bij het analyseren van algoritmen gezien als de "interne toestand" van het apparaat dat het algoritme uitvoert. Voor elk rekenkundig proces moet een algoritme nauwkeurig gedefinieerd worden: het specificeert namelijk hoe het apparaat zal reageren op elke mogelijke invoer en interne toestand. Omdat een algoritme een exacte lijst is met exacte stappen, is de volgorde waarin de berekening gebeurt kritisch voor het correct functioneren van het algoritme. Uniek aan het concept van formele algoritmen is de toewijzing van een waarde aan een variabele. Dit komt voort uit de notie van het geheugen als werkruimte. Computerprogramma's Waar een algoritme de beschrijving is van een oplossing van een probleem, is een computerprogramma (in een of andere programmeertaal) de implementatie van dat algoritme. Een algoritme voor een berekening met reële getallen kan bijvoorbeeld uitgaan van exacte berekeningen, terwijl de implementatie bepaalt hoe groot de afrondfouten kunnen zijn. De nauwkeurigheid van het eindresultaat kan (bij gelijkwaardige wijze van afronden van tussenresultaten) wel van het algoritme afhangen, dus bij het ontwerp van het algoritme moet er vaak al rekening mee worden gehouden dat er in de implementatie niet exact gerekend wordt. Dit geldt overigens niet alleen bij computergebruik, maar ook bij een handberekening met tussentijdse afrondingen. Grotere systemen en algoritmen worden opgesplitst in deelsystemen, modules, functies en statements, waarbij het ontwerp top-down of bottom-up wordt verwezenlijkt. In principe is het algoritme onafhankelijk van de fysieke implementatie op een bepaald computersysteem. Toch kan er in het ontwerp rekening (moeten) worden gehouden met een bepaalde architectuur. In dat geval worden de specifieke functies in een afzonderlijke module ondergebracht. Als het systeem moet worden vervangen blijven de wijzigingen beperkt tot een enkele module. De verschillende manieren om tegen een probleem aan te kijken en het te beschrijven hebben in de loop van de jaren ook verschillende vormen van programmeren opgeleverd: imperatief programmeren, objectgeoriënteerd programmeren, aspectgeoriënteerd programmeren, logisch programmeren, symbolisch programmeren, functioneel programmeren. In imperatief programmeren worden instructies expliciet opgeschreven, waarbij de berekening bovenaan begint en vervolgens stap voor stap naar beneden verloopt. Dit heet de control flow van een algoritme. Een andere manier om tegen algoritmen aan te kijken is functioneel programmeren. In programma's van dit type worden algoritmen gezien als wiskundige functies die elkaar kunnen aanroepen. Diezelfde functies kunnen ook aan variabelen worden toegewezen en zelfs als parameter in een functieaanroep gebruikt worden. Voorbeeld Een voorbeeld van een algoritme is het algoritme van Euclides, dat de grootste gemene deler van twee strikt positieve getallen in de variabelen a en b geeft. De informele beschrijving van dit algoritme is als volgt: Zolang a en b niet gelijk zijn: Trek van het grootste van de twee het andere af. Zodra ze gelijk zijn, is de grootste gemene deler a (of b). In pseudocode: function ggd(a,b) if a = b return a else if a < b return ggd(a, b-a) else return ggd(a-b, b) end Dit algoritme is recursief. Algoritmen in gebruik bij de overheid Nederland De Nederlandse overheid heeft een begin gemaakt met het opbouwen van een register van door haar gebruikte algoritmen, in de ruime zin van het woord. Een voorbeeld (nog niet opgenomen in het register) is het algoritme om op basis van een aangifte inkomstenbelasting het bedrag van de aanslag te bepalen. Bij de online aangifte wordt dit ook min of meer voorgerekend. Internationaal In haar boek Automating Inequality (“Automatisering van de ongelijkheid”) uit 2019 onderzocht Virginia Eubanks de impact van met name beleidsalgoritmen, maar ook datamining en voorspellende risicomodellen op arme mensen en mensen uit de arbeidersklasse in Amerika. Geschiedenis Het woord algoritme is een verbastering van het Oudengelse woord algorism, dat van het Latijnse woord algorismus komt, dat weer voortkomt uit de naam van de Perzische wiskundige Al-Chwarizmi (ca. 780 - ca. 845). Hij was de auteur van het boek al-Kitab al-mukhtasar fi hisab al-jabr w'al-muqabala (Boek van de beknopte rekenkundige algebra en handelsbalans) dat de algebra in de westerse wereld introduceerde. Het woord algebra zelf komt van al-Jabr uit de titel van het boek. Het woord algorisme verwees oorspronkelijk alleen naar de regels voor het rekenen met Arabische cijfers, maar was in de 18e eeuw naar algoritme geëvolueerd. Het woord algoritme wordt nu gebruikt voor alle eindige procedures om problemen op te lossen of taken uit te voeren. Grammaticaal gezien is het woord mannelijk (dus voorafgegaan door het lidwoord de). In de context van de exacte wetenschappen is dit nog het geval, maar het is door de jaren heen gebruikelijk geworden om het woord als onzijdig te beschouwen (dus met lidwoord het). De oorsprong hiervan is vermoedelijk het vermeende verband met de muzikale term ritme. Het eerste voor een computer geschreven algoritme is te vinden in de notities van Ada Byron over de analytische machine, geschreven in 1842. Daarom wordt zij wel als 's werelds eerste computerprogrammeur beschouwd. Het ontbreken van wiskundige strengheid in de definitie van een "goed gedefinieerde procedure" voor een algoritme vormde een probleem voor de wiskundigen en logici van de 19e en begin 20e eeuw. Dit probleem werd grotendeels opgelost met de beschrijving van de turingmachine, een abstract model van een computer, door Alan Turing, en de demonstratie dat elke tot dan toe gevonden methode om "goed gedefinieerde procedures" te beschrijven op een turingmachine uitgevoerd kon worden (een uitspraak die wel bekend is als de stelling van Church-Turing). Tegenwoordig is het formele criterium voor een algoritme dat het een procedure is die geïmplementeerd kan worden op een volledig gespecificeerde turingmachine, of een van de equivalente formalisaties. Turings eerste interesse lag bij de berekenbaarheidstheorie: welke functies en problemen kunnen met een algoritme opgelost worden. In de praktijk is ook de complexiteitstheorie van belang, waarbij het niet gaat om de vraag welke functies berekenbaar zijn, maar om de vraag of het kan worden opgelost, en hoe efficiënt de oplossing dan is. Discussie over privacy Duitsland De Duitse ngo AlgorithmWatch publiceerde in mei 2021 richtlijnen om te vermijden dat mensen op de werkvloer het slachtoffer worden van people analytics, complexe computersystemen die met behulp van algoritmen werknemers surveilleren, evalueren, aansturen en zelfs promoten of ontslaan. Met name Amazon was in 2019 hiermee in het nieuws gekomen. Verenigde Staten In de Verenigde Staten getuigde Frances Haugen in 2021 voor de Senaat aan de hand van de Facebook files dat de algoritmen van Facebook systematisch berichten tonen die reactie opleveren en polariseren, en dus meer platformtijd en winst opleveren. Nederland In Nederland waarschuwden critici al in 2018 voor een "algocratie" in de openbare ruimte, waarbij algoritmen een smart city gaan besturen. Toepassingen Sorteren Sorteeralgoritme Insertion sort Bubblesort Mergesort Quicksort Radix sort Straight selection sort Optimalisatie Optimalisatiealgoritme Genetische algoritmen Simulated annealing Tabu search Converteren Compressie Encryptie Decryptie Coderen en decoderen (zie ook: codec) Gerelateerde onderwerpen Computer Grafentheorie Turingmachine Lambdacalculus Complexiteitstheorie Algoritme van Lamport Online-algoritme Programmeerconcept
10
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alpen
Alpen
De Alpen zijn een bergketen in Europa, die zich uitstrekt van de Franse Middellandse Zeekust in het zuidwesten tot de Pannonische vlakte in het oosten. De oppervlakte van het gebergte is meer dan 200.000 km². De Alpen spreiden zich over acht staten: Oostenrijk (29%), Italië (27%), Frankrijk (21%), Zwitserland (13%), Duitsland (5,8%), Slovenië (3,5%), Liechtenstein (0,08%) en Monaco (0,001%). Er kan gesteld worden dat Hongarije hier ook toe behoort, aangezien het op zijn grens gelegen Ödenburgergebergte tot de Alpen wordt gerekend. In totaal wonen er tegen de 13 miljoen mensen in de gehele Alpen. De Alpen worden begrensd door de Povlakte, de Golf van Genua, de Rhônevlakte, de Jura, de Zwitserse Hoogvlakte, het Alpenvoorland van Beieren en de Kleine Hongaarse Laagvlakte. De boog van de Alpen begint bij de Golf van Genua, waar het gebergte oostwaarts overgaat in de Apennijnen. Vanaf hier loopt het gebergte naar het noorden, om dan oostwaarts rond de Povlakte te buigen. In deze ombuiging komen de Alpen tegen de Jura aan om dan verder naar het oosten geleidelijk lager te worden. Bij Wenen zijn de Alpen gescheiden van de geologisch verwante Karpaten door het Bekken van Wenen. Slechts in het westen van de Alpen liggen toppen boven de 4000 meter. De hoogste top is de Mont Blanc (4808 m) en daarnaast zijn er 82 toppen hoger dan 4000 meter. De Alpen is een relatief jong gebergte, gevormd tijdens de Alpiene orogenese in het Tertiair. In de Alpen ontspringen vele grote rivieren van Europa, zoals de Rhône, de Rijn, de Po en de Inn. De Alpen vormen een belangrijke geografische barrière in Europa. Sinds de prehistorie vormen de Alpenpassen belangrijke verbindingen tussen Zuid- en Noord-Europa. Ook in de 21e eeuw zijn een selectie bergpassen (en tunnels) van internationaal belang. Geografie De Alpen zijn het grootste en hoogste gebergte van Europa naast de Kaukasus (grens met Azië). De naam heeft oorspronkelijk betrekking gehad op de veeweiden op de niet te steile en rotsige berghellingen. Men spreekt in de Duitstalige alpine gebieden trouwens nog van Ätzalpen (zomerweiden) en Heualpen (schralere graslanden die uitsluitend of hoofdzakelijk als hooiland worden gebruikt). Daarnaast kent men onder meer Sennalpen (bergweiden voor melkvee dat gehouden wordt ten behoeve van de bergkaasbereiding) en Galtalpen. Het hoogste punt van de Alpen is de 4808 meter hoge Mont Blanc, letterlijk ‘witte berg’ dankzij de eeuwige sneeuw op de top van de berg. Andere bekende alpenreuzen zijn de Matterhorn, Zugspitze, Eiger en Großglockner. Vele grote rivieren ontspringen in de Alpen, de belangrijkste zijn: de Rhône, de Rijn en de Po. Bovendien wordt de Donau voor een belangrijk deel gevoed door Alpenrivieren waarvan de Inn de voornaamste is. Daarnaast zijn er in de Alpen en in de directe nabijheid daarvan vele meren, de grootste zijn: het Meer van Genève, het Bodenmeer, het Gardameer en het Lago Maggiore. Indeling en begrenzing De Alpen worden verdeeld in oostelijke en westelijke Alpen, waarbij de grens op de lijn Bodenmeer-Chur-Splügenpas-Comomeer ligt. Daarnaast worden de oostelijke Alpen van noord naar zuid in drie groepen ingedeeld: de Noordelijke Kalkalpen, de Centrale Alpen en de Zuidelijke Kalkalpen. Rond de 'echte' Alpen liggen verschillende uitlopers en lagere bergmassieven die men kent als de Voor-Alpen. Afhankelijk van de definitie van de Alpen worden deze Voor-Alpen al dan niet tot de Alpen gerekend. Als meest zuidwestelijke pas van de 'echte' Alpen wordt de Tendapas genomen. De grens tussen Alpen en Apennijnen ligt bij de Cadibonapas. Tussen beide liggen de Ligurische Alpen. Het oostelijke einde van de 'echte' Alpen op de kam van de Niedere Tauern wordt soms bij de Radstädter Tauernpas, de Schoberpas (849 m) of op de Leopoldsberg bij Wenen gelegd. De Schoberpas markeert het oostelijke einde van de Niedere Tauern. Aan de oostzijde van de Alpen wordt naast de hoofdkam over de Hohe en Niedere Tauern soms een tweede hoofdkam naar de Julische Alpen onderscheiden. Deze laatste verloopt vanaf de via het Toblachzadel en de Camporossopas naar de Julische en Kamnische Alpen. Westelijke Alpen Ligurische Alpen Zee-Alpen Alpen en Voor-Alpen van de Provence Massif des Trois-Évêchés Cottische Alpen Alpen van de Dauphiné Écrinsmassief Belledonne Vooralpen van de Dauphiné Dévoluy Vercors Grajische Alpen Vanoisemassief Gran Paradiso Mont Blancmassief Vooralpen van de Savoye Aiguilles Rouges Walliser Alpen of Penninische Alpen Lepontische Alpen Vooralpen rond Lugano Berner Alpen Glarner Alpen Zwitserse Vooralpen Oostelijke Alpen Noordelijke Kalkalpen Rätikon Wettersteingebergte Karwendel Centrale Alpen Rätische Alpen Albula Alpen Berninamassief Ötztaler Alpen Zillertaler Alpen Hohe Tauern Gurktaler Alpen Lavanttaler Alpen Sarntaler Alpen Zuidelijke Kalkalpen Ortler Alpen Bergamasker Alpen Adamellomassief Prealpi Gardesane Gailtaler Alpen Dolomieten Julische Alpen Karawanken Kamnische Alpen Karnische Alpen Hoge Alpentoppen Volgens de conventies van de UIAA zijn er in totaal 100 toppen in de Alpen boven de 4000 meter, zogeheten vierduizenders. De hoogste Alpentop is de Mont Blanc, waarvan de eerste meting in 1775 een hoogte van 4775 meter aangaf. Sinds de nieuwste metingen in 2021 is de berg officieel 4807,81 meter hoog.. De Mont Blanc ligt op de Frans-Italiaanse grens, vlak bij Chamonix-Mont-Blanc in de Franse Alpen. De Mont Blanc werd lange tijd beschouwd als hoogste berg van Europa, maar sinds de Kaukasus tot Europa gerekend wordt, valt die eer ten deel aan de Elbroes (5642 m). Landen (deels) in de Alpen en de hoogste berg Duitsland, hoogste berg: Zugspitze (2962 m) Liechtenstein, hoogste berg: Grauspitz (2599 m) Oostenrijk, hoogste berg: Großglockner (3798 m) Slovenië, hoogste berg: Triglav (2864 m) Frankrijk, hoogste berg: de Mont Blanc (4808 m) Italië, hoogste berg is ook de Mont Blanc. Op officiële Franse kaarten ligt de Frans-Italiaanse grens echter ten zuiden van de top; hierdoor zou niet de Mont Blanc, maar de Mont Blanc de Courmayeur (4748 m) de hoogste bergtop van Italië zijn. Bij een conventie van 7 maart 1861 is de grens echter over de top van de Mont Blanc getrokken. Zwitserland, hoogste berg is de Dufourspitze in het Monte Rosamassief (4634 m) Monaco, hoogste berg: Le Rocher (61 m) Hongarije, hoogste berg: Magas-Bérc in het Ödenburgergebergte (557 m) Hydrografie De hoofdkam van de Alpen loopt gelijk met de waterscheiding tussen verschillende stroomgebieden. Dit zijn voornamelijk de stroomgebieden van vier grote Europese rivieren: de Rhône, Rijn en Donau aan de "noordzijde" en de Po aan de "zuidzijde". Belangrijke zijrivieren van deze stromen die in de Alpen ontspringen zijn de Durance, Drac, Isère, Voor-Rijn, Achter-Rijn, Ticino, Inn, Drau, Salzach, Enns en Mur. Andere stroomgebieden van rivieren die rechtstreeks in de Middellandse Zee uitmonden zijn die van de Roya en de Var in het zuidoosten van Frankrijk en dat van de Adige en de Piave in het noordoosten van Italië. Tussen de Pizzo Pesciora en de Lunghinpas vormt de hoofdkam van de Alpen eveneens de Europese waterscheiding tussen de Atlantische Oceaan (Rijn) in het noorden en de Middellandse Zee (Rhône, Po en Donau) in het zuiden. De Pizzo Pesciora (eigenlijk een wat lagere top even ten noorden ervan) vormt het tripelpunt tussen de stroomgebieden van de Rhône, Rijn en Po. De Lunghinpas vormt een drievoudige waterscheiding tussen Rijn, Donau en Po. Ten westen van de Pizzo Pesciora en ten oosten van de Lunghinpas stromen beide zijden van de Alpen af naar de Middellandse Zee. Ten westen van de Pizzo Pesciora loopt de hoofdkam over de waterscheiding tussen Rhône, Var en Roya aan de westzijde van de Alpen en de Po aan de oostzijde. Geologie De Alpen vormen een onderdeel van een Tertiaire gordel van gebergtes die langs de zuidelijke grens van de continenten Europa en Azië loopt. Deze gordel van gebergtes werd gevormd tijdens de Alpiene orogenese. De gordel lijkt niet continu door te lopen, er zitten gaten tussen bijvoorbeeld de Alpen en de Karpaten. Gebergtevorming heeft wel degelijk overal plaatsgevonden, maar latere tektonische daling van de tussengelegen stukken lithosfeer heeft ervoor gezorgd dat de bergen niet continu doorlopen. De Alpen zijn ontstaan als gevolg van platentektoniek, om precies te zijn het naar elkaar bewegen van de Afrikaanse en Euraziatische tektonische platen, waardoor het stuk van de lithosfeer dat Italië bevat als het ware in Europa gedrukt werd. Dit gebeurde in een aantal fasen, te beginnen in het Krijt (rond 110 miljoen jaar geleden) en met het hoogtepunt tijdens het Paleogeen, zo'n 50 tot 35 miljoen jaar geleden. Ook tegenwoordig gaat het naar elkaar toe bewegen van de platen nog door. Tijdens gebergtevorming worden delen van de aardkorst omhoog gestuwd, geplooid en over elkaar geschoven. In de centrale zone van het gebergte, waar de twee platen aan elkaar grenzen, bewegen stukken lithosfeer diep de aardmantel in (dit proces noemt men subductie). Sommige van deze delen komen daarna weer omhoog, maar hebben bij hun reis door de diepte metamorfose ondergaan, verandering van de mineralen waaruit het gesteente bestaat. Net als andere gebergten hebben de Alpen een opbouw met een centrale zone in het midden en aan weerszijden een voorland en een achterland. De centrale zone bestaat uit metamorfe gesteenten uit de diepere delen van de continenten en fragmenten van de aardmantel of van de ooit tussen de twee continenten gelegen oceaankorst. Dit zijn voornamelijk gneisen en schisten. De randen van de continenten werden voor de gebergtevorming, in het Jura en Krijt, bedekt met warme ondiepe binnenzeeën, waar veel organismen leefden die skeletjes uit kalk opbouwden. De randen van de continenten waren daarom bedekt met dikke lagen kalksteen. Tijdens de vorming van de Alpen werd deze kalksteen omhoog gestuwd, geplooid en over elkaar geschoven. Tegenwoordig vormen de dikke lagen kalksteen de Noordelijke en Zuidelijke Kalkalpen aan weerszijden van de centrale zone. Ten slotte liggen aan zowel de zuidelijke als noordelijke flank van de Alpen grote bekkens, waar de aardkorst onder het gewicht van het gebergte naar beneden beweegt. Hier verzamelde zich veel erosiemateriaal uit het gebergte in de vorm van sediment. In het zuiden is dit het Pobekken, in het noorden het Molassebekken in Zwitserland en Zuid-Beieren. Het reliëf van bergen en dalen is vergeleken met deze processen relatief nieuw. Het werd voornamelijk gevormd in het Kwartair (de laatste 2,5 miljoen jaar), tijdens diverse perioden van flinke vergletsjering (glacialen), waarbij niet alleen de Alpen, maar ook omliggende gebieden bedekt waren met gletsjers. In het gebergte hebben de gletsjers diepe trogdalen uitgesleten en materiaal uit het gebergte meegevoerd naar de vlakkere gebieden in het voor- en achterland. Voorbeelden van door gletsjers gevormde dalen zijn de grote meren van Noord-Italië. Klimaat Een gedetailleerde beschrijving van het klimaat van de Alpen kan moeilijk worden gegeven, omdat de plaatselijke invloeden heel sterk zijn. Deze hangen van verschillende omstandigheden af, zoals de hoogte, de ligging, in een dal of tegen een helling, waarbij het verder van belang is of het dal noord-zuid, dan wel oost-west loopt en in welke richting de helling ligt. Als gevolg van zo veel uiteenlopende situaties kunnen de klimaten van dicht bij elkaar liggende plaatsen sterk verschillen. Toch kunnen wel enkele redelijke algemeen geldende klimatologische kenmerken worden gegeven. Winterklimaat 's Winters bevindt zich boven de Alpen veelal een gebied van hoge luchtdruk, dat in het algemeen wordt versterkt door de lage temperaturen in het gebergte. Onder deze omstandigheden vindt, vooral gedurende de nacht, door uitstraling sterke afkoeling plaats, vooral in de dalen. Daardoor komt het, dat de temperaturen daar dan belangrijk lager zijn dan op enige hoogte langs de hellingen. Door de lage temperaturen ontstaan in die dalen dan vaak mist en laaghangende wolken, terwijl de hoger gelegen gedeelten van de hellingen en ook de toppen geheel vrij van wolken zijn. Dit is o.a. een gevolg van de dalende beweging die de lucht in een hogedrukgebied gewoonlijk ondergaat. Zomerklimaat In de zomermaanden ligt de hoge druk in het algemeen iets verder naar het noorden. Door de zonnestraling bereikt de temperatuur in de dalen, vooral in die naar het zuiden open liggen, althans overdag hoge waarden, terwijl het langs de hellingen betrekkelijk koel blijft. De atmosfeer wordt daardoor onstabiel, warme lucht stroomt tegen de hellingen omhoog en als gevolg daarvan vormen zich langs deze hellingen en om de toppen wolken, die eventueel kunnen uitgroeien tot cumulonimbus (een grote stapelwolk) waarin buien en onweer tot ontwikkeling komen, die na enige tijd tot de dalen kunnen doordringen. Uit het bovenstaande volgt, dat 's winters op grote hoogte in het algemeen meer zonneschijn zal worden aangetroffen dan in de dalen, terwijl 's zomers juist de hoger gelegen plaatsen de minste zonneschijn zullen hebben. Lente en herfst vormen overgangsjaargetijden waarin er weinig verschil tussen hoog en laag gelegen plaatsen bestaat wat de zonneschijnduur betreft. Temperatuur Met betrekking tot de temperatuur kan men stellen, dat het 0,58 °C kouder wordt per 100 meter hoogtetoename. Op 1000 meter hoogte hebben circa 200 dagen per jaar een gemiddelde temperatuur van ten minste 5 °C, terwijl op 2000 meter hoogte dit nog bij circa 125 dagen het geval is. Neerslag Neerslag is meestal gebonden aan storingen, die hetzij ten noorden, hetzij ten zuiden van de Alpen van west naar oost trekken. Een gevolg hiervan is, dat de totale neerslag in deze richting in het algemeen afneemt. Door opstuwing valt de neerslag vooral tegen de berghellingen, met name tegen de noord- en zuidhellingen. De dalen, in het bijzonder de lengtedalen, zijn daardoor relatief droog. De minste neerslag valt in het dal van de Rhône, minder dan 600 mm per jaar; tegen de hellingen van de Walliser Alpen, op een afstand van ongeveer 30 km, wordt ongeveer de grootste neerslag uit het gehele gebied aangetroffen, meer dan 3200 mm. Of de neerslag als sneeuw of als regen valt hangt geheel af van de temperatuur. In de zomer bestaat de neerslag vaak in de hogere niveaus uit sneeuw, beneden uit regen. In het zuidelijk gedeelte van de Alpen valt de neerslag vooral in de vorm van hevige buien met een maximum in het najaar. In het noordelijk gedeelte is de neerslagintensiteit gewoonlijk kleiner maar duurt de neerslag langer, met name gedurende de winter. Hoewel in de zomer ook daar buien voorkomen, is de veranderlijkheid van de neerslag van jaar tot jaar er toch gewoonlijk kleiner dan in het zuiden. Wind De wind is in de Alpen in het algemeen zwak. Plaatselijk kan echter de lucht met grote snelheid over de passen en door gunstig gelegen dalen stromen. Een bekend voorbeeld is de Tauernwind, een koude noordelijke wind ten noorden van Lienz. Overigens treft men in de dalen gewoonlijk een dagelijkse gang van de windrichting aan, waarbij de lucht overdag dalopwaarts stroomt en 's nachts in de tegengestelde richting. Een opvallend windverschijnsel is de föhn, die als warme valwind grote snelheden kan vertonen en in het algemeen een sterk buiig karakter heeft. Men kan onderscheid maken tussen noordföhn en zuidföhn, respectievelijk een noordelijke wind die vooral in de zuidelijke en een zuidelijke wind die vooral in de noordelijke Alpendalen voorkomt. De laatste is het meest opvallende verschijnsel omdat hij tot de sterkste temperatuurstijgingen aanleiding geeft, vaak 10 °C binnen 24 uur, in extreme gevallen zelfs meer dan 20 °C. Noordföhn is in het algemeen iets frequenter dan zuidföhn. Zo komt de eerste plaatselijk in de zuidelijke Alpen op ruim 70 dagen per jaar voor, terwijl zuidföhn gewoonlijk op 30 tot 50 dagen per jaar wordt waargenomen. Föhn komt het meest in het voorjaar voor, ongeveer 35% van het totaal aantal gevallen. Tijdens föhnsituaties ontwikkelen zich aan de lijzijde van de bergruggen vaak de zogenaamde lenticulariswolken, die gewoonlijk neerslag binnen 24 uur aankondigen. Klimaatscheiding Door hun west-oost-ligging vormen de Alpen een klimaatscheiding tussen Centraal-Europa en het Middellandse Zeegebied. Speciaal geldt dat koude (en dus zware) uit de poolstreken afkomstige lucht op haar weg naar het zuiden door de gemiddeld ongeveer 2000 meter hoge muur wordt tegengehouden of althans afgeremd. Hier ligt een van de belangrijkste oorzaken voor het klimaatverschil tussen bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Zuid-Europa. Vergelijk New York en Napels, beide op ca. 41° breedte, met juli- en januaritemperaturen van 23 en 24 °C, resp. -1 en +8 °C. Voor zover koude polaire lucht tot het Middellandse Zeegebied doordringt, stroomt zij gewoonlijk ten westen van de Alpen naar het zuiden. Natuur Ecologie Het WWF telt vrijwel het hele gebied tot de ecoregio PA0501. Toch verschilt de natuur van de Alpen sterk tussen noord en zuid: terwijl de noordelijke Alpen tot de bioom der "winterkoude gebergten met bladverliezend bos" behoren (zonobioom IV) behoren de zuidelijke Alpen tot de mediterrane zonobioom VI. Daartussenin ligt de sterk continentale begroeiing in de dalen van de centrale Alpen. De natuur in gebergten varieert sterk naar hoogte en wordt ingedeeld in zones met elk hun specifieke vegetatie en soorten. Deze zones liggen in het zuiden, waar het klimaat warmer is, hoger dan in het noorden. In het centrale deel van de Alpen liggen ze ook hoger dan aan de randen. In de colline zone, die in de Alpen tot ongeveer 400 meter hoogte ligt, komen van nature dezelfde soorten voor als in omringend laagland. Wanneer men iets hoger komt beginnen de submontane en montane zones, waar naaldbos groeit. De soorten die hier voorkomen zijn vergelijkbaar met de boreale zone op hogere breedtegraad. In de noordelijke Alpen (de zogenaamde Helvetische zone) is de volgorde van laag naar hoog: eerst zomereiken, daarna beuken en ten slotte fijnsparren. In de drogere centrale (of Penninische) zone van de Alpen is de volgorde: grove dennen, fijnsparren en daarboven lorken en alpendennen. Aan de zuidkant van de Alpen (de Insubrische Zone) komen lager steeneiken voor, daarboven tamme kastanjes en Griekse eiken, daarboven zomereiken en ten slotte beuken. Nog hoger, tussen de 1400 en 2200 meter hoogte, bevindt zich de boomgrens met daarboven de subalpiene, alpiene en nivale zones. Elke zone kent zijn eigen natuurlijke begroeiing en soorten. De boomgrens ligt in de centrale Alpen gemiddeld 400 tot 600 meter hoger dan aan de rand van de Alpen en varieert sterk in hoogte, ook omdat ze door menselijk ingrijpen vaak naar beneden verschoven is. De alpenweiden worden gebruikt om vee op te laten grazen. De subalpiene zone ligt tussen 1900 en 2300 meter en is een overgangszone (ecotoon) tussen het naaldbos en de alpenweide. Hier groeien vooral struiken, die niet hoger dan twee meter worden. Voorbeelden zijn rododendrons en op kalkige bodems bergdennen (Pinus mugo); terwijl op lemige bodems eerder witte elzen (Alnus viridis) voorkomen. De alpiene zone ligt tussen de 1800 en 3000 meter hoogte en bestaat uit bodembedekkende planten. De vegetatie wordt sterk beïnvloed door de duur van de sneeuwbedekking in de winter, het gesteentetype in de ondergrond en de hoeveelheid wind. Een klein aantal plantensoorten groeien op hoogtes tot 2800 meter; veel ervan zijn kussenvormig zoals schildkruid en het stengelloze lijmkruid. Door deze aanpassingen zijn deze planten zowel tegen planteneters als vochtverlies beschermd. Bovendien worden de jonge loten zo tegen wind en bevriezing gevrijwaard. Ook edelweiss groeit op deze hoogten. De nivale zone ligt boven de sneeuwgrens (in de Alpen rond de 3000 meter hoogte). Planten groeien hier alleen op plekken waar de sneeuw niet het hele jaar kan blijven liggen en de vegetatie bedekt de bodem niet sluitend. Rond de 150 soorten zaadplanten komen nog boven de 3000 meter voor, daarnaast komen er ook korstmossen voor. Tot de soorten die het hoogst groeien behoren de gletsjerranonkel (Ranunculus glacialis) en de steenbreek (Saxifraga biflora). Ook op sneeuw en ijs komen nog soorten voor. De groenalg Chlamydomonas nivalis groeit op firnvlakten en veroorzaakt een rode kleur in de sneeuw, een effect dat bloedsneeuw genoemd wordt. Flora In de Alpen groeit een veelheid van planten en bloemen, zowel in de dalen als op de hoge alpenweiden. Boven de colline zone vormen de Alpen een geïsoleerd eiland voor veel soorten, die niet in de lagere gebieden buiten de Alpen kunnen overleven. Deze soorten zijn typisch voor een kouder klimaat en hebben Europa na de laatste ijstijd vanuit het oosten gekoloniseerd. Met het warmer worden van het klimaat werden ze later weer uit de lagere regionen verdreven en tegenwoordig groeien ze in Midden-Europa alleen in hogere gebieden. Fauna De typische alpendierenwereld leeft boven de boomgrens (1725–2400 m). De lucht is hier ijl, de temperatuur laag, de vochtigheid tamelijk hoog. Boven de sneeuwgrens leven zelfs nog ongeveer 400 soorten, tal van geleedpotige dieren, enkele slakken en platwormen; 27 soorten hiervan komen zelfs alleen in dit gebied voor. Vele alpenbewoners (eekhoorn, alpenlandsalamander, adder en vele insecten) zijn donkerder van kleur dan hun soortgenoten uit lagere streken. Dit komt doordat ze koudbloedig zijn -behalve de eekhoorn- en de koelere omgeving compenseren door een donkere kleur, waardoor efficiënter zonnewarmte wordt opgenomen. Veel soorten insecten (hommels, vliegen) zijn sterk behaard. Van de zoogdieren leven de gems, de alpensteenbok, de sneeuwhaas, de sneeuwmuis en de alpenmarmot alleen in dit gebied; de sneeuwmuis komt hoger voor dan enig zoogdier in Europa (tot 4100 m). De alpenvogels zijn zowel stand- als trekvogels. Bekende soorten zijn de steenarend, de alpenkauw, de alpengierzwaluw, de alpenkraai, de rotskruiper en het alpensneeuwhoen. Die laatste twee komen tot aan de grens van de eeuwige sneeuw voor. De kleine of levendbarende hagedis en de adder leven tot ca. 2750 m, de zwarte alpensalamander zelfs tot 3000 m. Onder de talrijke geleedpotigen zijn er de hooggebergtemijt en verschillende soorten insecten, zoals de gletsjervlo en de rotsspringer (Machilis nivicomes). Sommige slakken komen nog tot 3000 m voor. Door toedoen van de mens zijn verschillende soorten van lagere naar hoger gelegen gordels verdreven. De mens in de Alpen Landbouw Bij de landbouw in de Alpen overheerst traditioneel de veeteelt. In de noordelijke en oostelijke Alpen komt vrijwel uitsluitend veeteelt voor. De vooral in de meer centraal gelegen delen voorkomende akkerbouw staat volledig in dienst van de veeteelt. In de zuidelijke Alpen komt ook intensieve (exportgerichte) akkerbouw voor (naast graan ook fruit, wijn, tabak, bloemen). Akkerbouw wordt slechts in enkele grote en warme dalen overwegend uitgeoefend. De hoogtegrens voor graanverbouw varieert van circa 1000 meter in de noordoostelijke Alpen tot circa 2000 meter in enkele zuidelijk gelegen gebieden. De veeteelt neemt in de Alpen bijzondere vormen aan. Omdat de dalbodem niet voldoende grasland oplevert, zijn er vormen ontstaan waarbij het rundvee gedurende de zomer naar hogere weiden wordt overgebracht. Op de schraalste en hoogste weiden vormen schapen de veestapel. Akkerbouw en veeteelt zijn in de 20e eeuw sterk achteruitgegaan. De zogenaamde “topografische omstandigheden” maken een moderne bedrijfsvoering vrijwel onmogelijk, terwijl de toegenomen ontwikkeling van de industrie en het sterk gegroeide toerisme aantrekkelijker en winstgevender vormen van werkgelegenheid opleverden. De groei van de industrie en het toerisme heeft een aantal landbouwnederzettingen in snel tempo onherkenbaar veranderd. Bovendien werkte de sterk verbeterde toegankelijkheid van het Alpengebied de concurrentie vanuit andere gebieden in de hand. De laatste decennia heeft zich in de landbouw dan ook een sterke hoogtevlucht ingezet. Nederzettingspatronen De regionaal verschillende bedrijfsvoering, klimaattypen en topografische omstandigheden vormen een belangrijke verklaring voor de verschillende soorten “nederzettingen” die men in de Alpen aantreft. In de regenrijke, sterk versneden noordelijke Alpen, waar de veehouderij uniek aanwezig is, overheersen alleenstaande boerderijen (Einzelhöfe). Dergelijke afzonderlijke hoeven vormen samen met enkele andere hoeven een kerkdorp. Bij de kerk vindt men vaak een school, een herberg en enige woonhuizen. Men noemt deze gehuchten ‘Weiler’. In deze van de veeteelt afhankelijke streken heerst meestal een bergweidecultuur (Duits: "Dreistufenwirtschaft"). Daarbij drijven boeren hun vee naar plaatsen waar voer verkrijgbaar is. Dat betekent dat ze jaarlijks enkele keren van stallen moeten wisselen naargelang van het seizoen. Deze vorm van veehouderij wordt nog steeds beoefend. De bergweidecultuur is nog steeds van groot belang voor de vervaardiging van kaas. In de zuidelijke Alpen, met intensieve akkerbouw en bredere dalen, overheerst het compacte, gesloten dorp. De regionale verscheidenheid in bouwmaterialen uit zich in de aanwezige bebouwing. In de noordelijke Alpen overheerst hout als bouwmateriaal maar zuidelijk is ook steen in trek. Daarnaast treden in de huizenvorm regionaal sterke verschillen op die voor een deel zijn te verklaren door het verschil in bedrijfsvoering. Grote steden zijn zeldzaam in de Alpen; slechts Grenoble, Salzburg, Innsbruck, Trente en Bozen kunnen worden genoemd. Industrie in de Alpen Vanouds steunde de industrie in de Alpen op de plaatselijk aanwezige grondstoffen en mogelijkheden. Zo vormde de aanwezigheid van ijzererts, hout en waterkracht vooral in het oosten de basis voor de ijzerindustrie. Aanvankelijk was deze gebonden aan de bergstreken, daar de mechanische kracht voor de ijzerbewerking door het stromende water van de bergrivieren moest worden geleverd. De bouw van grote waterkrachtcentrales (onder meer Genissat in Frankrijk, Grande Dixence in Zwitserland, Limbergsperre in Oostenrijk) maakte enerzijds energie transportabel en anderzijds werden dergelijke industriële vestigingen minder aan een plaats gebonden. Veel zware industrie heeft zich dan ook in de beter toegankelijke brede dalen kunnen ontwikkelen. Daarnaast is energie zelf een belangrijk exportproduct geworden. De bosbouw (vooral in Zwitserland, Zuid-Duitsland en Oostenrijk) vormt de basis voor de omvangrijke hout-, papier- en celstofindustrie. De mijnbouw is in de Oostelijke Alpen van meer betekenis dan in de Westelijke Alpen. De kolenhoudende zone in het oosten (vooral bruinkool) zet zich ook in de bekkens ten oosten van de Alpen voort. Van betekenis zijn voorts de aan de Triasformatie in de noordelijke Kalkalpen gebonden zoutlagen (plaatsnamen met ‘Salz’ of ‘Hall’). Zoutmijnen zijn soms door pekelleidingen verbonden met minerale badplaatsen (Bad Ischl, Bad Aussee, Bad Reichenhall). De Alpen bevatten een grote verscheidenheid van mineralen, doch de voorkomens zijn niet groot. De hoofdertszone is het gebied van de zogenaamde grauwacken en leigesteenten, waarin de vindplaatsen vaak namen dragen met ‘Arz’, ‘Erz’ of ‘Reichen’. Hier worden voornamelijk koper-, zilver- en ijzererts aangetroffen, dit laatste vooral in Stiermarken (Eisenerz), waar het in dagbouw wordt gewonnen. In de Kalkalpen van Zuid-Karinthië komen lood-, wolfraam- en zinkerts voor, in de Hoge Tauern enig goud en in de zuidoosthoek kwik (Idrija). Er is veel winning van steensoorten (marmer, porfier), terwijl in de Kalkalpen op verscheidene plaatsen cement wordt gemaakt. Toerisme en bezienswaardigheden Het Alpengebied is een van de drukst bezochte toeristengebieden ter wereld. Door het sterk reliëf en de grote hoogteverschillen worden in de Alpen verschillende bergsporten beoefend, zowel zomersporten als wintersport. De zomersporten zijn vooral fietsen, kajakken, bergwandelen en bergbeklimmen. Bij de wintersporten zijn er vooral het skiën en het snowboarden, maar ook sleeën, langlaufen en sneeuwwandelen in de vele wintersportgebieden. De Alpen tellen honderden skigebieden, waarvan enkele tientallen (deels) op gletsjers gelegen zijn, zodat er in sommige gevallen het hele jaar door geskied kan worden. Ook tal van “nieuwe wintersporten" worden er beoefend. Dit zijn bijvoorbeeld kite-sleeën (met een vlieger) en hybride fietsen (met skilatten). Talrijk zijn ook de minerale en thermische bronnen: zij liggen vooral in het oostelijke en zuidelijke randgebied en omvatten zowel zoutbaden en minerale baden (staalbaden van Sankt Moritz) als thermische baden. Frankrijk In juli passeert elk jaar de Ronde van Frankrijk, een prestigieuze wielerwedstrijd. De wilde rivieren in de Franse Alpen lenen zich voor watersporten als raften, kajakken en kanoën. Een goed voorbeeld van zo'n rivier is de Rhône of de Ubaye. De Mont Blanc met Chamonix is het mekka van de bergbeklimmers. Italië In de Italiaanse Alpen ligt een aantal grote meren, waaronder het Lago Maggiore, het Gardameer en het Comomeer. De Dolomieten zijn bekend om de roodroze hoge pieken met puinhellingen. Ook in Italië vindt de nationale wielerronde, de Giro, vaak gedeeltelijk in de Alpen plaats. Zwitserland Op de Jungfraujoch, een berg vlak bij Interlaken, rijdt een treintje naar boven. Het station Jungfraujoch is het hoogste station van Europa. Het Meer van Genève is een groot meer op de grens tussen Zwitserland in het noorden en Frankrijk in het zuiden. Het heeft een oppervlakte van 584 km². Het meer is maximaal 310 meter diep. Het wordt vooral gevoed door de Rhône, die het meer in het zuidoosten bereikt en in het zuidwesten bij Genève weer verlaat. Bekende plaatsen aan het meer zijn, behalve Genève: Lausanne, Montreux, Nyon, Vevey en, in Frankrijk, Thonon-les-Bains. Oostenrijk en Hongarije De belangrijkste stad in de Oostenrijkse Alpen, tevens hoofdstad van de regio Tirol, is Innsbruck. Deze streek is vooral belangrijk vanwege een ruime keuze aan wintersportmogelijkheden, maar ook andere minder bekende sporten zoals muurklimmen, paragliding en deltavliegen. Een andere Oostenrijkse Alpenstad is Salzburg. Het is naast de geboortestad van Mozart een plaats die beroemd is geworden door haar barokarchitectuur. Verder is Bludenz in Vorarlberg een Alpenstad van belang: Bludenz is het centrum van een bergregio met de vijf valleien Walgau en Montafon, Brandnertal, Klostertal, Arlbergpas en het Großwalsertal. Het Biosphärenpark Großes Walsertal is Vorarlbergs eerst UNESCO-biosfeerreservaat en richt zich op winter- en zomersport dicht bij de natuur. De oostelijkste uitloper van de Alpen, het Ödenburgergebergte, ligt niet alleen in Oostenrijk, maar ook deels in Hongarije. De hoogste top in deze Hongaarse Alpen is de Magas-Bérc, die 557 meter hoog is. Er staat een uitkijktoren op deze top. De nabijgelegen stad Sopron staat bekend om zijn wijnbouw en zijn historische stadscentrum. Duitsland en Slovenië Net zoals in de andere Alpenlanden is in de Sloveense en de Duitse Alpen de wintersport een belangrijke sector. Een voorbeeld van een skidorp in het hartje van de Duitse Alpen is Oberstdorf. Een bekend skioord in Duitsland is Garmisch-Partenkirchen, waar op nieuwjaarsdag het traditionele schansspringen plaatsvindt. In Slovenië wordt het jaarlijkse schansspringen van Planica (in Mojstrana) georganiseerd. Het land telt verder ruim dertig complexen met skipistes, zowel in de Julische Alpen, de Karawanken, Pohorje en de Kamniker Alpen. Buiten de winter zijn alpinisme en bergwandelen de belangrijkste toeristische activiteiten in de Sloveense Alpen. De Sloveense alpinistenbond onderhoudt ruim 150 berghutten. Slovenië heeft tientallen alpinistenverenigingen, de meeste zijn lokaal georganiseerd, andere verenigen werknemers van bedrijfstakken of soms slechts een enkel bedrijf. Alpentradities Een bekend muziekinstrument uit de Zwitserse Alpen is de alpenhoorn. De alpenhoorn werd al ongeveer 2000 jaar geleden gebruikt door de Kelten. Herders gebruikten de hoorn als signaalinstrument (zie ook het artikel over de Kuhreigen). Hij wordt nu soms gebruikt om in een orkest mee te spelen. De hoorn is helemaal van hout en onderaan meestal versierd met Zwitserse motieven. Grote delen van de Alpen staan ook bekend om hun traditionele dorpsfeesten. Vroeger werd dit georganiseerd voor een speciale gebeurtenis, zoals het begin van het oogstseizoen of een bruiloft. Nu worden zulke dorpsfeesten vooral voor de toeristen gehouden. Tijdens de feesten kleden de mannen en vrouwen zich in traditionele kostuums, die verschillen naargelang de plaats in de Alpen. De feesten kunnen in tijd verschillen van één dag tot een ganse week. Een voorbeeld voor zo'n festiviteit is de zogenoemde "Almabtrieb". Deze vindt jaarlijks in september/oktober plaats en duidt het einde aan van de migratie van boeren en hun vee tussen vaste zomer- en wintergebieden. Bij de Almabtrieb wordt het vee feestelijk versierd en terug naar het dal gedreven. Doordat in de Alpen een bijzondere vorm van de veehouderij beoefend wordt (bergweidecultuur), ontstond er een groot aantal alpiene kaassoorten. De bergweidecultuur zorgt ervoor dat koeien door het eten van alpiene kruiden een aromatische melk van hoge kwaliteit geven, de zogenoemde Heumilch ("hooimelk"). Het gebruik van hooimelk bij de kaasmakerij draagt bij tot de markante smaak die vele kazen uit de alpiene regio bepaalt. Voorbeelden hiervoor zijn de Bergkäse – waaronder de Appenzeller en de Gruyère – en de Alpkäse, die uitsluitend in de zomer op hooggelegen bergweides wordt vervaardigd. In de Duitse Alpen bestaat er nog een traditionele drank: bier. Al eeuwenlang brouwt men hier zijn eigen streekbier. Vroeger werd dat vooral met honing gedaan om een soort mede te maken. Nu doet men dit in speciaal gebouwde brouwerijen om bier in massa te produceren. Milieuproblematiek Het werd in de jaren 80 van de twintigste eeuw duidelijk dat het milieubeleid in het alpengebied drastisch zou moeten veranderen. De explosieve groei van het massatoerisme, de toenemende bevolkingsdruk en de daarmee gepaard gaande uitbreidingen van infrastructuur en wintersportvoorzieningen, alsook de groei van het verkeer in en door het gebied, hebben diepgaande gevolgen gehad voor het milieu. Het bleek dat de massale teruggang van het bomenbestand (onder andere voor de aanleg van hotels, vakantiewoningen en ski-pistes) het verdwijnen van veel plant- en diersoorten tot gevolg heeft gehad. Ook veroorzaakte de kap steeds sterkere erosie, aardverschuivingen, lawines, modderstromen en overstromingen, waarbij een toenemend aantal menselijke slachtoffers viel te betreuren. De toenemende vervuiling van de gletsjers en de daaruit ontspringende beken en rivieren door uitlaatgassen en afval begint ernstige vormen aan te nemen. De inrichting van natuurreservaten en beschermde wildparken bleek niet het beoogde effect te hebben. In het begin van de jaren 80 hebben de alpenlanden Oostenrijk, Duitsland, Joegoslavië (nu Slovenië), Italië, Zwitserland en Frankrijk samenwerking gezocht om de problemen het hoofd te bieden. Later in de jaren 80 kreeg de samenwerking vorm in de Alpen-Adria-groep, die een deel van de Alpen omspant. Ook is de CIPRA (Internationale commissie ter bescherming van het Alpengebied) opgericht. Als gevolg van de klimaatverandering smelten de Alpengletsjers drastisch af. Klimaatschommelingen zijn niet onbekend en de gletsjers zijn een klimaatarchief. Terugtrekking van de gletsjers is vandaag de dag echter sneller dan voorheen het geval was. Volgens metingen verloren de gletsjers sinds het begin van de industrialisatie een derde van het oppervlak en de helft van hun massa. Sinds 1980 is 20 tot 30 procent van het volume van ijs ontdooid. In een onderzoek dat in het blad The Cryosphere werd gepubliceerd voorspellen onderzoekers aan de hand van nieuwe computermodellen dat het volume van de Alpengletsjers in 2050 met 50% zal zijn afgenomen ten opzichte van het huidige (2018/9) volume. Een directe inperking nu van de wereldwijde emissie van broeikasgassen (kooldioxide en methaan bijvoorbeeld) zou daar nauwelijks invloed op hebben. Gletsjers reageren met vertraging op de opwarming van de aarde. Zelfs zonder verdere opwarming blijven de gletsjers de komende decennia ijs verliezen. Pas na 2050 worden de gevolgen zichtbaar van de verschillende scenario's: drastische inperking van de emissies of weinig of niets doen of iets daartussenin. Wordt het eerste scenario gevolgd dan zal in het jaar 2100 67% van het huidige ijsvolume van de Alpengletsjers verdwenen zijn, bij het tweede scenario ruim 90%. Zie ook Lijst van bergen in Europa Lijst van vierduizenders in de Alpen Lijst van bergpassen over de hoofdkam van de Alpen
11
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antwerpen%20%28stad%29
Antwerpen (stad)
Antwerpen (Frans: Anvers) is een centrumstad in het Vlaams Gewest in België. Het is de hoofdstad van de provincie Antwerpen en van het gelijknamige arrondissement. Anno 2022 telde de gemeente ruim 530.000 inwoners op een oppervlakte van 20.432 hectare. Daarmee is het qua inwonertal de grootste gemeente van België en naar oppervlakte de derde, na Doornik en Couvin. De stad ligt grotendeels op de rechteroever van de Schelde, die deel uitmaakt van de gemeente- en provinciegrens. Rondom de Schelde ligt het uitgestrekte havengebied met internationaal vrachtvervoer. De fusiehaven Port of Antwerp-Bruges is na Rotterdam de grootste containerhaven van Europa. Van groot economisch belang is de petrochemische bedrijvigheid bij Antwerpen. De stad is ook een wereldcentrum voor de handel in diamant. Antwerpen is tevens de hoofdplaats van het kieskanton Antwerpen. De gemeente zelf telt twaalf gerechtelijke kantons. De stad is ook zetel van het rooms-katholieke bisdom Antwerpen en het Anglicaanse aartsdekenaat Noordwest-Europa. De inwoners van Antwerpen worden soms Sinjoren genoemd, naar het Spaanse woord señor. De stad zelf wordt door sommige van haar inwoners afgekort t Stad en soms de koekenstad genoemd, dit laatste vanwege de vele koekenfabrieken tussen 1830 en 1960 in Antwerpen. De Beukelaer en Parein waren daarvan de bekendste. Toponymie Het toponiem "Antwerpen" wordt toponymisch en archeologisch wel verklaard uit de naam die gegeven werd aan de plaats van de eerste nederzetting anda verpa. Dit is waarschijnlijk een Oudfrankische aanduiding voor 'bij de aangeworpen gronden', bijvoorbeeld in een bocht van de rivier. In Vlaanderen kent men vanaf de twaalfde eeuw het woord werplant, 'aangeslibd land buitendijks, kwelder, schor'. Dit woord *werp moet overigens niet verward worden met werf, het Friese woord terp en het Groningse wierde. In de Vita Eligii uit het begin van zevende eeuw staan de woorden Andoouerpenses en Andouerpis als aanduiding voor Antwerpen. Daarnaast vermeldt een Merovingische munt de naam Anderpus, mogelijk een verbastering van Antwerpen. Volgens classicus Alfred Michiels (2007) zou het oorspronkelijk een Keltische naam zijn, te verklaren als een Latijnse vertaling van het veronderstelde *Ambidouesrepi, dat is 'zij die aan beide oevers wonen' (zie ook Ambivarieten). Ter vergelijking, de Engelse stad Andover, vermoed als Keltisch in origine. Andover zou in het Welsh "onn dwfr" en dan "populier water" betekenen. De Keltische oorsprong wordt in de media geregeld overgenomen. Germanisten en germanofielen zijn echter negatief over deze nieuwe theorie. Volkslegende Midden op de Grote Markt van Antwerpen staat de Brabofontein met een bronzen beeld van Silvius Brabo, die een grote hand wegwerpt. Een sage uit de vijftiende eeuw vertelt dat in het land van de Schelde omstreeks het begin van onze tijdrekening een reus, Druon Antigoon, heerste, die van elke schipper een zware tol eiste om over de Schelde te mogen varen. Wanneer een schipper weigerde te betalen werd hem de hand afgehakt. Een Romeinse krijger, Silvius Brabo, bevocht, overwon en doodde de reus, hakte op zijn beurt diens hand af en wierp hem in de Schelde. Het bevrijde volk noemde de stad Antwerpen, van 'hand werpen'. De legende over de reus ontstond mogelijk na de vondst van onverklaarbaar grote beenderen, die later walvisbotten bleken te zijn. Wapen In het stadswapen van Antwerpen wordt een versterkte burcht afgebeeld. Daarboven bevinden zich twee losse handen. Deze moeten niet als een verwijzing naar de legende van het 'handwerpen' worden gezien. Eerder schijnen deze handen oude symbolen voor de rechten van de vorst op de Schelde en van de voorrechten van de stad te zijn, namelijk het recht van stapel en opslag enerzijds en tolvrijheid en geleide op de Westerschelde anderzijds. Geschiedenis Omstreeks 1400 was Antwerpen nog een betrekkelijk kleine stad, met nog geen 10.000 inwoners. Na de dood van Karel de Stoute brak in 1477 een opstand uit tegen zijn dochter Maria van Bourgondië. In 1500 had de stad ongeveer 50.000 inwoners, omstreeks 1560 werd het aantal van 100.000 bereikt. Onder keizer Karel V was Antwerpen de belangrijkste handelsstad in Europa benoorden de Alpen. Hand in hand met de toenemende welvaart ging een ongekende culturele bloei. Vooral de schilderkunst nam een hoge vlucht in de zestiende en zeventiende eeuw. Door de vele invloeden kreeg ook eerst het lutheranisme, door de augustijnen in Sint-Andries en op het Kiel, en later vanaf eind zestiende eeuw vooral het calvinisme, met hagenpreken te Berchem en Borgerhout, grote aanhang in de stad. Bij een omstreeks 1580 door stadhouder Willem van Oranje georganiseerde godsdiensttelling bleek 33% van de bevolking aanhanger te zijn van het calvinisme, 17 % nog van het lutheranisme en 50 % van de katholieke Kerk. De troebelen van de opstand tegen Spanje hebben de stad grote schade berokkend. In 1576 werd de stad geplunderd door muitende Spaanse huursoldaten, die in de Spaanse Furie 7000 burgers vermoordden. De stad sloot zich vervolgens aan bij de Pacificatie van Gent en was gedurende de komende negen jaar min of meer de hoofdstad van de anti-Spaanse opstand. In 1585 werd Antwerpen door de Spaanse stadhouder Alexander Farnese veroverd na een beleg dat meer dan een jaar had geduurd. Na die verovering ontstond een migratiestroom uit Antwerpen en is ongeveer de helft van de bevolking naar Middelburg en Holland vertrokken. Het bevolkingscijfer daalde van ongeveer 80.000 tot 42.000. Hollandse en Zeeuwse schepen versperden de Scheldemonding en sloten zo de in Spaans bezit zijnde stad af van de overzeese handel. De bloei van Antwerpen in handel, kunsten en wetenschappen verplaatste zich en werd verder in de Gouden Eeuw in de noordelijke Nederlanden ontwikkeld. In de komende twee eeuwen zou Antwerpen weliswaar niet meer de bloei van de voorafgaande periode bereiken, maar het zou overdreven zijn te zeggen dat de stad wegkwijnde. Zij bleef een van de belangrijkste economische en culturele centra van de Spaanse en later Oostenrijkse Nederlanden. Zij bracht in haar eigen Gouden Eeuw grote schilders voort als Rubens, Jordaens en Teniers. Als rooms-katholiek bolwerk in de Contrareformatie kwamen er grootse kunst- en bouwwerken tot stand, voornamelijk in barokke stijl. De gemeente werd rond 20 mei 1940 bezet door het Duitse leger en bevrijd op 4 september 1944. Uit Antwerpen werden minstens 9515 Joden weggevoerd naar concentratiekampen in Duitsland, waar de overgrote meerderheid vermoord werd. Vele burgers namen deel aan burgerlijke ongehoorzaamheid en gewapend verzet. Minstens 306 weerstanders werden naar het Auffanglager van Breendonk getransporteerd. In de speciale Nacht und Nebel-concentratiekampen werden drie weerstanders uit de gemeente ter dood gebracht door onthoofding. Het aantal slachtoffers is onbekend en ligt wellicht hoger dan het Belgische gemiddelde van 1,02% van de bevolking. Geografie Bestuurlijke indeling Gemeentelijke herindeling en vorming districten Op 1 januari 1983 werd door een fusie de toenmalige gemeente Antwerpen fors uitgebreid met zeven randgemeenten: Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk. De voormalige (rand)gemeenten zijn nu districten binnen de gemeente Antwerpen. Het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo behoorde al sinds 1958 tot de toenmalige gemeente Antwerpen. Oorspronkelijk hadden de districten een louter adviserende functie naar het centrale stadsbestuur. Sinds 2000 vervullen ze echter opnieuw een bestuursrol. Hiermee zijn het de enige deelgemeenten in België met dergelijke functie. Ze worden bestuurd door de districtsraad en het districtscollege. Buur(deel)gemeenten Wijken Klimaat Demografie Evolutie van het inwoneraantal Bron: NIS - Opm.: 1806 t/m 1970=volkstellingen op 31 december; vanaf 1980= inwonertal per 1 januari. 1871: aanhechting en ruil van gebiedsdelen van Merksem (+? km² met netto 592 inwoners meer). 1912: aanhechting en ruil van gebiedsdelen van Berchem en Wilrijk (+ netto 2,09 km² met netto 36 inwoners minder). 1923: aanhechting van gebiedsdelen van Burcht en Zwijndrecht (+11,77 km² met 2.426 inwoners). 1929: aanhechting van Oorderen, Oosterweel en Wilmarsdonk en gebiedsdelen van Ekeren, Hoevenen, Merksem en Lillo (+46,29 km² met 5.543 inwoners). 1958: aanhechting van Berendrecht, Lillo en Zandvliet (+52,93 km² met 7.249 inwoners). 1983: aanhechting van Berchem, Borgerhout, Deurne, Hoboken, Merksem, Wilrijk en het grootste gedeelte van Ekeren (+64,68 km² met 305.503 inwoners). Demografische ontwikkeling van de fusiegemeente Alle historische gegevens hebben betrekking op de huidige gemeente, inclusief deelgemeenten, zoals ontstaan na de fusie van 1 januari 1983. Bronnen:NIS, Opm:1831 tot en met 1981=volkstellingen; 1990 en later= inwonertal op 1 januari Herkomst In onderstaande tabel wordt de bevolkingsverdeling naar herkomst weergegeven. "Nieuwe Belgen" zijn Belgen die ooit een andere nationaliteit hadden. "Nieuwste Belgen" zijn Belgen die steeds Belg zijn geweest, maar afstammen van een vader/moeder met een vreemde herkomst. Bron: Districts-en Loketwerking, Stad Antwerpen, 2016 (via stadincijfers.antwerpen.be/databank) De stad telt onder haar inwoners bijna 170 verschillende buitenlandse nationaliteiten. De grootste groep wordt vertegenwoordigd door Nederlanders, gevolgd door Marokkanen, Polen en Turken. Taal Het Nederlands is de officiële taal. De streektaal is het Antwerps, een dialect van het Brabants. Men schat dat ongeveer 3% tot 5% van de bevolking Frans als moedertaal spreekt. Oudere immigranten uit Marokko en Turkije gebruiken nog hun moedertalen Arabisch, Berbers of Turks. Sommige orthodoxe joden spreken Jiddisch. Bezienswaardigheden Burgerlijk erfgoed Bourlaschouwburg: dit gebouw werd opgetrokken in de negentiende eeuw. Aanvankelijk werd theater gebracht in het huis van Spanje op de Grote Markt. Daar dit pand al snel te klein werd, werd voortaan het Tapisseriepand op de Graanmarkt gebruikt. In de 19de eeuw werd het Tapisseriepand afgebroken en werd de nieuwe Bourlaschouwburg opgericht. Vlaamse Opera: werd opgericht aan het begin van de twintigste eeuw. Feestzaal Harmonie: sinds 1250 was hier het leprozenhuis "Ter Zieken" gelegen, dat bleef bestaan tot de zeventiende eeuw, waarna het terrein werd opgenomen in het lusthof Valkenburg. Valkenburg werd sinds 1814 als zomerlokaal van de Société D'harmonie gebruikt, maar kwam pas in 1844 in handen van de organisatie. Zodra ze het pand had verworven, liet ze een wedstrijd houden voor het ontwerp van een concertzaal met een grote balzaal en een tuin. De winnaar werd P. Dens, die het huidige neoclassicistische gebouw optrok in 1845. Later, in 1876, ontwierp hij ook nog de kiosk in het Albertpark. Zoo: Antwerpen staat bekend om zijn dierentuin, die een van de oudste ter wereld is. De Antwerpse Zoo bevindt zich midden in de stad en huisvest meer dan 5000 dieren verdeeld over ongeveer 769 soorten. De Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde houdt het welzijn van talloze dieren in de gaten en helpt sinds 1843 bedreigde diersoorten te beschermen. Berg van Barmhartigheid: voormalig pandjeshuis aan de Venusstraat opgericht door Wenceslas Coeberger in 1620. Liberaal Volkshuis "Help U Zelve" Er waren vele buitenverblijven rond Antwerpen, maar ze werden niet allemaal bewaard. Hierna volgen enkele opvallende hoven en gebouwen: Rivierenhof (Deurne): werd opgericht in de achttiende eeuw als lusthof ter Rivieren vanwege haar ligging bij de rivier "het Schijn". Sterckshof (Deurne): voormalige herenwoning van de Antwerpse koopman Gerard Sterck. Te Couwelaar (Deurne): dit kasteel was door de eeuwen heen onder meer in handen van vele kooplui. Een van hen was lakenhandelaar Gillis du Mont, die ook het Bisschoppenhof bezat. Bisschoppenhof (Deurne) Boekenbergpark (Deurne) Torenhof: een van de weinige lusthoven die bewaard bleven binnen de Antwerpse ring. Het is gelegen aan de Markgravelei, in de buurt van het Koning Albertpark. Het was in de zeventiende eeuw bezit van de Italiaanse familie Annoni. Tegenwoordig maakt het deel uit van het provinciaal park "Hof van Leysen". Hof Van Biart: gelegen aan de Karel Oomsstraat, binnen de Antwerpse ring. Het is een achttiende-eeuws lusthof. Het huidige huis vertegenwoordigt slechts de helft van het vroegere hoofdgebouw. Middelheim: was oorspronkelijk bezit van de kartuizers van Antwerpen, maar werd in de zestiende eeuw al omschreven als hof van plaisantie. Tegenwoordig is er het openluchtmuseum en beeldentuin van Antwerpen. Middelheim vormt samen met Den Brandt en Vogelzang het Nachtegalenpark, ten zuiden van de Antwerpse ring. Den Brandt: oorspronkelijk een hoeve in de veertiende eeuw, maar later werd hier ook een lusthof opgericht. Sorghvliedt (Hoboken): was een speelhof van de familie Du Bois en werd door Arnold du Bois verbouwd tot herenwoning in Rococostijl. Sorghvliedt ook Zorgvliet genaamd, is eveneens de naam van het omringende park. Meerlenhof (Hoboken): kwam in 1610 in handen van koopman Jozef van den Broec en was een van de mooiste lusthoven van Hoboken. Schoonselhof (Hoboken/Wilrijk): was oorspronkelijk ook een lusthof, maar werd omgevormd tot een begraafplaats voor beroemde en vooraanstaande Antwerpenaren. Steytelinck (Wilrijk): een van de zes bewaarde lusthoven van Wilrijk, gelegen in het centrum van Wilrijk en ingericht als park. Valaarhof (Wilrijk): is tegenwoordig eveneens een openbaar park. Religieus erfgoed Antwerpen kent een rijk religieus verleden. Oude gravures van de stad worden gekenmerkt door een veelheid aan torentjes. Naast de kathedraal en de 4 parochiekerken van St.-Jacobs, St.-Andries, St.-Walburga en St.-Joris telde de stad namelijk 23 kloosterorden, een burchtkerk en een citadelkerk. De meeste kloosters van de Zuidelijke Nederlanden werden echter aan het einde van de achttiende eeuw ofwel afgeschaft door keizer Jozef II, ofwel gesloten door de Franse bezetter zoals de Sint-Michielsabdij. Een aantal monumenten bleef bewaard: Religieuze monumenten Onze-Lieve-Vrouwekathedraal Sint-Andrieskerk (parochiekerk, maar voor de reformatie kloosterkerk van de augustijnen), met een museum in de schatkamer. Sint-Jacobskerk (parochiekerk) Sint-Carolus Borromeuskerk (kloosterkerk van de jezuïeten) Sint-Pauluskerk (kloosterkerk van de dominicanen, later parochiekerk in opvolging van de afgebroken Sint-Walburgis- of burchtkerk) Sint-Joriskerk (parochiekerk): de oorspronkelijke Sint-Joriskerk werd gesloopt ten tijde van de Franse Revolutie. Vanaf de herbouw in de negentiende eeuw is sprake van een neogotisch gebouw. Ook van het oorspronkelijke meubilair bleef niet veel bewaard. De oude biechtstoel kwam terecht in de kerk van Vilvoorde. Het interieur is negentiende-eeuws en bestaat vooral uit houtsnijwerk. Verder biedt deze kerk onderdak aan het ebbenhouten beeld de Onze Lieve Vrouw van het Kasteel die afkomstig is uit de voormalige citadel van Antwerpen. Sint-Antoniuskerk (parochiekerk): deze negentiende-eeuwse neogotische kerk op de Paardenmarkt werd opgetrokken op de plaats van de voormalige kapel van het Kapucijnenklooster. Ze bevat nog enkele oude kunstwerken van de voormalige kloosterkerk. Ook de berg van Calvarie van het oude kapucijnenklooster op de binnenplaats bleef bewaard. De kapucijnen verhuisden naar de Ossenmarkt. Het nieuwe gebouw op de Ossenmarkt valt op door het Sint-Fransiscusbeeld dat boven de deur hangt. Sint-Bonifaciuskerk: Anglicaanse Kerk en hoofdzetel van het aartsdekenaat Noordwest-Europa. Begijnhof en kerk (hof en kerk van de begijnen): het Antwerpse begijnhof bestaat uit allemaal kleine huisjes georiënteerd rond een binnenplein. Apostelinnenklooster: de apostelinnen bewoonden in de zeventiende eeuw dit gebouw op de Paardenmarkt, gelegen ter hoogte van het knechtjeshuis. Het is opgetrokken in een kloosterstijl. De benedenverdieping is verbouwd tot winkelpand. Falcontinnenklooster: het klooster werd afgebroken ten tijde van de Franse Revolutie. Van het oorspronkelijke klooster bleef alleen de Falconpoort bewaard. De falcontinnen gaven hun naam aan het Falconplein en de Falconrui. Zwartzusterklooster: de Zwarte Zusters van Antwerpen zijn al sinds de veertiende eeuw in Antwerpen aanwezig en zijn afkomstig uit Duitsland. Ze kregen dit pand in de Zwartzusterstraat toegewezen door een van de Duitse kooplui in Antwerpen. Witzusterklooster: het klooster van de Witte Zusters is gelegen in de Kammenstraat en is een van de oudere kloosters in Antwerpen. Het klooster is ongeveer gelegen ter hoogte van het Augustijnenklooster. Aan de straatzijde wordt het gekenmerkt door twee smalle trapgevelhuizen met in het midden een berg van Calvarie. Karmelitessenklooster: het klooster is gelegen aan de Rosier. Het is een vrij groot gebouw dat bijna heel de Rosier siert. De karmelitessen waren een van de weinige orden die hun oude klooster terug in gebruik konden nemen na de Franse Revolutie. De kerk werd echter wel gebruikt als parochiekerk ter vervanging van Sint-Joris, en ook als onderdak voor de Onze-Lieve-Vrouw van het kasteel alvorens zij werd overgebracht naar de nieuwe Sint-Joriskerk. Pieter Potklooster: van het klooster bleef alleen het kapelletje bewaard. Het is een vrij oude en opvallende gevel op de hoek van de Grote en de Kleine Pieterpotstraat. Refuge van de abdij van Tongerlo (norbertijnen): de voormalige refuge van de abdij van Tongerlo is gelegen in de Lange Gasthuisstraat en maakt deel uit van de panden van het OCMW. Refuge van de Sint-Michielsabdij van Antwerpen (norbertijnen): deze is gelegen in de Blauwmoezelstraat tegenover de kathedraal. Ze zou wellicht dateren uit de dertiende eeuw, toen de norbertijnen hier een pand oprichtten. Dit pand werd echter vernietigd ten tijde van de Spaanse Furie, waardoor het nieuwe en huidige pand grotendeels zestiende-eeuws is, met uitzondering van de kelders. De norbertijnenabdij van Antwerpen stond oorspronkelijk in de Kloosterstraat, maar ging verloren in de Franse en de Belgische Revolutie. De orde speelde een belangrijke rol voor de misviering in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Antwerpen. De abdij had een illuster verleden en functioneerde door de eeuwen heen als verblijfplaats voor vele belangrijke vorsten. Vanuit deze abdij werden ook de abdijen van Averbode, Middelburg en Tongerlo gesticht. Enkel de refuge en het hoofdaltaarstuk Aanbidding der koningen in het museum voor Schone Kunsten herinneren nog aan de Sint-Michielsabdij. De refuge is het hotel "Postiljon" geworden. De norbertijnen verlieten Antwerpen en gingen wonen in de abdijen van hun dochterstichtingen, namelijk Averbode en Tongerlo. Ook de naam van de Kloosterstraat, de Sint-Michielskaai en de nieuwe Sint-Michielskerk op het Zuid herinneren allemaal aan de abdij van Sint-Michiels van Antwerpen. Buiten de stad bezaten zij het hof van Beerschot, waaraan de voetbalclub haar naam ontleende, en bepaalden ze onder meer het interieur van de Sint-Fredeganuskerk van Deurne, waarvan een groot deel afkomstig is uit de Sint-Michielsabdij. Het interieur aan de vooravond van de Franse Revolutie raakte echter verspreid en het kader van het hoofdaltaar kwam terecht in de Sint-Trudokerk van Zundert. Kloosters en kloosterkerken met herbestemming Brabantsche Olijfberg (annunciaden): dit klooster sloot omwille van de hervormingen door Jozef II. De kerk werd vervolgens gebruikt als paardenstal en militaire bakkerij. De toren stortte in ten tijde van de Franse bezetting. De kerk bezit een klokkenhuis met daarin de klok van de citadelkerk van het voormalige Zuidkasteel. Sinds 1821 wordt de kerk gebruikt als protestantse kerk. Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (franciscanen): dit klooster ging dicht ten tijde van de Franse bezetting en werd tijdens die bezetting ingericht als academie voor schone kunsten. De religieuze elementen werden verwijderd, maar de gravure in de witte toegangspoort maakt het mogelijk het verleden en het heden met elkaar te confronteren. Het is nog altijd de academie van schone kunsten van Antwerpen. De franciscanen verhuisden later naar hun nieuwe pand aan de Oever. Amuz - Augustinus muziekcentrum (augustijnen): de augustijnen herinstalleerden zich na hun verdrijving uit het afgebroken Sint-Andriesklooster (met zijn bewaard gebleven Sint-Andrieskerk) tijdens de contrareformatie in de Everdijstraat een goede 400 jaar geleden. In 70 jaar groeide de gemeenschap zodanig dat het klooster het gehele gebied tussen de Kammenstraat, de Everdijstraat en de Oudaan innam. De kerk is een concertzaal geworden. Naast de kerk is er ook nog een winterkapel met neo-Byzantijnse muurschilderingen. Kartuizerklooster: dit klooster is gevestigd in de Sint-Rochusstaat en werd tot de Franse Revolutie door de kartuizers bewoond. Na de Franse Revolutie kwam het klooster in handen van de zusters kapucinessen. Uiteindelijk werd het gebouw in dienst genomen door het Tropisch Instituut voor geneeskunde. Gasthuizen en godshuizen Sint-Elisabethgasthuis: het oudste hospitaal van de stad Antwerpen situeerde zich begin dertiende eeuw dicht bij de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Wegens plaatsgebrek werd in 1238 een nieuw gasthuis opgericht op het terrein Ter Elst dat aan de gasthuisbroeders en -zusters werd geschonken door het stadsbestuur. De gasthuisbroeders en -zusters namen de regel van Augustinus aan. Het gasthuis zelf dankt haar naam aan de in de in 1207 geboren koningsdochter van Hongarije, die na de dood van haar echtgenoot haar leven wijdde aan de verzorging van armen en zieken. Het gasthuis bestond tot de Franse Revolutie. Toen werden de zusters uit het gasthuis verdreven en verloren ze hun bezittingen. Onder Willem I zouden in 1824 de zusters terugkeren naar het gasthuis om hun taak te hervatten, maar ze waren geen eigenaar meer van de gronden. Er werd een nieuw complex opgericht achter de oude zalen waar nu het Sint-Elisabethgasthuis nog steeds als ziekenhuis actief is. De oude gebouwen en ziekenzalen, met een keuken met verschillende azulejategeltjes, werden sinds 1989 verbouwd. Enkele ziekenhuiszalen werden omgebouwd tot congres- en feestzalen annex hotel. Het complex is in handen van het OCMW van de stad Antwerpen. Het is vaak te bezichtigen op de Open Monumentendagen. De kapel is toegankelijk op afspraak. Het complex is hernoemd in Elzenveld, naar de benaming die het grondgebied had in 1207, toen het aan de armenzorg werd geschonken. Sint-Julianusgasthuis: gesticht in 1305 door Ida van Wijneghem en kanunnik Jan Tuclant. Het Sint-Julianusgasthuis gaf arme vreemdelingen op doorreis in Antwerpen gedurende drie nachten onderdak en was het eerste nachtverblijf in de stad. Het Sint-Julianusgasthuis is vooral bekend door de jaarlijkse organisatie van het laatste avondmaal op Witte Donderdag. De kapel en de gebouwen worden momenteel verhuurd aan de kunstgalerie De Zwarte Panter. Sinds de zomer van 2012 kunnen pelgrims naar Santiago de Compostela hier gratis overnachten. Sint-Nicolaasgodshuis, ook wel de huidige Sint-Nicolaasplaats: een kleine plaats in Antwerpen omgeven door enkele oude huizen en een kapelletje, met in het midden een beeld van de heilige Nicolaas van Myra, de patroonheilige van de meerseniers. Dit godshuis werd opgericht in 1386 door de ambachtslieden van de meerseniers om verarmde leden van hun ambacht in op te vangen. Het pleintje fungeert als een soort cultureel centrum waar verschillende theatergezelschappen, waaronder de Violieren, een van de aloude rederijkerskamers van de stad Antwerpen, hun vaste stek hebben. Sint-Annagodshuis in de Korte Nieuwstraat: in 1400 gesticht door Elisabeth, weduwe van Jan Hays en Boudewijn de Riddere, als verblijfplaats voor zes arme oude vrouwen. Men bereikt het godshuis via een lange gang vlak naast de kapel en komt zo uit op een langwerpige binnenkoer. Het godshuis biedt ruimte aan een restaurant. Sint-Barbaragodshuis: werd gesticht in 1489 door kerkmeester Nicolas Boot. Acht oude behoeftige vrouwen kregen er onderdak onder provisie van de begaarden en cellebroeders. In 1504 werd er een kapel gebouwd en het hele complex werd in 1506 toegewijd aan de heilige Barbara. Het godshuis maakt deel uit van de Damesschool van Antwerpen en is niet altijd open voor het publiek. Het bestaat uit een kleine binnenkoer met enkele kleine witte huisjes en een klein kapelletje. De Damesschool zelf is opgebouwd uit verschillende delen uit verschillende eeuwen. Een deel daarvan is het oude hotel van Du Bois Vroylade uit de achttiende eeuw, met onder meer een paardenstal. De school bezit tevens een keldertje dat versierd is met Delftse tegels. Daardoor is de school vaak open op de Open Monumentendag en jaarlijks op de opendeurdag. Godshuis Somers: in de Wolstraat Godshuis Lantschot: aan de Falconrui Godshuis Jan Van der Biest: aan de Falconrui Handelserfgoed Naast het rijke religieuze verleden kende Antwerpen in de zestiende eeuw ook een periode van economische bloei. De stad was tevens een van de eerste havens waar de handelsschepen uit de Nieuwe Wereld toekwamen. Ook wordt de beurs van Antwerpen de moeder van alle beurzen genoemd, daar het bouwplan van de Antwerpse beurs later navolging kreeg in Amsterdam, Londen en Rijsel. Antwerpen vormde een belangrijke handelsstad in het noorden, waar rijke kooplieden, zoals Fuggers uit Augsburg en Gresham, de stichter van de Londense beurs, resideerden. Ook wilde men dat het economische uitstraalde in de cultuur, wat vorm kreeg via triomfbogen, die verwezen naar de rijkdom van de stad, en de bouw van het bombastische stadhuis. Hierna volgt een korte lijst van markante gebouwen: Engelse Handelsnatie: kreeg midden de zestiende eeuw door het stadsbestuur het Hof van Liere toegewezen als verblijfplaats. Het is een imposant gebouw dat bestaat uit drie tuinen. Ook de gebouwen van het voormalige stadsarchief van Antwerpen, in de Venusstraat, waren pakhuizen van de Engelse Handelsnatie. Na de val van Antwerpen werd Hof van Liere gebruikt als college van de jezuïeten, die ook een internaat hadden in de Lange Brilstraat voor de Ierse studenten aan het college. Het Hof Van Liere is in handen van de universiteit van Antwerpen. Portugese Handelsnatie, in Kipdorp: doet dienst als de brandweerkazerne van de stad. Handelsbeurs, in de Borzestraat: was oorspronkelijk de 'moeder van alle beurzen' en bestaat uit een binnenplein met daarrond een zuilengalerij. De Handelsbeurs brandde door de eeuwen heen meermaals af, waardoor van de oude handelsbeurs enkel de oude toren overblijft. De nieuwe handelsbeurs dateert uit de negentiende eeuw en werd in dezelfde eeuw ook overkoepeld; het is een voorbeeld van oude in combinatie met moderne techniek. Vele kooplieden vestigden zich rondom de handelsbeurs. Zo zijn er veel koopmanswoningen in de universiteitsbuurt, waar ook de Portugese en Engelse natie gevestigd waren. Zeker vermeldenswaardig is huis Sint-Franciscus in de Lange Nieuwstraat, dat in de zestiende eeuw bewoond werd door Gresham, de latere stichter van de Londense beurs. Huis de Draeck, in de Mutsaartstraat: vormde een geheel met Raapstraat nr 6. Dit huis was een suikerraffinaderij van de Italiaanse koopman Giovanni Balbini. Voormalig koninklijk Paleis op de Meir. Oude Beurs: vóór dat de handelsbeurs buiten de stadsmuren werd opgericht was er een andere beurs. De Oude Beurs ligt tussen de Hofstraat, de straat Oude Beurs, de Lange Koepoortstraat en de Zirkstraat. Het is opgebouwd uit verschillende afzonderlijke gebouwen die oorspronkelijk via gangen met elkaar verbonden waren. Het bestaat uit huis Den Rhyn, dat uit een klein binnenplein met pagaddertoren bestaat. Huis Den Rhyn is in privéhanden. Het was oorspronkelijk verbonden met de Zilversmidgang, waar de ingang was aan de Lange Koepoortstraat. Het huis van de zilversmeden is niet zichtbaar voor het publiek, daar het achter de poort ligt. Ten slotte is er nog het huis Den Wolsack, dat in handen is van Herita vzw. Het is vooral bekend om de grote plafondschildering "De Goden van de Olympusberg". Mercator-Orteliushuis Vleeshuis: was het voormalige gebouw van de beenhouwers van Antwerpen en was vroeger een soort markt voor vleeswaren. het vleeshuis doet dienst als museum. Brouwershuis: was het huis van de brouwers en is gevestigd in het noorden van de stad, aan de Adriaan Brouwerstraat. Het was het gildehuis van de Brouwers en werd in haar oorspronkelijke vorm bewaard als museum. Den Wolsack, aan de Oude Beurs 27, neoclassicistisch pand met een boekentoilet en een Hofkamer uit 1772 (plafondschildering op doek 'de goden van de Olympus' (Vlaamse Meesters in Situ)). Musea Stedelijke musea Hessenhuis Letterenhuis Maagdenhuis Museum aan de Stroom (MAS) Museum Fritz Mayer van den Bergh Museum Vleeshuis Middelheimmuseum (openluchtmuseum met beeldenpark) Museum Plantin-Moretus (met Stedelijk Prentenkabinet) Rubenshuis Red Star Line Museum Museumstichting Fotomuseum Antwerpen ModeMuseum Antwerpen (MoMu) DIVA Vlaams museum Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA) Private musea Eugeen Van Mieghemmuseum Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (MUHKA) Museum De Reede Snijders&Rockoxhuis Vlaams Tram- en Autobusmuseum (VlaTAM) Straten en pleinen De Grote Markt, met het stadhuis, verscheidene gildehuizen en de Brabofontein De Meir, een winkel-wandelstraat die de oude stad met het station verbindt De Cogels-Osylei en andere straten met art deco en jugendstil Het Hendrik Conscienceplein De Groenplaats, plein in het stadscentrum met standbeeld van P.P. Rubens Het Theaterplein met een overdekt gedeelte voor Openbare markten. De Van Wesenbekestraat, het centrum van de Chinese gemeenschap in Antwerpen De Scheldekaaien Het Marnixplein vernoemd naar Marnix van Sint-Aldegonde met monument "Schelde Vrij". Andere gebouwen Het Steen, een voormalige ringwalburg Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, de bewaarbibliotheek van de stad Antwerpen Centraal Station, het grootste station van de stad Gerechtsgebouw Antwerpen, een gerechtsgebouw gelegen in het zuiden van de stad aan de Bolivarplaats Boerentoren, de eerste wolkenkrabber op het Europese vasteland Havenhuis van Zaha Hadid Designcenter de Winkelhaak, winnaar van twee "Belgian Building Awards" in 2003 Andere bezienswaardigheden Extra City, centrum voor hedendaagse kunst te Antwerpen. Tankmonument Plopsa Station Antwerp, indoorpretpark Cultuur Uitgaansleven Het uitgaansleven in Antwerpen biedt veel afwisseling. Er zijn veel cafés te vinden, zoals in het toeristisch hart rond Groenplaats en Grote Markt, maar ook op het Zuid en het Eilandje, en in de Antwerpse studentenbuurt rond Ossenmarkt en Stadswaag. In het verleden speelde dans- en concertzaal Apollon (het latere cinema Forum) een belangrijke rol in het culturele leven van de Antwerpenaren. Als havenstad heeft Antwerpen dicht bij de haven ook altijd een prostitutiewijk gekend voor de zeelieden. Evenementen De Sinksenfoor is een jaarlijks terugkerende kermis die tot en met 2014 op de gedempte Zuiderdokken plaatsvond en sinds 2015 op het Park Spoor Oost georganiseerd wordt. Met ruim 150 attracties behoort de Sinksenfoor tot de grootste Belgische kermissen. De kermis ontleent zijn naam aan het Sinksenfeest, beter bekend als Pinksteren – traditioneel de eerste dag van de foor, en staat zes weken opgesteld. De Antwerp Pride: tweede weekend van augustus, met diverse feesten en activiteiten voor de lgbt+-gemeenschap. De Rubensmarkt: telkens op 15 augustus, met marktkramers in zeventiende-eeuwse klederdracht zoals in de tijd van P.P. Rubens. De Kerstmarkt: jaarlijks tijdens de eindejaarsperiode (na Sinterklaas tot begin januari) op de Groenplaats, Handschoenmarkt, Suikerrui, Grote Markt en het Steenplein. Elke zomer wordt gedurende de twee zomermaanden de Zomer van Antwerpen georganiseerd, met theater, muziek en dans, circus en film. Tijdens de wintermaanden wordt de Winter in Antwerpen georganiseerd, met een kerstmarkt, schaatsbaan, kermis en tal van randactiviteiten. In Antwerpen gaan jaarlijks meerdere muziekfestivals door, waaronder Laundry Day, Jazz Middelheim, Linkerwoofer, Reverze, twintig achttien en het Summerfestival. In Antwerp Expo worden regelmatig evenementen georganiseerd. Internationale uitverkiezingen Antwerpen vervulde in 1993, als negende Europese stad, de rol van Culturele hoofdstad van Europa. Muziek Antwerpen telt tal van muzikanten onder haar (voormalige) inwoners, maar ook over de stad zelf werden tal van nummers gecomponeerd. Veruit het bekendste nummer over de stad is ongetwijfeld De lichtjes van de Schelde van Bobbejaan Schoepen (1952). Het nummer werd onder meer gecoverd door Louis Neefs (1966), Jacques Raymond (1983), Wannes Van de Velde & Hans De Booij (1992), Will Tura (1977 en 2007), Jo Vally (1996), Daan (2008) en Katastroof (2011). Ook De Strangers vermeldden "De lichtjes van de Schelde" in hun ode Antwârpe (1975). Andere bekende nummers over de stad zijn Oh Lieve Vrouwe Toren van La Esterella (1953), Antwerp van Mad Curry (1970), Ik Wil deze Nacht in de Straten Verdwalen van Wannes van de Velde (1973) en Den Antwerp wordt Kampioen van Stafke Fabri (1988). Voorts zijn noemenswaardig: Nieuw Lied van de Antwerpse Urbanisatie van Wannes Van de Velde (1967), Come Back to Antwerp van Jean Lou (1969), Antwerpen, Wat Hedde Gij Toch Misdaan van Tony Bell (1974), Ik Liet m'n Hart in mijn Antwerpen van Stafke Fabri (1986), Antwerpen op Zaterdagnacht van Ed Kooyman & Herman Van Haeren (1990), Antwerpen van Della Bosiers (1993), Den Antwerpschen Omganck van 't Kliekske (1999), Antwerpen Vandaag en Morgen van Mauro (2004), Adieu Antwerpen van Kadril (2009), Antwerps Testament van Tourist LeMC (2010) en Antwerpen van Eva De Roovere (2011). In 2010 lanceerde de regionale tv-zender ATV een oproep waarbij 'het langste lied van't stad' werd geschreven. Het lied telde 23 strofen, waaraan verschillende bekende Antwerpenaren waaronder Axl Peleman, Els De Schepper, Jelle Cleymans, Mira en Jenne Decleir meewerkten. Antwerpen telt ook diverse concertzalen, zoals de Stadsschouwburg, de Bourlaschouwburg, de Vlaamse Opera, de Arenbergschouwburg en de Koningin Elisabethzaal. Grote (pop)optredens worden veelal in het Sportpaleis of in de Lotto Arena gehouden. Deze evenementenhallen bevinden zich in Merksem. Daarnaast zijn er nog andere bekende podia: De Roma en Trix, die zich allebei in Borgerhout bevinden. Media ATV, de regionale televisiezender in en rond Antwerpen; Gazet van Antwerpen, een Vlaamse landelijke krant, gegroeid vanuit Antwerpen, met regionale edities waaronder drie stadsedities. Inhoudelijk ligt de nadruk echter voor een groot gedeelte op de provincie Antwerpen en het Waasland. De stad telt diverse lokale radiozenders, Radio Minerva is volgens CIM-metingen de populairste. Radio Centraal werd al in 1980 opgericht en is daarmee de oudste, nog onder de oorspronkelijke naam werkende zender. Een andere lokale zender is bijvoorbeeld CROOZE.fm. Economie Haven In 2018 verwerkte de haven van Antwerpen 235.2 miljoen ton aan goederen en was hiermee na Rotterdam de grootste haven van Europa en de 17e van de wereld. In hetzelfde jaar werden 11,1 miljoen TEU's overgeslagen. De haven heeft een belangrijke positie in Europa voor het behandelen van staal, fruit, bosproducten, koffie en tabak. Jaarlijks doen circa 14.600 zee- en 57.000 binnenschepen de haven aan. Daarnaast bezit Antwerpen het op een na grootste petrochemische complex ter wereld. Antwerpen maakt ook deel uit van het Economisch Netwerk Albertkanaal. Diamant De stad is ook het hart van de wereldwijde diamantindustrie, zowel op het gebied van handel als van slijpen. Winkelstraten Antwerpen telt diverse winkelstraten en -centra. De Meir is een van de grootste winkelstraten van België, waar voornamelijk internationale ketens zijn gevestigd. Deze straat loopt van de Teniersplaats tot de Huidevettersstraat. Ook de weg naar de Congoboot liep hier langs. De Wilde Zee is een winkelgebied in de buurt van de Meir en de Huidevettersstraat. Het is ingericht als voetgangersgebied. De Stadsfeestzaal, gelegen aan de Meir, is het recentste winkelcentrum van de stad. De zaal dateert uit 1908, maar brandde in 2000 bijna helemaal af. Op 25 oktober 2007 opende het gerenoveerde gebouw opnieuw zijn deuren als winkelcentrum. Er zijn enkele exclusieve winkels terug te vinden, zo is er de eerste Tommy Hilfiger Tailor Made ter wereld. Ook zijn er verschillende eetgelegenheden en een 'zwevende' champagnebar. Bovendien heeft de Stadsfeestzaal nu ook een nieuwe toegang aan het Hopland. De De Keyserlei ligt tussen de Meir en het Centraal Station. Er zijn diverse restaurants te vinden, maar ook fastfoodketens en een Media Markt. Vanaf de De Keyserlei heeft men toegang tot het bioscoopcomplex UGC. De Van Wesenbekestraat aan het Koningin Astridplein en het Centraal Station vormt het centrum van de Chinese gemeenschap in Antwerpen. Men vindt er vele Chinese en Oost-Aziatische winkeltjes, supermarkten en restaurants. Het Grand Bazar Shopping Center is het grootste winkelcentrum van de binnenstad. Het is gelegen aan de Groenplaats. In de kelder vindt men een van de grootste supermarkten van Antwerpen. In de Huidevettersstraat vindt men de grote namen; onder andere Gucci en Louis Vuitton zijn hier gevestigd. De Kloosterstraat huisvest vooral handelszaken in brocante, met een uitgebreid aanbod van antieke schilderijen, oude meubelen en woonaccessoires, in diverse stijlen. In de Wolstraat en de Lange Koepoortstraat zijn tal van handelszaken in brocante, oude boeken en kunstobjecten gevestigd. De Kammenstraat is een alternatievere winkelstraat, vooral populair onder jongeren. Naast boetiekjes is er ook merkkleding te vinden. De straat is bekend geworden dankzij het straatfestival Laundry Day. Er draaien ook wekelijks deejays in verschillende winkels. In de Nationalestraat zijn 4 van de 6 grote Antwerpse modeontwerpers gevestigd, waaronder Dries Van Noten. Ook het Modemuseum is overigens in deze straat gevestigd. Belangrijke winkelstraten buiten de binnenstad zijn de as Statiestraat-Driekoningenstraat in Berchem, Turnhoutsebaan in Borgerhout, Bredabaan in Merksem, de Herentalsebaan in Deurne en de Abdijstraat op het Kiel. Markten Enkele belangrijke weekmarkten in Antwerpen: de markt op het Sint-Jansplein, op woensdag en vrijdag van 08.00 tot 13.00 uur, is de grootste wekelijkse buurtmarkt; de Vogelenmarkt, op zondag van 08.00 tot 13.00 uur op de Oudevaartplaats; de Exotische markt, op zaterdag van 08.00 tot 16.00 uur op de Oudevaartplaats; de Boerenmarkt op vrijdag van 11.30 tot 16.30 aan de Desguinlei. Andere belangrijke markten: Maandelijkse markten: Biomarkt: verkoop van producten met biokwaliteitslabel op het Falconplein, elke eerste en derde zondag van de maand, van 7.30 uur tot 18 uur. Boekenplein: boekenmarkt met muzikale optredens op het De Coninckplein, elke derde zondag van de maand van 10 tot 17 uur, uitgezonderd tijdens de maanden november, december, januari en februari. Antiek en brocante: Antiekmarkt zaterdag: elke zaterdag van 9 tot 17 uur (niet op officiële feestdagen) op de Lijnwaadmarkt. Antiekmarkt zondag: elke zondag van 9 tot 17 uur (ook op officiële feestdagen) op het Sint-Jansvliet. Lambermontmartre: kunstmarkt op de Leopold de Waelplaats, van mei tot en met september, telkens de laatste zondag van 12 tot 17 uur. Diverse kunstenaars (schilders, fotografen, grafici, beeldhouwers) stellen hier hun werk tentoon in een Montmartre-sfeer rond de fontein, met begeleiding van akoestische muziek. De Vrijdagmarkt: Er worden vrijdagochtend oude en nieuwe spullen geveild. Elke vrijdag van 9 tot 13 uur op de Vrijdagmarkt. Verkeer en vervoer Wegverkeer De autosnelweg R1 vormt de Ring rond Antwerpen en verbindt de A1/E19 (Breda), de A12 (Bergen op Zoom-Vlissingen), de A21/E34 (Turnhout-Eindhoven-Duisburg), de A13/E313 (Hasselt), de A1/E19 (Mechelen-Brussel), de A12 (Boom-Brussel), de A14/E17 (Gent-Kortrijk-Rijsel) en de E34 (Zelzate-Knokke) met elkaar. Door het samenkomen van grote noord-zuidverbindingen (van Rotterdam, Amsterdam en andere delen van Nederland naar Antwerpen, Brussel en Bergen en verder door naar Frankrijk) en belangrijke oost-westverbindingen (tussen Duitsland met vooral Aken en Keulen enerzijds en de Belgische kust anderzijds) is deze Antwerpse ringweg een van de meest bereden stukken autosnelweg in West-Europa, met frequente verkeerschaos als gevolg. De omstreden Oosterweelverbinding moet hier vanaf 2025/2030 verbetering in brengen. De Leien (Frankrijklei, Italiëlei, Amerikalei, Britselei), in de negentiende eeuw aangelegd op de fundamenten van de zestiende-eeuwse Spaanse omwalling, vormen de belangrijkste verkeersader 'intra muros', dwz binnen de oude Brialmontomwalling waar nu de R1 op ligt. Andere belangrijke wegen zijn de Havenweg, de Noorderlaan, de Bredabaan, de Turnhoutsebaan, de Mechelsesteenweg (ook N1), de Boomsesteenweg en de Blancefloerlaan. Twee belangrijke rondwegen die geen autosnelweg zijn, zijn de Singel en de R11. Openbaar vervoer Vervoermaatschappij De Lijn exploiteert het stadsvervoer in Antwerpen met bussen en trams. Acht tramlijnen maken gebruik van de Antwerpse premetro onder de binnenstad en de Schelde, namelijk tramlijnen 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10 en 15. Verder zijn er nog de tramlijnen 1, 4, 7, 11, 12 en 24. Heel wat streekbussen hebben de Franklin Rooseveltplaats als hun eindpunt in Antwerpen. Het belangrijkste station in de gemeente Antwerpen is het Antwerpen-Centraal, waar naast intercitytreinen en stoptreinen ook de hogesnelheidstrein Thalys halteert. Ook Station Antwerpen-Berchem is een belangrijk knooppunt. Sinds maandag 26 maart 2007 is de Noord-Zuidverbinding tussen Antwerpen-Berchem en het voormalige Dam-station in dienst. Langs deze tunnel kunnen de treinen van het westen en zuiden van de stad rechtstreeks richting Nederland sporen en omgekeerd. De treintunnel leidt tot een verdubbeling van de capaciteit tot 100.000 reizigers per dag . Daarnaast heeft de NMBS binnen de gemeentegrenzen de stations Antwerpen-Luchtbal, -Noorderdokken, -Zuid, Ekeren, Sint-Mariaburg, en Hoboken-Polder. Antwerpen heeft directe treinverbindingen met onder andere Gent en Kortrijk (lijn 59), Amsterdam-Rotterdam (lijn 12 of HSL4), Mechelen-Brussel-Frankrijk (lijn 25 en 27), Puurs (lijn 52), Lier, Hasselt en Turnhout (lijn 15). De NMBS heeft verder een voorstadsspoorweg rond de stad ontwikkeld met vier lijnen: S1 (tevens deel van het Gewestelijk ExpresNet), S32 en S33 en S34. Het Vormingsstation Antwerpen-Noord in de haven is het grootste rangeerterrein van de Benelux en de op een na grootste in Europa, na Maschen Rangierbahnhof bij Hamburg. Andere goederenstations zijn Antwerpen-Kiel en Antwerpen-Schijnpoort. Verder wordt Antwerpen aangedaan door de Nederlandse buslijn 19 van Connexxion, die de steden Breda (Noord-Brabant) en Hulst (Zeeuws-Vlaanderen) via de Antwerpse Waaslandtunnel met elkaar verbindt. Deze bus stopt bij de halten Halewijn (Linkeroever) en Noorderplaats. Daarnaast biedt Flixbus internationaal openbaar busvervoer aan vanaf de Rooseveltplaats en Berchem. In juni 2011 werd het fietsdeelsysteem Velo Antwerpen geïntroduceerd. De gebruiker kan zich snel door de stad verplaatsen en kan kiezen voor een jaar-, week- of dagkaart. Eind 2017 waren er 300 actieve stellingsstations en 3600 fietsen. Vanaf 1 juli 2017 werd een veerdienst over de Schelde hernomen van rechteroever (Scheldeponton aan het Steen) naar linkeroever. Daarnaast bedient een waterbus de verbinding van het Scheldeponton naar Kruibeke en Hemiksem. De waterbus maakt in de andere richting de verbinding van het Scheldeponton naar het Sint-Annastrand in het noorden van Linkeroever, Zwijndrecht, de Kallosluis, Fort Liefkenshoek en Fort Lillo. Luchthaven Op het grondgebied van Antwerpen bevindt zich in het zuiden van Deurne de Internationale Luchthaven Antwerpen. Religie en levensbeschouwing De meeste religies en levensbeschouwingen hebben in Antwerpen een permanente zetel en/of eredienstplaats. Antwerpen staat sinds jaren bekend omwille van haar tolerantie ten opzichte van de diversiteit aan religies en levensbeschouwingen. Christendom Katholieke Kerk De Katholieke Kerk telt binnen de Antwerpse christelijke gemeenschap het meeste aantal gelovigen. Antwerpen is de zetel van het gelijknamige bisdom, waarvan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal de hoofdkerk is. De stad Antwerpen vormt samen met de gemeente Stabroek het dekenaat Antwerpen. De stad telt 70 parochies verdeeld over elf federaties. In omringende landen staat Antwerpen bovendien bekend als een rooms-katholiek centrum (jezuïeten). De Priesterbroederschap Sint Pius X heeft in de Hemelstraat haar priorij voor gans Vlaanderen. Protestantisme Antwerpen telt vijf protestantse gemeenten, die deel uitmaken van de Verenigde Protestantse Kerk in België. De erediensten gaan door in de kerken: Brabantse Olijfberg, Christusgemeente, De Wijngaard en Antwerpen-Linkeroever. Daarnaast is nog de Duitstalige parochiekerk DEGPA. Evangelische gemeenten Er zijn een tiental Nederlandstalige evangelische gemeenten in Antwerpen. Zij zijn aangesloten bij de Evangelische Alliantie Vlaanderen. Samen met de Protestantse gemeenten zijn zij bij de overheid vertegenwoordigd als ARPEE. Anglicaanse Kerk De Anglicaanse Kerk heeft een parochie in Antwerpen en organiseert erediensten in de Sint-Bonifaciuskerk. Antwerpen is de zetel van het aartsdekenaat Noordwest-Europa, dat België, Nederland en Luxemburg omvat en deel uitmaakt van het bisdom Europa van de Kerk van Engeland. Orthodoxe kerken Het Oecumenisch patriarchaat van Constantinopel telt in Antwerpen een parochie die bevoegd is voor de Grieks-orthodoxen en een parochie van de Russische traditie. Daarnaast is er ook nog een parochie van de Roemeens-Orthodoxe Kerk en van de Georgische orthodoxen. De erediensten in de Russische traditie gaan door in de Sint-Jozefkerk, die van de Grieks-orthodoxe in de Boodschap-van-de-Moeder-Godskerk en de Roemeens-orthodoxe ten slotte in de Geboorte-Moeder-Godskerk. De erediensten van de Georgisch-Orthodoxe Kerk vinden plaats in de Sint-Laurentiuskerk. Staatskerken en vrije kerken Suomen Merimieskirkko (Finse zeemanskerk) Norske Sjømannskirke (Noorse zeemanskerk) Svenska Sjömanskyrkan (Zweedse zeemanskerk) Assyrische Kerk van het Oosten Baptistengemeente Ethiopische Kerk Vergadering van gelovigen Diverse pinkstergemeenten Andere kerken en bewegingen Apostolische Oud-Katholieke Kerk Armeense Kerk De Christengemeenschap Jehova's getuigen Katholiek Apostolische Kerk Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Mormonen) Nieuw-Apostolische Kerk Vrij-Katholieke Kerk Quakers (Religieus Genootschap der Vrienden) Zevendedagsadventisten Islam De islam is sterk vertegenwoordigd binnen de Marokkaanse en Turkse gemeenschap, en kent net zoals het christendom verschillende stromingen. 18,8% van de Antwerpse bevolking is moslim. Jodendom Antwerpen huisvest een grote joodse gemeenschap waarvan ongeveer 20.000 gelovigen het Orthodox jodendom belijden. Velen van hen behoren tot de streng orthodoxe charedische richting. Antwerpen is na Londen het grootste centrum van charedische joden in Europa. Zij gaan dienovereenkomstig gekleed en zijn daarom een opvallende verschijning in het Antwerpse straatbeeld. Chassidische joden vormen het merendeel van de charedische joden. Grote chassidische bewegingen gevestigd in Antwerpen zijn onder andere Pshevorsk, Satmar, Belz, Bobov en Lubavitch. De Joodse gemeenschap heeft twee hoofdsynagoges in de stad, met name de Machsike Hadass en Shomre Hadas. Het stadscentrum van Antwerpen is als enige Belgische stad omgeven door een eroev. Boeddhisme In Antwerpen zijn volgende stromingen binnen het boeddhisme vertegenwoordigd: Vajrayana Theravada Zen (Soto) / (Ch'an) Shin-boeddhisme (Jodo-Shinshu) Humanistisch boeddhisme Er zijn twee tempels in de stad, met name de shin-boeddhistische Jikōji (Tempel van het Licht van Mededogen) en de Chinees-boeddhistische Fo Guang Shan-tempel. Hindoeïsme Hare Krishna-beweging Jiddu Krishnamurti Osho Sathya Sai Baba Organisatie Sarasvati Swaminarayan – B.A.P.S. Sanstha Premananda Centrum Jaïnisme Het jaïnisme telt in Antwerpen ongeveer 400 families onder zijn aanhangers. In Wilrijk werd in 2010 de grootste jaïntempel in de wereld buiten India ingehuldigd. Deze is tevens de enige jaïntempel op het Europese vasteland. Vrijzinnigheid De georganiseerde vrijzinnigen werken in Antwerpen samen onder de koepel Vrijzinnig Antwerpen met zetel in de Breugelstraat. Sinds 2008 verenigt deze koepel het voormalige Humanistisch Verbond en de Oudervereniging voor de Moraal, de jeugdvereniging Sava-jongeren en de seniorengroep Grijze Geuzen. Vrijzinnig Antwerpen ressorteert als erkende sociaal-culturele organisatie onder de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging. Het Vrijzinnig ontmoetingscentrum, of Karel Cuypershuis'' bevindt zich in de Lange Leemstraat. Politiek Antwerpen is de provinciehoofdstad van de provincie Antwerpen en het Provinciehuis staat dan ook in Antwerpen. Naast het station Antwerpen-Centraal staat het Anna Bijnsgebouw met daarin het Vlaams Administratief Centrum (VAC) van de Vlaamse overheid. Structuur De stad Antwerpen ligt in het kieskanton Antwerpen, dat identiek is aan het provinciedistrict Antwerpen, en ligt in het kiesarrondissement Antwerpen en de kieskring Antwerpen. Voormalige burgemeesters De eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid had Antwerpen katholiek-unionistische burgemeesters. Van 1848 tot 1921 waren de burgemeesters liberalen (met uitzondering van het Meeting-intermezzo tussen 1863 en 1872). Tussen 1921 en 1932 had de stad een katholieke burgemeester, met Frans Van Cauwelaert. De benoemde burgemeesters van de stad zijn van 1932 tot 2012 allen van socialistische signatuur: Camille Huysmans, Lode Craeybeckx, Frans Detiège en Mathilde Schroyens, en na de fusie Bob Cools, Leona Detiège en Patrick Janssens. Vanaf 2013 is dit de Vlaams-nationalist Bart De Wever. 2019-2024 De uittredende meerderheid (N-VA, CD&V en Open Vld) houdt slechts een meerderheid van één zetel over, waardoor een andere coalitie werd gezocht. Dit werd N-VA, sp.a en Open Vld: een meerderheid van 31 op 55 zetels. De verkiezingen van 14 oktober 2018 gaf de volgende zetelverdeling in de gemeenteraad: N-VA: 23 zetels (Bart De Wever, Annick De Ridder, Nabilla Ait Daoud, Koen Kennis, Fons Duchateau, Johan Klaps, Kristel Somers, Franky Loveniers, Danielle Meirsman, Sevilay Altintas, Koen Laenens, Martine Vrints, Sanne Descamps, Patrick Van den Abbeele, Nathalie Van Baren, Els Van Doesburg, Kevin Vereecken, André Gantman, Mark Tijsmans, Peter Wouters, Manuela Van Werde, Liesbeth Homans en Wim Jochems (volgt Ludo Van Campenhout op)) Groen: 11 zetels (Wouter Van Besien, Ikrame Kastit, Yasmia Setta, Imade Annouri, Karen Maes, Ilse Van Dienderen en de opvolgers Joris Giebens, Koen De Vylder, Nordine Saidi Mazarou, Omar Fathi en Mohammad Hakim Nawabi (die Marij Preneel, Mieke Vogels, Bart Staes, Meyrem Almaci, Joke Laukens en Freya Piryns opvolgen)) Vooruit: 6 zetels (Jinnih Beels, Tom Meeuws, Güler Turan, Karim Bachar, Hicham El Mzairh en Tatjana Scheck (volgt Yasmine Kherbache op)) Vlaams Belang: 6 zetels (Filip Dewinter, Anke Van dermeersch, Sam Van Rooy, Peggy Pooters, Jan Penris en Gerolf Annemans) PVDA: 4 zetels (Peter Mertens, Mie Branders, Mohamed Chebaa Amimou en Khadija Chennouf) CD&V: 3 zetels (Caroline Bastiaens, Nahima Lanjri en Sam Voeten (volgt Kris Peeters op)) Open Vld: 2 zetels (Claude Marinower en Erica Caluwaerts (volgt Philippe De Backer op)) Mohamed Chebaa heeft de PVDA in 2019 verlaten en heeft een eigen partij opgericht, Partij Vrede & Solidariteit. Khadija Chennouf, die ook de PVDA in 2019 verliet, stapte in 2021 naar Vooruit over, zodat Vooruit nu 7 zetels heeft. In 2022 gaf Chebaa zijn mandaat terug aan de PVDA zodat die weer 3 zetels heeft, voor wie, naast Mertens en Branders, Lise Vandecasteele nu zetelt. Schepencollege De schepenen worden genummerd in volgorde van hun verkiezing. Dit gebeurt op de eerste gemeenteraad van het nieuwe gemeentebestuur). De burgemeester wordt in de maand vooraf door een meerderheid van de toekomstige gemeenteraadsleden (onder andere met een handtekeningenlijst) aan de provinciegouverneur voorgesteld en (na een grondig nazicht op mogelijke bezwaren) door de Vlaamse regering benoemd en door de gouverneur de eed afgenomen. Voor de tweede termijn van Bart De Wever was de eedaflegging bij gouverneur Cathy Berx op 4 januari 2019 en was de eerste gemeenteraad op 7 januari 2019. Verkiezingsresultaten sinds 1982 Onderstaande tabel geeft de uitslagen van de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen sinds 1982. De verkiezingen vinden alle zes jaar op de tweede zondag van oktober plaats. De verkiezingen van 1976 gingen slechts over de twee districten Antwerpen en Berendrecht-Zandvliet-Lillo samen. In Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk vonden toen nog aparte verkiezingen plaats voor eigen gemeenteraden. Ze zouden pas op 1 januari 1983 met Antwerpen fuseren. De verkiezingen hiervoor vonden plaats op 10 oktober 1982. De rode cijfers naast de gegevens duiden aan onder welke naam de partijen telkens bij een verkiezing opkwamen.De zetels van de gevormde coalitie staan vetjes afgedrukt. De grootste partij is in kleur. De getallen in vet''' vormen de onderhandelde bestuursmeerderheid. Van 2019 tot 2024 is dat een coalitie van N-VA, Vooruit en Open Vld, samen goed voor 31 van de 55 zetels. De volgende gemeenteraad wordt 6 jaar later, op 13 oktober 2024, gekozen. Justitie De stad Antwerpen bestaat uit 12 gerechtelijke kantons die elk een vredegerecht inrichten. Elk kanton bestaat uit een deel van de stad Antwerpen, soms aangevuld met enkele randgemeenten. Deze maken op hun deel uit van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen en het gerechtelijk gebied Antwerpen. Onderwijs Hoger onderwijs De Universiteit Antwerpen (UA) vormt een associatie met de hogescholen Antwerp Maritime Academy (voorheen Hogere Zeevaartschool Antwerpen), Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen en Karel de Grote Hogeschool. Antwerp Management School is een in Antwerpen gelegen autonoom onderdeel van de UAntwerpen. De UA is verspreid over meerdere campussen in de stad. Naast de Stadscampus in de Universiteitsbuurt is men actief op Campus Drie Eiken in Wilrijk, Campus Groenenborger en Campus Middelheim. De Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven) heeft twee campussen in het centrum van de stad: Campus Carolus en Campus Sint-Jacob. Vanaf 2023 wordt hieraan een campus op de site van het Provinciaal Veiligheidsinstituut toegevoegd. Ook de hogescholen Artesis Plantijn, Karel de Grote en Thomas More hebben campussen in de stad. In Wilrijk is ook een Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen gevestigd, die op universitair niveau op basis van totale tolerantie de verschillende religies en wereldbeschouwingen bestudeert. Sport Clubs Verschillende Antwerpse clubs hebben vroeger een belangrijke rol gespeeld in het Belgische voetbal. Royal Antwerp FC is de oudste voetbalclub van het land, werd vijfmaal landskampioen en speelt tegenwoordig in Eerste klasse A. Een andere succesvolle club was Beerschot VAC, dat zevenmaal kampioen werd en in 1999 ophield te bestaan. De identiteit van de club werd eerst geïntegreerd in Germinal Ekeren (dat daarna eerst als Germinal Beerschot Antwerpen en later als Beerschot AC in Eerste klasse) aantrad, en na het faillissement van die club in mei 2013 ook in eersteprovincialer KFCO Wilrijk, dat zijn naam wijzigde in KFCO Beerschot Wilrijk en in mei 2019 naar Beerschot Voetbalclub Antwerpen. Berchem Sport werd driemaal vicekampioen, maar zakte naar de lagere nationale reeksen. Ook Tubantia Borgerhout kent een lange geschiedenis in het nationale voetbal, en speelde ooit in de hoogste afdeling. Andere Antwerpse clubs in de nationale reeksen waren KRC Borgerhout, KSK Hoboken, Merksem SC, Maccabi Antwerpen en Sint-Ignatius SC Antwerpen. In het korfbal zijn bijna alle clubs uit de hoogste afdeling van Antwerpse komaf: Scaldis, Riviera, Kwik, Borgerhout/groen-wit, Boeckenberg, Meeuwen KV en Sikopi. Voorts brachten ook Catbavrienden, AKC, ATBS en Minerva de landstitel in het verleden mee naar hun thuisstad. Zesmaal werd de Europa Cup gewonnen door een ploeg uit Antwerpen. Riviera bracht de trofee in 1977 mee naar huis, AKC deed hen dit na in '86 en Sikopi in '91. Catbavrienden slaagde er driemaal in ('92, '97 en '98) en zijn daarmee tot op heden de succesvolste Belgische club in het Europese korfbal. In het zaalvoetbal is er één Antwerpse ploeg in de hoogste afdeling: Chase Antwerpen. In het basketbal heeft Antwerpen de Port of Antwerp Giants, Sint Jan AB, Gembo BBC en Soba Antwerpen, in het handbal Sasja (mannen) en DHW Antwerpen HC (vrouwen), in het volleybal Topvolley Antwerpen, in het veldhockey Royal Antwerp HC, in honkbal Royal Antwerp Eagles, Royal Greys, Hoboken Pioneers, Borgerhout Squirrels, K. Deurne Spartans en Berendrecht Bears, in het waterpolo Antwerpse Waterpolo en ten slotte in het rugby Antwerp Rugby Club (ARC). Daarnaast zijn er ook nog de judoclubs Top Judo Antwerpen, Antwerp Judo United en Judoclub Berendrecht, atletiekclubs Olse Merksem, Beerschot Atletiek en New Brabo Atletiek, triatlonclub ATRIAC en de zwemclub Brabo Swim. Ten slotte beschikt Antwerpen ook over thaiboksers die tot de wereldtop behoren met wereldkampioenen als Werner Konings, Daniëlla Somers, Xavier Fraeyman, Jan Van Denderen, Murat Direcki en Luc Kempeneers. Evenementen Antwerpen was de gaststad voor de Olympische Zomerspelen van 1920. Deze vonden plaats op de gronden van het huidige Beerschot. De naam van het stadion van de ploeg, namelijk Olympisch Stadion, verwijst hiernaar. Antwerpen was met het Bosuilstadion van Royal Antwerp FC speelstad bij het EK voetbal van 1972. Het vroegere bloeiende wielerleven is wat weggekwijnd sinds het Sportpaleis (met wielerpiste) meer een evenementenhal is geworden. Door het organiseren van het Belgisch kampioenschap op 25 juni 2006 hoopt de stad die wielertraditie nieuw leven in te blazen. In het veldrijden wordt sinds 2006 ook jaarlijks de Scheldecross georganiseerd op Linkeroever. Het tennis kende dan weer een bloei dankzij de Proximus Diamond Games, een Tier-2 WTA-tornooi dat jaarlijks doorging in het Sportpaleis en het grootste indoor-vrouwentennistoernooi ter wereld was. De trofee was een diamanten tennisracket. Om het mee naar huis te nemen moest een speelster het toernooi drie keer winnen in een periode van 5 jaar. Daarnaast worden jaarlijks de IronMan 70.3 Antwerpen (tot 2012), Antwerp 10 Miles, Marathon van Antwerpen en de stijldanswedstrijd Antwerp Stars Cup georganiseerd. Divers In de gemeente bevindt zich in Wilrijk de indoorskipiste Aspen. Bekende Antwerpenaars Stedenbanden Antwerpen heeft zusterbanden met de volgende steden: Fes, Marokko sinds 2000 Barcelona, Spanje sinds 1997 Haifa, Israël sinds 1995 Kaapstad, Zuid-Afrika, sinds 1996 Los Angeles, sinds 1987 Ludwigshafen, Duitsland, sinds 1998 Marseille, Frankrijk sinds 1958 Mulhouse, Frankrijk sinds 1954 Rotterdam, Nederland, sinds 1940 Sint-Petersburg, Rusland sinds 1958 Shanghai, China sinds 1984 Hoofdstad van een Belgische provincie Plaats in Antwerpen (provincie)
13
https://nl.wikipedia.org/wiki/Astronomie
Astronomie
Astronomie of sterrenkunde is de natuurwetenschap die zich bezighoudt met de waarneming en bestudering van alle fenomenen buiten de atmosfeer van de Aarde. De sterrenkunde richt zich niet alleen op sterren en sterrenstelsels, maar ook op vele andere structuren en verschijnselen die voorkomen in het heelal, zoals planeten, manen, nevels, supernova's en zwarte gaten. Astronomen combineren inzichten uit de wiskunde, natuurkunde en scheikunde om het ontstaan, het gedrag en de ontwikkeling van hemellichamen door de tijd te verklaren. Waarnemingen, die veelal met telescopen worden verkregen, kunnen met natuurkundige wetten en principes, of door middel van computationele modellen, worden beschreven en uitgelegd. Professionele astronomen hebben vaak een stevige achtergrond in de fysica. De astronomie is een van de weinige wetenschappen waar ook hobbyisten (amateurastronomen) een actieve rol in kunnen spelen, vooral bij het ontdekken en observeren van voorbijgaande astronomische gebeurtenissen. De namen van veel eenmalige kometen zijn bijvoorbeeld meestal ontleend aan amateurastronomen die deze komeet als eerste waarnamen. Etymologie Het woord astronomie komt van het Griekse woord αστρονομία (astronomia), een samenstelling van ἄστρον (astron, ster of sterrenbeeld) en νόμος (nomos, wet): het toekennen van wetmatigheden aan sterren. Het woord sterrenkunde werd geïntroduceerd door de Vlaamse wetenschapper Simon Stevin rond 1600. Astronomie moet niet worden verward met astrologie, het geloof in de veronderstelde invloed van de stand van de hemellichamen op het aardse leven en de lotgevallen van mensen. Hoewel beide kennisgebieden historisch gezien dezelfde oorsprong hebben, zijn het tegenwoordig twee totaal verschillende begrippen. 'Astronomie' wordt in zijn moderne betekenis vaak synoniem gebruikt met 'astrofysica', het vakgebied dat zich specifiek richt op natuurkundige eigenschappen van hemellichamen, in plaats van hun positie en beweging door de ruimte. Geschiedenis Oudheid De astronomie is een zeer oude wetenschap die al bestond in het oude Egypte, Sumerië, India in de oudheid en het Chinese keizerrijk. In het prille begin hield de astronomie zich alleen bezig met de bewegingen van de objecten langs de hemel, zoals de zon, de maan, planeten en andere hemellichamen. Men kon langzamerhand spectaculaire verschijnselen voorspellen, zoals zons- en maansverduisteringen. Ook het verschijnen van kometen sprak erg tot de verbeelding. Deze aan het hemelgewelf waargenomen verschijnselen werden door Babylonische astronomen in verband gebracht met gebeurtenissen op Aarde, wat ook het begin betekende van de astrologie. De astronomie was in die begintijd beperkt tot de objecten die met het blote oog zichtbaar zijn. De oude Grieken brachten de astronomie een stuk verder, bijvoorbeeld door de definitie van de dierenriem, een band van 12 sterrenbeelden waardoorheen de zon, maan en planeten bewegen. Middeleeuwen en renaissance Tijdens de middeleeuwen maakte vooral de Arabische astronomie een bloeitijd door. Veel namen van sterren stammen dan ook uit het Arabisch. De ontwikkeling van de astronomie in Europa stond echter niet volledig stil. Tijdens de Eerste Concilie van Nicea in 325 kozen de bisschoppen niet voor een vaste datum voor Pasen, maar voor de eerste zondag na de paasvollemaan. Deze afhankelijkheid van de schijnbare jaarlijkse beweging van de Zon en de maanstand om tot de paasdatum te komen, stimuleerde de astronomie, meer specifiek de computus paschalis, en daarmee de wetenschap in de middeleeuwen. In 1543 stelde Copernicus een theoretisch astronomisch model op, waarin de Zon in het midden staat van het zonnestelsel (heliocentrisme). Zijn werk werd verdedigd en verder ontwikkeld door Galileo Galilei en Johannes Kepler. Dankzij de uitvinding van de telescoop aan het eind van de 16e eeuw, was het mogelijk om de ruimte diepgaander te bestuderen. Kepler beschreef als eerste op een correcte manier de bewegingen van de planeten rondom de Zon. Kepler had echter geen inzicht in de achterliggende oorzaak van de Wetten van Kepler die hij afleidde uit zijn waarnemingen. Nieuwe tijd en heden Begrip van zwaartekracht en hemelse dynamica waren ontdekkingen van Isaac Newton, die daarmee de bewegingen van de planeten volledig verklaarde. Men ontdekte dat sterren heel ver van ons verwijderd zijn. Met de uitvinding van de spectroscopie werd bewezen dat sterren gelijksoortige objecten zijn als onze eigen Zon, maar met een grote variëteit aan temperaturen, massa's en omvang. Dat de Melkweg bestaat uit een aparte groep van sterren werd pas bewezen in de twintigste eeuw. Toen werden ook andere sterrenstelsels ontdekt, alsmede nevels en gaswolken. Kort daarop werd de uitdijing van het heelal aangetoond op grond van de roodverschuiving die ontstaat door het dopplereffect. Hieruit blijkt dat de meeste van die andere sterrenstelsels van ons af bewegen. Aanvankelijk meende men dat het zonnestelsel ophield bij de baan van Pluto. Een probleem bleef echter de herkomst van kometen met vaak hyperbolische banen, die erop wijzen dat ze van zeer grote afstand komen. De astronoom Jan Hendrik Oort stelde in 1950 de Oortwolk voor: een reservoir van miljarden komeetachtige lichamen die overgebleven zijn na de vorming van het zonnestelsel en zich uitstrekt tot wel één à twee lichtjaar rondom het zonnestelsel. In 1951 werd het bestaan van de Kuipergordel gesuggereerd door de Nederlands-Amerikaanse Gerard Kuiper. Hier zouden de kortperiodieke kometen vandaan komen; dat wil zeggen de kometen met een omlooptijd van tussen de 50 en een paar duizend jaar en met de grootste concentratie van komeetlichamen net voorbij de baan van Neptunus. Inmiddels zijn er al verscheidene objecten tussen de afmetingen van kometen en Pluto in gevonden in deze gordels waarmee het bestaan hoogstwaarschijnlijk is bewezen. Het vakgebied kosmologie werd met enorme sprongen voorwaarts gebracht in de 20e eeuw door het model van de oerknal. Een theorie die door bewijsmateriaal vanuit de astronomie en de natuurkunde wordt ondersteund, zoals de kosmische microgolf achtergrondstraling, de wet van Hubble en het relatieve voorkomen van de verschillende elementen in het heelal. In 1995 werd bij de ster 51 Pegasi de eerste planeet buiten het zonnestelsel ontdekt met behulp van betere telescopen. In de daaropvolgende jaren zijn er nog veel meer van deze exoplaneten ontdekt. Met de komst van de ruimtevaart zijn astronomische ontdekkingen in een grote versnelling terechtgekomen. Uit de algemene relativiteitstheorie volgt de mogelijkheid van het bestaan van zwarte gaten, die ook al direct zijn waargenomen. Waarnemingen Informatie over hemellichamen en astronomische verschijnselen kan alleen verkregen worden door waarnemingen. De meeste waarnemingen worden gedaan door middel van detectie en analyse van elektromagnetische straling. Hiertoe behoort zichtbaar licht, maar ook delen van het spectrum die het menselijk oog ontgaan. Verwacht wordt dat in de toekomst ook zwaartekrachtgolven informatie over kosmische gebeurtenissen aan ons kunnen overbrengen. Optische astronomie De optische astronomie maakt gebruik van zichtbaar licht. Het meest gebruikte instrument daarvoor is de telescoop, aangevuld met elektronische beeldverwerkingstechnieken en spectrogrammen. Infraroodastronomie De infraroodastronomie voert waarnemingen uit bij langere golflengten dan die van het zichtbare licht. Ook dit wordt gedaan met behulp van telescopen, die speciaal worden ontworpen voor het waarnemen van infrarood. Omdat infrarood licht sterk wordt geabsorbeerd door waterdamp, worden infraroodwaarnemingen meestal uitgevoerd op hoge locaties, bijvoorbeeld op een berg. Bekende hoge locaties zijn de observatoria op de Andes in Chili, op Hawaï en de Canarische Eilanden. Vroeger werden ook vaak instrumenten aan ballonnen gebruikt die op grote hoogte waarnemingen deden. De ruimtetelescoop heeft daarbij nog grotere voordelen, omdat daarmee nog meer ruis vanuit de atmosfeer kan worden geëlimineerd. Radioastronomie Radioastronomie gebruikt geheel andere instrumenten, namelijk radiotelescopen om radiostraling met een golflengte van millimeters of centimeters waar te nemen. De ontvangers lijken op de ontvangers voor normale radio-ontvangst. Momenteel bouwt ASTRON (Netherlands foundation for research in astronomy) de grootste radiotelescoop ter wereld, LOFAR genoemd. Röntgen- en gamma-astronomie Voor röntgenstraling, gammastraling en ultraviolette straling is de atmosfeer vrijwel ondoorzichtig, met uitzondering van een paar golflengten, waarvoor de atmosfeer wel transparant is. Deze waarnemingen worden dus veelal ook vanuit de ruimte gedaan, of vanuit luchtballonnen. De röntgenastronomie en gamma-astronomie met behulp van vooral satellieten leidde tot vele nieuwe inzichten. Sinds enige jaren wordt in het SETI-Project gezocht naar signalen uit het heelal die op ander leven duiden. Beroemde astronomen en astrofysici Belangrijke wis- en natuurkundigen die bijdroegen aan de kennis van de hemellichamen en de werking van de kosmos. Zie ook de lijst van astronomen. Zie ook Astronomie van A tot Z, overzicht van sterrenkundige artikelen op Wikipedia Lijst van astronomische tijdschriften Lijst van sterren Sterrenbeeld Externe links NOVA Publieks- en scholierenwebsite over de sterrenkunde in Nederland met o.a. nieuws, achtergronden, een encyclopedie en een beeldbank Astrostart Actuele Nederlandstalige nieuwssite op het gebied van astronomie, ruimtevaart en meteorologie Astronieuws De nieuwspagina van het tijdschrift Zenit Stichting Astron Nederland - astron.nl Astroversum Actuele Nederlandstalige site over astronomie en ruimtevaart Vereniging Voor Sterrenkunde De grootste amateur vereniging in België met talrijke lokale afdelingen Jongerenwerkgroep voor sterrenkunde Jongerenvereniging voor Sterrenkunde van 8 t/m 21 jaar in Nederland Jongerenvereniging Voor Sterrenkunde Overkoepelende Jongerenvereniging voor Sterrenkunde van 8 t/m 21 jaar in Vlaanderen
14
https://nl.wikipedia.org/wiki/Abel%20Tasman
Abel Tasman
Abel Janszoon Tasman (Lutjegast, 1603 – Batavia, 10 oktober 1659) was een Nederlands ontdekkingsreiziger in dienst van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Hij is het bekendst geworden door zijn reizen tussen 1642 en 1644, opgezet door Antonie van Diemen. Tijdens deze reis ontdekte hij Tasmanië, Nieuw-Zeeland en Tongatapu. Alleen op het laatste eiland werd de bemanning vriendelijk onthaald. Tasman had als opdracht het land te onderzoeken dat toen bekendstond als Nieuw-Holland (het tegenwoordige Australië), waarvan de westkust al door Nederlanders ontdekt was, om vast te stellen of het land deel uitmaakte van het vermeende Terra Australis, een zuidelijk continent, dat zou moeten bestaan om de aarde in evenwicht te houden. De VOC hoopte dat door deze reis dit onbekende continent voor de handel geopend en vervolgens geëxploiteerd zou kunnen worden. Vroege reizen In 1633 vertrok Tasman in dienst van de VOC vanuit Amsterdam naar Batavia. In 1637 was hij weer terug. In 1639 was hij tweede man van de expeditie van Matthijs Quast, waarbij de zeeën ten oosten van Japan werden onderzocht. Tasman had voor tien jaar getekend, zodat hij zijn vrouw kon meenemen. In 1640 bezocht hij als schipper Nederlands Formosa. Hij had geschenken aan boord voor de shogun in Edo, die had verordonneerd dat de handelspost van Hirado naar Dejima moest worden verplaatst. Eerste expeditie (14 augustus 1642 - 15 juni 1643) In opdracht van Antonio van Diemen, Cornelis van der Lijn, Joan Maetsuycker, Justus Schouten, Salomon Sweers, Cornelis Witsen en Pieter Boreel vertrok Tasman als commandant van Batavia (het huidige Jakarta) met twee kleine schepen, de Heemskerck en de Zeehaen eerst naar Mauritius om goederen en post af te leveren. Daar kwamen de schepen op 5 september aan. De schepen, die in slechte conditie waren, werden gerepareerd, er werd brandhout gehakt en de bemanning had toestemming om te jagen en zich te goed te doen aan vlees, verse groenten en fruit. Op 8 oktober vertrok hij met gunstige wind oostwaarts tot een zuidelijkere breedte dan tot dan toe gedaan was. Op 6 november begon het te sneeuwen en hagelen en commandant Tasman besloot de koers naar het noorden te verleggen. Ze voeren verder dan Pieter Nuyts had gedaan en ontdekten op 24 november na zo'n 9000 km zeilen het eiland Tasmanië. Hij doopte het Antonie van Diemensland. Deze naam werd behouden door de Britten die er, eeuwen later, de strafkolonie Van Diemensland vestigden. Op 1 december werd aan land gegaan om verse groente en zoet water te zoeken. De bemanning hoorde muziek en zag rookpluimen, maar niemand van de lokale bevolking, de Tasmaniërs, liet zich zien. Met veel moeite werd een vlag geplant en de beide schepen voeren verder naar het oosten. Op 13 december 1642 kregen Tasman en zijn mannen een groot hoog verheven landt in zicht. Ze zagen als eerste Europeanen de westkust van het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland, nu Okarito. De Zeehaen en de Heemskerck voeren noordwaarts langs de westkust van Nieuw-Zeeland. Tasman noemde het land Statenland, denkende dat het het eiland was zuidelijk van Kaap Hoorn, dat door Jacques l'Hermite zo was genoemd. Nabij de noordpunt van het Zuidereiland zette hij het anker uit in een baai. Bij het binnenlopen werd door een Maori op een soort trompet geblazen. Tasman liet deze begroeting op zijn beurt beantwoorden met trompetsignalen. De bevolking benaderde de beide schepen, maar bleek niet geïnteresseerd in de textiel die ze werd voorgehouden. Bovendien konden ze elkaar niet verstaan. Het bleek dat de woordenlijst voor de Salomonseilanden die Tasman bezat, afkomstig van Jacob le Maire, niet voldeed. De volgende dag werden vier scheepslieden van de Zeehaen, die in een prauw aan land wilden gaan of het andere schip wilden bezoeken, gedood. Waarschijnlijk werden de trompetsignalen van de vorige dag door de Maori's als oorlogsverklaring uitgelegd. Tasman gaf deze plaats de naam Moordenaarsbaai en besloot noordwaarts te zeilen. Niettemin kwamen er 22 prauwen achter hen aan, waarvan de voorste man een wit vlaggetje in de hand had. Hij werd beschoten door de woedende bemanning van de Zeehaen en een verdere achtervolging bleef achterwege. Tegenwoordig heet Moordenaarsbaai Golden Bay. In deze mooie maar afgelegen baai, nabij de plek waar men denkt dat Abel Tasmans schepen voor anker gingen, werd in 1942 een monument opgericht. Dit monument werd na een opknapbeurt in 1992 door koningin Beatrix tijdens een staatsbezoek aan Nieuw-Zeeland opnieuw onthuld. Op 20 december miste Tasman de zeestraat die later Straat Cook zou gaan heten, die het Noorder- en het Zuidereiland scheidt, en nam aan dat het ontdekte land een deel van Terra Australis was, het onbekende Zuidland. Begin januari 1643 ontdekte hij de Driekoningeneilanden. Hij zeilde verder naar de Tonga-eilanden, die hij 20 januari in zicht kreeg. Op het eiland Amsterdam (nu Tongatapu) ruilde hij water, tientallen varkens, 70 kippen, kokosnoten en bananen tegen wit katoen, een stuk oud zeildoek, diverse spijkers, twee spiegels en wat kralen. De expeditie voer langs Vanua Levu, behorend tot de Fiji-eilanden en via de Salomonseilanden kwamen de twee schepen na zes weken regen terecht in de Bismarckarchipel, ten noordoosten van Nieuw-Guinea. De Papoea's, die in hun versierde prauwen langs kwamen, toonden nauwelijks belangstelling voor de stukken oude zeildoek en de spijkers die hen werden aanboden. In april voer Tasman langs het vulkanische Karkar dat in 1616 door Willem Schouten en Jacob le Maire het 'hoge eiland' werd genoemd. Onderweg kochten ze op de Schouteneilanden 6000 kokosnoten en honderd trossen bananen voor oude spijkers en messen. De scheepsraad besloot op 24 mei van Halmahera rechtstreeks terug te varen naar Batavia, vanwege de heersende wind en stroom. Op 5 juni zwom een van de bemanningsleden, die verdacht werd van aanranding van de kajuitsknecht, stiekem naar de kust. Via Boeton kwamen de schepen op 15 juni aan in Batavia. Gedurende de hele reis had Tasman slechts vijftien bemanningsleden verloren. Tasmans geïllustreerde scheepsjournaal van deze reis bevindt zich in het Nederlands Nationaal Archief. Tweede expeditie naar Nieuw-Guinea Op zijn tweede reis, in 1644, volgde hij de zuidkust van Nieuw-Guinea. Hij wendde de steven al voordat hij de Straat Torres tussen Nieuw-Guinea en Australië had kunnen ontdekken, en zette zijn reis westwaarts voort langs de noordkust van Australië, die hij volledig in kaart bracht. Vanuit het oogpunt van de VOC waren Tasmans ontdekkingen een mislukking; zijn verkenningen waren te oppervlakkig. Hij was te weinig aan land gegaan en had geen geschikt handelsgebied gevonden, noch verbeterde zeeroutes naar bekende gebieden. Gedurende meer dan een eeuw (tot de tijd van James Cook), zou de reis van Tasman het enige Europese bezoek aan Tasmanië en Nieuw-Zeeland blijven. Australië werd nog wel enkele malen bezocht, meestal bij toeval. Derde expeditie naar de Filipijnen In april 1648 kreeg Tasman de leiding over een expeditie van acht schepen met 900 zeelui en 250 soldaten die als doel had om bij de Filipijnen de Spaanse zilvervloot uit Mexico te onderscheppen. Het nieuws van de op 30 januari van dat jaar gesloten Vrede van Münster was nog niet doorgedrongen in Zuidoost-Azië. Het is niet onmogelijk dat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op deze manier probeerde de Spanjaarden nog een flinke slag toe te brengen. De expeditie slaagde er echter niet in een Spaans galjoen te veroveren. Een door de Nederlanders achtervolgd Spaans schip zette de kostbare lading overboord en bracht zichzelf tot zinken. Teleurgesteld trokken de schepen van Tasman langs de Filipijnen waarbij in het kustgebied werd geplunderd. Na dit mislukte eerste deel van de opdracht zeilde het eskader door naar Ayutthaya om daar als tweede deel van de opdracht de koning bij te staan in een oorlog. De oorlogsplannen van de koning van Ayutthaya waren echter gewijzigd, krijgshulp van de VOC was daardoor niet meer nodig. In januari 1649 keerden ze terug in Batavia. Tegen Tasman werd een aanklacht ingediend omdat hij zonder vorm van proces een matroos had laten ophangen. Tasman moest een forse schadevergoeding betalen en zijn reputatie was beschadigd. Tasman nam in 1652 ontslag bij de VOC. Hij behoorde inmiddels tot de rijkste inwoners van Batavia. Na zijn overlijden in 1659 werd het vermogen verdeeld tussen zijn vrouw Jannetje en Klaasje, dochter uit Tasmans eerste huwelijk. De diaconie van zijn geboorteplaats Lutjegast ontving een bedrag van 25 gulden ten behoeve van de armen. Nagedachtenis Nieuw-Zeeland Naar Tasman zijn de Tasmanzee en een nationaal park genoemd, evenals een berg, gletsjer, meer, rivier, baai en een indieband (Able Tasmans). Het Golden Bay Museum in de hoofdstraat van Takaka heeft een permanente expositie over het leven van Abel Tasman en zijn ontdekking van Nieuw-Zeeland. Australië In 1988 onthulde koningin Beatrix tijdens een staatsbezoek aan Australië een monument ter ere van Abel Tasman in Hobart (Tasmanië). Ook kent Hobart een Tasman Bridge. In juni 2018 werd bekend dat voor de Australische Marine de Hunterklasse gebouwd wordt, waarvan het eerste schip, de Hunter, in 2022 in de vaart zal worden genomen. Het derde schip uit deze uit negen Type 26-fregatten bestaande serie zal de naam Abel Tasman dragen. Nederland In Nederland zijn in veel plaatsen straten en pleinen naar Tasman genoemd. In Groningen is behalve de Abel Tasmanbrug een torenflat en een afdeling van de Groningse Schoolvereniging naar hem vernoemd. Ook Utrecht kent een Tasmanbrug. In zijn geboortedorp Lutjegast is een museum over zijn leven en speciaal zijn ontdekkingsreizen. Afbeeldingen Literatuur Roeper, V. & D. Wildeman (2006): Het journaal van Abel Tasman 1642-1643. Nationaal Archief. Den Haag. Waanders Uitgevers. Zwolle. Slot, B.J. (1992): Abel Tasman en de ontdekking van Nieuw-Zeeland, Bercker, Kevelaer. Dirck Rembrantsz van Nierop (1674) Journaal Abel Tasman National Library Wellington New Zealand. Wilde, G.K. de (pseudoniem G.K. Dreijer): Krijn Touw, De scheepsjongen van Abel Tasman. Eco, Umberto (1994): Het eiland van de vorige dag is deels geïnspireerd op de eerste reis van Abel Tasman. Externe links Het Journaal van Abel Tasman in het Nationaal Archief, 194 scans Website van het Abel Tasman Kabinet in Lutjegast https://web.archive.org/web/20070907104303/http://www.nieuwzeelandplein.nl/reisverhaal-detail.asp?Id=3 Referenties Persoon uit de geschiedenis van de VOC Nederlands ontdekkingsreiziger Ontdekkingsreiziger van Oceanië Ontdekkingsreiziger van Australië Geschiedenis van Nieuw-Zeeland Persoon in de Nederlanden in de 17e eeuw
15
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anna%20Enquist
Anna Enquist
Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945) is het pseudoniem van de Nederlandse schrijfster en dichteres Christa Widlund-Broer. Ze is psychoanalytica en debuteerde in 1991 met de poëziebundel Soldatenliederen. Met haar eerste roman Het Meesterstuk (1994) vestigde ze meteen haar naam als schrijfster. Veel romans en bundels van Enquist zijn ook uitgebracht als E-boek, grootletterboek of luisterboek (voorgelezen door Enquist zelf) of Daisy-luisterboek, en daarnaast in diverse talen vertaald. Biografie Enquist groeide op in Delft als oudste kind en dochter van Lambertus Johannes Folkert (Bert) Broer (1916–1991) en Gabriëlle Elberta (Lina) van Delden (1916–2017). Haar vader was van 1949 tot 1960 hoogleraar in de aero- en hydrodynamica aan de TH Delft en daarna tot 1981 hoogleraar en vakgroepvoorzitter theoretische natuurkunde aan de TH Eindhoven. Enquist studeerde na het gymnasium-A klinische psychologie in Leiden. Daarna studeerde ze piano aan het Koninklijk Conservatorium (Den Haag), met bijvak cello. Daarna doceerde ze psychologie in Amsterdam en begon begin jaren 80 aan een gespecialiseerde opleiding psychoanalyse. In 1987 begon ze haar werk als psychoanalytica en stopte ze met haar muzikale carrière. Tegelijkertijd begon ze gedichten te schrijven. Het tijdschrift Maatstaf publiceerde in 1988 haar eerste gedichten. In 1991 kwam haar eerste dichtbundel uit: Soldatenliederen. Haar eerste roman "Het meesterstuk" werd gepubliceerd in 1994 en is geschreven op het stramien van de opera Don Giovanni van Mozart. Het boek kwam in de boeken-top tien en werd bekroond met de Debutantenprijs. Beide ambities uit haar leven, muziek en de psychoanalyse, zijn terug te vinden in haar literaire werk. Zo is een van de twee hoofdpersonen in de roman Het Geheim een pianiste. Ongeveer tien jaar na haar debuut als schrijfster kreeg Enquist veel bekendheid door haar bespiegelingen rond voetbal, die gepubliceerd werden in Hard gras. Enquist trouwde met de Zweedse cellist Bengt Widlund, met wie ze twee kinderen kreeg. Op 3 augustus 2001 kwam hun toen 27-jarige dochter Margit op de Dam te Amsterdam om het leven bij een verkeersongeluk, toen zij op haar fiets werd overreden door een vrachtwagen zonder dodehoekspiegel die afsloeg naar rechts. Mede dankzij Enquist werd zo'n spiegel bij vrachtwagens verplicht gesteld vanaf 2003. Het tragische verlies komt terug in haar roman Contrapunt (2008), waarin het hoofdpersonage als pianist probeert Bachs Goldbergvariaties te doorgronden, om het verlies van haar dochter te verwerken. Als stadsdichter van Amsterdam 2014-2015 schreef Enquist onder meer drie teksten voor zitbankjes geplaatst boven de Noord/Zuidlijn, zoals aan de Ferdinand Bolstraat. In 2007 was er al een tekst van haar verwerkt op een duiker in het Vondelpark. Bibliografie Soldatenliederen (1991, poëzie) Jachtscènes (1992, poëzie) Een nieuw afscheid (1994, poëzie) Het meesterstuk (1994, roman) Klaarlichte dag (1996, poëzie) Het geheim (1997, roman) Het oordeel: tien jaar Surplus, elf verhalen (1997) De kwetsuur (1999, verhalen) De gedichten 1991-2000 (2000)De tweede helft (2000, poëzie)Tussen boven- en onderstem (2001, cd samen met pianist Ivo Janssen; preludes van Frédéric Chopin met voorgelezen poëzie door Anna Enquist)Hier was vuur (2002, poëzie)De ijsdragers (2002), boekenweekgeschenkDe erfenis van meneer De Leon (2002, cd samen met pianist Ivo Janssen; alle pianowerken uit 'Het geheim' en voorgelezen passages door Anna Enquist)De sprong (2003), vijf monologen)De tussentijd (2004, poëzie)Kom dichterbij (2004, cd samen met pianist Ivo Janssen: Kinderszenen van Schumann, en Children's corner van Claude Debussy, afgewisseld met 'kindergedichten' van Anna Enquist)De thuiskomst (2005, roman) genomineerd voor de NS-publieksprijs, historische roman gecentreerd rond Elizabeth Batts, de vrouw van de Britse ontdekkingsreiziger James Cook.Alle gedichten (2005, poëzie, bundeling van Soldatenliederen, Jachtscènes, Een nieuw afscheid, Klaarlichte dag, De tweede helft en De tussentijd)Lawines van steen (2005, cd met pianist Ivo Janssen: Sergej Prokofjevs zesde sonate voor piano afgewisseld met theatermonologen voor het stuk Lazarus-Een Rotterdamse anthologie (2001)).De uittocht (2006, cd met pianist Ivo Janssen: On an overgrown path, een tiendelige cyclus van Leoš Janáček, gecombineerd met de theatermonoloog Mendel Bronstein, gevolgd door Papillons, de twaalfdelige cyclus van Robert Schumann, gecombineerd met gedichten uit Enquists laatste twee bundels).Mei (2007, novelle)Contrapunt (2008, roman)Struisvogels op de Coolsingel (2009, theatermonologen met Antoine Uitdehaag en Anne Vegter).Nieuws van nergens (2010, poëzie)ALT (2010 gedicht, ill. Guy Swart)Twaalf keer tucht (2011, verhalen)De verdovers (2011, roman)Kool! : alles over voetbal (2012, verhalen en gedichten)Een kooi van klank (2013), poëzieweekgeschenkKwartet (2014, roman)Hoor de stad (2015, poëzie)Where a lord washes his hands (2016, vertaling van haar novelle)Daer een seigneur zijn handen wast (2017, roman)Want de avond (2018, roman)Berichten van het front (2020, gedichten)Tegenwind. Essays en beschouwingen (2020)Sloop. (2021, roman) Literaire prijzen 1992 – De C. Buddingh'-prijs voor nieuwe Nederlandse poëzie, voor Soldatenliederen. 1993 – De Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, voor Jachtscènes. genomineerd voor de Europese Literatuurprijs. 1995 – De Debutantenprijs, voor de roman Het meesterstuk. 1997 – De Trouw Publieksprijs, voor de roman Het geheim. 2005 - De Gedichtendagprijs voor Essentie van het missen uit de bundel De Tussentijd. 2005 – De Taalunie Toneelschrijfprijs 2005, voor het stuk Struisvogels op de Coolsingel'' samen met Antoine Uitdehaag en Anne Vegter. Jurylid voor literaire prijzen De C. Buddingh'-prijs (1993) De P.C. Hooft-prijs (1994) De Herman Gorterprijs (1994) De Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (1998 – 2001) De VSB Poëzieprijs (2000) De Free Word Award (2003 - 2005) De Gedichtendagprijs (2004) De Plantage Poëzieprijs (2007) De Eline van Haaren-prijs (2008 en 2013). De Anna Bijnsprijs Poëzie (2009) Externe links Koninklijke Bibliotheek - profiel Anna Enquist Nederlands dichter Nederlands schrijver 20e-eeuws schrijver 21e-eeuws schrijver Pseudoniem
17
https://nl.wikipedia.org/wiki/Acteur
Acteur
Een acteur of actrice is iemand die een personage uitbeeldt in een verhaal of rollenspel. Een acteur kan zijn werk doen in onder meer een toneelvoorstelling (theateracteur), musical (musicalacteur), of film (filmacteur), op televisie of tijdens communicatietrainingen als trainingsacteur, en hij kan zijn stem lenen aan onder meer tekenfilmfiguren of reclameboodschappen als stemacteur. Acteurs kunnen ook een personage in een computerspel uitbeelden, of als simulatiemodel hiervoor worden ingezet, waarna deze gerenderd worden. Elk van deze disciplines vereist een andere benadering van spel. Een acteur kan lijken op zijn personage, maar kan er ook in allerlei opzichten van verschillen, bijvoorbeeld in leeftijd of sekse. Een acteur kan voor zijn rol sommige uiterlijke aspecten moeten aannemen, zoals kapsel, gezichtsbeharing of lichaamsomvang. Met schmink of siliconenmasker kan een andere gelaatsuitdrukking of zelfs een ander gelaat worden aangenomen, met een pruik kan de haardracht worden aangepast. Speltechniek Een acteur kan een rol neerzetten vanuit verschillende technische benaderingen: bijvoorbeeld door methodacting, waarbij de speler emoties uit eigen persoonlijke ervaring naar boven haalt. Vorming Voor het leren van het acteervak zijn er theateracademies. Acteurs leren meerdere speelvormen te beheersen, maar toch kan een bepaald soort rol of genre meer passend zijn bij het karakter of uitstraling van de speler. Soms is het nodig dat een acteur meerdere disciplines beheerst, afhankelijk van zijn rol; zo zijn voor musical en opera er ook muzikale vereisten en moet een poppenspeler het bespelen van een pop beheersen. Voor amateurspelers zijn er creativiteitscentra die acteerlessen aanbieden: toneelverenigingen en productiehuizen huren hiervoor soms dramadocenten in. Acteren als beroep Acteurs kunnen worden gevraagd voor een rol (rechtstreeks of via manager/managementbureau) of ze kunnen solliciteren op een vacature, waarna een auditie of casting volgt. Een selectieprocedure kan bestaan uit een screentest waarbij voor een of meer rollen uit verschillende kandidaten wordt gekozen. Een castingdirector of jury zorgt voor de invulling van de juiste acteurs bij een productie. In de tweede helft van de twintigste eeuw waren tot circa 1980 de meeste toneelacteurs aangesloten bij een toneelgezelschap. Sinds het verdwijnen van steeds meer van deze veelal gesubsidieerde ensembles en de opkomst van de veelal commerciële vrije producties, zijn de meeste beroepsacteurs onafhankelijk (freelance). Zie ook Figurant Musicalopleiding Stemacteur Toneelschool
18
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ad%20Melkert
Ad Melkert
Adrianus Petrus Wilhelmus (Ad) Melkert (Gouda, 12 februari 1956) is een Nederlands diplomaat, bestuurder en voormalig politicus. Hij was PvdA-lid van de Tweede Kamer van 1986 tot 1994 en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet-Kok I van 1994 tot 1998 en fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer van 1998 tot 2002. Melkert was partijleider van 2001 tot 2002 en lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2002. Melkert was later bewindvoerder bij de Wereldbank van 2002 tot 2006 en onder–administrateur van het VN-Ontwikkelingsprogramma van 2006 tot 2009 en daarna speciaal VN gezant voor Bijstandsmissie van de Verenigde Naties voor Irak van 2009 tot 2011. Van 2016 tot 2022 was hij staatsraad in buitengewone dienst. Jeugd en opleiding De van huis uit rooms-katholieke kapperszoon Melkert bracht zijn jeugd door in Gouderak en ging in Gouda naar het Coornhert Gymnasium. Politieke carrière Melkert was aanvankelijk (bestuurs)lid van de progressief-christelijke Politieke Partij Radikalen. Als lid van de Godebaldgroep was Melkert voorstander van samenwerking van de PPR met de PvdA en D66 in plaats van met de Communistische Partij van Nederland en de Pacifistisch Socialistische Partij. Hij stapte in 1981 over naar de PvdA. Hij was tot 1986 directeur interne zaken van de Novib. Van 1986 tot 1994 was hij lid van de Tweede Kamer. Hij profileerde zich toen onder meer als woordvoerder financiën en buitenlandse zaken. Van 22 augustus 1994 tot 3 augustus 1998, tijdens het eerste kabinet-Kok, was hij minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In die periode kwam hij met een opzet om langdurig werklozen aan werk te helpen door middel van gesubsidieerde banen, in het bijzonder bij gemeenten en dergelijke instellingen, specifiek bedoeld voor langdurig werklozen, met uitzicht op een vaste baan. Deze banen werden de melkertbanen genoemd. Vanaf 13 juli 1998 tot mei 2002 was hij fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer en voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Bij de verkiezingen van 15 mei 2002 was Melkert lijsttrekker voor de PvdA en daarmee opvolger van Wim Kok. Campagneleider was het latere Kamerlid Jacques Monasch. Melkert legde in de campagne de nadruk op "samen doen", Pim Fortuyn op de "puinhopen van Paars". Berucht is het televisiedebat op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen op 6 maart 2002, waarin Melkert Fortuyn met tegenzin feliciteerde met zijn verkiezingsoverwinning in Rotterdam. Op 6 mei 2002, negen dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen, werd Fortuyn vermoord, waarna alle partijen besloten de verkiezingscampagnes te stoppen. De verkiezingen gingen door en de PvdA verloor dramatisch. Terwijl de PvdA van 45 naar 23 zetels ging behaalde de LPF 26 zetels. Na deze uitslag trad Melkert af als partijleider en verliet hij de actieve Nederlandse politiek. In mei 2006, vier jaar na de moord op Pim Fortuyn, vertelde Melkert in het televisieprogramma van oud-politicus Paul Rosenmöller te hebben gefaald in de verkiezingsstrijd van 2002 en zich 'te veel in de toren van de bestuurder te hebben verschanst', waardoor zijn optreden iets bevoogdends kreeg, 'iets dat de kiezer totaal niet aansprak'. Diplomatieke carrière Wereldbank Na zijn vertrek werd Melkert Nederlands bewindvoerder bij de Wereldbank in Washington D.C. UNDP In januari 2006 werd bekend dat hij de tweede man zou worden bij het Verenigde Naties-Ontwikkelingsprogramma (UNDP), het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties. Eerder was Melkert nog in de race om de nieuwe directeur van de UNDP te worden, de keus viel toen echter op de Turk Kemal Derviş. De UNDP wordt daarmee officieel door Kemal Derviş geleid, die zich echter een ceremoniële rol heeft toebedacht. Melkert is daardoor in de praktijk het hoofd van de UNDP, een organisatie met een budget van vijf miljard dollar en kantoren in 166 landen. In 2007 dook Melkerts naam op in een kwestie betreffende de president van de Wereldbank, Paul Wolfowitz. Er was hevige kritiek op Wolfowitz omdat hij zijn vriendin Shaha Ali Riza een exceptioneel hoge promotie en salarisverhoging gegeven zou hebben. De Wall Street Journal, in een opiniestuk over de kwestie waarin Wolfowitz grotendeels werd vrijgepleit, concludeerde dat Melkert, als lid van de ethische commissie van de Wereldbank, een 'buitengewone laffe rol' lijkt te hebben gespeeld. De Ethische Commissie had echter geen zeggenschap over personeelszaken en gaf slechts het advies door aan de persoon die dat wél had. In een later artikel in The Washington Post wordt Melkert opgevoerd als iemand die als enige doel had zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Melkert zou echter niet verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het advies, zoals de hoogte van de promotie en de salarisverhoging. In 2007 waarschuwde Tony Shkurtaj, van november 2004 tot september 2006 leider van de UNDP-missie in Noord-Korea, naar eigen zeggen in e-mails en memo's dat er miljoenen dollars aan hulpgelden naar het communistische regime van dat land vloeiden zonder dat UNDP enig zicht had op de besteding van het geld. Een van Shkurtajs gewaarschuwde meerderen zou Ad Melkert zijn geweest. Uit New York kwam echter geen enkele reactie, beweerde Shkurtaj, waarna hij aanklopte bij de toenmalige Amerikaanse ambassadeur bij de VN, John Bolton. De Amerikanen eisten inzage in de accountantsrapporten van de UNDP-programma's in Noord-Korea. De problemen rond Noord-Korea speelden al voor de komst van Melkert bij de UNDP, maar Bolton en andere Amerikaanse conservatieven verweten Melkert dat hij er niet tegen was opgetreden. Ze bekritiseerden hem openlijk en zochten zijn vertrek. Shkurtajs tijdelijke contract werd niet verlengd. Deze beëindiging werd door Melkert als een reguliere gang van zaken bestempeld, Shkurtaj zelf wilde bescherming als klokkenluider. Er werd een interne onderzoekscommissie op de zaak gezet, onder leiding van de Hongaarse oud-premier Miklós Németh. De commissie maakte op 2 juni 2008 haar rapport bekend. Hierin werden Melkert en de UNDP vrijgepleit van de ernstigste beschuldigingen van roekeloos boekhouden en een doofpotcultuur bij het UNDP. VN-gezant voor Irak In juli 2009 werd Melkert Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon en hoofd van UNAMI, de VN-missie in Irak. Daarmee volgde hij Staffan de Mistura op, die deze functie sinds september 2007 had bekleed. Op 19 oktober 2010 werd er op een VN-konvooi met daarin Melkert een aanslag gepleegd. Melkert bleef daarbij ongedeerd. Op 1 oktober 2011 werd Melkert opgevolgd door de Duitser Martin Kobler, voorheen VN-gezant voor Afghanistan. Kandidatuur ILO In december 2011 werd Melkert door het kabinet-Rutte I voorgedragen als kandidaat voor de post van directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), als opvolger van de Chileen Juan Somavía. Op 12 maart 2012 maakte de ILO bekend dat Melkert een van de 9 kandidaten is voor de post, die echter op 28 mei is toegewezen aan de Brit Guy Ryder. PvdA-commissie Op 27 november 2012 maakte Hans Spekman bekend dat Melkert voorzitter is van een commissie die moet onderzoeken welke aanpassingen nodig zijn in de Nederlandse economie om de crisis te boven te komen. Het is de eerste binnenlandse klus van Melkert sinds zijn vertrek uit de Nederlandse politiek. Raad van State Melkert werd in 2016 benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State. Na twee termijnen van drie jaar nam hij in 2022 afscheid als staatsraad, maar hij bleef voor de Afdeling advisering wel als adviseur verbonden aan de Raad van State. Hij werd voorzitter van een klankbordgroep voor het onafhankelijk begrotingstoezicht en de advisering over de Miljoenennota. Bestuurlijke carrière ADO Den Haag Per februari 2018 werd Melkert voorzitter van de Raad van Commissarissen van voetbalclub ADO Den Haag. In oktober 2019 stapte hij uit de RvC. Koepelorganisatie ziekenhuizen Op 29 augustus 2018 kozen de leden van de koepelorganisatie ziekenhuizen Melkert per 1 december dat jaar als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), als opvolger van Yvonne van Rooy. Persoonlijk Ad Melkert is gescheiden en vader van twee kinderen. Bijnaam Onder VVD'ers had Melkert de bijnaam Rupsje Nooitgenoeg, omdat hij als minister én als fractievoorzitter altijd het onderste uit de kan probeerde te halen. "Inderdaad, ik ben nooit tevreden", zei Melkert daar zelf eens over. Hij gold daarbij als een koele rekenaar en een geslepen vos, vandaar dat hij door collega-politici ook wel Sluwe Ad werd genoemd. Nederlands minister van Sociale Zaken Nederlands staatsraad in buitengewone dienst Nederlands voetbalbestuurder Nederlands zorgbestuurder PvdA-politicus (Nederland) Tweede Kamerlid VN-functionaris
19
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aannemer
Aannemer
Een aannemer is een persoon of een onderneming, die de verantwoordelijkheid op zich neemt om bouwactiviteiten te realiseren en te coördineren; de aannemer verzorgt, voor een in het contract bepaalde prijs en binnen een overeengekomen termijn, de levering van een volledig voltooid bouwwerk. De opdrachtgever of bouwheer kan op zijn beurt een architect of architectenbureau inschakelen, die het ontwerp en soms het toezicht op de bouwplaats voor zijn rekening neemt. Het ontwerp van de architect (of anderszins) resulteert vaak in een bestek en tekeningen waarin de beschrijving van het werk is opgenomen en hetgeen een onderlegger vormt voor en onderdeel is van de overeenkomst tussen opdrachtgever en aannemer. Het bestek en de tekeningen beschrijven zo nauwkeurig mogelijk wat de kwaliteits- en kwantiteitseisen zijn die de opdrachtgever aan het werk stelt. Begripsbepaling "aannemer" Bouw UAV 2012: de aannemer: de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie het werk is opgedragen. Overig "Aannemer" is een begrip dat ook buiten de bouw wordt gebruikt. Bijvoorbeeld het aannemen van onderzoekswerk, industrieel onderhoud / reparatie of het aannemen van werk in het openbaar vervoer. Bestek De beoogde kwaliteit van het werk wordt door opdrachtgever of architect vastgelegd in gedetailleerde bestekken en bestektekeningen. Het komt voor dat aannemer als ondernemer opereert, bijvoorbeeld wanneer hij zelfstandig een bouwproject begint op een door hem verworven bouwperceel, deze vorm (projectontwikkeling) vindt het meest plaats bij de bouw van woningen en kantoren. Bij andere projecten, zoals bedrijfsgebouwen, scholen, bankgebouwen, winkels, maar ook weg- en waterbouwkundige projecten, is er vrijwel altijd sprake van een opdrachtgever. Aanbestedingsvormen Er zijn verschillende soorten van aanbesteden: Europese aanbesteding; Openbare aanbesteding; Aanbesteding met voorafgaande selectie; Onderhands aanbesteding; Aanbesteding in regie. De Europese aanbesteding is de meest uitgebreide vorm van aanbesteden en kent de onder andere de varianten Open (zonder voorafgaande selectieronde) en Niet-open (met voorafgaande selectieronde). Een Europese aanbesteding is bij sommige projecten verplicht. Van alle beschikbare vormen van aanbesteding wordt de traditionele openbare aanbesteding het meest gehanteerd. Verder is er de aanbesteding met voorafgaande selectie, waarbij een aantal aannemers worden uitgenodigd al dan niet op basis van objectief vastgestelde criteria zich aan te melden. Indien blijkt dat zij na aanmelden aan de criteria voldoen mogen zij alsnog inschrijven op het werk. De 'onderhandse aanbesteding' of niet-openbare aanbesteding is een benaming van het aanbesteden van een werk aan slechts een beperkt aantal willekeurig te selecteren partijen. Deze vorm van aanbesteden komt vooral in de particuliere aanbesteding van vooral woningen veel voor. Het aanbesteding in regie is een vorm waarbij de afgesproken prijs niet gerelateerd is aan het te realiseren project maar gebaseerd op vooraf overeengekomen uurlonen, materieel- en materiaalprijzen, opslagpercentages voor algemene kosten, winst en risico. Deze vorm van aanbesteding is bijzonder geschikt als het gaat om onderhoudswerkzaamheden of bij calamiteiten waarvan van tevoren niet bekend is in welke aantallen de verschillende werken zullen gaan voorkomen. De gunning De gunning is de toewijzing van het werk aan een van de aanbieders door de opdrachtgever. De gunning vond in het verleden vrijwel altijd plaats op basis van de laagste prijs. Met de invoering van de aanbestedingswet per 1 april 2013, is ook gunnen op basis van de economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) uitgangspunt geworden bij in elk geval Europees aanbesteden en moet de aanbestedende dienst goed motiveren als deze toch besluit om op laagste prijs te gunnen. De laatste tijd worden naast deze traditionele manier van aanbesteden steeds vaker innovatieve manieren van aanbesteden gehanteerd. Het gaat dan vooral om contract- en aanbestedingsvormen waarbij de aannemer verantwoordelijk is voor zowel het ontwerp als de uitvoering, eventueel in combinatie met exploitatie en financiering. Regelgeving Tijdens het bouwproces heeft de aannemer te maken met allerhande wet- en regelgeving zoals het Bouwbesluit, de Woningwet, het Bouwstoffenbesluit en de UAV (in Nederland). Verder bestaat regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieu, voorschriften van nutsbedrijven enz. Personeel Naast administratief personeel heeft een aannemer calculatoren werkvoorbereiders projectleiders en uitvoerders in dienst. Tot zijn productiepersoneel behoren meestal timmerlieden, metselaars en opperlieden. In de weg- en waterbouw kraanmachinisten en grondwerkers. Daarnaast zijn er nog talloze disciplines in de bouw werkzaam, zoals steigerbouwers, vloerenleggers, stukadoors, tegelzetters, loodgieters, installateurs, elektriciens, schilders, voegers enz. Deze laatste vaklieden worden meestal ingezet door het inschakelen van zogenaamde onderaannemers. Onderaannemer Persoon of organisatie die in opdracht van een aannemer, zonder bij de aannemer in dienst te zijn, het aangenomen werk geheel of gedeeltelijk uitvoert, vaak tegen een vastgestelde prijs. Werkproces Wanneer de opdracht is verstrekt en de nodige vergunningen geregeld zijn kan de aannemer aan de slag. De bouwplaats moet worden ingericht, een werkplanning gemaakt, keten en bouwhekken geplaatst, personeel en materieel worden gepland, materialen en onderaannemersdiensten worden ingekocht. De aannemer is in de moderne bouw meer een coördinerend dan een uitvoerend bedrijf. Op de bouwplaats is een belangrijke taak weggelegd voor de uitvoerder, deze ziet toe op de dagelijkse gang van zaken op de bouwplaats. Beroepsorganisaties in België De Federatie van Algemene Bouwaannemers behartigt de belangen van de algemene aannemers die lid zijn. De beroepsorganisatie gaat terug op de in 1880 opgerichte Fédération des Entrepreneurs. Deze was betrokken bij het invoeren van de licentievereiste voor aannemers in de jaren 1940, later aangepast door de sectorale wetgeving van 1964 en 2007. Andere beroepsorganisaties zijn Embuild (opgericht als de Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf in 1946) en Buildwise (opgericht als het Wetenschappelijk en Technisch Centrum van het Bouwbedrijf in 1959). Literatuur Jelena Dobbels, Building a Profession. A History of General Contractors in Belgium (1870-1970), 2021. ISBN 9789461171795 Beroep in de bouw Civiele techniek
20
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amsterdam%20Anders/De%20Groenen
Amsterdam Anders/De Groenen
Amsterdam Anders/De Groenen (AA/DG) was een plaatselijke politieke partij in de gemeente Amsterdam. AA/DG is voortgekomen uit de vereniging Amsterdam Anders (opgericht in 1997) en de afdeling Amsterdam van de partij De Groenen. De partij haalde bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1998 drie zetels en bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 één zetel. In 2006 kwam de partij drie stemmen tekort voor een zetel, en verdween ze uit de gemeenteraad. AA/DG wil volgens eigen zeggen de samenleving bevrijden uit het "ideologische keurslijf van marktwerking". De partij wil tegengaan dat de overheid grote bedrijven dient die "ongebreidelde winst" en steeds uitbreidende economische groei nastreven. Ze ziet solidariteit en eerlijke handel als noodzakelijk voor het voortbestaan van de wereld. In Amsterdam heeft AA/DG zich onder andere ingezet tegen luchtvervuiling, voor lage huren voor sociale en culturele instellingen, voor eerlijke cacaohandel in de Amsterdamse haven, voor buitenlandse straatartiesten en voor een tweede fietsboot bij het station Amsterdam Centraal. Amsterdam Anders/De Groenen was vertegenwoordigd in de Amsterdamse stadsdeelraden Centrum (2 zetels) en Oud-Zuid (1 zetel). Een bekend raadslid van AA/DG was René Danen, initiatiefnemer en coördinator van het platform Keer het Tij. Bekend is ook de revolutionair marxist Joost Kircz, deelraadslid in Amsterdam-Centrum. Kircz is lid van de Vierde Internationale en haar Nederlandse sectie Socialistisch Alternatieve Politiek (SAP). Bij de Statenverkiezing van 7 maart 2007 steunde AA/DG de lijst Noord-Holland Anders/De Groenen. Lijsttrekker was het voormalige deelraadslid Westerpark Ronald Schönberger. De partij besloot niet mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2010, omdat er "te weinig nieuwe leden waren die de partij konden dragen". Ronald Schönberger is sinds mei 2010 raadslid voor De Groenen in het nieuwe stadsdeel West. Nederlandse lokale politieke partij Politiek in Amsterdam De Groenen (Nederland)
21
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amstel%20%28rivier%29
Amstel (rivier)
De Amstel (naar Aeme-stelle, een Oudnederlands woord voor "waterachtig gebied") is een gekanaliseerde rivier in het zuiden van Noord-Holland, voor een deel op de grens van Noord-Holland met Zuid-Holland en Utrecht. Het gebied langs de rivier wordt aangeduid als Amstelland. Amsterdam heeft zijn naam te danken aan de Amstel. Loop van de rivier De Amstel begon oorspronkelijk bij de samenvloeiing van de Drecht en de Kromme Mijdrecht, iets ten zuidwesten van Uithoorn (dat ook Uithoorn aan de Amstel genoemd wordt). Door kanalisatie en aanleg van het Amstel-Drechtkanaal in 1825 is het gedeelte tussen Uithoorn en Ouderkerk aan de Amstel onderdeel van dit kanaal geworden. Dit kanaal begint bij de Tolhuissluis bij de samenkomst van de Drecht en het Aarkanaal, iets ten noordwesten van Nieuwveen, en loopt via Uithoorn naar Ouderkerk aan de Amstel waar de Bullewijk erin uitmondt. Vanaf daar tot in Amsterdam heet het water officieel nog steeds Amstel. Het deel van het Aarkanaal tot de Bullewijk is 18,5 km lang, vanaf daar tot de monding meet het water 12,5 km. Behalve de Kromme Mijdrecht en de Bullewijk mondt het riviertje de Waver in de Amstel uit, bij het westelijkste punt van de polder de Ronde Hoep en gelegen tussen Nessersluis en Nes aan de Amstel. Amsteleiland Stroomopwaarts even na Ouderkerk ten zuiden van de huidige brug van de A9 maakte de Amstel een scherpe bocht. Hier is de Amstel in de 18e eeuw rechtgetrokken en is het Amsteleiland ontstaan. Hier bevond zich een scheepswerf die inmiddels is ontruimd. Na sanering van de vervuilde grond werd het eiland bouwrijp gemaakt en kreeg het een woonbestemming. Geschiedenis Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de huidige Amstel mogelijk al een voorloper had in de vorm van een kreek die aftakte van het Oer-IJ, dat aanvankelijk bij Castricum in verbinding stond met de Noordzee. Voorts is de Amstel via de Angstel en de Vecht een restant van een noordelijke arm van de Rijndelta. In de Middeleeuwen, vanaf ongeveer het jaar 1000, begon de bevolking vanaf de rivier het veen te ontginnen: het veenland werd in gebruik genomen voor agrarische doeleinden. De Bisschop van Utrecht was hierin een drijvende kracht. De oudste nederzetting aan de Amstel is waarschijnlijk Ouderkerk, dat zo'n twee eeuwen ouder is dan Amsterdam. Later werd ook turf gewonnen; de afgestoken veengrond werd tot turf verwerkt en als brandstof gebruikt. Zo ontstond waarschijnlijk rond het begin van de dertiende eeuw in het veengebied ten westen van Ouderkerk het veenwerkersgehucht Amstelveen. Het gebied ten oosten van de Amstel werd Ouder-Amstel, het gebied ten westen werd Nieuwer-Amstel. Er is een theorie dat de benedenloop van de Amstel voor de twaalfde eeuw anders liep. Door het inklinken van het veen daalde de bodem van het Amstelland en draaide de stroomrichting van de Amstel naar het oosten, om via het Diemermeer een uitweg naar de Zuiderzee te zoeken. Daar was de uitwatering niet optimaal. De veronderstelling dat het deel tussen de Omval nabij het Amstelstation – de plek waar de rivier afboog naar het Diemermeer – en de Blauwbrug gegraven zou zijn wordt door archeologisch onderzoek weerlegd. In diepere grondlagen ligt sediment dat wijst op oude rivierafzettingen. Na enkele stormvloeden in de 12e eeuw, waarvan vooral de Allerheiligenvloed in 1170 en de Sint-Nicolaasvloed in 1196 een grote impact hadden, kwam de Amstel via het IJ en de Zuiderzee in open verbinding te staan met de Noordzee, waardoor de wateroverlast langs de oevers toenam. Langs de oevers van het IJ en de Zuiderzee werden vervolgens dijken gebouwd en ook dammen in de riviertjes die daarin uitmondden. In het derde kwart van de 13e eeuw werd ook een dam gelegd (onder de huidige Dam) nabij de samenvloeiing van de Amstel en het IJ. Door de nieuw ontstane waterverbindingen ontwikkelde zich langs de oevers van de Amstel een gunstige locatie voor het ontstaan van een handelsnederzetting, die in de loop der eeuwen sterk zou groeien. De oudste vermelding van "Amstelredam" dateert van 27 oktober 1275; kort na 1300 verwierf deze plaats stadsrechten van de bisschop van Utrecht. Het dorp groeide uit tot het stadje Amsterdam, dat door zijn ligging aan de Zuiderzee met verbinding over zee naar Duitsland en Scandinavië enerzijds en de zuidelijke rivierverbinding met Dordrecht en Antwerpen anderzijds, vanaf de 14e eeuw steeds belangrijker werd. Oorspronkelijk mondde de rivier via het huidige Rokin en Damrak uit in het IJ, nu eindigt de Amstel in de binnenstad van Amsterdam bij het Muntplein. Het laatste stuk van de straat langs de Amstel in Amsterdam heet ook wel Binnen Amstel. De noordelijke oever van het laatste stuk heet echter sinds 1913 's-Gravelandseveer. Via duikers onder het gedempte deel van het Rokin en de Dam stroomt het water overigens nog altijd via het Damrak het IJ in, hoewel het meeste via de Amsterdamse grachten wordt omgeleid. Het gebied rond de rivier de Amstel heet vanouds het Amstelland. Ook heette het waterschap hoogheemraadschap Amstelland tot de fusie met Gooi en Vechtstreek tot hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Op initiatief en naar ontwerp van mathematicus en burgemeester Johannes Hudde werden in 1673 tussen de Prinsengracht en de Singelgracht de Amstelsluizen gebouwd. Om de waterverversing van de getijrivier de Amstel en de Burgwallen te verbeteren werden deze sluizen aangelegd. Dit om de sterk toegenomen vervuiling van Amstel en grachten tegen te gaan, na de vergroting van de grachtengordel met de vierde uitleg. Met deze uitbreiding kwam de Amstel tussen de Blauwbrug en de Hogesluis binnen de stad te liggen. De aanvankelijk onregelmatige oevers werden rechtgetrokken en van kademuren voorzien. De uitvoering was ook in handen van Hudde, in samenwerking met Gerard Hasselaer en Cornelis van Oudshoorn. In de 17e en 18e eeuw stonden er vele buitenverblijven van rijke Amsterdammers langs deze rivier. De meeste hiervan zijn inmiddels verdwenen. Drie oude landhuizen langs de Amsteldijk bestaan nog: Amstelrust, Wester-Amstel en Oostermeer. In de Rivierenbuurt zijn naar voormalige buitenhuizen in deze omgeving twee pleinen (en straten) vernoemd: Borssenburgplein en Meerhuizenplein. In de 20e eeuw breidde de stad zich in zuidelijke richting uit, waardoor de Amstel tussen de Omval en de Hogesluis nu ook door stadswijken omzoomd wordt. Naast de functie in de waterbeheersing heeft de Amstel nog steeds een rol in het scheepvaartverkeer voor bedrijven langs het Amstel-Drechtkanaal en verder richting Zuid-Holland en voor de recreatieve vaart, onder meer voor het roeien. Tijdens de uitgesproken warme en droge zomer van 2003 dreigde watergebrek omdat in het Groene Hart grote hoeveelheden boezemwater werd ingelaten in de polders. Voor het eerst in de geschiedenis werd toen besloten de stroomrichting van de Amstel om te draaien om daarmee water uit het IJmeer naar de Rijnlandse boezem in Zuid-Holland te voeren via de zogenaamde Tolhuissluisroute (Singelgracht - Amstel - Amstel-Drechtkanaal - Tolhuissluis) naar de Rijnlandse boezem in het Aarkanaal. Het gemaal Zeeburg pompte het water nu naar de Amstel, waarvoor de sluizen in de binnenstad moesten worden gesloten. De rivier stroomde toen dus tijdelijk zuidwaarts. Bruggen over de Amstel Een aantal bekende Amsterdamse bruggen ligt over de Amstel. Van noord naar zuid: Halvemaansbrug Blauwbrug Magere Brug Hogesluis Torontobrug Nieuwe Amstelbrug (of Ceintuurbaanbrug) Berlagebrug Utrechtsebrug Rozenoordbrug Zie ook: Bruggen van Amsterdam. Verder stroomopwaarts zijn er in het Amstel-Drechtkanaal nog de volgende bruggen: Brug over de Amstel in Ouderkerk Brug A9 Busbrug Uithoorn (voormalige spoorbrug) Prinses Irenebrug (Uithoorn) tussen Uithoorn en Amstelhoek Brug Vrouwenakker tussen de Kwakel en Vrouwenakker Voormalig Lange Brug (tot 1937) Noodbrug naast Brug Ouderkerk (1969-1976) Aquaduct In mei 2014 werd ten noorden van Uithoorn en Amstelhoek een aquaduct ingebruik genomen waardoor hier een ongelijkvloerse kruising met de gelijktijdig geopende omgelegde N201 ontstond. Het aquaduct kreeg de naam Amstel Aquaduct. Sluizen Ter hoogte van Theater Carré in het centrum van Amsterdam tussen de Magere Brug en de Hogesluis bevinden zich de Amstelsluizen. Veren over Amstel en Amstel-Drechtkanaal Tussen de Amsteldijk Noord nabij de Borcht en de Ouderkerkerdijk vaart overdag in de zomer een veer voor voetgangers en fietsers genaamd Smient. Tussen Ouderkerk en het Amstelveense gedeelte van Ouderkerk vaart in de zomer op zondag het Jan Coevertveer, een handbediende kabelpont Ter hoogte van de Kalfjeslaan steekt een voet- en fietsveer de Amstel over. Tussen de Ronde Hoep en de Nesserlaan vaart overdag in de zomer het door Groengebied Amstelland geëxploiteerde veer genaamd Fuut, uitsluitend voor voetgangers en fietsers. Tussen Nes aan de Amstel en Nessersluis vaart dagelijks tot 20.00 uur de kettingpont Nessersluis 3 voor alle verkeer. Tijdens de renovatie van de Nieuwe Amstelbrug tussen 1983 en 1986 voer uitsluitend voor voetgangers en fietsers ten zuiden van de te vernieuwen brug het veerpontje de Assistent. Voor de bouw van de Utrechtsebrug was er een Gemeenteveer tussen de Amsteldijk en de Zuidergasfabriek. Dit werd opgeheven in 1956 nadat deze brug voor verkeer werd opengesteld. Wegen langs de oevers De naam van de wegen en paden langs de oevers hebben verschillende namen en hebben in de stroomrichting van de Amstel gezien de volgende namen: (Zie ook Lijst van straten in Amsterdam) Rechteroever Nieuwveens Jaagpad Ruigekade Mennonietenbuurt Amstelkade Nessersluis Ronde Hoep West Achterdijk Hoger Einde-Noord Ouderkerkerdijk Buitenweg Ouderkerkerdijk Korte Ouderkerkerdijk Weesperzijde Amstel 's-Gravelandseveer Linkeroever Jaagpad Amsteldijk Zuid (Uithoorn) Marktplein Wilhelminakade Amsteldijk Noord (Uithoorn) Amsteldijk Zuid (Amstelveen) Amstelzijde Amsteldijk Noord (Amstelveen) Amsteldijk (Amsterdam) Amstel (Binnen) Amstel De Amstel in de kunst Enkele kunstschilders die de Amstel in kunstwerken hebben weergegeven: Aert van der Neer - (1603-1677) Rembrandt van Rijn - (1606-1669) George H. Breitner - (1857-1923) Willem Witsen - (1860-1923) Piet Mondriaan - (1872-1944) Hendrik Jan Wolter - (1873-1952) Frans Koppelaar - (1943- ) Naar drie van deze schilders zijn drie hoge kantoorgebouwen aan de Omval genoemd: Rembrandttoren, Breitnertoren en Mondriaantoren. Een standbeeld van Rembrandt staat langs de Amstel bij de Kalfjeslaan. Roeiwedstrijden op de Amstel Ieder voorjaar worden op de Amstel twee grote roeiwedstrijden gehouden: Novembervieren - 4 kilometer roeiwedstrijd op De Amstel Heineken Roeivierkamp - vier afstanden in twee dagen Head of the River Amstel - moeder van alle roeiwedstrijden met duizenden deelnemers Vernoemd naar de Amstel Amstel III (bedrijventerrein in Amsterdam Zuidoost) Amstel Academie opleidingsschool van het VUmc Amstel Bier (thans onderdeel van Heineken) Amsteldok (kantoorgebouw in Amsterdam) Amsteldijk (Amstelveen) Amsteldijk (Amsterdam) Amstelgracht (Amsterdam) Amstelgracht (schip) Amstelhoek Amstelhof (buurt) Amstelhof (gebouw) (thans H'ART Museum, voormalige Hermitage Amsterdam) Amstel Hotel (vijfsterrenhotel) Amstelkade (kade in Amsterdam) Amstelkanaal (gracht in Amsterdam) Amstelkerk (Amsterdam) voormalige houten kerk, thans kantoor stadsherstel Amstelkerk (Ouderkerk aan de Amstel) Amstelkwartier (buurt in Amsterdam) Amstelland (gebied rond de rivier) Amstelland-Meerlanden Amstellanen (Amsterdam) Amstellyceum voormalige middelbare school aan de Mauritskade Amstelodamum (genootschap in Amsterdam) Amstelpark (park in Buitenveldert, langs de Amstel) Amstelplein (Amsterdam) Amstelplein (Uithoorn) Amstel Quartet (saxofoonkwartet) Amstelrust (hofstede/buitenplaats in Amsterdam) Amstelscheg (groene bufferzone bij Amstelveen en Amsterdam) Amstelsluizen (tussen de Prinsengracht en de Singelgracht) Amstelstation (spoor- en metrostation) Amstelstraat (Amsterdam) Amstel Tower (wolkenkrabber in Amsterdam) Amsteltram (tramlijn Amsterdam-Zuid - Uithoorn) Amsteltrein (smalspoorlijn in Amsterdam) Amstelveen Amstelveld (plein in Amsterdam) Amsterdam Nieuwe Amstelbrug Nieuwe Amstelstraat (Amsterdam) Nieuwer-Amstel (gemeente; sinds 1964 Amstelveen) Ouder-Amstel (gemeente) Overamstel (Amsterdam) Overamstel (metrostation) Overamstelpolder Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Ziekenhuis Amstelland in Amstelveen Zuideramstel (voormalig Amsterdams stadsdeel) Literatuur Geert Mak, Ben Speet, Roelof van Gelder, Peter-Paul de Baar, Willem Ellenbroek en Marcella van der Weg, De Amstel, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2002; Jerzy Gawronski, Ranjith Jayasena, Marcel IJsselstijn, Reinout Rutte, Peter Henderikx en Kees Verkerk, Oeroud Amsterdam, Een zoektocht naar de vroegste geschiedenis van de stad, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2018; . Geografie van Amstelveen Oppervlaktewater in Amsterdam Geografie van Ouder-Amstel Rivier in Noord-Holland
22
https://nl.wikipedia.org/wiki/AEX
AEX
De AEX Index (afgeleid van Amsterdam Exchange Index) is de belangrijkste Nederlandse beursindex. De index geeft het beeld weer van de koersontwikkeling van de 25 aandelen met de grootste marktkapitalisatie op de Amsterdamse effectenbeurs. De index volgt de waarde van een mandje van deze aandelen. Periodiek wordt het mandje herzien, waarbij de waarde per fonds in het mandje bepaald wordt door de waarde van de vrij verhandelbare aandelen van het fonds. Hierbij is de eindwaarde van het oude mandje steeds gelijk aan de beginwaarde van het nieuwe. Dividend wordt buiten beschouwing gelaten. Een en ander wordt omschreven als een free float market capitalization weighted price index. De Amsterdamse effectenbeurs is onderdeel van Euronext. De 25 bedrijven die te klein zijn voor de AEX worden weergegeven in de AMX Index en de 25 bedrijven daaronder in de AScX Index. Geschiedenis De AEX is opgericht op 4 maart 1983 onder de naam de EOE-index, genaamd naar de toenmalige optiebeurs de European Options Exchange. De index was een idee van Tjerk Westerterp, destijds directeur van de optiebeurs, die het concept in de Verenigde Staten had opgepikt; het leek hem een goed idee om opties op een beurs te kunnen verhandelen. De optiebeurs was een paar jaar daarvoor in 1978 als eerste optiebeurs in Europa opgericht en kon wel een stimulans gebruiken voor de optiehandel. Tot op dat moment bestond alleen de CBS Herbeleggingsindex, die tweemaal per dag werd berekend en de gemiddelde koersontwikkeling van alle aandelen weergaf. Met de continu uitgerekende AEX-index werd optiehandel op de index mogelijk. De AEX was de eerste aandelenindex in Europa die continu uitgerekend werd, de Duitse DAX, Franse CAC 40 en de Britse FTSE 100 volgden enkele jaren later. Door het lanceren van de EOE-index konden beleggers vanaf dat moment handelen op bewegingen van de beurs als geheel. De eerste dertien fondsen in de index waren ABN, Ahold, Akzo, Amro, Gist-Brocades, Heineken, Hoogovens, KLM, Koninklijke Olie, Nationale Nederlanden, Philips, Unilever en Nedlloyd. Deze dertien fondsen waren ook de enige waarop optiehandel geïntroduceerd was. De AEX ging op de tweede handelsdag van maart in 1983 van start, maar de waarde van de index werd fictief teruggerekend tot de stand op de eerste handelsdag van het jaar. Die stond toen op 100 punten. Drie maanden na de start werd ook Aegon toegevoegd. Geleidelijk aan werd de index tot 1990 uitgebreid tot het uiteindelijke aantal van 25 fondsen. Sinds 1 januari 1994 is de naam EOE-index officieel veranderd in AEX. Hoewel de koers van de AEX gezien wordt als graadmeter voor algehele Nederlandse economie is dit verband niet zo eenduidig. Men gaat er grofweg van uit dat de beurskoersen een half jaar voorlopen op de ontwikkelingen in de echte economie. Berekening In de AEX zijn de 25 grootste aandelen (fondsen) van de Amsterdamse beurs opgenomen. Om voor opname in de AEX in aanmerking te komen worden de fondsen gerangschikt naar de marktkapitalisatie van hun vrij verhandelbare aandelen, dus de stukken die niet in vaste handen zijn van grote aandeelhouders. De 25 fondsen waarvan de marktwaarde van de vrij verhandelbare stukken het grootst is, worden in principe opgenomen in de AEX. De AEX is daarmee een marktkapitalisatiegewogen index: de fondsen met de grootste ondernemingswaarde wegen het zwaarste mee. Het wegingspercentage toegekend op basis van de marktkapitalisatie van de free float, oftewel het aantal aandelen dat vrij verhandelbaar is. Het gewicht van individuele fondsen mag op het moment van de herweging niet groter zijn dan 15% waardoor de invloed van zeer grote ondernemingen, zoals die van ASML, en voorheen Royal Dutch Shell, wordt beperkt. Een beursindex die gedomineerd wordt door één fonds wordt immers niet als nuttig gezien. De index wordt jaarlijks (en voor specifieke situaties driemaandelijks) geherwaardeerd. Sinds 2008 vindt er daarnaast op de eerste handelsdag van september een interim review plaats waarbij zo nodig opengevallen plaatsen worden opgevuld. Bij elke review wordt het gewicht van elk fonds bepaald als percentage, samen 100%. Dit percentage wordt toegepast op de indexwaarde op dat moment, vermenigvuldigd met €100. Dit bedrag per fonds wordt gedeeld door de koers op dat moment, en zo veel mogelijk afgerond op een geheel getal. Dit is het aantal aandelen van het fonds in het mandje. Tot de volgende review is de index de waarde van het mandje gedeeld door €100. Bij de volgende review verandert het mandje, maar de beginwaarde van het nieuwe mandje is gelijk aan de eindwaarde van het vorige mandje. In februari 2021 was de index bijvoorbeeld op sommige momenten 680, dus de waarde van het mandje was toen €68.000. De index wordt tijdens handelsuren elke 15 seconden uitgerekend. Voormalige berekening Aanvankelijk werd de EOE-index nog eenvoudiger uitgerekend met de formule (nieuwe stand) = (vorige stand) + (gemiddelde procentuele verandering). Zodoende wogen alle fondsen even zwaar waardoor het kleine Gist Brocades een even grote invloed had op de koersontwikkeling als de grote fondsen als ING en Koninklijke Olie. Slimme handelaren manipuleerden de index eenvoudig door grote orders te doen in de kleinere fondsen. Het eerste jaar van de index (1983) was zodoende ook veruit het beste jaar ooit met 61 procent rendement, hoewel dit door het gebroken jaar niet officieel meegeteld wordt. Tegenwoordig is deze makkelijke koersmanipulatie van de index niet meer mogelijk. Verschil met CBS Herbeleggingsindex In tegenstelling tot de CBS-herbeleggingsindex en de Duitse DAX wordt de hoogte van de index alleen bepaald door de koersen, en bepaalt deze dus alleen het koersrendement. Het totale rendement dat men behaalt indien men het mandje aandelen in bezit heeft omvat ook het dividendrendement. Invoering euro De euro is op de effectenbeurs ingevoerd op 4 januari 1999. De index, die een honderdste was van de waarde in guldens van een bepaald mandje aandelen werd een honderdste van de waarde in euro's van datzelfde mandje aandelen, en daardoor door 2,20371 gedeeld. Anders dan bij de CBS-koersindices moeten bij vergelijkingen van historische waarden van de AEX-index waarden van vóór 1999 dus omgerekend worden. Andere indices in Europa hebben geen omrekening naar de Euro gemaakt. Koershistorie De basis voor de AEX vormen de koersen op 3 januari 1983, waarvan de indexwaarde gesteld werd op 100 punten. Deze 100 punten was in guldens, op basis van euro's begon de AEX op 45,38 punten. De AEX bereikte op 7 augustus 1997 de oude duizend-puntengrens (in euro’s: 453,78 punten), waar destijds veel ophef over was. De koers noteerde vervolgens zijn hoogtepunt op 4 september 2000, toen de beurs sloot op een koers van 701,56 punten (in euro's). De hoogste "intradag"-koers die dag en was 703,18 punten. Vervolgens zette de koers een dalende lijn in, met als dieptepunt de koers van 12 maart 2003 door het klappen van de internetzeepbel, toen de AEX op 218,44 punten sloot. Na dit dieptepunt steeg de AEX weer en op 2 januari 2007 doorbrak de AEX de magische 500-punten grens. Na een top op 560 punten, wierp in 2008 de kredietcrisis roet in het eten. Het tot nu toe absolute dieptepunt werd bereikt op maandag 9 maart 2009 waar een "intradag"-dieptepunt werd genoteerd van 194,99. Koersontwikkeling per jaar (rendement exclusief dividend) Hypotheek-, krediet-, banken-, schulden-, landen-, politieke, eurocrisis 2008–2014 De AEX daalde in januari 2008 door de toenemende onzekerheid op de Amerikaanse hypotheekmarkt naar een dieptepunt van 401 punten. Mede door de grote weging van financiële instellingen zoals Fortis, Aegon en ING fluctueerde de AEX hevig door berichten over de Amerikaanse hypotheekmarkt en een ophanden zijnde recessie in de Verenigde Staten. Na een kort herstel in het voorjaar van 2008 tot bijna 500 punten, ging het onder aanvoering van de financiële waarden wederom snel bergafwaarts met de AEX. Maandag 29 september 2008 daalde de index 8,8 procent en een week later op 6 oktober 2008 was het nog dramatischer met een daling van ruim 9 procent. Als gevolg van de zich uitbreidende kredietcrisis daalde de AEX op 8 oktober 2008 onder de 300 puntengrens. De paniek was compleet toen Wall Street op donderdag 9 oktober 2008 nog eens met meer dan 7 procent daalde. Als gevolg hiervan daalde de AEX op vrijdag 10 oktober 2008 met nog eens bijna 10 procent tot een tussentijds dieptepunt van 254 punten. Na een kort herstel tot boven de 300 punten, begon de AEX, als gevolg van de razendsnel om zich heen grijpende diepe wereldwijde recessie, opnieuw te dalen. Op 21 november 2008 was het dieptepunt 220,12, niet veel hoger dan het "intradag"-dieptepunt van 217,80 punten van 12 maart 2003. Hierna veerden de koersen weer op tot ongeveer 250 punten. Op 31 december sloot de AEX 2008 af op 245,94 punten. Vergeleken met de slotstand van 31 december 2007 van 515,77 daalde de AEX met bijna 270 punten ofwel 52 procent. Hiermee was 2008 het slechtste beleggingsjaar sinds de introductie van de AEX. Wereldwijd gezien bevond de AEX zich hiermee onderaan in de rangorden van indices. Over de periode 1998-2008 was de AEX zelfs de slechtst presterende index ter wereld, op IJsland na. 2009 begon voor de AEX hoopvol. De koers steeg tot ongeveer 270 punten, maar een verdere verdieping van de kredietcrisis bracht de AEX in maart onder de 200 punten. Het dieptepunt werd bereikt op maandag 9 maart waar een "intradag"-dieptepunt werd genoteerd van 194,99. De laatste keer dat de AEX zich onder de 200 punten bevond was op 6 juli 1995. Na het dieptepunt op 9 maart vond er gedurende de rest van het jaar een sterke stijging plaats. Het hoogtepunt van 2009 was 338,22 op dinsdag 29 december. Vanaf het dieptepunt tot het hoogtepunt van 2009 is de AEX ongeveer 73 procent gestegen. Op 31 december sloot de AEX 2009 af op 335,33 punten. Hiermee was 2009 het beste jaar voor de AEX uit het afgelopen decennium. Op 31 december sloot de AEX 2010 af op 354,57 punten, een stijging van een kleine zes procent ten opzichte van de slotkoers van 2009. De AEX bleef gevangen in de neutrale bandbreedte tussen 300 en 360 punten. 2011 begon met een voortzetting van de stijging in de laatste maanden van 2010. Op 18 februari reikte de AEX tot een stand van 374,19 punten. Na een dip in maart tot 345 punten en een lagere top in mei rond 370, begon in de maanden daarna een gestage daling van de AEX. Vanaf augustus domineerde de Eurocrisis wereldwijd de beurzen. Op 22 september werd de laagste slotkoers van 2011 neergezet op 263,44. Een eindejaarsrally als gevolg van nieuwe afspraken die Europese regeringsleiders op 9 december maakten om de Eurocrisis te bezweren tilde de AEX op vrijdag 30 december uiteindelijk naar een slotstand van 312,47 punten. Een jaarverlies van bijna 12%, waarmee het jaar 2011, wat vooraf door analisten werd betiteld als "het jaar van het aandeel", een verloren jaar werd voor AEX-beleggers. In de eerste maanden van 2012 zette de rally van de laatste maanden van 2011 zich voort en bereikte de AEX een stand van 337 punten. Een volgend hoofdstuk in de Eurocrisis zorgde echter weer voor een forse daling tot 281 punten op 4 juni, waarna hernieuwde hoop op een oplossing van de Eurocrisis de koersen liet stijgen tot het jaarrecord van 346,86 punten op 20 december. Op 31 december 2012 sloot de AEX op 342,71, een stijging van 10% ten opzichte van het jaar daarvoor. Hiermee stond de AEX weer nagenoeg op de beginstand van dit decennium. In 2013 steeg de AEX aanvankelijk tot een stand van bijna 375 in mei. Daarna vond een correctie plaats van circa 15%, waarna een gestage opgang van start ging. In november stokte de opmars juist onder de 400-puntengrens, waarna nieuws over de Amerikaanse 'tapering' de beurzen wereldwijd onder druk zette. De 400-puntengrens leek voor 2013 uit beeld te zijn, maar positief nieuws over de Amerikaanse 'tapering' zette een eindejaarsrally in gang die op 27 december uiteindelijk de AEX boven de 400 punten bracht. Dit was de eerste maal sinds de crisis in 2008 uitbrak. De AEX besloot uiteindelijk het jaar op het hoogste punt van het jaar op 401,79 (intradag 401,92). Grootste koersuitslagen per dag De AEX heeft verschillende grote uitslagen gekend. De meeste grote uitslagen omhoog én omlaag vinden plaats in hetzelfde jaar. Tot het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 was vooral het jaar 1987 sterk vertegenwoordigd met als opvallendste notering de grootste daling op één dag op Zwarte maandag op 19 oktober. Door de gevolgen van de kredietcrisis is het jaar 2008 prominenter vertegenwoordigd in de statistieken dan 1987. De daling na de aanslagen op het World Trade Center op 11 september 2001 valt met -6,95% net buiten de top tien koersdalingen. Na de wereldwijde uitbraak van SARS-CoV-2 leed de AEX op 12 maart 2020 het grootste verlies in de 21e eeuw; een daling van -10,75%. Grootste verliezen AEX op een handelsdag: 19 oktober 1987 (-12,00%; "Zwarte maandag") 12 maart 2020 (-10,75%) 26 oktober 1987 (-9,27%) 24 augustus 2015 (-9,26%) 6 oktober 2008 (-9,14%) 29 september 2008 (-8,75%) 10 oktober 2008 (-8,48%) 24 juni 2016 (-8%) 8 oktober 2008 (-7,68%) 9 maart 2020 (-7,65%) Grootste winsten AEX op een handelsdag: 11 november 1987 (11,83%) 13 oktober 2008 (10,55%) 24 november 2008 (10,29%) 13 maart 2003 (9,98%) 21 oktober 1987 (9,21%) 29 oktober 2008 (9,09%) 24 maart 2020 (8,97%) 12 november 1987 (8,7%) 19 september 2008 (8,58%) 8 december 2008 (8,14%) Grootste koersuitslagen per maand Hoe breder de tijdspanne is waarin men de koersuitslagen bekijkt, hoe meer de dagelijkse uitschieters elkaar compenseren. Opvallend is dat de eerste jaren na de introductie van de AEX frequent voorkomen in positieve uitslagen per maand. Dit komt mede door de afwijkende manier van indexberekening in de eerste jaren, waarbij koersuitslagen in kleine fondsen grote invloed hadden op de algehele AEX. Omdat de stand van de AEX niet gecompenseerd wordt voor het uitgekeerde dividend van de aandelen is dit rendement niet meegenomen. Het meeste dividend wordt in april uitgekeerd. Grootste verliezen AEX per maand: oktober 1987 (-27,53%) september 2002 (-20,25%) september 2008 (-19,71%) oktober 2008 (-19,23%) november 1987 (-17,79%) juli 2002 (-17,30%) januari 2008 (-14,43%) september 1998 (-14,03%) september 2001 (-13,32%) augustus 1990 (-12,68%) Grootste winsten AEX per maand: maart 1983 (17,52%) januari 1984 (17,28%) oktober 2002 (15,68%) juli 1997 (14,14%; de campinghausse) april 2003 (13,72%) november 2020 (13,51%) februari 1998 (11,88%) juni 1983 (11,83%) juni 1988 (11,77%) december 1999 (11,51%) Afgeleide producten op de AEX Future Er zijn AEX-index Futures (code FTI, dat staat voor Financiële Termijn Index), waarbij een indexpunt correspondeert met €200, en AEX-Index Mini Futures (code MFA), waarbij een indexpunt correspondeert met €20. Zo kan men relatief eenvoudig en goedkoop handelen in het hele mandje aandelen. De minimale tick grootte is 0,05 punt. Ze worden op beursdagen verhandeld tussen 8:00 en 22:00 uur. De handel in de futures gaat dus eerder van start dan de aandelen waarop ze betrekking hebben, en gaat ook langer door. De wijze van afwikkeling is daily cash settlement. Dit komt neer op het dagelijks inruilen van de future voor een nieuwe met dezelfde einddatum, maar met de actuele afwikkelingsprijs (daily settlement price, DSP) voor zulke futures. De uiteindelijke cash settlement is dan gewoon de laatste dagelijkse. Deze uitbetaling op de afloopdatum wordt berekend door de afwikkelingsprijs die een dag eerder is vastgesteld (de toen afgesproken koopprijs) af te trekken van een bedrag van aantal euro gelijk aan de index op de afloopdatum (de waarde van het gekochte), en dit te vermenigvuldigen met 200 of 20 voor de contractgrootte, en te vermenigvuldigen met het aantal contracten (een positief of negatief geheel getal). De laatste afrekening hangt dus geheel af van de index, en verder niet van vraag en aanbod op de futuremarkt. De notering van de afwikkelingsprijs is in de vorm van een getal in de buurt van de index. Voor de daadwerkelijke afwikkelingsprijs moet dit getal nog vermenigvuldigd worden met het bedrag per punt. Hoe langer de resterende looptijd, hoe verder de notering van de afwikkelingsprijs onder de index ligt, ter compensatie van het mislopen van het dividend. Opties Er vindt een levendige handel plaats in opties op de AEX-index. Deze opties op de AEX zijn oorspronkelijk ook de reden van de introductie van deze index in 1983. De standaardopties op de index hebben een maximale looptijd van vijf jaar. In 2007 zijn er echter ook weekopties geïntroduceerd die elke week aflopen. Eind maart 2008 zijn er ook dagelijks aflopende opties geïntroduceerd die een looptijd hebben van slechts een dag (de daily's). Hiermee is de Amsterdamse optiebeurs de eerste in Europa. Trackers Een tracker is in feite een aandeel dat - zo goed als mogelijk - een bepaalde index volgt, beleggen in indextrackers wordt daarom ook wel indexbeleggen genoemd. Het beleggingsbeleid wordt altijd volgens een vooraf vastgelegd stramien gevoerd. Daarom heet indexbeleggen ook wel passief beleggen, de beheerder is passief, volgzaam, en onderneemt alleen actie als de index die hij volgt verandert, hij voert deze wijzigingen dan ook door in zijn fonds. Dit in tegenstelling tot een actieve fondsmanager die de vrijheid heeft om geheel naar eigen inzicht te handelen om de markt te verslaan. De koers van een indextracker heeft (vrijwel exact) hetzelfde verloop als de koers van de index zelf. Een verschil tussen de twee kan verklaard worden door de kosten die de beheerder van de indextracker moet maken. De koers van de tracker is gekoppeld aan de koers van de index, vaak in een verhouding 1:10. Dus als de AEX op 680 staat, zal de AEX Tracker ongeveer 68 euro noteren. Dividend kan worden doorgegeven, met inhouding van de kosten van de tracker. De formele naam voor de tracker is een ETF, oftewel een exchange-traded fund. Dat wil zeggen dat de aandelen van een ETF aan een effectenbeurs staan genoteerd in een doorlopende notering en dus gedurende de gehele beursdag worden verhandeld. Kritiek op de AEX-index Er kleeft een aantal bezwaren aan de AEX-index als maatstaf voor de Nederlandse beurs en economie. Analisten zijn vrijwel unaniem van mening dat de verdeling van de fondsen in de index scheef is. De weging van de financiële instellingen gold voor het uitbreken van de kredietcrisis als onevenredig zwaar met bijna 40%. Anno 2022 wordt de index juist overheerst door bedrijven uit de chipsector, zoals ASML, ASM International en BE Semiconductor Industries. Bovendien ontbreken ondernemingen uit andere sectoren zoals de automobielindustrie. Ten tweede zijn er ook ondernemingen opgenomen die nauwelijks enige binding met Nederland hebben, zoals zwaargewicht ArcelorMittal en in een verder verleden Gucci. Voor veel wetenschappelijke analyses maakt men daarnaast geen gebruik van de AEX door de beperkte koershistorie. Als de oudste beursindex van Europa loopt de geschiedenis evengoed slechts tot 1983, terwijl de Amerikaanse S&P 500 en Dow Jones van start gingen in 1957 respectievelijk 1896. Ten slotte is de relevantie van nationale indices aan het afbrokkelen omdat beleggers en vermogensbeheerders internationaler opereren en hun prestaties niet langer koppelen aan de AEX maar aan internationale indices zoals met name de Euro Stoxx 50 en de Stoxx Europe 600. Voor Nederland blijft de AEX echter een sterk merk dat grote naamsbekendheid kent en in de media ook gevolgd wordt als mandje van grote bedrijven. Samenstelling De exacte weging van de index verandert dagelijks, omdat bijvoorbeeld sterk gestegen aandelen aan wegingspercentage winnen. Herweging vindt tweemaal per jaar plaats na de eerste handelsdag van maart en van september, en in het geval van het verdwijnen van aandelen van de beurs (overname, faillissement) of het uitkeren van superdividend zullen er kleine aanpassingen gemaakt worden. Standaard telt de AEX-index 25 aandelen. In maart 2007 kwamen Mittal en Randstad in de AEX en Getronics verhuisde naar de Midkap index waarna het door de overname door KPN helemaal van de beurs is verdwenen. Door meerdere overnames werd Mittal plotseling een onderneming met een grote omvang. Daardoor is deze debutant onmiddellijk een zwaargewicht in de index, wat een uitzonderlijke situatie is. Op 10 oktober 2007 verdween zwaargewicht ABN AMRO uit de index en later diezelfde maand volgde Numico na de overname door Danone. De AEX-index telde vanaf 4 maart 2008 weer 25 fondsen, maar na een week werd Hagemeyer overgenomen; ook de fondsen Vedior, Corporate Express en Tele Atlas verdwenen door overname uit de index, zodat de index van juli 2008 tot september 2008 maar 21 fondsen telde. In maart 2009 werden Fortis en USG People vervangen door Air France-KLM en Boskalis. Sinds de splitsing van ArcelorMittal in ArcelorMittal en roestvaststaalpoot Aperam, bestond de AEX-index in 2011 tijdelijk uit 26 bedrijven. Bij de herweging van de AEX-index per 18 maart 2011 werd bouwbedrijf BAM naar de Midkap gedegradeerd. TNT splitste zich in twee aandelen: TNT Express en PostNL. Bij een tussentijdse herweging na het slot van vrijdag 17 juni 2011, werd Wereldhave uit de index verwijderd. In oktober 2012 werd het aandeel D.E. Master Blenders 1753 opgenomen in de AEX-index en nam de plaats in van Tom Tom. Per 24 juni 2013 heeft Gemalto plaatsgenomen in de AEX, ten koste van Aperam. Op 23 september heeft Ziggo de plaats overgenomen van D.E. Master Blenders 1753. Bij de jaarlijkse herziening van 24 maart 2014 werden Air France-KLM, PostNL en Imtech uit de index verwijderd en vervangen door Boskalis, Delta Lloyd en OCI. Per 21 maart 2016 kwamen ABN AMRO en SBM Offshore weer in de AEX. De twee verdrongen Delta Lloyd en OCI naar de AMX index. Per 20 juni 2016 verving het biotechnologiebedrijf Galapagos het door FedEx overgenomen TNT Express. Per 19 maart 2018 verhuisden ASR Nederland en Philips Lighting van de AMX naar de AEX, op deze datum gingen Boskalis en SBM Offshore naar de AMX. Per 18 maart 2019 kwamen Adyen en IMCD van de AMX naar de AEX. Verlichtingsbedrijf Signify en Altice hebben plaats gemaakt en zijn beide naar de AMX gegaan. Per 29 maart heeft Gemalto de AEX verlaten en de index telde tijdelijk 24 fondsen. Per 11 juni 2019 is Takeaway.com gepromoveerd naar de AEX-index, waarmee ze de plek van Gemalto vervangt. Op 23 maart 2020 kwamen ASM International en Just Eat Takeaway in de AEX ter vervanging van Aalberts en Vopak. In maart 2021 degradeerden ABN AMRO en Galapagos naar de AMX en werden Besi en Signify toegelaten tot de AEX. Op 20 december 2021 nam Universal Music Group de plaats in van ASR Nederland. Op 19 december 2022 nam Exor de plaats in van Just Eat Takeaway in de index. Samenstelling 21 maart 2023: Zie ook AMX Index AScX Index CBS-koersindices Aandelenindex Amsterdamse effectenbeurs Beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen Externe links AEX-index op de site van Euronext (met historische data van de laatste vijf jaar) https://live.euronext.com/nl/markets/amsterdam/index-derivatives/options/list - AEX index opties: AEX-INDEX, AEX Index - Mini Option, en wekelijkse en dagelijkse opties https://wijzerbeleggen.nl/samenstelling-en-weging-aex-index Beursindex Beleggen
23
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aardwetenschappen
Aardwetenschappen
Aardwetenschappen, ook wel geowetenschappen genoemd, is de verzamelnaam voor alle natuurwetenschappen die de planeet Aarde bestuderen. Het is de tak van de wetenschap die zich bezighoudt met de fysieke samenstelling van de aarde, het geheel aan watervoorraden die er voorkomen en haar atmosfeer. Meestal gebruiken aardwetenschappers principes uit de geografie, chronologie, natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde om een begrip te krijgen van hoe de aarde werkt en verandert. Omschrijving Aardwetenschappen omvat de traditionele wetenschappen als geologie, fysische geografie, geofysica en ingenieursgeologie, die zich met name met de lithosfeer, de gesteenten en haar ontstaan en gedrag bezighouden. Maar behalve op gesteenten richt aardwetenschappen zich ook op de atmosfeer, water en ijs. Daarom behoren ook wetenschappen als hydrologie, glaciologie, meteorologie, klimatologie, hydrografie, geodesie en oceanografie tot de aardwetenschappen. De geografie die zich richt op de biosfeer heet biogeografie. Vaak wordt dit tot de biologie gerekend, waar het een aanzet tot de ecologie vormde. Wetenschapsrichtingen als natuurkunde, scheikunde, wiskunde en biologie dragen hulpmiddelen en gereedschappen aan. Aangezien de aarde een planeet is, kunnen de aardwetenschappen ook als een tak van de planetologie beschouwd worden. Aardwetenschappelijke kennis, met name geomorfologie, wordt bijvoorbeeld ook toegepast voor de zoektocht naar sporen van water, sneeuw en ijs op de planeet Mars. Zoals bij alle wetenschappen wordt binnen de aardwetenschappen de wetenschappelijke methode gehanteerd: men doet waarnemingen (of verzamelt gegevens), formuleert een hypothese, leidt een voorspelling af en toetst deze. In de aardwetenschappen spelen gegevens een kritische rol in het formuleren en testen van hypothesen. Vakgebieden binnen aardwetenschappen Hieronder volgt een alfabetische lijst van vakgebieden binnen de aardwetenschappen. Sommige van deze vakgebieden hebben raakvlakken met andere wetenschappen. Fysische geografie valt bijvoorbeeld zowel onder aardwetenschappen als onder geografie, en biogeologie en paleontologie vallen ook onder biologie. Toepassingen aardwetenschappelijke kennis Aard-wetenschappelijke kennis wordt veel toegepast in de winning van fossiele brandstoffen zoals aardolie en aardgas, de civiele techniek (denk aan bijvoorbeeld tunnels), en de landbouw. Ook het voorspellen van rampen als aardbevingen en vulkaanuitbarstingen behoren tot het werkterrein. Binnen het vakgebied van de aardwetenschappen vallen ook enkele van de mondiale milieuvraagstukken: is er sprake van een globale temperatuurstijging als gevolg van het versterkte broeikaseffect? Wat zijn de gevolgen van deze temperatuurstijging voor een toekomstige zeespiegelstijging? Hoe zit het met het gat in de ozonlaag boven de zuidpool? Hoe vinden we voldoende drinkwater voor iedereen? Zie ook Geologisch tijdperk Datering Gesteente Grond (aarde) Lijsten van landen (doorverwijspagina) Lijst van termen in de aardwetenschappen Milieuwetenschappen
24
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aristoteles
Aristoteles
Aristoteles (Oudgrieks: Ἀριστοτέλης, Aristotélēs) (Stageira, 384 v.Chr. – Chalkis, 322 v.Chr.) was een Griekse filosoof en wetenschapper die met Socrates en Plato wordt beschouwd als een van de invloedrijkste klassieke filosofen in de westerse traditie. Hij was lid van Plato's filosofische Akademeia, en diens invloed is dan ook aanwezig in Aristoteles' werk, maar de filosofische stroming die Aristoteles vertegenwoordigt, het aristotelisme, wijkt duidelijk af van het platonisme, de filosofische leer van Plato. Biografie Aristoteles was een zoon van de befaamde arts Nicomachus, lijfarts van koning Amyntas III van Macedonië, de grootvader van Alexander de Grote. Aristoteles is vroeg wees geworden. Hij werd opgevoed door zijn oom Proxenus. Op zeventienjarige leeftijd vertrok hij naar Athene en werd als leerling opgenomen in Plato's Akademeia, die hij pas twintig jaar later, na Plato's dood in 347 v.Chr., weer verliet. Aristoteles mag gezien worden als de eerste homo universalis, omdat hij bekwaam was in de totaliteit van de toenmaals bekende wetenschappen (filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde, theater...), die hij systematisch en methodisch tot een in zichzelf gesloten systeem uitwerkte. Aristoteles kan zo worden beschouwd als systeemfilosoof. Hij voerde bovendien de logica en de methodologie in als manier om wetenschap en filosofie te bedrijven. Na op enkele plaatsen als docent werkzaam geweest te zijn, werd hij ongeveer 342 v.Chr. door koning Philippus II naar Macedonië ontboden om als privéleraar de opvoeding te verzorgen van diens dertienjarige zoon Alexander, die later als Alexander de Grote bekend werd. Hij was daar tot omstreeks 340 v.Chr. mee bezig. Hij keerde in 335 v.Chr. naar Athene terug, waar hij dertien jaar lang in de Peripatos (wandelgang) van het Lyceum (Grieks Lykeion) heeft gedoceerd. Daarom wordt hij gezien als de stichter van de Peripatetische School. Als gevolg van een anti-Macedonische reactie na het plotse overlijden van Alexander de Grote (in 323 v.Chr.) werd hij als collaborateur beschouwd en aangeklaagd wegens goddeloosheid. Anders dan Socrates verliet hij de stad, met als motivering dat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen, verwijzend naar Socrates. Hij week uit naar Chalkis, naar het landgoed van zijn moeder. Daar stierf hij een jaar later aan de gevolgen van een maagkwaal op eenenzestigjarige leeftijd. Uit zijn testament blijkt dat Aristoteles een zorgzaam huisvader en een humaan meester voor zijn slaven was. Enkele van zijn vrienden hebben hem zijn leven lang trouw gevolgd. Aristoteles als wetenschapper Aristoteles hanteerde een analytische, inductieve manier van denken: het destilleren van een algemeen geldende waarheid uit het doen en laten van het individu en de waarneembare werkelijkheid. Daarvan uitgaande bestudeerde hij ook een groot aantal zaken in onder andere bewegingen (wordingen) in de natuur en de biologie en kwam onder de indruk van de ordening en doelmatigheid daarin. Dit bracht hem tot de uitspraak De natuur doet niets vergeefs. In zijn visie bestaat de wereld uit de vier elementen aarde, water, lucht en vuur, omgeven door de ether, het vijfde lichaam, en daarbuiten sfeerlagen, waarvan de buitenste die van de vaste sterren zou zijn. De uiterste sfeer is in zijn visie God, de Onbewogen Beweger. Zijn ethische opvattingen zijn uitgewerkt in de Ethica Nicomachea. Zijn werk De Interpretatione behandelt de betekenis van taaluitingen (passen woord(en) en onderwerp van die taaluiting helemaal, gedeeltelijk of helemaal niet bij elkaar, met andere woorden: is de uiting waar, gedeeltelijk waar of niet waar) en de logica daaruit voortvloeiend (het syllogisme). Hierbij gebruikte hij zowel inductie als deductie. Zie ook Klassieke semiotiek. Hij zocht naar algemeen geldende principes, gebaseerd op ware en waarneembare feiten of aannames, die hij vervolgens toetste aan afzonderlijke gevallen. Veertien van zijn werken zijn gebundeld in zijn Metafysica, gericht op onderzoekingen van het zijn, ofwel de ontologie. Volgens hem bestaat de Platonische idee slechts in de afzonderlijke dingen, en niet als transcendente werkelijkheid, zoals Plato dat zag. Hij verschilde met Plato dus van mening over het bestaan van universalia waarvoor in de wereld geen particulier voorbeeld te vinden was. In Aristoteles' visie zijn alle dingen met het verstand te begrijpen. Hiermee sluit hij aan bij Socrates' gedachte over het kennen van algemeen geldende waarheid aangaande goedheid en deugd. Met zijn studie van de erfelijkheid, waarin hij al onderscheid maakte tussen dominante en recessieve factoren, liep Aristoteles vooruit op het werk van Gregor Mendel. Aristoteles' invloed Aristoteles richtte een filosofische school, de Peripatetische School, op, gebaseerd op zijn eigen methode van filosofie bedrijven, het aristotelisme. In latere generaties richtte de school zich voornamelijk op de natuurwetenschappen en werd de filosofie gelaten voor wat het was. De Griekse filosoof Alexander van Aphrodisias echter schreef rond 200 n.Chr. een belangwekkend commentaar op de Organon en Metafysica. De laatste lichting klassieke Griekse filosofen, de neoplatonisten, kenden en bestudeerden Aristoteles' werk goed. Via hen werd zijn werk in het Syrisch en Arabisch vertaald, waardoor het de Arabische wereld beïnvloedde lang voordat het de denkers van het westen beïnvloedde – dit gebeurde pas vanaf de 12e eeuw in Andalusië dankzij de werken van Ibn Rushd of Averroës en de vertalingen door joodse intellectuelen aldaar. Met name zijn categorieënleer is van bepalend belang voor het Middeleeuwse denken. Daarvoor was enkel zijn werk Logica omstreeks 500 door de Romein Boëthius vertaald in het Latijn. Al zijn andere geschriften werden pas zo'n 800 jaar later verplichte leerstof in de westerse academische wereld en kenden vanzelfsprekend pas vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst een grotere verspreiding. Na de Gouden Eeuw in Nederland raakte zijn gedachtegoed wat uit de gratie, maar vanaf ca. 1800 leefde Aristoteles' populariteit weer op. De Poolse filosoof Jan Łukasiewicz (1878–1956) verrichtte onderzoek naar zijn formele logica. Aristoteles en Fyllis (Phyllis) Een in de middeleeuwen en in de renaissance veel voorkomende voorstelling is ontleend aan een verhaal, waarvan de herkomst niet met zekerheid is te bepalen. Men ziet Aristoteles kruipend op handen en op voeten, in zijn mond een toom, op zijn rug zit een vrouw Fyllis die hem leidt. Het motief komt veel aan kerkportalen voor en is in de prentkunst geliefd geweest. Het verhaal van Phyllis en Artistoteles is bedoeld als een waarschuwing. Het gaat over de triomf van een verleidelijke vrouw, Phyllis, over het intellect van de grootste klassieke filosoof Aristoteles. In het verhaal waarschuwt Aristoteles zijn leerling Alexander om Phyllis, de maîtresse van zijn vader, te vermijden. Aristoteles valt echter zelf voor haar charme. Phyllis zegt op Aristoteles' avances in te zullen gaan als zij hem kan berijden. Zij heeft hiervan echter Alexander op de hoogte gebracht, en op het moment dat Phyllis op Aristoteles rug plaatsgenomen heeft komt Alexander binnen. Hij betrapt zo zijn meester Aristoteles. Een soortgelijk verhaal werd ook verteld over Socrates en Xantippe Werken Veel van het oorspronkelijke werk van Aristoteles is reeds in de eerste eeuwen na zijn dood verloren gegaan. Onder de verloren werken behoren ook zijn dialogen, de enige teksten die door Aristoteles zelf uitgegeven waren. Vermoedelijk is maar ongeveer een vijfde van het totale werk bewaard gebleven en bekend. De, overigens nog steeds erg talrijke, bewaarde werken van Aristoteles zijn meestal cursusnotities en lesvoorbereidingen voor eigen gebruik, en waren oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd. Volgens een verhaal door Strabo waren deze notities door Neleus meegenomen naar Skepsis, door diens erfgenamen opgeslagen in een kelder, daar in de eerste eeuw voor Christus ontdekt door de boekhandelaar Appelicon, door Sulla naar Rome gebracht en ten slotte door Andronicus van Rhodos uitgegeven. Dit is een verklaring voor de voor sommige lezers onsystematische of schetsmatige structuur van enkele van de ons bekende teksten, maar boeken als de Ethica en de Politica zijn voorbeelden van het tegendeel met een heldere structuur en een duidelijke logische rode draad. Het wordt wel verondersteld dat de grotere werken al in de derde eeuw voor Christus in de Bibliotheek van Alexandrië waren opgenomen. De werken van Aristoteles worden traditiegetrouw in het Latijn gegeven: gedurende de middeleeuwen waren ze in het Westen alleen bekend in een Latijnse vertaling van een Arabische vertaling uit het Grieks. Veel van zijn werken zijn door de Arabische geleerde Averroes vertaald. Overige werken van Aristoteles Ethiek: de Ethica Nicomachea Logica: de Categoriae, Analytica priora, Interpretatione, Analytica posteriora, Sofistische weerleggingen en Topica Natuurfilosofie: de Physica, De caelo, De generatione et corruptione, Meteorologica, Historia animalium, Partibus animalium, Generatione animalium, De anima en de Parva naturalia Praktische filosofie: Politica, Rhetorica en Poetica Het verzamelde werk van de bewaarde teksten van Aristoteles zijn gebundeld in het Corpus Aristotelicum. Hierbij is evenwel niet de tekst met de beschrijving van het Atheense politieke bestel opgenomen, die bekend is onder de naam Athenaion Politeia. Belangrijkste wijsgerige stellingen Aristoteles' belangrijkste thesen gingen over de filosofie en over deelgebieden daarvan. Hij kwam met ideën over de moraal, over de kosmologie en de ontologie, dus over de natuurkunde, over de psychologie en over de kennistheorie of epistemologie. Hij bracht verder nog zijn socio-politieke opvattingen naar voren. Moraal Aristoteles huldigt het eudaemonisme: het leven heeft tot doel de gelukzaligheid (blijheid) (Grieks eudaimonia) te vinden door: de studie van de filosofie (= beschouwing van het Zijn) en de wetenschap de Phronèsis, volgens Aristoteles de belangrijkste deugd, dat morele verstandigheid inhoudt, die in de praktijk schuilt. De phronesis is het inzicht dat zorgt voor het kiezen van de goede handeling en het bepalen van het midden, tussen verstand en gevoel. Aristoteles is de grondlegger van de deugdethiek. genot (Grieks hèdonè > hedonisme) Kosmologie en ontologie Het hylemorfisme: Elk individueel ervaarbaar ding is een combinatie van: een stof, materie (hylè) een vorm (morphè); deze heeft geen afzonderlijk bestaan, als buitenwereldse werkelijkheid (zoals Plato dat zag in zijn Ideeënleer), maar is enkel reëel voor zover hij gerealiseerd is in het concrete ding. In Aristoteles' visie zijn alle dingen met het verstand te begrijpen. Hiermee sluit hij aan bij Socrates' gedachte over het kennen van algemeen geldende waarheid aangaande goedheid en deugd. Het meest algemene kenmerk van alle dingen is het zijn, maar dat kan zeer uiteenlopende betekenissen aannemen: zijn volgens een van deze tien categorieën: substantie: zoals Pieter Janssen is een mens kwantiteit: zoals P.J. heeft een massa van 76 kg kwaliteit: zoals P.J. is leraar wiskunde relatie: zoals P.J. is jonger dan zijn broer Wim plaats: zoals P.J. is in Brussel tijd: zoals P.J. leeft in de 21e eeuw (hij is levend) positie: zoals P.J. staat recht (hij is staand) conditie: zoals P.J. is ziek handeling: zoals P.J. schrijft ervaring: zoals P.J. wordt / is geïnspireerd zijn als actueel of potentieel (een jongen van twaalf is actueel een scholier en potentieel een profvoetballer, of een advocaat, of een gangster; een eik is actueel een boom en potentieel een tafel of een stoel) zijn als waar of onwaar (het is mooi = niet lelijk) zijn als substantieel / wezenlijk (mensen zijn sterfelijk) of incidenteel (ik ben doodmoe) Verandering en beweging (het worden) is een overgaan van potentie (Grieks dynamis, het vermogen om te veranderen) naar act (Grieks entelecheia, een bepaalde graad van volmaaktheid), door een (inwendige of uitwendige) oorzaak bij elke verandering / beweging kunnen vier vragen gesteld worden: Wat is er veranderd? Hoe is de vorm tot stand gekomen? Wie/wat heeft de verandering teweeggebracht? Met welk doel? om deze vier vragen te beantwoorden gaf Aristoteles vier oorzaken: een materiële oorzaak (causa materialis) een formele oorzaak (causa formalis) een bewegende oorzaak (causa efficiens) een finale oorzaak (causa finalis) aan de hand van een praktisch voorbeeld: een beeldhouwer maakt een bronzen beeld van koningin Juliana: materiële oorzaak = het brons formele oorzaak = het idee in de geest van de beeldhouwer over het afgewerkte beeld, ook in het beeld zelf teruggevonden bewegende oorzaak = de beeldhouwer finale oorzaak = het beeld, als blijvende herinnering aan de overleden vorstin Van de vier oorzaken beschouwde Aristoteles de causa finalis of doel-oorzaak als de voornaamste oorzaak, die dan ook later in de middeleeuwen als de causa causarum of oorzaak der oorzaken werd gezien. God = zuivere act, zonder stof of potentie, de eerste onbewogen beweger, uiteindelijke oorzaak van alle zijn en van alle worden. De mens maakt deel uit van de kosmos, die steeds naar grotere volmaaktheid evolueert (op God gericht/ teleologie). Psychologie en kennistheorie of epistemologie Categorieke verwerping van Plato's dualisme: de ziel maakt onverbrekelijk deel uit van de lichamelijkheid, maar ze bezit wel een onstoffelijk kenvermogen. (Zo leven de ideeën van Aristoteles nu ook nog.) Het verstand vormt, door abstractie, de begrippen en categorieën, langs de zintuiglijke kennis om. Aristoteles ging ervan uit dat het oog de dingen ziet zoals zij zijn, dat het gehoor de werkelijke geluiden hoort, enz., en dat een theorie gebaseerd móét zijn op de zintuiglijk waarneembare en aantoonbare (empirische) werkelijkheid. Onze waarnemingen van het specifieke, afzonderlijke zijn op zichzelf waar, en zij geven ons een afbeelding van de werkelijkheid; fouten ontstaan enkel doordat die waarnemingen verkeerd verbonden worden. Er zijn drie soorten zielen: vegetatieve ziel: gericht op voeding, groei en voortplanting (alle levensvormen) sensitieve ziel: zintuigen, begeerten (zin hebben), beweging (dieren en mens) cognitieve ziel: bezit potentieel het vermogen om het goede te kennen, maar doet actueel wat hij doet Aristoteles kwam tot de conclusie dat de natuur van onze ziel geestelijk / spiritueel is door te filosoferen; alle materiële wezens bestaan uit materie + vorm. Bij levende wezens wordt de vorm, ziel genoemd. De ziel moet geestelijk zijn omdat wij kennis in ons opnemen als relaties tussen vormen. En we nemen geen concrete tafel in ons op, maar de essentie van het begrip tafel. Hier introduceert Aristoteles het begrip tabula rasa (effen, lege plank). In de was van de effen plank worden de vormen afgedrukt. Omdat de cognitieve ziel van de mens geestelijk is blijft de ziel voortbestaan na de dood. Dood wordt dan ook gedefinieerd als de scheiding van lichaam en ziel. Eigenschappen van de zielen zijn; enkelvoudig – zonder delen, onstoffelijk – een levend wezen is helemaal levend, de ziel heeft geen specifieke plek in het wezen, en identificeert zich niet met de materie, een ziel is één en houdt ook het lichaam bijeen. Evenals Plato heeft ook Aristoteles de sofisten bestreden, maar hij deed dat door een systematisch overzicht te geven van de oorzaken van hun valse redeneringen. Zodoende ontwierp hij de formele logica (wetmatigheid van het denkproces: syllogisme / oorzaak en gevolg). Een voorbeeld van een syllogisme: Major: Alle mensen zijn sterfelijk; minor: Grieken zijn mensen; Conclusie: Grieken zijn sterfelijk. Het bekende 'Socrates is een mens'-syllogisme is volgens Aristoteles geen syllogisme, omdat een term volgens hem nooit betrekking kan hebben op een individu. Men kan zeggen dat alle X Y zijn, of dat sommige X Y zijn, maar het is nooit zo dat één bepaalde X gelijk is aan Y. Socio-politieke opvattingen De mens is van nature een sociaal wezen (Grieks zoön politikon), en kan alleen in een polis-gemeenschap zijn volmaaktheid vinden Er is géén ideale staat: de beste staatsvorm verschilt naargelang de concrete, lokale omstandigheden, als hij maar het welzijn van alle onderdanen nastreeft. De slimste mens is degene met de kennis van onderscheid, maar die niettemin bewust normaal doet, aangezien dat meer geaccepteerd wordt. Aristoteles onderscheidde in Politica (350 v.Chr.) drie staatsvormen. Deze drie hadden elk een goede en een slechte vorm, die ook weer onderverdelingen kenden. In deze extreme vorm kwamen ze niet voor, het waren ideaaltypes: Tirannie is bij Aristoteles dus de slechte tegenhanger van de monarchie. Daarmee is het moeilijk een duidelijke definitie van de twee te maken en is dit meer afhankelijk van de steun vanuit de bevolking. Tirannicide ziet hij vooral als een daad van hen die uit zijn op persoonlijk gewin, terwijl degenen die handelen vanuit het algemeen belang zeldzaam zijn. Literatuur (2009): A Companion to Aristotle, Wiley-Blackwell (2000): Aristoteles, vertaald uit het Engels door Willemien de Leeuw et al., Lemniscaat, Engelse uitgave 1982, Oxford University Press (2000): Aristoteles in 90 minuten, vertaald uit het Engels door Thijs Goverde, Engelse uitgave 1996, Constable and Company (1999): De ziel en haar voertuig. Aristoteles' psychologie geherinterpreteerd en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd, Damon Websites Aristoteles Retorica. gearchiveerd Ley, H. de, Antieke Wijsbegeerte: van Thales tot Augustinus, ugent.be, 2005. Hoofdstuk 7: Aristoteles' natuurfilosofie Artikel over Aristoteles in de Stanford encyclopedia of Philosophy Logicus Oud-Grieks filosoof Persoon in de 3e eeuw v.Chr. Rechtsfilosoof
25
https://nl.wikipedia.org/wiki/Afghanistan
Afghanistan
Afghanistan (Nederlandse uitspr.: [ɑfˈɣaniˌstɑn]; Pasjtoe / Dari: افغانستان; Pasjtoe: Afġānistān, IPA: [avɣɒnisˈtɒn]; Dari: Afġānestān, IPA: [avɣɒnesˈtɒn]), officieel het Islamitisch Emiraat Afghanistan (Dari: امارت اسلامی افغانستان, Imārat-i Islāmī-yi Afghānistān, Pasjtoe: د افغانستان اسلامي امارت, Də Afġānistān Islāmī Imārat), is een land dat zowel tot Centraal-Azië als Zuid-Azië wordt gerekend. Het land heeft een bevolking van ruim 38 miljoen mensen anno 2022, die wonen op een grondgebied van ruim 652.000 km². Het land wordt begrensd door Pakistan in het zuiden en oosten, Iran in het westen, Turkmenistan, Oezbekistan en Tadzjikistan in het noorden en China in het verre noordoosten (de Wachan-corridor in de provincie Badakhshan). Het land hoort ook bij de MENA-landen. Naam De naam Afghanistan betekent letterlijk Land van de Afghanen. De Pathanen begonnen de benaming Afghaan voor zichzelf te gebruiken vanaf de islamitische periode. Volgens W.K. Frazier Tyler, M.C. Gillet en andere geleerden, "Het woord Afghaan komt voor het eerst in de geschiedenis voor in de Hudud-al-Alam in 982" Het laatste deel van de naam Afghanistan stamt af van het Perzische woord stān (staat of land). De Engelse benaming Afghanland die in verschillende verdragen tussen Kadjaren en Engeland voorkomt over de landen bewoond door Pathaanse stammen (modern Zuidoost-Afghanistan) tussen Perzië en Brits-Indië werd door de Afghanen overgenomen en werd Afghanistan. Vanaf de 18e eeuw, toen Ahmad Shah Durrani een regering vormde op basis van het Pashtunwali, werd Afghanistan bij zijn huidige naam genoemd; Afghanistan werd internationaal als officiële naam erkend tijdens de heerschappij van Abdoer Rahman Khan. Vóór de 18e eeuw werd Afghanistan aangeduid als Khorasan en nog vroeger als Aryana (ook wel gespeld als Ariana). Geschiedenis De oudste menselijke bewoning in Afghanistan dateert uit het Middenpaleolithicum. Het land was dankzij de strategische ligging langs de Zijderoute sinds de Oudheid verbonden met de culturen van het Midden-Oosten en andere delen van Azië. Door de eeuwen heen vormde het land het strijdperk van sterk uiteenlopende mogendheden, zoals de Grieken van Alexander de Grote, islamitische Arabieren van het kalifaat van de Omajjaden en Abbasiden, Mongolen van Dzjengis Khan, Britten en Russen. Het land vormde de bakermat van de rijken van de Bactriërs, Kushans, Hephthalieten, Samaniden, Saffariden, Ghaznaviden, Ghowriden, Khilji's, Mogols, Hotakiden en de Durraniden. De politieke geschiedenis van de moderne staat van Afghanistan begon in de 18e eeuw met de Hotakiden en Durraniden. In de late 19e eeuw werd Afghanistan een bufferstaat in 'The Great Game' tussen de Britse en Russische koloniale rijken. Na de Anglo-Afghaanse Oorlog van 1919 ondernamen Amanoellah Khan en Mohammed Zahir Sjah de modernisering van het land. Een reeks staatsgrepen in de jaren zeventig werd gevolgd door een Russische invasie, die werd tegengewerkt door de Amerikanen. Na de Russische terugtrekking volgde in de jaren tachtig een burgeroorlog die een groot deel van het land verwoestte. Uiteindelijk maakte dit de weg vrij voor de taliban, een groepering van religieuze extremisten, die in korte tijd vrijwel het hele land wisten te veroveren. Eerste Talibanbewind (1996-2001) De Taliban doopten de naam van het land om tot Islamitisch Emiraat Afghanistan, en voerden een witte vlag met de sjahadah in. Hoewel Kabul de hoofdstad bleef, was Kandahar in het zuiden de werkelijke machtsbasis. Hier verbleven Mullah Omar, destijds de leider van de Taliban, tezamen met de hogere leiding. De Taliban verwierven al snel bekendheid door zeer strenge toepassing van de sharia en daaruit voortvloeiende draconische maatregelen. Vrouwen mochten geen onderwijs meer volgen en mochten alleen nog gesluierd en vergezeld van een mannelijk familielid over straat. Dans en gebruik van muziekinstrumenten, vliegeren, alcohol, televisie en afbeelding van mensen werden verboden omdat dit niet islamitisch zou zijn en sjiieten en niet-Pashtuns werden onderdrukt. Opium werd weliswaar voor de bühne verboden maar in werkelijkheid getolereerd zolang er maar belasting op werd afgedragen. Het gevolg was dat ook het aantal Afghaanse drugsverslaafden drastisch toenam, ondanks harde maatregelen van de Taliban hiertegen. Internationaal werd de regering maar door drie landen erkend: Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Pakistan. Dit laatste land had grote economische plannen in Afghanistan en riep andere landen op het Islamitisch Emiraat als rechtmatige Afghaanse regering te erkennen. Andere landen weigerden de Taliban te erkennen waardoor het Talibanbewind bemoeilijkt werd in internationale handel, geen zitting had in internationale organisaties, en geen toegang had tot de internationale kapitaalmarkten. Ook had de regering niet de controle over het noordoosten, waar de oppositiegroeperingen zich verenigd hadden in de Noordelijke Alliantie en standhielden. Verder waren de door Hazara bewoonde gebieden in het centrum ook voortdurend onrustig. Behalve met Pakistan was de relatie met alle buurlanden slecht. Oorlog van 2001-2021 In 2001 vielen de Verenigde Staten Afghanistan binnen, op zoek naar Osama bin Laden. Directe aanleiding waren de aanslagen van 11 september. De Amerikaanse aanvallen ondersteunden de opmars van de Noordelijke Alliantie, een alliantie van gewapende tegenstanders van de taliban, die voorheen gesteund waren vanuit de noordelijke buurlanden. Lokale krijgsheren kozen de zijde van de Amerikanen en keerden zich tegen de taliban. Binnen enkele maanden was de talibanregering verdreven en was Al-Quaïda na hevige gevechten bij Tora Bora een gevoelige slag toegebracht. De in Afghanistan verblijvende Arabische Al-Quaida-leider Osama Bin Laden ontkwam en zou later opgespoord en gedood worden in Pakistan. Bij de toekomstbesprekingen die plaatsvonden op de Internationale Afghanistan-conferentie te Bonn in 2001 ontstond consensus over een door de internationale gemeenschap gesteunde overgangsregering onder Hamid Karzai. Karzai werd in 2004 als president bevestigd in de eerste vrije verkiezingen van het land. In 2004 werd ook een nieuwe grondwet opgesteld. De val van de taliban werd door de bevolking met opluchting begroet. Mannen lieten massaal hun baarden afscheren; vrouwen en meisjes maakten in groten getale gebruik van de herwonnen vrijheden, zoals de mogelijkheid zonder begeleider in het openbaar te begeven, of het recht naar school te gaan. Tussen 2001 en 2021 was er een buitenlandse veiligheidsmacht in Afghanistan aanwezig, de ISAF, die bestond uit de Amerikanen en hun bondgenoten. Tot 2003 was de leiding in handen van Nederland en Duitsland, daarna nam, tegen de zin van Afghanistan zelf, de NAVO die taak over. Ondanks enorme hoeveelheid ontwikkelingsgeld en militaire steun lukte het de Amerikanen en hun bondgenoten niet blijvend een democratisch bestuur of een enigszins functionerende burgermaatschappij in het land te vestigen. De veiligheidssituatie verslechterde door militaire blunders, de wederopstanding van de taliban en de activiteiten van lokale strijdheren. Westers ontwikkelingsgeld viel ten prooi aan de wijdverspreide corruptie, in plaats van te worden gebruikt voor de aanleg van goede infrastructuur of bestrijding van de grootschalige armoede onder de bevolking. Miljoenen naar huis terugkerende vluchtelingen en binnenlandse ontheemden versterkten de problemen op het gebied van schaarste aan voedsel en drinkwater extra. De taliban streden naar eigen zeggen tegen de aanwezigheid van 'ongelovigen' in Afghanistan, en ook tegen de Afghaanse regering, die zij als een marionet beschouwden. Ze opereerden vaak vanuit het Pakistaanse grensgebied. Deze burgeroorlog kostte het leven aan burgers, medewerkers van het Rode Kruis en andere NGO's, en ISAF-soldaten. Ondanks de uitbreiding van de NAVO-troepenmacht tijdens Barack Obama konden de taliban zich overal in het land handhaven en hun gebied zelfs geleidelijk uitbreiden. Toen de na Tora Bora naar Pakistan gevluchte Bin Laden in 2011 werd geliquideerd door Amerikaanse commando's werd dit echter als een belangrijke Amerikaanse overwinning gezien. Een probleem voor de Afghaanse regering was dat vrijwel onafhankelijke krijgsheren zich weinig aan het centrale gezag gelegen lieten liggen. De gouverneurs verrijkten zich, streden met elkaar en onderdrukten de bevolking, terwijl de centrale regering vrijwel bankroet bleef. Het met westers geld opgeleide Afghaanse leger was slecht in staat de taliban te bestrijden zonder steun van ISAF. De regering hoopte daarom dat ISAF haar mandaat naar de provincies wilde uitbreiden, maar de Westerse coalitie weigerde dit. Karzai werd in 2009 herkozen als president. Nadat hij de door de grondwet toegestane twee termijnen had afgerond werd Ashraf Ghani in 2014 tot zijn opvolger gekozen. De verkiezingen hadden een chaotische afloop waarbij de kandidaten beiden de overwinning claimden. Uiteindelijk werd onder Amerikaanse druk tot een verdeling van de macht in de nieuwe regering besloten, met Ghani als president. Ghani had een egocentrische stijl van regeren en bleek slecht in staat groepen te verbinden, waardoor de Afghaanse regering verder geïsoleerd raakte. Ondertussen breidden de taliban hun macht in de provincies uit en pleegden ze geregeld bomaanslagen in Kabul. De Amerikaanse publieke opinie was geleidelijk aan tegen de "missie" in Afghanistan gekeerd, na bijna 20 jaar aanwezigheid zonder concrete verbeteringen. In 2020 sloot de regering-Trump een overeenkomst met de taliban, die het de Amerikanen mogelijk maakte zich geheel uit Afghanistan terug te trekken. Tweede Talibanbewind (2021-) De terugtrekking van de Amerikaanse troepen werd bevolen door president Biden in juni 2021, op grond van de onder zijn voorganger Donald Trump op 29 februari 2020 gesloten overeenkomst met de Taliban tijdens onderhandelingen te Qatar, bekend geworden als de Doha-overeenkomst, waarbij de Afghaanse regering geen partij was. Binnen twee maanden stortte de weerstand van het Afghaanse leger tegen de taliban in. Een voor een vielen provinciehoofdsteden in hun handen. In augustus 2021 verliet president Ashraf Ghani het land zonder formeel te zijn afgetreden, toen de hoofdstad Kabul werd ingenomen door de Taliban. Op dat moment hadden de Amerikanen en hun bondgenoten hun terugtrekking nog niet afgerond. De Afghaanse vice-president Amrullah Saleh wierp zich op als interim-president. Door het grote aantal personen die het land uit probeerden te vluchten, ontwikkelde zich snel een grote humanitaire crisis. Op 30 augustus verliet het laatste Amerikaanse vliegtuig Kabul, waarmee een einde kwam aan de westerse aanwezigheid in Afghanistan. De Taliban trachtten de bevolking van Kabul en de wereld gerust te stellen met een charme-offensief: in tegenstelling tot 1996 zou de beweging vrouwen meer vrijheid gunnen en onderwijs laten volgen, er zouden geen draconische wetten en straffen worden ingevoerd, alle bevolkingsgroepen zouden gelijkelijk behandeld worden, sjiieten zouden niet worden gediscrimineerd, er zouden geen wraakacties plaatsvinden, en Afghanistan zou geen toevluchtsoord voor internationale terroristen of criminelen worden. Deze beloftes werden over het algemeen niet serieus genomen en na 2021 was er inderdaad sprake van een geleidelijke verstrenging van de regels, met name voor vrouwen. Ook wordt de beweging ervan beschuldigd nog steeds terroristen te huisvesten, hoewel de Taliban en de VS wel een gezamenlijk belang hebben bij de bestrijding van ISIL in het land. Van de belofte geen wraak te nemen op mensen die voor de vroegere regering hebben gewerkt lijkt eveneens niets terecht te zijn gekomen, er vinden heksenjachten plaats en er is sprake van arrestaties en executies van ex-functionarissen en voormalige commando´s. Geografie Afghanistan vormt het noordoostelijk deel van het Hoogland van Iran. Het land heeft vele steil hellende bergen en uitlopers van het Hindoekoesj-hooggebergte (met toppen hoger dan 7300 m) in het centrum van het land. De hoogste berg is de Noshaq (7492 m). Er zijn echter, binnen de bergwaaiers en op hun randen, vele vruchtbare valleien en vlaktes. In het zuiden, en in het bijzonder in het zuidwesten, zijn grote woestijnen in het Helmendbekken, waaronder de gebieden van Seistan en Registan. In het noorden, tussen de centrale bergketens en de rivier Amu Darja liggen de hooglanden van Badachsjan, Afghaans Turkestan, de vlakte van Amu Darja, en de rijke vallei van Hari Rud (Arius) in de noordwesthoek van het land (het hart van het oude Ariana). In het midden van het land ligt het nationaal park Band-e Amir. Het centrale bergland vormt de scheiding tussen een drietal rivierbekkens. In het noorden stroomt de Kunduz naar de Amu Darja. Deze laatste vormt over meer dan 1000 km de grens met Tadzjikistan en Oezbekistan. Het oosten behoort tot het stroomgebied van de Indus, met als hoofdrivier de Kabul, en als zijrivieren Panjshir, Alisjang en Kunar. Het water wordt sinds tijden gebruikt voor irrigatie. In het westen stromen de Hari Rud en de Helmand, die grotendeels ten zuidwesten van de Hindoekoesj aan de Iraanse grens stroomt. Deze bevatten slechts af en toe water. De rivieren zijn meestal onbevaarbaar. Het droge Afghanistan telt weinig grote natuurlijke meren. Er zijn wel meerdere stuwmeren, die zowel voor de stroomvoorziening van de grote steden moeten zorgen als voor drink- en irrigatiewater. Klimaat Het klimaat van het land varieert sterk, hoewel het grootste deel van het land droog is. In Afghanistan komen onder andere een steppeklimaat (noordwesten en noordoosten), woestijnklimaat (zuiden en midden) en landklimaat (noordoosten) voor. Door de grote afstand tot de oceanen houdt dit droge, hete zomers en koude winters in. De meeste regen valt in het oosten en in de bergstreken. Het land kent gedurende de seizoenen problemen met plaatselijke overstromingen (met name in het voorjaar als in de bergen de dooi intreedt) en droogte (met name in de zomer en het najaar). Afghanistan geldt een van de meest kwetsbare landen ter wereld als het gaat om de gevolgen van klimaatverandering, op basis van zijn geografie, gevoeligheid voor en vermogen om het hoofd te bieden aan de opwarming van de aarde. Grenzen en grensovergangen De zuidoostelijke grens met het buurland Pakistan wordt de facto gevormd door de Durandlijn, een overblijfsel van de Britse koloniale overheersing van India, waarvan Pakistan zich na de onafhankelijkheid in 1948 afsplitste. Sindsdien is Afghanistan er niet in geslaagd deze status quo te veranderen. Op oude kaarten hoort Beluchistan met onder meer de havenstad Karachi eveneens bij Afghanistan. Er zijn in het noorden officiële grensovergangen met Turkmenistan te Andkhoy en Towrgondi (provincie Herat), met Oezbekistan te Hairatan {Mazar) en met Tadzjikistan te Takhar en Sher Khan Bandar, In het westen zijn er grensovergangen met Iran te Islam Qala (Herat), Doghroun, Milak en Abo Nasir Farahee. In het oosten zijn er de grensovergangen met Pakistan te Chaman (Spin Boldak) in de provincie Kandahar, te Torkham (bij Jalalabad in de provincie Nangarhar), te Ghulam KhanWesh Pathan (Paktia) en te Urgon (Paktika). Geografische statistieken Oppervlakte: . Hoofdstad: Kabul (5 miljoen inwoners - 2021) Aantal inwoners: 38,93 miljoen (2020) Grote steden De tien grootste steden van Afghanistan telden volgens een schatting van het Bureau voor de Statistiek van Afghanistan in 2006 alle meer dan 50.000 inwoners. Deze zijn hieronder weergegeven, alsook hun inwoneraantal bij de laatste volkstelling van 1979: Steden die sinds 1979 uit de top 10 zijn verdwenen zijn Baghlan (in 2006: 56.200 inwoners) en Ghazni (48.700). Bestuurlijke indeling Afghanistan kent naast de centrale overheid ook andere bestuurslagen, territoriale onderdelen waar regels vastgesteld en/of beslissingen worden genomen over bepaalde gebieden en/of hun bewoners. Het betreft de volgende bestuurslagen: Afghanistan heeft 34 provincies, die weer zijn onderverdeeld in totaal 398 districten. Bevolking Bij het begin van de 20e eeuw telde Afghanistan ongeveer vier miljoen inwoners; sinds 2020 zijn er negen keer zoveel. Hoewel oorlogvoering in de laatste eeuw een wezenlijke bevolkingsverplaatsing veroorzaakte (miljoenen vluchtelingen trokken naar Pakistan en Iran) is de bevolkingssamenstelling niet veel veranderd door de jaren heen. Tadzjieken, die de tweede grootste etnische groep van het land vormen, wonen rond het Hart en in het noordoosten; Oezbeken wonen in het noorden, en nomadische Turkmenen wonen langs de grens met Turkmenistan. In de centrale bergen wonen de Hazara, van Mongoolse oorsprong. In de oostelijke en zuidelijke centrale gedeelten wonen de Pathanen, die de grootste etnische groep van het land vormen. Beloetsji wonen in het uiterste zuiden. Ook in de stadswijken in het westelijk deel van Kabul wonen vele Hazara. Dari (of Oostelijk Perzisch), Pasjtoe, Oezbeeks, Engels, Arabisch, Turkmeens en Urdu zijn de belangrijkste talen van het land. Godsdienst Bijna alle inwoners (zo'n 99%) zijn moslim. De grote meerderheid (80 tot 85%) is soenniet, een minderheid (15 tot 19%, meer dan twee miljoen en hoofdzakelijk Hazara) sjiiet. 1% hangt een andere godsdienst aan (hindoe, sikh, christendom of jodendom). Aan de tekst van de grondwet van de Islamitische Republiek Afghanistan uit 2004 ging een islamitische preambule vooraf en volgens artikel 2 van die grondwet is de islam de staatsgodsdienst, maar staat het volgelingen van andere geloven vrij hun geloof uit te oefenen binnen het kader van de wet. De Afghaanse cultuur kent echter ook pre-islamitische tradities, zoals de viering van Noroez. Bevolkingsstatistieken Bevolkingsgroepen: geen gegevens beschikbaar. Eerdere statistieken: Pathanen (42%), Tadzjieken (31%), Hazara (9%), Oezbeken (9%), Aimak (4%), Turkmenen (3%), Beloetsjen (2%), Nuristani en Kirgiezen. Talen: Dari (Afghaans Perzisch) 77%, Pasjtoe (ook Pashto, Pashtu) 48% (officiële talen), Oezbeeks 11%, Turkmeens, Beloetsji, Pasjai, verscheidene Nuristaanse en andere talen. Er wordt ook veel Arabisch gesproken. Tweetaligheid komt veel voor. Religie: soennisme 85-90%, sjiisme 10-15% en overig <1% (inclusief ismaëlieten). Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit het World Factbook van de CIA, zoals geraadpleegd op 30 juni 2020. Andere bronnen, zoals bijvoorbeeld te vinden op Hewad.com, geven soms beduidend andere cijfers. Levensverwachting 20% van de Afghaanse kinderen sterft voor het bereiken van de leeftijd van 5 jaar. 1 op 7 kinderen sterft tijdens het eerste levensjaar door ziekte of ondervoeding. Toch is de jaarlijkse bevolkingsgroei hoog. Uit gegevens van UNICEF blijkt dat de situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan anno 2005 nog steeds zorgwekkend is. De laatste 3 jaar tot 2005 bedroeg de inschrijving van meisjes in secundaire scholen slechts 10%. 40% der vrouwen trouwt voor de leeftijd van 18 jaar bereikt te hebben. Van hen heeft een derde dan reeds zelf kinderen. 1600 (en in sommige streken 6000) vrouwen per 100.000 sterven tijdens het bevallen of wegens optredende verwikkelingen. Drugsgebruik Een wijdverbreid probleem in Afghanistan is de productie en het gebruik van drugs. Volgens een onderzoek van de VN-organisatie UNODC gebruikten er in 2005 zo'n 920.000 Afghanen drugs als heroïne, hasjiesj en opium. Volgens het 2009 International Narcotics Control Strategy Report van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken zouden er naar schatting twee miljoen drugsgebruikers in Afghanistan zijn. De hoofdstad Kabul zou al 50.000-60.000 drugsverslaafden tellen. Geletterdheid De geletterdheid van de volledige bevolking wordt geschat op 36%. Het percentage geletterde vrouwen is in 2005 15%. In de lente van 2003 schatte men dat 30% van de 7000 scholen van Afghanistan ernstig was beschadigd tijdens meer dan twee decennia van Sovjetoverheersing en burgeroorlog. Slechts de helft van de scholen had schoon water en naar schatting minder dan 40% had adequate hygiëne. Het onderwijs voor jongens was geen prioriteit tijdens het talibanregime en meisjes mochten helemaal niet naar school. Er wordt verondersteld dat tot vier miljoen Afghaanse kinderen, misschien het grootste aantal ooit, voor het schooljaar ingeschreven staan dat in maart 2003 begon. Het onderwijs is beschikbaar voor zowel meisjes als jongens. Sinds de omverwerping van de taliban zijn meer dan 40 meisjesscholen opgeblazen, verbrand of aangevallen. Bestuur en politiek De machtsovername door de Taliban in 2021 betekende het einde van de "islamitische republiek Afghanistan". De grondwet die in 2004 was ingesteld is nooit door de Taliban erkend. Het land kent geen democratische verkiezingen meer en de in de grondwet geregelde rechten van de bevolking worden door de Taliban ook niet langer gegarandeerd. De Talibanregering noemt het land het "Islamitisch Emiraat Afghanistan". Sinds de overname worden de Taliban wereldwijd aangeduid als de facto-machthebbers van het land. Het Islamitisch Emiraat krijgt internationaal maar weinig officiële erkenning. Veel landen weigeren de Taliban te erkennen maar communiceren wel op lager diplomatiek niveau met de beweging of werken zelfs beperkt samen (zelfs met de VS bestaat beperkte samenwerking tegen de Islamitische Staat in Irak en de Levant). Het gevolg van de niet-erkenning is dat de Taliban geen zitting kunnen nemen in internationale organen waar nog steeds de Islamitische Republiek Afghanistan de zetels bezet. Ook wordt hierdoor handel met Afghanistan bemoeilijkt en heeft het land geen toegang tot de internationale kapitaalmarkten. Verzekeringen dekken hierdoor reizen naar en handelstransacties met Afghanistan niet. Vicepresident Amrullah Saleh riep zich op 17 augustus uit tot interim-president om de strijd aan te gaan met de Taliban. Anno 2022 was de grip van de Taliban op Afghanistan (nog) niet volledig. In de Panshirvallei houdt nog steeds een kleine groep loyalisten van de islamitische republiek stand onder leiding van Ahmad Massoud, de zoon van de in 2001 vermoorde verzetsstrijder Ahmad Shah Massoud. Ook is de Islamitische Staat in Irak en de Levant actief in delen van het land en pleegt terroristische aanslagen. Beiden zijn echter niet in staat het Talibanregime serieus te bedreigen. Internationaal isolement Door de tweede machtsovernmae door de Taliban in augustus 2021 kwam Afghanistan in een internationaal isolement te verkeren. De Taliban zelf riep op tot internationale erkenning , doch vond daarbij gedurende de eerste jaren na de machtsovername nauwelijks gehoor. Ondanks dat geen enkel land bereid bleek het Islamitische Emiraat onmiddellijk te erkennen als de legitieme opvolger van de Islamitische Republiek Afghanistan, vonden er sinds september 2021 desalniettemin wel voorlopige diplomatieke gesprekken plaats tussen de Taliban en een klein aantal andere landen. Een daarbij gestelde voorwaarde was dat er een "inclusieve" nationale regering zou moeten komen, d.w.z. een waarin ook andere groeperingen dan de Taliban zouden zijn vertegenwoordigd. De meeste Afghaanse ambassades in de wereld bleven loyaal aan de Islamitische Republiek. De Taliban slaagden er slechts in op 14 ambassades eigen diplomaten te benoemen. Alom werd verwacht dat de gewenste vorming een dergelijke regering zou worden gaan aangekondigd met het traditionele Perzische nieuwjaar Nowroz in maart 2022, doch de aangekondigde officiêle bekendmaking waarnaar door velen werd uitgezien betrof echter een teleurstellende mededeling over de afschaffing van deze dag als nationale feestdag, omdat ze immers "niet-islamitisch" was. De bevolking bleef graag vasthouden aan de traditie en trok zich van deze afschaffing als officiële feestdag nauwelijks iets aan. Erkenning De eerste staten die bereid bleken het Islamitisch Emiraat Afghanistan te erkennen, waren Qatar en Pakistan. Qatar had sinds 2012 een belangrijke rol gespeeld als gastheer voor de onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van de Taliban en de Verenigde Staten. Daarom was het politieke bureau van de Taliban daar geopend, en erkende Qatar de aanstelling van een Taliban-ambassadeur. De rest van de internationale gemeenschap houdt echter een afwachtende en zelfs afwijzende houding aan. Die afwijzende houding betrof met name de landen die sinds 2001 actief hadden deelgenomen in Afghanistan aan onderdelen van de operaties Enduring Freedom, International Security Assistance Force (2001-2014) en sinds 2015 aan Resolute Support (2015-2021). Zij verbraken niet de sinds 2001 ontstane diplomatieke betrekkingen met het land, doch weigerden categorisch de voorovereenkomst van een agréments. die volgens artkel 4 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer vereist is voor het accepteren en ontvangen van een nieuwe ambassadeur. Het buurland Pakistan bepleit wel erkenning van het Talibanregime maar is zelf ook nog niet tot erkenning overgegaan. Bovendien is een knelpunt in de relatie het feit dat ook Pakistan een grote Pashtunminderheid kent en de Taliban de Durandlijn niet erkent, hetgeen al tot gewapende botsingen heeft geleid. Iran heeft zijn ambassade opengehouden en zowel Iran als de Taliban vinden elkaar ondanks religieuze verschillen in hun afkeer jegens de VS. Sinds de machtsovername is de verhouding echter verslechterd en vinden meer conflicten aan de grens plaats, en er is een langlopend waterconflict tussen beide landen dat de Taliben met de machtsovername heeft geërfd. De Iraanse president Ebrahim Raisi verklaarde dat de "militaire mislukking" van de VS in Afghanistan een kans zou bieden om duurzame vrede in het land tot stand te brengen. Iran zou februari 2023 de door de Taliban als ambassadeur voorgedragen Mohammad Afzal Haqqani accrediteren en tot de ambassade in Teheran toelaten. China lijkt een pragmatische samenwerking na te streven met het oog op winning van grondstoffen, vooralsnog zonder het regime te erkennen. Rusland met in diens kielzog Kazachstan, Oezbekistan, Turkmenistan en Kyrgistan lijken een soortgelijk beleid na te streven, terwijl Tadzjikistan gereserveerder is in verband met zorgen over discriminatie van Afghaanse Tadzjieken en samenwerking met de VS. Rusland heeft het Islamitische Emiraat niet erkend als de wettige autoriteit van Afghanistan. Moskou heeft gezegd dat het hoopt banden met de Taliban aan te knopen, hoewel het ook zegt dat het geen haast heeft om hen te erkennen als de heersers van het land. Op 21 oktober 2021, een dag nadat de Russische president Vladimir Poetin de Taliban in Moskou had ontvangen voor besprekingen kondigde deze aan dat Rusland eventueel bereid zou zijn de Taliban van de internationale lijst van terroristische groeperingen te schrappen, mits de VN-Veiligheidsraad daarbij het voortouw zou nemen. Op 31 maart 2022 aanvaardde de Russische Federatie als een van de eerste landen de diplomatieke geloofsbrieven van een door de Taliban aangestelde gezant. Hoewel Saoedi-Arabië de Talibanregering in Afghanistan niet erkent, werd de Saoedische ambassade op 30 november 2021 heropend om consulaire diensten te verlenen aan Afghaanse burgers. In augustus 2021 kondigde de Spaanse minister van Buitenlandse Zaken José Manuel Albares aan dat het land de "met geweld opgelegde" Talibanregering niet zou erkennen. In september 2021 zei minister van Buitenlandse Zaken Mevlüt Çavuşoğlu dat Turkije "geen haast" had om de Taliban-regering te erkennen. In maart 2022 zou Çavuşoğlu echter de intentie uiten het Islamitische Emiraat internationaal te erkennen. In maart 2022 aanvaardde Turkmenistan de geloofsbrieven van de door de Taliban aangestelde ambassadeur te accepteren, echter zonder het islamitische emiraat formeel te erkennen. De voormalige Britse premier Boris Johnson drong er bij andere landen op aan het Islamitisch Emiraat niet te erkennen als de legitieme regering van Afghanistan. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken stelde in een interview dat zijn land geen enkele regering zou erkennen die terroristische groeperingen herbergt of fundamentele mensenrechten niet eerbiedigt. De Verenigde Arabische Emiraten openden op 30 november 2021 een ambassade in Kaboel. Internationale organisaties De Verenigde Naties riepen op tot de vorming van een "regering die verenigd, inclusief en representatief moest zijn met de volledige, gelijke en zinvolle deelname van vrouwen". Ghulam M. Isaczai, de door de Islamitische Republiek Afghanistan aangestelde permanente vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, bleef het land vertegenwoordigen tijdens een vergadering van de Veiligheidsraad op 16 augustus 2021. Later zou hij worden vervangen door Naseer A.Faiq. De tweede Taliban-regering wordt niet erkend door de Verenigde Naties, die in plaats daarvan de Islamitische Republiek nog steeds blijven erkennen als de legitieme regering van het land. Op 1 december 2021 stemde de uit negen landen bestaande geloofsbrievencommissie van de Algemene Vergadering voor uitstel van een besluit om de Taliban toe te staan Afghanistan te vertegenwoordigen bij de VN. Een woordvoerer van de Europese Unie verklaarde dat de EU "in contact zal moeten komen met de autoriteiten in Kabul, ongeacht welke deze zouden zijn. De Taliban hebben de oorlog gewonnen, dus we zullen met hen moeten praten", maar ook dat de De EU niet voornemens was het Islamitische Emiraat Afghanistan te erkennen. Op 23 januari 2022 werd in Kaboel de EU-ambassade officieel geopend na een overleg tussen Taliban-functionarissen en andere Europese functionarissen in Oslo. Economie Afghanistan is een arm land, het merendeel van de economische activiteit is akkerbouw en veeteelt. Er wordt ook lapis lazuli gevonden. Van deze intens blauwe edelsteen is het land de leverancier van de hoogste kwaliteit steen. Het bnp per hoofd is slechts $649 per jaar (IMF-schatting voor 2014). Een van de weinige gebieden waarop de Afghaanse economie wel succesvol is, is de (illegale) productie en export van opium. In dat kader heeft zij zelfs het beruchte opiumgebied van de in Zuidoost-Azië gelegen Gouden Driehoek achter zich gelaten. Met naar schatting 3400 ton (2002) is Afghanistan 's werelds grootste opiumproducent. Dit heeft ook tot een toename van opiumverslaving onder de bevolking geleid. In 1999 was de productie nog 5000 ton, maar onder de taliban werd de productie formeel verboden, en zakte volgens de officiële statistieken ineen tot "minder dan 200 ton". Een actie van de regering-Karzai om een einde te maken aan de opiumproductie, mislukte, doordat de compensatie voor de boeren onvoldoende was, en door sterk verzet van de met de opiumhandel vervlochten krijgsheren. De Taliban hebben aangekondigd tegen de productie op te treden en zouden drugsgebruik en -verslaafden hard aanpakken. Door de economische onzekerheid en het gemakt van de papaverteelt blijft echter de opiumproductie en -handel welig tieren. De economie van Afghanistan heeft het zwaar te verduren gehad tijdens de oorlog. In het kader van de wederopbouw na de oorlog, werd Afghanistan een groot bedrag aan hulpgelden toegezegd; het daadwerkelijk geschonken bedrag blijft daarbij echter achter. Bovendien is de hulp voornamelijk nodig geweest voor humanitaire noodhulp, en investeringen in infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs, zowel als ondersteuning van de noodlijdende Afghaanse staatskas, hebben daardoor onvoldoende plaatsgevonden. De lokale munteenheid is de afghani (Af, AFN), koers: 1 Af = € 0,014 (september 2015). De oude afghani (ISO-4217-Code: AFA) is in 2002 vervangen door de nieuwe afghani (AFN), waarbij drie nullen achter de komma werden geschrapt. Economische statistieken Nationaal product (koopkrachtpariteit): $60,6 miljard (2014) Nationaal product (koopkrachtpariteit) per hoofd van de bevolking: $1900 (2014) Economische groei: 1,5% (2014) Landbouwproducten: graan, vruchten, noten, groente, katoen, papaver, schapen Grondstoffen: lapis lazuli, aardgas, zout, steenkool, koper, aardolie, ijzererts Export: $2,79 miljard (2012) Exportproducten: vruchten en noten, tapijten, wol, katoen, huiden, opium, edelstenen Exportpartners: India (31,9%), Pakistan (28,5%), Tadzjikistan (7,5%), Verenigde Staten (6,2%) Import: $6,39 miljard (2012) Importproducten: levensmiddelen, aardolieproducten, consumptiegoederen Importpartners: Pakistan (28%), Verenigde Staten (18,6%), Rusland (7,6%), India (6,3%), Kazachstan (4,5%), China (4,3%) Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit het World Factbook van de CIA. Transport Luchttransport Afghanistan heeft ongeveer 53 vliegvelden. De grootste hiervan zijn de Internationale Luchthaven Kabul, nabij de hoofdstad en de nabijgelegen regio, Kandahar International Airport in het zuiden, Herat International Airport in het westen en Mazar-i-Sharif Airport de luchthaven in het noorden. Ariana Afghan Airlines is de nationale luchtvaartmaatschappij met binnenlandse vluchten tussen Kabul, Kandahar, Herat en Mazar-i-Sharif. Internationale vluchten zijn onder andere naar Verenigde Arabische Emiraten, Saudi-Arabië, Duitsland, Turkije, India, Iran, Pakistan en een aantal andere Aziatische bestemmingen. Er zijn ook binnenlandse en internationale vluchten die worden uitgevoerd door de lokale maatschappijen Kam Air, Pamir Airways en Safi Airways. Uit de regio bieden de luchtvaartmaatschappijen zoals Turkish Airlines, Gulf Air, Air Arabia, Air India, PIA en diverse anderen diensten aan naar Afghanistan. In de periode 2001-2021 speelden binnenlandse lijndiensten een belangrijke rol in het personenvervoer tussen de grote steden wegens de onveilige situatie op de grond. Spoorwegen Het land heeft beperkt treinverkeer met Oezbekistan en Turkmenistan in het noorden. De regering is van plan om de spoorlijn uit te breiden naar de hoofdstad en dan naar de oostelijke grensplaats Torkham in 2014 een verbinding met Pakistan Railways te realiseren. Armoede In Afghanistan leeft 36% van de bevolking onder de armoedegrens. Cultuur De Afghaanse cultuur bestaat al meer dan twee millennia en gaat in ieder geval terug tot de tijd van de Achaemeniden rond 500 v. Chr. Het is vooral een nomadische en tribale samenleving, met in verschillende regio's van het land een eigen traditie, als gevolg van het multiculturele en multilinguale karakter van de natie. In de zuidelijke en oostelijke regio, maar ook in West-Pakistan dat in het verleden deel uitmaakte van Afghanistan, leven de mensen volgens de Pashtun-cultuur door het volgen van Pashtunwali, een oude manier van leven die nog steeds bewaard is gebleven. De rest van het land is cultureel Perzisch en Turks. Sommige niet-Pashtuns die wonen in de nabijheid van de Pashtuns hebben de Pashtunwali aangenomen, terwijl sommige Pashtuns de Perzische cultuur hebben overgenomen. Miljoenen Afghanen die in Pakistan en Iran leven zijn in de afgelopen 30 jaar beïnvloed door de culturen van de naburige landen. Afghanen zijn trots op hun cultuur, land, afkomst en vooral hun religie en onafhankelijkheid. Net als andere hooglanders worden ze beschouwd met een mengeling van vrees en neerbuigendheid, om hun hoge achting voor persoonlijke eer, voor hun loyaliteit aan hun stam en voor hun bereidheid om geweld te gebruiken om geschillen te beslechten. Stammenoorlogen en moorddadige vetes is iets waar ze zich sinds mensenheugenis mee bezig hebben gehouden. Deze eigenschap maakte het moeilijk voor buitenlanders om het land te veroveren. Tony Heathcote beschouwt het tribale systeem als de beste manier voor het organiseren van grote groepen mensen in een land dat geografisch moeilijk begaanbaar is en in een samenleving die vanuit een materialistisch standpunt een ongecompliceerde levensstijl heeft. Er zijn naar schatting 60 grote Pashtunstammen en het aantal Afghaanse nomaden wordt geschat op ongeveer 2 tot 3 miljoen. Het land heeft een ingewikkelde geschiedenis die terugkomt in zijn huidige cultuur en in de vorm van verschillende talen en monumenten. Veel van de historische monumenten zijn beschadigd in de recente oorlogen. De twee beroemde boeddha's in de provincie Bamyan werden vernietigd door de taliban die hen beschouwden als afgoderij. Desondanks vinden archeologen nog steeds boeddhistische relikwieën in verschillende delen van het land, waarvan sommige dateren uit de 2e eeuw. Dit geeft aan dat het boeddhisme wijdverbreid was in Afghanistan. Andere historische plaatsen zijn onder andere de steden Herat, Kandahar, Ghazni, Mazar-i-Sharif en Zarang. De Minaret van Jam bij de Haririvier is UNESCO Werelderfgoed. Een mantel die naar men zegt gedragen werd door de profeet Mohammed wordt bewaard in het Heiligdom van de mantel in Kandahar, een stad gesticht door Alexander de Grote en de eerste hoofdstad van Afghanistan. De citadel van Alexander in de westelijke stad Herat is in de afgelopen jaren gerenoveerd en is een populaire attractie voor toeristen. In het noorden van het land is de blauwe moskee van Mazar-i-Sharif door velen gezien als de plaats waar Ali ibn Abu Talib werd begraven. Het Afghaanse ministerie van Informatie en Cultuur is tot 2013 bezig geweest met de renovatie van 42 historische plekken in Ghazni, toen de provincie tot hoofdstad van de islamitische beschaving werd verklaard. Het Nationaal Museum van Afghanistan ligt in Kabul. Hoewel de geletterdheid laag is, spelen de klassieke Perzische en Pashto poëzie een belangrijke rol in de Afghaanse cultuur. Poëzie is altijd een van de belangrijkste educatieve pijlers geweest in de regio en heeft zich geïntegreerd in de cultuur. Enkele opmerkelijke dichters zijn onder andere Rumi, Rabi'a Balkhi, Sanai, Jami, Khoshal Khan Khattak, Rahman Baba, Khalilullah Khalili en Parwin Pazhwak. De inwoners van Afghanistan zijn van oorsprong paardrijders, waardoor de sport bekend als Buzkashi daar populair is. Media en entertainment De eerste Afghaanse krant verscheen in 1906. In de jaren 1920 begon Radio Kabul met uitzendingen van lokale radiodiensten. Afghanistan National Television werd gelanceerd in 1974, maar werd gesloten in 1996, toen de media streng werden gecontroleerd door de taliban. Sinds 2002 zijn de beperkingen geleidelijk opgeheven en de particuliere media gediversifieerd. Vrijheid van meningsuiting van de pers is in 2004 in de grondwet opgenomen en censuur is verboden, hoewel het belasteren van personen of het produceren van materiaal dat in strijd met de principes van de islam is verboden. Er zijn ten minste 400 publicaties, 15 lokale Afghaanse tv-zenders en 60 radiozenders. Buitenlandse radiostations, zoals de Voice of America, BBC World Service en Radio Free Europe / Radio Liberty (RFE / RL) worden uitgezonden in het land. Kabul was in het verleden de thuisbasis van vele musici, die meesters waren van zowel de traditionele als de moderne Afghaanse muziek, vooral tijdens Nowruz (Nieuwjaar) en de Nationale Dag van de Onafhankelijkheidfeesten. Ahmad Zahir, Nashenas, Ustad Sarahang, Sarban, Ubaidullah Jan, Farhad Darya en Naghma zijn enkele van de opmerkelijke Afghaanse muzikanten, maar er zijn vele anderen. De meeste Afghanen zijn gewend aan het kijken naar Bollywoodfilms uit India en het luisteren naar de filmhits. Veel van de Bollywoodfilmsterren hebben hun wortels in Afghanistan, waaronder Madhubala, Feroz Khan, Shahrukh Khan, Aamir Khan, Salman Khan, Naseeruddin Shah, Fardeen Khan, Sohail Khan, Celina Jaitley en vele anderen. Bovendien zijn verschillende Bollywoodfilms zoals Dharmatma, Khuda Gawah, Escape from Taliban en Kabul Express opgenomen in Afghanistan. Kleding De traditionele mannelijke kleding omvat meestal een salwar kameez (jurk), lungee (tulband), karakul, pakol, topi, kufi (hoed) en een chapan (jas). Sommige mannen dragen af en toe een keffiyeh (wikkel) op hun hoofd. Traditionele Afghaanse kleding verschilt per regio en soms ook per etniciteit of per stam. De meeste traditionele Afghaanse kledij voor vrouwen bestaat uit een lange kleurrijke jurk met ronde rok. Meisjes beginnen op zeer jonge leeftijd hun haar te bedekken met een zeer licht, kleurrijk stuk doek. Velen doen dit zelfs thuis bij hun eigen familie. Het dragen van de boerka door vrouwen, meestal verkocht in blauwtinten, werd eind jaren negentig tijdens het Talibanregime afgedwongen. Het niet dragen van een in het openbaar kon vrouwen zware straffen en openbare zweepslagen opleveren. Na de verdrijving van de Taliban in 2001 uit grote delen van het land bleef het dragen van dit kledingstuk voor vrouwen een manier om onopvallend en onherkend over straat te gaan. Sinds de nieuwe machtsovername door de Taliban in augustus 2021 keren nog meer vrouwen terug naar het dragen van de boerka uit angst om anders de aandacht te trekken van Talibanstrijders. Sport Het Afghaans voetbalelftal speelt mee in het internationale voetbal sinds 1941. De nationale ploeg speelt zijn thuiswedstrijden in het Ghazi Stadion in Kabul. De nationale ploeg heeft nooit meegedaan aan of zich gekwalificeerd voor het wereldkampioenschap. Het land heeft ook een nationaal zaalvoetbalteam. Enkele andere populaire sporten in Afghanistan zijn cricket, volleybal, basketbal, taekwondo, boksen, worstelen, gewichtheffen en bodybuilding. De eerste Olympische medaille werd behaald door de taekwondo-beoefenaar Rohullah Nikpai bij de Olympische Zomerspelen van 2008. Buzkashi is een traditionele sport, vooral onder de noordelijke Afghanen. Het is vergelijkbaar met polo, gespeeld door ruiters in twee teams, die elk proberen in het bezit van een geitenkarkas te komen. Feestdagen In Afghanistan gelden islamitische feestdagen van zowel soennieten als sjiieten. De nationale feestdag op "28 Asad" volgens de Afghaanse kalender valt doorgaans op 19 augustus omgerekend naar de westelijke kalender, maar soms op 18 augustus. Ook worden er traditionele feestdagen van pre-islamitische oorsprong gevierd, zoals Noroez. Keuken De Afghaanse keuken is grotendeels gebaseerd op granen zoals tarwe, maïs, gerst en rijst, die de belangrijkste gewassen van het land zijn. Er zijn overeenkomsten met de Iraanse en Indiase keuken. Populaire Afghaanse gerechten zijn: Palao (traditionele rijstschotel, vaak met spinazie) Mash Palao Shorwa (Afghaanse soep) Doe Pyaza Mantu (vleesdumplings) Kofta (gehaktballetjes) Kichiri Qorma Sabzi Baunjan (gekookte aubergine met aardappelen en tomaten) Bendee/Baumya (gekookte okra met aardappelen en tomaten) Heeknusb (hummus) Ashak Aush (met de hand gemaakte noedels) Baghlava (baklava) Bolani (Afghaans plat brood of pannenkoeken) Chapli Kabab Shor-Nakhod (kikkererwten met bijzondere toppings) Naan (Afghaans brood) Populaire Afghaanse desserts zijn: Goh Feel (gebak) Halwa of halva Shir Berinj (rijstpudding) Ferni Kadu Bouranee (zoete pompoenen) Jelabi Maleeda of Khajoor Spice Rub Bekende Afghanen Abdul Ali Mazari Jalal ad-Din Rumi Jamal al-Din al-Afghani Hafizullah Amin Farshad Bashir Ahmed Sjah Durrani Abdul Hakim Munib Shamsia Hassani Khaled Hosseini Mirwais Hotaki Malang Jan Hamid Karzai Akbar Khan Amanoellah Khan Khoshal Khan Khattak Dost Mohammed Khan Nur Muhammad Taraki Achmed Sjah Massoed Ahmad Zahir Mohammed Zahir Sjah Bezienswaardigheden Boeddha's van Bamyan Nationaal park Band-e Amir Blauwe moskee van Mazar-i-Sharif Vrijdagmoskee van Herat Nationaal Museum van Afghanistan Minaret en archeologische ruïnes van Jam Bagh-e Babur Diversen Landcode voertuigen: AFG Het domein .af was in oktober 1997 aangevraagd door Abdul Razeeq, maar werd aanvankelijk niet in gebruik genomen. Zie ook Afghanistan van A tot Z Lijst van grote Afghaanse steden Lijst van internationale conferenties over Afghanistan Monumenten op de Werelderfgoedlijst Bronnen Dossier NOS over de Nederlandse missie in Afghanistan Website Afghanistan-conferentie 31 maart 2009 Den Haag Referenties
26
https://nl.wikipedia.org/wiki/Atlantische%20Oceaan
Atlantische Oceaan
De Atlantische Oceaan is de oceaan die de continenten Afrika en Europa in het oosten scheidt van de continenten Noord- en Zuid-Amerika in het westen. Na de Grote Oceaan is het zowel in oppervlakte als volume de tweede oceaan ter wereld. De Atlantische Oceaan bedekt ongeveer een vijfde deel van de Aarde. De oppervlakte bedraagt 76.762.000 km² en inclusief de aangrenzende zeeën 106.450.000 km². De gemiddelde diepte is 3926 m en inclusief aangrenzende zeeën 3332 m. Het diepste punt is de Milwaukeediepte in de trog van Puerto Rico op 8605 m onder zeeniveau. In de oceaan bevinden zich twee gyres (ringvormige zeestromingen): de Noord-Atlantische gyre en de Zuid-Atlantische gyre. Etymologie De Oceaan dankt zijn naam aan Atlantis, het 'eiland van Atlas', volgens Plato de oudste zoon van Poseidon en de eerste koning van de mythische Atlantische beschaving. De Romeinen noemden de Atlantische Oceaan 'de zee van Hercules' Geografie Begrenzing Met de Atlantische Oceaan wordt het S-vormige wateroppervlak ten oosten van Noord- en Zuid-Amerika en ten westen van Europa en Afrika bedoeld. Soms wordt er onderscheid gemaakt tussen een Zuidelijke en Noordelijke Atlantische Oceaan. De grens ligt rond de evenaar. In het noorden gaat de Atlantische Oceaan over in de Noordelijke IJszee en de Labradorzee, twee watermassa's die worden gescheiden door Groenland. Aan beide zijden van de oceaan liggen aangrenzende zeeën die soms tot dezelfde watermassa gerekend worden. Aan de oostkant ligt de Noordzee, die Groot-Brittannië van het vasteland van Europa scheidt. De Noordzee is via het Kattegat verbonden met de Oostzee, die Scandinavië scheidt van de rest van Europa. De Noordzee en Oostzee zijn, in tegenstelling tot de Labradorzee en de Noordelijke IJszee, grotendeels ondiepe watermassa's op het Europese continentaal plat (zogenaamde epicontinentale zeeën). Verder naar het zuiden is de Noordzee met de Atlantische Oceaan verbonden door Het Kanaal. De Golf van Biskaje vormt een inham van de oceaan in Europa ten noorden van het Iberisch Schiereiland. De Atlantische Oceaan is via de Straat van Gibraltar verbonden met de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, die Europa van Afrika en Voor-Azië scheiden. Ten zuiden van Gibraltar ligt de oceaan in een grote boog om Afrika heen, om enkele graden ten noorden van de evenaar een grote inham in Afrika te vormen, de Golf van Guinea. Ten zuiden van Afrika gaat de Atlantische Oceaan over in de Indische Oceaan. De grens bevindt zich tussen Kaap Agulhas en 60 graden zuiderbreedte. De grens met de Zuidelijke Oceaan, de watermassa rondom Antarctica, is de parallel op 60° zuiderbreedte. Deze puur willekeurige grens werd vastgesteld door de Internationale Hydrografische Organisatie. Aan de westzijde gaat de Atlantische Oceaan ten zuiden van Zuid-Amerika (Kaap Hoorn) over in de Grote Oceaan. Ten noorden van Zuid-Amerika vormt de eilandboog van de Antillen de grens tussen de Atlantische Oceaan, de Caribische Zee en de Golf van Mexico. De laatste twee zeeën scheiden Noord- en Zuid-Amerika. Eilanden In de Atlantische Oceaan liggen meerdere eilanden en archipels (eilandgroepen). Tussen het vasteland van Europa en Groenland liggen Groot-Brittannië, Ierland, Rockall, Faeröer en IJsland. Tussen Europa en Noord-Amerika liggen de Azoren en meer naar het zuiden voor de kust van Afrika liggen Madeira (met Porto Santo), de Ilhas Selvagens, de Canarische Eilanden en de Kaapverdische archipel. Voor de kust van Zuid-Amerika bevinden zich de Falklandeilanden en Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden. Ten noorden van Zuid-Amerika liggen de Caraïben (inclusief Cuba, Jamaica, Hispaniola en de Antillen), en iets verder ter hoogte van Florida, de Bahama's en Bermuda. Midden in de oceaan liggen Sint-Helena, Ascension, Tristan da Cunha, Fernando de Noronha en de Azoren. Morfologie Het verloop van de oceaanbodem wordt de bathymetrie genoemd. Toen men halverwege de 20e eeuw begon de diepte van de Atlantische oceaanbodem in kaart te brengen, bleek de bathymetrie opmerkelijk simpel. In het midden van de oceaan bevindt zich een continue onderzeese bergrug, die de Mid-Atlantische Rug wordt genoemd. Van de rug af is de bathymetrie bijna perfect symmetrisch: de diepte van de oceaan neemt van de rug af toe. De oceaanbodem wordt zo gescheiden in twee bekkens. De dieptetoename is het sterkst dicht bij de rug. Verder van de rug af is de helling zo gering dat men van abyssale vlaktes spreekt. Deze diepgelegen vlaktes zijn de vlakste delen van het aardoppervlak. De gemiddelde diepte van de top van de Mid-Atlantische Rug is ongeveer 2500 m, terwijl de abyssale vlaktes veel dieper liggen, tussen de 3700 en 5500 meter. De Mid-Atlantische Rug is van noord naar zuid 15.000 km lang. De rug werd rond 1950 ontdekt en gekarteerd door middel van echoloodmetingen. Later werd de bathymetrie met de Spaceshuttle Challenger nauwkeuriger in beeld gebracht. Op sommige plaatsen steekt de rug boven het wateroppervlak uit, zoals bij IJsland, Sint-Helena en de Azoren. De rug is maximaal ongeveer 1590 km breed. Opmerkelijk is dat zich over vrijwel de gehele lengte in het midden van de rug een kleine depressie bevindt. Deze wordt gevormd door een geologische slenk. Op het relatief simpele verloop van de bathymetrie bestaan veel uitzonderingen. Loodrecht op de Mid-Atlantische Rug liggen veel minder prominente transversale ruggen, die soms doorlopen tot de continentale randen. Ze verdelen de oceaanbodem in talrijke bekkens. Grotere bekkens ten noorden van de evenaar zijn het Blake-, Guyana-, Noord-Amerikaanse, Kaapverdisch en Canarisch Bekken. Ten zuiden van de evenaar liggen het Angola-, Kaap-, Argentinië- en Braziliëbekken. Langs de randen van het continentaal plat is de continentale helling doorsneden met diepe kloven. Hoewel de Atlantische Oceaan grotendeels wordt begrensd door passieve marges, liggen op enkele plekken oceanische troggen. De Trog van Puerto Rico, in de Noord-Atlantische Oceaan is de diepste daarvan. Het diepste punt van deze trog ligt op 8605 meter. Andere troggen langs de Atlantische Oceaan zijn de Laurentiatrog ten oosten van de Canadese kust, de South-Sandwichtrog, die een diepte bereikt van 8428 meter, en de Romanchetrog, die in de buurt van de evenaar ligt en een diepte bereikt van ongeveer 7454 meter. Geologie Vorming De Atlantische Oceaan begon zich ongeveer 160 miljoen jaar geleden te vormen, door het opbreken van het oercontinent Pangea. De Atlantische Rug is de plek waar de oceaan zeer langzaam aangroeit, als gevolg van een proces dat oceanische spreiding wordt genoemd en een belangrijk onderdeel is van platentektoniek. Onder de oceaanbodem is de convectiestroming in de aardmantel opwaarts gericht. Onder het oppervlak smelt gesteente, zodat magma gevormd wordt. Langs de Mid-Atlantische Rug kunnen dan ook veel vulkanen gevonden worden, waarvan de meeste zich onder de zeespiegel bevinden. Sterker: mid-oceanische ruggen zijn de vulkanisch actiefste delen van de Aarde. Het gestolde magma vormt nieuwe oceaankorst, die aan weerszijden van de rug af beweegt, zodat de oceaan langzaam breder wordt. De afstand tussen enerzijds het supercontinent Amerika en anderzijds de continenten Europa en Afrika neemt met ongeveer 3 cm per jaar toe. Hoe verder van de rug vandaan, des te ouder de oceaanbodem is. Ook na de stolling van magma op de oceaanbodem gaat het afkoelen van de oceaankorst door. Met het afkoelen neemt de dichtheid van de oceaankorst toe. Oudere delen van de oceaankorst zijn daarom zwaarder en liggen dieper op de aardmantel. Daardoor neemt de diepte van de oceaan van de rug af toe. Sedimentatie Sedimenten van de oceaanbodem kunnen op grond van herkomst worden onderverdeeld in drie soorten. Terrigene afzettingen zijn sedimenten waarvan de oorsprong op het land ligt. Ze zijn vaak siliciclastisch van aard, wat wil zeggen dat ze silica bevatten. Voorbeelden zijn zand en silt. Deze materialen zijn meestal te vinden op het continentaal plat en zijn het dikst voor mondingen van grote rivieren en woestijnkusten, waar de wind dergelijke materialen makkelijk van het land af kan transporteren. Pelagische afzettingen bestaan uit de overblijfselen van organismen die naar de oceaanbodem zijn gezonken. Deze sedimenten kenmerken zich door een zeer kleine korrelgrootte. Pelagisch sediment is vrijwel altijd klei of uit microscopisch kleine silicaskeletjes bestaande modder ("ooze"). Onder de fossiele micro-organismen hierin zijn Globigerina en Pteropoda. Het grootste deel van de oceaanbodem is bedekt met een laag pelagisch sediment, waarvan de dikte varieert tussen 60 en 3300 meter. Hoe verder van de Mid-Atlantische Rug af, des te dikker de laag sediment. De laag is het dikst in de troggen, met name bij het Hamiltonrug. Een derde type sediment zijn authigene afzettingen zoals mangaanknollen. Ze komen voor op plekken waar de overige sedimentatie langzaam verloopt, zoals in de Hewett Curve. Geschiedenis De eerste Europeanen die de Atlantische Oceaan op grote schaal verkenden, waren de Vikingen en Portugezen. Nadat Christoffel Columbus de oversteek had gemaakt naar Amerika nam het verkeer over de oceaan snel toe als gevolg van de kolonisatie van de Nieuwe Wereld. In 1833 maakte het eerste volwaardige stoomschip Royal William de oversteek. In 1819 werd dit schip al voorafgegaan door de Savannah die ook een stoommachine aan boord had, maar het grootste deel van de reis zeilde. In 1866 werd door de Amerikaanse zakenman Cyrus Field de eerste trans-Atlantische telegraafkabel aangelegd tussen Ierland en Newfoundland. De eerste non-stop overtocht met een vliegtuig vond plaats op 14 juni 1919 toen John Alcock en Arthur Whitten Brown in een Vickers Vimy bommenwerper van Newfoundland naar Ierland vlogen. De eerste non-stop solovlucht werd op 21 mei 1927 uitgevoerd door Charles Lindbergh in de The Spirit of St. Louis. Zie ook Plasticsoep in de Noordelijke Atlantische Oceaan Plasticsoep in de Zuidelijke Atlantische Oceaan Geschiedenis van de trans-Atlantische stoomscheepvaart Trans-Atlantische tunnel Literatuur National Geographic Atlas of the World (Revised Sixth Edition), National Geographic Society, 1992 Noten
27
https://nl.wikipedia.org/wiki/Architectuur
Architectuur
Architectuur is de kunst en wetenschap van het ontwerpen van de gebouwde omgeving; inclusief steden, gebouwen, woningen, interieurs, tuinen, landschappen, meubelen of objecten. De architectuur wordt gerekend tot de toegepaste kunsten. Vroeger werd het woord bouwkunst meer gebruikt, dat nu voornamelijk nog voor de esthetische kant van het bouwen wordt gebruikt, terwijl bouwkunde met name voor de technische kant wordt gebruikt. Een beoefenaar van de architectuur heet architect. Volgens het vroegste overgeleverde werk over het onderwerp, "Over architectuur" van de Romein Vitruvius, is de architectuur gestoeld op drie principes: schoonheid (venustas), stevigheid (firmitas) en bruikbaarheid (utilitas). Ze kan dan worden omschreven als de balans tussen deze drie elementen, waarbij geen van drieën dus overheersend is ten opzichte van de andere twee. Geschiedenis van de westerse bouwkunst De geschiedenis van de bouwkunst maakt deel uit van de kunstgeschiedenis. Uit de jonge steentijd dateren stenen monumenten met een vermoedelijk rituele functie zoals hunebedden of dolmens, menhirs en steencirkels. Nog ouder zijn verzamelingen mammoetbotten die deel uitmaakten van ijstijdhutten. De Egyptische oudheid liet grote monumenten na in de vorm van piramiden, mastaba's en tempels. Uit Mesopotamië zijn ook resten van steden en paleizen overgebleven. De Oud-Griekse architectuur beslaat een periode van 3 millennia en een veelheid van stijlen. De Romeinse architectuur nam een aantal Griekse stijlelementen over maar introduceerde bogen en gewelven. Zij evolueerde verder in de vroegchristelijke en de Byzantijnse architectuur. In de Middeleeuwen voltrekt zich een belangrijke evolutie van de romaanse architectuur naar de meer gesofisticeerde gotiek. De Nieuwe Tijd erkent architecten als niet langer alleen ambachtslieden, maar ook en vooral als geleerden en kunstenaars. De algemene evolutie van de kunsten loopt parallel in de evolutie van de bouwkunst over renaissancearchitectuur, barok en rococo om met het classicisme in de Moderne Tijd te belanden. Onder invloed van de romantiek ontstaat een belangstelling voor het verleden, in de architectuur vertaald door verschillende vormen van historicisme: het teruggrijpen naar bouwstijlen uit het verleden om er een eigentijdse interpretatie aan te geven. Dit is het tijdperk van de neo-stijlen zoals de neogotiek. In de 20ste eeuw volgt de evolutie van de bouwstijlen de snelle veranderingen in de kunst en in de maatschappij; zo zijn jugendstil, futurisme en postmodernisme algemene kunststromingen, die echter ook hun uiting vonden in de architectuur. De evolutie wordt ook gevoed door de beschikbaarheid van nieuwe materialen als gietijzer, staal en beton, evenals nieuwe technologieën zoals lassen, elektrische verlichting, liften en digitale elektronica. Vanaf de jaren 1960 neemt het belang van ecologie en duurzaamheid toe. Enkele invloedrijke architecten uit de 20ste eeuw De Belgische architecten Victor Horta en Henry Van de Velde gelden als de belangrijkste vertegenwoordigers van de jugendstil. Horta ontwierp het Brusselse museum dat sinds 2002 BOZAR heet en ook het Station Brussel-Centraal, dat evenwel pas na zijn dood gebouwd werd. Van de Velde is onder meer bekend van de Gentse boekentoren. De Duitser Walter Gropius stichtte in 1919 Bauhaus, een toonaangevende school voor architectuur en toegepaste kunst die in 1933 werd gesloten onder druk van de nationaalsocialisten. De school was niet alleen revolutionair in haar visie op architectuur, maar ook in haar pedagogische methode. Het project werd ingegeven door de gemeenschappelijke wil om na de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog een betere wereld te creëren. Hoewel haar architecten ook individuele woningen voor rijke burgers ontwierpen, lag de nadruk op het verbeteren van de woonomstandigheden van gewone mensen. Frank Lloyd Wright was het boegbeeld van de Amerikaanse Prairie School. Hoewel ze opvallende effecten realiseerden met behulp van gewapend beton, grepen ze ook graag terug naar traditionele materialen als baksteen en hout. De Fransman Le Corbusier was aanvankelijk zowel kunstschilder als architect maar begon vanaf 1919 over architectuur te publiceren. Hij is bekend geworden door gestandaardiseerde woonblokken die bestaan uit betonskeletten en eenvoudige materialen, die hem tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de internationale stijl maakten. Ludwig Mies van der Rohe was de laatste directeur van Bauhaus en week daarna uit naar Chicago, waar hij na de Tweede Wereldoorlog belangrijke bijdragen leverde aan de evolutie van de wolkenkrabber, het grote en vaak iconische hoofdkantoor van de multinationale onderneming. Oscar Niemeyer was een Braziliaans architect die grote vernieuwingen introduceerde door gebruik te maken van gewapend beton. Zijn baas Lúcio Costa tekende de plattegrond van de nieuwe hoofdstad Brasilia, maar het was Niemeyer die alle prominente gebouwen ontwierp. Een van zijn bekendste ontwerpen is de kathedraal. Monumenten De term monument reikt breder dan de architectuur, maar veel officiële lijsten van monumenten bestaan uitsluitend of hoofdzakelijk uit gebouwen. Nederlands erfgoed Er zijn vele monumenten in Nederland waaronder de rijksmonumenten. Artikelen over monumenten Bouwkundige begrippen met betrekking tot monumenten Monument (erfgoed) Monumentenzorg Beroemde bouwwerken Er zijn over de hele wereld veel verschillende bouwwerken zoals onder andere: Zeven wereldwonderen van de antieke wereld New 7 Wonders of the World Bouwwerken op de Werelderfgoedlijst Bouwstijlen Er zijn diverse stromingen en bouwstijlen zoals onder andere: Opleiding en beroep In Nederland; Bouwkundig ingenieur: aan de Technische universiteiten van Delft en Eindhoven Master in de architectuur: aan de Academie van Bouwkunst te Amsterdam, Arnhem, Groningen, Maastricht, Rotterdam of Tilburg In Vlaanderen: Burgerlijk Ingenieur-Architect, Master in de ingenieurswetenschappen: aan de universiteit van Gent, Leuven of Brussel Master in de architectuur: aan de universiteit van Antwerpen, Leuven (in Brussel of Gent, niet in Leuven zelf) en Hasselt Voorheen werd in Vlaanderen de opleiding tot architect aangeboden door architectenscholen. Een architectenschool was een departement van een hogeschool. Deze opleidingen werden in 2013 geïntegreerd in universiteiten: het Henry van de Velde-instituut te Antwerpen, uiteindelijk onderdeel van de Artesis Hogeschool Antwerpen, thans een masteropleiding in de Faculteit Ontwerpwetenschappen van de Universiteit Antwerpen de Sint-Lucas Architectuurschool, onderdeel van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, met campus te Gent en te Schaarbeek, Brussel, thans als Faculteit Architectuur geïntegreerd in de KU Leuven. architectenschool, thans opgenomen in de Faculteit Architectuur en kunst van de Universiteit Hasselt Na de opleiding wordt men toegelaten tot het beroep, wat wil zeggen dat men het recht verkrijgt de titel architect te voeren, mits een begeleide stage van twee jaar bij een erkend architect, aansluitend op de studie, met goed resultaat is gevolgd. Wedstrijden AM/NAi Prijs Archiprix Euregionale Architectuur Prijs Europan Gouden AAP Gouden Piramide (voor inspirerend opdrachtgeverschap) Pritzker Prize Prix de Rome Beurzen Er worden diverse beurzen georganiseerd in de Benelux, waaronder het jaarlijkse Batibouw in Brussel, de tweejaarlijkse Bouwbeurs in de Jaarbeurs in Utrecht en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Zie ook Bouwkunde Dag van de Architectuur Indiase architectuur Industriële vormgeving Lijst van architecten Lijst van hoogste gebouwen van Nederland Lijst van hoogste gebouwen ter wereld Lijst van termen in de bouwkunde Papierarchitectuur Rijksbouwmeester Vlaams Bouwmeester Externe links Nederlands Architectuurinstituut, NAI nieuws en informatie De Digitale Architectuurgids, database op architecten, stijlen, periodes Database Nederlandse rijksmonumenten Architectuurgids.nl met meer dan 2500 Nederlandse architectuurprojecten
28
https://nl.wikipedia.org/wiki/Architect
Architect
Een architect (Grieks: architektón: bouwmeester; archi: opper, tektón: bouwer) is een ontwerper van gebouwen, die het ontwerp visualiseert en de verwerkelijking ervan technisch en administratief begeleidt. Soms komt men het synoniem bouwmeester tegen zoals de "Vlaamse Bouwmeester" die de overheid adviseert inzake bouwprojecten, de Nederlandse "Rijksbouwmeester". Nauw gerelateerd aan het werk van de architect is dat van de stedenbouwkundige. In Nederland en Vlaanderen genieten zij doorgaans dezelfde basisopleiding en gaat men zich in de laatste fase van de studie pas specialiseren; of men volgt een bijkomende specialisatie na de studie. Vakgebied en opleiding Een architect ontwerpt gebouwen (woningen, kantoren, fabrieken, kerken, sportcentra en dergelijke). Vroeger werd zo'n persoon een bouwmeester genoemd. Hiermee bedrijft een architect architectuur, een toegepaste kunstvorm. Nederlandse opleiding In Nederland bestaan er meerdere opleidingstrajecten waardoor men in aanmerking kan komen voor inschrijving in het architectenregister waarna men de titel van architect mag voeren: via de praktijk (staatsexamen). via de Technische Universiteit Delft of de TU Eindhoven. Zij leiden op tot de internationaal erkende titel Master of Science en de Nederlands erkende titel (bouwkundig) ingenieur (ir.). via de verschillende Academies van Bouwkunst. (zie Academie van Bouwkunst) Vervolgopleiding na eerst de HTS of Kunstacademie gevolgd te hebben. Na afronding verkrijgt men hier de (internationale) titulatuur Master of Architecture. als men in één land binnen de EU recht heeft op het uitoefenen van het beroep architect, dan mag men dit beroep in de gehele EU uitoefenen. Vlaamse opleiding In Vlaanderen zijn er 2 opleidingen (aangevuld met een twee jaar durende stage) die leiden tot de beroepstitel van architect: De burgerlijk ingenieur-architect: een universitair geschoolde burgerlijk ingenieur ("ir"). Volgens de nieuwe benaming in het hoger onderwijs: "Master in de ingenieurswetenschappen". Een vijfjarige opleiding, met enkele gemeenschappelijke vakken met de bouwkundig ir.; Universiteit Gent; Vrije Universiteit Brussel; Katholieke Universiteit Leuven. Een vijfjarige opleiding tot "Master in de architectuur" aan een van de vier architectenscholen. Deze architectenscholen leiden ook op tot "Master in de interieurarchitectuur". Deze opleidingen zijn sinds 2013 een universitaire opleiding. Er is ook de mogelijkheid om in te stromen in de Master in de architectuur. Daarvoor dient men wel in het bezit te zijn van een compatibele professionele bachelor, bvb toegepaste architectuur, bouwkunde of interieurvormgeving. Een dergelijk schakelprogramma bestaat over het algemeen uit 90 ECTs of meer. Een architect kan een ontwerp maken voor nieuwbouw, maar ook voor restauratie of herinrichting van een bestaand gebouw (renovatie). Bescherming van de beroepstitel In veel landen is het beroep van architect beschermd enerzijds doordat iedere bouwaanvraag door een erkend architect moet worden ondertekend; en anderzijds doordat de erkenning als architect afhangt van het lidmaatschap van een beroepsorganisatie of het bezitten van bepaalde diploma's. De architect wordt gedeeltelijk verantwoordelijk geacht voor de kwaliteit van het uiteindelijke bouwwerk, en die verantwoordelijkheid vertaalt zich soms juridisch in burgerrechtelijke aansprakelijkheid. In Nederland mogen alleen personen die zijn ingeschreven in het Architectenregister de beschermde titel 'architect' voeren. Aan de toelating tot het register zijn strenge opleidingseisen verbonden. Als een persoon niet is ingeschreven, mag deze persoon volgens de wet op de architectentitel zelfs niet suggereren dat die persoon architect is of "architectonisch" of "onder architectuur" werkzaam is. Een IT-specialist, die zich architect noemt, is niet in overtreding van de wet op de architectentitel, omdat dit niet gaat om werkzaamheden als architect, stedenbouwkundige, tuin- of landschapsarchitect of interieurarchitect. Daarnaast zijn in Nederland veel architecten aangesloten bij de beroepsorganisatie BNA, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus. Dit wordt door opdrachtgevers vaak als keurmerk gezien. Sinds 2014 is het als afgestudeerde aan de universitaire opleiding bouwkunde (bachelor en master) niet meer mogelijk meteen de beschermde titel "architect" aan te vragen. Op grond van de Wet op de architectentitel (WAT) is de beroepservaringperiode (BEP) verplicht gesteld voor iedereen die na 31 december 2014 afstudeert in een van de vakdisciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en zich wil inschrijven in het architectenregister. Dit betekent dat na de studietijd eerst nog een beroepservaringperiode moet volgen voordat men zich in het architectenregister kan registreren. In België is het beroep van architect sedert 1939 beschermd. De architecten zijn wettelijk verplicht zich aan te sluiten bij de "Orde van Architecten". Doen ze dat niet, dan kunnen ze geen vergunningsaanvraag indienen voor het bouwen of verbouwen van een woning. Werkwijze Gewoonlijk ontvangt de architect een ontwerpopdracht van een opdrachtgever, ook bouwheer genoemd. Dit kan een particuliere opdrachtgever zijn, een woningcorporatie, een gemeentebestuur, een bestuur van een vereniging, stichting of kerk, de directie van een fabriek, bedrijf of onderneming, een overheidsinstantie, en dergelijke. De architect maakt dan eerst een schetsontwerp met raming van de kosten. Om het schetsontwerp te verduidelijken naar de opdrachtgever toe wordt soms een maquette gemaakt. In een eerder stadium maakt de architect of ontwerper studiemaquettes om zo het ontwerp voor zichzelf te visualiseren. Na het schetsontwerp volgt een voorlopig ontwerp en daarna het definitief ontwerp. Als de opdrachtgever zich in het definitief ontwerp kan vinden, dan wordt vervolgens het bestek en de erbij behorende bestektekeningen gemaakt. Daarna kan er een openbare of onderhandse aanbesteding plaatsvinden. Bij deze twee vormen wordt het werk doorgaans aan de laagste inschrijver gegund: de gunning. Ook kan hij of zij in samenwerking met een aannemer een offerte, een vooropgave (of raming) van de kosten van het bouwproject maken. Als deze wordt goedgekeurd, gaat men verder met het uitwerken van een project. Dit is de meest rechtlijnige vorm van aanbesteden. Ook komt het voor dat een aannemer of projectontwikkelaar grond koopt en daarop een eigen bouwproject begint, waarbij hij of zij een architect de ontwerpopdracht geeft. De architect is in principe verantwoordelijk voor het programma, vorm, indeling, constructie, kleur en materiaalkeuze, aan de hand van de financiële, functionele en esthetische eisen en wensen van de opdrachtgever. Bij de lineaire werkwijze maakt de architect een ontwerp, laat het daarna verder uitwerken en controleren door bouwkundige adviseurs, waarna het door de aannemer wordt gebouwd. Complexe installatiesystemen, constructiemethoden, toenemende gebouwgrootte en de technische integratie van de façade vraagt om externe specialisten die de architect al ondersteunen tijdens de ontwerpfase. Ze ontwerpen mee met de architect vanuit de kennis van hun eigen vakgebied. Doordat verscheidene vakdisciplines uit de bouwwereld hun kennis en expertise toepassen tijdens het maken van het ontwerp worden latere onvoorziene kosten voorkomen en ontstaan er in de latere fase minder snel problemen. De hoofdaannemer wacht bijvoorbeeld niet tot de architect het project op zijn bordje serveert, maar praat tijdens het ontwerp al mee over eventuele problemen bij de assemblage van een gebouw. Deze werkwijze heet integraal ontwerpen en gewoonlijk vormen de opdrachtgever in samenwerking met de architect de projectleiding over dit integrale bouwteam. De taak van de architect is meestal het ontwikkelen van een ontwerpvisie en een ruimtelijk plan en het bewaken van de algehele kwaliteit van het eindproduct door directie te voeren over het bouwteam bestaande uit specialisten (constructeur, bouwfysicus, bouwtechnoloog etc.). Tekenwerk De architect zal na het schetsontwerp het bestek en de bijbehorende tekeningen maken. Werktekeningen en detailtekeningen van plattegronden, gevels, kozijnen, raam- en deurpartijen worden door tekenaars op zijn bureau gemaakt of uitbesteed aan een tekenbureau. Voor het ontwerp en technisch tekenwerk gebruikt men computerprogramma's, computer-aided design (CAD) en building information models (BIM). Tot circa 1980 gebeurde het tekenwerk met potlood, pennen zoals de trekpen en de buisjespen, papier, gum en liniaal op de tekentafel. Ook gebruikte men eenvoudige grafische hulpmiddelen, zoals mallen en arceermiddelen. Zijn de tekeningen klaar en zijn er technische berekeningen in het ontwerp, dan gaat alles naar een constructeur die constructieve aspecten berekent van een bouwwerk, zoals de boogspanning en de draagkracht van muren en kolommen, en naar de bouwfysisch adviseur die de thermische, hygrische, akoestische, brandtechnische en energetische aspecten berekent. Voor het verkrijgen van een Nederlandse bouwvergunning moet de draagconstructie conform het Bouwbesluit en Eurocodes zijn nagerekend. Is alles in orde en is de opdrachtgever tevreden met het ontwerp, dan schrijft de architect het bestek, een vaak stevig boekwerk waarin alle aspecten die bij de bouw aan de orde komen en dus voor de aannemer van belang zijn, gedetailleerd worden uitgewerkt. Hieronder vallen onder andere de te gebruiken materialen, kleuren, maten en wijze van constructie. Goedkeuring van bouwwerk Het ontwerp moet niet alleen door de opdrachtgever en constructeur worden goedgekeurd, maar ook door gemeentelijke en overheidsinstanties, zoals bouw- en woningtoezicht. In Nederland gelden bouwregels (bouwbesluit), bijvoorbeeld voor de hoogte en het aanzicht van het bouwwerk, zoals het bestemmingsplan en de welstandscommissie (ook wel schoonheidscommissie genoemd). Meestal voert de architect hierover zelf de besprekingen. Soms moeten bepaalde aspecten van het ontwerp worden aangepast. Geven de instanties eenmaal hun fiat, dan kan de aannemer met de bouw beginnen. Tijdens de bouw houden aannemer en architect nauw contact en een betrokken architect zal regelmatig bij de uitvoering gaan kijken. Daarbij kunnen technische besprekingen plaatsvinden met de opzichter, die namens de architect toeziet op de bouwwerkzaamheden, en eventueel met de uitvoerder, die de verantwoordelijkheid heeft voor het uitvoerend werk namens de aannemer. Indien bij de opdracht van de architect de directievoering van het bouwproject ook is opgenomen, zal de architect zorg moeten dragen voor een goed verloop van deze vergaderingen en de verslaglegging ervan. Is het bouwwerk gereed, dan vindt de officiële oplevering of overdracht aan de opdrachtgever plaats. Verdiensten Wat een architect aan een bouwproject verdient, het honorarium, hangt meestal af van de totale bouwsom. De architect ontvangt daar gewoonlijk een bepaald percentage van. Voor de hoogte van dit percentage bestaan richtlijnen, die vanwege Europese Regelgeving (anti-kartelvorming) echter geen status meer hebben. Er is door onder andere BNA een regeling gemaakt waarin de rechtsverhouding tussen architect en opdrachtgever is beschreven, genaamd De Nieuwe Regeling, DNR 2005. In 2011 is daarvan een vernieuwde versie, DNR 2011 verschenen. In juli 2013 is een herziene versie uitgebracht, met behoud van de naam DNR 2011. Trivia - Het begrip architect kan ook in metaforische of symbolische zin gebruikt worden. Een voorbeeld is de Great Architect of the Universe binnen de vrijmetselarij. Zie ook Architectenregister Architectenwinkel Bouwkunde Interieurarchitect Lijst van architecten Lijst van Belgische architecten Lijst van Nederlandse architecten Papierarchitectuur Tuin- en landschapsarchitect Externe links Het architectenregister, Alle in Nederland geregistreerde architecten Bond van Nederlandse Architecten Algemene voorwaarden geldend voor Nederland: De Nieuwe Regeling (DNR) Nederlands Architectuurinstituut Bond Vlaamse Architecten, Vlaamse architectenvereniging Vlaams Architectuurinstituut Belgische Orde van Architecten Architects' Council of Europe Beroep in de bouw Wonen
29
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antropologie
Antropologie
Antropologie (Grieks: ανθρωπολογία; menskunde of mensleer) is een wetenschap die de mens in al zijn aspecten, zowel fysiek als cultureel, bestudeert. Antropologie wordt tot de gedragswetenschap en de sociale wetenschappen gerekend. Doordat antropologie zo'n breed veld bestrijkt werd vanaf midden 20e eeuw een opdeling gemaakt in verschillende specialistische studiegebieden. Deelgebieden Antropologie wordt door de American Anthropological Association (AAA) in vier gebieden onderverdeeld. In Noord-Amerika krijgen antropologiestudenten dan ook al deze velden onderwezen, terwijl in Europa voor alle deelgebieden aparte opleidingen bestaan. De deelgebieden zijn: Biologische antropologie, fysische antropologie of antropobiologie, die de mens als biologisch organisme, het gedrag van primaten, menselijke evolutie (paleoantropologie), de paleopathologie en de bevolkingsgenetica bestudeert Linguïstische antropologie, die de variatie in taal door tijd en ruimte bestudeert en ook het sociaal gebruik van taal en de relatie tussen taal en cultuur Archeologie, die de materiële overblijfselen van menselijke samenlevingen bestudeert (vooral in de Verenigde Staten van Amerika) Sociale antropologie of culturele antropologie (vroeger 'volkenkunde' of 'etnologie'), die o.a. het sociale gedrag, de economische structuur en de ideologie (inclusief religie) van volken en bevolkingsgroepen bestudeert (in de Verenigde Staten is de term cultural anthropology in zwang, in Groot-Brittannië de term social anthropology. In Vlaanderen is de term sociale en culturele antropologie gebruikelijk) Verder worden tegenwoordig ook de volgende deelgebieden in de antropologie onderscheiden: Economische antropologie, maakt met behulp van etnografische methoden studie van economische instituties en gedrag Generationele antropologie, onderzoeken, sessies en trajecten waarin kennis op sociale en culturele antropologie wordt gecombineerd met generatie expertise en transitiedenken Criminologische antropologie, bestudeert het verband tussen een misdaad en de persoonlijkheid of uiterlijke kenmerken van de pleger (zie ook Fysionomie) Maritieme antropologie Medische antropologie, die ziekten en geneeswijzen in verschillende culturen bestudeert Politieke antropologie, bestudeert de politieke vormen van verschillende culturen Religieuze antropologie, onderzoekt de verhouding tussen de mens en "het hogere". De vergelijkende studie van het religieuze beleven bij verschillende volkeren. Dit overlapt enigszins met de godsdienstpsychologie Visuele antropologie, de studie en productie van etnografische fotografie, film en nieuwe media Wetenschapsantropologie Wijsgerige antropologie, die expliceert wat impliciet in het menselijk handelen besloten ligt Organisatieantropologie, waarin met een antropologische bril de organisatie wordt benaderd, ook wel organisatie-etnografie Opleiding Een opleiding tot bachelor en master in de antropologie is een universitaire studie. Soms vindt men in de afstudeerrichtingen onderverdelingen terug zoals hierboven aangehaald. Soms is antropologie een afstudeerrichting binnen de hoofdstudie sociologie, of kan het als keuzevak gevolgd worden. Het kan ook gevolgd worden als een master-na-master, als men reeds over een basisdiploma (bijvoorbeeld psychologie, geografie, economie of sociologie) beschikt. De masteropleiding in de antropologie wordt onder meer aangeboden aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), de Universiteit Leiden, de Radboud Universiteit Nijmegen, de Universiteit Utrecht en de Katholieke Universiteit Leuven. Externe link Antropologen Beroepsvereniging (ABv)
30
https://nl.wikipedia.org/wiki/Archeologie
Archeologie
Archeologie (samenst. Oudgrieks: : 'leer der oudheid') is de wetenschap die overblijfselen van oude culturen bestudeert teneinde het verleden te reconstrueren en te duiden. Dergelijke overblijfselen, in het bijzonder door de mens vervaardigde gebruiksvoorwerpen (artefacten), worden bij opgravingen gevonden. Het wetenschappelijk onderzoek behelst die overblijfselen en de context waarin zij worden aangetroffen. De archeologische wetenschap heeft een sterk interdisciplinair karakter: diverse aspecten van haar theorie en methoden zijn ontleend aan principes van de culturele en fysische antropologie, de aardwetenschappen, biologie, kunstgeschiedenis en linguïstiek. Voor het op wetenschappelijke wijze dateren van archeologische vondsten, de archeometrie, worden natuurkundige en chemische methoden toegepast. De interdisciplinaire ontwikkeling leidde tot moderne subdisciplines als de geoarcheologie, de archeozoölogie, archeobotanie en de landschapsarcheologie. Daarnaast is er ook forensische archeologie en contemporaine archeologie. De archeologie wordt vaak cultuurgericht ingedeeld; zo bestudeert de klassiek archeologische richting of Mediterrane archeologie de klassieke oudheid en richt de egyptologie zich op de Egyptische cultuur. In de hedendaagse egyptologie ligt overigens het zwaartepunt op taalkundige aspecten en is de Egyptische archeologie ook weer een aparte discipline. Geschiedenis van de archeologie Sinds het verdwijnen van de vroegste beschavingen moeten mensen zijn gestuit op resten van oude culturen maar het zou tot de 19e eeuw duren totdat men tot het inzicht kwam deze prehistorische voorwerpen op een juiste wijze te vergaren, te ordenen en te duiden. De voorloper van de moderne archeoloog was niet meer dan een jager op schatten of in een iets gunstiger geval een verzamelaar van curiosa. Gedreven door nieuwsgierigheid naar de herkomst van de prehistorische voorwerpen en de afkomst van de mens transformeerden mensen als Christian Jürgensen Thomsen, Charles Lyell en Charles Darwin de chaotische en ongestructureerde collecties tot samenhangende verzamelingen en ontwikkelden archeologen als Heinrich Schliemann, Giuseppe Fiorelli, Augustus Pitt Rivers en William Flinders Petrie een verantwoorde manier van opgraven. De eerste opgravingen De eerste echte opgraving wordt toegeschreven aan Thomas Jefferson, in zijn latere leven de derde president van de Verenigde Staten. Hij trok in 1784 een sleuf rond een graf op zijn eigen landgoed in Virginia. In de streek van Jefferson geloofden de mensen dat deze graven afkomstig waren van geheimzinnige heuvelbouwers. Hij kwam tot de conclusie dat deze heuvels waren gebouwd door inheemse indianen die het gebruikten als graf. Jefferson was zijn tijd ver vooruit; hij deed alles zeer nauwkeurig. Zijn methode werd overgenomen door de latere Noord-Amerikaanse opgravers. Het begin van de moderne archeologie Archeologie ontwikkelde zich tot een wetenschap in het midden van de 19e eeuw. De Schotse geoloog James Hutton bestudeerde in zijn Theory of the Earth (1785) de stratificatie van sedimenten. Hij toonde aan dat de stratificatie van sedimenten veroorzaakt werd door voortdurende processen in zee, rivieren en meren. Daarmee legde hij de basis voor het uniformitarianisme. In 1830 betoogde Charles Lyell in zijn Principles of Geology dat de oude geologische condities gelijkwaardig waren aan de huidige. Een Frans inspecteur, Jacques Boucher de Perthes, werkzaam in de Sommevallei, publiceerde in 1841 een artikel waarbij hij een verband aantoonde tussen menselijke werktuigen (vuistbijlen) en uitgestorven diersoorten. Hij concludeerde hieruit dat lang voor de Bijbelse vloed sprake was van menselijk bestaan. De ideeën van Jacques Boucher de Perthes liepen vooruit op die van een andere grote 19e-eeuwse wetenschapper, Charles Darwin. Nederland had in 1818 met Caspar Reuvens de eerste hoogleraar archeologie ter wereld. Hij deed tussen 1827 en 1834 archeologisch onderzoek naar de Romeinse resten van Forum Hadriani in Voorburg op wetenschappelijk voorbeeldige wijze. Nederlandse database Sinds 2016 bestaat in Nederland de database Portable Antiquities Netherlands (PAN), waarin vondsten van particulieren door hen kunnen worden opgeslagen en gepubliceerd. In eerste instantie had de database tot doel privécollecties te kunnen vastleggen. Deze collecties bestaan voornamelijk uit vondsten gedaan met metaaldetectors. Sinds 2020 worden ook maritieme vondsten, vondsten in rivieren en aan zee, in de database vastgelegd. Archeologische methoden Inspectie van de vindplaats Een vindplaats moet in zijn geheel systematisch in kaart worden gebracht om zo veel mogelijk informatie te verwerven over omgeving en organisatie van de vroege cultuur. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van (lucht)fotografie, geofysisch onderzoek en het global positioning system. Ook onderzoek aan de hand van historische kaarten en hoogtekaarten van het Actueel Hoogtebestand Nederland is zeer gebruikelijk. Met luchtfotografie kan de onderzoeker op een unieke manier resten van gebouwen en structuren traceren. De plekken waar ooit mensen woonden zien er namelijk vanuit de hoogte vaak anders uit door een verschil in vegetatie en lichtreflectie. Verschillen in het plantendek worden veroorzaakt door plaatselijke verschillen in bodemopbouw en bodemvochtigheid en door bijvoorbeeld een stagnerende groei boven muurresten. In combinatie met bepaalde weersomstandigheden, zoals opnamen na lichte sneeuwval, bij intredende dooi of tijdens uitzonderlijke droogte, kunnen op luchtfoto's patronen te zien zijn die bij andere luchtopnamen niet zichtbaar zijn. Luchtfoto's worden ook genomen om de diverse stadia van de opgraving te documenteren en meer inzicht te verkrijgen in de inrichting, omvang en omgeving van vroegere nederzettingen. Door de introductie van drones is het middel luchtfotografie van sites en onderzoeksterreinen toegankelijker dan ooit. Met het geofysisch onderzoek kan de archeoloog ondergrondse voorwerpen ontdekken en fundamenten karteren zonder een spade in de bodem te hoeven steken. Een magnetometer of metaaldetector bijvoorbeeld detecteert verschillen in het ijzergehalte in de bodem, waarmee voorwerpen en bouwwerken kunnen worden ontdekt. In de huidige archeologische praktijk is het gebruikelijk dat in deze verkenningsfase ook een - meestal handmatig - booronderzoek plaatsvindt, waarbij de archeologische verwachting wordt getoetst. Er worden dan boringen gezet, waarvan de boorkern wordt beoordeeld op de aanwezigheid van artefacten, kleuren en afzettingen, zoals fosfaatverrijking, die kunnen wijzen op menselijke aanwezigheid in het verleden. De opgraving Velen associëren archeologie met opgraven en dit is inderdaad een wezenlijk aspect in de verwerving van kennis over het menselijk verleden. Het op juiste wijze blootleggen, verzamelen en documenteren van prehistorische voorwerpen is een cruciale fase in het onderzoek, omdat een verkeerde werkwijze leidt tot onherstelbaar gegevensverlies. De door grafrovers en fortuinzoekers verkregen voorwerpen zijn voor de wetenschapper vaak van beperkt belang door het ontbreken van samenhang. Het is bij de opgraving van groot belang te beseffen dat aardlagen door de tijd heen boven elkaar worden gevormd en dat normaal gesproken de voorwerpen die het diepst in de grond liggen het oudste zijn. Een afdaling in de grond is een reis naar het verleden en het is daarom voor de datering van belang dat zorgvuldig wordt geregistreerd op welke diepte voorwerpen zijn aangetroffen. Het uitgangspunt is dan ook dat de vondsten die als laatste door mensen zijn gebruikt als eerste worden geborgen. Dit betekent dat als de gevormde aardlagen niet zijn verstoord de toplaag voor de archeoloog meestal het minst interessant is en dat die iets minder zorgvuldig verwijderd kan worden. Analyse Dit is de fase waar het allemaal om begonnen is. Inspectie, opgraving en documentatie stellen de onderzoeker in staat de (pre)historie te bestuderen. De aan de vergetelheid ontrukte resten worden gedateerd, geïnterpreteerd en vergeleken met eerdere vondsten waarna de verworven inzichten worden gepubliceerd. Contemporaine Archeologie Met de opkomst van contemporaine archeologie is het aantal methodieken in de archeologie sterk vergroot. Nu archeologen zich ook steeds vaker bezighouden met menselijke sporen uit de 20ste eeuw en zelfs met sporen van het zeer recente verleden, horen ook digitale datamining, interviews met ooggetuigen en registratie door middel van fotografie (waarbij dus niet meer wordt opgegraven, omdat de sporen al aan het oppervlak liggen) tot de archeologische methoden. Een van de onderwerpen waarin dit sterk naar voren komt is de archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Misvattingen over archeologie De archeoloog wordt ten onrechte soms gezien als een soort (schat)graver; maar de speurtocht naar oude overblijfselen dient slechts om de kennis van het menselijk verleden te vergroten. Theoretisch kan een prehistorische afvalhoop interessanter zijn dan goud of juwelen. De archeologie bestudeert menselijke culturen. Het is geen studie naar uitgestorven diersoorten zoals dinosauriërs; dat is namelijk een tak van de biologie: de paleontologie. Overigens bestond de mens nog niet in het Mesozoïcum, het tijdperk waarin de dinosauriërs leefden. Flora- en faunaresten worden wel door archeologen bestudeerd als dit bijdraagt aan de kennis van de vroegere mens en zijn milieu. Niet alle fossielen en pollen uit dezelfde aardlagen als de artefacten zijn indicatief voor de ouderdom van de vroegere menselijke producten en het paleomilieu waarin de mensen leefden, het kunnen ook overblijfselen zijn van de door de mens bedreven akkerbouw en veeteelt. Een goede archeoloog moet daarom voldoende weten over de flora en fauna uit het Pleistoceen en de eerste fasen van het Holoceen. Plantaardige en dierlijke resten in archeologische context worden bestudeerd in de archeobotanie en de archeozoölogie. Bij toeval gevonden archeologische objecten worden niet automatisch eigendom van de vinder omdat zij behoren tot het cultureel erfgoed. De meeste landen beschouwen archeologica daarom als staatseigendom en zij eisen dat vondsten bij de overheid worden gemeld. Artefacten mogen vanzelfsprekend niet simpelweg uit de grond worden gehaald omdat dan cruciale gegevens verloren gaan. Het niet melden en illegaal exporteren van archeologische vondsten is in veel landen strafbaar en wordt in landen als Egypte en Ierland streng gesanctioneerd. Hoewel vaak wordt gesproken van 'de archeologie' alsof dit één wetenschappelijke stroming is, is dit in werkelijkheid niet zo. In Nederland wordt archeologie meestal ingedeeld bij de historische wetenschappen of de geesteswetenschappen, maar in de Verenigde Staten is archeologie een onderdeel van de antropologie. Daarnaast zijn er verschillende grondslagen voor archeologisch onderzoek, zoals de processuele archeologie, de postprocessuele archeologie, maar ook de recent opkomende stromingen van publieke archeologie, community archeologie en contemporaine archeologie, die onderling sterk verschillen in ideeën over goed archeologisch onderzoek. Daarnaast bestaat archeologie uit een groot aantal specialisaties, van tijdvakspecialisaties tot osteologe, tot dendrochronologie, tot metallurgie en historische geografie. Nederlandse wettelijke regels In Nederland geldt voor iedereen (en dus ook voor professionele archeologen) een wettelijke plicht om een vondst te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en zijn opgravingen gebonden aan strikte regels. Zo dient voor veldonderzoek, zoals booronderzoek en opgravingen, een Certificaat te worden behaald via een certificerende instelling. Artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 bepaalt dat de overheid eigenaar is van de vondsten tenzij iemand (anders) zijn eigendomsrecht kan bewijzen. De opgravingsresultaten dienen binnen twee jaar na het einde van de opgraving schriftelijk te worden gerapporteerd aan de minister, de eigenaar en burgemeester en wethouders van de gemeente waar de opgraving plaatsvond. Metaaldetectie Na een wijziging van de Monumentenwet in 2012 (sinds 2015 Erfgoedwet) zijn de regel ten aanzien van metaaldetectie door amateurs versoepeld. Waar het voor die tijd metaaldetectie niet expliciet was toegestaan, mag nu vrij gezocht worden en gegraven tot een diepte van 30 cm. Dit geldt uiteraard niet voor plaatsen en objecten die zijn aangewezen als archeologisch monument en gebieden waar gemeente metaaldetectie via een algemene plaatselijke verordening verboden hebben, zoals Arnhem en delen van Ede. Vlaamse decretale regels In België valt roerend erfgoed onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen en onroerend erfgoed onder de bevoegdheid van de Gewesten. Voor roerende archeologische vondsten is dus de Vlaamse Gemeenschap bevoegd. Zij heeft hiervoor een Archeologiedecreet uitgevaardigd, dat het archeologisch onderzoek regelt. Zo geldt er een wettelijke plicht om toevalsvondsten te melden aan de bevoegde overheid. Voor archeologische opgravingen is een vergunning vereist, alsook voor het gebruik van (metaal)detectoren. Wat het eigendomsrecht betreft, gelden de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek inzake schatvondst en recht van natrekking echter onverminderd. Zie ook Geschiedenis van de oudheid Archeologisch vakgebied
32
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aarde%20%28planeet%29
Aarde (planeet)
De Aarde is vanaf de Zon gerekend de derde planeet van het zonnestelsel. Ze is zowel qua massa als qua volume de grootste van de vier binnenste planeten, die een vast oppervlak hebben van steenachtig materiaal, en (naar de Aarde) "aardse planeten" worden genoemd. Op de Aarde komt leven voor: ze is de woonplaats van miljoenen soorten organismen. Of ze daarin alleen staat is onduidelijk, maar in de rest van het heelal zijn tot nog toe nergens sporen van leven gevonden. Radiometrische dateringen hebben uitgewezen dat de Aarde 4,57 miljard jaar geleden is ontstaan en het leven maximaal 1 miljard jaar daarna. Sinds het ontstaan van leven op Aarde is de aardatmosfeer geleidelijk zuurstofrijk geworden, waardoor een beschermende ozonlaag kon ontstaan en zich aerobe organismen konden ontwikkelen. Het aardoppervlak is voor 71% bedekt met water in de vorm van zeeën en oceanen, de rest bestaat uit continenten en eilanden. Water is noodzakelijk voor het overleven van alle bekende levensvormen. De lithosfeer, de buitenste laag van de vaste Aarde, is verdeeld in een aantal rigide platen, die op een geologische tijdschaal (over miljoenen jaren) langzaam over het aardoppervlak bewegen. Deze beweging veroorzaakt de vorming van gebergten en vulkanisme. Onder de lithosfeer bevindt zich de langzaam convecterende aardmantel. De stroming in de mantel veroorzaakt de bewegingen van de platen en vulkanisme aan het aardoppervlak. Onder de mantel bevinden zich een vloeibare buitenkern (waarin het aardmagnetisch veld wordt opgewekt) en een vaste binnenkern. Dit magnetisch veld beschermt het leven tegen de zonnewind en kosmische straling. De Aarde draait om de Zon in dezelfde tijd dat ze 366,26 maal om haar eigen as draait. Deze tijdsduur wordt een siderisch jaar genoemd. Omdat de rotatie van de Aarde om haar as en de baan van de Aarde om de Zon dezelfde richting volgen (vanaf de noordpool gezien tegen de wijzers van de klok in) is de lengte van het jaar in zonnedagen gemeten precies één dag korter, namelijk 365,26 dagen. De aardas staat in een hoek van 23,439281° met een lijn die loodrecht staat op het vlak waarin de aardbaan ligt, wat de seizoenen veroorzaakt. De Aarde heeft een natuurlijke satelliet, de Maan, die vlak na de vorming van de Aarde moet zijn ontstaan. Soms worden er kleine objecten ontdekt die tijdelijk een baan om de Aarde beschrijven. De zwaartekracht van de Maan veroorzaakt getijden in de oceanen, stabiliseert de hellingshoek van de aardas en doet de rotatiesnelheid van de planeet langzaam afnemen. Astronomische eigenschappen De Aarde behoort tot het Zonnestelsel, het planetaire stelsel rond de ster die de Zon wordt genoemd. Het Zonnestelsel bevat nog zeven andere planeten en een groot aantal kleinere hemellichamen. De Zon is ongeveer 109 keer zo groot in diameter als de Aarde en heeft een 300 000 maal zo grote massa. Onder de planeten is de Aarde van gemiddelde grootte. De grotere planeten, met name Jupiter, hebben de Aarde gedurende haar bestaan beschermd tegen inslagen door met hun (grotere) gravitatieveld planetoïden en kometen in te vangen of af te stoten. Ook de Maan vangt meteorieten op die anders op Aarde zouden storten. De Zon is een van de miljarden sterren die samen het sterrenstelsel Melkweg vormen. Binnen de Melkweg is de Zon een relatief onopvallende ster. De Melkweg zelf is weer onderdeel van de Lokale Groep, een groep van meer dan 40 sterrenstelsels, waarvan de Melkweg een van de grotere is. Deze Lokale groep is onderdeel van de Lokale Supercluster, een van vele superclusters van tienduizenden sterrenstelsels die samen het heelal vormen. Baan en rotatie Ten opzichte van achtergrondsterren heeft de Aarde 23 uur, 56 minuten en 4,091 seconden (een siderische dag) nodig om eenmaal om haar as te draaien. Doordat de Aarde van boven de noordpool af gezien tegen de klok in draait, lijkt het voor de toeschouwer vanaf het aardoppervlak alsof andere hemellichamen (sterren, planeten, de Zon en de Maan) in het oosten opkomen om onder te gaan in het westen. De Aarde draait in een licht excentrische baan rond de Zon. Eén rondgang (een siderisch jaar) duurt ongeveer 365,25636 dagen. Daardoor lijkt de Zon vanaf de Aarde gezien ten opzichte van de sterren met ongeveer 1° per dag naar het oosten te bewegen. Dankzij deze beweging komt de Zon elke dag ongeveer 4 minuten later op ten opzichte van de sterren. De tijdsduur die de Aarde nodig heeft om weer in dezelfde positie te raken ten opzichte van de Zon, is daardoor ongeveer 4 minuten langer dan een siderische dag en wordt een synodische dag genoemd. De afstand tot de Zon bedraagt gemiddeld bijna 150 miljoen km en de snelheid waarmee de Aarde om de Zon beweegt is 29,783 km/s. De Aarde bereikt het perihelium in haar baan (de plek waar ze het dichtst bij de Zon staat) op 3 januari en het aphelium (het verste punt van de Zon af) rond 4 juli. Het verschil in afstand tot de Zon zorgt ervoor dat de warmte-energie die de Aarde in het perihelium ontvangt, 106,9% is van de warmte-energie die ze ontvangt tijdens het aphelium. Het zuidelijk halfrond ontvangt in de loop van een jaar daardoor iets meer energie dan het noordelijk halfrond. Dit effect wordt echter grotendeels opgeheven door absorptie van het energieverschil door de oceanen (het zuidelijk halfrond heeft een veel groter wateroppervlak dan het noordelijk halfrond) en het effect van seizoenen als gevolg van de helling van de aardas is veel groter. Doordat de rotatieas van de Aarde niet loodrecht op de aardbaan om de zon staat, maar daar 23,4° van afwijkt (inclinatie), verandert de hoek waarmee de Zon de Aarde beschijnt, in de loop van een jaar. Samen met de beweging om de Zon zorgt dit ervoor dat er op Aarde seizoenen voorkomen. Voor een waarnemer op het noordelijk halfrond zal de Zon hoger aan de hemel staan wanneer de noordpool naar de Zon toe gekanteld is. Daardoor is de temperatuur in die perioden hoger, terwijl de temperatuur lager is als de noordpool van de Zon af gekanteld is. Binnen de poolcirkels is de Zon zelfs gedurende een gedeelte van het jaar helemaal niet te zien (de zogenaamde poolnacht). In de astronomie zijn de seizoenen vastgelegd afhankelijk van de stand van de aardas ten opzichte van de Zon. De twee punten in de aardbaan waar een van de twee polen naar de Zon gericht is, worden zonnewendes genoemd en de twee punten waarop de Zon precies boven de evenaar staat, de equinoxen. Die vier punten verdelen een jaar in zomer, herfst, winter en lente. Voor het noordelijk halfrond geldt dat de afstand tot de zon in de zomer iets groter is dan in de winter; de zomer duurt hier dan ook een paar dagen langer dan de winter. Op het zuidelijk halfrond is dat juist andersom. Hierdoor zijn de seizoensverschillen op het zuidelijk halfrond iets groter. Op Mars is dat effect veel sterker, doordat de baan van deze planeet meer van de cirkelvorm afwijkt. Maan De Aarde bezit een natuurlijke satelliet, de Maan. De diameter van de Maan bedraagt ongeveer een kwart van die van de Aarde. Er bestaat in het Zonnestelsel geen andere planeet met een naar verhouding zo grote satelliet. De Maan is net als de Aarde een terrestrisch lichaam dat voornamelijk uit silicaten bestaat. In tegenstelling tot de Aarde bezit de Maan echter geen atmosfeer. Hoewel de diameter van de Zon ongeveer 400 keer zo groot is als die van de Maan, hebben Zon en Maan vanaf de Aarde gezien toch ongeveer dezelfde schijnbare diameter aan de hemel. Dit komt doordat de Zon zich ook ongeveer 400 keer zo ver bevindt van de Aarde als de Maan. Er kunnen daarom op Aarde zowel gedeeltelijke zonsverduisteringen voorkomen als totale, die net dekkend zijn. De Aarde en de Maan draaien om een gemeenschappelijk zwaartepunt in 27,32 siderische dagen. Vanuit de Zon gezien, duurt die omloop van de Maan nog iets langer: de periode tussen twee volle manen (een synodische maand) bedraagt 29,53 dagen. Het vlak van de Maanbaan helt onder een hoek van 5° met de ecliptica. Zonder deze hoek zou er elke twee weken een zons- of maansverduistering te zien zijn. De aantrekkingskracht van de Maan zorgt voor getijden op Aarde. De aantrekkingskracht van de Aarde op de Maan heeft ervoor gezorgd dat de Maan een gebonden rotatie vertoont: de omlooptijd en rotatieduur van de Maan zijn even lang. Als gevolg daarvan is vanaf Aarde altijd dezelfde kant van de Maan te zien. Tijdens haar omloop rond de Aarde vertoont de Maan schijngestalten, doordat ze zich telkens in een andere positie ten opzichte van de Zon bevindt. De getijdenversnelling zorgt ervoor dat de Maan versneld raakt in haar omloopbaan en langzaam in een steeds ruimere baan om de Aarde terechtkomt. Als gevolg daarvan beweegt ze zich met een snelheid van 38 millimeter per jaar van de Aarde af. Tegelijkertijd wordt ook de rotatie van de Aarde om haar eigen as afgeremd, waardoor een siderische dag op Aarde elk jaar 23 µs langer duurt. In het Devoon (410 miljoen jaar geleden) stond de Maan nog dichterbij en duurde een siderische dag op Aarde slechts 21 uur, waardoor er ongeveer 400 dagen in een jaar vielen. De getijdenwerking van de Maan stabiliseert de stand van de aardas. Sommige geleerden denken dat de aardas zonder deze stabiliserende werking van de Maan bloot zou staan aan chaotische veranderingen, die het aardse klimaat veel veranderlijker en extremer zouden maken. Als de aardas zich in het baanvlak van de Aarde bevond, zoals tegenwoordig het geval is bij de planeet Uranus, dan zou complex leven waarschijnlijk onmogelijk zijn vanwege de extreme verschillen tussen de seizoenen. Behalve een natuurlijke satelliet bezit de Aarde enkele kleine quasisatellieten. De grootste daarvan, de 3,3 km grote planetoïde 3753 Cruithne, werd in 1986 ontdekt. Aan het begin van de 21e eeuw zijn nog meer objecten met soortgelijke banen ontdekt. Die zijn niet groter dan honderd meter in doorsnede. Cyclische veranderingen De aardas ondergaat een langzame, cyclische beweging ten opzichte van de Zon, die precessie wordt genoemd, en zich elke 25.800 jaar herhaalt. De precessie zorgt voor het verschil tussen een tropisch jaar en een siderisch jaar. Daarnaast varieert de stand van de aardas ook een klein beetje, met een periode van 18,6 jaar, een beweging die de nutatie genoemd wordt. Ook de positie van de polen op het aardoppervlak verandert, met maximaal een paar meter per jaar. Deze poolbeweging heeft verschillende cyclische componenten, die samen de quasiperiodische beweging worden genoemd. Zelfs de rotatiesnelheid van de Aarde varieert licht, waardoor niet alle dagen precies even lang zijn. De helling van de aardas varieert met een periode van 41 000 jaar. Ook de excentriciteit van de aardbaan verandert in de loop der tijd. Er zijn grofweg twee belangrijke cyclische perioden waarmee deze veranderingen plaatsvinden; de langste periode duurt 413 000 jaar, de kortere ongeveer 100 000 jaar. Cyclische veranderingen van de baan en rotatie van de Aarde en de stand van de aardas worden voornamelijk veroorzaakt door variaties in de aantrekkingskracht van de Zon en Maan en worden wel Milanković-cycli genoemd. Deze cycli zorgen op het aardoppervlak voor langzame veranderingen in de hoeveelheid en distributie van inkomende zonne-energie. Algemeen wordt daarom verondersteld dat ze de oorzaak van (vaak zich cyclisch herhalende) klimaatveranderingen zijn geweest in het verleden, zoals de zogenaamde glacialen (ijstijden) van de afgelopen 2,5 miljoen jaar, koude perioden waarin het landijs aangroeide. Fysische eigenschappen De Aarde is een terrestrische planeet, dat wil zeggen dat ze bestaat uit gesteente in plaats van gassen, zoals een gasreus als Jupiter. De Aarde is in diameter, massa, gemiddelde dichtheid, zwaartekracht en sterkte van haar magnetisch veld de grootste van de vier terrestrische planeten in het zonnestelsel. Vorm en zwaartekracht De Aarde is bijna bolvormig, maar heeft een geringe afplatting aan de polen (de diameter is van pool tot pool ongeveer 43 kilometer kleiner dan door de evenaar). De vorm is eerder een sferoïde met een uitdijing bij de evenaar dan een bol, maar de precieze vorm (de zogenaamde geoïde) wijkt ook nog eens maximaal 100 meter van een perfecte sferoïde af. Om de geoïde in berekeningen te benaderen worden referentie-ellipsoïdes gebruikt. De gemiddelde diameter van een referentie-ellipsoïde is 12 742 km. Dat de Aarde min of meer bolvormig is, werd eeuwen voor onze jaartelling al vermoed, onder anderen door Pythagoras en Aristoteles, en bewezen door Eratosthenes (276-194 v.Chr.). Dit was ook onder middeleeuwse geleerden bekend. Bij maansverduisteringen is de schaduw van de Aarde op de Maan altijd cirkelvormig, ook als de Maan dicht bij de horizon staat. Hieruit kan men afleiden dat de Aarde rond moet zijn. De sterkte van het zwaartekrachtsveld van de Aarde varieert aan het oppervlak. Door de draaiing en de afplatting van de Aarde is de valversnelling iets groter aan de polen dan aan de evenaar (. Men heeft als standaardwaarde gekozen. Deze grootheid wordt aangeduid als gn, ge (hoewel dit soms de waarde aan de evenaar aanduidt), g0 of kortweg g. Interne opbouw en platentektoniek Net als andere planeten is de Aarde opgebouwd uit chemische en fysische lagen. De buitenste laag is een lichte, relatief rigide korst van silicaten, die een wisselende dikte heeft. Onder de continenten ligt continentale korst met een dikte van gemiddeld ongeveer 35 km en een dichtheid van 2,2 tot 2,9 g/cm3. Onder de oceanen ligt oceanische korst, die gemiddeld ongeveer 8 km dik is en een dichtheid heeft van 3,3 g/cm3. De aardkorst bestaat voor 95% uit stollingsgesteente en voor 5% uit sedimentair gesteente. Desondanks bedekt het laatste ongeveer 75% van het aardoppervlak. Het bevindt zich vooral in bekkens in de hogere delen van de korst. Continentale korst bestaat vooral uit stollingsgesteente met een lage dichtheid, zoals andesiet of graniet, terwijl de oceanische korst vooral uit gabbro en basalt bestaat. De derde soort gesteente is metamorf gesteente, dat wordt gevormd uit de andere twee door de groei van nieuwe mineralen in de diepere delen van de korst. Tussen de kern van de Aarde en de korst ligt de mantel, die hoofdzakelijk is samengesteld uit ijzer- en magnesiumrijke silicaten en oxiden. De dichtheid is hoger dan die van de korst en neemt toe met de diepte, gemiddeld 3,5 tot 5 g/cm3. De mantel is dankzij de hoge druk binnenin de Aarde plastisch. Dit betekent dat materiaal in de mantel kan stromen. Dicht tegen de kern is de mantel als gevolg van de grote druk rigide, maar naar buiten toe wordt de mantel steeds minder viskeus ("zachter"). De dikte van de mantel bedraagt 2800 tot 2900 km. Afhankelijk van de viscositeit zijn er een onder- en een bovenmantel te onderscheiden met daartussen een brede overgangszone. De aardkern heeft een dichtheid van 10 tot 13 g/cm3 en bestaat uit ijzer en nikkel, met sporen van andere elementen. Ze wordt in een vaste binnenkern en een vloeibare buitenkern opgedeeld. De binnenkern heeft een diameter van ruim 2500 km en is, ondanks de temperatuur van ruim 5000 K, door de enorme druk vast. Daaromheen bevindt zich de buitenkern met een dikte van 2200 km, waar een temperatuur van 4500 K heerst. Convectiestromingen in de buitenkern zorgen voor de opwekking van het magnetisch veld van de Aarde. De buitenste laag van de vaste Aarde is rigide en wordt de lithosfeer genoemd. Ze bestaat uit de aardkorst en een deel van de mantel. Onder de lithosfeer ligt de asthenosfeer; vanwege de hoge temperatuur en relatief lage druk is dit het meest viskeuze deel van de mantel. De lithosfeer is volgens de theorie van de platentektoniek verdeeld in onafhankelijk van elkaar bewegende tektonische platen, die over de "zachte" asthenosfeer kunnen bewegen en er in feite op "drijven". Ten opzichte van elkaar bewegen de platen zich met snelheden van hooguit enkele cm per jaar. Tussen platen kunnen convergente (naar elkaar toe bewegende), divergente (van elkaar af bewegende) en transforme (langs elkaar bewegende) plaatgrenzen bestaan. De beweging zorgt voor vulkanisme, de vorming van oceanische troggen, gebergtevorming en aardbevingen langs de plaatgrenzen. Bij divergente plaatgrenzen wordt door opwaartse stroming van heet materiaal in de mantel nieuwe oceanische lithosfeer gevormd. Bij convergente plaatgrenzen schuift de ene plaat onder de andere, door een proces dat subductie genoemd wordt. Alleen oceanische lithosfeer subduceert in grote hoeveelheden, continentale lithosfeer is daarvoor te dik en te licht. Dit zorgt ervoor dat de oceanische lithosfeer voortdurend gerecycled wordt, zodat de meeste oceanische lithosfeer niet ouder is dan 100 miljoen jaar (op geologische tijdschaal gezien relatief jong). Samenstelling De massa van de Aarde bedraagt 5,97×1024 kg. In massapercentages bestaat de Aarde uit 32,1% ijzer, 30,1% zuurstof, 15,1% silicium, 13,9% magnesium, 2,9% zwavel, 1,8% nikkel, 1,5% calcium, 1,4% aluminium en 1,2% andere elementen. De aardkorst en aardmantel bestaan grotendeels uit gesteente, terwijl de aardkern uit metalen bestaat. Door massasegregatie tijdens planetaire differentiatie zijn deze metalen in de aardkern geconcentreerd. Het gaat met name om ijzer (88,8%) en nikkel (5,8%). De kern bevat daarnaast zwavel (4,5%) en minder dan 1% andere elementen. Meer dan 47% van de aardkorst bestaat uit zuurstof, zodat de meeste elementen in de vorm van oxiden voorkomen, uitgezonderd chloor, zwavel en fluor (elementen die in gesteente meestal minder dan 1% van de massa vormen). De samenstelling van de aardkorst wordt daarom normaal gesproken in oxiden uitgedrukt. Ongeveer 99,22% van de gesteenten die de aardkorst vormen, zijn opgebouwd uit elf oxiden. Andere chemische verbindingen komen slechts in heel kleine hoeveelheden voor. Een belangrijke oxide is silica (SiO2), dat als een zuur functioneert en silicaten vormt. De meeste gesteentevormende mineralen zijn silicaten. Silicaten vormen dan ook het grootste bestanddeel van de aardkorst en aardmantel. Continentale korst is relatief rijk in silica, maar arm in magnesium en ijzer. Een hoog silicagehalte wordt felsisch genoemd. Oceanische korst bevat meer magnesium-ijzer-silicaten, hetgeen de hogere dichtheid verklaart. Deze compositie wordt mafisch genoemd. In de mantel vormen magnesium-ijzer silicaten ook een belangrijk bestanddeel, maar wegens het lagere aandeel van silica ("ultramafisch") komen in de mantel ook veel andere oxiden voor. In welk deel van de Aarde een element veel voorkomt heeft niet alleen met massa te maken. Incompatibele elementen zijn zware elementen die desondanks vooral voorkomen in de (relatief lichte) continentale korst. De meeste radio-actieve elementen zijn incompatibel. Energie van natuurlijk radio-verval komt daardoor vooral vrij in continenten. Magnetisch veld Het aardmagnetisch veld heeft bij benadering de vorm van een dipoolveld, waarvan de polen op dit moment in de buurt van de geografische polen liggen. Volgens de dynamotheorie wordt het veld opgewekt door convectiestroming in de uit vloeibare metalen bestaande buitenkern van de Aarde. Door de beweging van deze conductieve massa's worden elektrische stromen opgewekt, die op hun beurt het magnetische veld veroorzaken. Convectiestroming in de buitenkern is chaotisch van aard, en dit heeft in de loop van de geschiedenis van de Aarde voor diverse omkeringen van het aardmagnetisch veld gezorgd. De omkeringen vinden met onregelmatige tussenpozen plaats; de laatste omkering was ongeveer 700 000 jaar geleden. Het veld buigt geladen deeltjes uit de zonnewind en kosmische straling af, waardoor deze voor het leven schadelijke deeltjes/straling het aardoppervlak niet kunnen bereiken. Het deel van de atmosfeer waar dit gebeurt, heet de magnetosfeer. De buitenkant van de magnetosfeer (de zogenaamde bow shock) bevindt zich aan de naar de Zon gerichte zijde van de Aarde, op een afstand van ongeveer dertienmaal de aardstraal. De botsing tussen het aardmagnetisch veld en de zonnewind vormt de Van Allen-gordels, een paar concentrische ringen om de Aarde waar geladen deeltjes voorkomen. Waar de magnetische polen liggen, kan dit plasma de lagere delen van de atmosfeer bereiken en voor het poollicht zorgen. Oppervlakte Van het aardoppervlak is ongeveer 70,8% bedekt met water. Dit zijn niet alleen de oceanen maar ook de onder water staande gedeelten van de continenten, die het continentaal plat genoemd worden, en binnenzeeën. De resterende 29,2% van het aardoppervlak is landmassa, waarvan het grootste deel op het noordelijk halfrond ligt. Het land is verdeeld over continenten of eilanden en bestaat uit gebergten, plateaus of vlaktes. Andere vormen van reliëf (landvormen), zoals dalen, kloven, kliffen, duinen, spoelvlaktes, rivierdelta's, kusten of kustvlaktes, worden veroorzaakt door de werking van erosie en sedimentatie. Ook de oceaanbodem vertoont reliëf, zoals een wereldomvattend stelsel van mid-oceanische ruggen, oceanische troggen, submariene canyons, oceanische plateaus en abyssale vlakten. Tektoniek en vulkanisme (meestal aangedreven door de platentektoniek) zorgen voor de creatie van nieuw reliëf, terwijl erosie en verwering dit weer afbreken. Verwering kan worden veroorzaakt door de werking van water (in de vorm van neerslag of grondwater), wind, of temperatuurschommelingen. Andere invloeden op het reliëf zijn de biosfeer (bijvoorbeeld door de opbouw van koraalriffen of het tegenhouden van erosie door plantenwortels), meteorietinslagen en de erosieve werking van gletsjers. Op dit moment in de Aardse geschiedenis is het hoogste punt op Aarde de Mount Everest (8850 m boven zeeniveau) en het laagste punt de Marianentrog (10 925 m onder zeeniveau). De gemiddelde hoogte van het land boven zeeniveau is 840 m; de gemiddelde diepte van de oceaanbodem onder zeeniveau is met 3794 m meer dan viermaal zo groot. De buitenste laag van de vaste Aarde, waar bodemvormende processen heersen, wordt pedosfeer genoemd en bestaat uit bodems. Dit is de plek waar de lithosfeer, hydrosfeer, biosfeer en atmosfeer samenkomen en elkaar onderling beïnvloeden. Planten kunnen alleen groeien op plekken waar bodems gevormd zijn, en vormen op die plekken een bedekking van het oppervlak, die vegetatie genoemd wordt. Gebieden met natuurlijke vegetatie bestaan uit landschappen als bossen, moerassen, oerwouden, toendra's, steppes of savannes. In woestijnen is de natuurlijke vegetatie vrijwel afwezig. Ongeveer 13,31% van het aardoppervlak is geschikt als cultuurgrond, 4,71% wordt daadwerkelijk gebruikt voor permanente landbouw. Atmosfeer De atmosfeer is de gasvormige laag die om de Aarde heen ligt. De luchtdruk is aan het aardoppervlak gemiddeld 101,325 kPa en de schaalhoogte ligt ongeveer op 8,5 km. De aardatmosfeer bestaat grotendeels uit stikstof (ruim 78%) en zuurstof (bijna 21%), aangevuld met sporen van waterdamp, koolstofdioxide en andere gassen. De atmosfeer eindigt niet plotseling op een bepaalde hoogte, maar neemt naar buiten toe exponentieel in concentratie af. Het onderste deel van de atmosfeer, waar ongeveer 75% van alle massa zich bevindt, wordt de troposfeer genoemd. De hoogte van de troposfeer verschilt met de geografische breedte en varieert van 7 km bij de polen tot 17 km bij de evenaar. Vergeleken met andere planeten is de hoge concentratie zuurstof in de aardatmosfeer uniek. Normaal gesproken zou zuurstof door oxidatiereacties bij verwering in relatief korte tijd uit de atmosfeer verdwijnen, maar op Aarde zorgt fotosynthese door planten voor een continue productie van nieuw zuurstof uit kooldioxide. Dankzij de aanwezigheid van zuurstof heeft de Aarde bovendien een ozonlaag die het oppervlak beschermt tegen voor leven schadelijke ultraviolette straling. De atmosfeer beschermt het aardoppervlak doordat kleinere meteoren die op Aarde inslaan, door de wrijving verbranden. Door de verplaatsing van waterdamp en door neerslag wordt water naar het land gebracht. De atmosfeer tempert ook de temperatuurverschillen tussen dag en nacht door warmte vast te houden. Gasmoleculen van zogenaamde broeikasgassen vangen warmte-energie op die door het aardoppervlak weerkaatst wordt. Dit effect wordt het broeikaseffect genoemd en verhoogt de temperatuur op Aarde. Zonder broeikaseffect zou het op het oppervlak gemiddeld −18°C zijn. Delen van de atmosfeer Boven de troposfeer wordt de atmosfeer meestal ingedeeld in de stratosfeer, de mesosfeer en de thermosfeer. Elk van deze lagen heeft een ander temperatuurverloop. Buiten de thermosfeer begint de exosfeer, die overgaat in de magnetosfeer, waar de zonnewind door het aardmagnetisch veld wordt opgevangen. De ozonlaag, die het aardoppervlak beschermt tegen ultraviolette straling, bevindt zich in de stratosfeer. Als definitie voor de grens tussen de atmosfeer en de ruimte wordt wel de denkbeeldige Kármánlijn genomen 100 km boven het aardoppervlak. Die ligt in het onderste deel van de thermosfeer. Dankzij warmte-energie kunnen sommige moleculen in de buitenste delen van de atmosfeer een snelheid krijgen die groot genoeg is om aan de zwaartekracht van de Aarde te ontsnappen. Gevolg is dat deeltjes uit de atmosfeer langzaam de ruimte in verdwijnen. Lichte moleculen zoals waterstof of helium bereiken makkelijker de ontsnappingssnelheid. Weer en klimaat De troposfeer wordt voortdurend opgewarmd door zonnestraling, vooral indirect via door het aardoppervlak uitgezonden aardse straling. Buiten de dagelijkse en jaarlijkse gang en klimaatveranderingen zijn de in- en uitgaande straling gemiddeld genomen min of meer met elkaar in evenwicht. Plaatselijk is dit echter niet het geval. Door het verschil in hoogte van de zon valt het zonlicht rond de polen op een groter gebied dan rond de evenaar. Daarom is de insolatie, de hoeveelheid licht die op een stukje aardoppervlak invalt, en daarmee de opwarming van het aardoppervlak rond de evenaar veel hoger. Op breedten lager dan 38° is de instraling groter dan de uitstraling, terwijl buiten dat gebied de uitstraling overheerst. In de tropen en subtropen wordt het echter niet warmer en in de gematigde gebieden en de poolstreken niet kouder. Dit komt doordat er een compenserend warmtetransport is door de algemene circulatie en de zeestromen. De algemene circulatie bestaat uit turbulentie, convectie, advectie en verdamping. De combinatie van dit warmtetransport met de stralingsbalans is de energiebalans. In het klassieke model is er sprake van drie circulatiecellen: Hadleycellen, Ferrelcellen en polaire cellen. Deze cellen verschuiven met de seizoenen. Dit model is echter een te grote versimpeling gebleken. De aanwezigheid van water in de atmosfeer en het verdampen, condenseren en sublimeren daarvan is van groot belang bij weer en klimaat. Door verdamping kan lucht waterdamp gaan bevatten. Als de lucht warm genoeg is om op te stijgen, daalt de luchtdruk, waardoor de lucht verzadigd raakt en water condenseert. De kleine waterdruppeltjes die zo ontstaan, vormen samen een wolk. Als er genoeg condensatie van water plaatsvindt, zullen de druppeltjes voldoende aangroeien om als neerslag terug te vallen naar het aardoppervlak. De hoeveelheid neerslag varieert per gebied op Aarde tussen de paar meter tot minder dan een millimeter per jaar. De gemiddelde neerslag in een gebied wordt bepaald door de dominante windrichting, het reliëf en temperatuurverschillen. Ondanks lokale verschillen kan de Aarde naar breedtegraad worden onderverdeeld in zones met ongeveer hetzelfde klimaat. Vanaf de evenaar tot de polen zijn dit de warme, natte tropische klimaten, de warme en droge subtropische klimaten, de vochtige subtropische klimaten, de koelere, natte gematigde klimaten, de drogere, koelere landklimaten en de koude, droge poolklimaten. Ook de hoogte is bepalend voor het klimaat. Doordat de atmosfeer dunner wordt op grotere hoogte is het daar kouder. Een verdere indeling van klimaten is de klimaatclassificatie van Köppen, waarin de klimaten naar temperatuur en neerslag worden gerangschikt. Water Het voorkomen van grote hoeveelheden vloeibaar water aan het aardoppervlak onderscheidt de Aarde van andere planeten. Vanwege dit feit wordt de Aarde wel de "blauwe planeet" genoemd. Tot nog toe zijn geen andere hemellichamen bekend waar water aan het oppervlak in grote hoeveelheden voorkomt. Vloeibaar water was in het verleden aanwezig op de Maan en op Mars en komt wellicht nog steeds af en toe voor op die planeet. Sommige grotere manen van de planeten Jupiter en Saturnus hebben water in hun binnenste, maar niet in grote hoeveelheden aan het oppervlak. Op de exoplaneet HD 189733b, een gasreus, is watergas ontdekt. Het water op Aarde wordt de hydrosfeer genoemd. Zonder hydrosfeer zou op Aarde geen leven mogelijk zijn. Daarnaast speelt water een belangrijke rol in veel scheikundige reacties, de verspreiding van erin opgeloste stoffen en de erosie en transport van sediment. Het meeste water bevindt zich in de oceanen (maar liefst 97,22%); dit is zoutwater. De oceanen bevatten 1,386×109 km³ water, met een massa van 1,35×1018 ton, ongeveer 1/4400 van de totale massa van de Aarde. Als de Aarde geen reliëf had, dan zou dit water het gehele oppervlak bedekken met een 2,7 km diepe laag. Het overige water, minder dan 3%, is zoetwater. Van al het zoetwater op Aarde ligt 68,7% opgeslagen in de vorm van ijs en gletsjers, en 31,0% bevindt zich in de ondergrond als grondwater of permafrost. Slechts 0,3% van al het zoetwater is oppervlaktewater, verdeeld over binnenzeeën, meren en rivieren. Oceanen Ongeveer 3,5% van de totale massa van de oceanen bestaat uit opgelost zout, voornamelijk afkomstig uit submariene vulkanen of verwering van gesteenten. Zeewater is een belangrijk reservoir voor (opgeloste) gassen, met name dizuurstof, distikstof en koolstofdioxide. Deze zijn essentieel voor het overleven van marien leven. De oceanen staan constant in contact met de atmosfeer en bufferen deze op verschillende manieren. De oceanen hebben bijvoorbeeld een groot deel van de extra CO2 en methaan opgenomen, die door menselijk toedoen in de atmosfeer terecht is gekomen. Ook werken de oceanen als buffer tegen te grote warmteverschillen in de atmosfeer: in warme klimaten koelen oceanen de atmosfeer af en in koude klimaten warmen ze de atmosfeer op. Zo spelen oceanen een belangrijke matigende rol in de verdeling van warmte over de Aarde. Gemiddeld genomen verspreiden zeestromen warmte van de tropen richting de polen. Het patroon van stroming is complex. Ten eerste zijn er driftstromen, stromen aan de oppervlakte die worden aangedreven door de dominante windrichting: tussen de evenaar en de keerkringen is dat een oostenwind en op gematigde breedte (30°-65°) een westenwind. Het water neemt echter niet zomaar de windrichting over: een combinatie van wrijving van de verplaatste lucht aan het wateroppervlak en het corioliseffect maakt dat de stroomrichting wordt afgebogen. Cyclische beweging op grote schaal is het resultaat: met de klok mee op het noordelijk halfrond en tegen de klok in op het zuidelijk halfrond. Tijdens de zomer kan de windrichting omkeren (passaten) en, als gevolg, kan de driftstroming seizoensgebonden afnemen of stil liggen. De sterkste driftstroming is de Circum-Antarctische stroom rond het continent Antarctica. Deze sterke stroming van koud zeewater isoleert Antarctica thermisch, zodat het continent een zeer koud klimaat heeft en de grootste ijskap ter wereld. Dieper in de oceanen komen geen driftstromen voor maar is de thermohaliene circulatie dominant. Deze wordt aangedreven door verdamping van water dat, in de Caraïben en langs de oostkust van Noord-Amerika, noordwaarts stroomt. Aangekomen in het noorden van de Atlantische Oceaan is dit water relatief zo zwaar geworden dat het zinkt en op diepte voor de Europese kust langs terug naar het zuiden stroomt tot Antarctica, dan via de Zuidelijke Oceaan rond Australië de Grote Oceaan in, waar het noordwaarts keert langs de oostkust van Azië om voor de kust van Alaska op te wellen, langs de kust van Noord-Amerika zuidwaarts tot de evenaar te stromen, en dan terug door de Indische Oceaan naar de Atlantische. Zodoende circuleert het oceaanwater de hele wereld rond. Dergelijke dieptestromingen in de oceanen hebben een grote invloed op het zeeleven in de verschillende mariene ecosystemen. Opwelling van oceaanwater brengt voedingsstoffen vanaf de oceaanbodem omhoog. Een tijdelijke verandering in een stroming kan grote invloed hebben op het lokale klimaat en de visstand, zoals tijdens het fenomeen El Niño. Tijdens El Niño keert de stroming voor de kust van Zuid-Amerika zich om zodat er niet langer koel, voedselrijk dieptewater kan opwellen. Als gevolg is het weer tijdelijk natter dan normaal en sterven vispopulaties af door voedselgebrek. Er zijn in het geologische verleden ook periodes geweest zonder thermohaliene circulatie. Dit had telkens wereldwijde klimaatsveranderingen ten gevolg. De waterkringloop Waterdamp in de atmosfeer maakt maar 0,03%-0,05% uit van de totale hoeveelheid zoet water ter wereld. Door verdamping van zowel zout- als zoetwater neemt de atmosfeer water op: de hoeveelheid water die lucht kan opnemen is groter bij hogere temperatuur. De temperatuur waarbij lucht verzadigd is wordt het dauwpunt genoemd. Als de lucht meer water bevat dan de maximale hoeveelheid, treedt condensatie op en vormen zich wolken. De relatieve luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp die de lucht bevat ten opzichte van de maximale hoeveelheid. Zelfs in de droogste gebieden op Aarde bevat de lucht nog waterdamp, maar er zijn merkbare verschillen. Na wolkvorming kan uit de lucht neerslag vallen op het aardoppervlak in de vorm van regen, hagel, of sneeuw. Op het land wordt een deel van de neerslag opgevangen door de vegetatie. Een ander deel vormt oppervlaktewater, dat op het oppervlak blijft staan of afvloeit naar een rivier, meer of zee. Een deel van het oppervlaktewater infiltreert in de bodem, waar het verder percoleert naar het grondwater. Een ander deel van het oppervlaktewater verdampt en komt weer in de atmosfeer terecht (evaporatie). Water dat vanuit vegetatie verdampt wordt transpiratie genoemd. De laatste twee processen vormen samengenomen de evapotranspiratie. Sneeuw en hagel blijven in een pool- of bergklimaat liggen en, hun accumulatie (ophoping) leidt onder invloed van hun eigen gewicht (druk), tot de vorming van gletsjers. Gletsjers voeden rivieren gedurende het hele jaar met hun smeltwater. Via rivieren stroomt oppervlaktewater naar de oceanen terug. Zodoende is sprake van een cyclus, die de waterkringloop wordt genoemd. Een belangrijk onderdeel van de waterkringloop zijn zogenaamde atmosferische rivieren, tijdelijke stromen van vochtige lucht in de atmosfeer. Deze kunnen, met name boven de Atlantische en de Grote Oceaan, duizenden kilometers lang zijn. Het brongebied van een atmosferische rivier is het warme oceaanwater rond de evenaar, waar de evaporatie hoog is. Dankzij de dominante windrichting wordt deze warme vochtige lucht naar middelbare breedtegraden gebracht waar het water als neerslag weer uit de atmosfeer onttrokken wordt. Langs de westkusten van Europa en Noord-Amerika kunnen atmosferische rivieren dagenlange stormen en wateroverlast veroorzaken. IJs Het water opgeslagen in ijs wordt wel de cryosfeer genoemd. Het meeste ijs bevindt zich in de poolkappen, vooral op Antarctica en Groenland, maar er is ook water opgeslagen als zee-ijs of in gletsjers in hooggebergtes. Het seizoensgebonden smelten en aangroeien van de ijskappen zorgt voor de toevoer van zoet water naar de oceanen, wat de oceanische circulatie aandrijft. Grondwater Grondwater is al het water dat zich in de ondergrond of in de bodem bevindt. Water komt in grote hoeveelheden voor tot ongeveer 2 km diepte in de aardkorst; op grotere diepte vormt het verbindingen met mineralen, of vormt het een superkritisch mengsel van water en koolstofdioxide. Lang niet alle neerslag die op het aardoppervlak valt komt in het grondwater terecht. Van het water dat in de bodem infiltreert keert ongeveer 85% terug naar de atmosfeer door verdamping. Door capillaire werking kan grondwater onder droge omstandigheden omhoog bewegen, het onverzadigde deel van de bodem in. Het eigenlijke grondwater begint op de diepte in de ondergrond waar alle poriën gevuld zijn met water; deze diepte wordt de grondwaterspiegel genoemd en is het resultaat van de plaatselijke stijghoogte van het water. De diepte van de grondwaterspiegel verschilt sterk. De diepte van het grondwater hangt af van de neerslag en wateraanvoer in de ondergrond, het type bodem, de plaatselijke bodemhoogte en het bovengrondse reliëf. Grondwater is ook horizontaal in beweging: er is sprake van grondwaterstroming in de richting van het oppervlaktewater of de zee. Grondwater kan zeer lang in de bodem blijven: bij grotere grondwaterreservoirs zelfs tienduizenden jaren. Deze reservoirs kunnen duizenden vierkante kilometers in omvang zijn. Hoe snel grondwater door de ondergrond stroomt hangt mede af van de doorlatendheid van het gesteente. Grondlagen die veel water bevatten en het goed doorlaten worden aquifers genoemd. Op grote diepte kan grondwater in een aquifer onder een slecht doorlatende laag "klem" zitten - dit type aquifer wordt gesloten genoemd. Bij aanboring zal het water, dat onder overdruk staat, uit de grond spuiten. Water in de ondergrond of bodem is voornamelijk afkomstig van neerslag (meteorisch) of het indringen van zoutwater uit de zeeën in de ondergrond. Zout en zoet grondwater mengt niet zomaar. In plaats daarvan bevindt zich in de ondergrond onder een kust een scheiding tussen zout en zoet water. Omdat zout water een grotere dichtheid heeft duwt het onder de kust op diepte het zoetwater landwaarts. Bij onttrekking van zoetwater achter de kust kan zoutwater het zoetwater verdringen zodat er in het gebied achter de kust verzilting optreedt. Leven, bevolking en inrichting De Aarde voldoet aan alle vereisten waaraan een planeet moet voldoen om haar bewoonbaar te maken voor complex meercellig leven. Deze vereisten zijn volgens het huidige begrip het aanwezig zijn van grote hoeveelheden vloeibaar water, het (stabiel) aanwezig zijn van complexe organische moleculen en genoeg energie om metabolisme in organismen mogelijk te maken. Een groot aantal factoren zorgt ervoor dat de omstandigheden op Aarde gunstig zijn voor het ontstaan en in stand houden van een complexe biosfeer. Voorbeelden zijn de excentriciteit van de aardbaan, de scheve stand van de aardas, de rotatiesnelheid, de juiste afstand tot de Zon, de grote natuurlijke satelliet (de Maan), de bijzondere samenstelling van de atmosfeer, het magnetisch veld en de vulkanische activiteit op Aarde. Biosfeer Al het leven samen op een planeet wordt wel een biosfeer genoemd. De Aarde is de enige planeet waarvan bekend is dat ze een biosfeer heeft. Sommige geleerden menen dat planeten met een complexe biosfeer, met intelligent leven, vanwege de vergelijking van Drake wijdverbreid zijn door het heelal, terwijl anderen aannemen dat planeten met een complexe biosfeer juist zeldzaam zijn. De aardse biosfeer ontstond rond 3,5 miljard jaar geleden en heeft zich sindsdien steeds verder ontwikkeld. Ze kan worden onderverdeeld in biomen, gebieden op Aarde die hetzelfde ecosysteem (een samenleving van soorten planten, dieren en andere organismen) hebben. Terrestrische biomen (biomen op het land) volgen vaak de klimaatzones op Aarde, die door de breedtegraad en de hoogte bepaald worden. Voorbeelden van terrestrische biomen zijn toendra, taiga, loofbos, naaldbos, gemengd bos, mediterraan bos, savanne, woestijn of mangroves. In de polaire biomen, de toendra's en de woestijnen komt relatief weinig leven voor, terwijl de grootste biodiversiteit per oppervlakte-eenheid gevonden wordt rond de evenaar. Terrestrische biomen zijn voor voedingsstoffen afhankelijk van de bodem en van watertoevoer. Mariene of aquatische biomen zijn bijvoorbeeld koraalriffen, kelpwouden, het continentaal plat, de benthische en pelagische zones van de oceaan, black smokers op de oceaanbodem en waddenzeeën. Mariene biomen zijn afhankelijk van de aanvoer van opgeloste voedingsstoffen vanaf het land. Biomen kunnen op een aantal manieren worden ingedeeld. Als alle onderverdelingen meegeteld worden kunnen er tientallen verschillende biomen onderscheiden worden met elk hun eigen ecosysteem. Menselijke bevolking In 2022 leven er verspreid over vrijwel de hele Aarde ongeveer 8 miljard mensen. Verwacht wordt dat dit aantal in 2050 tot 9,2 miljard zal zijn gestegen. Het grootste gedeelte van de groei zal plaatsvinden in ontwikkelingslanden. De menselijke bevolkingsdichtheid verschilt sterk, maar meer dan de helft van de wereldbevolking woont in Azië. De meest noordelijke permanent bewoonde nederzetting is de plaats Alert op het Canadese eiland Ellesmere, de meest zuidelijke is het zuidpoolstation Amundsen-Scott vlak bij de zuidpool op Antarctica. Op enkele uitzonderingen na, waaronder het vasteland van Antarctica, is het gehele landoppervlak tegenwoordig verdeeld in staten. In 2008 waren er 193 internationaal erkende onafhankelijke staten. Er zijn daarnaast 59 afhankelijke gebieden en een aantal autonome gebieden en betwiste gebieden. Er is in de wereldgeschiedenis nog nooit een wereldregering geweest, hoewel een aantal naties naar werelddominantie hebben gestreefd. De Verenigde Naties zijn een internationale organisatie die tot doel heeft de samenwerking op het gebied van internationaal recht, veiligheid, mensenrechten, economische ontwikkeling en cultuur te bevorderen en gewapende conflicten te voorkomen. In 2008 hadden zich 192 staten bij de organisatie aangesloten. In totaal zijn ongeveer 500 mensen buiten de aardatmosfeer geweest, waarvan er twaalf op de Maan gelopen hebben. Normaal gesproken zijn de enige mensen in de ruimte de bemanningsleden van het International Space Station. Geschat wordt dat sinds het ontstaan van de mens er zo'n 107,5 miljard mensen op de Aarde zijn geboren. Natuurlijke hulpbronnen De Aarde bevat grondstoffen die de mens ontgint voor consumptie. Sommige grondstoffen zijn niet-vernieuwbaar, waaronder bijvoorbeeld fossiele brandstoffen. Uit de aardkorst zijn grote voorraden fossiele brandstoffen, zoals steenkool, olie, gas en methaanhydraten gewonnen. Deze hulpbronnen worden gebruikt voor de opwekking van energie en bij chemische productieprocessen. Ertsen vormen zich door een geologisch proces dat door magmatische activiteit in de aardkorst en/of door erosie wordt aangedreven. De biosfeer levert de mens dankzij domesticatie van dieren (veeteelt) en planten (landbouw) onder andere voedsel, hout, leer en wol. In 1993 was ongeveer 13% van het landoppervlak in gebruik als cultuurgrond en nog eens 26% als weiland voor vee. Slechts 1,5% was in gebruik als stedelijke bebouwing. Rampen en gevaren Grote delen van de Aarde hebben regelmatig te maken met natuurrampen zoals cyclonen, tornado's, orkanen en overstromingen. Andere gebieden hebben te maken met aardbevingen, aardverschuivingen, vulkaanuitbarstingen, tsunami's en droogte. Sommige gebieden worden bedreigd door gevaren met een menselijke oorzaak. Bevolkingsgroei en economische groei gaan soms gepaard met vervuiling van water en lucht. Industrie en intensieve landbouw en veeteelt kunnen zorgen voor vervuiling in de vorm van bodem-, lucht- of waterverontreiniging, zure regen, overbegrazing, erosie, ontbossing en verwoestijning. De mens neemt, gedreven door onder andere de bevolkingsgroei, steeds meer land in gebruik, wat gepaard gaat met het verlies van habitat en mogelijk als gevolg daarvan het uitsterven van in het wild levende soorten. Er bestaat wetenschappelijke consensus dat de mens (mede)verantwoordelijk is voor het warmer worden van het wereldwijde klimaat. Dit komt door de grootschalige verbranding van fossiele brandstoffen, waarbij kooldioxide vrijkomt in de atmosfeer, wat het broeikaseffect versterkt. Een warmer klimaat zal waarschijnlijk gepaard gaan met het smelten van gletsjers en ijskappen, extremere temperatuurschommelingen en het stijgen van het eustatisch zeeniveau. Tegelijkertijd is er een milieubeweging op gang gekomen die tot doel heeft de menselijke consumptie van natuurlijke hulpbronnen te verminderen en vervuiling tegen te gaan. De milieubeweging probeert door de bewustmaking van het publiek de politiek te beïnvloeden met als doel duurzamer beleid en bescherming van de natuur. Doordat de veranderingen die de milieubeweging voor ogen staan, vaak in conflict zijn met commerciële belangen, zijn deze veranderingen echter dikwijls kostbaar. Ontstaan en ontwikkeling Vorming De meest aanvaarde hypothese over het ontstaan van het zonnestelsel is op dit moment de Zonnenevel-hypothese. Volgens deze hypothese vormde het Zonnestelsel zich uit een samentrekkende interstellaire moleculaire wolk, de Zonnenevel. Tijdens de samentrekking platte de wolk af tot een planetaire schijf. In deze schijf ontstonden de Zon en de planeten door accretie van materie. Het grootste deel van de materie kwam terecht in het centrum en vormde de Zon. Ander gas en stof vormde planetesimalen (protoplaneten), die later uitgroeiden tot planeten, waaronder de Aarde. Kleine objecten als meteorieten worden beschouwd als materie die niet in dit proces is geaccretiseerd. Door meteorieten te dateren heeft men de ouderdom van het Zonnestelsel en daarmee de Aarde bepaald: ongeveer 4,56 miljard jaar. Geschiedenis Zware elementen zoals ijzer en nikkel zonken al tijdens de accretie van de Aarde naar het middelpunt, waardoor een scheiding ontstond tussen kern en mantel. Een andere belangrijke gebeurtenis in de beginfase was het ontstaan van de Maan (die iets jonger blijkt te zijn dan de Aarde). De meest waarschijnlijke verklaring is een grote inslag, waarbij een kleinere planetesimaal genaamd Theia (iets kleiner dan de planeet Mars) op de Aarde insloeg. Het bij deze inslag weggeslingerde materiaal kwam in een baan om de Aarde terecht om daar te accretiseren tot de Maan. Door de enorme hoeveelheid energie die bij de inslag vrijkwam, raakte de aardmantel compleet gesmolten. In de loop der tijd stolde hij en kon zich door differentiatie van materiaal binnenin de Aarde de eerste korst vormen. Uit berekeningen blijkt dat als de Aarde voor de inslag een atmosfeer had, deze tijdens de inslag in zijn geheel verdween. De atmosfeer en de oceanen moeten daarom ontstaan zijn uit later materiaal van inslaande kometen en meteorieten en uit gassen en vloeistoffen die bij vulkanisme vrijkwamen. Deze eerste atmosfeer bevatte meer koolstofdioxide dan tegenwoordig en zuurstof was schaars. Het eerste leven moet ontstaan zijn uit zelfreproducerende moleculen in de oceanen, volgens sommige interpretaties al rond 3,8 miljard jaar geleden. Uit simpele organische stoffen ontstonden materialen als aminozuren en nucleotiden, die later uitgroeiden tot eiwitten en RNA, de bouwstoffen voor het leven. Rond 3,4 miljard jaar geleden moet de laatste gemeenschappelijke voorouder van al het leven hebben geleefd. Men vermoedt dat een vorm van platentektoniek al in het begin moet hebben plaatsgevonden, hoewel het proces in het begin waarschijnlijk sneller verliep, waardoor de continenten kleiner bleven. Geleidelijk ontwikkelde het proces zich tot de huidige vorm. In de loop van de Aardse geschiedenis komen perioden voor waarin vrijwel alle continenten bij elkaar liggen; dan spreekt men van een zogenaamd supercontinent. De laatste keer dat dit gebeurde was rond 300 miljoen jaar geleden; men noemt dit supercontinent Pangea. Over de eerste paar miljard jaar van de Aardse geschiedenis is relatief weinig bekend, doordat fossielen van organismen die uitsluitend uit zacht weefsel bestaan, slecht bewaard blijven. Wat duidelijk is, is dat het leven steeds diverser werd en dat rond 2,3 miljard jaar geleden de eerste autotrofe organismen verschenen, organismen die door fotosynthese zuurstof produceren. De toevoeging van zuurstof aan de atmosfeer had tot gevolg dat er een ozonlaag ontstond en het leven voortaan beter beschermd werd tegen schadelijke straling. Daardoor konden grotere organismen dan bacteriën ontstaan die niettemin nog steeds tot de micro-organismen gerekend worden, zoals eukaryotische cellen en meercellige organismen. Volgens een vrij algemeen aanvaarde theorie bevond de Aarde zich ongeveer 700 miljoen jaar geleden in een grote ijstijd, waarbij de planeet van de polen tot de evenaar bevroren was, een theorie die bekendstaat als die van de sneeuwbalaarde. Toen het klimaat warmer werd, begon het leven zich zeer snel te ontwikkelen. Tijdens de Cambrische explosie rond 535 miljoen jaar geleden versnelde de ontwikkeling van het leven zich, waardoor in relatief korte tijd veel nieuwe groepen organismen (zoals planten en dieren) verschenen. Sindsdien heeft de evolutie steeds nieuwe en ingewikkeldere soorten leven voortgebracht, een ontwikkeling die soms onderbroken werd door korte periodes van massaal uitsterven, die massa-extincties worden genoemd. Rond 500 miljoen jaar geleden verschenen de eerste planten en insecten op het land (bacteriën en schimmels moeten het land al veel eerder gekoloniseerd hebben) en rond 380 miljoen jaar geleden ontwikkelden in ondiep water levende vissen poten, waarmee ze uit het water konden kruipen. Hieruit kwamen de amfibieën voort, die longen hadden in plaats van kieuwen. Uit de amfibieën ontstonden reptielen en later zoogdieren. De dinosauriërs (reptielen) domineerden gedurende een paar honderd miljoen jaar de Aarde maar stierven tijdens de laatste grote massa-extinctie van ongeveer 65 miljoen jaar geleden samen met vele andere levensvormen uit, waarschijnlijk als gevolg van de zogeheten Yucatan-inslag die tevens de Krijt-Paleogeengrens markeert. Vanaf dat moment hebben de zoogdieren zich sterk ontwikkeld. Rond 2 miljoen jaar geleden verscheen de mens. Aangenomen wordt dat mensen uit eerder levende primaten zijn geëvolueerd. De huidige ijstijd begon rond 40 miljoen jaar geleden en versterkte zich rond 2,5 miljoen jaar geleden. De poolkappen zijn sindsdien in cycli van 40 000 of 100 000 jaar aangegroeid en weer afgesmolten. De laatste koudere periode (glaciaal) eindigde ongeveer 10 000 jaar geleden. Door de ontwikkeling van de spraak, de ontdekking van de landbouw en het temmen van dieren kon de mens zich snel over de wereld verspreiden en na het ontstaan van beschavingen binnen korte tijd een grote invloed op de biosfeer, de hydrosfeer, de atmosfeer en het landgebruik en de indeling van het aardoppervlak krijgen. Toekomst van de Aarde Volgens de meest gangbare hypothese zal de evolutie van de Zon uiteindelijk het einde van de Aarde betekenen, maar op de Aarde zal al veel eerder geen leven meer mogelijk zijn. Zoals in alle sterren vindt in de kern van de Zon voortdurend kernfusie van waterstof tot helium plaats. Daardoor hoopt zich in de loop der tijd steeds meer helium op in de kern van de Zon, waardoor de luminositeit van de Zon toeneemt met ongeveer 10% in de komende 1,1 miljard jaar en 40% in de komende 3,5 miljard jaar. Over ongeveer 5 miljard jaar zal alle waterstof in het inwendige van de Zon zijn omgezet in helium, met als gevolg dat de Zon zal uitzetten tot een rode reus van rond de 250 maal zijn huidige omvang. Een rechtstreeks gevolg is dat de temperatuur op Aarde sterk zal stijgen, wat in ieder geval tot de verdamping van alle oceanen zal leiden. Over 900 miljoen jaar zal door de hogere temperatuur de hoeveelheid anorganische kooldioxide in de atmosfeer zijn toegenomen tot een concentratie waarbij fotosynthese door C4-fixatie onmogelijk is. Dat betekent dat de meeste plantensoorten niet meer kunnen overleven, waardoor de zuurstof uit de atmosfeer zal verdwijnen. Dit zal dierlijk of menselijk leven ook onmogelijk maken. Het opzwellen van de Zon zal ervoor zorgen dat de binnenplaneten Mercurius, Venus en de Aarde in de fotosfeer (de "atmosfeer") van de Zon belanden en worden vernietigd. De Zon zal in dit stadium echter ongeveer 30% van zijn massa verloren hebben, zodat de Aarde theoretisch in een steeds wijdere omloopbaan komt. Dit effect had er normaal gesproken voor gezorgd dat de planeet niet door de uitdijende Zon zou worden opgeslokt, hoewel de nabijheid van de Zon nog steeds al het leven op Aarde onmogelijk zou hebben gemaakt. Uit een recente computersimulatie is echter gebleken dat door de getijdenwerking van de uitdijende Zon de Aarde juist naar de Zon toegetrokken zal worden. Vermoedelijk ontsnappen Mars en de andere buitenplaneten aan dit lot, maar ook op Mars zal de temperatuur zo sterk stijgen dat er geen aardse organismen kunnen leven. Culturele betekenis Het standaardsymbool voor de Aarde is een kruis met een cirkel eromheen: . Dit symbool staat bekend als het wielkruis, zonnekruis of odinskruis. Hoewel er ook andere betekenissen aan dit symbool zijn toegeschreven, wordt het meestal gezien als een representatie van de vier windstreken op Aarde. Een andere versie van het symbool is een kruis boven een cirkel. Religieuze betekenissen De Aarde is in veel culturen gepersonificeerd als Moeder Aarde. Voorbeelden zijn Tonantzin (letterlijk "onze moeder") bij de Azteken, Pachamama bij de Inca's, Bhumi Deva bij de hindoes, Gaia bij de Grieken en Romeinen, Hou-T'u in China of de godin Jord in de Noorse mythologie. In de Griekse mythologie was de aardgodin de vrouw van de hemelgod Uranos. In de Egyptische mythologie was de Aarde echter een mannelijke god, Geb, terwijl de hemel (Noet) juist vrouwelijk was. In de meeste religies komen scheppingsverhalen voor, waarin de Aarde op bovennatuurlijke manier door een godheid wordt geschapen. Ook tegenwoordig gelooft een aantal religieuze groepen, bijvoorbeeld uit christen- of moslimfundamentalistische hoek, in een letterlijke interpretatie van oude religieuze teksten. Deze creationisten geloven niet in de conventionele wetenschappelijke theorieën over de vorming van de Aarde en het ontstaan en de evolutie van het leven. Ontwikkeling van de kennis over de Aarde In de loop der wereldgeschiedenis is de kennis van de Aarde en haar oppervlak steeds toegenomen. Vanaf de Oudheid is in diverse culturen geloofd in een platte Aarde; zo zagen de Mesopotamiërs de Aarde als een platte schijf die in een oceaan dreef. Toch waren er vanouds al mensen die inzagen dat de Aarde bolvormig was. De eersten die een bolvormige Aarde voorstelden, waren Griekse natuurfilosofen als Pythagoras. Zij constateerden dat tijdens een maansverduistering de schaduw van de Aarde altijd cirkelvormig is, ongeacht of de maan hoog aan de hemel of dicht bij de horizon staat. Eratosthenes berekende de omtrek op 15 procent nauwkeurig. In de Middeleeuwen was het concept van een bolvormige Aarde in het Midden-Oosten, Europa en India wel bekend, maar nog niet overal algemeen aanvaard. Middeleeuwse geleerden als Beda en Thomas van Aquino wisten dat de Aarde bolvormig was. Anderen, zoals de zesde-eeuwse ontdekkingsreiziger Kosmas Indikopleustes, zagen de Aarde echter als een platte schijf. Ferdinand Magellaan maakte in 1522 als eerste een reis om de wereld, waarmee het pleit voorgoed beslecht werd. Dat de Aarde om de Zon draait, is veel moeilijker vast te stellen en was dan ook niet vanouds bekend. Tot de Middeleeuwen werd de Aarde algemeen als centrum van het universum gezien: dit concept wordt geocentrisme genoemd. Pas na sterrenkundige ontdekkingen van onder anderen Nicolaas Copernicus (1473 - 1543) en Galileo Galilei (1564 - 1642) kwam het besef op dat de Aarde geen centrale positie in het Heelal inneemt. Het geocentrisme maakte plaats voor het idee dat de Aarde rond de Zon draait, het heliocentrisme. Na de Middeleeuwen nam de kennis van de wereld toe door ontdekkingsreizen. Dankzij betere technieken in de cartografie, navigatie en landmeetkunde bleef ook in de Nieuwe Tijd de geografische kennis van de ligging en aard van de continenten en het aardoppervlak groeien. Ontdekkingen in de geologie, met name vanaf de 19e eeuw, vergrootten de kennis van het binnenste van de Aarde en brachten het inzicht van de hoge ouderdom van de planeet. De kennis van de atmosfeer en het klimaat stegen met de opkomst van de meteorologie en klimatologie in de 20e eeuw. Door de technologische ontwikkeling in de 20e eeuw is zowel in de wetenschap als onder een breder publiek het beeld van de Aarde sterk veranderd. In 1959 werd de Aarde voor het eerst uit de ruimte gefotografeerd door de ruimtesonde Explorer 6. De wetenschappelijke kennis leidde tot het inzicht dat de verschillende onderdelen van de Aarde één systeem vormen, die in een fragiel evenwicht staan dat in het verleden vaak veranderd is en in de toekomst opnieuw kan veranderen. Een vergaande vorm van dit inzicht is de Gaia-hypothese, die stelt dat de hele biosfeer als één groot organisme functioneert. Zie ook Aardrijkskunde Aardwetenschappen Dag van de Aarde Eigentrillingen van de Aarde Lijsten van landen (doorverwijspagina) Systeem Aarde Werelddeel Aardwetenschappen
33
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alfabet
Alfabet
Een alfabet (meervoud: alfabetten) of alfabetisch schrift is een verzameling symbolen om equivalenten van klanken in de gesproken taal schriftelijk weer te geven. Alfabetische schriften vormen een van de hoofdgroepen van het schrift. De tekens van een alfabet worden onder inachtname van bepaalde grammaticale regels tot woorden samengevoegd, waarmee geschreven taal gevormd wordt. Het eerste volledig fonemische schrift, het Proto-Kanaänitisch schrift, later bekend als het Fenicisch alfabet, wordt gezien als het eerste alfabet en is de voorouder van de meeste moderne alfabetten, waaronder het Arabisch alfabet, Grieks alfabet, Latijns alfabet, cyrillisch alfabet, Hebreeuws schrift, en mogelijk ook de Brahmische schriften. Peter T. Daniels, maakte echter onderscheid tussen een abugida, een set letters die medeklinkers in de vorm van basisletters met diakritische tekens aanpassen om zo klinkers te vertegenwoordigen (zoals in het Devanagari en andere Brahmische schriften), een abjad, waarin de letters grotendeels of alleen medeklinkers vertegenwoordigen (zoals in het oorspronkelijke Fenicisch, Hebreeuws of Arabisch), en een "alfabet", een set letters die zowel klinkers als medeklinkers vertegenwoordigen. In de strikte zin van het woord alfabet, was het eerste "echte" alfabet het Griekse alfabet, dat ontwikkeld werd vanuit het eerdere Fenicische alfabet. Van de tientallen alfabetten die vandaag de dag worden gebruikt, is het meest populaire het Latijns alfabet, dat werd afgeleid van het Griekse alfabet, en wat veel talen aanpassen door letters toe te voegen door middel van het aanpassen van bestaande letters met diakritische tekens. Terwijl de meeste alfabetten over letters beschikken die bestaan uit lijnen, zijn er ook uitzonderingen zoals de alfabetten gebruikt in Braille. Het Khmerschrift (voor het Cambodjaans) is het langste alfabet, met 74 letters. Alfabetten worden meestal geassocieerd met een standaard lettervolgorde, dit heet een alfabetische volgorde. Dit betekent ook dat de letters gebruikt kunnen worden voor het nummeren in lijsten. Etymologie Het woord alfabet is een samenstelling van alfa (α) en bèta (β), de namen van de eerste twee letters van het Griekse alfabet. De woorden alfa en bèta hebben geen betekenis. Ze komen uit het Fenicisch. "Alef" betekent os en "beth" betekent huis. Aanvankelijk waren de lettertekens namelijk kleine tekeningetjes: een alef was een os, een beth een huis, een gimel een werpstok, een daleth een vis. Geschiedenis Oude schriften van Noordoost-Afrika en het Midden-Oosten De geschiedenis van het alfabet begon in het Oude Egypte. Het Egyptische schrift had een set van ongeveer 24 hiërogliefen die eenconsonantentekens worden genoemd, om lettergrepen weer te geven die beginnen met een enkele medeklinker van hun taal, plus een klinker (of geen klinker) die door de moedertaalspreker moet worden geleverd. Deze tekens werden gebruikt als uitspraakgidsen voor logogrammen, om grammaticale verbuigingen te schrijven en later om leenwoorden en buitenlandse namen te transcriberen. In de Midden-Bronstijd verschijnt een ogenschijnlijk ‘alfabetisch’ systeem dat bekend staat als het Proto-Sinaïtische schrift in Egyptische turkooismijnen op het Sinaï-schiereiland, rond de 15e eeuw voor Christus, blijkbaar achtergelaten door Kanaänitische arbeiders. In 1999 ontdekten John en Deborah Darnell een nog eerdere versie van dit eerste alfabet in Wadi el-Hol uit circa 1800 v.Chr., dat bewijs aanbracht dat het schrift was aangepast van specifieke vormen van Egyptische hiërogliefen die konden worden gedateerd rond 2000 v.Chr., wat sterk suggereert dat rond die tijd het eerste alfabet was ontwikkeld. Op basis van het uiterlijk van de letters en namen wordt aangenomen dat het gebaseerd is op Egyptische hiërogliefen. Dit schrift had geen tekens die klinkers vertegenwoordigden, hoewel het oorspronkelijk waarschijnlijk een syllabisch schrift was, maar onnodige tekens werden verworpen. Een alfabetisch spijkerschrift met 30 tekens, waaronder drie tekens die de volgende klinker aangeven, werd uitgevonden in Ugarit vóór de 15e eeuw voor Christus. Dit schrift werd niet meer gebruikt na de vernietiging van Ugarit. Het Proto-Sinaïtisch schrift ontwikkelde zich uiteindelijk tot het Fenicische alfabet (gewoonlijk ‘Proto-Kanaänitisch’ genoemd) vóór ongeveer 1050 voor Christus. Het Proto-Sinaitische of Proto-Kanaänitische schrift en het Ugaritische schrift waren de eerste schriften met een beperkt aantal tekens, in tegenstelling tot de andere veelgebruikte schriften destijds, zoals het spijkerschrift, Egyptische hiërogliefen en Lineair B. De oudste tekst in het Fenicische schrift is een inscriptie op de sarcofaag van koning Ahiram. Dit schrift is het moederschrift van alle westerse alfabetten. Tegen de tiende eeuw voor Christus, zijn er nog twee andere vormen te onderscheiden, namelijk Kanaänitisch en Aramees. Het Aramees gaf aanleiding tot het Hebreeuwse alfabet. Het Zuid-Arabische alfabet, een zusterschrift van het Fenicische alfabet, is het schrift waaruit het Ge'ez-alfabet (een abugida) afstamt. Alfabetten zonder klinkers worden abjads genoemd, zoals het Arabisch, Hebreeuws en Syrisch. De abjad manier van schrijven is goed aangepast aan de morfologische structuur van de Semitische talen waarvoor het is ontwikkeld. Dit komt omdat woorden in Semitische talen worden gevormd uit een wortel die bestaat uit (meestal) drie medeklinkers, waarbij de klinkers worden gebruikt om verbuigende of afgeleide vormen aan te duiden. Het weglaten van klinkers was niet altijd een bevredigende oplossing en soms worden bepaalde ‘zwakke’ medeklinkers gebruikt om de klinkerkwaliteit van een lettergreep aan te duiden (matres lectionis). Deze letters hebben een dubbele functie omdat ze ook als pure medeklinkers worden gebruikt. Soms worden voor de klinkers aparte diakritische tekens ingevoegd; dit noemt men vocalisatie. Het Fenicische schrift was waarschijnlijk het eerste fonemische schrift en bevatte slechts ongeveer twee dozijn verschillende letters, waardoor het een eenvoudig schrift was dat gewone handelaren konden leren. Een ander voordeel van Fenicisch was dat het kon worden gebruikt om veel verschillende talen op te schrijven, omdat het fonemisch woorden beschreef. Het schrift werd door de Feniciërs verspreid over de Middellandse Zee. Europese alfabetten In Griekenland werd het Fenicische schrift aangepast door klinkers toe te voegen, wat daarmee de voorouder van alle alfabetten in het Westen creëerde. Het was het eerste alfabet waarin klinkers onafhankelijke lettervormen hadden die los stonden van die van medeklinkers. Klinkers zijn belangrijk in de Griekse taal, in tegenstelling tot de Semitische talen waarvoor het Fenicische schrift was ontworpen, bijvoorbeeld het syllabische Lineair B-schrift dat werd gebruikt door de Myceense Grieken uit de 16e eeuw voor Christus, had 87 tekens, waaronder 5 klinkers. De Grieken kozen letters die klanken vertegenwoordigden die niet in het Grieks bestonden om de klinkers te vertegenwoordigen. De alef werd de a-klank, de he een e-klank, de ayin werd de ypsilon, en een grote o, de omega, werd toegevoegd. Bovendien gingen de Grieken van links naar rechts schrijven, waardoor de letters werden omgeklapt. In de beginjaren waren er veel varianten van het Griekse alfabet, een situatie die ervoor zorgde dat er veel verschillende alfabetten uit voortkwamen. Het Proto-Sinaïtisch schrift en Fenicisch alfabet vergeleken met afgeleiden alfabetten: Het Griekse alfabet, in zijn Euboea-vorm, werd door Griekse kolonisten overgebracht naar het Italiaanse schiereiland, waar het een verscheidenheid aan Oud-Italische schriften opleverde waarmee de Italische talen werden geschreven. Een alfabet daarvan werd het Klassiek Latijns alfabet, dat door Europa werd verspreid toen de Romeinen hun rijk uitbreidden. Zelfs na de val van de Romeinse staat overleefde het alfabet in intellectuele en religieuze werken. Het werd uiteindelijk gebruikt voor de nazaten van het Latijn (de Romaanse talen) en vervolgens voor de meeste andere talen van Europa. De oudste gedrukte leerboekjes voor scholen uit ca. 1450 met daarin het abc, werden abecedaria genoemd. Sommige aanpassingen van het Latijnse alfabet worden aangevuld met ligaturen, zoals æ in het Deens en IJslands en Ȣ in het Algonkisch; door leningen van andere alfabetten, zoals de thorn þ in het Oud-Engels en IJslands, afkomstig van de Futhark-runen; en door het wijzigen van bestaande letters, zoals de eth ð van het Oud-Engels en IJslands, wat een aangepaste d is. Andere alfabetten gebruiken alleen een deel van het Latijnse alfabet, zoals het Hawaiiaans en het Italiaans, dat de letters j, k, x, y en w alleen in vreemde woorden gebruikt. Een ander opmerkelijk schrift is het Oudere Futhark, waarvan wordt aangenomen dat het is voortgekomen uit een van de Oud-Italische schriften. Ouder Futhark gaf aanleiding tot een verscheidenheid aan alfabetten die gezamenlijk bekend staan als de runenschriften. De runenschriften werden gebruikt voor Germaanse talen van 100 n.Chr. tot de late middeleeuwen. Het gebruik is meestal beperkt tot gravures op steen en sieraden, hoewel er ook inscripties zijn gevonden op bot en hout. Deze alfabetten zijn sindsdien vervangen door het Latijnse alfabet, behalve voor decoratief gebruik waarvoor de runen tot de 20e eeuw in gebruik bleven. Het Oud-Hongaarse schrift is een schrift van de Hongaren. Het was in gebruik gedurende de hele geschiedenis van Hongarije, zij het niet als een officieel schrift. Vanaf de 19e eeuw werd het weer steeds populairder. Het Glagolitisch alfabet was het eerste schrift van de liturgische taal Oudkerkslavisch en werd, samen met het Griekse unciale schrift, de basis van het Cyrillische schrift. Cyrillisch is een van de meest gebruikte moderne alfabetische schriften en valt op door zijn gebruik in Slavische talen en ook voor andere talen binnen de voormalige Sovjet-Unie. Cyrillische alfabetten zijn onder meer het Servisch, Macedonisch, Bulgaars, Russisch, Wit-Russisch en Oekraïens. Het Glagolitische alfabet zou zijn gecreëerd door de monniken Cyrillus en Methodius, terwijl het Cyrillische alfabet is uitgevonden door Clemens van Ohrid, die hun leerling was. Ze bevatten veel letters die lijken te zijn geleend van of beïnvloed door het Griekse alfabet en het Hebreeuwse alfabet. Het langste Europese alfabet is het Latijn-afgeleide Slowaakse alfabet met 46 letters. Aziatische alfabetten Afgezien van het logografische Chinese schrift, bestaan er in Azië veel fonetische schriften. Het Arabische alfabet, het Hebreeuwse alfabet, het Syrische alfabet en andere abjaden van het Midden-Oosten zijn ontwikkelingen van het Aramese alfabet. Vanuit het Syrische alfabet ontwikkelde het Sogdische alfabet, wat weer doorontwikkelde tot het Oudturkse alfabet en het Oudoeigoerse alfabet. Het Mongoolse schrift is een ontwikkeling van het Oudoeigoerse alfabet. De meeste alfabetische schriften van India en Oost-Azië stammen af van het Brahmischrift, waarvan vaak wordt aangenomen dat het een afstammeling is van het Aramees. In Korea werd het Hangul-alfabet gecreëerd door Sejong de Grote. Hangul is een uniek alfabet: het is een alfabet waarbij veel van de letters zijn ontworpen volgens de plaats van articulatie van een klank (P ziet eruit als een verwijde mond, L ziet eruit als een ingetrokken tong, enz.); het ontwerp was gepland door de toenmalige regering; en het plaatst individuele letters in lettergreepbundels van gelijke afmetingen, op dezelfde manier als Chinese karakters, om het schrijven in gemengd schrift mogelijk te maken (één lettergreep neemt altijd één blok ruimte in beslag, ongeacht het aantal letters dat wordt gestapeld in het bouwen van dat geluidsblok). Zhuyin (ook wel Bopomofo genoemd ) is een semi-syllabisch schrift dat wordt gebruikt om Mandarijn-Chinees fonetisch te transcriberen in de Republiek China. Na de latere oprichting van de Volksrepubliek China en de goedkeuring van Hanyu pinyin is het gebruik van Zhuyin tegenwoordig beperkt, maar wordt het nog steeds veel gebruikt in Taiwan, waar de Republiek China nog steeds regeert. Zhuyin is ontwikkeld uit een vorm van Chinees snelschrift gebaseerd op Chinese tekens aan het begin van de 20e eeuw en heeft elementen van zowel een alfabet als een syllabisch schrift. Net als bij een alfabet worden de fonemen van eerste lettergrepen weergegeven door individuele tekens, maar net als bij een syllabisch schrift worden de fonemen van de eindlettergrepen dat niet; in plaats daarvan wordt elke mogelijke eindlettergreep (behalve de /j/) weergegeven met een eigen letter. Bijvoorbeeld wordt luan weergegeven als ㄌㄨㄢ (luan), waarbij het laatste symbool ㄢ het hele uiteindelijke -an vertegenwoordigt. Hoewel Zhuyin normaal gesproken niet wordt gebruikt als een zelfstandig schrijfsysteem, wordt het nog steeds vaak gebruikt op een manier die lijkt op een romanisatiesysteem – dat wil zeggen voor hulp bij de uitspraak en als invoermethode voor Chinese karakters op computers en mobiele telefoons. Europese alfabetten, met name het Latijns en Cyrillisch, zijn aangepast voor veel talen in Azië. Arabisch wordt ook veel gebruikt, soms als abjad (zoals bij het Urdu en Perzisch) en soms als compleet alfabet (zoals bij het Koerdisch en Oeigoers). Typen alfabetten Verschillende schriftsystemen hebben uiteraard verschillende alfabetten. Ook de principes waarvoor de alfabetten worden gebruikt, verschillen per taal. Meer informatie hierover is te vinden onder het lemma spelling. De term "alfabet" wordt zowel door taalkundigen als paleografen in brede en strikte zin gebruikt. In bredere zin is een alfabet een schrift dat segmentaal is op foneemniveau, dat wil zeggen dat het afzonderlijke tekens heeft voor individuele klanken en niet voor grotere eenheden zoals lettergrepen of woorden. In striktere zin onderscheiden sommige geleerden 'echte' alfabetten van twee andere soorten segmentale schriften, abjad's en abugida's. Deze drie schriften verschillen van elkaar in de manier waarop ze klinkers behandelen: abjad's hebben letters voor medeklinkers en laten de meeste klinkers ongeschreven; abugida's zijn ook op medeklinkers gebaseerd, maar duiden klinkers aan met diakritische tekens of een systematische grafische wijziging van de medeklinkers. In alfabetten in strikte zin worden medeklinkers en klinkers daarentegen als onafhankelijke letters geschreven. Het vroegst bekende alfabet in bredere zin is het Wadi el-Hol-schrift, waarvan wordt gedacht dat het een abjad is, dat door middel van zijn opvolger Fenicisch de voorouder is van moderne alfabetten, waaronder het Arabisch, Grieks, Latijns (via het Oud-Italische alfabet), Cyrillisch (via het Griekse alfabet) en Hebreeuws (via het Aramees). Voorbeelden van hedendaagse abjad's zijn de Arabische en Hebreeuwse schriften; echte alfabetten zijn onder andere het Latijns schrift, Cyrillisch schrift en het Koreaanse Hangul; en abugida's zijn onder andere het Ethiopisch schrift, het Devanagari en het Thaise alfabet. Het Latijnse alfabet, zoals gebruikt voor het Nederlands, kent 26 letters, waarvan er 6 worden gebruikt voor klinkers (vocaal; a, e, i, o, u en y) en 21 voor medeklinkers (de y wordt zowel als klinker als medeklinker gebruikt). De tekens van een alfabet kennen een vaste volgorde. De exacte reden van deze volgorde van het alfabet is onbekend. Van dit alfabet, evenals van andere alfabetten, bestaan veel varianten in schrijfwijze, waaronder het belangrijke onderscheid tussen schrijfletter en drukletter. Over de 25e letter, de Y (i-grec), is in het Nederlands enige discussie. Behalve deze letter wordt door sommigen ook de IJ als 25e letter gezien, al dan niet tezamen met de Y. Bij het oplezen van het alfabet wordt meestal de IJ genoemd. In de wetenschap worden woorden als Y-chromosoom en Y-as uitgesproken met IJ. Een letter met een diakritisch teken kan al of niet worden gezien als een andere letter, waardoor het aantal letters bij dezelfde 26 basisletters toch per taal verschillend is. In een tekencodering heeft zo'n teken bijvoorbeeld een aparte code. Op een toetsenbord is er niet altijd een aparte toets voor, maar wordt vaak eerst een toets voor het diakritische teken en dan dat voor de basisletter gebruikt. Ter illustratie hieronder het Cyrillisch alfabet. Het omzetten van het ene alfabet in het andere wordt transliteratie genoemd. Alfabetische volgorde De gestandaardiseerde volgorde waarin de tekens in een alfabet geordend zijn, de alfabetische volgorde, is een hulpmiddel bij het systematisch ordenen van met name literatuur en wetenschappelijke informatie. Het principe van alfabetisering maakt het bijvoorbeeld mogelijk om een boek in de bibliotheek op naam van de schrijver snel terug te vinden, of om een woord met de bijbehorende definitie snel op te zoeken in een woordenboek. Deze manier van ordenen wordt ook lexicografische ordening genoemd. Alfabet versus fonetiek De term alfabet wordt soms omschreven als: "een systeem waarin elk teken of grafeem een vaste klank of klankeenheid representeert", geheel volgens de fonetische en de fonematische principes, maar deze omschrijving klopt slechts ten dele. Hoewel veel schriftsystemen inderdaad een tot op zekere hoogte fonetische spelling kennen, is er zelden of nooit sprake van een volledige "een-op-een-relatie". In een volmaakt fonetisch alfabet zouden letters en klanken perfect in wederzijdse richting combineren: een schrijver zou de spelling van een woord altijd kunnen afleiden uit de uitspraak ervan, en omgekeerd zou een spreker de juiste uitspraak van een woord altijd kunnen afleiden uit de spelling. De uitspraak van een taal verandert echter onafhankelijk van het systeem waarin de taal opgeschreven wordt. In het Engels wordt bijvoorbeeld de lange o-klank weergegeven door "o" in potato, "oe" in toe, "ough" in though. De "o" kan echter behalve als o in potato ook klinken als oe-klank in to, als een korte o in month, als ou in tower en als stomme e in dungeon. Spellingsystemen worden niet zelden geleend door talen waarvoor ze oorspronkelijk niet bedacht zijn. Uitspraakregels zorgen ervoor dat in letters bepaalde fonologische contexten anders moeten worden geschreven, omdat de klank die ze eigenlijk vertegenwoordigen daar niet precies hetzelfde is. Er wordt dan – meestal boven de letter zelf – nog een extra teken gezet, het zogeheten diakritische teken: baño (Spaans: "bad"), misère (Frans), etc. Gerelateerde onderwerpen Aramees alfabet Armeens alfabet Etruskisch alfabet Georgisch alfabet Glagolitisch alfabet Gotisch alfabet Kana (Japanse fonetische schriften; Hiragana, Katakana) Koptisch alfabet Hangul (Koreaans alfabet) Morse Nederlands alfabet NAVO-spellingsalfabet (voor onder andere de lucht- en de zeevaart) Ogham-alfabet Oud-Permisch alfabet Runen Stenografie Thais alfabet Tibetaans schrift Zie ook Alfabetische volgorde Geschreven taal Spelling Syllabisch schrift Ideogram Fonetisch alfabet Internationaal Fonetisch Alfabet Schriftsysteem
34
https://nl.wikipedia.org/wiki/Annie%20Cannon
Annie Cannon
Annie Jump Cannon (Dover (Delaware), 11 december 1863 – Cambridge (Massachusetts), 13 april 1941) was een Amerikaans astronome, werkzaam bij de Harvard-sterrenwacht. Zij werd vooral bekend door haar onvermoeibare werk aan de catalogisering van sterren aan de hand van hun spectra, aan het begin van de 20e eeuw. Uit haar jarenlange arbeid kwam de Henry Draper Catalog voort, waarin zo'n 225.000 sterren gecategoriseerd worden naar hun spectraalklasse. Cannon bestudeerde honderdduizenden glasplaten met spectra van sterren. Daardoor ontdekte ze bepaalde patronen, die ze onderbracht in eenvoudige reeksen. Zij was de eerste die een typering invoerde op kleur in plaats van op de sterkte van de waterstoflijnen in het spectrum, wat tot dan toe gebruikelijk was. De indeling is als volgt: Hete, blauwe of witte sterren type O (blauw) - temperatuur 50.000 K (kelvin) type B (blauw) - temp. 33.000 K type A (wit) - temp. 11.000 K Gele of oranje, zonachtige sterren type F (wit) - temp. 8000 K type G (geel) - temp. 6000 K (bijvoorbeeld de zon) type K (oranje) - temp. 5000 K (bijvoorbeeld Dubhe, alpha Ursae Majoris) Koele, rode sterren type M (rood) - temp. 3600 K Het systeem van Annie Jump Cannon is nog altijd in gebruik.Cannon ontving in 1921 een eredoctoraat van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1925 was ze de eerste vrouw die een eredoctoraat ontving aan de Universiteit van Oxford. In 1931 kreeg ze de Henry Draper medaille. De Annie Jump Cannon Prijs in Astronomie, de maankrater Cannon en de planetoïde (1120) Cannonia zijn naar haar vernoemd. Zie ook Temperatuurschaal Externe link Biografie Amerikaans astronoom Eredoctoraat Rijksuniversiteit Groningen
36
https://nl.wikipedia.org/wiki/Andorra
Andorra
Andorra, officieel het Prinsdom Andorra (Catalaans: Principat d'Andorra), is een dwergstaat in het zuidwesten van Europa, in de oostelijke Pyreneeën en begrensd door Frankrijk (Occitanië) en Spanje (Catalonië). Het geïsoleerde land is vooral afhankelijk van toerisme en zijn status als 'belastingparadijs'. Andorra is geen lid van de Europese Unie. De officiële taal is Catalaans. Geschiedenis Andorra kan gezien worden als het laatste onafhankelijke overlevende gebied van de Marca Hispanica (Spaanse marken), de bufferstaten die werden gesticht door Karel de Grote om de islamitische Moren tegen te houden en ze toegang tot christelijk Frankrijk te beletten. De traditie zegt dat Karel de Grote het Andorrese volk in 805 een stuk land gaf in ruil voor hun strijd tegen de Moren. Zeker is dat Karels kleinzoon Karel de Kale Sunier I, de graaf van Urgell, benoemde tot heerser van Andorra. Een afstammeling van de graaf droeg het land later af aan het bisdom van Urgell, geleid door de bisschop van Urgell. In de 13e eeuw raakte de geestelijke overheid van Urgell in strijd met het graafschap Foix (aan de andere, oftewel Franse kant van de Pyreneeën) om de heerschappij van het gebied. Dit conflict eindigde in 1278 met het besluit de soevereiniteit tussen beiden te delen, wat in 1607 werd bestendigd door de erfgenamen/opvolgers van beiden uit te roepen tot covorsten. Vanwege de isolatie van het land heeft Andorra's bestaan zich buiten de hoofdstroom van de Europese geschiedenis afgespeeld, met weinig banden met andere landen. Andorra heeft al meer dan 700 jaar geen oorlog meer gekend. De toeristenindustrie, gestimuleerd door ontwikkelingen op het gebied van vervoer en communicatie, heeft het land uit zijn isolement gehaald, maar ook stress gebracht. Verder werd het politieke stelsel in 1993 grondig gemoderniseerd. Andorra is op politiek gebied sterk verbonden met de Europese Unie, zonder er lid van te zijn. Sinds 2002 gebruikt het de euro als betaalmiddel. In 2014 werden er voor het eerst eigen euromunten geslagen, die begin 2015 in omloop werden gebracht. Voor de invoering van de euro waren de Franse frank en de Spaanse peseta beide wettig betaalmiddel. Geografie Andorra heeft een oppervlakte van 468 km². Het prinsdom heeft 120,3 kilometer aan landsgrenzen: 56,6 kilometer met Frankrijk en 63,7 kilometer met Spanje. Vanwege zijn ligging in de oostelijke Pyreneeën bestaat Andorra hoofdzakelijk uit ruwe bergen met een gemiddelde hoogte van 1996 meter. De hoogste top is de Pic de Comapedrosa (gelegen in het gelijknamige massief bij Arinsal in de parochie La Massana) met een hoogte van 2946 meter. De bergen worden van elkaar gescheiden door drie smalle valleien in een vorm van een Y; deze wordt gevormd door de Valira del Nord en de Valira d'Orient die in Escaldes-Engordany samenvloeien en zo de Valira vormen. Deze laatste rivier steekt in Sant Julià de Lòria de Spaanse grens over en mondt uiteindelijk uit in de Segre. De plek waar de Valira het land verlaat is met een hoogte van 840 meter het laagstgelegen punt van Andorra. La Massana bevat de vijf hoogste toppen van het land. In Encamp bevinden zich de grootste meren. De meest ongerepte natuur is te vinden bij Grau Roig, in de parochie Encamp. Tot 's lands natuurlijke rijkdommen behoren waterkracht, mineraalwater, hout, ijzererts, lood. Lawines vormen het enige natuurlijke gevaar. De voornaamste milieubedreigende factoren in het land zijn ontbossing, gronderosie door overbegrazing van bergweiden, luchtvervuiling (met name Andorra la Vella is nogal vervuild omdat de gassen moeilijk weg kunnen door de ligging in het Valiradal) en afvalwaterbehandeling. Steden De hoofdstad Andorra la Vella is met 22.615 inwoners (2014) ook de grootste stad van het land. Daarna volgen Escaldes-Engordany (14.002 inwoners), Sant Julià de Lòria (7.652) en Encamp (7.473). Klimaat Het klimaat van Andorra komt grotendeels overeen met het klimaat van de buurlanden, maar vanwege zijn hogere ligging is er gemiddeld meer sneeuw in de winter en is het iets koeler in de zomer. De hoogste toppen van het land zijn in de zomer zelden met sneeuw bedekt. Politiek Tot de in 1993 aangenomen grondwet kende Andorra's politieke stelsel geen duidelijke scheiding van de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht. Andorra is een soevereine parlementaire democratie, die het historische bestel met twee coprinsen als staatshoofden behoudt, maar het regeringshoofd de uitvoerende macht biedt. De twee coprinsen regeren gelijkwaardig met beperkte bevoegdheden die geen veto over overheidshandelingen omvatten. Zij worden in Andorra vertegenwoordigd door een afgevaardigde. Monarchie De manier waarop de twee prinsen worden gekozen maakt Andorra tot een van de politiek meest afwijkende landen op aarde. Een van de coprinsen is de president van Frankrijk, in mei 2017 werd Emmanuel Macron daartoe gekozen (het is historisch om het even welk staatshoofd van Frankrijk het betreft, ook koningen en keizers van Frankrijk zijn coprins geweest). De andere coprins is de katholieke bisschop van de Spaanse stad La Seu d'Urgell. Sinds 2003 is dat Joan Enric Vives i Sicília. Omdat geen van beide prinsen in Andorra woont, is hun rol bijna volledig symbolisch. De defensie van het land valt onder de verantwoordelijkheid van Frankrijk en Spanje. Wetgevende en uitvoerende macht Het belangrijkste wetgevende orgaan van Andorra is de eenkamerige Algemene Raad van de Valleien (Consell General de les Valls), die 28 zetels telt. De helft van de parlementsleden (14) wordt verkozen via een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, de andere helft volgens een districtenstelsel. Voor alle volksvertegenwoordigers geldt een termijn van vier jaar. De regering (Govern) wordt gevormd door de regeringsleider (Cap de Govern), die verkozen wordt door de Algemene Raad, en de door hem aangestelde ministers. Sinds 2019 is Xavier Espot Zamora van de liberale Democraten voor Andorra regeringsleider. Partijen De belangrijkste politieke partijen in Andorra zijn de Democraten voor Andorra (Demòcrates per Andorra, DA) van premier Zamora (11 zetels in het parlement), de centrumlinkse Sociaaldemocratische Partij (Partit Socialdemòcrata d'Andorra, PS) van voormalig premier Jaume Bartumeu (7 zetels) en de conservatieve Laurediaanse Unie (Unió Laurediana, UL) uit Sant Julià de Lòria (4 zetels). Bestuurlijke indeling Andorra kent als tweede bestuurslaag, territoriale onderdelen waar regels vastgesteld en/of beslissingen worden genomen over bepaalde gebieden en/of hun bewoners, de zeven parochies (parròquies, enk. parròquia): Andorra la Vella (hoofdstad) Canillo (grootste parochie qua oppervlakte) Encamp (voornaamste Frankrijkverbinding) Escaldes-Engordany (opgericht als afsplitsing van Andorra la Vella) La Massana (hoogstgelegen parochie) Ordino (noordelijkste parochie) Sant Julià de Lòria (zuidelijkste parochie) Demografie Andorrezen vormen een minderheid in hun eigen land; slechts 33% van de inwoners is in het bezit van de Andorrese nationaliteit. De grootste groep buitenlandse ingezetenen zijn de Spanjaarden (43%), die samen met de Portugese (11%) en de Franse (7%) ingezetenen de grootste buitenlandse groepen vertegenwoordigen. De resterende 6% behoort tot verschillende andere nationaliteiten. Tussen 1990 en 1997 werd een gemiddelde bevolkingsgroei van 5,0% gemeten. Wie in Andorra geboren is of er vanaf 1961 woont, komt voor naturalisatie in aanmerking. Een dubbele nationaliteit is niet toegestaan. Het is buitenlanders niet toegestaan in Andorra grond te kopen. Volgens de grondwet is de enige officiële landstaal van Andorra het Catalaans. Deze taal wordt ook gesproken in de aangrenzende Spaanse autonome regio Catalonië, waarmee Andorra vele culturele trekken deelt. Slecht 39,5% van de bevolking sprak in 2018 echter Catalaans; 43,8% sprak Spaans. Daarnaast wordt ook het Frans (9,7%) door een deel van de bevolking gesproken. Vanwege de aanzienlijke hoeveelheid Portugese migranten is Portugees zelfs nog een grotere taal (18,6%). Het overgrote deel van de Andorrezen is katholiek (zie katholieke kerk in Andorra). Andorra kent een hoge welvaart; de levensverwachting ligt hoger dan 80 jaar en samen met Japan kent Andorra de laagste kindersterfte ter wereld. Economie In 2002 had Andorra een werkloosheidspercentage van 0%, de inflatie bedroeg 3,4% en het jaar ervoor had het vorstendom voor 58 miljoen Amerikaanse dollar geëxporteerd. Deze export bestaat voornamelijk uit machines (16%), transportmiddelen (14%), papier (13%), sigaretten, sigaren en meubels. Andorra's belangrijkste exportpartners zijn Spanje (60%) en Frankrijk (31%). Geïmporteerd werd er in hetzelfde jaar voor 1,222 miljard euro, voornamelijk voedingsmiddelen (23%) en machines (17%) uit Spanje (45%) en Frankrijk (29%). Het toerisme vormt de belangrijkste pijler van Andorra's kleine economie en vertegenwoordigt ruwweg 80% van het bbp. Jaarlijks wordt het land bezocht door naar schatting 9 miljoen toeristen, aangetrokken door de belastingvrije status van Andorra en door de vele recreatiemogelijkheden, zowel in de zomer als in de winter. Veel bezoekers zijn dagjesmensen uit het zuiden van Frankrijk en uit Catalonië. Er is een directe busverbinding tussen Andorra en het Aeroport de Barcelona-El Prat. Met de auto is het vanaf de grote steden zo'n 2 à 3 uur rijden. Het relatieve voordeel van Andorra is deels verloren gegaan vanwege de openstelling van de Franse en de Spaanse economie, waardoor daar meer goederen tegen lagere prijzen te krijgen zijn. Het bankwezen draagt, door 's lands reputatie van belastingparadijs, ook wezenlijk bij aan de economie. De landbouwproductie is beperkt – slechts 2% van het land is bebouwbaar – en het meeste voedsel moet worden geïmporteerd. De belangrijkste veeteelt is het fokken van schapen. Andorra is geen volwaardig lid van de Europese Unie, maar geniet een speciale verhouding met de Unie. Zo wordt het bijvoorbeeld behandeld als lid van de EU voor handel in vervaardigde goederen, maar niet als het gaat om landbouwproducten. Voor de invoering van de euro gebruikte Andorra de munteenheden van de twee omringende naties, de Franse frank en de peseta. Bij de invoering van de euro is Andorra mee op deze munt overgeschakeld, maar in tegenstelling tot Monaco, San Marino en Vaticaanstad had Andorra nog geen eigen euromuntstukken. In oktober 2004 begonnen de onderhandelingen tussen Andorra en de EU met een overeenkomst die toestond dat Andorra zijn eigen munten mag slaan. Op 30 juni 2011 werd bekendgemaakt dat Andorra en de EU een overeenkomst hebben getekend. Hierin werd geregeld dat Andorra per 1 juli 2013 de euro officieel in zou voeren. Sinds die datum mag Andorra ook eigen euromunten slaan. Van dat recht maakte Andorra in 2014 voor het eerst gebruik en de eerste Andorrese euromunten kwamen in het begin van 2015 in omloop. Andorra geeft geen eigen eurobiljetten uit. Andorra maakt geen deel uit van de Schengenzone. Daar waar Monaco, San Marino en Vaticaanstad met hun buurlanden aanvullende afspraken hebben gemaakt voor vrij verkeer van personen, handhaaft Andorra grenscontroles. In de praktijk controleert Andorra nauwelijks inkomende auto's, wel wordt er willekeurig gecontroleerd bij de Spaanse grens door de Guardia Civil om te controleren of er niet te veel tabak of alcohol, of in Spanje verboden voorwerpen als tasers, pepperspray of stiletto's ingevoerd worden. Cultuur Gastronomie De verschillen tussen de Andorrese keuken en die van nabijgelegen Catalaanstalige gebieden zoals Cerdanya en vooral Alt Urgell, waarmee Andorra sterke culturele banden heeft, zijn beperkt. De Andorrese gastronomie is tot de Catalaanse keuken te rekenen, al kent Andorra bijkomende Franse en Italiaanse invloeden, zoals de gewoonte om vis en vlees met saus te serveren, of het gebruik van pasta's. Andorra's keuken is een natuurlijke keuken die hoofdzakelijk werkt met producten afkomstig van de zelfvoorzienende economieën van de drie valleien, zoals spek, vis, vlees (met name konijn, lam en geitenlam), groenten, graangewassen en bosvruchten. De worsten en kazen waar Andorra om bekend staat worden vaak geserveerd als tapas. Onderwijs In het prinsdom bevinden zich twee instellingen voor hoger onderwijs: de La Salle-universiteit in La Massana, en de Universiteit van Andorra die een campus heeft in Sant Julià de Lòria. Media De particuliere zender Radio Andorra was tussen 1939 en 1981 de belangrijkste radiozender van het land met internationale uitstraling. De muziekzender richtte zich vooral op Franse luisteraars, maar was in een groot deel van Europa te ontvangen en werd beluisterd over het hele continent. Het station heeft Andorra bekendheid gegeven in de rest van de wereld en het land uit het isolement gehaald waar het tot dan toe in had gezeten. De staatsomroep van Andorra is ondergebracht in het autonome overheidsbedrijf RTVA. Dit bedrijf beschikt over één televisiekanaal, ATV, en twee radiostations, RNA en Andorra Música. Het bedrijf bestaat sinds 1989, de eerste radio-uitzending vond plaats in 1990 en de eerste televisie-uitzending in 1995. In 2003 is het land lid geworden van de Europese Radio-unie, waardoor het vanaf 2004 mee kon doen aan het Eurovisiesongfestival. De omroep heeft dit zes keer gedaan, maar zag zich in 2009 uit budgettaire overwegingen genoodzaakt hiermee te stoppen. De belangrijkste bladen van Andorra zijn Diari d'Andorra en El Periòdic d'Andorra. Diari d'Andorra wordt uitgegeven door Premsa Andorrana, dat onder de naam Edicions del Diari d'Andorra ook het huis-aan-huisblad 7 dies en boeken uitgeeft. El Periòdic'' werd in 1997 opgericht door het Spaanse Grupo Zeta, maar is inmiddels verkocht aan het bedrijf Andorrana de Publicacions. Zie ook Werelderfgoed in Andorra Externe links https://www.govern.ad/ Overheid van Andorra een podcast over de co-prinsen van Andorra Dwergstaat
37
https://nl.wikipedia.org/wiki/Animisme
Animisme
animisme (kunst), een stroming in de schilderkunst animisme (parapsychologie), een parapsychologisch verklaringsmodel animisme (religie), een vorm van godsdienst animisme (wereldbeeld), alles wordt als bezield gezien
38
https://nl.wikipedia.org/wiki/Apterygota
Apterygota
De Apterygota vormden in het verleden een onderklasse van de klasse insecten (Insecta). Het ging daarbij om vleugelloze, primitieve "insecten", die door hun evolutionaire geschiedenis altijd ongevleugeld zijn gebleven. Deze groep bestond uit de volgende vijf huidige orden: Collembola (springstaarten) Diplura Protura Microcoryphia (rotsspringers) Zygentoma (zilvervisje-achtigen) In het Nederlands werd deze groep aangeduid als oerinsecten en hoewel het taxon Apterygota in wetenschappelijke zin vervallen is, is die term nog steeds in gebruik als verzamelnaam. Tegenwoordig worden de meeste dieren uit deze groep los van de insecten tot de aparte klasse Entognatha gerekend. Het taxon Apterygota heeft verschillende betekenissen gekend en de dieren uit deze groep zijn ook lang ondergebracht geweest in een taxon Thysanura, dat zelf ook een warrige bestaansgeschiedenis heeft doorlopen, die deels overlapt met het Nederlandse begrip "franjestaarten". Zie ook Pterygota Insecten
39
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antarctica
Antarctica
Antarctica is het continent rond de zuidpool van de Aarde. De benaming Antarctica komt af van ant-arktikos (ἀνταρκτικός), een Grieks woord voor "tegenover het noorden". Met een oppervlakte van 14 miljoen vierkante kilometer is het het vijfde grootste continent, na Eurazië, Afrika, Noord-Amerika en Zuid-Amerika, en voor Australië. Antarctica wordt omringd door de Atlantische Oceaan, de Indische Oceaan en de Grote Oceaan (volgens de oude indeling in oceanen). Alle zeegebieden rond Antarctica, bezuiden de 60e breedtegraad, worden benoemd als de Zuidelijke Oceaan (of Antarctische Oceaan). Het land en het water rond Antarctica wordt gezamenlijk aangeduid met de term Antarctis. Op een kaart wordt Antarctica meestal getoond met de nulmeridiaan boven. Antarctica is bijna volledig bedekt met een ijskap en het continent is het koudste gebied op Aarde. De laagste temperatuur ooit gemeten in een weerstation was bij het Vostokstation op 1000 kilometer van de Zuidpool: −89,2 °C (officieus −91 °C). Volgens metingen van de NASA werd op 10 augustus 2010 op een hoogvlakte bij het midden van Antarctica een temperatuur van −93,2 °C waargenomen. Of dit kouderecord erkend gaat worden door de Wereld Meteorologische Organisatie is onbekend. Antarctica is het continent met de laagste gemiddelde luchtvochtigheid. Van al het ijs op de wereld ligt 90% op Antarctica. De gemiddelde dikte van de ijskap bedraagt 2200 meter en op het dikste punt is het ijs zelfs 4776 meter dik. Etymologie De naam Antarctica is de geromaniseerde vorm van het Griekse samengestelde woord ἀνταρκτική (antarktiké), de vrouwelijke vorm van ἀνταρκτικός (antarktikós), wat "tegenover de Arctis" of "tegenover het noorden" betekent. Aristoteles schreef in zijn boek Meteorologica over een Antarctisch gebied in ca. 350 v.Chr. Marinus van Tyrus gebruikte de naam naar verluidt op zijn wereldkaart van de 2e eeuw n.Chr. De Romeinse auteurs Hyginus en Apuleius (1e-2e eeuw n.Chr.) gebruikten voor de Zuidpool de geromaniseerde Griekse naam polus antarcticus, vanwaaruit het Oudfranse pole antartike (pôle antarctique) werd verklaard in 1270, en van daaruit het Middelengelse pol antartik (Antarctic Pole) in een technische verhandeling door Geoffrey Chaucer uit 1391. Voordat de term zijn huidige geografische betekenis verwierf werd hij gebruikt voor andere plaatsen die konden worden omschreven als "tegenover het noorden". De kortlevende Franse kolonie gevestigd in Brazilië in de zestiende eeuw werd bijvoorbeeld "France Antarctique" genoemd. Het eerste formele gebruik van de naam "Antarctica" als een continentale naam wordt toegeschreven aan de Schotse cartograaf John George Bartholomew in de jaren 1890. Geografie Antarctica wordt in dit artikel gedefinieerd als: het Antarctisch vasteland, soms onderscheiden in Oost-Antarctica en West-Antarctica (inclusief het Antarctisch Schiereiland); de eilanden op het Antarctisch continentaal plat; eilanden die niet op het Antarctisch continentaal plat liggen maar gewoonlijk beschouwd worden als behorend tot Antarctica: Zuidelijke Orkneyeilanden Zuidelijke Shetlandeilanden Zuid-Georgië en de Zuidelijke Sandwicheilanden Bouveteiland Heard en MacDonaldeilanden Zuidpooltraverse De Zuidpooltraverse, ook McMurdo – South Pole Highway genoemd, is een met vlaggen gemarkeerde weg van Station McMurdo naar de zuidpool. Geschiedenis Hoewel er al veel eerder vermoedens bestonden over een zuidelijk continent, werd Antarctica pas in 1820 "ontdekt". Tussen 1897 en 1899 werd voor het eerst overwinterd op Antarctica tijdens een Belgische expeditie onder leiding van Adrien de Gerlache met de Belgica. Op 14 december 1911 bereikte de Noor Roald Amundsen als eerste de Zuidpool. Ook in 1911/1912 probeerde een Britse expeditie onder leiding van Robert Scott de Zuidpool te bereiken. Ze bereikten de Zuidpool nog wel in 1912, maar de deelnemers aan deze expeditie kwamen op de terugreis om het leven. In 1946 leidt de US Navy de grootste operatie die ooit op Antarctica is uitgevoerd: Operatie High Jump. Admiraal Richard E. Byrd voert het bevel. De Amerikanen sturen 4700 soldaten, 13 schepen (waaronder een vliegdekschip en een onderzeeboot), 50 helikopters en 23 vliegtuigen naar "Little America". Hij verwonderde zich erover dat er warm, zoet water te vinden was. Zijn bevindingen heeft hij uitgebreid verkondigd tijdens een interview. Het officiële doel van de expeditie is wetenschappelijk onderzoek en het in kaart brengen van de topografie van de streek. Tienduizenden luchtfoto's worden er gemaakt, diverse filmopnamen en zestig procent van de kustgebieden wordt in kaart gebracht. In december 1963 bereikte G.M.A. Brummer, luitenant ter zee 1e klasse, als eerste Nederlander de Zuidpool als navigator van een Amerikaans vliegtuig. Hij was als officier toegevoegd aan de Amerikaanse Taskforce 43, die met behulp van de ijsbreker USS Glacier Antarctica verkende. Klimaat Antarctica is het koudste continent op aarde. Het binnenland heeft een lange en koude winter waarbij het gemiddeld −40 tot −60 °C is. In de korte zomer wordt het daar gemiddeld niet warmer dan −20 °C. Aan de kust en op het Antarctisch Schiereiland is het minder koud. In de winter is het daar gemiddeld −10 tot −30 °C, afhankelijk van de locatie, terwijl in de zomer de temperatuur gemiddeld iets onder tot rond het vriespunt ligt. Antarctica is het droogste continent op aarde met een gemiddelde neerslag van ongeveer 170 mm per jaar. Dat is de hoeveelheid water nadat de gevallen sneeuw gesmolten is. Het binnenland is bijzonder droog met minder dan 100 mm neerslag per jaar. De kustzone daarentegen is natter, waarbij de westkust van het Antarctisch Schiereiland het natst is. Daar valt meer dan een meter neerslag per jaar, dus meer dan 3 meter sneeuw per jaar. Ten slotte is de windrichting en windsterkte opvallend aan het klimaat van Antarctica. Bijna overal op Antarctica is de directionele constantheid van de wind bijzonder hoog, dit wil zeggen dat de wind altijd uit dezelfde richting waait (het oosten). In het binnenland is deze wind niet bijzonder sterk, maar langs de kust waait het hard. Het onderzoeksstation Dumond d'Urville heeft met 19,5 m/s (70,2 km/h) de hoogste jaargemiddelde windsnelheid op aarde gemeten. Hetzelfde weerstation heeft in 1972 een maximale windsnelheid van 324 km/h gemeten. Klimaatverandering De huidige opwarming van de Aarde wordt geweten aan de voortdurende toename van broeikasgassen (zoals kooldioxide en methaan) in de atmosfeer. De gemiddelde temperatuur aan de randen van Antarctica, maar wellicht zelfs in het binnenland, is sinds een eeuw toegenomen, zo blijkt uit metingen van weerstations en ijsanalyses van boorkernen. Ook de gemiddelde temperatuur van het zeewater rondom het continent is toegenomen. Dit is een factor die bijdraagt aan het smelten/afkalven van gletsjers die deels op land, deels op zee rusten. Hierbij bestaan regionale verschillen. Met name de ijsmassa op het noordelijk Antarctisch schiereiland en de West-Antarctische ijskap op het gebied bij de Amundsenzee neemt af. Het afkalvingsfront trekt op deze plekken duidelijk terug. Dit proces is versneld vanaf 2002. Volgens de Franse glacioloog Eric Rignot is het proces van afsmelten en in zee glijden van de gehele Westelijke Antarctische ijsplaat "onomkeerbaar". Dit is voldoende ijs om de zeespiegel een meter te laten stijgen. Alleen het tijdsbestek is onzeker: zowel twee eeuwen als twee millennia behoren tot de mogelijkheden, maar het zou nog sneller kunnen gaan. "Oost-Antarctica" leek tot 2016 nauwelijks beïnvloed te worden door klimaatverandering. Een onderzoeksrapport van poolonderzoeker Jan Lenaerts en zijn team van het IMAI in Utrecht doet daar toch aan twijfelen. Van een vanuit de lucht waargenomen mysterieuze kraterachtige reuzencirkel (doorsnee 3 km) in het ijs van de Koning Boudewijn-ijsplaat in Oost-Antarctica meent hij te kunnen bewijzen dat deze niet het gevolg is van een meteoorinslag, maar van smeltwater. Leven Op Antarctica groeien slechts enkele plantensoorten: mossen, korstmossen en twee soorten bloeiende planten, een grassoort, Antarctische smele (Deschampsia antarctica), en een anjersoort, Antarctisch sterremos of vetmuur (Colobanthus quitensis). Langs de kusten van Antarctica leven echter vele dieren, waaronder pinguïns, walvissen en zeehonden. De wateren rond Antarctica zijn rijk aan voedsel. De basis van dit voedsel wordt gevormd door plankton. Dit plankton wordt weer gegeten door krill. Krill vormt op zijn beurt het hoofdvoedsel van walvissen, die er vele tonnen per dag van naar binnen werken. Territoriale claims Antarctica is niet politiek verdeeld, maar verschillende landen, vooral landen die dicht bij het continent liggen, hebben in de eerste helft van de 20e eeuw verschillende stukken opgeëist. Deze opeisingen hebben weinig praktische betekenis, maar ze worden nageleefd door vele cartografen zodat het continent op staatkundige kaarten op een enorme aangesneden "ijstaart" lijkt. De meeste van deze landen hebben observatie- of onderzoekscentra op Antarctica binnen het door hen opgeëiste gebied. Andere landen, al dan niet met bases op het continent, hebben geen gebied opgeëist, maar sommige landen, waaronder Rusland, behouden zich het recht voor dit in de toekomst te doen. De claims worden niet erkend door andere landen en door de Verenigde Naties. Een aantal landen, waaronder Nederland, heeft ook nadrukkelijk deze territoriale claims verworpen. Het Antarctisch Verdrag behoudt de status quo en "bevriest" alle soevereiniteitsclaims voor de looptijd van het verdrag. Tot de "partijen", de landen die het verdrag zijn aangegaan, behoren alle landen met een territoriale claim, maar ook landen zonder claim, die actief zijn in het gebied, zoals België, Nederland, Rusland, de VS en Zuid-Afrika. Artikel IV van het verdrag beschermt zowel de partijen met als die zonder territoriale aanspraken. Hun activiteiten in het kader van het verdrag kunnen niet worden beschouwd als een verzaking aan hun claims, dan wel als een erkenning van de aanspraken van andere staten. Ook kunnen hun handelingen tijdens de duur van het verdrag niet gebruikt worden om hun positie te staven of om die van andere staten te betwisten. De partijen kunnen tijdens de duur van het verdrag geen nieuwe claims maken of hun bestaande aanspraken uitbreiden. Claims op Antarctica Vroegere claims : 10° WL tot 20° OL; werd tussen 1939 en 1945 geclaimd als Nieuw-Schwabenland. : tussen 1963 en 1994. : 28° tot 53° WL; overlapte Argentijnse, Britse en Chileense aanspraken; informeel opgeëist in 1986. Zie ook Niet-toegeëigend gebied in Antarctica Bevolking De bevolking van Antarctica wordt geschat op ten minste 1000 mensen. Het aantal verschilt per seizoen. Antarctica heeft geen permanente bewoners, maar een aantal regeringen houdt permanente onderzoeksstations open. Telecommunicatie met andere landen vindt plaats via radio of internet. Onderzoeksstations Er bevinden zich ruim zestig poolstations op Antarctica, waar wetenschappelijk onderzoek wordt verricht door ruim dertig landen. Een aantal hiervan werkt permanent en een aantal andere alleen in de zomer. Het grootste poolstation is het Amerikaanse Station McMurdo aan de McMurdo Sound, waar tot 1200 mensen kunnen leven. De landen met de meeste poolstations zijn Argentinië (zeven) en Rusland (vijf met nog drie in de her-openstellingsfase). Veel poolstations zijn geconcentreerd op het Antarctisch schiereiland, aan de kust en op de eilanden in de Antarctis. Een van de meest geïsoleerde stations is het Russische Vostokstation. Nabij de zuidpool bevindt zich het Zuidpoolstation Amundsen-Scott. Wetten en verdragen Ozongat Er is een groot gebied boven Antarctica waar ozon in lagere concentraties dan gewoonlijk te vinden is. Dit gebied wordt ook wel het gat in de ozonlaag genoemd. Dit gat dekt bijna het gehele continent en was op zijn grootst van september tot december 2008. Het was het langdurigste gat ooit gemeten. Wetenschappers ontdekten het gat in 1985 en het heeft gedurende jaren van observatie de neiging gehad zich uit te breiden. Het gat in de ozonlaag wordt toegeschreven aan de uitstoot van chloor-fluor-koolstofverbindingen (cfk's) in de atmosfeer, dat ozon ontbindt in andere gassen. Enkele wetenschappelijke studies wijzen erop dat een aantasting van de ozonlaag een overheersende rol kan gaan spelen in de klimaatverandering in Antarctica en in een breder gebied op het zuidelijk halfrond. Ozon absorbeert grote hoeveelheden ultraviolette straling in de stratosfeer. Het gat in de ozonlaag boven Antarctica kan een afkoeling van 6 °C in de plaatselijke stratosfeer veroorzaken. Deze afkoeling heeft het verhevigen van de westenwinden die over het continent stromen (de poolwervel) tot gevolg en verhindert dus de uitstroom van de koude lucht nabij de Zuidpool. Bijgevolg kent de continentale massa van de Oost-Antarctische ijskap lagere temperaturen, en de randgebieden van Antarctica, voornamelijk het Antarctisch Schiereiland, worden onderworpen aan hogere temperaturen die zorgen voor een versneld smelten van het ijs. Modellen doen ook vermoeden dat het gat in de ozonlaag en de versterkte poolwervel bijdragen tot de recente toename van zee-ijs vlak voor de kust van het continent. Galerij Zie ook Antarctische Plaat Noordpool Rosszee Antarctica van A tot Z Externe links Website over de exploratie van Antarctica Landsat Image Mosaic Of Antarctica (LIMA) (hoge resolutie satellietbeelden à la Google Maps) British Antarctic Survey SCAR-MarBIN: Antarctic Marine Biodiversity Data (Belgisch project) South Pole Observatory met onder andere een Zuidpoolwebcam
40
https://nl.wikipedia.org/wiki/Algerije
Algerije
Algerije (Arabisch: , Al-Jazā'ir) (Berbers: ⴷⵣⴰⵢⵔ, Dzayer), officieel de Democratische Volksrepubliek Algerije (Arabisch: الجمهورية الجزائرية, al-djoemhoeriyya al-djaza'iriyya) ,(Berbers: ⵜⴰⴳⴷⵓⴷⴰ ⵜⴰⵎⴳⴷⴰⵢⵜ ⵜⴰⵖⵔⴼⴰⵏⵜ ⵜⴰⴷⵣⴰⵢⵔⵉⵜ,Tagduda tazzayrit tamagdayt taɣerfant) is een land in noordelijk Afrika Algerije is qua oppervlakte het grootste land van Afrika en ligt tussen Marokko in het Westen en Tunesië en Libië in het oosten, en vormt samen met deze landen de Maghreb. In het zuiden grenst het van west naar oost aan de betwiste Westelijke Sahara, Mauritanië, Mali en Niger. De Middellandse Zee vormt de noordgrens. De hoofdstad en grootste stad van het land is Algiers. De meeste mensen wonen in de brede, bergachtige kuststrook. In het zuiden ligt een deel van de noordelijke Sahara. De overheersende godsdienst is de islam maar het land telt ook een klein percentage christenen. Algerije is lid van de Arabische Liga. Sinds 5 juli 1962 is Algerije onafhankelijk van Frankrijk. Sinds het uiteenvallen van Soedan in 2011 is Algerije qua oppervlakte het grootste land van Afrika. Het behoort ook tot de top 10 grootste landen ter wereld (57 keer de oppervlakte van Nederland). Etymologie Het land heeft zijn naam te danken aan de hoofdstad, Algiers. De door de Ziriden gestichte stad werd gebouwd op de plaats waar eerder een klein dorpje stond, genaamd al-jazā'ir al-Mazighanan (oftewel "de eilanden van Mazighanan", een oude Berberstam). Men schrijft de naam meestal toe aan een aantal inmiddels aan het vasteland vastgegroeide eilanden voor de kust van Algiers. Die eilanden stonden bij de oude Romeinen bekend als de Insula Mazucana. Onder anderen de geschiedschrijver Ammianus Marcellinus noemde ze bij die naam. Algerije staat dus voor "de eilanden". Het land wordt ook weleens Maghreb al-awsad genoemd, het midden westen. Dit ter onderscheid van Maghreb al-aksa (het huidige Marokko) en Maghreb al-adna (het nabije westen) wat Tunesië en Libië omvat. Geschiedenis Algerije is een voormalige kolonie van Frankrijk, dat controle over het gebied verwierf in het midden van de 19e eeuw. Het land heette toen Frans-Algerije. Daarvoor behoorde het noordelijke deel van Algerije toe aan het Ottomaanse Rijk. De Fransen ontwikkelden een economie waarbij de lokale bevolking achtergesteld werd. In november 1954 verklaarde het Front de Libération Nationale (FLN) de oorlog aan de Franse machthebbers. Deze vaak bloedige onafhankelijkheidsoorlog duurde tot 5 juli 1962. Tussen 1991 en 2002 speelde er zich een bloedige burgeroorlog af tussen aanhangers van het Front Islamique du Salut (FIS) en de regeringstroepen. Aanleiding voor de burgeroorlog was de winst van de FIS in de verkiezingen, waarna de partij door de Algerijnse overheid werd ontbonden uit vrees voor een moslimfundamentalistische overname. Verschillende aan deze partijen gelieerde groeperingen, zoals de Groupe Islamique Armé, grepen daarna naar de wapens waarmee een acht jaar durende guerrilla en terroristische oorlog tegen de staat begon. De Algerijnse Burgeroorlog kostte vermoedelijk rond de 120.000 levens. Amnesty International meldde in de periode van de burgeroorlog een groot aantal verdwijningen, martelingen, en slachtoffers van slachtingen aangericht door zowel regeringstroepen als rebellengroepen. In 2003 werd het noorden door een zware aardbeving getroffen. Daarnaast lijdt het land onder werkloosheid, watertekorten en woningnood. Geografie Algerije is ongeveer 57 maal groter dan Nederland en 78 maal groter dan België. Het land grenst in het noorden aan de Middellandse Zee en de kustlijn is bijna 1600 kilometer lang. Verder grenst het land aan Tunesië (965 km), Libië (982 km), Niger (956 km), Mali (1.376 km), Mauritanië (463 km) en Marokko (1.601 km). Algerije valt in twee belangrijke geografische gebieden uiteen: het noordelijke gebied en de veel grotere Sahara in het zuiden. Het noordelijke gebied, dat deel van de Maghreb uitmaakt, is samengesteld uit vier parallelle streken. Van noord naar zuid zijn dit: een smalle laaglandstrook (die met bergen wordt afgewisseld) langs de 970 km lange mediterrane kustlijn; het Atlasgebergte (hoogste punt: 2.310 m) met een mediterraan klimaat en een overvloedige vruchtbare grond; het dunbevolkte, semiaride Chotts Plateau (gemiddelde hoogte 1.070 m), een aantal ondiepe zoute meren (chotts) is de leefomgeving van hoofdzakelijk schapen- en geitenherders; het Sahara Atlasgebergte, een reeks bergwaaiers (hoogste punt: 2.330 m). Dit laatste deelgebied is een semiaride gebied en wordt voornamelijk gebruikt voor het weiden van vee. In Noord-Algerije komen regelmatig aardbevingen voor, die, zoals in 1954, 1980 en 2003, verwoestend en dodelijk kunnen zijn voor duizenden mensen. De dorre en zeer dunbevolkte Sahara heeft een gemiddelde hoogte van 460 m, maar bereikt grotere hoogten in het zuiden in de Ahaggar waar het hoogste punt van Algerije: Tahat (2.908 m) ligt. Het grootste deel van het gebied bestaat uit grind of rotsen en er is weinig vegetatie. Er zijn ook grote gebieden van zandduinen in het noorden en het oosten. De rivier Chéliff, die in het Middellandse Zeegebied stroomt, is de grootste van de weinige permanente stromen die door het land stromen. De Chéliff is 700 kilometer lang. De Abiod is een rivier in het Auremassief. Geen van de rivieren is geschikt voor transport. De belangrijkste oasen zijn te vinden in Touggourt, Biskra en Tin Rerhoh. Het Atlasgebergte en het Ahaggargebergte zijn de grootste gebergten. Klimaat Algerije heeft een subtropisch klimaat aan de kust (milde, natte winters en hete droge zomers). De Hoge Plateaus tot aan de Sahara-Atlas hebben een steppeklimaat, met in de zomer kans op een hete en verstikkende sirocco vanuit de Sahara. Ten zuiden hiervan bevindt zich een woestijnklimaat. De hoogste officiële temperatuur was 50,6 °C bij In Salah. Na zonsondergang zorgt echter de heldere, droge lucht vaak voor snel verlies van de warmte, en de nachten zijn relatief koel tot fris in de winter. Enorme dagelijkse verschillen in temperatuur komen daardoor voor. Neerslag is redelijk overvloedig langs de kust in een deel van de kleine Atlas en varieert van 400 tot 670 mm per jaar, de hoeveelheid neerslag neemt toe van west naar oost. De neerslag is het zwaarst in het noordelijke deel van Oost-Algerije, waar in sommige jaren tot 1.000 mm valt. Verder in het binnenland is de regenval minder overvloedig. De heersende wind is oostelijk en noordoostelijk in de zomer en westelijk en noordelijk in de winter en geeft een algemene toename van de neerslag van september tot en met december, een daling in de late winter en het voorjaar en een bijna afwezigheid van neerslag in de zomermaanden. Algerije heeft ook ergen, of duinen tussen de bergen. In de zomer kan de wind hier zwaar en vlagerig zijn, waarbij de temperatuur kan oplopen tot boven de 40 °C. Steden De hoofdstad van Algerije is Algiers, dat ruim 1,5 miljoen inwoners telde in 1998 (met agglomeratie ruim 2 miljoen). Bij de volkstelling van 2008 steeg dit aantal ongeveer naar 3,5 miljoen inwoners(met agglomeratie ruim 5 miljoen). De tien grootste steden van Algerije zijn volgens de laatste volkstelling van 2014 Verdere steden zijn Bab Ezzouar, Tbessa, Djelfa, Skikda, Béjaïa, Tiaret, Tamanrasset, Ghardaia, Béchar, Tindouf en Tlemcen. Demografie Bevolking Sinds 1900 is de bevolking sterk gegroeid; in 1900 waren er 4,6 miljoen inwoners, in 1950 waren dit er 8,7 miljoen en in 2010 telde het land 35,4 miljoen bewoners. Aan de kust wonen de meeste Algerijnen; circa 95% van de bevolking woont in het meest noordelijke deel van het land. Het aandeel van de bevolking woonachtig in steden is eveneens sterk gestegen. Woonde in 1950 nog maar 22% van de bevolking in de stad, in 2010 was dit toegenomen tot 66%. Het grootste deel van de bevolking is van Arabisch-Berberse oorsprong. Ongeveer 1% van de Algerijnse bevolking is uit Europa in Algerije komen wonen. Voor de onafhankelijkheid was echter nog 10% van de bevolking Europeaan. Bevolkingsgroepen: Berbertaligen en Arabischtaligen 99%, Europeanen 1% Levensverwachting: 76,8 jaar (2016) Bevolkingsgroei: 1,77% (2016) Analfabetisme: mannen 12,8%, vrouwen 26,9% (2015) geboortecijfer: 23 en sterftecijfer: 4,3 (2016) religie: soennitische moslims: 99%, overige (waaronder christenen en joden) < 1% werkloosheid bij de jeugd 15-24 jaar: totaal 25,3% (mannen 22,1%, vrouwen 41,4%) (2014) migratiesaldo: −0,9 migranten per 1000 inwoners Taal De belangrijkste talen in Algerije zijn Arabisch (officiële taal), Berbertalen (Tamazight, Kabylisch e.a.) en Frans. Tegenwoordig is het Arabisch de belangrijkste taal. Ongeveer 35% van de bevolking spreekt ook nog een Berbertaal, de taal van de Berbers, ook wel Tamazight genoemd. Deze oorspronkelijke inwoners wonen meestal in bergachtige gebieden in de noordelijke kustgebieden zoals Kabylië en de Aures, en in het zuiden van het land. In 1980 werd het Arabisch de enige officiële taal in Algerije. Dit besluit veroorzaakte veel spanningen in het land. In 2002 werd dit beleid weer ongedaan gemaakt toen de president het Tamazight (Berbers) ook tot een nationale taal verklaarde. Naast het Arabisch en Berbers wordt ook veel Frans gesproken in Algerije. Religie en godsdienstvrijheid De Algerijnse grondwet bepaalt dat de islam de staatsgodsdienst van het land is. Het grootste deel van de Algerijnen zijn aanhangers van het soennisme. Tijdens de Algerijnse Burgeroorlog was het land sterk verscheurd tussen de aanhangers van het FIS en de door Frankrijk gesteunde seculiere partijen. Algerije kent geen godsdienstvrijheid. Zo riskeert eenieder die tracht een moslim te bekeren tot een andere godsdienst een gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar en een boete van 500.000 tot 1.000.000 DZD. Deze wetgeving uit 2006 heeft geleid tot vervolging van christenen. De katholieke gemeenschap is de belangrijkste religieuze minderheid. Ze heeft anno 2006 11.000 leden waarvan 110 priesters en 170 religieuzen. Het Aartsbisdom Algiers staat sinds 2008 onder leiding van aartsbisschop Ghaleb Bhader. De Basiliek van Algiers is de kathedrale kerk van Algerije. Het christendom werd vanaf de 17e eeuw in Algerije vooral verkondigd door de lazaristen. Aan hen werd het apostolisch gezag toevertrouwd tot de stichting van het bisdom in 1838. Tijdens de Franse koloniale periode telde de katholieke gemeenschap meerdere honderdduizenden leden. Het overgrote deel daarvan waren Europese kolonisten, die met de onafhankelijkheid in 1962 zijn vertrokken. Sindsdien vormen de katholieken een kleine minderheid, die eerder in de verdrukking verkeert. De moord op twaalf Kroaten op 14 december 1993, de moord op twee Spaanse zusters in Bab-el-Oued op 20 oktober 1994, de moord op vier witte paters in Tizi-Ouzou onder wie de Belg Charles Deckers, de ontvoering en moord van 7 trappisten van de gemeenschap van O.L. Vrouw van de Atlas in Tibhirine en de moord op bisschop Pierre Lucien Claverie in 1996 zijn hier een illustratie van. Algerije is tevens het land waar de Zalige Charles de Foucauld missioneerde in het begin van de 20e eeuw. Zie ook: Geschiedenis van de Joden in Algerije Politiek Staatsinrichting Algerije is een republiek en wordt geregeerd conform de grondwet van 1976, die sindsdien talrijke herzieningen heeft ondergaan. De uitvoerende tak wordt geleid door de president, die algemeen voor een termijn van vijf jaar wordt gekozen. De eerste minister wordt benoemd door de president. Het tweekamerparlement bestaat uit de Nationale Volksvergadering van 462 zetels en de 144 personen tellende Raad van de Natie. Het rechtssysteem van Algerije is gebaseerd op Franse en islamitische wet. Algerije kent algemeen stemrecht sinds de onafhankelijkheid in 1962. De kiesgerechtigde leeftijd is 18 jaar. Het parlement bestaat uit een nationale verzameling van 462 leden die voor 5 jaar worden gekozen, en een raad van de natie met 96 indirect gekozen en 48 direct door de president benoemde leden; elke 3 jaar wordt de helft van de leden gekozen. De president wordt elke 5 jaar rechtstreeks gekozen. Naar de wens van veel Algerijnen, maar tegen de wens van de Fransen in Algerije in, verklaarde president Charles de Gaulle op 3 juli 1962 dat Algerije onafhankelijk mocht worden. Op 25 september 1962 werd officieel de republiek uitgeroepen. Ahmed Ben Bella, de oprichter van het FLN, werd premier en een jaar later werd hij president. Op 15 juni 1965 werd een staatsgreep gepleegd onder leiding van kolonel Houari Boumédienne en werd de democratie vervangen door een militaire dictatuur. Na tien jaar geregeerd te hebben verklaarde Boumédienne dat er verkiezingen gehouden moesten worden. De nieuwe grondwet werd per referendum aangenomen in november 1976. Aangezien alleen FLN-leden mee mochten doen met de verkiezingen, werd Boumédienne eenvoudig tot president verkozen. De verkiezingen van december 1991 werden gewonnen door het islamistische Front Islamique du Salut. De overwinning van het islamistische FIS kwam hard aan bij de gevestigde orde en Frankrijk. Het leger pleegde een staatsgreep, waarna het FIS verboden, en president Bendjedid, die hervormingen had toegezegd, afgezet werd. Zijn plaatsvervanger werd de onbuigzame Liamine Zéroual. De Franse regering gaf haar steun aan het nieuwe bewind van Zeroual en in veel westerse media ging gejuich op omdat Algerije van het 'islamitische gevaar' gered was. Veel westerse media vonden dan ook dat ondanks de ondemocratische actie van het leger, Algerije voor de democratie gered was. De islamitische wereld reageerde geschokt op deze dubbele moraal. Zéroual werd in 1999 als president opgevolgd door Abdelaziz Bouteflika, die twintig jaar onafgebroken regeerde. Op 2 april 2019 trad Bouteflika, onder druk van het leger, per direct af. Hij werd opgevolgd door waarnemend president Abdelkader Bensalah. De huidige president is Abdelmadjid Tebboune na de verkiezingen Bestuurlijke indeling Algerije kent naast de centrale overheid ook andere bestuurslagen, territoriale onderdelen waar regels vastgesteld en/of beslissingen worden genomen over bepaalde gebieden en/of hun bewoners. Het betreft de volgende bestuurslagen: Algerije is onderverdeeld in 58 provincies, 553 cirkels of districten en 1541 gemeenten. Internationale betrekkingen Algerije heeft een associatieovereenkomst met de Europese Unie. Door het koloniale verleden zijn de banden met Frankrijk sterk. Het land is lid van de volgende internationale organisaties: de Arabische Liga sinds 16 augustus 1962 de Verenigde Naties sinds 8 oktober 1962 de Organisatie voor Islamitische Samenwerking sinds 1969 de Organisatie van olie-exporterende landen sinds 1969 de Unie van de Arabische Maghreb sinds 1989 de Mediterrane Dialoog van de NAVO sinds maart 2000 de Afrikaanse Unie sinds 9 juli 2002 Verder is Algerije observator bij de Wereldhandelsorganisatie. Cultuur Muziek Algerijnse muziek is een perfecte weerspiegeling van de culturele diversiteit die het land kenmerkt, zijn muziek onderscheidt zich door een overvloed aan verschillende stijlen. Chaabimuziek is een typisch Algerijns muziekgenre dat in de jaren 1920 werd afgeleid van Andalusische muziek. De stijl wordt gekenmerkt door specifieke ritmes en Qacidate (Populaire gedichten) in het Arabisch dialect met zijn lange gedichten uit het Algerijnse erfgoed. De onbetwiste meester van deze muziek is El Hadj M'Hamed El Anka. De Constantinois Maloufstijl werd gered door muzikanten van wie Mohamed Tahar Fergani een van de best presterende is. De Andalusische zogenaamde Algerijnse klassieke muziek is een muzikale stijl die in Algerije werd gemeld door Andalusische vluchtelingen die de inquisitie van de Christelijke Koningen ontvluchtten gedurende de 11e eeuw. Deze stijl ontwikkelde zich aanzienlijk in de steden in het noorden van Algerije. Deze muziek richt zich vooral op twaalf lange Noubate "serie", de belangrijkste instrumenten zijn de mandoline, viool, luit, gitaar, citer, fluit en piano. De bekendste vertolkers zijn Bahdja Rahal, Cheikh El Hadj Mohamed El Ghafour, Nasserdine Chaouli, Cheikh Larbi Bensari, Nouri El Koufi met muziek zoals, El Mouahidia, El Mossilia, El Fakhardjia, Es Sendoussia en El-Andalusiërs. De volksmuziek onderscheidt zich in de eerste plaats door verschillende stijlen. Bedoeïenenmuziek kenmerkt zich door de poëtische songs die de herders interpreteren in de Hooglanden. Het is gebaseerd op de lange kacida (gedichten) enkele rijm en het monotone geluid van de fluit. In het algemeen richt deze muziek zich op thema's in de liefde, religie en epos. Onder de grote artiesten bevinden zich Khelifi Ahmed en Abdelhamid Ababsa Rachab Tahar. Kabylische muziek is gebaseerd op een rijk repertoire (poëzie en oude verhalen) doorgegeven van generatie op generatie. Sommige nummers gaan in op het thema van de ballingschap, liefde en politiek. Grote artiesten zijn Cheikh El Hasnaoui, Slimane Azem, Aït Menguellet, Idir, Kamel Messaoudi, Lounes Matoub en zelfs Takfarinas. Shawiya muziek is folklore uit diverse gebieden uit de bergen. Traditionele muziek wordt goed vertegenwoordigd door vele Aurassische zangers. De eerste zangers die internationaal succes hadden zijn Aissa Jermouni en Ali Khencheli. Rahaba muziek is uniek voor de Cheb Hasni, een emblematische figuur voor de Algerijnse jeugd, vermoord door terroristen in 1994 in de stad Oran. Verder bestaan er verscheidene muziekstijlen die bekendstaan als Arabo-Andalous. Een zanger in de Chaoui stijl is Salim Hallali. Een aantal zangers uit het berggebied van Aures hebben zich laten inspireren door deze stijl, zoals Youcef Boukhantech. Terguimuziek wordt normaal gesproken gezongen in Toearegtalen. Tinariwen was een wereldwijd succes. Ten slotte is er nog de staïfi muziek die uniek in zijn soort is en voorkomt uit Setif. Moderne muziek is verkrijgbaar in verschillende facetten: raï muziek is een stijl die typisch is voor West-Algerije in de provincies Oran en Sidi Bel Abbes. De modernisering ervan begon in de jaren 1970 toen moderne instrumentatie werd toegevoegd met elektrische gitaar, synthesizer en drums. Deze stijl werd ook beïnvloed door westerse muziek, zoals rock, reggae en funk. Maar wat echt een boom zou geven in de muziekscene was de komst performers zoals Hadj Brahim, zei Khaled, Cheb Mami, Cheb Khaled, Cheb Hasni, Faudel, Rachid Taha, Raina Rai en zelfs Cheba Zahouania. Rapmuziek is een relatief recente stijl in Algerije maar kent een enorme groei met de opkomst van groepen als MBS, Double Barrel en Intik Hamma Boys. De thema's van deze muziek zijn over het algemeen sociale misstanden en liefde. Verder prefereren verschillende zangers liever de Arabische klassieke stijl met kenmerken zoals die van Warda Al-Jazairia. Literatuur De historische wortels van de Algerijnse literatuur gaan terug naar de Numidische tijd, toen Lucius Apuleius Madaurensis De Gouden Ezel schreef, de enige Latijnse roman die in zijn geheel de tijd heeft doorstaan. Uit deze periode zijn onder andere ook bekend Augustinus van Hippo, Nonius Marcellus en Martianus Capella. De middeleeuwen hebben veel Arabische schrijvers gekend die een revolutie teweegbrachten in de Arabische wereldliteratuur met schrijvers als Ahmad al-Buni, Ibn Manzur en Ibn Khaldoun, die Muqaddimah schreef tijdens zijn een verblijf in Algerije. Vandaag kent Algerije in zijn literaire landschap grote namen die niet alleen Algerijnse literatuur publiceren maar ook universeel literaire erfgoed in het Arabisch en het Frans. In de nasleep van de onafhankelijkheid zijn een aantal nieuwe auteurs opgestaan in de Algerijnse literaire scene, die trachten door middel van hun werken een aantal maatschappelijke problemen bloot te leggen, onder hen zijn Rachid Boudjedra, Rachid Mimouni, Leila Sebbar, Tahar Djaout en Tahir Wattar. Enkele schrijvers uit Algerije zijn Albert Camus, Mouloud Feraoun, Tahar Ouettar, Kateb Yacine, Rachid Mimouni, Assia Djebar, Ahlam Mosteghanemi, Yasmina Khadra en Maïssa Bey. Een uitgever van met name romans en poëzie van Algerijnen in Algerije en erbuiten is Barzakh Editions. Sport Zie onder meer: Algerian Ligue Professionnelle 1 (voetbalcompetitie van Algerije) Algerije op de Olympische Spelen Algerijnse keuken De Algerijnse keuken is rijk en divers. Het land werd beschouwd als de graanschuur van Rome. De gerechten en samenstellingen ervan variëren afhankelijk van de regio en de seizoenen. Deze keuken maakt gebruik van granen als belangrijkste product, omdat deze in overvloed aanwezig zijn in het land. Algerije is een land van hapjes. Bij de muntthee worden gevulde gebakjes gegeten zoals gevulde croissants met kaas en broodjes met gehakt. Ook couscous en de tajine worden vaak gegeten op de vrijdag met de hele familie na het moskeebezoek. Eten is een belangrijk gebeuren samen met de familie in Algerije. Iedereen herenigt zich als het tijd is voor het eten. Ze drinken 's morgens muntthee of koffie met gebakjes, 's middags rond 1/2 uur in de middag eten ze een warme maaltijd, om 4/5 uur drinken ze weer iets warms en om 8 uur is het avondeten waarna ze iets warms drinken. Erfgoed Algerije telt een aantal culturele inschrijvingen op de UNESCO-werelderfgoedlijst. Het betreft Al Qal'a van Beni Hammad, de ruïnes van de eerste hoofdstad van de Hammadiden, Djémila, de ruïnes van een Romeinse stad en een voorbeeld van de manier waarop de Romeinen hun stadsplanning aanpasten aan een bergachtige omgeving, de kasba van Algiers, een medina in Algiers, met overblijfselen van de citadel, oude moskeeën en paleizen in Ottomaanse stijl, de M'Zabvallei, een traditioneel habitat in de 10e eeuw opgericht door de Ibadieten rond hun vijf gefortificeerde steden, Timgad, een Romeinse koloniale stad met een goed voorbeeld van Romeinse stedenbouwkunde, Tipasa, een Fenicische en later Romeinse stad met een unieke groep van Romeinse en Byzantijnse ruïnes en monumenten, waaronder de Kbor er Roumia, het koninklijke mausoleum van Mauritanië en Tassili n'Ajjer, een hoogvlakte in Algerije waar men prehistorische grotkunst kan vinden. Economie In 1950 steunde de Algerijnse economie zwaar op de landbouw. Granen en de wijnbouw namen een belangrijke plaats in. In 1948 was het aandeel in de wereldwijde wijnproductie circa 7,5%. Vooral Europeanen waren actief in de wijnbouw. Andere landbouwproducten waren in die tijd, olijven, dadels, tabak en vlas. De veeteelt was belangrijk, de Algerijnen als nomaden en de Europeanen richtte zich meer op de fokkerij van trekdieren en de zuivelproductie. De bosbouw was bescheiden al had Algerije de grootste kurkbossen ter wereld. De mijnbouw was bescheiden, aardolie en aardgas waren nog niet aangeboord, maar ijzererts, fosfaat en steenkool werd gemijnd. De industrie was vooral gericht op de verwerking van de land- en mijnbouwproducten. De Algerijnse invoerrechten waren hoog, maar voor Franse producten was een uitzondering gemaakt. Het aandeel van Frankrijk in de Algerijnse in- en uitvoer was ongeveer 75% in 1948. Na het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1962 kreeg de economische ontwikkeling hoge prioriteit. De verkoopopbrengst van aardolie en aardgas maakte dit financieel mogelijk mede omdat in 1971 de energiesector nagenoeg was genationaliseerd. De overheid gaf de voorkeur aan een centraal geleide economie met aandacht voor de ontwikkeling van de zware industrie. Dit beleid was niet succesvol en, met de economische ondergang van de voormalige USSR en de hoge economische groei in de Volksrepubliek China, streeft Algerije naar een gedeeltelijke vrijemarkteconomie. De Algerijnse economie is sterk afhankelijk van de productie van aardolie en aardgas. Het is de belangrijkste bron van inkomsten voor het land, het grootste exportproduct en levert een majeure bijdrage aan de inkomsten van de overheid. Sinds 2012 is het bruto binnenlands product (BBP) met zo'n 20% gedaald van US$ 210 miljard naar US$ 165 miljard, circa US$ 4150 per hoofd van de bevolking, in 2015. De olieprijs is in deze periode bijna gehalveerd. In 2015 bedroeg de totale exportopbrengst van Algerije US$ 35 miljard, waarvan het aandeel van petroleumproducten ruim de helft was. Tot 2012 had Algerije een fors en structureel overschot op de handelsbalans, nauwelijks buitenlandse schulden en hoge financiële reserves. Door de olieprijsdaling is de buitenlandse handel omgeslagen in een groot tekort, is er een fors begrotingstekort ontstaan en is de schuldenpositie van de overheid sterk gestegen. Andere grondstoffen die in het land worden geproduceerd zijn ijzererts en fosfaat en in mindere mate lood, uranium, zink, zout en steenkool. De ijzerertsmijnen bij Tébessa leveren voldoende grondstof voor de grote staalfabriek bij El-Hadjar. Bij Tindouf zijn ook grote voorkomens van ijzererts aangetroffen. De geïsoleerde locatie maakt exploitatie van dit erts echter oneconomisch. Energie De zoektocht naar olie startte in de jaren vijftig. Algerije was een kolonie en Frankrijk wil zo snel als mogelijk minder afhankelijk worden van andere, met name Engelse en Amerikaanse, oliemaatschappijen. De overheid nam een leidende rol en richtte het staatsbedrijf Régie Autonome des Pétroles (RAP) op. In 1956 had RAP succes en boorde aardolie aan. De velden lagen ver van de kust en al het materieel en personeel moest met vrachtwagens honderden kilometers landinwaarts worden vervoerd. In 1958 werd de eerste olie geëxporteerd. Na het uitroepen van de Algerijnse onafhankelijkheid in 1962 maakte de nieuwe regering een plan om de opbrengst van olie en gas te gaan gebruiken voor de eigen economische ontwikkeling. Staatsenergiebedrijf Sonatrach werd opgericht en stapsgewijs verdwenen buitenlandse oliemaatschappijen van het toneel; in 1971 was de nationalisatie zo goed als afgerond. De energiesector in Algerije is geconcentreerd rond twee gigantische velden, namelijk het Hassi R'Mel-gasveld en het Hassi Messaoud olieveld. Een groot leidingnetwerk brengt de ruwe olie en gas naar exportterminals, raffinaderijen en fabrieken voor het maken van vloeibaar aardgas (lng) aan de kust. Er zijn oliepijpleidingen naar de zeehavens van Arzew en Sukhayrah in Tunesië en exportleidingen voor aardgas tussen het Hassi R'Mel-gasveld en Italië en Spanje. In 2014 produceerde Algerije 143 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe), 100% olie en gas. Dat was veel meer dan nodig voor de energievoorziening, het TPES (total primary energy supply): 52 Mtoe. Het land exporteerde 90 Mtoe fossiele brandstof meer dan het importeerde. Van de energie ging ongeveer 20 Mtoe verloren bij elektriciteitsopwekking en andere conversie in de energie industrie. 4 Mtoe werd gebruikt voor niet-energetische producten zoals smeermiddelen, asfalt en petrochemicaliën. Voor eindgebruikers resteerde 31 Mtoe waarvan 4,0 Mtoe = 46 TWh elektriciteit. De uitstoot van kooldioxide was 123 megaton, dat is 3,2 ton per persoon, veel minder dan het wereldgemiddelde 4,5 ton per persoon. Arbeidsmarkt De beroepsbevolking schommelde in de jaren 2005-2009 tussen de 10 en 10,5 miljoen personen. Ongeveer 15% hiervan is actief in de landbouw, maar deze draagt duidelijk minder bij tot het BBP van het land dan de mijnbouw en productie. De staat speelt een belangrijke rol in de planning van de economie en bezit industriële instellingen, waaronder de mijnbouw en de financiële sectoren. In de late jaren negentig vonden er enige privatiseringen plaats en kwam er meer openheid ten opzichte van buitenlandse investeringen. De overheid is veruit de grootste werkgever. In 2010 was 10% van de bevolking werkloos; onder de jongeren was dit tweemaal zo hoog. Landbouw en wijnbouw De landbouw is geconcentreerd in de vruchtbare valleien en de bassins van het noorden en in de oasen van de Sahara. De belangrijkste gewassen zijn tarwe, gerst, haver, citrusvruchten, wijndruiven, olijven, tabak en vijgen. Algerije is ook een producent van kurk. Er worden grote aantallen schapen, gevogelte, geiten en vee gefokt en er is een kleine visindustrie. De belangrijkste vervaardigde producten van het land zijn verwerkt voedsel (in het bijzonder olijfolie), drank (vooral wijn), tabaksproducten, bouwmaterialen, chemische producten, metalen, textiel en kleding. Er is een beperkt spoor- en wegennetwerk, hoofdzakelijk in de noordelijke kuststrook. Algerije was een belangrijke wijnproducent voor de onafhankelijkheid. Veel Franse wijnboeren waren in het land actief en de productie bereikte jaarlijks circa 9 miljoen hectoliter. De wijnbouw was met name geconcentreerd in een smalle strook langs de kust, hoogstens 50 à 60 kilometer in het binnenland en alleen in bergachtig gebied. De – voornamelijk – rode wijn werd geëxporteerd naar Frankrijk en daar dikwijls gemengd met landwijnen met een laag alcoholgehalte. Na 1962 vertrokken veel wijnboeren, de wijnbouw ging over in staatshanden en de productie daalde fors. In 1989 werd nog maar 1 miljoen hectoliter geproduceerd en in 1999 nog slechts 360.000 hectoliter wijn. Het wijnbouwareaal daalde van 139.000 hectare naar 56.000 hectare over diezelfde periode van 10 jaar. De wijnbouw is geconcentreerd rond de plaatsen Tlemcen en Médéa. Ook wijnbouw is deze jaren minder belangrijk geworden voor de exportopbrengst. Buitenlandse handel De laatste jaren zijn de jaarlijkse inkomens van de uitvoer van Algerije belangrijk hoger dan de kosten van invoer. Het land heeft al jaren een overschot op de handelsbalans en krijgt ook nog per saldo geld binnen van meer dan een miljoen Algerijnen die sinds de onafhankelijkheid naar Frankrijk zijn geëmigreerd. De belangrijkste invoerproducten waren machines, voedsel en dranken, grondstoffen, halffabricaten en vervoerapparatuur. De belangrijkste handelspartners van Algerije zijn Frankrijk, Italië, de Verenigde Staten, Duitsland en Spanje. Dankzij het overschot op de betalingsbalans was de buitenlandse schuld van het land minimaal en had het officiële financiële reserves van bijna USD 150 miljard per ultimo 2009, voldoende om voor drie jaar alle importen te financieren. Externe links Algeriesite Algérie – algerie.el-annabi.com Verslag van de Algerijnse verkiezingen van 1997 – loones.be
41
https://nl.wikipedia.org/wiki/AWK
AWK
AWK is een scripttaal op het besturingssysteem Unix, bedoeld voor het automatisch verwerken van tekstbestanden. AWK werd eind jaren zeventig ontwikkeld door Alfred Aho, Peter Weinberger en Brian Kernighan. AWK is een shellcommando en wordt vaak samen met bijvoorbeeld sed gebruikt. Kenmerken De taal wordt gekenmerkt door een syntaxis die veel weg heeft van C. Er zijn verschillende varianten ontstaan met nieuwe functionaliteiten en mogelijkheden waaronder nawk (new awk), mawk en gawk (GNU awk). De taal is regelgeoriënteerd: standaard worden van de input alle regels een voor een onderworpen aan patroonherkenning (via een reguliere expressie) en bij een treffer wordt een na het patroon aangegeven actie uitgevoerd. Dit maakt de taal zeer geschikt om filters te ontwerpen voor bestanden die in regels zijn ingedeeld, waarvoor vaak maar 1 regeltje code nodig is. Door toevoegingen kan de taal echter voor veel meer dingen worden gebruikt. Beschikbaarheid AWK wordt tegenwoordig bij elke Unixvariant geleverd, inclusief alle Linuxdistributies. Ook voor Windows zijn AWK-varianten beschikbaar. AWK wordt nog steeds door veel computerspecialisten gebruikt om snel kleine programma's te schrijven voor specifieke tekstgerelateerde taken. Inspiratie Larry Wall werd door AWK geïnspireerd bij het ontwerpen van de programmeertaal Perl. Voorbeelden 1. Het bekende Hello world-programma ziet er in AWK als volgt uit: BEGIN { print "Hello world" } 2. De wiki-code voor vet vervangen door standaard HTML-code: # wiki bold /'''/ { while( sub(/'''/,"<b>")){ sub(/'''/,"</b>");} } {print} 3. Een eigenaardigheid van AWK is dat een spatie gebruikt wordt als concatenatie-operator. Dit wordt gebruikt in volgend voorbeeld. Men beschikt over een Excel-tabel met naam- en adresgegevens van een groep personen. De 1e kolom bevat de familienaam, de 2e de voornaam en de 6e het e-mailadres. Men wil een lijst van de e-mailadressen in de vorm: "voornaam familienaam" <e-mailadres> . Men exporteert de Excel-tabel als csv-bestand met het verticaal streepje (OF-streepje) als scheidingsteken en past er volgend AWK-programma op toe: BEGIN {FS= "|" ; qq = "\""; lines = 0;} { print qq $2 " " $1 qq " <" $6 ">"; lines=lines+1;} END {print " "; print lines " records treated"} Zie ook Lijst van programmeertalen Externe links gawk.exe downloaden via GNU on Windows Homepage van de "One True AWK", door een van de drie AWK-grondleggers Brian Kernighan. User's manual, staff.science.uu.nl Literatuur Alfred V. Aho, Brian W. Kernighan, en Peter J. Weinberger: The AWK Programming Language. Addison-Wesley, 1988. ISBN 020107981X Een uitvoerige definitie en uitleg met veel voorbeelden door de ontwerpers van de taal. Programmeertaal
43
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aardappel
Aardappel
De aardappel (Solanum tuberosum) is een cultuurgewas, dat behoort tot de nachtschadefamilie, net als de tomaat, paprika en de tabaksplant. De aardappel is een plant die in ondergrondse knollen een energievoorraad in de vorm van zetmeel aanlegt. Het zetmeel slaat de plant op in voor de mens eetbare stengelknollen, die net als de plant zelf aardappelen of aardappels worden genoemd. De aardappel is wereldwijd het belangrijkste voedselgewas na rijst, tarwe en maïs. De aardappel komt oorspronkelijk uit Zuid-Amerika, maar is in veel Europese landen sinds de 16e eeuw een van de basisvoedingsmiddelen. In vele landen, waaronder Nederland en België, wordt de aardappel gezien als maaltijddrager. In andere landen telt hij mee als groentesoort. Kenmerken Aardappelplanten kunnen naast knollen ook besvruchten vormen, die in tegenstelling tot die van de tomaat zeer giftig zijn. In de bessen worden kleine zaden gevormd. Tussen de verschillende aardappelrassen zijn er grote verschillen in de vorming van bessen. De knollen zijn eetbaar, maar kunnen ook giftig zijn door een hoog gehalte aan solanine. Daardoor zijn zetmeelaardappels van bepaalde rassen niet geschikt voor menselijke consumptie. Ook als aardappelen tijdens het bewaren worden blootgesteld aan licht, stijgt het gehalte aan solanine. De knollen worden groen en zijn daarna niet meer geschikt voor menselijke consumptie. De aardappelsoort die wereldwijd het meest geteeld wordt, is Solanum tuberosum (een tetraploïde soort met 48 chromosomen). De andere soorten worden vooral in Zuid-Amerika geteeld. Er zijn vier diploïde soorten (met 24 chromosomen): S. stenotomum, S. phureja, S. goniocalyx en S. ajanhuiri. Er zijn twee triploïde soorten (met 36 chromosomen): S. chaucha en S. juzepczukii. Er is ook nog een pentaploïde soort (met 60 chromosomen): S. curtilobum. In de aardappel komen twee typen zetmeel voor, amylose en amylopectine, waarvan 21% amylose. In 2005 is voor het eerst een ras in de handel gekomen dat bijna 100% amylopectine bevat. Voor de toebereiding in de keuken worden aardappels onderverdeeld in vastkokers, droogkokers en afkokers. Na het koken blijven vastkokers stevig, droogkokers worden kruimelig (deze zijn hierdoor het meest geschikt om te pureren) of bloemig en afkokers vallen bij langer koken helemaal uit elkaar. Voedingswaarde Net als rijst, pasta en brood is de aardappel een belangrijke bron van koolhydraten. Aardappels bevatten ook vitamine B6, vitamine C en vezels. Gemiddelde voedingswaarden van aardappels (zoals vermeld op de verpakking), bereid volgens de algemene bereidingswijze: Bereiding in aardappelgerechten Voor consumptie worden aardappelen gekookt of op een andere manier verhit, niet alleen in verband met de eetbaarheid, maar ook in verband met de aanwezigheid van het toxine fasine dat door deze bereiding wordt omgezet in een onschadelijke stof. Groen verkleuringen aan de oppervlakte die door lichtinwerking ontstaan, dienen voor het koken verwijderd te worden omdat ze het neurotoxine solanine bevatten. Ook spruiten en pitten worden om die reden verwijderd. Aardappelen kunnen onder andere in de volgende gerechten verwerkt worden. Herkomst en geschiedenis Wilde knoldragende soorten van het geslacht Solanum (Nachtschade) groeien in uiteenlopende habitats van het zuidwesten van de Verenigde Staten (38° noorderbreedte) over Centraal-Amerika en de Andes tot in Argentinië en Chili (41° zuiderbreedte). De knol is een gezwollen ondergrondse stam die geëvolueerd is tot een energiereservoir (bijna uitsluitend zetmeel) om de seizoenen te overbruggen. De taxonomie van die soorten is complex en is al verschillende keren het voorwerp geweest van een grote herziening. De oudste aanwijzing voor het menselijk gebruik van wilde aardappelen komt van een 12500 jaar oude nederzetting (Laat Pleistoceen) in het huidige zuid-centraal Chili. In het zuiden van de Amerikaanse staat Utah zijn zetmeelkorrels gevonden van tussen 10900 en 10100 jaar oud. Domesticatie vond plaats in de Andesculturen, na de domesticatie van de lama maar niet later dan sommige 7000 jaar oude archeologische sites in Peru. Het oorspronkelijke product van die domesticatie was een diploïde cultigengroep met de naam Stenotonum, waaruit later de groepen Andigena (tetraploïde), Chaucha (triploïde), Phureja (diploïde) en Tuberosum (tetraploïde, niet te verwarren met de soortnaam) ontstonden. De aardappel is vanuit Zuid-Amerika naar Europa gebracht door Spaanse ontdekkingsreizigers. Waarschijnlijk nam Diego de Amalya de eerste plant in 1536 mee uit Peru of Chili, waar deze aardappel bekendstond als chunu. De Inca's verbouwden de plant toen al honderden jaren. De aardappelplant groeide ook op grote hoogten in de Andes, waar veel andere planten niet meer kunnen groeien. Op basis van DNA-onderzoek is aangetoond dat alle oude aardappels afstammen van één plant uit Zuid-Peru. Later zijn er voor het kruisingswerk nieuwe herkomsten verzameld en genenbankcollecties opgebouwd. In 1537 tekende Gonzalo Jiménez de Quesada de oudste Europese waarneming van aardappelcultuur op bij de Incas in het huidige Colombia. De oudste vermelding buiten Zuid-Amerika dateert van 1567 en betreft een transport van het eiland Gran Canaria naar Antwerpen. De eerste indicatie voor Europese consumptie dateert van zes jaar later in Spanje (Hospital de la Sangre, Sevilla). In 1588 stuurde Philippe de Sivry, prefect van Bergen, twee knollen en een bes naar de plantkundige Carolus Clusius in Wenen, die vervolgens een waterverfschilderij van een aardappelplant maakte of liet maken. De oudste afbeelding in druk is van de Engelsman John Gerard (Herball, 1597). Monniken waren verantwoordelijk voor de verspreiding van de aardappel vanuit Spanje naar de andere Europese landen. Zij pootten de plant in hun kloostertuinen. Ook in botanische tuinen vond de aardappelplant zijn weg. De aardappel groeit in Nederland sinds de Tachtigjarige Oorlog in de Leidse Hortus, sinds 1640 in Groningen en sinds 1689 in Amsterdam. Carolus Clusius plantte in 1588 in Mechelen voor het eerst aardappelen in de tuin van Pitzemburg. In 1601 schreef hij over de voortplanting van de aardappel door zaad. Men ontdekte dat uit zaad van een paarsbloeiende plant ook witbloeiende planten opgroeiden. Er zijn in Europa door selectie dus waarschijnlijk al vroeg verschillende rassen ontstaan. In Nederland kruiste Petrus Hondius aardappelen met elkaar. Door virusinfecties gingen de rassen echter snel achteruit en werd regelmatig teruggegrepen op zaad. Buiten botanische tuinen verspreidde de aardappelteelt zich slechts langzaam en ongelijk. Er diende een wantrouwen te worden overwonnen dat op drie gronden stoelde. De boeren stonden aanvankelijk weigerachtig tegenover een nachtschadeplant waarvan de stengels en bessen giftig zijn en ze dachten dat de knollen ook ongezond zouden zijn. Bovendien vond men dat het vlees geleek op dat van melaatsen en dacht men dat het melaatsheid veroorzaakte. Ten slotte had men nog nooit een plant gezien die niet uit zaad maar uit knollen groeide en die rare ondergrondse nodules had. Lang werd de aardappel daarom voornamelijk gezien als varkensvoer of voedsel voor de allerarmsten. De werkelijke cultivatie als voedselgewas begon in de laatste decennia van de 17e eeuw in Ierland, in de Spaanse Nederlanden en in de Elzas. Binnen de Nederlanden verschenen de eerste aardappelvelden in de streek van Ieper, Diksmuide en Tielt. In de vroege 18e eeuw verspreidde de teelt zich naar Schotland, Engeland en Frankrijk, terwijl het in Scandinavië nog duurde tot het midden van die eeuw. Europese zeelieden verspreidden de aardappel naar de rest van de Oude Wereld. Vanwege het hoge gehalte aan vitamine C werd de knol ook gebruikt ter voorkoming van scheurbuik op lange zeereizen. Langzamerhand kreeg de aardappel toch steeds meer de rol van volksvoedsel en in de 18e eeuw werd hij in de meeste Europese landen verbouwd. Tegen het eind van die eeuw was de aardappel ook een belangrijk veldgewas in Frankrijk, Oostenrijk en Rusland. De teelt zorgde voor een toename van de landbouwproductiviteit. Waar de calorierijke aardappel een basisgewas werd, stegen de bevolkingsdichtheid, verstedelijking en lichaamslengte. Omdat de introductie van aardappelen de voedseldruk verminderde, lijkt dit ook gepaard te zijn gegaan met minder oorlogen. Geert Veenhuizen (onder andere Eigenheimer en Rode Ster) en Kornelis Lieuwes de Vries (Bintje) waren Nederlanders die zich in de 19e en 20e eeuw bezighielden met de teelt en ontwikkeling van de aardappel. Genoomsamenstelling Het Potato Genome Sequencing Consortium, een team van 29 onderzoeksgroepen uit 14 landen, begon in januari 2006 met DNA-sequencing. Op 10 juli 2011 is het genoom van de aardappel gepubliceerd in Nature. De 1n = 12 chromosomen bevatten meer dan 39.000 eiwitcoderende genen. Het haploïde aantal van 12 chromosomen kan microscopisch worden geteld aan de hand van de de homologe chromosomen. Er zijn duizenden gekweekte rassen; De meeste van hen zijn niet langer diploïde (2n = 24), maar hebben een autotetraploïde set chromosomen door middel van selectie bij de veredeling, namelijk 2n = 4x = 48. Kennis van de DNA-sequentie moet veredelaars in staat stellen de opbrengst, kwaliteit, voedingswaarde en ziekteresistentie te verbeteren. Ook de tijd voor het verkrijgen van nieuwe rassen (momenteel 10-12 jaar) moet worden verkort. De belangrijkste ontdekking betreft meer dan 800 ziekteresistentiegenen, die elk het potentieel hebben om belangrijke ziekten zoals aardappelmoeheid en de aardappelziekte te bestrijden. Economisch belang Hoewel de aardappel historisch vooral populair was in Europa en Amerika, is hij aan een opmars bezig in Azië en Afrika. De aardappelteelt is relatief arbeidsintensief maar levert meer voedingswaarde per oppervlakte- en arbeidseenheid dan de belangrijkste graansoorten zoals tarwe, rijst en maïs; dat maakt hem uitermate geschikt voor ontwikkelingslanden met een beperkt areaal en met veel beschikbare arbeidskracht. Grootste producenten Productie en areaal in Europa Relatie met hongersnood Hoewel de invoering van massale aardappelteelt in veel Europese landen de stabiliteit van de voedselvoorziening ten goede kwam, hebben mislukte aardappeloogsten ook zelf hongersnoden veroorzaakt. Het meest dramatische voorbeeld was de Internationale Aardappelcrisis van het midden van de jaren 1840, toen de hongersnood ten gevolge van de aardappelziekte een miljoen Ieren het leven kostte, en ook op het Europese vasteland circa 100.000 slachtoffers eiste - het merendeel in Vlaanderen en in Pruisen. Vlaanderen was al vanaf 1836 sterk verarmd door de ineenstorting van de vlasprijs na een nieuw handelsverdrag. Veel boeren hadden in de lange, strenge winter van 1844-1845 een groot deel van hun koolzaad- en tarweoogst verloren; om het verlies te compenseren waren ze op intensievere aardappelteelt overgegaan. Eind juli werd in Oost- en West-Vlaanderen ruim 90% van de oogst vernield door de aardappelziekte. Naast rechtstreekse hongerdoden kwamen veel mensen om in de daaropvolgende tyfusepidemie van 1847-1848 en de choleraepidemie van 1848-1849. Teelt In Nederland en België is er een teelt van consumptieaardappelen processing aardappelen (fabrieksaardappel) zetmeelaardappelen (fabrieksaardappel) pootaardappelen. De belangrijkste teeltgebieden van consumptie-aardappels in Nederland zijn Flevoland, Zeeland en Noord-Brabant. In de veenkoloniën (in Drenthe en Groningen) worden veel fabrieksaardappels voor de zetmeelwinning geteeld. In het noorden, vanwege minder luizen, pootaardappels. In België ligt de productie vooral in West-Vlaanderen en Henegouwen. De meest geteelde aardappel heeft 4n=48 chromosomen en is een tetraploïde plant, waarvan alle chromosomen van één plantensoort afkomstig zijn (autoploïde). Aardappels worden bijna altijd gekweekt van één enkele kloon met zo goed mogelijke genen. Alle 'bintjes' bijvoorbeeld zijn van één kloon afkomstig. Begin eenentwintigste eeuw is er een nieuwe manier van aardappelveredeling ontwikkeld waarbij er van diploïde planten uit zaad, door middel van zelfbestuiving in enkele generaties homozygote ouderlijnen worden gemaakt. Deze ouderlijnen worden gebruikt om hybride aardappelzaad te produceren. Op de akker Nadat de grond door grondbewerking gereed is gemaakt, worden de pootaardappelen in de grond gestopt. Voor een normale teelt worden in april de pootaardappelen gepoot en met een klein beetje grond bedekt. Dat kan door middel van een aardappelpootmachine. De aardappelen worden op (grond)ruggen geteeld. In de loop van het groeiseizoen worden die enkele keren aangeaard met behulp van een aardappelaanaarder. Hierbij wordt aan twee kanten een laagje aarde van de zijkant van de groeiplek over de wortels van de plant geschoven. De wortels blijven zo goed bedekt met grond en in de rug kunnen de knollen zich ontwikkelen zonder groen te worden. Voordat de knollen gerooid worden, wordt het gewas loofgeklapt en/of doodgespoten. Door deze loofdoding vormen de knollen een steviger schil, waardoor ze bij het rooien minder beschadigd worden. De knollen worden met een rooimachine uit de grond gehaald. Afhankelijk van het ras wordt er vroeg, middelvroeg of laat geoogst. Periodes in het jaar De teelt van aardappelen duurt in totaal altijd ca. 5 maanden en kan op verschillende momenten in de winter en het voorjaar beginnen. De volgende vier hoofdperiodes worden onderscheiden: Vroeg: februari - juni Halfvroeg: maart - juli Halflaat: april - september Laat: mei - oktober Ziektebestrijding Tijdens het seizoen wordt, afhankelijk van het weer, door de meeste telers elke 7 tot 10 dagen met een chemische bestrijdingsmiddelen gespoten tegen de aardappelziekte (fytoftora, Phytophthora infestans). De noodzaak van chemische bestrijding is te beperken door zo veel mogelijk ziekte-resistente rassen te kiezen. Met behulp van plantenveredeling, bijvoorbeeld door middel van genetische modificatie, wordt getracht om meer resistente rassen te ontwikkelen, maar dit proces verloopt moeizaam. Bij de teelt van aardappelrassen zoals Bintje, Bildtstar en Eigenheimer wordt relatief veel bestrijdingsmiddel gebruikt. Aardappelen uit de gangbare teelt waarbij minder bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, zijn onder meer Corine, Doré, Escort, Alpha, Van Gogh en Santé. Biologische teelt In de biologische aardappelteelt wordt bijna niet gespoten met chemische bestrijdingsmiddelen. Het groeiseizoen is direct voorbij zodra het perceel op grotere schaal is besmet met phytophthora. Kleine besmettingen kunnen nog worden ingedamd door de planten plaatselijk dood te branden. Voorafgaand aan de oogst worden op het gehele perceel de planten doodgebrand. Bij vroegtijdige besmetting daalt de oogstopbrengst bij de biologische teelt aanzienlijk en er treden van jaar tot jaar ook grote verschillen op. Onder strikte voorwaarden is een bladbespuiting met kopersulfaat en koperoxychloride tegen phytophthora toegestaan, maar dit wordt tot een minimum beperkt. Doordat biologische producten veelal rechtstreeks aan de consument worden verkocht, is de teelt ervan vaak toch lonend. Bewaren Traditioneel werden aardappelen als wintervoorraad in een bult (kuil) opgeslagen op het land. De aardappels werden met riet of stro en aarde afgedekt. Ook aardappelkelders waren in gebruik. Later kwamen er speciale aardappelschuren met klimaatcontrole. De aardappelvoorraad wordt donker bewaard, omdat de knollen anders groen worden. Tijdens de bewaring wordt na een bepaalde periode, afhankelijk van het ras, de kiemrust verbroken en gaat de aardappel uitlopen. In het donker ontstaan dan lange witte scheuten. Het uitlopen is tegen te gaan door de scheuten regelmatig te verwijderen. De knollen worden voor opslag vaak met kiemremmers behandeld. Vroeger werd massaal chloorprofam (CIPC) gebruikt, dat sinds 2020 verboden is. Een natuurlijke kiemremmer is carvon (muntolie). Een probleem bij aardappelen is 'stootblauw', het ontstaat doordat de knol tijdens of na het rooien beschadigd wordt door onder andere een te grote valhoogte, drukplekken, gooien of stoten. Bij een lage temperatuur neemt de gevoeligheid voor stootblauw toe. Onder de schil ontstaan blauwe plekken, die veel schilverlies geven. De blauwe plekken ontstaan doordat in kapotte cellen het aminozuur tyrosine en fenolen worden omgezet in het bruingrijze of blauwzwarte melanine. Ziekten en plagen Aardappels zijn vatbaar voor diverse ziekten en plagen. Dat zijn bijvoorbeeld: Rassen Er zijn wereldwijd ongeveer 4000 aardappelrassen. Hieronder volgt een lijst van aardappelen, die in België of Nederland worden geteeld. Er zijn ongeveer 200 rassen die in België en Nederland worden geteeld, de lijst is dus niet compleet. Verwerking De verwerkingsindustrie is relatief recent en verscheen in België vanaf de jaren-60. Consumptie-aardappels (45%) Aardappelchips: zeer dunne plakjes van 1mm dikte. Cocotteaardappel: tonvormig gedraaid met een lengte van ongeveer 3cm. Kasteelaardappel: tonvormig gedraaid met een lengte van ongeveer 5cm. Aardappel in strovorm: zeer dunne reepjes van 2.5mm dik en 6 à 7mm lang. Aardappelbrunoise: kubusjes van 1cm. Aardappelnootjes: bolletjes gevormd met een noisettelepel met een diameter van 1.5cm. Parisienne: bolletjes gevormd met een noisettelepel met een diameter van 1.5cm. Aardappelsalade Friet Lucifer: lange reepjes van 6 à 7cm lang en met een dikte van 5mm. Mignonette: balkjes van 6 à 7cm lang en 6 à 8mm breed. Pont-neuf: balkjes van 6 à 7cm lang en een dikte van 2cm. wafel: met behulp van een mandoline in wafelvorm gesneden. Rösti Vers (tafelaardappels) Kleine aardappels worden krielaardappels genoemd. Zetmeelaardappels (31%) Aardappelpuree Grondstof voor de Aardappelmeelindustrie Pootaardappels (24%) Verkoop in binnen- en buitenland als nieuw pootgoed Anekdotes en wetenswaardigheden In juni 2008 is een hoogoplopend conflict tussen Chili en Peru gemeld over de vraag in welk van deze twee landen de ware oorsprong van de aardappel ligt. Het verhaal gaat dat toen de aardappel aan het Franse hof geïntroduceerd werd, de koks de aardappels wegwierpen op de afvalhoop en juist het giftigste deel van de plant, de bessen, voor de koning en zijn gasten bereidden. Uiteraard beviel dit niet erg en de aardappels werden door de tuinman op de afvalhoop verbrand. Deze man was slechts een arme arbeider met veel kinderen. Toen hij de afvalhoop opruimde zag hij de geroosterde knollen en opende er een. Hij proefde ervan en concludeerde dat het prima eten voor zijn kinderen was. Frederik de Grote voerde met het Kartoffelbefehl de aardappel in Pruisen in om hongersnoden te voorkomen. Nog steeds worden er uit erkentelijkheid aardappels op zijn graf gelegd. Om de aardappeloogst uit de grond te halen (handmatig) werd vroeger het hele gezin ingeschakeld. Tijdens de oogst bleven vele kinderen dan ook weg van de schoolbanken. Dit bewoog de Belgische overheid ertoe om de herfstvakantie in te voeren. In de tweede helft van de 18e eeuw aten mensen in sommige delen van de wereld gemiddeld een kilo aardappelen per dag. Tegenwoordig is dat ongeveer 100 gram per dag. De zwaarste aardappel ooit woog 11 kg. De hoogste aardappelplanten ooit waren 2,5 meter hoog; dit kwam voor bij een poging tot kruising tussen Agria's en Bintjes. De meeste aardappelplanten kunnen zo lang worden als ze gemolken worden. Het aardappelras Bintje is aan zijn naam gekomen doordat in het jaar 1905 bovenmeester Klaas de Vries samen met zijn leerlingen bezig was met het kweken van aardappelrassen. De mooiste aardappelsoort noemde hij naar zijn ijverigste leerling, Bintje Jansma. Zie ook Aardappelschilmesje Dunschiller Literatuur Eddie Niesten and Ovide Standaert, Patatfooi. De gouden geschiedenis van een bescheiden knol, 2001 (= CAG Cahiers, nr. 1) Willem H. Oliemans, Het brood van de armen. De geschiedenis van de aardappel temidden van ketters, kloosterlingen en kerkvorsten, 1988, John Reader, Propitious Esculent. The Potato in World History, 2008, Jos Verniest e.a., De aardappel in België, het land van de friet, 2015, Larry Zuckerman, Potato. How the Humble Spud Rescued the Western World, 1999, Externe links Geschiedenis van de aardappel in België EU Plant variety database - Agricultural species, aardappel is "A - 109" Biologische aardappelteelt Boerderij.nl - Thema aardappelen (gearchiveerd) aardappelpagina (NIVAP) Aardappelziekten met afbeeldingen Akkerbouw Plant uit het Neotropisch gebied Cultuurgewas
44
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ares%20%28mythologie%29
Ares (mythologie)
Ares (Oudgrieks: , Arês; genitivus , Areôs) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij is de god van de oorlog en personificatie van de krijgslust. De Romeinse naam voor Ares is Mars. Oorsprong De god Ares is de zoon van Zeus en Hera (Homeros, Ilias V 890; Hesiodos, Theogonia 921f.). Volgens Homeros, is hij de noodlottige aanstichter van de bloedige strijd, een moordzuchtige krijger, die het hoogste genot vindt in wapengekletter en het aanrichten van een bloedbad, zich met vreugde in de vijandelijke rijen stort, en juicht bij het vallen van de verslagenen, bij de doodskreten van de stervenden en bij het aanschouwen van het met lijken bedekte slagveld. Toch belichaamt Ares ook de deugden van oorlogsvoering. Homeros omschrijft Meriones, bijvoorbeeld, met de woorden “stoutmoedig als Ares”, “zo dapper als Ares” (Ilias XIII 295-330, vert. ) en “als Ares zo snel” (Ilias XIII 529). Nestor duidt de Griekse soldaten in een toespraak ook wel aan als “dienaars van Ares” (Ilias VI 50-85). Ook de epitheta die Homeros hanteert om Ares te beschrijven duiden op zijn krijgskundig vermogen. De meest voorkomende is ‘mannenverdelger’, maar daarnaast worden ook ‘met bloed bevlekte’ en ‘muurbestormer’ gebruikt (Ilias V 450-460). Er wordt ook wel gezegd dat de oorlogen niet door Ares ontstaan, maar dat Ares er pas komt als ze al bezig zijn. Hoewel hij houdt van de bloedbaden, respecteert hij de regels. Zijn geboorteplaats en ware huis werd aan de rand van de Griekse wereld gedacht, onder de barbaarse en oorlogszuchtige Thraciërs (Ilias XIII 301; Ovidius). Hij trok zich dan ook terug in Thracië, nadat hij samen met Aphrodite was betrapt in bed. De twee geliefden werden in het bed waarin zij de liefde bedreven door een listige val gevangen: het bed dat Hephaistos en zijn vrouw Aphrodite gewoonlijk deelden. Het bed werd met een, door Hephaistos gemaakt, net van ijzeren kettingen tegen het plafond geslingerd, waardoor zij in elkaar verstrengeld gevangen werden. Op deze wijze wist Hephaistos het overspel bekend te maken (Odyssee VIII 303-304.). De schande deed Aphrodite en Ares vluchten van Olympos. Ares vertrok naar Thracië, en Aphrodite naar Paphos (Odyssee VIII 348-355.). Hoewel Ares' half-zus Athena ook oorlogsgodheid is, is Athena de godin van de strategische oorlogsvoering terwijl Ares meer de god is van het onvoorspelbare geweld van de oorlog met al zijn mogelijke uitkomsten. Ares' eredienst en epikleses In Tegea werd Ares vereerd onder de epiklese "Gynaikothoinas", d. i. gevierd door vrouwen. Deze naam dankte hij aan het feit dat Marpessa, toen haar stad door de Lakedaimoniërs zeer in het nauw gebracht werd, alle vrouwen en meisjes had bewapend, die in staat waren de wapenen te dragen om de mannen te hulp te komen, een schitterende overwinning behaalde, waarvoor de vrouwen een feest ter ere van Ares instelden, dat alleen door vrouwen mocht worden gevierd (Paus., VIII 48.4.). Daarnaast werd hij ook nog onder de naam Ares "Aphneios", d. i. de overvloedige, vereerd op de berg Kresios, nabij Tegea, omdat hij daar zijn zoon Aeropos wiens moeder Aerope was gestorven bij de geboorte toeliet nog in overvloed melk te drinken van de borst van zijn reeds overleden moeder (Paus., VIII 44.7.). Hij had verder in Arcadië ook nog een altaar in Megalopolis (Paus., VIII 32.3.) en in het heiligdom van Despoine nabij Akakesion (Paus., VIII 37.12.). Onder de naam Ares "Hippios", d. i. van de paarden, werd hij samen met Athena Hippias vereerd in Olympia, waar de Eliërs een keer in de maand offers brachten op alle altaren die daar aanwezig waren (Paus., V 15.6.). Langs de weg van Therapne naar Sparta had hij een heiligdom onder de naam Ares "Theritas" (), waarvan Pausanias (III 19.7.) zegt dat men geloofde dat deze bijnaam was afgeleid van de naam van zijn voedster Thero - waarvoor Pausanias een Kolkidische oorsprong ziet -, maar zelf eerder meende dat het "brutale" betekende. Sam Wide oppert de stelling dat de naam weleens van Boeotische oorsprong zou kunnen zijn. Het is echter ook mogelijk dat het om een pre-Dorische cultus gaat daar dit oudste heiligdom voor Ares in Laconië in de oudste stad van het Griekse vasteland, Therapne gelegen was. Te Athene waren de naar hem genoemde heuvel Areios Pagos (Areopagus) en het daar gevestigde gerechtshof hem geheiligd. Hij zelf was echter de eerste geweest, die op deze heuvel door de onsterfelijke goden tot rekenschap geroepen werd, daar ook hij zich aan de vastgestelde orde en wet moest onderwerpen. Halirrhothios namelijk, de zoon van Poseidon, onteerde Alkippe, de dochter van Ares, en deze overviel hem daarop en doodde hem. Toen nu Poseidon de moordenaar voor de rechtbank van de goden daagde, spraken deze hem van alle schuld vrij. Over het geheel bewees men in Griekenland aan Ares minder eer dan aan andere goden, ofschoon hij hier en daar tempels, altaren en beelden had. Slechts in Thebe en in het door volksstammen bewoonde Thracië werd hij niet op de achtergrond geschoven. Het laatstgenoemde land was zijn lievelingsverblijf, omdat de goden van de rivieren van dit land, de Hebros, Tmolos en Strimon golden voor zijn zonen, en de bloedige mensenoffers, die men hem aldaar bracht, schenen met het bloeddorstige karakter van de god van de oorlog, tenminste in de ruwere tijden, volmaakt overeen te stemmen. In Scythië, waar hij onder het zinnebeeld van een zwaard vereerd werd, offerde men hem paarden en mensen, en wel iedere honderdste man van de gevangenen. Ares in relatie tot andere goden en stervelingen Zijn woestheid maakt hem zelfs bij de onsterfelijke goden, bij zijn vader Zeus en vooral bij Athena gehaat. Meer dan eens verwondde deze laatste hem in de strijd voor Troje, waar zij de Grieken, hij de Trojanen bijstond. Zij richtte ook de lans van Diomedes, die het lukte daarmee de god te verwonden. Toen schreeuwde hij zo hard als 9000 of 10000 mannen tezamen zouden schreeuwen. Hij wordt door Athena telkenmale overwonnen, omdat hij strijdt uit wilde lust om te strijden maar zonder beleid, orde of regelmaat, terwijl Athena de grote begaafdheid van haar geest ook in de strijd niet verloochent. Hij bekommert zich niet om wat recht is of onrecht, noch om het heil van het overwinnende, noch om de rampen van het overwonnen volk. Herhaalde malen schildert Homeros hem aldus ten strijde gaande, nu eens de scharen voor zich vellende, dan weer zelf overwonnen, en, zoals we reeds zagen, gewond de strijd verlatende. Nadat Diomedes de god getroffen had ging deze in een nevel gehuld naar de Olympos, liet zich door Paieon genezen en beklaagde zich bij Zeus over Athena, die hem die smaad had aangedaan, maar Zeus hoorde niet naar zijn klacht. Ook Athena zelf wierp hem eens met een zware steen ter aarde, zodat hij onder wapengekletter op de grond viel en met zijn geweldig lichaam zeven morgen van land bedekte, en toen Aphrodite hem uit de strijd wilde wegvoeren, sloeg Athena haar op de borst met haar krachtige hand, zodat ook zij ter aarde viel. Met Herakles was hij tweemaal verwikkeld in handgemeen. De eerste keer viel Ares de held aan, nadat deze zijn zoon Kyknos gedood had. Met zijn speer rende hij op Herakles los, doch Athena wendde die af en de held kon daarop de god met zijn zwaard bereiken. De tweede keer scheidde Zeus met zijn bliksem zijn beide met elkaar strijdende zonen. De zonen van Aloeus, de Aloïden Othos en Ephialtes, overmande de woeste god, boeiden hem en hielden hem dertien maanden lang gevangen in een koperen vat, totdat Hermes hem door list wist te bevrijden. Ofschoon Ares dus in de voorstelling van de Grieken de wildste en meest ontembare was van alle Olympische goden, en de veroorzaker van dood, pest en allerlei jammerlijk onheil, werd toch ook van hem verhaald, dat hij de innigste liefde genoten had van de bekoorlijke Aphrodite. Bekend is uit de Odyssee de mythe, dat beiden eens door de kreupele Hephaistos, de wettige gemaal van Aphrodite, overvallen, in een kunstrijk net listig gevangen en aan de bespotting van al de goden prijsgegeven werden. Ares' kinderen Het beroemdste kind van deze heimelijke vereniging was de naderhand met Kadmos gehuwde Harmonia, de goddelijke eendracht. Zoals deze het lieftallige karakter van de moeder bezat, zo hadden de zonen Deimos en Phobos, die, naar men verhaalt, uit dezelfde verbintenis waren voortgesproten, de geaardheid van hun vader. Ook Eros en Anteros zouden uit dit ouderpaar gesproten te zijn. Ares bezat geen wettige gade, doch hij verwekte bij sterfelijke vrouwen en nimfen een menigte kinderen, waaronder uitstekende helden. Ook de door Kadmos gedode draak was geboren uit de verbintenis van Ares met de Boeotische bronnimf Tilphossa. Zijn zoon Kyknos verwekte hij bij Pelopia of Pyrene. Bij Enyo verwekte hij Enyalios. De tweeling Lykastos en Parrhasios, die hij bij Philonome kreeg, zouden de eerste heersers over Arkadië zijn. Chryse schonk hem zijn zoon Phlegyas. Bij Triteia had hij een zoon Melanippos (Paus., VII 22.8.). Ares' gezellen Wanneer hij zijn schitterende wapenrusting aantrekt, brengen hem zijn beide zonen Deimos en Phobos (Vrees en Schrik) zijn gouden strijdwagen. Zij vergezellen steeds hun vader, terwijl de tweedracht zaaiende Eris, die door Homeros de zuster en vriendin van de mannenverdelgende Ares ( / brotoloigós) wordt genoemd, de wagen van de moordende god vooruitsnelt. Ook Enyo, de stedenverwoestster, naar welke hij zelf ook "Enyalios" () wordt genoemd, is bestendig aan zijn zijde. Ook Kydoimos, een personificatie van het rumoer van de strijd, kwam steeds voor in zijn gevolg. Ares' attributen Ares had een quadriga getrokken door vier met gouden hoofdstelsels getoomde (Ilias V 352.) vuur-ademende onsterfelijke hengsten. Onder de goden onderscheidde Ares zich door zijn brutaal pantser. Hij zwaaide ook met zijn speer in strijd. Zijn heilige vogels waren de kerkuil, spechten en voornamelijk de gier. Daarnaast waren aan Ares ook de wolf, het paard, het everzwijn en de haan (zie Alectryo) gewijd. Volgens de Argonautica (II 382 ff en 1031ff; Hyginus, Fabulae 30) waren de "vogels van Ares" (Ornithes Areioi) een zwerm van veerpijldroppende vogels die het schrijn van de god bij de Amazonen op een kusteiland in de Zwarte Zee bewaakten. In Sparta werd het chtonische nachtelijke offer van een puppy aan Enyalios aangepast aan de cultus van Ares. In de klassieke Griekse kunst waren zijn gebruikelijke attributen een helm met schild en een lans. Ares in de kunsten Dat de kunstenaars aan deze god een schone vorm trachtten te geven en daarmee een juiste uiting gaven aan de voorstellingen van het Griekse volk, laat zich reeds daaruit opmaken, dat men zich hem dacht als de door Aphrodite het meest beminde god. De meeste beelden, die van hem over zijn, tonen hem ons dan ook met zachtere gelaatstrekken dan men van de barse, ruwe god van de oorlog zou verwachten, omdat zij juist deze meest poëtische trek uit de mythe van Ares opvatten, dat hij, de wildste, de meest ontembare van alle goden voor de tovermacht van de godin van de liefde heeft moeten bukken. Zijn haar is doorgaans kroes en kort, zijn ogen klein, zijn neusgaten wijd geopend - een teken van hartstocht - en zijn nek en zijn ganse lichaam gespierd. Meestal wordt hij baardeloos afgebeeld; alleen de oudste beeldhouwers hebben hem voorgesteld met een baard. Zijn ganse lichaamsbouw en zijn houding geven kracht te kennen. Bij de treurspeldichters komt Ares eveneens voor als de god van alle onheil, van besmettelijke ziekten en misgewas. Latere schrijvers doen hem aan de strijd van de Giganten deelnemen. Na eerst enkelen van hen gedood te hebben moest hij uiteindelijk de gedaante van een vis aannemen om verborgen te blijven voor de geweldige Typhoeus, die hem vervolgde. Enige trekken van de Griekse Ares vindt men terug in het wezen van de Romeinse krijgsgod Mars. Noten Referenties , Religious Cults Associated With the Amazons, New York, 1912. , art. Ares, in , Mythologisch Woordenboek, 's-Gravenhage, 1875, p. 23. , art. Ares, in , Who's who in classical mythology, Londen, 1973, pp. 41-42 Externe link Ares, theoi.com (2000-2006). Olympische god
45
https://nl.wikipedia.org/wiki/Archimedes
Archimedes
Archimedes van Syracuse (Oudgrieks: ) (Syracuse, 287 v.Chr. – aldaar, 212 v.Chr.) was een Griekse wiskundige, natuurkundige, ingenieur, uitvinder en sterrenkundige. Archimedes wordt algemeen beschouwd als de grootste wiskundige van de oudheid en een van de grootste wiskundigen aller tijden. Hij introduceerde de uitputtingsmethode voor het berekenen van de oppervlakte onder de boog van een parabool door sommatie van een oneindige reeks. Ook gaf hij een opmerkelijk nauwkeurige benadering van . Hij definieerde ook de spiraal die zijn naam draagt, formules voor de inhoud van rotatievlakken om een as en een ingenieus systeem voor het uitdrukken van zeer grote aantallen. In de oudheid was Archimedes veel beroemder vanwege zijn natuurwetenschappelijke en technische prestaties. Zo legde hij de fundamenten voor de hydrostatica, de statica en gaf hij een verklaring voor het principe van de hefboom. Hij wordt gezien als de ontwerper en constructeur van de naar hem vernoemde schroef van Archimedes (een voorloper van de vijzel). Ook zou hij zich bezig hebben gehouden met het ontwerp van innovatieve belegeringsmachines. Moderne experimenten hebben beweringen weerlegd dat Archimedes machines zou hebben ontworpen die in staat zouden zijn geweest om aanvallende schepen uit het water te tillen of deze schepen met behulp van een verzameling spiegels in brand te steken. Archimedes werd aan het slot van de belegering van Syracuse gedood door een Romeinse soldaat. Naar men later beweerde gebeurde dit in strijd met een door de Romeinse legerleiding uitgevaardigd bevel om hem te sparen. Inleiding Hoewel er weinig details over zijn leven bekend zijn, wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste wetenschappers uit de klassieke oudheid. Tot zijn bijdragen aan de natuurkunde behoren de grondslagen van de hydrostatica, de statica en de verklaring voor het beginsel van de hefboom. Aan hem wordt het ontwerp van een aantal innovatieve machines toegeschreven. Voorbeelden daarvan zijn belegeringswapens en de naar hem genoemde schroef van Archimedes. Er zijn moderne experimenten uitgevoerd om de oorlogsmachines die aan Archimedes worden toegeschreven te toetsen, zoals om aanvallende schepen uit het water te tillen en om schepen in brand te steken met spiegels. De spiegelmethode blijkt een mythe te zijn. In de klassieke oudheid waren zijn wiskundige geschriften, anders dan zijn uitvindingen, slechts weinig bekend. Hij werd weliswaar gelezen en geciteerd door wiskundigen uit Alexandrië, maar de eerste uitgebreide compilatie door Isidorus van Milete, een van de bouwers van de Hagia Sophia, verscheen pas in 530 n.Chr, in de vroeg-Byzantijnse periode, toen het Grieks het Latijn in het Oost-Romeinse rijk aan het verdringen was. De commentaren door Eutocius van Ascalon in de zesde eeuw na Christus brachten de werken van Archimedes voor de eerste keer onder de aandacht van een breder publiek. De relatief weinige kopieën en fragmenten van Archimedes’ werken die de Middeleeuwen overleefden waren tijdens de Renaissance een invloedrijke bron voor geleerden. Ook 17e-eeuwse grondleggers van de wetenschappelijke revolutie, zoals Galileo Galileï en Isaac Newton werden door het werk van Archimedes geïnspireerd. De ontdekking in 1906 door Johann Heiberg van eerder onbekende werken van Archimedes in de Archimedes-palimpsest heeft nieuwe inzichten verschaft in hoe Archimedes zijn wiskundige resultaten verkreeg. Persoonlijke biografie Jeugd en afkomst Archimedes werd rond 287 v.Chr. geboren in de Siciliaanse havenstad Syracuse. Syracuse was op dat moment een zelfbesturende kolonie, die deel uitmaakte van Magna Graecia. Zijn geboortedatum is gebaseerd op een bewering van de Byzantijnse historicus Johannes Tzetzes, dat Archimedes 75 jaar oud werd. In De zandrekenaar geeft Archimedes de naam van zijn vader als Phidias, een astronoom over wie verder niets bekend is. Plutarchus schreef in zijn Parallelle Levens dat Archimedes gerelateerd was aan koning Hiëro II, de heerser van Syracuse. Studie in Alexandrië Zoals vele anderen in zijn tijd die kennis zochten werd hij aangetrokken door de roem van de wetenschappers in Alexandrië. Dit was de kosmopolitische hoofdstad van Egypte en tevens de voornaamste hellenistische 'universiteitsstad' met zijn befaamde bibliotheek. Archimedes ging er onder andere wiskunde studeren bij de leerlingen van Euclides zoals Conon van Samos en Eratosthenes van Cyrene. Waarschijnlijk heeft hij hier het principe van zijn waterschroef ontdekt of, als het al bestond, verder geperfectioneerd. Deze wordt nog steeds in Egypte gebruikt om de akkers te bevloeien. Onderzoek in Syracuse Voor de meeste tijdgenoten was Archimedes echter voornamelijk de uitvinder van allerhande oorlogsmachines, apparaten, hijskranen en katrollen. Na zijn studie keerde hij naar Syracuse terug en legde zich toe op alle onderdelen van de wiskunde en de fysica, van de zuivere wiskunde tot de praktische mechanica. Volgens de overlevering is Archimedes de rest van zijn leven nooit meer naar Alexandrië gereisd maar hij onderhield wel een levendige schriftelijke correspondentie met de geleerden en filosofen die er werkten. De resultaten van zijn onderzoeken beschreef Archimedes in een reeks monografieën, die opvallen door helderheid en oorspronkelijkheid. Tien van deze monografieën zijn bewaard gebleven. Eureka! De ontdekking van de naar hem genoemde wet van Archimedes (zie boven) stelde hem in staat te bewijzen dat een gouden kroon van Hiëro II door de edelsmid was vervalst door toevoeging van zilver. Een anekdote vertelt dat hij, toen hij het theoretische bewijs had gevonden toen hij in bad zat, enthousiast uit bad sprong en naakt de straat op liep en schreeuwde: "Eureka, eureka!" (Oudgrieks: "εύρηκα!" = "Ik heb (het) gevonden!") Wapengeleerde In de Eerste Punische Oorlog koos Syracuse de zijde van de Romeinen. Toen echter Hiëro II overleed, koos zijn opvolger bij de Tweede Punische Oorlog, toen de Romeinen aanvankelijk aan de verliezende hand schenen te zijn, de zijde van Carthago, waarop Syracuse prompt door een Romeins leger onder leiding van Marcus Claudius Marcellus I werd belegerd. Archimedes vervaardigde verschillende oorlogsmachines om de belegeraars buiten de deur te houden en wist zo een hele tijd de stad onneembaar te houden maar ten slotte werd de stad in 212 v.Chr. toch door de Romeinen ingenomen. Dood Bij de inname van Syracuse werd hij door een Romeinse soldaat gedood. Een anekdote opgetekend door Livius en later Plutarchus vertelt dat Archimedes een wiskundig cirkeldiagram in het zand of op de vloer had getekend en hierover aan het denken was. De soldaat kwam binnen en liep over de tekening. Archimedes riep: Verstoor mijn cirkels niet! Hierop doodde de soldaat de toen hoogbejaarde Archimedes met zijn zwaard. Dit werd overigens betreurd door de Romeinse bevelvoerder Marcus Marcellus die een groot bewonderaar was van de bij zijn leven al beroemde Griekse geleerde. Marcellus had opdracht gegeven Archimedes levend gevangen te nemen om hem mee te nemen naar Rome. In plaats van Archimedes naar Rome te sturen werden nu alleen zijn geschriften en de in zijn opdracht vervaardigde natuurkundige modellen verzameld – waaronder het oudst bekende planetarium – en naar Rome gestuurd. Volgens verscheidene berichten van kroniekschrijvers waren deze daar nog lang te bezichtigen. Graf Archimedes’ lichaam werd begraven op de grote begraafplaats van Syracuse en nog eeuwen later werd zijn graf aan toeristen getoond. Zo is een verslag bekend van Cicero die op zoek was naar het graf toen hij Quaestor van Sicilië was. Op het graf stond een bol in een cilinder. Volgens Archimedes was zijn belangrijkste ontdekking de verhouding tussen het volume van de bol en de cilinder. Ongepubliceerde ontdekkingen Na Archimedes’ dood bleek overigens dat hij vaak had nagelaten de principes van zijn uitvindingen in geschriften vast te leggen. Dit geeft aan dat Archimedes meer geïnteresseerd was in ontdekkingen doen dan in eigen roem. Hij beschouwde zijn werk waarschijnlijk alleen als een aangenaam tijdverdrijf of als 'hobby', vooral zijn praktische werkzaamheden. In de Oudheid stond namelijk het praktische handwerk van de ambachtsman of 'ingenieur' of 'technicus' in laag aanzien en een 'heer van stand' hield zich daar verre van. Wetenschappelijke biografie Wiskunde Een goede benadering van (pi) (). Bepaling van oppervlakten en volumes van diverse meetkundige figuren, zoals bol en cilinder (zie bespreking bij Geschriften). Hiervoor gebruikte hij de uitputtingstechniek, een voorloper van de integraalrekening. Deze techniek zou uitgevonden zijn door Eudoxus van Cnidus, maar Archimedes behaalde de beste resultaten. Axioma van Archimedes: Als , dan bestaat er een natuurlijk getal n zodat Het zandgetal, een methode om zeer grote getallen te noteren, tevoren onmogelijk. Hiermee schatte hij de grootte van het heelal op 1063 zandkorrels. Tweelingcirkels van Archimedes de Archimedische cirkel de Archimedes-spiraal het getal van de ossen Natuurkunde De verklaring voor de werking van de hefboom: arm × gewicht = constant aan beide zijden van het draaipunt. Een beroemd citaat van Archimedes luidt: Geef mij een plaats om te staan en ik beweeg de aarde (δος μοι που στω και κινω την γην, dos moi pou sto kai kino tèn gèn). Wet van Archimedes: Een geheel of gedeeltelijk in een vloeistof gedompeld lichaam ondervindt een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. Techniek De schroef van Archimedes is een uitvinding waarmee vloeistoffen, slurries of poeders kunnen worden getransporteerd. In een buis is een spiraalvormige schroef vast aan de buis gemonteerd. Zowel de buis als de schroef draaien dus rond. De verplaatsing is het gevolg van de draaiende beweging van de spiraalvormige schroef binnenin de buis. Het transport gebeurt meestal opwaarts, maar ook toepassingen voor horizontaal transport bestaan. Zonnespiegel: een methode om met spiegels schepen op afstand in brand te steken. Sinds René Descartes wordt de praktische mogelijkheid hiervan soms betwijfeld, soms bevestigd. Het schijnt een mythe te zijn uit de Byzantijnse tijd. De verbetering van de katapult, belegeringsgeschut, met name op het gebied van kracht en nauwkeurigheid. De klauw van Archimedes, een soort hijskraan als wapen tegen schepen. De schepen werden hierbij deels uit het water getild, waardoor ze kapseisden. Bouw van een schip van 130 meter, dat Archimedes eigenhandig te water zou hebben gelaten via een systeem van tandraderen en katrollen. Mogelijk is het Mechanisme van Antikythera ook van zijn hand, maar hieraan wordt getwijfeld. Geschriften De werken van Archimedes werden geschreven in Dorisch Grieks, het dialect van het antieke Syracuse. Het geschreven werk van Archimedes is in veel mindere mate bewaard gebleven dan dat van Euclides van Alexandrië. Zeven van zijn verhandelingen zijn alleen bekend omdat andere auteurs er naar verwijzen. Pappos van Alexandrië noemt Over het maken van een cirkel en een ander werk over veelvlakken, terwijl Theon van Alexandrië een opmerking over lichtbreking citeert uit de nu verloren gegane Catoptrica. Tijdens zijn leven stond Archimedes in correspondentie met de cirkel van wiskundigen in Alexandrië. Via dit kanaal maakte hij ook zijn werk bekend. De geschriften van Archimedes werden in het begin van de 6e eeuw door de Byzantijnse architect Isidorus van Milete (ca. 530 n.Chr.) verzameld. In dezelfde tijd maakten commentaren op het werk van Archimedes door Eutocius zijn werk bij een breder publiek bekend. Archimedes' werk werd in de 9e eeuw door Thabit ibn Qurra (836-901) in het Arabisch en in de 12e eeuw door Gerard van Cremona (ca. 1114 tot 1187) in het Latijn vertaald. Tijdens de Renaissance publiceerde Johann Herwagen in 1544 in Bazel de Editio Princeps (eerste editie) met de werken van Archimedes in zowel het Grieks als het Latijn. Rond het jaar 1586 bedacht Galileo Galilei een hydrostatische balans voor het wegen van metalen in lucht en water. Hij was blijkbaar geïnspireerd door het werk van Archimedes. Overlevende werken Over het evenwicht van vlakken (twee delen) Over het meten van een cirkel Dit is een kort werk, dat uit drie proposities bestaat. Het is in de vorm van een briefwisseling met Dositheus van Pelusium geschreven. Dositheus was een leerling van Conon van Samos. In de tweede proposition laat Archimedes zien dat de waarde van π (pi) groter is dan 223/71 en kleiner is dan 22/7. De laatste fractie werd gedurende de Middeleeuwen als een benadering van π gebruikt en wordt ook vandaag de dag nog gebruikt wanneer er slechts een ruwe schatting is vereist. Over spiralen Dit werk van 28 proposities is eveneens aan Dositheus gericht. De verhandeling definieert wat nu de Archimedes-spiraal wordt genoemd. Het is de meetkundige plaats van punten die overeenkomen met de positie in de tijd van een punt dat zich met een constante snelheid van een vast punt af beweegt langs een lijn die met een constante hoeksnelheid roteert. Op gelijkwaardige wijze kan dit in poolcoördinaten (r, θ) worden uitgedrukt door de vergelijking waar a en b reële getallen zijn. Dit is een vroeg voorbeeld van een door een Griekse wiskundige beschouwde mechanische kromme (een kromme die wordt afgelegd door een bewegend punt). Bol en cilinder (twee delen) In deze verhandeling, die Archimedes opdroeg aan ene Dositheus, behaalde hij het bewijs waar hij het trotst op was, namelijk de verhouding tussen bol en omgeschreven cilinder met dezelfde hoogte en diameter. De inhoud van de bol is 4/3 π r³, die van de cilinder is 2π r³ (moderne notatie). De oppervlakte van de bol is 4π r² en van de cilinder 6π r². Archimedes bewees dat de bol twee derde van de inhoud en twee derde van het oppervlak van de cilinder vertegenwoordigt. Op zijn verzoek toonde zijn graftombe het bewijs in reliëf. Over conoïden en spheroïden Dit is een werk in 32 stellingen gericht aan Dositheus. In deze verhandeling berekent Archimedes de oppervlakten en volumes van doorsnedes van kegelsnedes, sferen en parabolen. Over drijvende lichamen (2 delen) In het eerste deel van deze verhandeling legt Archimedes de evenwichtswet van vloeistoffen uit. Hij bewijst dat water een sferische vorm aanneemt rond een zwaartepunt. Dit is mogelijk een poging om de theorie van Griekse astronomen, zoals Eratosthenes, dat de aarde rond is, uit te leggen. De door Archimedes beschreven vloeistoffen oefenen geen zwaartekracht op elkaar uit, aangezien hij het bestaan van een punt veronderstelt waar alle dingen naartoe vallen om zo de bolvorm van de vloeistof af te leiden. In het tweede deel berekent hij de evenwichtsposities van doorsnedes van paraboloïden. Dit was waarschijnlijk een idealisering van de vorm van een scheepsromp. Sommige van zijn doorsnedes drijven met de kiel onder water en de top boven water, vergelijkbaar met de manier, waarop ijsbergen drijven. Archimedes’ principe van drijfvermogen (wet van Archimedes) wordt in dit werk als volgt beschreven: Elk lichaam dat geheel of gedeeltelijk is ondergedompeld in een vloeistof ervaart een opwaartse kracht die gelijk is aan, maar tegengesteld aan, het gewicht van de verplaatste vloeistof. De kwadratuur van de parabool In dit werk van 24 stellingen gericht aan Dositheus, bewijst Archimedes met behulp van twee methodes dat het oppervlak van het gebied dat omsloten wordt door een parabool en een rechte lijn gelijk is aan 4/3 vermenigvuldigd met de oppervlakte van een driehoek met gelijke basis en hoogte. Archimedes slaagt hierin door de waarde van de meetkundige reeks te berekenen. Stomachion (Griekse puzzel) Het rundvee-probleem van Archimedes Dit werk werd in 1773 in de Hertog August bibliotheek in Wolfenbüttel ontdekt door Gotthold Ephraim Lessing in een Grieks manuscript dat uit een gedicht van 44 regels bestond. Het werk is gericht aan Eratosthenes en de wiskundigen in Alexandrië. Archimedes daagde hen uit om het aantal runderen in de "kudde van de zonnegod" te tellen door een aantal simultane diofantische vergelijkingen op te lossen. Er bestaat een moeilijkere versie van het probleem, waar men van sommige antwoorden op deze vraag vereist dat ze kwadraten zijn. Deze versie van het probleem werd in 1880 het eerst opgelost door A. Amthor. Het antwoord is een zeer groot getal, bij benadering 7,760271 × 10206544. De zandrekenaar In deze verhandeling probeert Archimedes het aantal zandkorrels te tellen dat binnen het universum past. Dit boek gaat uit van de heliocentrische theorie van het zonnestelsel, zoals deze door Aristarchus van Samos werd voorgesteld, alsook van contemporaine ideeën over de grootte van de Aarde en de afstand tussen de verschillende hemellichamen. Door gebruik te maken van een getallensysteem dat gebaseerd is op machten van de myriade, komt Archimedes tot de conclusie dat het aantal zandkorrels nodig om het heelal te vullen gelijk is aan 8 × 1063 in moderne getalnotatie. De inleidende brief vermeldt dat Archimedes’ vader een sterrenkundige was die Phidias heette. De zandrekenaar of Psammites is het enige overgeleverde werk, waarin Archimedes zijn ideeën over de sterrenkunde bespreekt. De methode van mechanische stellingen Deze verhandeling werd tot de herontdekking in 1906 van de Archimedes-palimpsest als verloren beschouwd. In dit werk maakt Archimedes gebruik van een eigen methode om met infinitesimalen te rekenen en laat hij zien hoe het opdelen van een figuur in een infinitesimaal aantal oneindig kleine delen gebruikt kan worden om een oppervlakte of het volume te bepalen. Mogelijk was Archimedes van mening dat deze methode niet precies genoeg was en maakte hij daarom, om zijn resultaten af te leiden, ook gebruik van de uitputtingsmethode. Net zoals in Het rundveeprobleem is De methode van mechanische stellingen geschreven in de vorm van een brief aan Eratosthenes in Alexandrië. Overlevering van zijn werken De kennis over de werken van Archimedes was ondanks de legenden die over hem verteld werden in de oudheid niet zeer verbreid, dit in tegenstelling tot Euclides, die zijn werken in het toenmalige wetenschappelijke centrum, Alexandrië vervaardigde. Door de wiskundigen Heron, Pappos en Theon van Alexandrië wordt Archimedes echter vaak genoemd. Zijn werken werden tussen de 6e en de 10e eeuw in Byzantium systematisch verzameld en becommentarieerd. Bekend is het commentaar van Eutocius van Ascalon (die zo rond het jaar 500 leefde) over de belangrijkste werken van Archimedes (Over de sfeer en de cilinder, Over de meting van een cirkel, Over het evenwicht van vlakken), een werk dat in de Middeleeuwen in West- en Zuid-Europa veel heeft bijgedragen aan de kennis over de werken van Archimedes en dat aanspoorde tot verdere studie. Bij de eerste samenstelling van een verzameling teksten in Byzantium speelden in het midden van de zesde eeuw de architecten van de Hagia Sophia Isidorus van Milete en Anthemios van Tralles een belangrijke rol. Later werden meer werken toegevoegd tot in de 9e eeuw, Leo de Wiskundige de als Codex A (Heiberg) bekende verzameling van bijna alle overgeleverde geschriften van Archimedisch uitbracht (de vier ontbrekende uitzonderingen waren de Stomachion, het rundvee-probleem, De methode van mechanische stellingen en Over drijvende lichamen), Codex A was een van de twee bronnen voor de in 1269 voltooide Latijnse vertaling door de Vlaamse geleerde Willem van Moerbeke. Het andere Griekse manuscript dat van Moerbeke ter beschikking stond, bevatte Over het evenwicht van vlakken, De kwadratuur van de parabool, Over drijvende lichamen en misschien ook Over spiralen. Dit werk werd door Heiberg Codex B genoemd. Het in 1906 door Heiberg ontdekte Archimedes-palimpsest (Codex C, die eerder in Jeruzalem was, bevat De methode van mechanische stellingen, Stomachion en Over drijvende lichamen) was de vertalers in de Middeleeuwen en de Renaissance onbekend. De codices A en B kwamen via de Normandische koningen van Sicilië in het Vaticaan terecht, waar Willem van Moerbeke zij voor zijn vertaling gebruikte. Terwijl Moerbekes vertalingsmanuscript in het Vaticaan bewaard is gebleven, is codex B verloren gegaan. Van Codex A zijn echter meerdere afschriften bewaard gebleven (er zijn er negen bekend), die bijvoorbeeld in het bezit waren van kardinaal Bessarion (nu in de Biblioteca Marciana) en Giorgio Valla. Het origineel van Codex A is in het midden van de 16e eeuw verloren geraakt. De vertaling van Willem van Moerbeke van de werken van Archimedes in het Latijn had vooral veel invloed op geleerden uit de school van Parijs zoals Nicolaas van Oresme en Johannes de Muris. Er bestaat ook een Arabische tekstuele traditie. Archimedes belangrijkste werken Over bol en cilinder en Over de cirkelmeting waren al in de 9e eeuw in het Arabisch vertaald en werden minstens tot in de 13e eeuw steeds opnieuw uitgegeven. Vanaf de 12e eeuw hadden deze werken ook invloed in het Westen. In het bijzonder een vertaling van Over de cirkelmeting uit het Arabisch in het Latijn, waarschijnlijk van de hand van Gerard van Cremona (12e eeuw), was in de Middeleeuwen invloedrijk. Van hem stamt ook een Latijnse vertaling van een traktaat van de Banū Mūsā broers, die meer resultaten van Archimedes bevatte: naast de meting van de cirkel en de stelling van Heron (die door de Arabieren vaak werd toegeschreven aan Archimedes) ook delen van Over bol en cilinder. Dit als Verba Filiorum bekendstaande manuscript had bijvoorbeeld invloed op Leonardo Fibonacci en Jordanus Nemorarius. Deze beide wiskundigen leefden ruim een halve eeuw voordat Moerbekes vertaling in 1269 tot stand kwam. Rond 1460 gaf paus Nicolaas V Jacob van Cremona de opdracht om op basis van Codex A een nieuwe vertaling in het Latijn te vervaardigen. Deze vertaling bevatte ook een aantal nog niet door Moerbeke vertaalde delen van het werk van Archimedes (De zandrekenaar en het commentaar van Eutocius op Over de cirkelmeting). Aangezien codex B niet meer beschikbaar was, ontbrak Over drijvende lichamen. Deze vertaling van Jacob van Cremona werd onder andere door Nicolaas van Cusa gebruikt. De eerste gedrukte uitgave (afgezien van de uittreksels, die Giorgio Valla in 1501 liet drukken) waren de Latijnse vertalingen die Luca Gaurico in 1503 in Venetië vervaardigde van Over het meten van de cirkel en Over de kwadratuur van de parabool (naar een manuscript uit Madrid). Deze vertaling werd in 1543 door Niccolò Tartaglia opnieuw uitgebracht, nu gecombineerd met Moerbekes vertalingen van Over het evenwicht van een vlak en Over drijvende lichamen. De eerste editie van de Griekse tekst verscheen in 1544 in Bazel (uitgegeven door Thomas Venatorius) samen met een Latijnse vertaling van Jacob van Cremona (gecorrigeerd door Regiomontanus). Deze uitgave bevatte ook de commentaren door Eutocius. Voor de Latijnse tekst gebruikte Venatorius een rond 1468 door Regiomontanus naar Duitsland gebracht afschrift van de vertaling van Jacob van Cremona (bewerkt door Regiomontanus). Voor de Griekse tekst gebruikte hij een afschrift dat door Willibald Pirckheimer uit Rome naar Neurenberg was gebracht. Dit was een afschrift van Codex A, om welke reden in deze Editio Princeps-uitgave dan ook Over drijvende lichamen ontbreekt. In 1558 verscheen in Venetië een Latijnse vertaling van een aantal belangrijke hoofdwerken door Federicus Commandinus. Andere belangrijke uitgaven voor de Heiberg-editie waren die van D'Rivault (Parijs 1615), die alleen de stellingen in het Grieks brengt en de bewijzen in het Latijn, en die van Giuseppe Torelli (Oxford 1794). Archimedespalimpsest Het belangrijkste document dat werk van Archimedes bevat is de zogenaamde palimpsest van Archimedes, dat in 1906 in Constantinopel (het huidige Istanboel) door de Deense filoloog Johan Ludvig Heiberg werd ontdekt. De Archimedespalimpsest is een 174-pagina's tellend perkament van geitenvel, waarop gebeden uit de 13e eeuw staan geschreven. Hij ontdekte dat het een palimpsest was, een document met tekst, die op een gewist ouder werk was geschreven. Palimpsesten werden gemaakt door de inkt van bestaande werken af te schrapen om deze opnieuw te kunnen gebruiken. Dit was in de Middeleeuwen een gangbare praktijk aangezien vellum erg duur was. De oudere, afgeschraapte werken in het palimpsest werden door geleerden geïdentificeerd als 10e-eeuwse kopieën van voorheen onbekende verhandelingen van Archimedes. Het perkament bevond zich honderden jaren in een kloosterbibliotheek in Constantinopel. Na de ontdekking in 1906 raakte het in de jaren 1920 in particulier bezit. Op 29 oktober 1998 werd het Archimedes-palimpsest op een veiling in New York door een anonieme koper voor $ 2 miljoen gekocht. De palimpsest bevat zeven verhandelingen, waaronder het enige overgebleven exemplaar van Over drijvende lichamen in het oorspronkelijke Grieks. Het is de enige bekende bron van De methode van mechanische stellingen, waar in de Suidas naar wordt verwezen en waarvan men dacht dat deze voor altijd verloren was gegaan. Het eerste deel van de Stomachion werd ook in de palimpsest ontdekt. Het bevat een meer volledige analyse van de puzzel dan men in eerdere teksten had aangetroffen. De palimpsest wordt nu bewaard in het Walters Art Museum in Baltimore, Maryland, waar het wordt onderworpen aan een scala van moderne testen, waaronder zowel het gebruik van ultraviolet licht als röntgenstraling om de overschreven teksten te kunnen ontcijferen. De zeven verhandelingen in de Archimedespalimpsest zijn: Over het evenwicht van vlakken, Over spiralen, Over de meting van een cirkel, Over de sfeer en de cilinder, Over drijvende lichamen, De methode van mechanische stellingen en als laatste de Stomachion. Naar hem genoemd een inslagkrater op de Maan (29,7° N, 4,0° W) een bergketen op de Maan, Montes Archimedes (25,3° N, 4,6° W). Fields medal De Fields Medal, ook wel de Nobelprijs van de wiskunde genoemd, toont een gefantaseerd portret van Archimedes, met zijn bewijs van bol en cilinder. De inscriptie rond zijn hoofd is een citaat dat aan hem wordt toegeschreven. Het luidt in het Latijn: Transire suum pectus mundoque potiri oftewel: "Stijg boven jezelf uit en beheers de wereld". Bronnen Voetnoten Secundaire bronnen : A history of mathematics, New York, 1968, , Archimedes in the Middle Ages, Madison, WI, University of Wisconsin Press, vol 5, 1964-1984 : Archimedes, 1938 , Archimedes: The Father of Mathematics, 2005, Rosen Central, en : De Archimedes Codex, 2007 , Archimedes to Hawking: Laws of Science and the Great Minds Behind Them, 2008, Oxford University Press, , Archimedes the Engineer, 1995, Continuum International Publishing Group Ltd, , Archimedes: What Did He Do Besides Cry Eureka?, 1999, Mathematical Association of America, ISBN 0-88385-718-9 , Geschiedenis van de wiskunde, SUA Amsterdam, 1977 , Works of Archimedes, 1897, Dover Publications, , complete werken van Archimedes in het Engels. De werken van Archimedes online Teksten in het klassieke Grieks: PDF scans van de editie van Heiberg's van de werken van Archimedes, nu in het publieke domein The Works of Archimedes, in het Engels vertaald door T.L. Heath; aangevuld door The Method of Mechanical Theorems, vertaald door L.G. Robinson Externe link Archimedes’ ‘homepage’ met links naar zijn overgeleverde geschriften Bronvermelding Zie ook Archimedes (inslagkrater) Hellenistisch wetenschapper Oud-Grieks wetenschapper Oud-Grieks wiskundige Uitvinder Geschiedenis van Alexandrië Oud-Grieks oorlogsslachtoffer Vermoord persoon Persoon in de 3e eeuw v.Chr.
48
https://nl.wikipedia.org/wiki/Actinide
Actinide
De actiniden, door IUPAC recent en bij voorkeur aangeduid met "actinoïden" zijn een serie van vijftien elementen met een atoomnummer van 89 tot en met 103. In deze serie wordt de 5f-subschil opgevuld. Alle actiniden zijn radioactief en vervallen spontaan naar lagere elementen (uiteindelijk naar lood). Twee actiniden (thorium en uranium) komen echter nog als natuurlijk element op Aarde voor doordat zij isotopen hebben met een halveringstijd van miljarden jaren. De lagere actiniden komen voor als vervalproducten van deze isotopen. Dat wil zeggen dat zij verdwenen zouden zijn als ze niet voortdurend door het verval van uranium-238, uranium-235 en thorium-232 aangemaakt werden. De transurane elementen met atoomnummers 93 en hoger kunnen alleen kunstmatig door kernreacties geproduceerd worden. Chemisch gesproken lijken de actiniden niet zo veel op elkaar als de lanthaniden. De oorzaak daarvoor is dat de 5f- en de 6d-elektronenschillen veel dichter bij elkaar liggen wat energie betreft en de 5f-elektronen zich niet zo als binnenelektronen gedragen als de 4f-elektronen. Voor uranium betekent dat bijvoorbeeld dat een oxidatiegetal +VI heel gebruikelijk is. De actiniden zijn in het periodiek systeem hieronder gekleurd.
49
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alfred%20Binet
Alfred Binet
Alfred Binet (Nice, 11 juli 1857 – Parijs, 18 oktober 1911) was een Franse psycholoog, naar wie de Stanford-Binet-intelligentieschaal is genoemd. Hij werkte op het terrein van de experimentele psychologie. Op zijn 21e studeerde Binet af als jurist, maar vanwege zijn rijke komaf hoefde hij niet als advocaat te gaan werken. In plaats daarvan richtte zijn aandacht zich op 'dierlijk magnetisme' en hypnose. Om zijn kennis te vergroten en zijn methodologie te verbeteren, zijn publicaties hadden veel kritiek gekregen, trok hij naar het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs, waar hij tot 1891 studeerde bij Jean-Martin Charcot. Vanaf 1894 was hij directeur van het Laboratoire de psychologie physiologique van de Sorbonne, dat in 1889 was opgericht door Ribot. Het was het eerste laboratorium voor experimentele psychologie in Frankrijk. In 1905 publiceerde Binet samen met zijn collega Théodore Simon zijn intelligentietest, de Binet-Simon-test, en was daarmee de grondlegger van de intelligentietest. De Duitser Stern stelde in 1912 voor om de mentale leeftijd, de uitkomst van de test van Binet, te delen door de werkelijke leeftijd: dit gaf een quotiënt. Terman vermenigvuldigde dit quotiënt met 100 en dat is het IQ. Binet was toen al, op 54-jarige leeftijd, overleden. Onder andere door Binets vroege dood heeft zijn intelligentietest weinig invloed gehad in Frankrijk. Hoewel Binets collega Simon doorwerkte aan de Binet-Simon-test, is de in de Verenigde Staten in Stanford aangepaste Binet-test: de Stanford-Binet-intelligentieschaal een stuk populairder geworden. Pas na 1950 deed de Binet-test weer zijn intrede in Frankrijk, na een Amerika-reis van de Franse psycholoog René Zazzo. De belangstelling voor individuele psychologische verschillen is nog niet zo heel lang voorwerp van studie. Pas in de late 19e eeuw werd op dit terrein vooruitgang geboekt door de ontwikkeling van nieuwe empirische methoden, die de persoonlijkheidsleer meer handen en voeten gaf. Een van die methoden, de intelligentietest, werd ontwikkeld door Lewis Terman (1877-1956) en Alfred Binet. Hiermee gingen ze verder met het werk van onder andere Hermann Ebbinghaus (1850-1909). De Stanford-Binet-testmethode wordt nog altijd gebruikt. Andere psychologen uit die tijd kwamen met weer andere empirische methoden, zowel voor het meten van de persoonlijke intelligentie als het vaststellen van andere aspecten van de individuele persoonlijkheid. Voorbeeld zijn Hermann Rorschach, die de rorschachtest ontwierp en Henry Murray met zijn Thematische Apperceptietest (TAT). Biografie Theta H. Wolf, Alfred Binet, 1973. ISBN 0226904989 Frans psycholoog
50
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aids
Aids
Aids of verworven immunodeficiëntiesyndroom (afgeleid van de Engelse naam acquired immune deficiency syndrome of acquired immunodeficiency syndrome) is een ziektebeeld dat wordt veroorzaakt door het retrovirus hiv. De geschiedenis van aids Een onbekende ziekte Aan het eind van de jaren 70, begin jaren 80 stak er een tot dan onbekende ziekte de kop op in Amerika en even later in Europa. Kenmerkend aan de ziekte was dat de weerstand van de getroffen personen aangetast werd, dat negen van de tien patiënten homoseksueel waren en 98% man. Het leek een 'homoziekte', zoals veel kranten toen berichtten en daarom sprak men in eerste instantie over GRID (gay-related immuno deficiency). Later bleek deze aanduiding onjuist te zijn. In 1982 werd duidelijk dat ook gebruikers van verdovende middelen en lijders aan de bloederziekte hemofilie de ziekte konden krijgen. Deze laatsten kregen bloedtransfusies met bloed dat besmet bleek te zijn. De ziekte kreeg een naam al voordat de verwekker gevonden was: acquired immuno-deficiency syndrome (verworven immuundeficiëntiesyndroom), afgekort aids. Afweersysteem Medici veronderstelden dat de ziekte te maken had met het afweersysteem, omdat een belangrijke groep bloedcellen die onze immuniteit regelen, de CD4+ T-cellen, afnam bij mensen met aids. Hierdoor krijgen mensen met aids zogenaamde 'opportunistische infecties': infecties die gezonde mensen niet krijgen, maar die zich kunnen ontwikkelen bij een verzwakte afweer, zoals bij mensen met aids. Dat was bijvoorbeeld het geval met longontstekingen door het organisme Pneumocystis jiroveci en het door het HHV-8-virus veroorzaakte kaposisarcoom, die bij deze mensen frequent ontstonden. Verder bleken infecties die gezonde mensen meestal doorstaan, dodelijk te zijn voor personen die getroffen waren door de onbekende ziekte. Controverse rond identificatie van het virus In 1983 publiceerde het wetenschappelijke vakblad Science papers van zowel de Amerikaan Robert Gallo als de Fransman Luc Montaigner. Gallo en zijn team beschreven de aanmaak, bij aidspatiënten, van antigenen tegen het humaan T-celvirus (HTLV-III) dat in 1970 door dezelfde Gallo was beschreven. Montaigner en diens team ontdekten een virus in de lymfeklieren van aidspatiënten en noemden het lymphadenopathy-associated virus (LAV). Later bleek het om tweemaal hetzelfde virus te gaan. De controverse over wie eerst was, laaide hoog op totdat in 1987 de presidenten van de Verenigde Staten en Frankrijk overeenkwamen dat beide landen samen de eer hadden van de ontdekking. Ouder dan gedacht De onderzoeker Jaap Goudsmit schreef dat het aids veroorzakende virus, hiv, mogelijk al tientallen jaren eerder dan gedacht voorkwam in Europa. Het virus zou verantwoordelijk zijn geweest voor epidemieën van de bovengenoemde Pneumocystis-longontsteking bij te vroeg geboren kinderen. De eerste epidemie was in de vrije stad Danzig (nu de Poolse stad Gdańsk) in 1939, waarschijnlijk was het virus meegekomen met Duitse soldaten vanuit Kameroen die besmet waren geraakt na seksueel contact met de lokale bevolking. Hierna verspreidde het virus zich in de rest van Centraal Europa. In Nederland stak de epidemie de kop op tussen 1955 en 1958 in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen. Er zijn aidsvirussen aangetroffen in enkele decennia oude weefselmonsters (1959, 1970) van patiënten die aan toen onverklaarbare ziekten waren gestorven. Doordat het aids veroorzakende virus relatief snel muteert, is het mogelijk een genetische stamboom van het virus samen te stellen. Een genetische analyse van 25 jaar oude bloedstalen toont aan dat een van de meest verspreide subtypes van hiv rond 1969 vanuit Haïti de VS werd binnengebracht. In Haïti waarde het al 3 tot 7 jaar rond. Deze introductie in de Verenigde Staten komt mogelijk voor rekening van één persoon. Onderzoek van Rambaut en anderen uit 2007 suggereert dat het virus tien jaar eerder dan eerst was aangenomen al in de Verenigde Staten rondwaarde. Onderzoek gepubliceerd in Nature van oktober 2008 leek er zelfs op te wijzen dat het aids veroorzakende virus al een eeuw onder de mensheid verspreid is. Door het genetisch profiel van oude stammen van het virus te vergelijken met moderne varianten werd de mutatiesnelheid uitgerekend. Op basis hiervan schatten de onderzoekers het ontstaan ergens tussen 1884 en 1924, vermoedelijk rond 1908. De onderzoekers stellen dat deze periode samenvalt met het ontstaan van steden in Afrika, waardoor de voedingsbodem ontstond voor verdere verspreiding van het virus. Desondanks suggereert hetzelfde onderzoek dat rond 1960 slechts hooguit enkele duizenden Afrikanen met het virus besmet geweest zijn. Apen Het aidsvirus komt oorspronkelijk voor bij apen. Volgens Goudsmit is het virus bij de mens terechtgekomen door een toegenomen contact tussen mensen en apen: door de jacht op en de handel in apen, het kappen van het Afrikaanse regenwoud en de kolonisatie van Afrika. Hiv is een virus en heeft dus gastheren nodig. Het aidsvirus stapte van de ene gastheer (de aap) over naar een andere gastheer, de mens, en evolueerde verder. Taboe, onverschilligheid, stigma, besmettingsvrees en discriminatie Na het in 1981 bekend worden van de ziekte bij homoseksuelen in Amerika, duurde het vele jaren voordat de ernst van de ziekte bij het publiek doordrong. Er werden geen maatregelen genomen om verspreiding tegen te gaan. In die tijd was homoseksualiteit nog niet geaccepteerd en in verschillende staten van de Verenigde Staten was homoseksualiteit nog verboden. Velen beschouwden de ziekte als een straf van God voor immoreel gedrag. In de begintijd heersten angst en hysterie. Aidspatiënten werden soms weggestuurd van ziekenhuizen of niet vervoerd door ziekenwagens, omdat verzorgend personeel bang was voor besmetting. Bijna alle New Yorkse begrafenisondernemers weigerden aidsslachtoffers. Homoseksuele buitenlanders die de Verenigde Staten binnenkwamen, werden vaak in quarantaine gezet en gedeporteerd. Ook andere landen voerden reisbeperkingen in. Pas twee jaar en 600 doden later werd voor het eerst op de voorpagina van The New York Times over het onderwerp gepubliceerd. Als reactie op de onverschilligheid van de overheid organiseerde de homoseksuele gemeenschap in 1983 een eigen voorlichtingscampagne voor veilige seks en condoomgebruik. Ook het onderzoek naar aids en geneesmiddelen tegen aids hadden een lage prioriteit. De ommekeer in de mentaliteit is gekomen doordat de ziekte later ook veel meer door heteroseks en door bloedtransfusie werd overgedragen, waardoor aids in de perceptie veel minder een 'homoziekte' werd. Het publiek werd veel beter ingelicht over de besmettingsrisico's. Het heeft een tijd geduurd voordat de bloedbanken het gedoneerde bloed goed konden testen. Controverse rond president Thabo Mbeki Naar aanleiding van een controverse rond president Thabo Mbeki van Zuid-Afrika, die in twijfel trok dat hiv de oorzaak is van aids, publiceerden 5000 wetenschappers in 2000 de Verklaring van Durban, waarin zij stellen dat dit wel degelijk het geval is. Samenzweringstheorieën Volgens sommige auteurs is aids gemaakt door mensen. Een van deze auteurs is Alan Cantwell. Hij zegt onder meer dat de eerste gevallen van aids in Amerika zich voordeden in een periode waarin homoseksuelen in New York meededen aan een hepatitis B-experiment. Dit gebeurde in New York Blood Centre. Ze kregen meerdere doses van een experimenteel vaccin, in 1978 en 1979, dat was ontwikkeld in chimpansees. Het bloedcentrum was en is nog steeds de grootste leverancier van bloed in Amerika. Hij wijst ook op de toename van genetische manipulatie van virussen, onder meer in kankeronderzoek (het Special Virus Cancer Program van N.C.I.) in het begin van de jaren 70. De opkomst van genetische manipulatie leidde tot allerlei nieuwe virussen en ziektes, aldus Cantwell. Hij suggereert dat hiv misschien een virus is, ontwikkeld in het kader van biologische oorlogvoering. Cantwell ziet tevens een verband tussen de aidsepidemie in Afrika en allerlei vaccinatieprogramma's van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op dit continent in de jaren 1970. Thans wordt aangenomen dat vaccinatieprogramma's (lang voor de jaren 1970) inderdaad een rol hebben gespeeld bij de aanvankelijke verspreiding op het Afrikaanse platteland, wellicht in Centraal-Afrika, na een toevallige overdracht via het bloed van een besmette Chimpansee. De genetische manipulatietheorie wordt echter tegengesproken door het feit dat HIV-1 is aangetroffen in bloedstalen van 1959-1960 uit Léopoldville (het huidige Kinshasa), dus voor de ontwikkeling van technieken voor genetische modificatie. Verenigde Naties Bij de Wereldgezondheidsorganisatie wordt aids als een belangrijk probleem beschouwd, wat tot de oprichting geleid heeft van UNAIDS, waarvan de Belg Peter Piot tot eind 2008 voorzitter was. Hij werd per 1 januari 2009 opgevolgd door de Malinees Michel Sidibé. Duidelijk is dat aids een wereldwijd probleem vormt en dat een land of een regio waar de besmettingsgraad hoog is met grote sociale en economische problemen te maken krijgt. Aids is meer dan een ziekte. In Afrika is het ook een economische ramp, omdat het vooral jonge mensen treft. Oorzaak Aids was in de eerste decennia na de ontdekking een ziekte, die in de meeste gevallen vrij snel een dodelijke afloop had. Hiv is een virus en kan worden overgedragen wanneer een slijmvlies of de bloedsomloop in aanraking komt met een hiv-besmette lichaamsvloeistof, zoals bloed, sperma, vaginale afscheiding, voorvocht en moedermelk. Hiv Aids is een syndroom dat bij mensen meestal veroorzaakt wordt door hiv-1. Er is een stamboom van aidsvirussen, daarbij wordt verschil gemaakt tussen menselijke virussen (hiv) en apenvirussen (siv, Simian Immunodeficiency Virus). De mensvirussen worden onderverdeeld in het veel voorkomende hiv-1 en het zeldzamere hiv-2, dat vooral voorkomt in West-Afrika. Een besmetting met hiv-1 is (zonder behandeling) fataal, maar mensen die met hiv-2 besmet worden, krijgen niet altijd aids. De aapvirussen kunnen gesplitst worden in een chimpanseevirus, een roodkopmangabévirus en verschillende meerkatvirussen. De verschillen tussen deze virussen komen door verschillen in het erfelijk materiaal, RNA, een stof die sterk op het DNA lijkt. Het aidsvirus behoort tot de retrovirussen, waarvan het genetisch materiaal bestaat uit RNA (ribonucleïnezuur). RNA dient normaal voor de reproductie van het eigen DNA. Het retrovirus tracht via het DNA van de besmette gastheer zijn eigen erfelijk materiaal te vermenigvuldigen. Een virus is geen cel en heeft zelf geen enzymen waarmee een stofwisseling in stand kan worden gehouden. Een virus is daardoor voor zijn vermenigvuldiging aangewezen op levende cellen. Daartoe dringt een virus levende lichaamscellen binnen en dwingt deze om nieuwe virusdeeltjes te maken die gelijk zijn aan het oorspronkelijk binnengedrongen deeltje. Het virale RNA wordt met behulp van enzymen 'vertaald' in DNA. Het virale DNA dringt binnen in het DNA van de gastheercel en zet de gastheercel aan tot het maken van viraal RNA voor hiv. Het erfelijk materiaal van virussen is omhuld door eiwitten. Vaak kan een vaccin tegen een virus worden gemaakt door antistoffen tegen die eiwitten te laten opwekken. De bestrijding ervan wordt moeilijker gemaakt doordat deze eiwitten bij het aidsvirus snel kunnen muteren. Het is vooralsnog niet mogelijk gebleken om een vaccin te maken om de productie van antistoffen te bevorderen, want die helpen maar tegen één vorm van het eiwitomhulsel. Aangezien dit eiwit mogelijk verder gemuteerd is, heeft een dergelijk vaccin geen blijvend effect. Het tweede nadeel van de snelle mutatie is dat hiv zelf niet getraceerd kan worden. De ziekte wordt dan ook vastgesteld door bloed te testen op aanwezigheid van antistoffen. Als een vrouw met hiv zwanger is, kan haar baby met het virus besmet ter wereld komen. Vaker treedt besmetting pas na de geboorte op. De baby zal wel antistoffen hebben, maar die duiden in dit geval niet noodzakelijk op een besmetting met het virus. Een virus heeft een incubatietijd, dat is de tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte. Bij aids is de gemiddelde incubatietijd 9 à 10 jaar. Na deze periode wordt men dus pas echt ziek en heeft men aids. De eerste 9 à 10 jaar is men seropositief. Onwetendheid Van de Amerikanen die met hiv besmet zijn bleek een op de zeven in 2015 niet te weten dat ze drager van het virus waren. Dat is ongeveer 15 % van de ruim 120.000 Amerikanen die in 2015 seropositief waren. Het gevolg van deze onwetendheid kan zijn dat deze onwetenden te grote risico's nemen waardoor ze anderen kunnen besmetten. De Amerikaanse overheid raadt haar burgers aan om in elk geval PrEP, en niet alleen een condoom, te gebruiken om besmetting met hiv te voorkomen. Ruim 50 % van de Amerikanen was in 2015 in de risicogroep in de leeftijd van tussen 13 en 24 jaar, zich niet bewust dat ze een besmetting met hiv hadden opgelopen. Besmettingsrisico Overdracht van besmetting kan plaatsvinden tijdens seksuele penetratie, dus bij anale of vaginale geslachtsgemeenschap en bij orale seks, een bloedtransfusie met besmet bloed, het gebruik van besmette injectienaalden en overdracht van moeder op kind tijdens de zwangerschap, geboorte of door borstvoeding. De tabel hieronder is een weergave van het risico op besmetting met betrekking tot verschillende besmettingswegen. Als er een vorm van bescherming tegen besmetting gebruikt wordt, zoals bij het gebruik van een condoom, dan is het besmettingsrisico in de meeste gevallen nihil maar wordt toch niet gelijk aan nul. Gebruik van een condoom biedt geen absolute bescherming bijvoorbeeld omdat een condoom kan scheuren. Het risico op besmetting neemt fors toe als er naast hiv bij een van de partners een genitale ontsteking of een andere seksueel overdraagbare aandoening (soa) aanwezig is. Een genitale ontsteking verhoogt het besmettingsrisico met een factor vijf. Andere soa's, zoals gonorroe, chlamydia, trichomoniasis, en bacteriële vaginose, worden door onderzoekers in verband gebracht met een minder grote verhoging van het besmettingsrisico. Statistieken en besmettingsrisico's De waarden van de getallen in bovenstaande tabel zijn schattingen die afgeleid zijn uit epidemiologische gegevens en kunnen in de praktijk kunnen met een nauwkeurigheid van maar een significant cijfer worden bepaald. De positie in de tabel geeft dus een rangorde tussen de verschillende besmettingsrisico's aan. De waarden van de getallen geven geen informatie over het werkelijke risico op besmetting dat iemand tijdens het contact met een hiv-geïnfecteerde loopt. Met uitzondering van de verschillende vormen direct bloed-bloedcontact, zoals bloedtransfusie, is het risico om een hiv-besmetting op te lopen vrij klein. Het risico op besmetting neemt eerder toe door frequente risicovolle contacten met verschillende hiv-geïnfecteerden, dan door een eenmalig seksueel contact met een enkele hiv-geïnfecteerde. Een medewerker op een consultatiebureau loopt bijvoorbeeld, door dagelijks meerdere keren bloed van hiv-geïnfecteerden af te nemen, een relatief hoog risico om besmet te raken. Symptomen Een infectie met hiv leidt tot een algemene immuundeficiëntie. Dit wil zeggen dat de specifieke afweer tegen bedreigingen voor het lichaam wordt afgebroken. Men spreekt van het aidsstadium als er per microliter bloed nog maar 200 T-helpercellen of minder worden aangetroffen. Deze verminderde afweer leidt tot een grotere gevoeligheid voor infecties. De aidspatiënt wordt sneller ziek en kan aan meer ziekten tegelijk gaan lijden. Ook kunnen ziekteverwekkers die gezonde personen zonder problemen meedragen bij aidspatiënten tot complicaties leiden omdat ze niet meer onderdrukt worden door het afweersysteem. Dit wordt het aids related complex genoemd. De volgende symptomen kunnen optreden als ziekten en symptomen: longziekten kanker, vooral kaposisarcoom herpesinfecties acute necrotiserende ulceratieve gingivitis Candida albicans proliferatie en andere schimmelinfecties chronische diarree Wanneer geen behandeling, bestaande uit antivirale medicijnen, voorhanden is, bedraagt de levensverwachting van een aidspatiënt 6 tot 18 maanden (gemiddeld 9,2 maanden). Patiënten die met een combinatie van hiv-remmers worden behandeld, met HAART, hebben over het algemeen een normale levensverwachting. Aids en het immuunsysteem Men dacht dat het aidsvirus in het bloed rondzweefde, dat is echter niet het geval. Slechts 2% van het aidsvirus bevindt zich in het bloed, de overige 98% zit in de lymfeklieren. T4-cellen Een symptoom van aids is een verminderde werking van het immuunsysteem, dat komt doordat hiv een klein deel van de T-lymfocyten besmet, namelijk de T4-cellen, ook wel CD4-cellen genoemd. Deze kunnen hun 'beroep' dus niet meer uitoefenen, ze doden de cellen die geïnfecteerd zijn met het aidsvirus niet meer. Er wordt maar een klein deel van de T-lymfocyten besmet en toch richt het aidsvirus een enorme schade aan. Dit komt waarschijnlijk doordat de eiwitten van het aidsvirus zich hechten aan de cellen die hiv aanvallen. Deze worden dan door de cytotoxische T-lymfocyten aangezien als geïnfecteerde cellen (terwijl ze dat niet zijn) en worden gedood. Hiv besmet niet alleen cytotoxische T-lymfocyten en helper-T-lymfocyten, maar ook macrofagen. De macrofagen kunnen dan geen micro-organismen meer doden. Onderzoek De eerste immunologische studies werden gedaan in 1981. In 1980 was men al in staat om de T4-cellen te traceren in het bloed. Er werd een verlies van de T4-cellen geconstateerd, wat de onderzoekers zagen als een aanwijzing voor de verwoestende werking van het aidsvirus in het afweersysteem. Pas in 1984 werd duidelijk dat de T4-cel zelf de receptor, de ontvanger van het aidsvirus was. Mensen hebben een voorraad van tweehonderd miljoen T4-cellen. Als iemand besmet is met het aidsvirus, heeft die persoon ongeveer een miljard T4-cellen in zijn of haar lichaam zitten, die besmet zijn met het aidsvirus. Als het afweersysteem zijn werk goed doet, worden er dus iedere dag een miljard T4-cellen vervangen. Zo wordt het afweersysteem dag in dag uit zwaar op de proef gesteld. Op een gegeven moment kan het afweersysteem het niet meer bijbenen en 'sterven' er iedere dag meer T4-cellen dan er bijgemaakt worden. Hoe de T4-cellen verdwijnen is niet helemaal duidelijk. Er zijn twee theorieën voor: of het afweersysteem heeft bepaalde killercellen die geïnfecteerde T4-cellen doden voordat het virus kans heeft gezien om naar buiten te komen, of de cellen gaan kapot nadat het virus zich heeft vermenigvuldigd. Immuniteit Er is een klein aantal mensen dat immuun is voor hiv en dus geen aids kan krijgen. Deze mensen bezitten een gemuteerd gen dat bekendstaat als en voorkomt dat het virus de immuuncellen kan binnendringen. Deze genmutatie komt veel vaker voor in Noord- dan Zuid-Europa. Hoe dit precies komt weten wetenschappers nog niet. Een theorie is dat dit gen ontstaan is als reactie op de pest-epidemieën die honderden jaren woedden in Europa. Preventie Condoomgebruik Het gebruik van een condoom maakt de kans op besmetting door aids veel kleiner. De kans op besmetting blijft echter aanwezig, zoals ook zwangerschappen bij het gebruik van condooms niet uitgesloten zijn. Bij zeer massaal, langdurig en zorgvuldig condoomgebruik wordt het aantal besmettingen uiteindelijk zo laag dat de epidemie uitwoedt. Het bevorderen van het gebruik van condooms in onder andere derdewereldlanden is een middel om ervoor te zorgen dat aids en hiv zich minder verspreiden. Orthodox-christelijk standpunt De orthodox-christelijke benaderingswijze om aids te beperken is ingebed in een breder ethisch kader waarin onder meer wordt aangespoord geen seksuele omgang voor het huwelijk te hebben en geen seksuele omgang buiten het huwelijk. Exclusieve en wederzijdse trouw aan de (al dan niet huwelijkse) partner is een effectieve maatregel tegen besmetting met hiv. Er is dan geen mogelijkheid van seksuele infectie tenzij een van de partners via naalden (bijvoorbeeld door intraveneus druggebruik, of via een bloedtransfusie in landen met minder veilige bloedvoorraden) besmet is geraakt. Actuele situatie Tegen hiv bestaat geen vaccin en er zijn geen medicijnen die aids kunnen genezen. Er zijn wel medicijnen die de replicatie van het virus remmen, de zogeheten hiv-remmers. De huidige behandeling van aids bestaat uit een combinatie van meerdere van deze aidsremmers, die HAART (highly active anti-retroviral therapy) wordt genoemd. Deze therapie is zeer effectief, zodat in de westerse wereld de levensverwachting van hiv-positieve patiënten tegenwoordig de normale levensverwachting benadert. Een hiv-besmetting is hierdoor veranderd in een chronische ziekte. In veel derdewereldlanden en met name in zuidelijk Afrika, waar de ziekte de grootste ravage aanricht, zijn aidsremmers echter zeer moeilijk verkrijgbaar en vaak onbetaalbaar. De farmaceutische industrie heeft onder druk van de politiek en aidsorganisaties de prijzen voor haar aidsremmers wel verlaagd, maar daarmee wordt de therapie nog niet voor alle mensen betaalbaar en zijn de logistieke problemen ook niet opgelost. Het succes van de behandeling van hiv heeft ertoe geleid dat het beeld van hiv is veranderd. Mensen zijn minder bang om hiv op te lopen en vertonen daardoor vaker risicogedrag. De laatste jaren wordt in westerse landen een duidelijke stijging gezien in het aantal nieuwe hiv-besmettingen en andere soa's. Eind 2007 waren wereldwijd 33 miljoen mensen geïnfecteerd met hiv, waarvan 22 miljoen in zuidelijk Afrika. Dat jaar stierven ongeveer 2 miljoen mensen aan de gevolgen van hiv. Volgens het jaarrapport van UNAIDS in 2009 liepen in 1996, toen het aantal nieuwe besmettingen een hoogtepunt bereikte, 3,5 miljoen mensen een nieuwe hiv-besmetting op. Dat komt overeen met circa 1 nieuwe besmetting per 9 seconden. In Nederland raken elke week twee à drie mensen geïnfecteerd met hiv. Volgens het rapport van de HIV Monitor Nederland van november 2008 zijn er nu 14.960 mensen in Nederland geïnfecteerd met het virus. In Nederland zijn in 2007 66 mensen overleden aan de gevolgen van aids. Aan mensen die een verhoogd besmettingsrisico lopen, maar die nog niet seropositief zijn, kan PrEP worden voorgeschreven (Pre-Expositie Profylaxe). Dat zijn geneesmiddelen, meestal genomen in een dagelijkse dosis, die de kans op infectie verkleinen. Hoewel PrEP een algemene term is, wordt hij meestal gebruikt in de specifieke context van hiv. Bekende personen die zijn overleden aan aids Klaus Nomi (1944-1983), Duits zanger Michel Foucault (1926-1984), Frans filosoof Rock Hudson (1925-1985), Amerikaans acteur; hij was de eerste bekende persoon die toegaf aids te hebben Jim King (1955-1986), Amerikaans pornoacteur Gia Marie Carangi (1960-1986), Amerikaans fotomodel Liberace (1919-1987), Amerikaans pianist Youri Egorov (1954-1988), Russisch pianist John Holmes (1944-1988), Amerikaans pornoster Jan Mesdag (1953-1988), Nederlands komiek en zanger Sylvester (1947-1988), Amerikaans zanger en songwriter Robert Mapplethorpe (1946-1989), Amerikaans fotograaf Franco Luambo Makiadi (1938-1989), Congolees musicus Halston (1932-1990), Amerikaans modeontwerper Keith Haring (1958-1990), Amerikaans graffiti-kunstenaar Frans Kellendonk (1951-1990), Nederlands romanschrijver Tom Fogerty (1941-1990), Amerikaans gitarist van rockband Creedence Clearwater Revival, overleden als gevolg van een bloedtransfusie met besmet bloed Ryan White (1971-1990), Amerikaans aidsactivist Brad Davis (1949-1991), Amerikaans acteur Freddie Mercury (1946-1991), Brits zanger van rockband Queen Anthony Perkins (1932-1992), Amerikaans acteur Isaac Asimov (1920-1992), Russisch-Amerikaans sciencefictionschrijver, overleden als gevolg van een bloedtransfusie met besmet bloed Paul Jabara (1948-1992), Amerikaans songwriter, acteur en zanger René Klijn (1962-1993), Nederlands zanger Arthur Ashe (1943-1993), Amerikaans tennisser, overleden als gevolg van bloedtransfusie(s) met besmet bloed Roedolf Noerejev (1938-1993), Russisch balletdanser Dan Hartman (1950-1994), Amerikaans zanger en componist Derek Jarman (1942-1994), Brits filmregisseur David Cole (1962-1995), Amerikaans houseproducer Eazy-E (1963-1995), Amerikaans rapper Baltimora (1957-1995), Noord-Iers zanger Jon King (1963-1995), Amerikaans pornoacteur Harold Brodkey (1930-1996), Amerikaans schrijver Fela Kuti (1938-1997), Nigeriaans protestzanger Jermaine Stewart (1957-1997), Amerikaans zanger Sirpa Lane (1952-1999), Fins actrice Ofra Haza (1957-2000), Israëlisch zangeres Nkosi Johnson (1989-2001), Zuid-Afrikaanse jongen die een symbool is geworden van de ravage die hiv/aids aanricht Michael Stremel (1966-2001), Amerikaans filmproducent Tommy Morrison (1969-2013), Amerikaans bokser Wereldaidsdag Op 1 december is het Wereldaidsdag. Wereldaidsdag is sinds 1988 een internationale dag waarop wordt stilgestaan bij aids, georganiseerd door de Wereldgezondheidsorganisatie en gesteund door de Verenigde Naties. Zie ook HIV Tropengeneeskunde Aidsontkenning Externe links www.soa.nl De oorsprong van aids (Kennislink dossier)
51
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ada%20Lovelace
Ada Lovelace
Augusta Ada Byron King, Lady Lovelace, geboren Augusta Ada Byron (Londen, 10 december 1815 – aldaar (Marylebone), 27 november 1852) was een Britse wiskundige. Zij is bekend om haar beschrijving van de "analytische machine", de vroege mechanische computer voor algemeen gebruik van Charles Babbage. Ze wordt door sommigen gezien als de ontwerpster van het eerste computerprogramma, omdat ze "programma's" schreef om symbolen volgens vaste regels te manipuleren met een machine die Babbage op dat moment nog moest maken. Recentere inzichten stellen echter dat het Babbage zelf was die de eerste algoritmen schreef. Ze zag ook al in dat computers in staat zouden zijn meer dan enkel (zware) berekeningen te doen, terwijl anderen — waaronder Babbage zelf — slechts geïnteresseerd waren in de rekenkundige capaciteiten van een computer. Levensloop Jeugd Augusta Ada Byron werd geboren als de eerste dochter van de dichter Lord Byron en zijn vrouw Anne Isabella Milbanke. Ze werd vernoemd naar Byrons halfzus, Augusta Leigh, en werd door Byron zelf "Ada" genoemd. Op 16 januari 1816 verliet Anne Isabella haar man Byron en nam haar dochter Ada van één maand mee. Hoewel de Engelse wet vaders de volledige voogdij gaf over hun kinderen in geval van scheiding, deed Byron geen moeite om zijn ouderlijke rechten te doen gelden. Op 21 april 1816 tekende Byron de scheidingsakte en hij verliet Engeland een paar dagen later. Opleiding Ada's moeder voedde haar op tot wiskundige en onderzoeker; ze vreesde dat Ada anders net als haar vader zou eindigen als dichter. Op zeventienjarige leeftijd ontmoette Ada Mary Somerville, die de werken van de Franse wiskundige Laplace in het Engels vertaalde. Deze teksten werden gebruikt op de universiteit van Cambridge. Somerville moedigde Ada aan om wiskunde te studeren. Analytical engine en Babbage Van Somerville hoorde Ada Lovelace omstreeks 1834 van de ideeën van Charles Babbage en de analytische machine. Ze kwam later in contact met Babbage en hielp hem met het ontwerpen van deze machine. Lovelace vertaalde een samenvatting van Babbages plannen uit het Frans naar het Engels. Babbage stelde voor dat zij dit met haar eigen aantekeningen zou uitbreiden tot een artikel — wat de oorspronkelijke tekst drie keer zo lang maakte. Dit artikel werd gepubliceerd in 1843. Hierin voorzag ze dat zo'n analytische machine gebruikt zou kunnen worden om muziek te componeren, afbeeldingen te maken en wetenschap te bedrijven. Ze beschreef zelfs in detail hoe de analytische machine gebruikt kon worden om met behulp van een algoritme Bernoulligetallen te berekenen. Dit uitgeschreven plan wordt nu beschouwd als een van de eerste computerprogrammas. Huwelijk en overlijden Ze verkeerde in de hoogste kringen, onder meer aan het Britse hof. Op 8 juli 1835 trouwde ze met William King, de achtste Baron King, in 1838 1st Earl of Lovelace. Zodoende werd haar titel The Right Honourable the Countess of Lovelace. In haar verdere leven werd ze geplaagd door ziekten. In haar sociale leven ging ze om met beroemdheden als Charles Dickens, David Brewster, Charles Wheatstone en Michael Faraday. Lovelace overleed op 36-jarige leeftijd aan bloedingen ten gevolge van een behandeling tegen baarmoederkanker. Erkenning De programmeertaal Ada, in 1979 ontwikkeld in opdracht van het Amerikaanse Ministerie van Defensie, is naar haar vernoemd. De British Computer Society reikt de Lovelacemedaille uit aan personen die een buitengewone bijdrage hebben geleverd aan het begrip of de vooruitgang van informatica en de winnaar wordt uitgenodigd een openbare lezing genaamd de Lovelace lecture te houden. Tevens is er sinds 2015 een blockchain project gelanceerd genaamd: Cardano. De oprichter van deze blockchain, Charles Hoskinson, heeft er voor gekozen de munt die gebruikt wordt op dit netwerk te vernoemen naar Ada Lovelace. Jaarlijks vindt de Ada Lovelace Day plaats op de tweede dinsdag van oktober, bedoeld om de zichtbaarheid van vrouwen te vergroten in wiskunde, natuurwetenschap en engineering. Er is een musical genaamd "Ada Lovelace" over haar leven geschreven door Ethan Lewis Maltby en Jenna Donnelly. Brits wiskundige Brits softwareontwikkelaar 19e-eeuws wiskundige
52
https://nl.wikipedia.org/wiki/%40
@
@, uitgesproken als at of apenstaartje, is een symbolische afkorting van at of at the cost of (uit het Engels). Oorspronkelijk werd het gebruikt voor rekeningen, bijvoorbeeld: "7 widgets @ £2 ea. = £14". Het staat dus eigenlijk voor het Latijnse ad of het Franse à. Andere, minder gebruikelijke benamingen zijn: amfora of amfoor, slinger-a of slingeraap, a-krol, alfa, adres en per adres. Gebruik Het @-teken wordt het meest gebruikt in e-mailadressen, bijvoorbeeld: jantje@eenprovider.com. In 1971 werkte een programmeur, Ray Tomlinson, aan het ARPANET-project, dat later uitgroeide tot het huidige internet. Toen hij het idee kreeg om berichten aan andere gebruikers over het netwerk te zenden, had hij een symbool nodig om in adressen de naam van de persoon en de naam van de computer waarop ze waren aangesloten te scheiden. Hij keek naar zijn toetsenbord en koos het weinig gebruikte @-teken. Voor veel mensen is @-teken dan ook synoniem met e-mail. Staat er ergens een @ op een website, dan moet je daar klikken om een e-mail te kunnen sturen. Sinds de opkomst van Twitter, waarbij gebruikersnamen voorafgegaan worden door @ (bijvoorbeeld @janpietersen), volstaat het geven van deze @-notatie zonder te vermelden dat het om een twitteraccount gaat. In het Spaans, waar de meeste mannelijke woorden eindigen op een -o en de meeste vrouwelijke op een -a, wordt dit teken soms gebruikt om het geslacht van een woord (dat bijvoorbeeld een beroep aanduidt) in het midden te laten. Het vervangt in die gevallen het Nederlandse M/V. Voordeel hiervan is dat er geen discussie ontstaat over welke van de twee geslachten voorop zou moeten staan, het teken verenigt immers beide letters. Zo kan l@s niñ@s zowel 'de jongens' (los niños) als 'de meisjes' (las niñas) betekenen. Overig Morse: · — — · — · , het at-teken in morse is een combinatie van de letter 'a' en de letter 'c'. In DOS wordt @ ook gebruikt in batchbestanden. Een @ aan het begin van een regel betekent dat tijdens de uitvoer de regel zelf niet getoond wordt. Het commando «echo off» zorgt voor het niet tonen van de broncode tijdens de verdere uitvoering van het programma. Vandaar dat veel batch-programma's beginnen met «@echo off», wat ervoor zorgt dat zowel de eerste regel als de rest van de broncode niet getoond wordt. Dit leidt tot een nettere gebruikersinterface. Geschiedenis Het @-teken werd in verschillende talen en culturen al vroeg gebruikt, echter steeds in verschillende betekenissen. Het eerste gebruik als commerciële eenheidsaanduiding zien we in de zestiende eeuw in Italië. Het is aangetroffen in economische documenten van Venetiaanse kooplieden. Het oudste bekende document waarin een @ op deze wijze is gebruikt dateert van 1536. Het wordt bewaard in het Instituut voor de Economische Geschiedenis in Prato, Italië. In de zestiende-eeuwse context werd het @-teken gebruikt als afkorting voor "amphora" (Grieks voor kruik). Het was in die tijd een maateenheid. In de negentiende eeuw is het @-teken terug te vinden in de betekenis "tegen de prijs van". Vanuit die betekenis verscheen het op schrijfmachines en vandaar op de machine van Ray Tomlinson. Feitelijk zijn er verschillende geschiedenissen van het @-teken. Deze hebben overigens niets met elkaar van doen. In Nederland is het in de 15e en 16e eeuw gebruikt om op verkorte wijze 'anno' te kunnen schrijven. "@1547" betekende dus 'uit het jaar 1547'. Het @-teken is onder de naam Arroba te vinden als aanduiding voor een inhouds- en gewichtsmaat in Spanje en Portugal. Van oudsher is het gebruikt om over bijvoorbeeld 10 @ wijn te spreken, oftewel 10 arrobas wijn, wat overeenkomt met zo'n 160 liter. Op oude kasregisters komt @ ook voor. Met één druk op deze knop kwam dan de som van de subtotalen tevoorschijn. @ in verschillende talen Afrikaans: aapstert Baskisch: a bildua ("gewalst-a" of "gewikkeld-a") Bosnisch: ludo a ("gekke a") Deens: grishale ("varkensstaart") of snabel-a ("slurf-a") Duits: Klammeraffe ("slingeraap": scheldwoord voor 'kantoormannetje', 'pennenlikker'), at Engels: commercial at, asperand, amphora, at symbol, at sign, maar meestal alleen at Esperanto: ĉe, heliko (slak) Fins: kissanhäntä ("kattenstaart") of miukumauku ("miauw" zoals het geluid van een kat) Frans: arobase (en soms arobas, arrobas of arrobase) Hebreeuws: shtrudel (Jiddisch leenwoord, dat weer is afgeleid van het Oostenrijkse strudel, vanwege een in Israël populaire vorm van kaneelgebak) Hongaars: kukac ("wormen") Italiaans: chiocciola ("slakkenhuisje") Mandarijn: xiao laoshu (小老鼠) ("muisje"), of laoshu hao (老鼠號) ("muis-teken") Nieuwgrieks: papáki (παπάκι) ("eendje") Noors: alfakrøll en krøllalfa Perzisch: at (uitgesproken als in het Engels) Pools: małpa ("aapje") Russisch: sobaka (собака) ("hond") Sloveens: afna ("aapje") in Spanje en Portugal wordt dit symbool gebruikt voor de "arroba", een gewichtseenheid, en voor de uitspraak van het @-symbool in e-mailadressen Tsjechisch: zavináč ("rolmops") Turks: kuyruklu a ("a met staart"); et işareti ("at- (uitgesproken als in het Engels) teken") Zweeds: snabel-a ("slurf-a") of kanelbulle Externe links The @ book, creatieve tekeningen met het @-symbool (pdf-boek) Uitvinder van apenstaartje wint wetenschapsprijs, NU.nl, 17 juni 2009 Internet Star @ Least 473 Years Old, The New York Times, 4 mei 2009 .@ Typografie E-mail
53
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert%20Einstein
Albert Einstein
Albert Einstein (Ulm, 14 maart 1879 – Princeton (New Jersey), 18 april 1955) was een Duits-Zwitsers-Amerikaanse theoretisch natuurkundige van Joodse afkomst. Hij wordt algemeen gezien als een van de belangrijkste natuurkundigen uit de geschiedenis, naast Isaac Newton en James Clerk Maxwell. Zelf noemde hij altijd Newton als een veel belangrijker natuurkundige dan zichzelf omdat Newton, anders dan Einstein, behalve theoretische ook grote experimentele ontdekkingen deed. In het dagelijks leven is de naam Einstein synoniem geworden met grote intelligentie. Inleiding Einstein werd vooral bekend vanwege de twee relativiteitstheorieën: de speciale relativiteitstheorie van 1905 en de algemene relativiteitstheorie van 1915 en volgende jaren, die de speciale relativiteitstheorie uitbreidt door ook plaats in te ruimen voor de zwaartekracht. Hij publiceerde meer dan 300 wetenschappelijke en meer dan 150 niet-wetenschappelijke werken. In zijn latere jaren schreef Einstein uitvoerig over filosofische en politieke onderwerpen. Hij wordt vaak samen met Max Planck beschouwd als de vader van de moderne natuurkunde. Hij droeg aanzienlijk bij aan andere deelgebieden van de natuurkunde: voor zijn verklaring van het foto-elektrisch effect ontving hij in 1921 de Nobelprijs voor de Natuurkunde en ook zijn beschrijving van de brownse beweging en de eerste fluctuatie-dissipatiestelling was een belangrijke doorbraak. Deze twee verklaringen en de speciale relativiteitstheorie publiceerde hij bovendien allemaal in zijn wonderjaar 1905. Verder werk omvat onder meer onderwerpen in de kwantummechanica, de theorie van de vaste stof, de nulpuntsenergie, de statistische mechanica, de kosmologie, de theorie van straling (fotonen, dualiteit van golven en deeltjes, kritische opalescentie en gestimuleerde emissie, de theorie achter de laser) en de veldentheorie. Een eenheid in de fotochemie draagt zijn naam, de einstein. Het chemisch element einsteinium is ook naar hem vernoemd, net als de Einsteinring in de astronomie en de Einsteincoëfficiënten in de optica. Albert Einstein werd in een liberaal-joodse familie in het Duitse Keizerrijk geboren, woonde later in Italië, Zwitserland en het toenmalige Oostenrijk-Hongarije voor hij terugkeerde naar Duitsland. Toen Adolf Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht kwam, besloot Einstein zich in de VS te vestigen. In 1940 nam hij de Amerikaanse nationaliteit aan en deed afstand van zijn Duitse (hij behield wel de Zwitserse). Hij overleed op 18 april 1955 in Princeton aan een aneurysma. Biografie Jeugd Albert Einstein werd op 14 maart 1879 geboren te Ulm, destijds binnen het Duitse Keizerrijk gelegen in het Koninkrijk Württemberg. Hij was de zoon van Hermann Einstein (Buchau, 1847 - Milaan, 1902) en Pauline Koch (Cannstatt, 1858 - Berlijn, 1920). Hermann Einstein was onder meer beddenverkoper en later met zijn jongere broer Jakob (1850-1912) fabrikant van elektrotechnische apparatuur voor elektriciteitscentrales en straatverlichting (Elektrotechnische Fabrik J. Einstein & Cie.) te München. Hermann en Pauline Einstein-Koch kregen nog een kind, Alberts jongere zus Maja Einstein (München, 1881 - Princeton, 1951). Einsteins ouders waren liberale joden en daarmee religieus tolerant. Einstein kreeg elementair onderricht in de joodse godsdienst en leerde viool spelen. In zijn latere leven speelde hij vaak viool ter ontspanning, terwijl hij wetenschappelijke problemen overdacht. Rond 1884 kreeg Einstein zijn eerste kompas en was verbijsterd door het wonder van de onzichtbare magnetische kracht. Hij was de beste van zijn klas op de lagere school en zeer geïnteresseerd in exacte wetenschap. Als hobby bouwde hij modellen en mechanische apparaten. Vanaf 1891 leerde hij ook wiskunde. In 1895 verhuisde het gezin van München naar Pavia in Italië, maar Einstein bleef aanvankelijk in München achter om zijn middelbare school af te maken. Na één trimester hield hij de eenzaamheid en de strenge school niet meer uit, waarop hij zich bij zijn familie in Pavia voegde. In 1895 deed Einstein, hoewel hij er eigenlijk twee jaar te jong voor was, met speciale toestemming toelatingsexamen voor de ETH, de Eidgenössische Technische Hochschule (de technische universiteit van Zürich). Hij presteerde goed in de bètavakken, maar zakte op Frans en Geschiedenis. Om de middelbare school af te ronden stuurden zijn ouders hem naar Aarau in Zwitserland. Daar kwam hij op het volgende gedachte-experiment, dat vooruitliep op zijn speciale relativiteitstheorie: een waarnemer die met de lichtsnelheid met een lichtgolf meerent, ziet een staande golf. In 1896 ontving Einstein zijn middelbareschooldiploma, waarna hij alsnog naar de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich ging. In hetzelfde jaar gaf Einstein zijn Duitse staatsburgerschap op om de dienstplicht te ontlopen, waardoor hij staatloos werd. Aan de ETH trok Einstein op met zijn medestudenten Marcel Grossmann, Mileva Marić en Michele Besso. Hij mocht in het laboratorium zijn voorstel voor een proef over de beweging van de aarde in de ether niet uitvoeren maar kreeg een waarschuwing dat hij te weinig experimenteerde. Hij vond de colleges van professor Heinrich Weber ouderwets, omdat de Maxwelltheorie niet werd behandeld. Door zelfstudie maakte hij kennis met de werken van Kirchhoff, Hertz, Helmholtz, Lorentz en Boltzmann. Maxwelltheorie leerde hij kennen door een boek van August Föppl. Hij las ook over andere wetenschappen zoals biologie (Darwin) en filosofie. Hij waardeerde de wiskundecolleges van Hermann Minkowski maar was vaak afwezig. In 1900 behaalde Einstein aan de Eidgenössische Technische Hochschule zijn lesbevoegdheid als Fachlehrer natuurkunde. Zijn cijfers waren een 5 voor theoretische en experimentele natuurkunde en voor astronomie, 5,5 voor functietheorie en 4,5 voor een opstel over warmtegeleiding (op een schaal van maximaal 6). Hij verkreeg het Zwitsers staatsburgerschap in februari 1901. Gezin en vroege loopbaan Aan de ETH in Zwitserland ontmoette Einstein Mileva Marić, een Servische jaargenote (die ook bevriend was met Nikola Tesla), en werd verliefd op haar. Einstein en Marić kregen in januari 1902 een dochter, Lieserl, die waarschijnlijk ter adoptie werd afgestaan. Einstein trouwde met Mileva Marić op 6 januari 1903. Het huwelijk was zowel een persoonlijke als een intellectuele samenwerking: bij haar vond Einstein een klankbord voor zijn nieuwe ideeën. Toen hij afstudeerde kon Einstein geen werk in de wetenschap vinden. De ETH bood hem geen assistentschap aan en Einstein solliciteerde tevergeefs bij onder andere Heike Kamerlingh Onnes in Leiden en Wilhelm Ostwald in Leipzig. Vanaf mei 1901 werkte hij twee maanden als invalleraar natuurkunde aan een middelbare school in Winterthur en daarna kreeg hij een jaarcontract als leraar natuurkunde aan een particuliere school in Schaffhausen, waar hij veel tijd overhield voor onderzoek. In december 1901 solliciteerde hij bij het Zwitserse Patentbureau te Bern en werd aanbevolen door de vader van zijn studievriend Marcel Grossmann. Voor de nieuwe baan afkwam nam Einstein al ontslag als leraar en vestigde zich in februari 1902 in Bern. Daar vormde hij met zijn vrienden Maurice Solovine, aan wie hij bijles gaf, en Konrad Habicht de zogenaamde Akademia Olympia om samen boeken te bespreken, te eten en plezier te maken. Per 16 juni 1902 werd hij technisch expert derde klas bij het patentbureau. Daar beoordeelde hij ingediende patentaanvragen. Op 14 mei 1904 werd zijn eerste zoon Hans Albert Einstein geboren. In datzelfde jaar werd Einsteins aanstelling bij het patentbureau vast. Hij verrichtte in deze periode veel onderzoek, dat er uiteindelijk toe leidde dat 1905 zijn wonderjaar werd. In 1906 werd Einstein bevorderd tot technisch expert tweede klasse. Einsteins tweede zoon, Eduard Einstein, werd geboren op 28 juli 1910. Het gezin Einstein verhuisde in 1914 naar Berlijn, maar Mileva kon er niet wennen. Hun relatie verslechterde en Mileva verhuisde met de kinderen terug naar Zwitserland. Einstein scheidde van Mileva op 14 februari 1919, en huwde een half jaar later zijn nicht Elsa Löwenthal (geboren Einstein: Löwenthal was de achternaam van haar eerste man Max) op 2 juni 1919. Einstein, die de Nobelprijs voor de Natuurkunde van 1921 ontving, gaf het aan de prijs verbonden geldbedrag aan Mileva, zoals bij hun scheiding was afgesproken. Later vond Mileva dat Einstein onvoldoende bijdroeg aan de kosten van de behandeling van hun zoon Eduard. Ze gaf privé piano- en wiskundeles om bij te verdienen. Het lot van het eerste kind van Albert en Mileva, Lieserl, is onbekend: sommigen denken dat zij jong gestorven is, anderen geloven dat ze voor adoptie werd afgestaan. Eduard Einstein (koosnaam Tete) groeide voorspoedig op en bleek zeer intelligent. Hij toonde interesse in psychologie en ging na zijn middelbare school studeren in die richting. Tijdens de studie ontwikkelde Eduard schizofrenie en was al snel tot niets meer in staat. Albert Einstein had weinig contact met hem en zijn moeder Mileva zorgde voor Eduard tot haar eigen overlijden op 4 augustus 1948. Hij stierf in 1965 in de psychiatrische inrichting Burghölzli in Zürich. Hans Albert werd hoogleraar hydraulische werktuigbouwkunde aan de Universiteit van Californië - Berkeley, en had aanvankelijk eveneens weinig contact met zijn vader. Na de oorlog verbeterde dit. Hans-Albert zat aan het sterfbed van Albert Einstein. Hoogleraar In 1908 werd Einstein in Bern (Zwitserland) benoemd tot privaatdocent (onbezoldigd docent aan een universiteit). Drie jaar later werd Einstein eerst assistent-hoogleraar aan de Universiteit van Zürich, en kort daarna volledig hoogleraar aan de (Duitse) Universiteit van Praag. In 1912 keerde hij terug naar Zürich om daar volledig hoogleraar aan de ETH te worden. Op dat moment werkte hij nauw samen met de wiskundige Marcel Grossmann. In 1912 begon Einstein "tijd" als de vierde dimensie aan te duiden, zoals zijn vroegere hoogleraar Hermann Minkowski al eerder deed. In 1914 werd Einstein lid van de Pruisische Academie van Wetenschappen in Berlijn. Het jaar daarop kreeg hij zijn Duitse nationaliteit terug, en was tot 1933, toen hij Duitsland verliet wegens de machtsovername door de nazi's, directeur van het Keizer Wilhelm-Instituut voor Natuurkunde in Berlijn. In deze periode kreeg hij ook de Nobelprijs voor zijn verklaring van het foto-elektrisch effect. Pogingen van onder meer Hendrik Lorentz - die bij Einstein in hoog aanzien stond - om hem als gewoon hoogleraar aan een Nederlandse universiteit te verbinden, mislukten. Ten slotte werd hij wel bijzonder hoogleraar vanwege het Leids Universiteits Fonds aan de Rijksuniversiteit Leiden van 1920 tot officieel 1946: hij gaf enkele malen per jaar een gastcollege in Leiden. In 1921 ontving hij de Matteucci Medal, in 1925 de Copley Medal. In 1922 maakte Einstein zijn eerste wereldreis. Met zijn tweede vrouw Elsa ging hij per schip naar Japan en deed ook Singapore, Hongkong en Sjanghai aan. Hij gaf daarnaast onder andere ook gastlessen aan de Universiteit van Oxford, waar Einsteins krijtbord nog bewaard is gebleven. Vertrek naar de VS Einsteins pacifisme, socialistische sympathieën en joodse afkomst waren een doorn in het oog van de Duitse nationalisten en antisemieten. Nadat hij wereldberoemd was geworden groeide deze antisemitische haat tegen hem, en er ontstond zelfs een georganiseerde campagne onder Duitse natuurkundigen om zijn theorieën in diskrediet te brengen. Toen Adolf Hitler op 30 januari 1933 in Duitsland aan de macht kwam bereikte de haatcampagne tegen Einstein nieuwe hoogten. Einstein werd door het nazi-regime beschuldigd een "joodse natuurkunde" (in de zin van theoretische natuurkunde) voor te staan in tegenstelling tot de "Duitse" of "Arische natuurkunde" (Deutsche of Arische Physik, waaronder experimentele natuurkunde verstaan werd). Het regime werd daarbij ondersteund door nazi-gezinde natuurkundigen, waaronder zelfs Nobelprijswinnaars zoals Johannes Stark en Philipp Lenard, die probeerden Einsteins theorieën in diskrediet te brengen. Daartoe werd ook een zwarte lijst aangelegd van Duitse natuurkundigen die Einsteins theorieën bleven onderwijzen zoals Werner Heisenberg. Einstein was toen in de Verenigde Staten, waar hij een lezingencyclus aan Caltech verzorgde. Hij besloot niet meer terug te keren naar zijn geboorteland, maar bracht nog wel een bezoek aan België en Engeland, waar hij tijd doorbracht aan de Universiteit van Oxford, voordat hij zich voorgoed in de VS vestigde. Hij gaf zijn Duitse staatsburgerschap op, kreeg een permanente verblijfsvergunning voor de VS en aanvaardde een betrekking aan het pas opgerichte Institute for Advanced Study in Princeton, New Jersey. Hij werd Amerikaans staatsburger in 1940, hoewel hij steeds het Zwitserse staatsburgerschap behield. Op 2 augustus 1939 schreef Einstein een brief aan de Amerikaanse president Roosevelt, waarin hij waarschuwde dat Duitsland bezig was een atoombom te ontwikkelen. In oktober 1941 besliste Roosevelt om in sterke mate ernaar te streven de atoombom eerder te maken dan de Duitsers, het Manhattanproject, waaraan Einstein overigens zelf niet meewerkte. Over deze brief bestaan verschillende lezingen. Er is wel verondersteld dat niet Einstein maar Szilárd deze brief had geschreven. Szilárd zou vanwege het effect op de president Einstein om ondertekening gevraagd hebben. Maar volgens biograaf Bram Pais had Einstein de brief wel zelf opgesteld, na een bezoek van Szilárd en Wigner. Op aandringen van Szilárd stuurde Einstein op 7 maart 1940 een tweede brief van dezelfde strekking aan Roosevelt. In 1949 lichte hij een Amerikaanse VN delegatie vertrouwelijk in over zijn vermoeden dat de Russen in de race om nucleaire wapens de VS misschien voor waren, maar minstens even ver waren gevorderd. De vrees was dat de Russen waarschijnlijk een bom hadden ontwikkeld die geheel Manhattan zou kunnen vernietigen. Laatste jaren Einstein steunde het idee een Joodse universiteit te stichten in het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina. Hij was actief betrokken bij de oprichting van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Hij zamelde onder andere geld in voor de universiteit met Chaim Weizmann, biochemicus, zionistisch leider en eerste president van Israël. Uiteindelijk liet hij zijn persoonlijke eigendommen, inclusief zijn geschriften, na aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Hij was eveneens betrokken bij de oprichting van de Technion-universiteit in Haifa. Na de Tweede Wereldoorlog waarschuwde Einstein publiekelijk voor de mogelijk catastrofale gevolgen van een kernwapenwedloop. Einstein was socialistisch gezind. Hierover schreef hij in de eerste editie van Monthly Review in mei 1949 een weinig bekend geworden essay met de titel Why Socialism? In 1952 bood de Israëlische regering Einstein het presidentschap aan na het overlijden van Weizmann. Einstein zei "vereerd te zijn door het aanbod maar ongeschikt voor de positie" en sloeg het af. Daarmee werd hij de enige burger van de Verenigde Staten die ooit de positie van buitenlands staatshoofd werd aangeboden. Overlijden Einstein stierf in zijn slaap in een ziekenhuis in Princeton op 18 april 1955. Hij was opgenomen vanwege een gebarsten aneurysma (verwijding) van de aorta. Zijn artsen wilden hem opereren maar Einstein weigerde dit, omdat hij zijn leven niet onnodig wilde rekken maar waardig wilde sterven. Naar eigen wens werd zijn lichaam dezelfde dag in Trenton gecremeerd. Vervolgens werd de as op een geheime plaats uitgestrooid. Einstein moest namelijk niets hebben van de verering van het grote publiek en wilde hiermee een 'bedevaartsoord' voorkomen. Zijn familie had van tevoren wel toestemming gegeven voor een autopsie en Einsteins hersenen werden onderzocht door Dr. Thomas Stoltz Harvey, de patholoog die de autopsie uitvoerde. Harvey ontdekte niets bijzonders aan deze hersenen en bewaarde ze vervolgens in een bokaal gevuld met formaldehyde in zijn laboratorium. In 1999 vond een team aan de McMaster-Universiteit dat het deel van de hersenen dat gebruikt wordt voor wiskundig denken, ruimtelijke herkenning en bewegingsinzicht 15% breder was dan normaal. Wetenschappelijk werk 1905: Einsteins wonderjaar In 1905 promoveerde Einstein op het proefschrift Eine neue Bestimmung der Moleküldimensionen. Ook schreef hij in dat jaar vier artikelen die de basis van de moderne natuurkunde zouden vormen, zonder veel wetenschappelijke literatuur te raadplegen of zijn theorieën te bespreken met veel wetenschappelijke collega's. Einstein discussieerde over zijn wetenschappelijke resultaten hoofdzakelijk met zijn vrouw Mileva Marić die eveneens natuurkundige was, en met studievrienden als Michele Besso. Zijn artikelen stuurde hij sinds 1901 naar het tijdschrift Annalen der Physik, waar hij ook boekrecensies voor schreef. Zijn eerste artikel over het gedrag van vloeistoffen in rietjes (capillairen) verscheen in hetzelfde nummer als de kwantumtheorie over de zwarte straler van Max Planck. Tussen 1902 en 1904 publiceerde Einstein een reeks artikelen over de statistische mechanica, maar in 1910 schreef hij dat als hij het werk van Josiah Willard Gibbs destijds had gekend, hij het bij enkele opmerkingen gelaten zou hebben.<ref>A. Pais, Subtle is the Lord, p 55. verwijst naar A. Einstein,Bemerkungen zu den P. Hertzschen Arbeiten: 'Über die mechanischen Grundlagen der Thermodynamik, Annalen der Physik, 1911, 34, 175-176. Op pagina 176 staat de opmerking. Zie link bij publicaties.</ref> In het algemeen wordt 1905 als het vruchtbaarste jaar in Einsteins wetenschappelijke leven beschouwd. De meeste natuurkundigen zijn het erover eens dat drie van deze artikelen (over de brownse beweging, het foto-elektrisch effect en de speciale relativiteitstheorie) elk een Nobelprijs waard zouden zijn. Voor het foto-elektrisch effect won hij in 1921 de prijs. Ironisch, omdat Einstein uiteindelijk veel bekender is geworden door zijn relativiteitstheorie en omdat het foto-elektrisch effect gebaseerd is op kwantummechanische principes.Pais: Einstein lived here, p. 63-77 Einstein bleef altijd een onbevredigd gevoel houden over de statistische interpretatie van de latere kwantumtheorie, die volgens hem het deterministische wereldbeeld ondermijnde. Foto-elektrisch effect Zijn eerste artikel in 1905, getiteld Über einen die Erzeugung und Verwandlung des Lichtes betreffenden heuristischen Gesichtspunkt (De productie en omzetting van licht vanuit heuristisch gezichtspunt), voerde het begrip energiekwantum in (tegenwoordig foton genoemd). Einstein toonde aan hoe dit begrip gebruikt kon worden om verschijnselen als het foto-elektrisch effect te verklaren. Het idee van energiekwanta kwam voort uit de stralingswet voor een zwart lichaam van Max Planck. Einstein veronderstelde dat lichtenergie alleen geabsorbeerd of uitgezonden kan worden in discrete (afgepaste) hoeveelheden. Hij toonde aan dat het mysterieuze foto-elektrische effect verklaard kan worden door aan te nemen dat licht werkelijk bestaat uit discrete pakketjes en beschreven kan worden met de formule hf = Φ + Ek. Het idee van lichtkwanta was in tegenspraak met de golftheorie van het licht, die volgt uit de vergelijkingen van Maxwell voor elektromagnetisch gedrag, en meer algemeen met de veronderstelling dat energie in fysische systemen oneindig deelbaar is. Hoewel experimenten aangetoond hadden dat de vergelijkingen van Einstein voor het foto-elektrisch effect correct waren, werd zijn uitleg niet algemeen aanvaard. Pas in 1922 kreeg hij de Nobelprijs van het jaar 1921 voor zijn werk aan het foto-elektrisch effect. De theorie van lichtkwanta vormde een sterke aanwijzing voor de dualiteit van golven en deeltjes. Dit begrip, dat door de grondleggers van de kwantummechanica gebruikt wordt als een fundamenteel principe, betekent dat fysische systemen eigenschappen van zowel golven als deeltjes kunnen vertonen. Een volledig beeld van het foto-elektrisch effect werd pas later verkregen na verdere ontwikkeling van de kwantummechanica. Brownse beweging Het tweede artikel in 1905 was getiteld Über die von der molekularkinetischen Theorie der Wärme geforderte Bewegung von in ruhenden Flüssigkeiten suspendierten Teilchen (Over de beweging van deeltjes in suspensie in vloeistoffen in rust, zoals de moleculair-kinetische theorie der warmte vereist), en ging over zijn onderzoek naar de brownse beweging. Door gebruik te maken van de toen nog controversiële kinetische gastheorie van vloeistoffen stelde hij dat het verschijnsel (dat tientallen jaren na de eerste waarneming nog niet verklaard was) een empirisch bewijs vormde voor het bestaan van atomen. Het artikel maakte ook de nauw samenhangende Statistische thermodynamica geloofwaardig, die toen ook nog controversieel was. Vóór het verschijnen van dit artikel was wel het molecuul al erkend als een nuttig concept, maar natuur- en scheikundigen waren het er niet over eens of moleculen en atomen ook echt bestonden. Dankzij Einsteins statistische beschrijving van het gedrag van moleculen was er nu een manier om met een gewone microscoop moleculen te tellen. Wilhelm Ostwald, een vooraanstaand tegenstander van atomen, vertelde Arnold Sommerfeld later dat hij uiteindelijk toch het bestaan van atomen experimenteel bewezen achtte door Einsteins volledige verklaring van de brownse beweging. Speciale relativiteitstheorie Einsteins derde artikel van 1905 was getiteld Zur Elektrodynamik bewegter Körper (Over de elektrodynamica van lichamen in beweging), en werd gepubliceerd op 30 juni 1905. Terwijl hij dit artikel uitwerkte schreef Albert Einstein aan zijn eerste vrouw Mileva Marić over "ons werk over relatieve beweging" en dit leidde tot de vraag naar de rol van Mileva. Het artikel introduceerde de speciale relativiteitstheorie, een theorie over tijd, afstand, massa en energie die consistent was met het elektromagnetisme, maar die de zwaartekracht buiten beschouwing liet. Speciale relativiteit bood een oplossing voor het probleem dat in 1886 gerezen was ten gevolge van het Michelson-Morley-experiment, waarmee aangetoond werd dat lichtgolven zich niet door een medium, in dit geval de ether, bewegen zoals andere golfverschijnselen in bijvoorbeeld water of lucht. De snelheid van het licht bleek constant en niet relatief ten opzichte van de beweging van de waarnemer. Dit is volgens de Newtonse klassieke mechanica niet mogelijk, waarin bijvoorbeeld snelheden wel optellen. George FitzGerald had in 1894 verondersteld dat het resultaat van Michelson en Morley verklaard kon worden als bewegende lichamen samengedrukt werden in de richting van hun beweging. Enkele belangrijke vergelijkingen in Einsteins artikel, de Lorentztransformaties voor de vervorming van ruimte en tijd, waren al in 1903 ingevoerd door de Nederlandse natuurkundige Hendrik Lorentz, onafhankelijk van FitzGerald. Einstein verklaarde echter de onderliggende oorzaken van deze geometrische eigenaardigheid. Henri Poincaré had al eerder de lichtsnelheid als de maximale snelheid aangemerkt. Einsteins uitleg volgde uit de aanname van twee axioma's: Galilei's oude idee dat de natuurwetten dezelfde zouden moeten zijn voor alle waarnemers die met een constante snelheid ten opzichte van elkaar bewegen, de regel dat de lichtsnelheid dezelfde is voor iedere waarnemer. De speciale relativiteit heeft diverse verrassende gevolgen, omdat de absoluutheid van tijd en plaats (dus ook afstand) niet meer geldt. De theorie wordt de "speciale relativiteitstheorie" genoemd om haar te onderscheiden van de latere "algemene relativiteitstheorie", waarin ook versnelde waarnemers onderling gelijkwaardig zijn. De theorie lijkt aanvankelijk in strijd met het gezonde verstand en zit vol paradoxen, maar Einstein slaagde erin deze allemaal op te lossen. De theorie is sindsdien door vele experimenten bevestigd. Equivalentie van massa en energie Het vierde artikel uit 1905 gaat over het verband tussen de traagheid van een voorwerp en zijn energie-inhoud en is een gevolg van de speciale relativiteitstheorie. Massa en energie blijken in elkaar uit te drukken volgens de bekende formule E = mc2.Schwartz, J. en McGuinness, M., Einstein for Beginners, Pantheon Books, 1979, Kleine beetjes massa (m) kunnen worden omgezet in enorme hoeveelheden energie (E) dankzij de vermenigvuldiging in de formule met het kwadraat van de lichtsnelheid c. Deze massa-energie-equivalentie werd later de verklaring voor energieopwekking bij kernsplijting en kernfusie, waarbij enige massa verloren gaat maar veel energie vrijkomt. Algemene relativiteitstheorie In november 1915 gaf Einstein een reeks lezingen voor de Pruisische Academie van Wetenschappen, waarin hij zijn algemene relativiteitstheorie beschreef, een uitbreiding van zijn speciale relativiteitstheorie. De laatste lezing had als hoogtepunt de introductie van een vergelijking die de wet van de zwaartekracht van Newton verving. Hierin wordt gesteld dat alle waarnemers gelijkwaardig zijn, niet alleen waarnemers met een eenparige maar ook met een versnelde beweging. In de algemene relativiteitstheorie is de zwaartekracht niet langer een kracht (zoals in de wet van Newton) maar een gevolg van de kromming van ruimte-tijd. Deze theorie vormde de grondslag voor kwantitatief onderzoek in de kosmologie. Nu kon er gerekend worden aan vele eigenschappen van het heelal, ook een aantal dat pas na Einsteins dood ontdekt werd. De algemene relativiteitstheorie was revolutionair en heeft tot nu toe elke experimentele toets doorstaan. Maar oorspronkelijk waren veel onderzoekers sceptisch omdat de theorie uit een wiskundige redenering en een rationele analyse ontstond en niet uit waarneming en experimenten. De theorie berustte op niet-euclidische meetkunde en differentiaalmeetkunde van Bernhard Riemann waarbij Einsteins vriend de wiskundige Marcel Grossmann hem geholpen had. In 1919 konden voorspellingen die met behulp van de theorie gedaan waren bevestigd worden door metingen onder leiding van Arthur Stanley Eddington tijdens een zonsverduistering. Hierbij werd de afbuiging van licht van een ster door de zwaartekracht van de zon gemeten. Op 7 november bracht The Times deze bevestiging van Einsteins theorie op de voorpagina, waarmee Einstein op slag beroemd werd. Vele onderzoekers waren om allerlei redenen nog niet overtuigd: sommigen aanvaardden Eddingtons interpretatie van de experimenten niet, anderen wilden vasthouden aan een absoluut referentiekader. Ook werd bezwaar gemaakt tegen de media-aandacht die Einstein ongewild ten deel viel na Eddingtons rapport in 1919 en dit duurde nog tot in de jaren 30. Met Arthur Eddington verwierp Einstein, overigens ten onrechte bleek later, het idee van onder meer Robert Oppenheimer en Subramanyan Chandrasekhar dat een hemellichaam ineen kon storten tot een zwart gat. Gestimuleerde emissie en kosmologische constante In 1917 publiceerde Einstein "Over de kwantummechanica van straling" ("Zur Quantenmechanik der Strahlung", Physikalische Zeitschrift 18, 121-128). Hij voerde het begrip "gestimuleerde emissie" in, dat ten grondslag ligt aan de lichtversterking in de laser. In hetzelfde jaar publiceerde hij ook een artikel waarin hij de kosmologische constante invoerde, zodat hij de algemene relativiteitstheorie kon gebruiken om het heelal als een statisch geheel te modelleren. Dit noemde hij later zijn "ergste misser", omdat zijn theorie zonder deze constante al de uitzetting van het heelal voorspelde die Georges Lemaître en Edwin Hubble later aantoonden. Nobelprijs In de vroege jaren 20 was Einstein de leidende figuur op de beroemde wekelijkse natuurkundecolloquia aan de Universiteit van Berlijn. Op 30 maart 1921 bezocht Einstein New York om een lezing over zijn nieuwe theorie te geven. In dat jaar kreeg hij ook de Nobelprijs. Hoewel hij het bekendst is geworden door zijn werk aan de relativiteitstheorie, kreeg hij de Nobelprijs voor zijn eerdere werk aan het foto-elektrisch effect. De reden daarvoor was dat zijn relativiteitstheorie op dat moment nog niet algemeen geaccepteerd was. Kopenhaagse interpretatie Einsteins verhouding tot de kwantumfysica was ambivalent. Zijn eigen idee over lichtkwanta, die we nu fotonen noemen, was wel een mijlpaal in de overgang van de klassieke naar de moderne natuurkunde. En in 1909 presenteerde Einstein zijn eerste artikel op een natuurkundige bijeenkomst, waarin golven en deeltjes expliciet als equivalent werden gezien. Maar verder moest Einstein niet veel hebben van de latere kwantummechanica. Midden jaren 20, toen de originele kwantumtheorie vervangen werd door de nieuwe kwantummechanica, verzette Einstein zich nog altijd tegen, onder andere, de Kopenhaagse interpretatie van de nieuwe vergelijkingen. Deze interpretatie gaat uit van waarschijnlijkheidsrekening, waarbij het mechanisme niet verklaard wordt. Einstein ging ermee akkoord dat deze theorie, althans voorlopig de best beschikbare was, maar hij zocht toch nog steeds naar een fundamentele deterministische verklaring. Dit streven had eerder geleid tot zijn geslaagde verklaring van het gedrag van atomen, fotonen en zwaartekracht. In een brief aan Max Born uit 1926 maakte Einstein een opmerking die nu beroemd is: Hierop reageerde Niels Bohr, die met Einstein stevig in discussie was over de kwantumtheorie, met de eveneens beroemde opmerking: Het was geen verwerping van de toepassing van waarschijnlijkheidsrekening in de kwantummechanica. Einstein gebruikte zelf statistische analyse in zijn werk over de brownse beweging en het foto-elektrisch effect. Hij had voor 1905 de statistische theorie van J.W. Gibbs herontdekt waarmee hij voordien onbekend was. Einstein was er alleen van overtuigd dat de fysische realiteit zich in de kern deterministisch gedraagt. Experimenteel bewijs tegen deze overtuiging werd slechts veel later gevonden met de ontdekking van de stelling van Bell en de ongelijkheid van Bell. De discussie gaat echter nu nog door: ook heden zijn er gerenommeerde natuurkundigen die een in de kern deterministisch heelal postuleren zoals de Nederlandse nobelprijswinnaar Gerard 't Hooft. Bose-Einsteinstatistiek In 1924 ontving Einstein een kort artikel van de jonge Indiase natuurkundige Satyendra Nath Bose, waarin deze licht als een gas van fotonen beschreef en Einstein om hulp bij de publicatie vroeg. Einstein realiseerde zich dat dezelfde statistiek op atomen kon worden toegepast en publiceerde een artikel dat Boses model en de consequenties ervan beschreef. Bose-Einsteinstatistiek beschrijft elk stelsel van deze niet-onderscheidbare deeltjes, nu bekend als bosonen. Het verschijnsel van het bose-einsteincondensaat werd in de jaren 20 door Bose en Einstein voorspeld, gebaseerd op Boses werk aan de statistische mechanica van fotonen, geformaliseerd en gegeneraliseerd door Einstein. In 1995 werd voor het eerst zo'n condensaat gemaakt. Einsteins originele aantekeningen van deze theorie werden in 2005 in de Universiteitsbibliotheek te Leiden ontdekt in de nalatenschap van Ehrenfest. Einstein–Podolsky–Rosen-paradox In 1935 bekeek Einstein met Boris Podolski en Nathan Rosen hoe volgens de kwantummechanica de meting zou uitvallen aan een deeltje dat eigenschappen heeft die gekoppeld (entangled, verstrengeld) zijn aan die van een ander deeltje dat ver weg kan zijn. Ze leidden af dat de meting van plaats of impulsmoment van het ene deeltje het andere deeltje niet zouden moeten beïnvloeden. Dit resultaat is in strijd met de Kopenhaagse interpretatie van de kwantummechnica en heet de EPR-paradox. Deze hypothese was experimenteel te toetsen en werd weerlegd door proeven van de Franse natuurkundige Alain Aspect. De meting aan het ene deeltje bleek het andere deeltje wel degelijk te beïnvloeden. Op zoek naar een unificatietheorie Einstein bracht de laatste 14 jaren van zijn leven door met het zoeken naar een unificatietheorie, ook wel genoemd de Algemene Veldtheorie, die zwaartekracht en elektromagnetisme moest verenigen. Daarbij bleef hij zich nog altijd verzetten tegen de Kopenhaagse interpretatie van de kwantummechanica met als belangrijke vertegenwoordiger Niels Bohr. Aangezien de kwantummechanica steeds de experimentele toetsing glansrijk doorstond, onderschreven ten slotte de meeste natuurkundigen deze theorie. Einstein kwam hierdoor steeds meer alleen te staan in zijn speurtocht en vele 'jongeren' onder de fysici beschouwden hem als een reliek uit het verleden die de aansluiting met de 'moderne' natuurkunde was misgelopen, ook al was hij een van de grondleggers. Einstein publiceerde verscheidene keren een unificatietheorie, maar telkens bleek, na narekenen door collega-natuurkundigen, dat deze toch niet alle krachten onder één noemer kon brengen. Achteraf gezien is dit niet verwonderlijk, omdat in zijn tijd hiervoor nog niet voldoende inzicht in de sterke kernkracht en zwakke kernkracht aanwezig was. Dit werd pas in 1970 bereikt, waarna het elektromagnetisme en de kernkrachten geünificeerd konden worden. Voor de zwaartekracht is dit nog steeds niet gelukt. Veelbelovend schijnt de M-theorie (een afgeleide van de snaartheorieën) te zijn, maar deze is hiervoor nog niet voldoende uitgewerkt. Op 30 maart 1953 publiceerde Einstein voor de laatste keer officieel een herziene unificatietheorie die overigens weer niet alle natuurkrachten bleek te unificeren. Na zijn overlijden bleken uit zijn nagelaten laatste aantekeningen dat hij nog steeds hieraan werkte. Einstein de uitvinder Minder bekend is dat Einstein ook een paar patenten op zijn naam heeft voor uitvindingen. Hij had deze interesse in mechanische en elektrische apparaten meegekregen van zijn vader Hermann en zijn oom, de ingenieur Jakob Einstein, en hield zich soms bezig met 'knutselen' zoals hij het noemde. Einstein en voormalig student Leó Szilárd vonden samen een nieuw type stille koelkast (zie: Einstein-koelkast) voor huishoudelijk gebruik uit in 1926. Ze gebruikten een koelprocedé bij constante druk, met alleen toevoer van warmte, zonder bewegende delen. De koelcyclus gebruikt ammoniak, butaan en water. Einstein werkte verder mee aan onderzoek naar een spanningsversterker met de gebroeders Habicht, een gehoorapparaat voor een Nederlandse firma met Rudolf Goldschmidt, een foto-elektrische sensor voor fotografie met Gustav Bucky, een gyrokompas en de permeabiliteit van membranen met Hans Mühsam. Samenwerking Einstein schreef zijn hoofdwerken alleen, afgezien van het artikel uit 1913 met Marcel Grossmann over de algemene relativiteitstheorie. Maar verder heeft hij samengewerkt met tientallen, meest natuurkundigen, soms langdurig (bijvoorbeeld met Leopold Infeld, Nathan Rosen, Peter Bergmann) en soms eenmalig, zoals met Satyendra Nath Bose, Leó Szilárd en Boris Podolsky die hierboven al vermeld zijn en met bijvoorbeeld Otto Stern, Adriaan Fokker, Wander de Haas, Erwin Schrödinger, Wolfgang Pauli, Willem de Sitter, Richard Chase Tolman, Banesh Hoffmann, Cornelius Lanczos, Walther Mayer, Valentin Bargmann, Rudolf Goldschmidt en Walter Ritz soms voor een paar artikelen achter elkaar (Jakob Johann Laub, de wiskundige Ludwig Hopf). Einstein-de Haas-experiment Einstein en Wander de Haas toonden in 1915 aan dat magnetisatie komt door de beweging van elektronen: dit heet tegenwoordig hun spin. Ze keerden de magnetisatie van een ijzeren staaf om die aan een torsieslinger hing en vonden dat de staaf hierdoor ging draaien, omdat het draaimoment van de elektronen met de magnetisatie verandert. Gasmodel van Schrödinger Einstein suggereerde aan Erwin Schrödinger dat hij de statistiek van een Bose–Einstein-gas zou kunnen reproduceren met een gesloten vat. Met elke mogelijke beweging van een deeltje in het vat kan een onafhankelijke harmonische oscillator worden verbonden. Door deze oscillatoren te kwantiseren, krijgt ieder energieniveau een eigen bezettingsgetal, gelijk aan het aantal deeltjes dat dat energieniveau heeft. Deze formulering is een vorm van tweede kwantisatie, lang voor het begin van de moderne kwantummechanica. Erwin Schrödinger paste deze suggestie toe in zijn afleiding van de thermodynamische eigenschappen van een semiklassiek ideaal gas. Schrödinger drong er bij Einstein op aan om co-auteur te worden van een gezamenlijk artikel over deze kwestie, maar uiteindelijk bedankte Einstein voor deze eer. Icoon en legende In Pais: Einstein lived here wordt een verklaring geboden voor de populaire icoon die de media van Einstein maakten. Voor Einstein werden in de wetenschap alleen Wilhelm Röntgen, ontdekker van de röntgenstraling en Madame Curie, die radium vond door de media alom vereerd. De wereldwijde hype rond Einstein begon met het bericht in The New York Times van 10 november 1919 dat de zon het licht van een ster bleek af te buigen, zoals de algemene relativiteitstheorie van Einstein voorspelde. De expeditie van Arthur Eddington naar de zoneclips van 29 mei 1919 had dit waargenomen. De NYT kopte Pais noemt enkele verklaringen voor de hype: Na de Eerste Wereldoorlog bleef de wereld in verwarring achter. Einstein bracht nieuwe orde in het heelal. Charles Poor, hoogleraar in hemelmechanica aan de Columbia University van New York kwam al op 16 november 1919 met deze verklaring. Het taalgebruik ("gekromde ruimte", "sterren zijn niet waar ze lijken te zijn", "gewicht van licht") was raadselachtig. In de media werd er steeds de nadruk opgelegd, dat de lezer niet moest proberen de relativiteitstheorie te begrijpen. Einstein verklaarde in een interview (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 4 juli 1921Pais, A.: Einstein lived here, p. 149 en Citaat uit NRC 4 juli 1921 (gearchiveerd)): Terwijl het belang van Einsteins nieuwe natuurkundige bijdragen afnam vanaf eind jaren dertig van de twintigste eeuw, groeide de belangstelling van de media voor hem juist. Reclames maken nog steeds dankbaar gebruik van zijn naam en gezicht. Einstein herkende zich niet in het beeld dat de media van hem schiepen. Hij antwoordde na een heildronk op de wereldberoemde professor Einstein door Bernard Shaw tijdens een diner: Een kritisch onderzoek naar echte en vermeende uitspraken van Einstein gebeurde onder meer door A. Robinson in 2018. Politieke opvattingen Pacifisme en supranationalisme Tot in de jaren dertig van de 20e eeuw riep Einstein op tot dienstweigering om oorlogen onmogelijk te maken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog distantieerde hij zich van het pamflet van Duitse nationalistische geleerden "Aufruf an die Kulturwelt" van 11 oktober 1914 (beter bekend als "Es ist nicht wahr") waarin beweerd werd dat Duitse militairen geen excessen gepleegd zouden hebben in België (ten onrechte want snel na de Duitse inval in België kwamen er al berichten naar buiten over wreedheden tegen de Belgische burgers). Uit verzet tegen dit pamflet schreef hij mee aan en ondertekende hij de oproep tot verzoening, getiteld "Manifest aan de Europeanen". In november 1914 was hij een van de oprichters van de Bund Neues Vaterland, die streefde naar een onmiddellijke vrede met de geallieerden zonder annexaties van Franse, Belgische en Russische grensgebieden, waar de Duitse politieke en militaire elites wel voorstander van waren (zie het zogenaamde "Septemberprogramm" van september 1914), en de stichting van een supranationale organisatie om toekomstige oorlogen te voorkomen. Einstein kwam dan ook op een lijst te staan van pacifisten die door de Berlijnse politie in de gaten werden gehouden. Einstein was in zijn hart een pacifist, maar was wel zo realistisch dat hij besefte dat agressieve regimes zich door vreedzaam verzet niet laten intomen, en dat soms toch militair ingrijpen nodig is. Na de opkomst van de nazi's in de jaren dertig beval hij dan ook militaire voorbereiding van beschaafde landen aan, om aan de steeds duidelijker wordende expansionistische dreiging van Hitler en zijn regime het hoofd te kunnen bieden. Op 18 augustus 1933 werd in la Patrie Humaine een brief van Einstein afgedrukt waarin hij waarschuwde dat Duitsland zich openlijk met alle soorten middelen op de oorlog voorbereidde. Met name riep hij België en Frankrijk op zich daar militair op voor te bereiden. In Nederland werd in pacifistische kringen woedend gereageerd, en Einstein werd als naïef en verrader van het pacifisme neergezet. Op 2 augustus 1939 schreef hij een brief aan president Roosevelt over het gevaar van een Duitse kernbom. Hoewel het Manhattan Project pas in oktober 1941 begon, mag worden aangenomen dat de betrokkenheid van Einstein en zijn kennis van de Duitse nucleaire ambities als de impuls voor het ontwikkelen van de Amerikaanse kernbom kan worden beschouwd. Einstein had zelf geen directe bemoeienis met het Manhattan Project en de kernbommen op Hiroshima en Nagasaki kwamen ook voor hem als een verrassing. Einstein was voorstander van een wereldorganisatie om met een eigen leger oorlogen te voorkomen. Hij was voor de Tweede Wereldoorlog lid van een wetenschappelijke commissie (Commission internationale de coopération intellectuelle, CICI) van de Volkenbond, die hij vanwege haar machteloosheid afkeurde. Na de Tweede Wereldoorlog werd Einstein een tegenstander van de wapenwedloop en voorstander van een wereldregering met zeggenschap over alle kernwapens. Toen de verhouding tussen de eerdere bondgenoten de VS en de USSR verkilde, schreef Einstein “Ik weet niet hoe de Derde Wereldoorlog zal worden uitgevochten, maar ik weet nu al wat voor wapens ze in de Vierde zullen gebruiken: stenen!”. In het artikel “Why Socialism?” (Waarom Socialisme?) uit 1949 in de Monthly Review. schreef Einstein dat de chaotische kapitalistische samenleving een bron van kwaad was die overwonnen moest worden: een roofzuchtige fase in de ontwikkeling van de mens. Met Albert Schweitzer en Bertrand Russell riep Einstein op kernproeven te staken en af te zien van kernwapens. Vlak voor zijn dood ondertekende hij nog het Russell–Einstein Manifest, dat leidde tot de Pugwash Conferences on Science and World Affairs over ontwapening en vreedzame internationale conflictoplossing. Burgerrechten Tijdens de heksenjacht op communisten in de VS (1950-1955) riep Einstein op tot matiging en verzet tegen deze hetze tegen vooral linkse intellectuelen. Einstein was lid van verscheidene organisaties voor burgerrechten, onder meer de afdeling Princeton van de NAACP. Toen de bejaarde W. E. B. Du Bois beschuldigd werd van spionage voor de Russen, stond Einstein voor hem in zodat men de aantijging liet vallen. Einstein was twintig jaar lang bevriend met de activist Paul Robeson, onder wie hij als vicevoorzitter van de American Crusade Against Lynching optrad. Zionisme en Israël Einstein steunde het idee van een Joods tehuis in Palestina Hij verafschuwde de aanpak van Menachem Begin en zijn Cheroet-partij (Eng.: Herut; later opgegaan in Likoed), die hij in een door hem mede ondertekende open brief in The New York Times (december 1948) fascistisch noemde. Haaretz 2004, Brief Joodse prominenten o.w. Einstein en Arendt in de NYT, dec 2. 1948. Gearchiveerd op 19 november 2021. Einstein werd nooit lid van een zionistische organisatie. Wel was hij lid van de raad van bestuur van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, tot hij aftrad uit protest tegen het beleid. Na de dood van de eerste president van Israël Chaim Weizmann 1952 werd Einstein gevraagd hem op te volgen, waar hij beleefd voor bedankte. Godsdienstige opvattingen De kwestie van determinisme in de wetenschap leidde tot vragen over Einsteins opvatting over theologisch determinisme en of hij geloofde in (een) God. In 1929 zei Einstein tegen rabbi Herbert S. Goldstein: In een brief uit 1954 aan de filosoof Erik Gutkind merkte Einstein op: Einstein noemde zichzelf dikwijls een agnost.Einstein and Religion: Physics and Theology, Max Jammer, Princeton University Press, 1999, In een interview met Time Magazine legde hij uit dat de mens het wezen van God niet kan kennen: Publicaties De onderstaande, overigens onvolledige, lijsten bevatten verwijzingen naar vooral PDF-bestanden. Deze zijn, tenzij anders vermeld, gesteld in het Duits. Hieronder een ingeklapte tabel met wetenschappelijke publicaties. Verzameld werk The Collected Papers of Albert Einstein. Ed. by John J. Stachel, Martin J. Klein, Robert Schulmann, Ann M. Hentschel. Princeton, NJ: Princeton Univ. Press, 1987–.. (chronologische uitgave, waarvan tot dusver negen delen zijn verschenen) 1895 The Investigation of the State of Aether in Magnetic Fields, 1895, Engelse vertaling van jeugdwerk, destijds ongepubliceerd. 1901-1904 Folgerungen aus den Capillaritätserscheinungen, Annalen der Physik, 1901, 4, 513-523. Ueber die thermodynamische Theorie der Potentialdifferenz zwischen Metallen und vollständig dissociirten Lösungen ihrer Salze und über eine elektrische Methode zur Erforschung der Molecularkräfte, Annalen der Physik, 1902, 8, 798-814. Kinetische Theorie des Wärmegleichgewichtes und des zweiten Hauptsatzes der Thermodynamik, Annalen der Physik 1902, 417-433. Eine Theorie der Grundlagen der Thermodynamik, Annalen der Physik, 1903, 11, 170-87. Zur allgemeinen molekularen Theorie der Wärme, Annalen der Physik, 1904, 14, 354-362. Wonderjaar 1905 Über einen die Erzeugung und Verwandlung des Lichtes betreffenden heuristischen Gesichtspunkt Annalen der Physik, 1905, 17, 132-148. Über die von der molekularkinetischen Theorie der Wärme geforderte Bewegung von in ruhenden Flüssigkeiten suspendierten Teilchen" Annalen der Physik, 1905, 17, 549-560. Zur Elektrodynamik bewegter Körper, Annalen der Physik, 30 juni 1905, 17, 891-921 On the Electrodynamics of Moving Bodies, Engelse vertaling. Ist die Trägheit eines Körpers von seinem Energieinhalt abhängig?, Annalen der Physik, 27 september 1905, 18, 639-641. Does the Inertia of a Body Depend Upon Its Energy Content?, Engelse vertaling. 1906-1910 "Eine neue Bestimmung der Moleküldimensionen", Annalen der Physik, 1906, 19, 289-306. "Zur Theorie der Brownschen Bewegung", Annalen der Physik, 1906, 19, 371-381. "Zur Theorie der Lichterzeugung und Lichtabsorption", Annalen der Physik, 1906, 20, 199-206. "Das Prinzip von der Erhaltung der Schwerpunktsbewegung und die Trägheit der Energie", Annalen der Physik, 1906, 20, 627-633. "Über eine Methode zur Bestimmung des Verhältnisses der transversalen und longitudinalen Masse des Elektrons", Annalen der Physik, 1906, 21, 583-586. "Die Plancksche Theorie der Strahlung und die Theorie der spezifischen Wärme", Annalen der Physik, 1907, 22, 180-190. "Über die Gültigkeitsgrenze des Satzes vom thermodynamischen Gleichgewicht und über die Möglichkeit einer neuen Bestimmung der Elementarquanta", Annalen der Physik, 1907, 22, 569-572. "Berichtigung zu meiner Arbeit: Die Plancksche Theorie der Strahlung etc.", Annalen der Physik, 1907, 22, 800. "Über die Möglichkeit einer neuen Prüfung des Relativitätsprinzips", Annalen der Physik, 1907, 23, 197-198. "Bemerkungen zu der Notiz von Hrn. Paul Ehrenfest: Die Translation deformierbarer Elektronen und der Flächensatz", Annalen der Physik, 1907, 23, 206-208. "Über die vom Relativitätsprinzip geforderte Trägheit der Energie", Annalen der Physik 1907, 23, 371-384. "Über die elektromagnetischen Grundgleichungen für bewegte Körper", Annalen der Physik 1908, 26, 532-540 samen met J. Laub. "Über die im elektromagnetischen Felde auf ruhende Körper ausgeübten ponderomotorischen Kräfte" Annalen der Physik, 1908, 26, 541-550 samen met J. Laub. "Berichtigung zur Abhandlung: Über die elektromagnetischen Grundgleichungen für bewegte Körper", Annalen der Physik, 1908, 27, 232 samen met J. Laub. "Bemerkungen zu unserer Arbeit: Über die elektromagnetischen Grundgleichungen für bewegte Körper", Annalen der Physik, 1909, 28, 445-447 samen met J. Laub. "Bemerkung zu der Arbeit von D. Mirimanoff: 'Über die Grundgleichungen ...'", Annalen der Physik, 1909, 28, 885-888. "Über einen Satz der Wahrscheinlichkeitsrechnung und seine Anwendung in der Strahlungstheorie" Annalen der Physik 1910, 33, 1096-1104 samen met L. Hopf. "Statistische Untersuchung der Bewegung eines Resonators in einem Strahlungsfeld" Annalen der Physik, 1910, 33, 1105-1115 samen met L. Hopf. "Theorie der Opaleszenz von homogenen Flüssigkeiten und Flüssigkeitsgemischen in der Nähe des kritischen Zustandes" Annalen der Physik, 1910, 33, 1275-1298. 1911-1915 "Bemerkungen zu dem Gesetz von Eötvös", Annalen der Physik, 1911, 34, 165-169. "Eine Beziehung zwischen dem elastischen Verhalten und der spezifischen Wärme bei festen Körpern mit einatomigem Molekül", Annalen der Physik, 1911, 34, 170-174. "Bemerkungen zu den P. Hertzschen Arbeiten: 'Über die mechanischen Grundlagen der Thermodynamik'", Annalen der Physik, 1911, 34, 175-176. "Bemerkung zu meiner Arbeit: 'Eine Beziehung zwischen dem elastischen Verhalten ...'", Annalen der Physik, 1911, 34, 590. "Berichtigung zu meiner Arbeit: 'Eine neue Bestimmung der Moleküldimensionen'", Annalen der Physik, 1911, 34, 591-592. "Elementare Betrachtungen über die thermische Molekularbewegung in festen Körpern", Annalen der Physik, 1911, 35, 679-694. "Über den Einfluß der Schwerkraft auf die Ausbreitung des Lichtes", Annalen der Physik, 1911, 35, 898-906. "Thermodynamische Begründung des photochemischen Äquivalentgesetzes", Annalen der Physik, 1912, 37, 832-838. "Lichtgeschwindigkeit und Statik des Gravitationsfeldes", Annalen der Physik, 1912, 38, 355-369. "Zur Theorie des statischen Gravitationsfeldes", Annalen der Physik 1912, 38, 443-458 "Nachtrag zu meiner Arbeit: 'Thermodynamische Begründung des photochemischen Äquivalentgesetzes'", Annalen der Physik, 1912, 38, 881-884. "Antwort auf eine Bemerkung von J. Stark: 'Über eine Anwendung des Planckschen Elementargesetzes ...'", Annalen der Physik, 1912, 38, 888. "Relativität und Gravitation. Erwiderung auf eine Bemerkung von M. Abraham", Annalen der Physik, 1912, 38, 1059-1064. "Bemerkung zu Abrahams vorangehender Auseinandersetzung 'Nochmals Relativität und Gravitation'", Annalen der Physik, 1912, 39, 704. "Einige Argumente für die Annahme einer molekularen Agitation beim absoluten Nullpunkt", Annalen der Physik, 1913, 40, 551-560 met Otto Stern. "Entwurf einer verallgemeinerten Relativitaetstheorie und einer Theorie der Gravitation", Zeitschrift fuer Mathematik und Physik 62, 1913, 225-261, met Marcel Grossmann. Ook als boek verschenen bij uitgeverij Teubner, 1913. "Die Nordströmsche Gravitationstheorie vom Standpunkt des absoluten Differentialkalküls", Annalen der Physik, 1914, 44, 321-328 met Adriaan Fokker. "Inaugural Lecture to the Prussian Academy of Sciences", 1914, Engelse vertaling. "Antwort auf eine Abhandlung M. v. Laues 'Ein Satz der Wahrscheinlichkeitsrechnung und seine Anwendung auf die Strahlungstheorie'", Annalen der Physik, 1915, 47, 879-885. "Zur allgemeinen Relativitaetstheorie", Preussische Akademie der Wissenschaften, Sitzungsberichte (1915), 778-786. "Zur allgemeinen Relativitaetstheorie (Nachtrag)", Preussische Akademie der Wissenschaften, Sitzungsberichte (1915), 799-801. "Erklaerung der Perihelbewegung des Merkur aus der allgemeinen Relativitaetstheorie", Preussische Akademie der Wissenschaften, Sitzungsberichte (1915), 831-839. "Die Feldgleichung der Gravitation", Preussische Akademie der Wissenschaften, Sitzungsberichte (1915), 844-847. 1916-1920 Die Grundlage der allgemeinen Relativitätstheorie, Annalen der Physik, vierte Folge Band 49, p. 769-822, 1916. Idem met Engelse vertaling en foto manuscript. Über Friedrich Kottlers Abhandlung 'Über Einsteins Äquivalenzhypothese und die Gravitation', Annalen der Physik 1916, 51, 639-642. Prinzipielles zur allgemeinen Relativitätstheorie, Annalen der Physik, 1918, 55, 241-244. Bemerkung zu der Franz Seletyschen Arbeit 'Beiträge zum kosmologischen System', Annalen der Physik, 1922, 69, 436-438. The Foundation of the General Theory of Relativity, Annalen der Physik, 1916, Engelse vertaling. Aether and the theory of relativity, 1920; vertaald in Sidelights on relativity, Dover, NY, 1983, pp. 1–24; ed. "May 5th, 1920", intreerede aan de Rijksuniversiteit Leiden uitgesproken op 27 oktober 1920. Algemene relativiteitstheorie wordt gezien als een ethertheorie zonder deeltjes. 1920-1954 Relativity: The Special and General Theory, 1920, herziene editie, . Project Gutenberg E-text Einstein Reference Archive Fundamental ideas and problems of the theory of relativity, Lecture Nordic Assembly of Naturalists at Gotenburg, 11 juli 1923. The Principle of Relativity., New York: Dover Publications, 1923, door Albert Einstein, Hendrik Lorentz, Hermann Weyl en H. Minkowski. Mein Weltbild, Amsterdam: Querido-Verlag, 1934, . Can quantum-mechanical description of physical reality be considered complete?, Physical Review (ser. 2), 47''', 777–780, . Met B. Podolsky en N. Rosen. The Evolution of Physics, 1938, door Albert Einstein en Leopold Infeld, . Why Socialism?, Monthly Review, mei 1949. Origineel manuscript On the Generalized Theory of Gravitation, april 1950. The Meaning of Relativity, Princeton Univ. Press, 1956. Ideas & Opinions, samenvattingen van publicaties tussen 1919 en 1954 (waaronder materiaal uit The World As I See It (1934), Out of My Later Years (1950) en Mein Weltbild'' (Zürich, 1953), . Trivia Einstein hield van muziek. Muziek hielp en inspireerde hem bij zijn werk als wis- en natuurkundige. Hij speelde graag viool terwijl hij tegelijkertijd wetenschappelijke problemen overdacht. Dit deed hij vaak alleen of ook met anderen. Einstein verbleef van eind maart tot 9 september 1933 in De Haan. Zie ook Speciale relativiteitstheorie Algemene relativiteitstheorie Annus mirabilis van Einstein Wereldjaar van de Natuurkunde Vernoemd Albert Einstein Memorial Albert Einsteinmedaille Albert Einstein (trein) Einstein (inslagkrater) Einstein (planetoïde) Einsteinium Einstein-koelkast Einstein Observatory Einsteintelescoop Einsteinkruis Relativiteit Theoretisch natuurkundige Amerikaans agnost Duits agnost Zwitsers agnost Amerikaans hoogleraar Duits hoogleraar Zwitsers hoogleraar Amerikaans natuurkundige Duits natuurkundige Zwitsers natuurkundige Amerikaans pacifist Duits pacifist Zwitsers pacifist Amerikaans socialist Duits socialist Zwitsers socialist Winnaar van de Nobelprijs voor Natuurkunde Lid van de Deutsche Akademie der Wissenschaften Leopoldina Duits Holocaustoverlevende 20e-eeuws natuurkundige
54
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alfred%20Adler
Alfred Adler
Alfred Adler (Wenen, 7 februari 1870 – Aberdeen, 28 mei 1937) was een Oostenrijks psycholoog en psychiater. Hij was evenals Carl Gustav Jung een tijdgenoot van Sigmund Freud. Naast Freud en Jung geldt Adler als de derde stamvader van de psychoanalyse. De tweede overeenkomst met Jung is dat ook Adler na enige jaren samenwerking brak met de leer van Freud. Hij deed dat zelfs nog een jaar eerder dan Jung, namelijk in 1911. Daarna stichtte hij zijn eigen leerschool, die van de Individualpsychologie of de individuele psychologie, de vlag waar ook Jung zich onder schaarde. Als psychoanalyticus onderzocht Adler processen in het bewuste en het onbewuste die de persoonlijkheid zouden vormen en beheersen. Hij ontwikkelde het begrip minderwaardigheidscomplex, dat inhoudt de mens kan lijden aan sterke gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid die veelal stammen uit de vroege jeugd. Om niet het idee te hebben van voortdurend tekort te schieten en minder waard te zijn dan de ander, meende Adler dat een van de sterkste menselijke drijfveren het streven naar macht is. Biografie Alfred was de derde van zeven kinderen van Hongaars-Joodse ouders. In 1904 zou hij overgaan tot het protestantisme. Vanaf zijn geboorte was hij ziekelijk. Als klein kind kreeg hij rachitis wat leidde tot verzwakking van zijn beendergestel. Toen hij 5 jaar oud was, overleed hij bijna aan longontsteking. Tijdens zijn jeugdjaren koesterde hij een grote wens om zijn lichamelijke zwaktes te overwinnen en besloot hij om arts te worden. Hij studeerde geneeskunde aan de universiteit van Wenen, waar ook Freud gestudeerd had. Adler had daar veel socialistische vrienden. Zo ontmoette hij ook zijn latere echtgenote, Raissa Timofeyewna Epstein, een sociaal-activiste afkomstig uit Rusland. Zij had in 1894 Moskou verlaten om in Zürich te gaan studeren en in het begin van de 20e eeuw ijverde zij ervoor, dat universiteiten in heel Europa hun deuren voor vrouwen openden. Zij was daarmee een leidende figuur in de Oostenrijkse vrouwenbeweging. Tijdens en na zijn medische studie bestudeerde Adler de mogelijkheden van het lichaam om tekorten te compenseren. Het artikel dat hij daarover in 1907 publiceerde, trok de aandacht van Sigmund Freud. Deze nodigde hem uit om, samen met andere psychologen, iedere woensdagavond ideeën uit te wisselen. Zo ontstond de Weense Vereniging voor Psychoanalyse, waarvan Adler de eerste voorzitter was. Maar al spoedig ontwikkelde hij eigen denkbeelden over de aard van de menselijke motivatie en gedrag; ideeën die sterk verschilden van Freuds inzichten. In 1911 verliet hij de groep van Freud en verdiepte hij zijn denkrichting, die hij Individualpsychologie noemde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij als arts in het Oostenrijkse leger. Daarna specialiseerde hij zich in kinderpsychiatrie en gaf zowel in Europa als de Verenigde Staten lezingen. Tegen 1920 had Adler zijn gedachtegoed systematisch uitgewerkt en praktische toepassingen geformuleerd die mensen uit alle lagen van de bevolking tot steun waren. Hij zette 30 pedagogische centra op en werd directeur van de eerste Kliniek voor Kinderpsychologie in Wenen. Vanwege zijn Joodse herkomst was Adler in de jaren dertig gedwongen om zijn klinieken in Oostenrijk te sluiten. Hij emigreerde in 1935 naar de Verenigde Staten en doceerde aan het Long Island College of Medicine. Tot zijn dood in 1937 ging hij door met het ontwikkelen van zijn theorie en het uitbreiden van zijn professionele invloed. Kroonjuwelen Alfred Adler is minder bekend dan Freud en Jung, maar een aantal begrippen in de hedendaagse psychologie zijn van hem afkomstig. Individualpsychologie De naam Individualpsychologie heeft betrekking op het ondeelbare, de eenheid, van iedere persoon. Ieder mens is een “individuum” dat als een geheel functioneert. De term hanteerde Adler in een tijd dat anderen - met name Freud - een verdeelde persoonlijkheid benadrukten. Daarbij werd aangenomen dat delen van de persoon met elkaar in een innerlijke strijd binnen het individu gewikkeld waren. Voor Adler bestond de mens niet uit gescheiden onderdelen. Minderwaardigheidscomplex Ook al is er sprake van een positieve opvoeding, toch kan het kind zich minderwaardig voelen. Ook in de volwassenheid kan een persoon een spraakgebrek hebben of een andere handicap, in armoede belanden of andere tegenslag ondervinden. Volgens Adler zal iedereen die zich in een achterstandspositie bevindt, proberen om deze weg te werken. Een dergelijk streven om een als minder ervaren situatie om te zetten in een meerwaarde, noemt hij het compensatiestreven. Wanneer dit streven extreme vormen begint aan te nemen, spreekt hij van overcompensatie. Levensstijl Een ander begrip van Adler afkomstig begrip is de levensstijl. Hij bedoelt hiermee de manier die men gebruikt om problemen te overwinnen en die te maken heeft met de identiteit. De één is in staat om met anderen samen te werken, de ander niet. Sommigen proberen de ander te manipuleren, anderen stellen zich collegiaal op. De ene mens probeert de ander te helpen, weer een andere denkt vooral aan zichzelf. Ook hier zoekt hij de verklaring in de kindertijd: wanneer het kind 4 jaar oud is, heeft volgens Adler zijn gedrag zich al gevormd. Dat komt door zijn roeping: stemmen in het hoofd bepalen hoe het omgaat met tegenspoed. Het al genoemde minderwaardigheidscomplex ziet hij dan ook als complex van verkeerd aangeleerd gedrag. Met het begrip levensstijl bedoelt Adler dat elk mens een eenduidige en unieke richting in het leven zoekt. Levensstijl zoals beschreven door Adler mag niet worden verward met het hedendaags gebruik van die term. Tegenwoordig staat het voor een manier van leven die verandert al naargelang de tijd en de omstandigheden. Hij bedoelde er de langetermijnoriëntatie van de mens tijdens zijn leven mee. Levensstijl heeft betrekking op de opvattingen die iemand ten diepste heeft over zichzelf, anderen en het eigen levensdoel. Hoewel hij betoogt dat de mens vooral superioriteit voor zichzelf, als individu, nastreeft, ziet hij ook het gevaar dat hij vereenzaamt en koud en wantrouwig in het leven staat. Hij adviseerde zijn patiënten dan ook om vrijwilligerswerk te gaan doen en te ontdekken dat je je sterker voelt door iets voor anderen te betekenen. Het is geen vaardigheid die je hoeft te leren,zegt hij, je hebt het al in je en het voelt natuurlijk aan om anderen te helpen. Het creatieve zelf Alfred Adler onderscheidt twee negatieve soorten van opvoeding. Ten eerste beschouwt hij te veel aandacht als de voornaamste oorzaak van gevoelens van afhankelijkheid. Ouders die vinden dat hun kinderen nooit mogen huilen of van streek mogen zijn, maken hen niet weerbaar. Deze kinderen zullen later niet goed in staat zijn om voor zichzelf op te komen. Het tegenovergestelde van te veel aandacht is geestelijke verwaarlozing: zonder regels en liefde wordt het kind, volgens Adler, koud en argwanend. Het kan geen liefde geven en ontvangen. Regels, liefde en respect vormen de basis voor een gezonde ontwikkeling. Verder beschouwt hij de plaats in het gezin bepalend voor de persoonlijkheid. De eerstgeborene krijgt te veel aandacht en dreigt verwend te worden. Het middelste kind zal proberen nummer één van de troon te verdrijven. Het derde kind krijgt te weinig zorg en aandacht en loopt de kans een minderwaardigheidscomplex te krijgen. Een ander belangrijke theorie van Adler is dat elk menselijk gedrag doelgericht is en de betekenis van iemands gedrag alleen maar kan worden begrepen als de doelen van de betreffende persoon bekend zijn. Het gezichtspunt dat gedrag wordt bepaald door doelen is de basis voor therapie en rehabilitatie. Het geeft mogelijkheid voor verandering: men kan de geschiedenis niet veranderen, maar men kan wel iemands bedoelingen veranderen. Bovenal, vindt Adler, is de mens een sociaal wezen. Menselijke gedragingen kunnen alleen maar ten volle worden begrepen vanuit hun sociale betekenis. Het is deze sociale aard van de mens die de basis vormt voor "de behoefte erbij te horen". Dit wordt door Adler het Gemeinschaftsgefühl genoemd. De mens wordt geboren met een aantal kenmerken: man/vrouw, arm/rijk, vrede/oorlog. Ook ras en godsdienst zijn bepalend voor wie je bent. Adler noemt ze de kaarten die het leven jou gegeven heeft, maar voegt eraan toe dat '"je kunt zelf bepalen, hoe je met deze gegevenheden omgaat. Je bent het product van je ervaringen en je kunt zelf je persoonlijkheid vormgeven.'" Daarvoor gebruikt hij het begrip het creatieve zelf, een term die beschouwd wordt als het kroonjuweel van Alfred Adler. Oostenrijks psychiater Oostenrijks psycholoog
55
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aardewerk
Aardewerk
Aardewerk is tot ongeveer 1100 °C uit klei gebakken keramiek, zoals vaatwerk, potten, schalen, drinkbekers, kruiken en tegels. In de ruime zin van het woord, slaat het woord aardewerk op de voorwerpen die gebakken zijn uit aarde (in dit geval klei), maar ook op het materiaal waaruit deze voorwerpen bestaan (zoals in " ze zijn van aardewerk"). Beschrijving Aardewerk is zachter en minder duurzaam dan steengoed en porselein, maar het is veel gemakkelijker en goedkoper te maken. Vanwege de poreusheid van aardewerk dient het vrijwel altijd geglazuurd te worden. Keramiek is pas steengoed als het op een temperatuur van meer dan 1200 °C is gebakken. Goede klei voor deze producten is kaolien (China-clay), een fijne witbakkende kleisoort. Grijsbakkend en roodbakkend aardewerk is gemaakt van dezelfde klei. Door de luchttoevoer te beperken – reducerend bakken – is er een laag zuurstofgehalte en krijgt het ijzer in de klei een grijze kleur. Door meer zuurstof toe te voeren – oxiderend bakken – kleurt het ijzer in de klei rood. Aardewerk in eenvoudige vorm is gemaakt van leem of klei, veelal gehaald langs rivieren. Deze worden na droging gebakken en daardoor hard. Door de hoge temperatuur bij het bakken zijn de kleideeltjes aan elkaar geklit of gesinterd. Het materiaal zal dan meestal niet meer door water worden verweekt en uiteenvallen, maar bijvoorbeeld het zwarte aardewerk uit de omgeving van Mohács is zonder nabehandeling niet watervast. Een mindere soort klei kan niet met hoge temperaturen worden gebakken en blijft poreus. Dit moet dan met een glazuurlaag worden bedekt om waterdicht te worden. Voor glazuur, een glassoort, wordt lood- of tinglazuur gebruikt. Dit smelt bij niet te hoge temperatuur en vloeit over het oppervlak van het product. Loodglazuur kan transparant of dekkend van kleur zijn. Tinglazuur geeft een ondoorzichtige witte laag. Zoutglazuur wordt meestal aangebracht op steengoed. Ook worden glazuren gebruikt om het aardewerk van diverse kleuren te kunnen voorzien. Rood en pastelkleuren worden nadien opgebracht, omdat deze kleuren verbranden bij hoge temperaturen. Ook goudbeschildering wordt pas aangebracht na de eerste bakking in moffelovens. Oplossingen van zilver of koper kunnen eveneens een goudglans verlenen aan het keramiek. Aardewerk voor bouwkundige doeleinden is bouw- of woonkeramiek. Verschillende vormen van aardewerk pot, bedoeld als bewaarplaats voor losse goederen of vloeistof. kookpot, gemaakt om voedsel in te bereiden. kruik, met een nauwe, afsluitbare opening, bedoeld als bewaarplaats voor vloeistof. kan, met een schenktuit, bedoeld om vloeistoffen in te bewaren en uit te schenken. beker, gemaakt om uit te drinken. schaal, gemaakt om iets op te presenteren. kom, gemaakt om in de hand te houden en uit te eten of te drinken. schotel, gemaakt als onderlegger. römertopf, Romeinse stoofpot bestaande uit een poreuze, aardewerken schaal met deksel. vaas, een object dat vloeistof bevat tegels, als bouwmateriaal voor tegelkachels en ter waterdichte bedekking van vloeren of wanden, bijvoorbeeld van keukens of badkamers schaal, waarmee men vet, afkomstig van gebraden vlees, opvangt vet-potje, een object dat vet bevat dat aan de gordel hing van een persoon die, m.b.v. een spintol wollen draden spon. Geregeld werd vet uit het potje aan de draad gesmeerd waardoor deze dunner gemaakt kon worden. Aardewerk en archeologie Zie Geschiedenis van de keramiek voor het hoofdartikel over dit onderwerp. Keramiek en dan vooral aardewerk heeft gedurende vele duizenden jaren een belangrijke rol gespeeld in de menselijke geschiedenis. Omdat het materiaal slecht verweert, zijn overblijfselen van aardewerken voorwerpen een belangrijke bron van informatie. De stijl en de technologie van het aardewerk veranderden in de loop der jaren, zodat aardewerken scherven en voorwerpen ook gebruikt kunnen worden bij de datering van een bepaalde vindplaats of laag. Er zijn dan ook allerlei culturen naar aardewerkvormen genoemd. De periode tijdens het Neolithicum voordat het pottenbakken ontwikkeld werd, is het prekeramisch Neolithicum. De daaropvolgende periode is het keramisch Neolithicum (PN) (ca. 6500-5500). Steeds meer zijn daarna culturen te onderscheiden, zoals Halaf en daarna Obeid. In Europa zijn culturen te onderscheiden zoals de trechterbekercultuur, de touwbekercultuur, de klokbekercultuur en de urnenveldencultuur. In India betreft het onder meer de ochre coloured pottery-cultuur, de black and red ware-cultuur, de painted grey ware-cultuur en de northern black polished ware-cultuur. Ook de afbeeldingen die op het aardewerk aangebracht werden geven soms inzicht in de cultuur. Zo zijn er bijvoorbeeld de Suzannakruik die een bijbels verhaal vertelde, de baardmankruik en de uilenbeker in de vorm van een uil. Dit soort voorwerpen was gedurende een bepaalde tijd populair. Luxe aardewerken goederen vertellen een verhaal omtrent de welstand van de bezitter. Hiernaast is het van belang dat er bepaalde plaatsen waren waar aardewerk in grote hoeveelheden werd geproduceerd. Het van een dergelijke plaats afkomstig aardewerk had specifieke kenmerken. Dit alles geeft ons inzicht omtrent de toen gebruikte handelsroutes. In het kader van experimentele archeologie doen verschillende organisaties onderzoek naar de werkwijze waarop aardewerk werd gebakken. Toegepaste kunst Keramisch materiaal
56
https://nl.wikipedia.org/wiki/Andreas%20Capellanus
Andreas Capellanus
Andreas Capellanus (Capellanus is Latijn voor kapelaan) was auteur van een middeleeuwse verhandeling met de naam De Amore ('over liefde'). Sommige bronnen noemen hem onder de naam Andreas Cambellanus als kapelaan van Filips II van Frankrijk. Ene Andreas Capellanus wordt in zeven oorkonden uit de jaren 1180 aan het hof van Marie de Champagne geplaatst, die als Mecenas van de hoofse literatuur gold. Tussen 1174 en 1186 schreef hij het werk "De Amore libri tres" ("Drie boeken over de Liefde") een traktaat in drie banden waarin hij Marie de Champagne meermaals noemt. Dit maakt de associatie met haar hof des te waarschijnlijker. De Amore Het traktaat De Amore gaat, zoals de titel doet vermoeden, over de liefde. Het werk is geschreven als goede raad aan zijn (waarschijnlijk fictieve) vriend Gualterius, die van Andreas Capellanus advies in amoureuze zaken vraagt. In het eerste deel behandelt hij de definitie en het verkrijgen van de liefde en geeft voorbeelden in de vorm van dialogen tussen mannen en vrouwen van verschillende standen. In het tweede deel gaat de auteur in op het behoud van de liefde en het verloop van de relatie tussen geliefden. In het derde deel behandelt hij manieren waarop men zich tegen de liefde kan weren, waarbij hij zich richt naar de gangbare filosofische, religieuze en tamelijk vrouwvijandige houding die in zijn tijd normaal was. Het oorspronkelijk in Latijn geschreven werk vond al snel grote aftrek en al in 1290 verscheen de eerste Franse vertaling. In de 14e eeuw verscheen het werk in het Italiaans en 1404 in het Duits. De Engelse vertaling The art of courtly love is echter misleidend, daar het werk ook als parodie op de hoofse liefde kan worden opgevat. Hij was een belangrijke auteur voor ons begrip van het middeleeuwse onderwijs en een bron van veel informatie over het Trivium en Quadrivium van die tijd. Andreas C Geschiedenis van het onderwijs Frans schrijver Latijns schrijver
57
https://nl.wikipedia.org/wiki/Afdeling%20%28leger%29
Afdeling (leger)
Een afdeling is in de Koninklijke Landmacht het artillerie-equivalent van een bataljon. Tot begin jaren 90 van de 20e eeuw beschikte een afdeling in Nederland over ongeveer 400 kanonniers, verdeeld over vier batterijen, waarvan één stafverzorgingsbatterij. Tegenwoordig beschikt een afdeling over ca. 275 kanonniers, verdeeld over drie batterijen, waarvan één stafverzorgingsbatterij. Aan het hoofd van een afdeling staat een luitenant-kolonel. Tot 1841 wordt in het Nederlandse leger de naam Afdeling gebezigd voor een troepenverband overeenkomstig een regiment. Vanaf 1841 heten de Afdelingen Infanterie Regimenten Infanterie. De troepenaanduiding Afdeling wordt dan slechts in de eerst omschreven situatie gebruikt. Zie ook Koninklijke Landmacht Luchtmacht Militaire eenheid
59
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aruba
Aruba
Aruba, officieel: Land Aruba (Papiaments: Pais Aruba), is een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, gelegen op het Zuid-Amerikaanse continentaal plat in de Caraïbische Zee, op 23 kilometer ten noorden van het schiereiland Paraguaná van de Venezolaanse deelstaat Falcón. Het behoort tot de ABC-eilanden van de Kleine Antillen. Aruba heeft een bevolking van inwoners en met een oppervlakte van is het ongeveer even groot als het Nederlandse waddeneiland Texel. Het eiland is vrij droog met weinig van de weelderige tropische vegetatie die in de Caraïben gebruikelijk is. Geschiedenis Het eiland werd rond het jaar 1000 ontdekt door de Caquetio, een stam van de Arowakken. Zij waren met kano's gevlucht vanuit Venezuela om te ontkomen aan aanvallen door de Cariben. Resten van de vroegste bewoning door hen op Aruba dateren van ongeveer 1000. Door de afgelegen ligging ten opzichte van andere Caribische eilanden en de sterke stroming, bleven de Caquetios meer gebonden aan Zuid-Amerika dan aan de Caraïben. Aruba werd in 1499 door Alonso de Ojeda, Amerigo Vespucci en Juan de la Cosa gekoloniseerd namens de Spanjaarden. Het eiland werd samen met Bonaire en Curaçao door de Spaanse Koning aan Juan Martín de Ampués in eigendom gegeven en werden ook de "Islas de Los Gigantes" genoemd. Een bekend werk dat de hele geschiedenis vertelt van het begin van de Spaanse conquista en kolonisatie is de "Elegias de varones ilustres de Indias", geschreven door Juan de Castellanos. In 1636 werd Aruba overgenomen door de Nederlanders. In de 19e eeuw verbleef generaal Francisco de Miranda enkele weken op Aruba met een groep van ongeveer 300 vrijheidsstrijders. Op 19 augustus 1806 verspreidde hij een proclamatie onder de bewoners van Aruba. Aruba was tussen 1807 en 1816 in de handen van de Engelsen. In 1824 werd goud ontdekt, dat tot 1916 door een Engelse maatschappij gewonnen werd. Bij de totstandkoming in 1865 van het nieuwe Regeringsreglement werd door de minister van Koloniën geconstateerd dat de enige band tussen de eilanden de onderhorigheid aan de Staat der Nederlanden was. In 1879 begon men met een fosfaatwinningsmaatschappij op Aruba bij de Sero Colorado. De ondergrondse tunnels zijn tegenwoordig nog aanwezig. In 1907 ontstond een fel protest van Arubaanse handelaren tegen de vermeend stiefmoederlijke behandeling door Nederland van Aruba. In 1933 bood de Raad van Politie van Aruba een petitie aan aan de Koningin voor een meer losse, zelfstandige status, mogelijk geïnspireerd door het Statuut van Westminster van het Britse Gemenebest van 1931. In 1947 werd door het Arubaanse volk een petitie opgesteld voor "separacion", "verlaating" (secessierecht) en werd na een grootse volksdemonstratie voor volkomen zelfstandigheid, een dergelijke onafhankelijkheid vastgelegd in Aruba's eerste "STAATSREGLEMENT" volgens de wens van het Arubaanse volk: Aruba als volkomen autonoom staat/land, lid van het Koninkrijk, rechtstreeks onder de Kroon. Actief kiesrecht hebben de op Aruba geboren Nederlanders, en elders geboren Nederlanders die ten minste 10 achtereenvolgende jaren op Aruba hebben gewoond. Daarmee werd dus al in 1947 duidelijk gedefinieerd wie als Arubaans burger beschouwd kan worden. Op 15 maart 1952 werd wederom een definitie van het Arubaans burgerschap vastgesteld. Deze keer in een motie van de Eilandsraad van Aruba: voor een kiesstelsel, waarbij de op Aruba geborenen en hun kinderen, waar ook geboren, mits Nederlanders, in de volksvertegenwoordiging een meerderheid hebben. Dit voorstel werd aangenomen met 16 stemmen vóór en 5 stemmen tegen. Gedurende de Conferentie van 1972 in Suriname stelde de heer Yarzagaray: "Wij zullen wel een oplossing vinden, maar Aruba zal nooit een tweederangs nationaliteit accepteren!". Terug op Aruba begon de MEP op planmatige wijze het Arubaanse volk op Aruba's onafhankelijkheid voor te bereiden. Men ging hiervoor naar de Verenigde Naties en naar de buurlanden om steun voor het voorbereiden van een referendum. Aruba kreeg onder andere steun van Venezuela, Panama en Costa Rica en men reisde ook naar Londen voor de steun van de "Socialist International", waarvan de MEP later lid werd. In 1976 werd voor het eerst een datum voor Aruba's onafhankelijkheid vastgelegd, te weten voor 1981; 18 maart werd Dag van Aruba's Volkslied en Vlag, hiermee twee symbolen van Aruba's soevereiniteit en onafhankelijkheid verenigend. Op 25 maart 1977 werd het onafhankelijkheidsreferendum gehouden, waarbij meer dan 57% van de kiesgerechtigden de voorkeur gaf aan onafhankelijkheid. In april 1978, met de ondertekening van het "Protocol van Willemstad" werden Aruba's zelfbeschikkingsrecht en onafhankelijkheid en ook van de andere eilanden officieel erkend. Dit leidde tot de Rondetafelconferentie in 1981, waar Aruba in een eindnota haar datum voor onafhankelijkheid nu verlegde naar het jaar 1991. 1983: Aruba's De-Kolonisatie Accoord: Aruba ging met de al vastgelegde datum in 1981 voor haar onafhankelijkheid voor 1991, naar de Rondetafelconferentie in 1983, en zo kreeg Aruba eindelijk de "Status Aparte" vastgelegd voor 1 januari 1986: tegelijk met de datum voor een nieuwe rechtsorde voor een gemenebest sui generis, voor een nieuwe, moderne Koninkrijk vastgelegd voor: 1 januari 1996. In juni 1985 weigerde de Nederlandse regering te onderhandelen over een vroegere onafhankelijk en werd de onafhankelijkheid uitgesteld tot 1 januari 1996. De grondwet van Aruba werd op 9 augustus 1985 unaniem aangenomen. Op 12 december werd het zeegebied in een Rijkswet vastgelegd (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1985, nr. 665; Rijkswet Staatsblad 1985, Nr. 664). Op 1 januari 1986 werd Aruba afgescheiden van de Nederlandse Antillen en werd het een volkomen zelfstandig en autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden (status aparte): Aruba verkreeg net als Nederland en de Nederlandse Antillen de hoedanigheid van volwaardig land binnen het Koninkrijk. Op 6 januari 1989 waren er voor het eerst sinds het verkrijgen van de status aparte verkiezingen. Deze werden gewonnen door de MEP, die 10 van de 21 zetels behaalde. In juni 1990 werd door premier Nelson Oduber en minister Hirsch Ballin besloten de "Status Aparte" voort te zetten na 1996. In 1994 werd definitief afgezien van de eerder voorgenomen onafhankelijkheid van Aruba in 1996. Nederland zou vanaf dan ook niet meer aandringen op de onafhankelijkheid van Aruba. Aruba behield wel de Status Aparte, en de mogelijkheid om in de verdere toekomst zelf te kiezen voor onafhankelijkheid. Op 10 oktober 2010 werden de Nederlandse Antillen als land opgeheven, en werden Curaçao en Sint Maarten net als Aruba onafhankelijke landen binnen het koninkrijk. Demografie Bevolking De bevolking van Aruba stamt af van de oorspronkelijke Indiaanse bewoners, Europeanen (voornamelijk Nederlanders en Spanjaarden) en in mindere mate Sefardische Joden en Afrikanen. De oorspronkelijke inwoners behoorden tot de Zuid-Amerikaanse stam van de Arawakken. Men vermoedt dat deze van het vasteland in het verleden zijn overgestoken. Archeologische resten van botten en gebruiksvoorwerpen geven een sterke verwantschap aan tussen de Arawakken van Zuid-Amerika en de inwoners van Aruba. Nadat de meeste indianen uit Aruba naar Santo Domingo (Hispaniola) werden gebracht om als slaven in de mijnen te werken, werd Aruba in opdracht van de Spaanse koning door Juan de Ampiés herbevolkt. In de tweede helft van de zeventiende eeuw schrijft A.O. Exquemelin dat de W.I.C. op Aruba een sergeant en vijftien soldaten gestationeerd hadden en dat het eiland bewoond was door indianen die Spaans spraken. Ongetwijfeld bestond de bevolkingen van alle drie de eilanden; Curaçao, Aruba en Bonaire in die jaren merendeel uit indianen en gestationeerde soldaten van de Nederlandse West Indische Compagnie, en de basis van de taal 'Papiaments' werd al toen gelegd voor het begin van de bloei van de Trans-Atlantische slavenhandel. In 1806 bestond volgens Commandeur Van den Broek meer dan de helft van de gezinshoofden van Aruba uit Indiaanse gezinshoofden. De bevolkingsdichtheid op Aruba is nu vrij hoog, ca. 581 inwoners per km². De huidige bevolking van Aruba bestaat naast Arubanen uit veertig andere nationaliteiten. De Arubanen vormen ongeveer 80 procent van de bevolking. De grootste groep overige inwoners van Aruba bestaat uit Nederlanders met tien procent. De rest wordt gevormd door enkele andere Europeanen en een groot aantal Zuid-Amerikanen. Taal De officiële talen zijn Nederlands en Papiamento - een Creoolse taal gebaseerd op Portugees met sterke invloeden van het Spaans, Engels, Nederlands en Afrikaanse talen. Op Aruba wordt een eigen spelling van het Papiamento gebruikt, die op Curaçao en Bonaire Papiamentu wordt genoemd en afwijkt van de spelling die ze op Curaçao en Bonaire hanteren. Het meest opvallende verschil is de letter C die op Curaçao niet wordt gebruikt, maar in Aruba gebruikt wordt voor de [k]. Het oudste officiële document geschreven op Aruba in het Papiaments is van 1803. Alle kranten op Aruba, behalve Amigoe, verschijnen in het Papiamento, en alle vergaderingen van het Parlement van Aruba worden in het Papiamento gehouden. Om werkelijk goed op de hoogte te kunnen zijn van de politiek moet men Papiamento goed kunnen verstaan. Bij de volkstelling van 2000 was de meest gesproken thuistaal voor 69,4% van de bevolking Papiamento, voor 13,2% Spaans, voor 8,1% Engels en voor 6,1% Nederlands. Geografie Steden/plaatsen De hoofdstad van Aruba is Oranjestad. Andere plaatsen zijn onder andere: Aruba is onderverdeeld in acht regio's die alleen een administratieve, logistieke en statistische functie hebben. Bezienswaardigheden De belangrijkste reden voor toeristen om naar Aruba te komen zijn de hagelwitte stranden en de azuurblauwe zee. Verspreid over de kalme westkust zijn er vele veilige stranden, al dan niet in de nabijheid van hotels. Stranden die door de Arubanen veel worden bezocht zijn Baby Beach (nabij San Nicolas), Boca Catalina en Arashi Beach (nabij de California Lighthouse) en Mangel Halto. Ook zijn er elders op het eiland nog diverse aantrekkelijke stranden. Een bekende bezienswaardigheid voor toeristen was de Natural Bridge, de langste natuurlijke brug in de Caraïben. Op 2 september 2005 is deze ingestort, ongetwijfeld door de lange eroderende werking van zeewater en wind. Kleinere natuurlijke bruggen zijn overigens nog altijd aanwezig op het eiland, waarvan één zich naast de resten van de ingestorte brug bevindt. Nationaal park Arikok is een park dat een aanzienlijk deel van het eiland beslaat. Het park bestaat uit een ruig bergachtig landschap met veel stenen en cactussen. Het park is toegankelijk met een auto, een terreinwagen is wel sterk aanbevolen. Aan het begin van het park is een bezoekerscentrum met informatie over de flora en fauna op het park. Langs de rotsige noordkust van het eiland, eveneens op Arikok, bevindt zich verder de Natural Pool ('Natuurlijk Zwembad'), op Aruba ook wel aangeduid met 'Conchi. Dit is een, door rotsen afgeschermd, geïsoleerd stukje oceaan met een doorsnee en diepte van enkele meters. Doordat de ruwe zee ten noorden van het eiland hoge golven teweegbrengt die stukslaan tegen de rotsen, wordt de Natural Pool gevuld met water, flora en fauna direct vanuit de oceaan. Natural Pool werd in het verleden gebruikt om gevangen zeeschildpadden te houden. De lokale bevolking beweert dat er van tijd tot tijd kleine haaien gevangen worden in de Natural Pool. De Natural Pool is alleen bereikbaar over een kort stukje onverharde weg. De Altovistakapel nabij Noord is een klein kerkje midden in rotsachtig onbewoond gebied met uitzicht op de ruige zee aan de noordkant van Aruba. Klimaat Op Aruba heerst een tropisch steppeklimaat (BSh volgens de klimaatclassificatie van Koppen) met middagtemperaturen van gemiddeld 29 graden in december tot 32 graden in juli en augustus. De gemiddelde jaarlijkse neerslag is rond de 470 mm, maar grote afwijkingen van deze hoeveelheid zijn mogelijk. In sommige jaren valt er meer dan 900 mm, terwijl er in andere jaren nauwelijks een druppel regen valt. Het regenseizoen is in oktober, november en december. Tijdens dit seizoen valt de regen vooral in de nacht en in de ochtend; in de middag en avond is het meestal zonnig en droog. De neerslag valt dan vooral in de vorm van zware buien. In en kort na het regenseizoen is de natuur wat groener dan in de rest van het jaar. Buiten het regenseizoen is regen zeldzaam, tenzij er een orkaan in de buurt komt. Aruba ligt buiten de orkaangordel en wordt zeer zelden daadwerkelijk getroffen door een orkaan. Het komt zo nu en dan voor dat een orkaan vrij dicht langs het eiland trekt, waardoor een uitloper ervan voor harde wind en zware en langdurige regen- en onweersbuien zorgt. Overstromingen kunnen dan voorkomen. In het voorjaar en de zomermaanden komt saharastof voor. Stofdeeltjes worden meegenomen door de wind en maken het zicht heiig. Op Aruba schijnt de zon gemiddeld ruim 3.200 uur per jaar. Ter vergelijking: in noordwest Europa is dit gemiddeld 1.600 uur per jaar. Landschap Aruba heeft een dor en rotsachtig landschap met veel cactussen en de Dividivi-boom. De neerslaghoeveelheid van gemiddeld 470 mm is iets lager dan het gemiddelde in Nederland, maar door de sterke verdamping in dit warme klimaat, en de concentratie van regen in zware buien (waarbij de meeste regen niet de rotsachtige bodem in trekt maar de zee in spoelt) blijft Aruba dor en droog. De Dividivi is een voor Aruba karakteristieke boom die met de wind meegroeit. Er zijn bossen met Dividivi-bomen waarbij alle bomen dezelfde kant op staan. Het westen van het eiland is relatief vlak. Dat deel van het eiland is ook zeer dichtbevolkt. In het oosten van het eiland, waar het Nationaal park Arikok is, is het heuvelachtiger. De Hooiberg is een opvallende heuvel (165 meter) in het midden van Aruba. Het is een kegelvormige heuvel met op de top diverse zendmasten. De Hooiberg is bijna vanaf het hele eiland zichtbaar, en is een opvallende verschijning doordat de heuvel eenzaam boven een vlakte uitsteekt. Hoewel de Hooiberg soms door zijn prominentie als de hoogste heuvel van het eiland gezien wordt, is Aruba's hoogste heuvel in werkelijkheid de Jamanota, met 188 meter. Er is rondom Aruba veel koraalrif waardoor het een aantrekkelijk gebied is om te duiken. Er is ook een aantal scheepswrakken dat voor duikers interessant is. Cultuur Muziek van Aruba Lijst van kunstenaars uit het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden Lijst van schrijvers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden Onderwijs Het schoolsysteem op Aruba is vrijwel hetzelfde als in Nederland, op enkele verschillen na. Het primaire onderwijs bestaat uit de kleuterschool (4-6 jaar) en het basisonderwijs (6-12 jaar). Ook is er speciaal onderwijs: kleuter- en/of basisschool voor kinderen die speciale zorg nodig hebben. Na het primaire onderwijs volgt het secundaire onderwijs, onderverdeeld in LBO (Lager Beroepsonderwijs) / EPB (Educacion Profesional Basico) (3 of 4 jaar), mavo (4 jaar), havo (5 jaar) en vwo (6 jaar). Overigens wordt op de middelbare school op Aruba hetzelfde Centraal Examen (CE) gemaakt als in Nederland. Na het secundaire onderwijs volgt het post-secundair onderwijs (MBO/HBO/WO). Het MBO (EPI, Educacion Profesional Intermedio) is verdeeld in vier sectoren: Ciencia & Technologia (CT) (Wetenschap en Techniek), Salubridad & Servicio (SS) (Gezondheid en Dienstverlening), Hospitalidad y Turismo (HT) ("Gastvrijheid" en Toerisme) en Economico (E) (Economie). Daarnaast heeft Aruba het Instituto Pedagogico Arubano (IPA), de lerarenopleiding (HBO) voor primair en secundair onderwijs. Bovendien is er nog de Universiteit van Aruba (UA), met een Faculteit der Rechtsgeleerdheid (FdR), een Financieel Economische Faculteit (FEF), een Faculty of Hospitality and Tourism Management Studies (FHTMS), en een Faculty of Arts and Sciences (FAS). Zie ook: Lijst van scholen op Aruba Evenementen Dia di Betico Carnaval Dia di Himno y Bandera (18 maart) Dia di Rey (Koningsdag) Viering San Juan Economie Aruba is een welvarend land. De werkloosheid is laag (alhoewel de regering sinds 2013 geen statistieken meer publiceert) en het inkomen per hoofd van de bevolking is een van de hoogste in het Caraïbisch gebied (ca. US$ 24.087). Eind 2018 bedroeg de arbeidsparticipatie 56,6 procent voor vrouwen. Sinds 2001 kent Aruba een algemene ziektekostenverzekering (AZV) voor de gehele bevolking. Tot het midden van de jaren 1980 was de belangrijkste industrie van Aruba olieraffinage. Toen werd de raffinaderij gesloten en verschoof de economie van het eiland naar toerisme. Aruba verwelkomt tegenwoordig meer dan een miljoen verblijfstoeristen per jaar, waarvan driekwart Amerikanen. Het toerisme richt zich voornamelijk op de stranden en de zee. De raffinaderij is in 1986 gesloten, in 1991 heropend, in 2004 verkocht, in 2009 gesloten, in 2011 heropend, en in 2012 weer gesloten. Er was in 2012 een intentieverklaring getekend met CITGO (de Amerikaanse dochter van de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PDVSA) om te onderzoeken of de raffinaderij wederom heropend kan worden. De munteenheid is de Arubaanse florin. Die is gerelateerd aan de koers van de dollar (vaste wisselkoers: 1 Amerikaanse dollar = 1,79 Arubaanse Florin). In de praktijk kan er ook met dollars worden betaald. Tot 2009 gaf Nederland ontwikkelingshulp aan Aruba. Deze hulp werd met name ingezet voor rechtshandhaving, het onderwijs, de bestuurlijke ontwikkeling, gezondheidszorg en duurzame economische ontwikkeling. Deze hulp werd op verzoek van Aruba in 2009 gestopt. Sinds 2015 is er wel weer een vorm van financieel toezicht ingevoerd, omdat de schuld van Aruba sterk opgelopen is tot meer dan 80% van het BBP. Aruba beschikt daarnaast over twee vrijhandelszones, zones waar in- en uitvoer en dienstenverkeer onder voorwaarde onbelast plaatsvindt. Toerisme Aruba heeft een grote en goed ontwikkelde toeristenindustrie, en ontving 1.082.000 verblijfstoeristen in 2018. Het grootste aantal toeristen komt uit Noord-Amerika, met een marktaandeel van 73,3%, naast 15,2% uit Latijns-Amerika en 8,3% uit Europa. Uit Nederland kwamen er 40.231 bezoekers in 2018. Er zijn vele luxe en minder luxe hotels, voornamelijk geconcentreerd langs de stranden aan de westkust. Aan Palm Beach liggen de luxe op Amerikaanse toeristen gerichte hotels. Dit gebied wordt ook wel de "Highrise-area" genoemd, vanwege het feit dat de meeste hotels gevestigd zijn in (voor Arubaanse begrippen) hoogbouw. Eagle Beach, op korte afstand van Palm Beach richting Oranjestad, biedt hotels op een wat kleinere en intiemere schaal in laagbouw-huisvesting, vandaar de naam "lowrise-area". Oranjestad is naast de hoofdstad ook een belangrijke plaats in de toeristenindustrie. Hier bevindt zich de haven voor de vele cruiseschepen die Aruba aandoen. De cruise-industrie is een zeer belangrijke pijler van het toerisme op Aruba, omdat tijdens een cruise een groot deel van de passagiers aan wal gaan om het eiland te bezichtigen. Met 334 "cruise-calls" ontving Aruba 815.161 cruisetoeristen in 2018. Blijkens onderzoek droeg het cruise seizoen 2017/2018 US$ 102.8 miljoen bij aan de Arubaanse economie. In Oranjestad zijn verder nog een aantal luxe hotels, een aantal luxe winkelcentra, diverse op toerisme gerichte winkelstraten waaronder de "Mainstreet" en horecafaciliteiten te vinden. De Mainstreet, Caya G.F. (Betico) Croes genaamd, heeft de laatste jaren een herinrichting doorgemaakt, en is daarbij onder andere voorzien van een geheel nieuwe bestrating, nieuwe palmbomen, en een tramlijn voor toeristen. Ook op andere plekken op het eiland is de nodige toeristenaccommodatie te vinden, onder meer in (particuliere) appartementencomplexen. Nationale feestdag 18 maart is de nationale feestdag van Aruba, de Dag van het Volkslied en de Vlag (Papiaments: Dia di Himno y Bandera). Op 18 maart 1948 werd door een petitie de eerste aanzet gedaan tot Arubaanse zelfstandigheid. In 1976 werd deze dag voor het eerst gevierd en werden ook het volkslied (Aruba Dushi Tera) en de vlag officieel aanvaard. Nationale symbolen Formele en minder formele herkenningstekens van het natie-eiland kunnen de status van nationaal symbool verwerven. Zo zijn de Dividivi boom en de Fofoti boom niet weg te denken symbolen van het Arubaans landschap. Vanwege hun bijzondere silhouet komen afbeeldingen van deze bomen veelvuldig voor in toeristische promotiecampagnes. Tot de wettelijke nationale symbolen behoren de vlag van Aruba, het wapenschild en het volkslied. Sinds 2012 is hieraan toegevoegd de Arubaanse holenuil ofwel Shoco in het Papiaments. Flora en fauna De flora van Aruba wordt gekenmerkt door diverse soorten van de cactusfamilie zoals Melocactus en Opuntia. Opuntia stricta is een algemeen voorkomende schijfcactus op Aruba. Boomsoorten met veel stekels die tegen de droogte kunnen als de Vachellia en Caesalpinia kenmerken Aruba. Caesalpinia coriaria en Vachellia tortuosa zijn aangepast aan het droge winderige klimaat van Aruba. Omdat Aruba op het Zuid-Amerikaanse continentaal plat ligt, lijkt de fauna sterk op die van het nabijgelegen Venezuela. Op het eiland komen twaalf zoogdieren voor, waaronder drie geïntroduceerde knaagdieren (bruine rat, zwarte rat en huismuis), een inheems knaagdier (Calomys hummelincki), een haasachtige (het Floridakonijn, Sylvilagus floridanus) en zeven vleermuizen (Peropteryx trinitatis, de kleine kaalrugvleermuis (Pteronotus davyi), Mormoops megalophylla, Glossophaga longirostris, Leptonycteris curasoae, Natalus tumidirostris en Molossus molossus). De bekendste vogels en reptielen op Aruba zijn de gestreepte anolis, yuwana (groene leguaan), de dori (kikker), de shoco (uil), de cascabel (Aruba-ratelslang), de chuchubi, de oranje troepiaal, de barica geel (suikerdiefje) en de blenchi (kolibrie). Renhagedissen zoals de alleen op Aruba levende cododo (Aruba-renhagedis) leven in het droge woestijnlandschap van Aruba. Sommige dieren, waaronder de ratelslang, worden bedreigd door de boa constrictor. Deze slangensoort komt van nature niet op Aruba voor, maar heeft zich hoogstwaarschijnlijk op het eiland kunnen verspreiden nadat enkele exemplaren in de natuur zijn losgelaten. Nadat de soort zich op Aruba uitstekend bleek thuis te voelen heeft het zich op het eiland in hoog tempo vermenigvuldigd. Op dit moment is er daardoor sprake van een plaag. De slang is voor mensen ongevaarlijk, maar vormt wel een bedreiging voor bepaalde diersoorten. Bedreigde inheemse plant- en diersoorten alsook het witte strandzand genieten wettelijke bescherming op grond van het CITES-verdrag, het landsbesluit inheemse flora en fauna of de zandverordening. De bescherming behelst tevens een exportverbod voor bijvoorbeeld voor koraal, schelpdieren of witzand. Politiek Het staatshoofd is constitutioneel de Nederlandse Koning die de gouverneur van Aruba aanwijst om hem te vertegenwoordigen. De gouverneur is aangewezen voor een termijn van zes jaar. De gouverneur op zijn beurt benoemt de ministers. De werkelijke politieke macht ligt bij het parlement en de Raad van Ministers ofwel het kabinet. Het parlement van Aruba bestaat uit één kamer, de Staten met 21 leden die door de burgers voor vier jaar worden gekozen. De uitvoerende macht ligt bij de Raad van Ministers, die geleid wordt door een minister-president. Gouverneur en Raad van Ministers vormen samen de regering. De regering zetelt in Oranjestad. De volksvertegenwoordiging heeft het recht van amendement, van enquête en van interpellatie. Zij heeft eveneens het recht van initiatief. De landsbegroting dient door haar te worden goedgekeurd. Naast de Staten van Aruba controleren ook de Algemene Rekenkamer en de Raad van Advies het handelen van de regering op doelmatigheid en rechtmatigheid. Momenteel is het staatshoofd Koning Willem-Alexander, de gouverneur Alfonso Boekhoudt en de minister-president Evelyn Wever-Croes (MEP). De gouverneur waakt over het algemeen belang van het Koninkrijk op Aruba en ziet erop toe dat door wetgevings- en bestuursorganen op Aruba geen beslissingen worden genomen die de eenheid van het Koninkrijk kunnen schaden of die in strijd zijn met de bepalingen van het Koninkrijksstatuut of met een internationale regeling. De uitvoerende macht berust bij de gouverneur in samenwerking met de Raad van Ministers. De gouverneur wordt hierin bijgestaan door een Raad van Advies, die uit ten minste vijf door hem benoemde leden bestaat en die over alle ontwerpen van landsverordeningen, rijkswetten, landsbesluiten houdende algemene maatregelen en dergelijke, advies uitbrengt. Europese Unie Aruba heeft de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO) binnen de Europese Unie (EU). Het eiland valt niet onder het grondgebied van de EU, maar de inwoners bezitten wel de rechten van het EU-burgerschap. Aangezien het land niet behoort tot het grondgebied van de EU, hoeft het niet te voldoen aan het Europees recht en is de euro niet het wettelijke betaalmiddel. Er bestond een kans dat als uitvloeisel van de staatkundige hervorming van de Nederlandse Antillen in 2010, de status gewijzigd werd in die van een ultraperifere regio. Volgens de toenmalige oppositiepartij, MEP, zou ook de euro ingevoerd moeten worden. Dit laatste is helemaal van tafel gezien de huidige munteenheid waarvoor Bonaire reeds heeft gekozen. Er zijn ook genoeg voorbeelden van landen en gebieden binnen de Europese Unie die geen euro als officieel munteenheid hebben of willen hebben. De toenmalige regeringspartij, de AVP, had meerdere malen bevestigd dat zulke veranderingen strikt volgens de uitkomsten van referenda zou gebeuren. Zie ook: Lijst van politieke partijen op Aruba Zie ook: Staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden Defensie De defensietaken van Aruba zijn door de Nederlandse staat belegd bij de Nederlandse krijgsmacht. Daarmee is de Nederlandse krijgsmacht verantwoordelijk gesteld voor de uitvoering van het defensiebeleid. Dit wordt vanaf de marinierskazerne bij Savaneta (Aruba) uitgevoerd. De kazerne is een integraal onderdeel van de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied (CZMCARIB) Op de Marinierskazerne Savaneta zijn de 32e infanterie-compagnie van het Korps Mariniers en het peloton van de Arubaanse Militie (ARUMIL) gestationeerd. De militie is onder andere verantwoordelijk voor bewakings- en beveiligingstaken maar kan ook operationeel ingezet worden. Zo zijn manschappen van de militie ingezet bij de hulpverlening na de aardbeving Haïti 2010. Ook zijn diverse ondersteunende diensten van de Koninklijke Marine aanwezig zoals de administratieve, logistieke, facilitaire en geneeskundige ondersteuning. Nutsbedrijven Water- en Energiebedrijf Aruba, N.V. (W.E.B.) produceert drinkwater en stroom. Het gemiddelde dagelijkse verbruik op Aruba is ongeveer 35600 m3/dag., en de gemiddelde elektriciteitsproductie is 104 MW. Naast de productie verzorgt WEB ook voor de waterdistributie op het eiland. Elektriciteits Maatschappij Aruba, N.V. (N.V. Elmar) is de enige distributeur van elektriciteit op het eiland Aruba. N.V. Elmar biedt haar klanten ook de mogelijkheid om zonnepanelen of windturbines toe te voegen. Samen met W.E.B. Aruba N.V., beide bedrijven delen hetzelfde hoofdbedrijf, namelijk Utilities Aruba N.V. Verkeer en vervoer Bij Oranjestad ligt de Internationale Luchthaven Koningin Beatrix. Er zijn vanaf dit vliegveld dagelijkse verbindingen met Curaçao en Bonaire, met diverse steden in de VS, Zuid-Amerika en met Amsterdam. Er is een speciale terminal voor passagiers die van en naar de VS vliegen. Een netwerk van autobussen van het openbaarvervoerbedrijf Arubus bestrijkt een groot deel van het eiland. Daarnaast rijden er vele particuliere minibusjes rond die passagiers oppikken langs de weg. De wegen op Aruba zijn in het algemeen van redelijke kwaliteit. De zeven hoofdwegen zijn geasfalteerd. In de meer afgelegen gebieden (zowel bewoond als onbewoond) waren de meeste wegen tot enkele jaren geleden onverhard. De laatste jaren worden echter ook deze wegen, met name in de bewoonde gebieden, geasfalteerd. Op Aruba is één snelweg te vinden die dwars over het eiland loopt en dat bij de luchthaven aansluit op de "Watty Vos Boulevard", een ringweg om Oranjestad. De maximale snelheid is daar 80 kilometer per uur. Deze snelheid wordt gecontroleerd door middel van laserguns. Aruba heeft een drietal zeehavens. De haven van Barcadera is sedert 2016 de voornaamste haven voor maritiem goederenvervoer, nadat de havens voor containervervoer en kleine vaartuigen van Oranjestad naar Barcadera verplaatst werd. Sedertdien is de Paardenbaai haven in Oranjestad/Taratata uitsluitend cruisehaven en is deze voorzien van faciliteiten voor het afmeren van megacruiseschepen. De haven van San Nicolas is een industriële haven waar voorheen olietankers voor de olieraffinaderij aanlegden. Sinds 2013 heeft Oranjestad een tramlijn. Sport Een van de belangrijkste sporten in Aruba is honkbal. De sport was in de jaren 1930 geïntroduceerd door het Amerikaanse personeel van Lago, en is uitgegroeid tot topsport. Het Don Elias Mansur Ballpark is het grootste stadion met 12.000 zitplaatsen en wordt voornamelijk gebruikt voor honkbal. Arubaanse honkballers als Xander Bogaerts en Calvin Maduro spelen in de Major League, het hoogste niveau. Het Arubaans voetbalelftal werd in 1932 opgericht, en is lid van de CONCACAF en de FIFA. Het elftal speelt in het Trinidadstadion met een capaciteit van 5.000 zitplaatsen. In 2022 stond Aruba op de 203de plaats van 210 landen. Aruba leent zich voor watersport waardoor surfen en kitesurfen populaire sporten zijn. Tot en met 1984 nam Aruba deel aan de Olympische spelen als onderdeel van de Nederlandse Antillen. In 1985 werd het Comité Olímpico Arubano opgericht. Sindsdien doet Aruba zelfstandig mee aan de zomerspelen, maar heeft anno 2022 nog geen medaille gewonnen. Zie ook Lijst van bekende Arubanen Lijst van monumenten op Aruba Lijst van musea op Aruba Externe links Aruba Tourism Authority website Het Arubahuis: website van de gevolmachtigde minister van Aruba in Nederland Historia di Aruba (en, nl en papiamento) Aruba Ports Authority, Aruba Cruise Statistics Overheid Aruba Eilandgebied van de Nederlandse Antillen
60
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aswoensdag
Aswoensdag
Aswoensdag is in de katholieke traditie het begin van de 40 dagen durende Vastentijd, die loopt tot en met Stille Zaterdag. Van Aswoensdag tot Pasen zijn er veertig vastendagen, waarbij de zondagen niet worden meegerekend. Aswoensdag wordt voorafgegaan door vastenavond en het carnaval. Liturgie Op Aswoensdag laten rooms-katholieken en sommige protestantse gelovigen in de kerk een kruis met as op hun voorhoofd tekenen, het zogenoemde askruisje. Terwijl de priester het askruisje zet, zegt hij doorgaans tegen iedere gelovige afzonderlijk: "Gedenk, mens, stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren". (in het Latijn: "Memento, homo, quia pulvis es, et in pulverem reverteris"). Deze tekst is gebaseerd op het vonnis dat God na de zondeval over de mensheid uitsprak (Genesis 3:19). Sinds 1979 kan ook de tekst worden gebruikt: "Bekeer u en geloof in het Evangelie". Deze tekst uit het Evangelie staat in het altaarmissaal zelfs als eerste tekst aangegeven voor de liturgie van Aswoensdag en verwijst naar de oproep waarmee Jezus in Galilea zijn prediking begon (Marcus 1,15). Oudkatholieken en Oosters-orthodoxe christenen laten zich de as op het hoofd strooien. In de Grieks-orthodoxe kerk kent men asmaandag. De as is het overblijfsel van verbrande palmtakken (vaak buxustakken), die het jaar daarvoor gebruikt werden voor de viering van Palmpasen op Palmzondag. Het kleine ritueel wordt uitgevoerd ter bezinning en als uiting van boetvaardigheid. In die zin is het een voorbereiding op Goede Vrijdag en Pasen. Asoplegging In de vroege middeleeuwen werd het opleggen van as bij de mannen over het gehele hoofd en bij de vrouwen het voorhoofd gestrooid als start van de boetetijd. Dit ritueel was alleen maar bestemd voor zondaars die officieel tot boete werden veroordeeld. Later werd dit een algemeen gebruik omdat men ervan uitging dat iedereen tegen God of zijn medemensen gezondigd had. Men spreekt van een symbool, wanneer verschillende betekenissen in één beeld vervat zijn. Bij het verbranden van de palmtakjes van het vorig jaar, (gebruik dat in de 14e eeuw ontstaan is), legt de priester de nadruk op het kwade in het leven van de gelovige (= zondigheid) dat moet worden verbrand. Dat is de bekering (= anders leven) waartoe christenen telkens worden uitgenodigd. Tijdens een asviering staat men even stil bij de dood, om vervolgens voluit aandacht te hebben voor de kansen om een nieuw leven (= vruchtbaarheid) op te bouwen. Als teken van berouw en vasten komt het gebruik van as in de Bijbel vaak voor. De boeteling strooide zich as over het hoofd. Vasten Aswoensdag is, net zoals Goede Vrijdag, in de recentste editie van het kerkelijk wetboek van 1983 een verplichte vastendag voor Rooms-katholieken. Dit houdt in dat alle gedoopten tussen 18 en 60 jaar gehouden zijn op die dagen slechts één volledige maaltijd te nemen. Wie kan, wordt uitgenodigd om ook op andere dagen, zoals paaszaterdag en de vrijdagen van de veertigdagentijd, te vasten. De bisschoppenconferentie kan het onderhouden van vasten en onthouding nader bepalen en ook andere vormen van boete, vooral liefdewerken en oefeningen van vroomheid, geheel of gedeeltelijk in de plaats van vasten en onthouding stellen. Zo bepaalde de Rooms-katholieke Nederlandse Bisschoppenconferentie in 1989: "Wij bepalen dat Aswoensdag en Goede vrijdag dagen van verplichte vasten en onthouding in spijs en drank zijn en dat verder het bepalen van de wijze van de beoefening van boete en onthouding aan het eigen geweten en initiatief van de gelovigen wordt overgelaten." Lokale gebruiken In de regio van Antwerpen wordt er op Aswoensdag traditioneel pruimentaart gegeten, in Nederland haring (het zogenoemde haringhappen). Datum van Aswoensdag De vroegste datum voor Aswoensdag kan 4 februari zijn, de laatst mogelijke datum is 10 maart. Zie Paas- en pinksterdatum voor een uitgebreide tabel. Externe link Aswoensdag op www.katholieknederland.nl Bijbel in 1000 seconden C. Leterme Christelijke feestdag veertigdagentijd Rooms-katholieke sacramenten en gebruiken
62
https://nl.wikipedia.org/wiki/Allerzielen
Allerzielen
Allerzielen is een gedenkdag uit de westerse rooms-katholieke traditie. Het wordt gevierd op 2 november, de dag na Allerheiligen, waarmee deze dag nauw verbonden is. Met Allerzielen worden de overledenen herdacht en wordt een requiemmis opgedragen. Wanneer Allerzielen samenvalt met een zondag, heeft dit altijd voorrang op de zondagsliturgie. De nabestaanden plaatsen bloemen op het graf. In veel parochies is het gebruikelijk dat als er een parochiaan uit de kerk wordt begraven er een kruisje wordt opgehangen met daarop de naam van de overledene. Op de eerstvolgende Allerzielen komt de familie van de overledene naar de mis om het kruisje in ontvangst te nemen. Allerzielen is een dag om speciaal te bidden voor alle zielen die nog niet in de hemel zijn, maar in het vagevuur. De gedenkdag voor de overledenen stamt uit de benedictijner kloostertraditie van Cluny, waar Odilo van Cluny haar in 998 voor het eerst liet vieren. In de 13e eeuw kreeg het de naam Allerzielen. Afbeeldingen Zie ook Allerheiligen Dag van de Doden Eeuwigheidszondag, protestantse tegenhanger Halloween Christelijke feestdag November
64
https://nl.wikipedia.org/wiki/Armoede
Armoede
Armoede of pauperisme is volgens de definitie van de Verenigde Naties het niet kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften, noodzakelijk om een menswaardig bestaan te kunnen leiden. Primaire levensbehoeften zijn schoon en drinkbaar water, voedsel, kleding, huisvesting en gezondheidszorg. Armoede ontstaat bij een (chronisch) tekort aan betaal- of ruilmiddelen bij bepaalde personen, waardoor de aanschaf van noodzakelijke bestaansmiddelen buiten het bereik van die personen valt. Ook het geen toegang hebben tot secundaire levensbehoeften kan ervaren worden als armoede, vooral als in een samenleving anderen dat wel hebben. Secundaire levensbehoeften zijn bijvoorbeeld de aanschaf van luxe goederen, het maken van reizen en het deelnemen aan onderwijs, sport en andere sociale activiteiten. Het tegengestelde van armoede is rijkdom (ook wel welstand). De overgang tussen armoede en (relatieve) welstand wordt aangeduid als de armoedegrens. Deze wordt afhankelijk van het welvaartsniveau in elke samenleving anders gedefinieerd. Tekenen van armoede Armoede kent een aantal uiterlijke kenmerken, zoals een slechte voedingstoestand, of inadequate huisvesting. Deze kenmerken zijn niet altijd zichtbaar omdat ze uit schaamte veelal verborgen worden voor de omgeving. Voor arme mensen geldt dat het schaarse inkomen uit werk of bijstand vaak volledig opgaat aan woonkosten, energiekosten en verplichte ziektekosten, waardoor er geen geld meer is voor voedsel en de eerste levensbehoefte niet volledig gedekt zijn. Armoede komt het vaakst voor onder langdurig werklozen, chronisch zieken, ouderen, alleenstaande ouders, en mensen met laag betaalde banen. Armoede kan toenemen door de groei van de behoeften, het dalen van de koopkracht en het toenemen van schaarste. Individuele armoede Individuele armoede kan het gevolg zijn van een echtscheiding, juridische problemen, langdurige werkloosheid, ondernemingsfaillissement, ziekte, of verslaving aan gokken, kopen, alcohol of drugs. Hierdoor kan iemand van welstand tot armoede vervallen. Een fenomeen van de laatste decennia in vooral westerse landen is het kopen op afbetaling (live now, pay later). Dit kan tot financiële schulden leiden, die de omgeving, gemeentelijke en/of overheidsinstanties dwingen de persoon onder financiële curatele te stellen. Ook bezuinigingen op de sociale zekerheid, huurtoeslag en op de zorg kunnen tot armoede leiden. Verder kunnen ook prijsstijgingen en inflatie armoede in de hand werken, omdat het inkomen hierdoor wordt uitgehold: met hetzelfde inkomen kan men steeds minder kopen. Dit is vooral voor personen die afhankelijk zijn van een vast inkomen en economisch weinig weerbaar zijn en hun inkomen niet kunnen verhogen (pensioengerechtigden bijvoorbeeld) zeer problematisch. Wanneer men een vast inkomen heeft dat door vaste lasten en eerste levensbehoeften wordt opgesoupeerd kan een kleine financiële tegenvaller iemand al kopje-onder doen gaan. Als eenmaal schulden zijn ontstaan kunnen die door bijkomende kosten snel gaan groeien. Soms wordt dit verergerd doordat men het hoofd in het zand steekt en het probleem probeert te negeren. Individuele armoede heeft tot gevolg dat iemand in een maatschappelijk isolement terecht kan komen. Door een beperkt budget nemen de mogelijkheden af om deel te nemen aan activiteiten, en worden concessies gedaan aan communicatie- en transportmiddelen. Kleding en middelen voor lichaamsverzorging eveneens, waardoor men zich niet langer representatief voelt. De woonsituatie verslechtert en daarmee krijgt men een ander (minder) sociaal aanzien. Het algeheel gevoel van onwelzijn kan ertoe leiden dat men toevlucht zoekt in tabak, alcohol en verdovende middelen. Hierdoor kan men in een sociaal isolement en vicieuze cirkel terecht komen omdat dit tot gezondheidsproblemen en sociale problemen kan leiden waardoor men de baan verliest of geen werk meer kan vinden. In de Filipijnen is een levendige handel ontstaan in pagpag, goedkoop voedsel dat is bereid uit voedselresten of weggegooid voedsel en dat grote gezondheidsrisico´s met zich meebrengt. Wanneer men door armoede de huur of hypotheek niet meer kan opbrengen en de woning moet verlaten kunnen dit de eerste stappen naar dakloosheid zijn. Men verblijft vaak nog enige tijd bij vrienden of familie als noodoplossing totdat deze hen ook niet meer in huis kunnen of willen hebben, bijvoorbeeld omdat dit ook juridische consequenties voor hen kan hebben of omdat men genoeg van elkaar krijgt. Dit kan ertoe leiden dat men de toevlucht neemt tot slaaphuizen, illegale huur, of uiteindelijk de straat. Soms is er geen sociaal vangnet beschikbaar en nemen mensen in armoede (soms ook gedwongen door verslaving) hun toevlucht tot extreem, riskant of illegaal gedrag om maar aan geld te komen, bijvoorbeeld prostitutie, drugshandel, zakkenrollen, diefstal, oplichting en andere misdadige praktijken, kinderen prostitueren of dwingen tot bedelen of kinderarbeid en hen zelfs daarvoor van school weghouden etc. Wanneer de grens van crimineel gedrag eenmaal is overschreden wordt het niet alleen steeds moeilijker om hier weer uit te komen maar wordt men er steeds dieper ingezogen en worden ook vaak andere familieleden hierin betrokken, vaak al op jonge leeftijd. Ook nemen mensen vaak hun toevlucht tot bedelen. Minder omstreden manieren om aan geld te komen zijn onder andere (zwart) bijwerken of bijklussen (beunhazerij), tegen betaling telefoons van simlocks ontgrendelen, het verzamelen van recyclebaar afval, sneeuwruimen, zelfgemaakte zaken aan toeristen verkopen of hen vermaken als straatartiest, tegen betaling toeristische rondleidingen verzorgen, het verkopen van eten en drinken of zelfgevangen vis, schoenpoetsen, heitje-voor-een-karweitje etc. Omdat er vaak vergunningen vereist zijn en omdat er een grijs gebied bestaat tussen legale en illegale activiteiten, treedt de politie hier soms tegen op. Psychische gevolgen van een verval tot armoede kunnen schuld en schaamte zijn. Soms versterken mensen daardoor zelf hun sociale isolement. Uit onderzoek blijkt dat armoede een negatieve invloed heeft op intelligentie en kinderen die in armoede opgroeiden, hebben op latere leeftijd meer moeite met het reguleren van hun emoties. Armoede kan een voedingsboden vormen voor politiek extremisme. Covid-19 heeft de individuele financiële situatie verslechterd. De hoogte van de uitkering blijft gelijk, maar het levensonderhoud wordt duurder. Energie-armoede en water-armoede Energie-armoede is een bijzondere vorm van individuele armoede, veroorzaakt door uitholling van het besteedbaar inkomen door hoge of stijgende energieprijzen. Energie (gas, elektriciteit) is een eerste levensbehoefte maar daardoor ook een kostenpost waar men vrijwel geen controle over heeft en waar vrijwel niet op bezuinigd kan worden. Vooral voor lagere inkomens kunnen energiekosten een relatief hoog percentage van het beschikbaar inkomen opsouperen, waardoor minder bestedingsruimte is voor andere zaken. Oorzaken zijn vaak: Een verrekeningssysteem waarin energiekosten gelijkelijk over alle wooneenheden in een gebouw worden omgeslagen (blokaansluiting). Hierdoor bestaat voor individuele gebruikers geen enkele prikkel om zuinig met energie te zijn; Vanwege werkloosheid vaak thuis zijn waardoor meer gestookt wordt; Fluctuerende olie- en gasprijzen, waarbij prijsstijgingen direct worden doorberekend maar prijsdalingen trager doorwerken; Externe factoren als een strenge winter of (geo-)politiek zoals de energiecrises van 1973 en 2022; Het bewonen van goedkopere maar oudere, slechter geïsoleerde woonruimte, waardoor meer gestookt moet worden om de woonruimte op de gewenste temperatuur te houden; Achterstallig onderhoud dat de verhuurder niet wil uitvoeren omdat dat geld kost; Het ontbreken van enige motivering bij verhuurders om energie- en andere kosten te beperken omdat ze die toch direct mogen doorberekenen, er zelfs administratiekosten over berekend mogen worden, en de huurder geen enkele stem hierin heeft. Ook kunnen impasses in de besluitvorming van de VVE energiebesparingsmaatregelen blokkeren. Een voor de huurder negatief uitvallende eindafrekening kan een onverwachte tegenvaller vormen en voor financële problemen zorgen. Achterstallig onderhoud dat de eigenaar niet kan betalen. Een andere, extreme vorm van energie-armoede is terug te vinden in ontwikkelingslanden waar in grote delen van het land in het geheel geen (betrouwbare) elektriciteitsvoorziening voorhanden is. Door het ontbreken van electriciteit moet toevlucht genomen worden tot duurdere energiebronnen of worden ook andere zaken duurder of moeilijker te bereiken. In 2018 was dit in vele landen van Sub-Sahara Afrika het geval. Daaraan verhelpen is een van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Een verwant verschijnsel is water-armoede, waarbij men geen toegang heeft tot stromend (drink) water. Hierdoor moet men zich grote inspanningen getroosten om aan water te komen (hetgeen tijdverlies betekent dat men ook voor werk had kunnen gebruiken) en moet men zich vaak behelpen met het veel duurdere (en milieu-onvriendelijker) flessenwater in plaats van kraanwater. Hierdoor kunnen drinkwaterkosten een belangrijke kostenpost gaan vormen. Collectieve armoede Ook een land als geheel kan tot armoede vervallen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurde met Argentinië aan het begin van de 21e eeuw. Gebeurtenissen als de grote beurscrash in 1929 in New York kunnen overal ter wereld mensen en bedrijven in grote financiële problemen brengen. Gevolgen daarvan zijn: algemene economische malaise, werkloosheid en armoede. De financiële crisis in 2008 zorgt voor een nieuwe golf van armoede. Armoede kan ook het gevolg zijn van een economische boycot (Irak na de Golfoorlog van 1991) een staatsschuldencrisis of zelfs een staatsbankroet droogte en ernstige natuurrampen (bijvoorbeeld de Sahellanden). Verder is het mogelijk dat een land een relatief hoog percentage armen heeft ten gevolge van een ongelijke inkomensverdeling. De macro-economische cijfers laten dan vaak een gunstig beeld zien, maar de meeste winst en welvaart belandt bij een beperkt aantal bedrijven en individuen. Dit is echter niet gunstig voor de economische perspectieven op langere termijn. Armoede is een economisch, maatschappelijk, sociaal en ook politiek probleem. Armoede heeft verschillende negatieve consequenties zoals het afremmen van economische groei, slechte leefomstandigheden, sociale onrust, en emigratie van geschoolden (braindrain). Vrijwillige armoede: armoede als ideaal In verschillende wijsgerige en godsdienstige stromingen wordt het leven in armoede als ideaal gezien omdat men tot grotere wijsheid en godsvrucht zou komen door van materiële goederen af te zien. Een voorbeeld uit de Griekse oudheid is Diogenes van Sinope. Volgens het Nieuwe Testament sprak Jezus vaak ten gunste van het leven in armoede en dit voorbeeld is in het christendom vaak gevolgd. De gelofte van armoede is bijvoorbeeld een van de drie kloostergeloften. Ook in het boeddhisme geldt armoede als een deugd. Hier geldt dat armoede zelfverkozen is. Geschiedenis Geen enkele samenleving uit het verleden heeft eraan getwijfeld dat armoede deel was van de natuurlijke orde. In weerwil van het wijd verspreide gefantaseer over luilekkerland, zag men armoede als door God gewild. Ook de klassieke politieke economen waren pessimistisch gestemd en meenden dat alleen individuen eruit konden ontsnappen. De verlichte revolutionairen Tom Paine en Nicolas de Condorcet waren in de jaren 1790 de eersten die schreven dat armoede kon en moest worden overwonnen. Sindsdien geldt het vóórkomen ervan als een schandaal. In de 19e eeuw begon de welvaart merkbaar toe te nemen door de verbetering van de agrarische productiviteit en de ontsluiting van goedkope energiebronnen. Toch ging deze economische moderniteit in de regel niet gepaard met gelijkere kansen in het leven en kon ze de relatieve armoede zichtbaarder maken. Pas in de laatste dertig jaar van de 19e eeuw begon de vermogenskloof tussen de bourgeoisie en de handwerkers in veel landen terug te lopen. De tweede industriële revolutie steunde op een grotere vraag in brede lagen van de bevolking. Zie ook Armoedebestrijding Armoedebeweging Armoedegrens Armoedeval Analfabetisme Armenzorg Derde wereld Energiesubsidie Kinderarbeid Kinderarmoede Minimumloon Ontwikkelingssamenwerking Sociale bijstand Subsidie Economische terminologie
66
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anaximenes
Anaximenes
Anaximenes (Oudgrieks: , Anaximếnês) was een presocratische filosoof uit Milete die actief was rond 585−526 v.Chr. Samen met de oudere Thales en Anaximander behoorde hij tot de eerste Griekse filosofen, namelijk de Milesische. Hij schreef een natuurfilosofisch werk over kosmologie, waarin hij meteorologische verschijnselen verklaarde en de vorming van aarde en hemellichamen afleidde uit het oerelement lucht. Leven Over Anaximenes' leven is heel weinig met zekerheid bekend. Hij woonde en werkte in Milete, en zijn vader zou Eurystratus heten. Volgens enkele bronnen was hij een leerling van Anaximander, wat onderzoekers betwijfelen. In zijn filosofie was hij wel door hem beïnvloed. Volgens Herodotus kreeg hij toestemming om in Sparta een uit Babylonië afkomstige zonnewijzer op te richten met een indeling in twaalf uren. Anaxagoras van Clazomenae en Diogenes van Apollonia waren waarschijnlijk leerlingen van Anaximenes. Werk In de latere oudheid circuleerden brieven onder Anaximenes' naam, maar die zijn pseudepigrafisch. Wel schreef hij een kosmologisch prozawerk getiteld Over de natuur in eenvoudige en zuinige stijl, waarin hij desondanks beelden gebruikte, zoals sterren die rijden op de lucht, en de aarde die plat is als een blad. Over de structuur is niets bekend, en heel weinig citaten zijn overgeleverd. Daarom zijn vooral testimonia bij latere auteurs belangrijk. Zulke auteurs zijn met name Aristoteles, Theophrastus (en doxografen die zich op hem baseerden), (pseudo-)Plutarchus en Hippolytus. Filosofie Daarin verkondigde hij de opvatting dat de oersubstantie (archè) het element lucht (aèr) was, waaruit het heelal en alles erin voortkomt, inclusief de goden. De lucht is goddelijk, en mogelijk beschouwde hij die als een levenskracht, de adem van de wereld. Anaximenes' lucht lijkt enigszins op Anaximanders oneindige (apeiron). De lucht was eeuwig en oneindig en omvat de gehele kosmos, zoals ook de ziel, die bestaat uit lucht, het lichaam bijeenhoudt. Hij schreef: 'Lucht ligt dicht bij het onlichamelijke; en omdat we ontstaan door een uitvloeisel van lucht, is het noodzakelijk dat lucht zowel oneindig als rijk is, omdat die nooit stopt' (pseudo-Olympiodorus, Over de goddelijke en heilige kunst van de steen der wijzen, 25). Anaximenes geloofde dat de lucht altijd in beweging was, omdat er anders geen verandering kon plaatsvinden. De kwaliteit van lucht veranderde onder inwerking van de kwaliteiten warmte en koude, zodat via respectievelijk verdichting en verdunning de andere drie elementen aarde, water en vuur werden gevormd. Koude lucht ontstaat door verdikking, wat resulteert in water en vervolgens aarde, maar warme lucht ontstaat door verdunning, wat resulteert in vuur. Met andere woorden, een deel van lucht veranderde in verschijning, afhankelijk van hoeveel lucht op een bepaalde plaats was (verdund-verdicht). Het gaat dus niet om een wezenlijke transformatie van lucht. De platte aarde ontstaat als eerste in het midden van de kosmos en rust op lucht. Dit is een reactie op Thales' stelling dat de aarde rust op water. De andere hemellichamen ontstaan uit de aarde en zijn ook plat. Ze bestaan vooral uit het element vuur en worden voortgeduwd door gecondenseerde lucht (wind). De zon bevat aarde maar raakte verhit door zijn snelheid. Die zouden niet onder de aarde doorgaan in hun omwentelingen, maar eromheen. Door verdikking van lucht ontstaat achtereenvolgens wind, dan wolken, en dan neerslag. Plotse wisselingen tussen warmte en koude veroorzaken aardbevingen. Regenbogen ontstaan doordat zonnestralen reflecteren op de lucht. Invloed De notie van een oneindige oersubstantie dat naargelang de omstandigheden andere elementen vormt, werd overgenomen door Heraclitus. Deze en anderen richtten zich echter minder op kosmogonie, maar ook op theologie, kennisleer en de rangschikking van materie. In de presocratische Zuid-Italiaanse filosofie (pythagoreeërs, Eleaten, Empedocles) namen meer afstand van de Ionische kosmologische modellen. Pas in de loop van de 5e eeuw v.Chr. namen de eclectische presocraten Anaxagoras, Diogenes, Leucippus en Democritus weer aspecten van onder andere Anaximenes' filosofie over. Externe link Artikel in 'The Internet Encyclopedia of Philosophy' Anaximenes, Fragments and Commentary. Bronnen Barnes, J. Early Greek Philosophy. Londen: Penguin, 1987. Kirk, G.S. & J.E. Raven. The Presocratic Philosophers. A Critical History with a Selection of Texts. Cambridge: Cambridge University Press, 1975 (1957). Presocratische filosoof Persoon in de 6e eeuw v.Chr.
69
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anaxagoras
Anaxagoras
Anaxagoras (Oudgrieks: , Anaxagoras (ho Klazomenios)) (Clazomenae, Ionië, ca. 500 v.Chr. - Lampsacus, ca. 428 v.Chr.) was een presocratische filosoof en astronoom. Leven Hij was een leerling van Anaximenes en zette de natuurwetenschappelijke traditie van Ionië voort. Hij ging naar Athene, wellicht op verzoek van de staatsman Pericles, die van hem alles overnam wat in staat bleek zijn redenaarskunst te bevorderen, zoals Plato vermeldt. Mogelijk heeft hij ook de schrijver Euripides beïnvloed. Hij heeft dertig jaar in Athene gewoond en gewerkt en hij was degene die er de filosofie en de in Ionië ontstane wetenschappelijke onderzoeksgeest introduceerde. Hij genoot veel aanzien, niet in de laatste plaats van zijn tijdgenoot Pericles. Toen Pericles oud werd, kregen zijn vijanden de overhand. Zij beschuldigden Anaxagoras van pro-Perzische sympathieën en het verwaarlozen van de religie, omdat hij leerde dat de zon een gloeiende steen was, en de maan louter aarde. Pericles wist met moeite een veroordeling te voorkomen, maar Anaxagoras verliet wel noodgedwongen Athene, om terug te keren naar Ionië. Blijkbaar boden de koloniën een beter klimaat voor het nieuwe, vrijgevochten denken dan het moederland met zijn diepgewortelde tradities. Leer Hij onderwees dat alle substanties in het universum ontstaan zijn uit een onbegrensde hoeveelheid van kwalitatief verschillende oerelementen, die de kiemen vormen van alle dingen. De oorspronkelijke toestand van het universum was een oerchaos, gebaseerd op de theorie van het apeiron bij Anaximander. De wereld was in dat stadium niet meer dan een oneindig grote verzameling van ongedifferentieerde en ongestructureerde stoffelijke deeltjes, die Anaxagoras Spermata noemde. Deze oerelementen hebben altijd reeds bestaan en er is geen sprake van ontstaan of vergaan van de wereld. Belangrijk in dit opzicht is dat Anaxagoras als eerste filosoof een abstract filosofisch begrip heeft ingevoerd, namelijk de Nous. Deze Nous moet opgevat worden als een denkende, redelijke, almachtige, maar onpersoonlijke Geest. Dankzij deze geest is er uit de oer-chaos een welgeordende wereld ontstaan. Het lijkt er op dat Anaxagoras deze Nous alleen als een soort van onbewogen beweger beschouwt, die, na de eerste stoot gegeven te hebben, de schepping verder aan zijn lot overlaat. Dit zou later Plato, en Socrates, tot de tegenwerping brengen dat deze opvatting van Nous leek op een deus ex machina waaraan onmogelijk echte kennis kon worden toegeschreven. Socrates had gehoopt in de theorie van Anaxagoras een antwoord te vinden op de belangrijke vragen die hij zich stelde met betrekking tot de menselijke geest. Anaxagoras zocht echter overal zuiver natuurlijke, mechanische oorzaken. Omdat in elke kiem alle kwaliteiten aanwezig zijn: Alles is in alles, is overgang van de ene stof in de andere mogelijk, doordat hij meer of minder van een bepaalde kwaliteit krijgt. Zo konden uit een veranderende samenstelling van verschillende oerdeeltjes alle stoffen en objecten gevormd worden en zijn ontstaan en vergaan slechts schijn. De dingen veranderen slechts in compositie en inhoud. Zijn theorie van alles is in alles (Homoiomeria) houdt ook in dat geen enkele stof (behalve de Nous) puur is, maar er steeds andere stoffen aanwezig zijn. De levende wezens onderscheiden zich van de dode doordat zij door de Nous bezield worden. Het is dezelfde Nous die mensen en dieren bezielt. De mens lijkt superieur aan de dieren omdat hij handen heeft. De schijnbare verschillen in intelligentie zijn het gevolg van lichamelijke verschillen. Anaxagoras gaf de juiste verklaring voor de zonsverduisteringen en kwam reeds tot het inzicht dat de maan dichter bij de aarde stond dan de zon. Net als de zon zijn ook de sterren vurige stenen. Het feit dat ze gloeien verklaarde hij uit hun snelle rotatie ten opzichte van hun naaste omgeving. In tegenstelling tot de zon kunnen wij er de warmte niet van voelen, maar enkel omdat ze zo ver van ons verwijderd zijn. De zon zou volgens Anaxagoras groter zijn dan de Peloponnesos. Op de maan meende hij bergen te herkennen en hij meende dat er ook levende wezens woonden. In navolging van zijn mentor Anaximenes beschouwde hij de aarde als een schijf, die op lucht zweefde en schuin hing ten opzichte van de zon, waardoor er verschillende temperaturen waren op aarde. Daarnaast bewees hij dat lucht geen vacuüm, maar een stoffelijke substantie was. Hij bewees dit door het opblazen van uiers en door een pipet waarbij het water werd tegengehouden door lucht. Ook concludeerde hij dat geluid een beweging van de stoffelijke lucht was. Het is bekend dat Anaxagoras een boek schreef. Dit boek is niet bewaard gebleven, maar fragmenten werden overgedragen in het werk van Simplicius. Zie ook Zeven Wijzen Externe links Artikel in 'The Internet Encyclopedia of Philosophy Presocratische filosoof Oud-Grieks wetenschapper Oud-Grieks wiskundige Oud-Grieks atheïst Persoon in de 5e eeuw v.Chr.
70
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amok
Amok
Amok is een van oorsprong Maleisisch woord (amuk) dat in het Nederlands vrijwel altijd gebruikt wordt in combinatie met "maken", als in "amok maken". Het betekent dan "probleem veroorzaken" of "ruzie veroorzaken". In de oorspronkelijke betekenis maakt iemand amok wanneer, na een korte periode van toenemende stilte en teruggetrokkenheid, de amokmaker plotseling in woede uitbarst. Hij rent zonder duidelijke motivatie of doel rond en gebruikt daarbij een slag- of steekwapen om iedereen op zijn pad aan te vallen, zowel mensen als dieren. Etymologie Het Maleise woord amok of beter amuk is mogelijk op zijn beurt een leenwoord uit het Javaans amuk. Amuk gaat terug tot het Oud-Javaans amūk, een afleiding van het grondwoord wūk. Wūk betekent slecht en is verwant aan het Maleis buruk. Het woord amūk betekent dus "iets slecht doen". De Maleise traditie kende twee gerechtvaardigde manieren om amok te maken: In dienst treden van een vorst, daar te trainen om in geval van oorlog de voorhoede te vormen. Deze vorm van amok maken is vergelijkbaar met kamikaze. Een andere min of meer geaccepteerde manier was als een lager geplaatst persoon amok ging lopen tegen de vorst. Het was een soort grote schoonmaak namens de maatschappij, waarbij iedereen werd aangevallen die de amokmaker voor de voeten liep. Culturele oorsprong Het woord amok is van oudsher de Maleise naam voor de moorddadige aanvallen waar Maleisiërs soms onder lijden. Het Maleise mengamuk is dan ook een bekende term voor "amok maken". Een Maleisiër die amok maakt, rent de straat op met een kris of een ander wapen en begint daarmee iedereen te raken tot hij zelf gedood wordt. Dit verschijnsel is in Maleisië is eind 17e eeuw beschreven door Reynier Adriaensen. Volgens hem werden amokmakers opgehangen. Andere auteurs uit die tijd leggen een verband tussen amok maken en het gebruik van opium. De amokmaker zou van oudsher een soort held zijn. Op de eilanden waar amokmaken voorkwam, de Filipijnen, Maleisië en de Indische archipel lijkt amok endemisch en een vaste plaats in de cultuur te hebben. Hedendaags gebruik Het woord "amok", of "amok maken", wordt in het hedendaagse Nederlandse taalgebruik verzachtend gebruikt. Het heeft de oorspronkelijke betekenis verloren. Wanneer iemand amok maakt, wordt bedoeld dat iemand problemen of ruzie veroorzaakt. In België worden "AMOK-incidenten" (Nederlands) of "incidents AMOK" (Frans) geïdentificeerd door de veiligheidsdiensten. Dit zijn situaties waarin een of meerdere personen anderen aanvallen met het doel om zoveel mogelijk slachtoffers te maken. De dader verschuilt zich niet en er worden geen gijzelaars genomen. Psychiatrie In de DSM-IV en DSM-IV-TR werd amok omschreven als een episode die wordt gekenmerkt door plotseling agressief, gewelddadig of moordlustig gedrag jegens personen en objecten. De persoon in kwestie is zich na deze episode niet bewust van wat zich heeft plaatsgevonden (amnesie). Het syndroom werd voor het eerst omschreven in Maleisië en werd in de DSM-IV geklasseerd als een cultuurgebonden syndroom. Oorspronkelijk werd gedacht dat het syndroom enkel voorkwam in Maleisië, Indonesië en India. In de DSM-IV werd amok tevens onder de categorie ‘dissociatieve stoornis niet anders omschreven’ beschreven als een vorm van dissociatieve trance. In de DSM-V is de classificatie cultuurgebonden syndroom niet opnieuw opgenomen. In het Pinkhof Geneeskundig woordenboek wordt amok omschreven als een cultuurgebonden stressverschijnsel dat gekenmerkt wordt door een dissociatieve toestand na een periode van onvrede, in combinatie met piekeren. Criminaliteit Cultuur in de Filipijnen Cultuur in Indonesië Cultuur in Maleisië Dissociatieve stoornis Syndroom
71
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antoni%20van%20Leeuwenhoek
Antoni van Leeuwenhoek
Antoni van Leeuwenhoek (ook: Anthoni, Anthonie, Antonie, Antony, Anthony) (Delft, 24 oktober 1632 – aldaar, 26 augustus 1723) was een Nederlands handelsman, landmeter, wijnroeier, glasblazer en microbioloog. Van Leeuwenhoek is vooral bekend door zijn zelf gefabriceerde microscoop en zijn pionierswerk voor de celbiologie en de microbiologie. Vanaf 1674 deed hij vele ontdekkingen die bekend werden door zijn correspondentie met de Royal Society in Londen. Leven Van Leeuwenhoek werd geboren in Delft in 1632 als zoon van Philips Antonyszoon, mandenmaker en Margaretha Bel van den Berch die stamde uit een geslacht van bierbrouwers. Op 4 november 1632 werd hij gedoopt als 'Thonis Philipszoon', hij noemde zich van Leeuwenhoek omdat zijn ouderlijk huis in Delft op de hoek naast de Leeuwenpoort, nabij de Oostpoort, stond. Toen hij in 1637 vijf jaar oud was, stierf zijn vader en kort daarna hertrouwde zijn moeder. Tien jaar later overleed zijn stiefvader. Hij ging in Warmond naar school en verbleef bij een oom in Benthuizen. Vervolgens werd hij in Amsterdam vijf tot zes jaar opgeleid tot kassier en boekhouder bij de Schotse lakenhandelaar William Davidson. Op jonge leeftijd ontwikkelde hij een brede belangstelling voor sterrenkunde, wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Van Leeuwenhoek trouwde met Barbara de Meij en ging met haar in 1653 of 1654 in Delft wonen, waar hij een winkel begon in linnen, garen en band. Ze kregen vijf kinderen. Het verkrijgen van de sinecure van Kamerbewaarder van Heeren Schepenen in 1660 verschafte hem een vast inkomen. Hij regelde de gang van zaken bij de rechtspraak, die in die tijd ten stadhuize plaatsvond, was vanaf 1679 wijnroeier (controleur van de inhoud van vaten wijn) en was curator van nalatenschappen, zoals die van Johannes Vermeer in 1675. Hij was vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk gedoopt, de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk. Vaak wordt verondersteld dat de twee goed bevriend waren. Sommigen opperden zelfs dat de natuurvorser misschien model heeft gestaan voor Vermeers schilderijen De Geograaf (Van Leeuwenhoek was sinds 1669 ook landmeter) en De Astronoom, en dat hij de kunstenaar zou hebben voorzien van lenzen voor diens camera obscura, maar dit is nooit aangetoond. In 1666 stierf Barbara, en Van Leeuwenhoek hertrouwde in 1671 met Cornelia Swalmius, telg uit een predikantengeslacht. In 1694 overleed ook Cornelia, waarna hij alleen achterbleef met zijn dochter Maria - zijn andere kinderen waren reeds overleden. Van Leeuwenhoek was een vermogende man. Dit blijkt uit het vermogen dat zijn dochter twintig jaar na zijn dood naliet: 90 duizend gulden, maar het blijkt ook uit zijn aankoop in 1666 van een tuin buiten de stad en dat hij in 1681 beschikte over een paard. Op 26 augustus 1723 overleed Van Leeuwenhoek in zijn geboortestad, bijna 91 jaar oud. Volgens de verhalen dicteerde hij op zijn sterfbed een brief aan de Royal Society waarin hij het fladderen van zijn middenrif zo grondig beschreef dat de aandoening de ziekte van Van Leeuwenhoek wordt genoemd. Hij werd op 31 augustus 1723 in de Oude Kerk te Delft begraven. Wetenschappelijk werk Microscopen Hoe de vroegste microscopen tot stand kwamen is onduidelijk, maar aan het begin van de 17e eeuw kende de Republiek in Middelburg twee vermaarde lenzenmakers. Hans Lippershey (1570-1619) en Sacharias Jansen (ca. 1585-1632) worden verbonden met de uitvinding van microscoop en telescoop. Hierdoor had de lakenhandelaar Van Leeuwenhoek de beschikking over lenzen en loepen voor de controle van stoffen. In 1648 kreeg hij voor het eerst een vergrootglas in handen: een loep voor de textielhandel met een vergrotende kracht van drie - een dradenteller. De Nederlander Jan Swammerdam (1637-1680) en de Engelsman Robert Hooke (1635-1703) gebruikten reeds een samengestelde microscoop met oculair en objectief, maar de vergrotende kracht van deze apparaten viel in het niet bij de sterke lenzen die Van Leeuwenhoek zou maken. Zo vergrootte Hookes samengestelde microscoop slechts 30×, terwijl het vergrotend vermogen van de enkelvoudige microscoop van Van Leeuwenhoek kon oplopen tot 270×, zoals blijkt uit een door Van Leeuwenhoek gefabriceerd exemplaar in het bezit van het Universiteitsmuseum in Utrecht. Het microscopisch natuurwetenschappelijk onderzoek door Hooke leidde in september 1664 tot het baanbrekende boek Micrographia: or Some Physiological Descriptions of Miniature Bodies Made by Magnifying Glasses. Hierin beschrijft Robert Hooke minutieus onder meer een plantencel, een vliegenoog en een vlo. Het is mogelijk dat deze publicatie Van Leeuwenhoek indirect geïnspireerd heeft zijn lenzen op iets anders te richten dan lakens. Van Leeuwenhoek was een autodidact: zonder enige natuurwetenschappelijke opleiding en zonder kennis van vreemde talen leerde hij zichzelf in een achtervertrek van de winkel de kunst van het observeren en beschrijven. Maar hij was ook een verbazingwekkende vakman die zichzelf glas leerde blazen, slijpen en polijsten. In tegenstelling tot de samengestelde microscoop van Hooke klemde Van Leeuwenhoek vrijwel altijd één lens tussen twee metalen plaatjes, het te bestuderen onderwerp werd met schroeven vastgeklemd en in een positie geplaatst zodat het scherp kon worden waargenomen. Geheime methode Zijn wetenschappelijke status stond of viel met zijn exclusieve kennis van lenzenproductie en daarom hield hij zijn methode angstvallig geheim. Hij legde zijn waarnemingen en conclusies vast in brieven die hij aan bekenden schreef waardoor de Delftse arts en anatoom Reinier de Graaf hem in 1673 introduceerde bij de Royal Society in Londen. Vanaf 1674 werden zijn bevindingen gepubliceerd in de Philosophical Transactions, maar op den duur wekten zijn wonderlijke waarnemingen zoveel ongeloof dat een delegatie werd afgevaardigd om de microscopische wezentjes met eigen ogen te aanschouwen. In 1680 benoemde de Society hem als lid en kreeg hij erkenning voor zijn wetenschappelijke productie. Vele preparaten stuurde Van Leeuwenhoek naar Londen. In 1981 ontdekte de Britse microscopist Brian J. Ford dat Van Leeuwenhoeks oorspronkelijke preparaten in uitstekende staat en van hoge kwaliteit bewaard waren in de Royal Society’s verzamelingen. Tot aan zijn dood, in 1723, stuurde Van Leeuwenhoek brieven met zijn bevindingen naar de Royal Society. Globulentheorie Volgens de theorie van de spontane generatie ontstaat leven uit levenloos materiaal (bijvoorbeeld maden uit rottend vlees of vlooien uit vieze lakens). Door de natuurlijke eenheid die Van Leeuwenhoek waarnam, zoals de zaadcellen bij dieren en planten, verwierp hij deze theorie en concludeerde hij dat alle dode en levende stof bestond uit kleine bolvormige deeltjes: globulen, overeenkomstig de heersende leer van Descartes. Nadat hij spierweefsel had bestudeerd erkende hij echter dat vlees niet uit zulke globulen is opgebouwd, maar uit "striemtgens" die van insect tot zoogdier worden aangetroffen. Ontdekkingen In 1674: infusoria (afgietseldiertjes, mini-waterorganismen) en protisten (eencelligen met een celkern) gevonden tijdens waterbloei in het Berkelse Meer bij Rotterdam. in 1674: rode bloedcellen waarvan hij ten onrechte dacht dat deze bolvormig en uit 6 × 6 kleinere globulen waren opgebouwd. in 1675: ontleding van luizen-eieren en ontdekking van embryonale luizen, waarmee de theorie van de spontane generatie wordt ondermijnd. in 1676: bacteriën in een peper-infuus. De bijna onzichtbare kaasmijt, die leeft in oude, harde kaas werd destijds voor het kleinste diertje gehouden. in 1677: spermatozoa. Via een professor uit Leiden krijgt hij de beschikking over het sperma van een man die aan gonorroe lijdt, maar de materie is binnen een paar uur dood. Vervolgens doet hij onderzoek op gezond sperma. Hij ziet een geweldige menigte diertjes. De zaadcellen bewegen (met hun staart) en daarom zijn zij volgens hem de levensdragers. De vrouwelijke voortplantingsorganen dienen slechts voor de voedselvoorziening voor de reeds aanwezige organismen in het sperma. Hij laat de tekst over de menselijke zaadcellen in het Latijn vertalen. in 1679: als eerste maakt hij een berekening van het maximum aantal mensen dat onze planeet kan herbergen (Global Carrying Capacity). Zijn berekening: 13,4 miljard mensen. in 1682: streeppatroon op spiervezels. in 1685: Robert Boyle vraagt hem de kleurstof cochenille te onderzoeken. Van Leeuwenhoek maakte geen tekeningen van wat hij zag en gaf daarmee Nicolaas Hartsoeker de gelegenheid hem de loef af te steken. in 1688: onderzoek naar bloed en bloedsomloop leidt tot de publicatie van Den waaragtigen omloop des bloeds, als mede dat de arteriën en venae gecontinueerde bloedvaten zijn, klaar voor de oogen gestelt. in 1694: nauwkeurige beschrijving van het facetoog van een libel. in 1694: anastomosen (netwerk) in het spierweefsel van een eendenhart. Dit netwerk werd pas in 1849 herontdekt. Trivia In 1877 stelde de KNAW ter herdenking van Van Leeuwenhoeks ontdekking van 'microscopische wezens' de Leeuwenhoekmedaille in. Ter ere van Van Leeuwenhoek organiseert de Royal Society of London sinds 1979 een jaarlijkse microbiologische erelezing, "The Leeuwenhoek Lecture”. Het naar hem vernoemde Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis is gespecialiseerd in oncologie en is verbonden aan het Nederlands Kanker Instituut. Van Leeuwenhoek eindigde op de vierde plaats tijdens de verkiezing van De grootste Nederlander in 2004. Het Masterdispuut van BioMechanical Design en BioMedical Engineering aan de TU Delft is vernoemd naar Antoni van Leeuwenhoek in 2005. Van Leeuwenhoek werd op een postzegel afgebeeld in 1937. "Antonie van Leeuwenhoek" is een internationaal wetenschappelijk tijdschrift voor algemene microbiologie sinds 1934. De stadswijk Leeuwenhoek ligt in Leiden, binnen het noordwestelijke Boerhaavedistrict. In Leeuwenhoek ligt een groot gedeelte van het Leids/Oegstgeestse Bio Science Park. In het park zijn onderwijsinstellingen en bedrijven gevestigd, met name op het gebied van de geneeskunde, de biologie, de natuurlijke historie en de farmacie. Planetoïde (2766) Leeuwenhoek is naar hem vernoemd. Verder lezen Henk Smit, Peter Willemsen, Willem Reijnders, Joop van Doorn, Klaas Krab, Jantien Backer, Lesley Robertson en Claud Biemans, Van Leeuwenhoek - Groots in het kleine, VeenMedia, 2014 Hooykaas, R., Geschiedenis der natuurwetenschappen, Utrecht, 1976 Kooijmans, L., Gevaarlijke kennis. Inzicht en angst in de dagen van Jan Swammerdam. 2007 Palm, L.C., Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) in Kox, A.J. & M. Chamalaun [eds.]. Van Stevin tot Lorentz. Portretten van Nederlandse natuurwetenschappers. Amsterdam, Intermediair, 1980 Externe links e-book: Van Leeuwenhoeks Den Waaragtigen Omloop des Bloeds Busken Huet - Het land van Rembrand Nederlands natuuronderzoeker Microbioloog Nederlands uitvinder Microscopie Opticus Persoon in de Nederlanden in de 17e eeuw Persoon in de Nederlanden in de 18e eeuw Ontdekker
72
https://nl.wikipedia.org/wiki/Arnhem
Arnhem
Arnhem (uitspraakː of , Arnhems: Ernem) is een stad en gemeente in Nederland en de hoofdstad van de provincie Gelderland. De gemeente telt inwoners en is daarmee de in grootte twaalfde gemeente van Nederland. Ze heeft een totale oppervlakte van , waarvan land en water (, Bron: CBS). Tot de gemeente Arnhem behoren behalve de stad Arnhem ook de dorpen Elden en Schaarsbergen, de buurtschappen De Praets en 't Vlot, en delen van de buurtschappen Terlet en Deelen. Arnhem maakt deel uit van het samenwerkingsverband Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen (tot 2015 Stadsregio Arnhem Nijmegen). Arnhem ligt aan de rivier de Nederrijn, de IJssel en de Sint-Jansbeek. De stad ligt aan beide zijden van de Nederrijn (kortweg ook Rijn genoemd). Vooral het zuidelijke stadsdeel heeft zich na de Tweede Wereldoorlog grootschalig ontwikkeld. De stad staat internationaal bekend om de Slag om Arnhem: in de Tweede Wereldoorlog speelde Arnhem een belangrijke hoofdrol vanwege de luchtlanding en veldslag van de geallieerde troepen in september 1944, als onderdeel van Operatie Market Garden. Op verschillende plekken in de stad markeren monumenten de plekken waar tijdens de oorlog hevig werd gevochten. De rechtbank Gelderland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn in de stad gevestigd, en het is de basis van de landelijke militaire kamer en de luchtmobiele brigade. Daarnaast is de stad standplaats van een aantal nationale en internationale bezienswaardigheden, waaronder het Nederlands Openluchtmuseum en dierentuin Koninklijke Burgers' Zoo. Etymologie en taal De naam Arnhem zou afgeleid zijn van Arn of Aro - van het Germaanse arnu (arend) - en heem (thuis). De naam Arneym wordt voor het eerst genoemd in 893 in een goederenregister van de Abdij van Prüm. Eerder, rond 814, werd al een schriftelijke melding gemaakt van Meginhardeswich; dit is het huidige Meijnerswijk in Arnhem-Zuid. De stad werd in 847 geplunderd door de Vikingen. In de Arnhemse tongval heet de stad Èrnem. Het Arnhemse dialect (Ernems) wijkt sterk af van andere Zuid-Gelderse dialecten door de Haagse invloeden: in de tweede helft van de 18e eeuw trokken rijke Hagenaars naar buitenhuizen in de bossen rondom Arnhem. Het Haagse accent werd door de lokale Arnhemse bevolking overgenomen omdat dit accent status verschafte. Het accent wordt heden ten dage nog voornamelijk in de volkswijken als 't Broek, de Geitenkamp en Klarendal (uitspraak klèrendoal) gesproken. Arnhem heeft ook enkele bijnamen. Zo werd de stad in de tweede helft van de 19e eeuw het 'Haagje van het Oosten' genoemd; in Arnhem vestigden zich net als in Den Haag in die periode veel oud-Indiëgangers. Vooral in Indië rijk geworden handelaren, oud-officieren en suiker- en tabaksplanters bouwden huizen langs de Velper-, Utrechtse- en Amsterdamseweg. De middenstand en het culturele leven floreerden door hun komst. Arnhem werd daardoor een stad met elitaire uitstraling. Geschiedenis Prehistorie Archeologische vondsten wijzen erop dat zo'n 70.000 jaar geleden al menselijke bewoning was in het gebied waar nu de stad Arnhem ligt. In de buurt van Landgoed Warnsborn, ten noordwesten van de stad, is een vuurstenen schraper gevonden uit de tijd van de neanderthalers die in de steentijd het gebied bevolkten. Als jagers en verzamelaars hadden de neanderthalers over het algemeen geen vaste verblijfplaats, zij zwierven door de regio op zoek naar prooi. De oudste overblijfselen in de regio van de moderne mens dateren van ca. 5000 v. Chr.. Er zijn overblijfselen van een jagerskamp gevonden op twee meter diepte in het gebied van de wijk Schuytgraaf. In de buurt van Warnsborn en Schaarsbergen zijn de eerste sporen gevonden van boeren, bewoners dus met een vaste verblijfplaats. Deze grafheuvels van het standvoetbekervolk dateren van ca. 2400 v.Chr.. Uit de bronstijd (ca. 1500 v.Chr.) zijn sporen gevonden van een nederzetting op de Hoogkamp in de vorm van boerderijen. Waar nu het centrum van Arnhem is zijn overblijfselen gevonden van bewoners uit de ijzertijd. Middeleeuwen, 16e, 17e, 18e eeuw Arnhem wordt (als Arneym) voor het eerst genoemd in 893 in een register van de bezittingen van de Abdij van Prüm in de Eifel. Het wordt beschreven als een aan Sint Maarten gewijde kerk, met omliggende landerijen. Hoewel de vroege sporen van nederzettingen getoond hebben dat de vroege Arnhemmers zijn afgedaald uit de hoger gelegen bossen van de Veluwe, is Arnhem oorspronkelijk niet gebouwd op de oevers van de Rijn, maar op het hoger gelegen deel langs de Sint-Jansbeek. Arnhem ontstond op de plek waar de weg tussen Nijmegen en Utrecht/Zutphen zich splitste. Zeven sprengbeken voorzagen de stad van water en pas toen de loop van de Rijn in 1530 door de Arnhemmers verlegd werd kwam Arnhem aan de rivier te liggen. De nederzetting kreeg op 13 juli 1233 stadsrechten van graaf Otto II van Gelre. Hoewel Arnhem al voor de stadsrechtsverlening een vorm van verdediging had, groeide deze in 1291 uit tot stadsmuur, die in 1505, 1519 en 1533 werd uitgebreid. Binnen de vestingwallen van de huidige binnenstad woonden in de 13e eeuw 2000 tot 3000 inwoners, die een gemeenschap vormden, zoals blijkt wel uit de stichting van gasthuizen voor de armen en behoeftigen: het Sint Catharina Gasthuis in 1246 en Sint Nicolai Gasthuis in 1351. In 1441 werd Arnhem op de jaarvergadering van de hanze te Lübeck toegelaten tot dit bewapende handelsverbond, en werd ingedeeld in het Keulse kwartier. De stad verbond zich om wanneer nodig vier gewapende mannen te zullen leveren, en bezocht tot 1615 meestal de hanzedagen in Wesel en soms die in Lübeck. Het vertegenwoordigde dan ook Wageningen en Hattem. In 1543 kwam Gelre in handen van Keizer Karel V. Toen het hertogdom Gelre opging in het Habsburgse rijk, kreeg Arnhem als een van de vier hoofdsteden in Gelre de vestiging van het gerecht en de rekenkamer. Het was Karel V die de rekenkamer en het Hof van Gelre en Zutphen in Arnhem vestigde waarmee Arnhem vanaf die tijd de facto als hoofdstad beschouwd kon worden. Een officiële status werd in de 19e eeuw toegekend. Als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog werd het hertogdom Gelre gesplitst. De drie noordelijke kwartieren namen deel aan de Unie van Utrecht (1579) en gingen daarna deel uitmaken van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Eind november 1813 vonden er in en nabij Arnhem zware gevechten plaats tussen de Franse bezettingsmacht en Pruisische troepen, ondersteund door Russische Kozakken. In 1817 werd het de hoofdstad van de provincie Gelderland in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Moderne tijd Aan het begin van de negentiende eeuw kwam Arnhem wegens het gunstige belastingklimaat in de belangstelling te staan van de gegoede burgerij uit het westen van Nederland. Vanaf 1845 was Arnhem per trein bereikbaar via de Rhijnspoorweg. Dit stimuleerde de ontwikkeling van de stad. Arnhem groeide snel, en veel huizen uit die tijd getuigen van de rijkdom van de nieuwe bewoners. De nieuwe burgerij van Arnhem bracht overigens wel een belangrijke stimulans in het sociale en culturele leven. De rijke bewoners die uit Den Haag en Amsterdam naar Arnhem waren gekomen hadden behoefte aan de faciliteiten die zij gewend waren. Uit deze tijd stammen dan ook onder andere Musis Sacrum, de Stadsarmenapotheek en het Stedelijk Ziekenhuis. Rond 1870 werd de migratie naar Arnhem langzaam minder, en ging de stad op zoek naar andere inkomstenbronnen. Door de ontwikkeling van toeristische attracties werd Arnhem in de belangstelling gehouden van de rijken. Er werden congressen en tentoonstellingen georganiseerd, vanaf 1880 reden er paardentrams, die vanaf 1911 werden vervangen door elektrische trams. Met de Nederlandsche Heidemaatschappij en de Nederlandse Kunstzijdefabriek (ENKA) trok Arnhem een tweetal belangrijke werkgevers naar de stad. Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw groeide Arnhem sterk. Van 9.000 inwoners in 1820 tot bijna 24.000 in 1859. Ook in de 20e eeuw is Arnhem sterk uitgebreid. In de jaren 1930 werd Arnhem zwaar getroffen tijdens de depressie, maar door de aanleg van nieuwe stadswijken kon er nog enig werk worden gegenereerd. In 1935 kreeg Arnhem zijn eerste vaste brug over de Rijn, waarna er woonwijken aan de zuidkant van de rivier gebouwd konden worden: de wijk Malburgen in Arnhem-Zuid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de stad het toneel van de Slag om Arnhem, een historische luchtlanding en veldslag die van 17 tot 25 september 1944 plaatsvond, als onderdeel van Operatie Market Garden. Het is de grootste operatie op Nederlands grondgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het was voor de geallieerden en Nederland grotendeels een mislukking doordat de laatste brug (die bij Arnhem) niet kon worden ingenomen en het westen van Nederland mede hierdoor niet bevrijd kon worden. Hierop kreeg het westen van Nederland te maken met de hongerwinter. Arnhem zelf werd in grote mate door bombardementen van zowel de Duitse als de geallieerde zijde verwoest. Ook werd de stad geplunderd door de Duitse bezetters toen deze de stad na de veldslag in 1944 lieten ontruimen. Op 12 en 13 april 1945 vond bij de bevrijding van Arnhem een tweede slag plaats die zich concentreerde op de wijk Geitenkamp. Arnhem was eind 1944 op last van de Duitsers geëvacueerd en in de wijk waren dwangarbeiders gevestigd en er woonden ook NSB'ers in de vrijgekomen huizen. De Canadese troepen dachten dat Arnhem flink verdedigd werd en voerden een zwaar artilleriebombardement uit op de Geitenkamp. Onder de bewoners, die wel gewaarschuwd waren maar geen kant op konden, viel een onbekend aantal slachtoffers. Na de Tweede Wereldoorlog Na de oorlog begon men aan de heropbouw en uitbreiding van de stad. De Tweede Wereldoorlog had grote gaten geslagen in de historische binnenstad. Het Haagje van het Oosten onderging een grote metamorfose. In een drang naar vernieuwing en modernisering werden veel beschadigde gebouwen niet hersteld, maar gesloopt. Daarnaast werden er noodwoningen en noodwinkels gebouwd om aan de allereerste levensbehoeften te voorzien. Het in 1944 ernstig beschadigde tramnet werd niet hersteld en vervangen door een trolleybusnet, volgens een plan dat er voor de oorlog al lag. Maar het was inmiddels noodzaak geworden, omdat de remise en een groot aantal trams onherstelbaar beschadigd waren door de oorlogshandelingen. Op 5 september 1949 werd de eerste trolleylijn, tussen Arnhem en Velp, in gebruik genomen. In de jaren 50 is de wederopbouw in volle gang. In een korte tijd worden veel nieuwe woonwijken gerealiseerd, zoals Malburgen en Presikhaaf. De grenzen van Arnhem worden in het zuiden flink verlegd ten koste van het oppervlak van de gemeenten Huissen en Elst. Midden jaren 60 ontstonden de wijken Immerloo en Het Duifje, waar naast veel rijtjeshuizen ook grote galerijflats werden gebouwd. Een paar jaar later kwamen wat luxere woningen en eengezinswoningen tot stand in de wijken Holthuizen en Vredenburg/Kronenburg. Het dorp Elden grensde steeds meer aan het nieuwe Arnhemse stadsdeel en werd na de jaren 80 zo goed als omringd door de wijken Elderveld, De Laar en Rijkerswoerd. Arnhem wist ook enkele grote bedrijven binnen zijn grenzen te krijgen. In de jaren 1980 had Arnhem een vrij uitgebreide krakersgemeenschap. Een aantal panden, waaronder het landelijk bekende Hotel Bosch werkte samen aan culturele activiteiten. Ook de posters van Loesje verschenen begin jaren tachtig voor het eerst in Arnhem. In 1989 kwam het in de wijk Klarendal tot een 'volksopstand' tegen de drugsoverlast waar bij politiecharges talloze gewonden vielen. Nadien is in Klarendal veel vernieuwd en verbeterd met onder andere het Modekwartier met talloze winkeltjes. Aan de noordoostkant van Elden werd in 1998 het stadion Gelredome gebouwd. In 1999 bestond het Sonsbeekpark 100 jaar en werden omvangrijke renovaties uitgevoerd alsmede werd de 'Steile Tuin' aangelegd. Voorts kwam het Watermuseum (2003) tot stand. In 2004 realiseerde ProRail aan de spoorlijn Arnhem - Nijmegen station Arnhem Zuid. Sinds 2002 wordt er ten westen van de spoorlijn gebouwd aan de Vinex-wijk Schuytgraaf. In de jaren negentig werd het verouderde Arnhemse station uit 1954 te klein bevonden en er werd besloten tot de bouw van een nieuw station. Het hele stationsgebied werd op de schop genomen, er kwamen kantoortorens en een nieuw busstation waar ook de trolleybussen hun halte hebben. Na een lange bouwtijd (1997-2015) werd de nieuwe OV-terminal van Ben van Berkel, met een capaciteit van 110.000 trein- en busreizigers per dag, op 19 november 2015 feestelijk geopend. Het station heet sindsdien officieel Arnhem Centraal. Heraldiek Het wapen van Arnhem is blauw van kleur en bestaat uit een zilveren Arend. De bekken en klauwen zijn allemaal goud van kleur. De kroon is goud en bestaat uit vijf bladeren. Het hartschild wordt vastgehouden door twee staande leeuwen van natuurlijke kleur. De leeuwen kijken de toeschouwer aan. Zegels uit 1281 en daaropvolgende eeuwen vertonen al dubbele adelaars; in de 17e eeuw komt de adelaar op een schild te staan. Als oorsprong van het wapen van Arnhem wordt door historici het wapen van de familie Van Arnhem genoemd. Dat wapen bestond uit een zilveren schild met daarop een rode eenkoppige adelaar. De familie heeft verscheidene hoge functies bekleed aan het hof van verschillende keizers en ook in de raad van de stad Arnhem. Op 20 juli 1816 werd het wapen officieel. Geografie Topografie Arnhem ligt in de provincie Gelderland, in het oosten van Nederland. De stad ligt aan beide oevers van de Nederrijn en aan de westoever van de IJssel. Vooral het zuidelijke stadsdeel heeft zich na de Tweede Wereldoorlog grootschalig ontwikkeld. In Arnhem stromen verschillende beken. Hoewel de stad in de loop van de eeuwen flink groeide zijn deze beken bewaard gebleven. De Sint-Jansbeek en de Klingelbeek of Slijpbeek wateren af op de Nederrijn. De Beek op de Paasberg op de IJssel. Zijbeken van deze beek zijn: de Klarenbeek, de Molenbeek en de Bronbeek. Naast deze natuurlijke wateren kent Arnhem ook een netwerk van sloten, voornamelijk gelegen in de wijk Presikhaaf in Arnhem-Noord en in Arnhem-Zuid. Daarnaast heeft Arnhem een aantal (recreatie-)plassen; een plas in het Arnhemse deel van de Rosandepolder, de Immerlooplas in de wijk Malburgen, een plas ten oosten van Schuytgraaf en verschillende plassen in uiterwaardenpark Meinerswijk. De Rijkerswoerdse Plassen liggen in de gemeente Overbetuwe, maar grenzen aan de wijk De Laar in Arnhem. Arnhem staat in 2014 op een gedeelde zevende plaats van de groenste steden van Nederland. De aanwezigheid van een aantal grote parken dankt de stad mede aan de ligging aan de zuidrand van de Veluwe. De parken waren tot aan het eind van de 19e eeuw grotendeels als landgoederen in bezit van rijke families (Het Gelders Arcadië). Deze verkochten de landgoederen, toen ze onrendabel werden, vaak aan de gemeente. Het landgoed Zijpendaal grenzend aan het park Sonsbeek kwam pas in 1924 te koop en werd met hulp van ENKA-oprichter Dr. J.C. Hartogs aangekocht. Arnhem kent circa 30 parken van verschillende grootte. Behalve Sonsbeek en Zijpendaal zijn dat onder meer Warnsborn, Park Klarenbeek, Park Presikhaaf en Park Angerenstein. Klimaat Arnhem ligt, net als in een groot gedeelte van Nederland, in een gebied met een gematigd zeeklimaat, waarbij de weerpatronen sterk worden beïnvloed door de nabijheid van de Noordzee in het westen en de daarmee gepaard gaande noordwestenwinden en stormen. De wintertemperaturen zijn er mild; gemiddeld boven nul, al is vorst niet ongewoon tijdens vlagen van oostelijke of noordoostelijke wind vanuit het Europese binnenland, zoals uit Scandinavië, Rusland en zelfs Siberië, De zomers zijn er warm, maar zelden heet. Er worden regelmatig dagen met grote neerslag waargenomen, maar de jaarlijkse neerslag komt niet boven de 800 mm uit. De meeste neerslag valt als aanhoudende motregen of lichte regen. De aanwezigheid van veel waterbekkens zorgt ervoor dat bewolkte en vochtige dagen veel voorkomen, met name in de koelere maanden van oktober tot maart. Stadsbeeld De stad Arnhem wordt bestuurlijk verdeeld in 3 stadsdelen: (Arnhem-)Centrum, Arnhem-Noord en Arnhem-Zuid. Arnhem Centrum wordt gevormd door de oude binnenstad, en beslaat het gebied dat vanaf de 10e eeuw tot in de 19de eeuw de stad Arnhem was. Het centrumgebied wordt aan de noord- en oostkant begrensd door de singels, aan de westkant door de Nelson Mandelabrug en aan de zuidkant door de rivier de Rijn met aan de zuidoostkant de John Frostbrug. De binnenstad van Arnhem is opgedeeld in 8 kwartieren, elk met een eigen karakter en een eigen icoon. De kwartieren zijn: Rijnkwartier, Rozetkwartier, Musiskwartier, Korenkwartier, Stationskwartier, Eusebiuskwartier, 7 Straatjes (kwartier) en het Janskwartier. Arnhem-Noord is het gedeelte van Arnhem ten noorden van de rivier de Rijn, buiten Arnhem-Centrum. De wijken ten noorden, westen en oosten van de binnenstad zijn gebouwd vanaf de tweede helft van de 19e eeuw en in de 20e eeuw. Hier bevinden zich onder andere de toeristische trekpleisters Koninklijke Burgers' Zoo en het Nederlands Openluchtmuseum. Tevens zijn ziekenhuis Rijnstate, Sportcentrum Papendal, ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gevestigd in Arnhem-Noord. Arnhem-Zuid is het gedeelte van Arnhem ten zuiden van de huidige loop van de rivier de Rijn. Arnhem-Zuid telt ongeveer 80.000 inwoners. Hier bevindt zich stadion Gelredome, thuisbasis van Vitesse en in gebruik voor grote evenementen, het overdekte Winkelcentrum Kronenburg, de woonboulevard en de historische uiterwaarden Meinerswijk. Arnhem-Zuid heeft een treinstation: station Arnhem Zuid, gelegen tussen de wijken Elderveld, De Laar West en Schuytgraaf. Demografie Bevolkingssamenstelling Op 1 januari 2022 telde Arnhem 163.885 inwoners, waarvan ongeveer 66% van volledig Nederlandse afkomst is en 34% ten minste één ouder of grootouder heeft die in het buitenland is geboren. Qua inwonertal is het de derde gemeente (na Nijmegen en Apeldoorn) en de tweede stad van Gelderland. Groot Arnhem (De Connectie) is een samenwerkingsverband tussen de gemeente Arnhem, Renkum en Rheden. Door de samenwerking die in 2017 is gestart, raken de gemeenten Renkum en Rheden steeds meer met Arnhem vervlochten. De laatste groepen instromers hebben geen grote veranderingen gebracht in de segregatie. Gegoede burgers en intelligentsia domineren van oudsher in de Burgemeesterswijk en Hoogkamp, de Singels, Alteveer en Cranevelt, het Spijkerkwartier en sinds de bouw ervan de wijk Schuytgraaf. Mensen met lagere inkomens per gezinslid zijn te vinden in onder andere Klarendal, Het Broek, de Geitenkamp, Presikhaaf, Monnikenhuizen en Malburgen. Middengroepen wonen sinds de bouw in de Elderveld, De Laar, Rijkerswoerd en Vredenburg/Kronenburg. De stad verandert mee met haar bevolkingsstructuur. Voormalige eenvoudige wijken met kleine en slechte woningen als Klarendal en Presikhaaf gingen door een fase van gentrificatie en hebben nu een sociaal gemengde bevolking. Historische bevolkingsontwikkeling Economie Anno 2020 is er in Arnhem veel ontwikkeling in technologie en energie. Daarnaast profiteert de stad van de ligging tussen de Randstad en Ruhrgebied. Door de ligging op routes tussen West-Oost en Noord-Zuid-Nederland en dicht bij Duitsland, heeft Arnhem zich kunnen ontwikkelen als handelsregio. De meeste werknemers van bedrijven uit Arnhem komen uit de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en Noordrijn-Westfalen. De Gelderse hoofdstad is de achtste stad in Nederland met een World Trade Centre-vestiging. Dit WTC is gevestigd bij het centraal station in de blauwe Rijntoren. Naast de Rijntoren staat de groene Parktoren. Aan de voet van de beide torens staat het hoofdkantoor van verzekeraarscombinatie Coöperatie VGZ UA. Tevens hebben de Chinese gemeenten Yichang en Wuhan hun handelspost in de WTC-toren. Ook Granch Biopack Europe uit Wuhan, gespecialiseerd in biologisch afbreekbare verpakkingen, nam zijn intrek in het WTC. De stad kent onder meer een meubelboulevard en vijf industrieterreinen: Kleefse Waard, Het Broek, IJsseloord I en II en Overmaat. Daarnaast is er het parkachtige bedrijventerrein Arnhems Buiten, het voormalige KEMA-terrein, dat ruimte biedt aan onder andere het kantoor van DNV, het hoofdkantoor van de beheerder van energienetten TenneT en vestigingen van Nuon en NRG. De KEMA Laboratories is het grootste commerciële laboratorium ter wereld voor het testen van elektrische apparatuur. Industriepark Kleefse Waard biedt ruimte aan onder andere het hoofdkantoor van Teijin Aramid en Vestas Benelux. Daarnaast hebben onder andere AkzoNobel, DNV GL Energy, General Electric Energy Europe en Accsys Technologies hun productiecentrum op het industriepark. Bekende ondernemingen en instellingen in de stad zijn onder meer netwerkbedrijf Alliander, DEKRA, Essent, OHRA, Arcadis, CITO, Ballast Nedam, CCV Group, KPMG, ING, Beslist.nl, Oliecentrale Nederland (Shell), TÜV Rheinland, EIFFEL, Kamer van Koophandel, IrisZorg, SIDN, het UWV, Gelders Archief, Koninklijke Burgers' Zoo en Nederlands Openluchtmuseum. Een van de grootste werkgevers is ziekenhuis Rijnstate met meer dan 5000 werknemers. Tevens is Arnhem zetel van de rechtbank Gelderland, Rijkswaterstaat Oost-Nederland en de landelijke militaire kamer. Ook de luchtmobiele brigade is gelegerd in de provinciehoofdstad. Sportcentrum Papendal is een vestigingsplaats van een aantal nationale verenigingen, stichtingen en instellingen, zoals: de Atletiekunie, Sport Medisch Centrum Papendal en De Gelderse Sportfederatie. Tevens is Papendal de vaste thuisbasis van de Nederlandse sportorganisatie NOC*NSF. Bij het NOC*NSF zijn 90 landelijke sportorganisaties aangesloten. De organisatie treedt op als nationaal olympisch comité, maar ook als nationaal paralympisch comité. Winkelen Arnhem heeft een winkelgebied in Arnhem-Centrum, hier vindt men de Ketelstraat, Roggestraat, Vijzelstraat, Rijnstraat, Koningsstraat, Bakkersstraat en de Jansstraat. Op loopafstand van de binnenstad is het Modekwartier gevestigd. Hier bevonden zich in 2013 vijftig winkels en zeventig bedrijfsruimten op het gebied van mode en design. De Steenstraat en de Hommelseweg vormen samen het centrum van de Turkse gemeenschap in Arnhem. Daarnaast heeft Arnhem een aantal overdekte winkelcentra, zoals het Winkelcentrum Kronenburg in Kronenburg (Arnhem-Zuid). Het winkelcentrum Presikhaaf gold in 1971 op een tentoonstelling in Parijs als het modernste winkelcentrum van Europa. Verkeer en vervoer Door zijn centrale ligging in oostelijk Nederland is Arnhem een knooppunt voor verkeer via water, weg en spoor. De verlegging van de Nederrijn onder Karel van Gelre in de 16e eeuw zorgde voor betere handel voor de stad. De eerste havenkraan werd gebouwd in 1449 aan de Oude Haven. In 1526 en 1569 werd deze vervangen. Doordat de Oude Haven vlak voor de verlegging gelegen is, hoefde deze niet te verhuizen toen de Rijn verlegd werd. In 1603 werd aan de oostkant van de stad de Nieuwe Haven aangelegd, inclusief een nieuwe kraan in 1610. In 1782 werd de oude kraan, die in een gemetseld gebouw stond, vervangen door een nieuw, houten model met een tredmolen. In 1824 werd de houten kraan vervangen door een ijzeren stoomhijskraan, die tot aan de Tweede Wereldoorlog dienst bleef doen. Net ten zuidoosten van de stad takt IJssel af van de Nederrijn. De IJssel kronkelt aan de oostzijde van de stad naar het noorden, onder meer naar Zutphen. De Nederrijn stroomt ten westen van de stad richting Rotterdam. Aan zowel de noord als de zuidoever liggen verschillende rondvaartboten die vanuit Arnhem de IJssel en de Neder-Rijn bevaren. Aan de zuidoever is een haven voor de pleziervaart. Aan de Nieuwe Haven heeft zich het industrieterrein Kleefse Waard ontwikkeld, met onder meer een vestiging van AkzoNobel. Arnhem heeft vier bruggen over de Rijn: de John Frostbrug, de Nelson Mandelabrug, de Andrej Sacharovbrug en de spoorbrug Oosterbeek. Er zijn twee bruggen over de IJssel: de Westervoortse brug, die loopt van industrieterrein Kleefse Waard naar Westervoort, en een brug waar de A12 vanaf knooppunt Velperbroek richting Oberhausen loopt. Aan de Arnhemse zijde van de Westervoortsebrug bevindt zich het uit 1865 stammende Fort Westervoort. Er lopen diverse provinciale en rijkswegen door en langs Arnhem en rond de binnenstad ligt een Centrumring. Deze ringweg heeft een lengte van 3,3 kilometer en is hiermee een van de kortste (centrum)ringwegen in Nederland. De centrumring is deels eenrichtingsverkeer tegen de klok in. Het RijnWaalpad is een 17 km lange fietssnelweg en verbindt Arnhem met Nijmegen. Het is de eerste snelfietsroute van de regio. In 2018 werd de tweede snelfietsroute geopend en verbindt Arnhem met Wageningen. Arnhem heeft vier treinstations: Arnhem Centraal (sinds 1845), Arnhem Velperpoort (sinds 1953), Arnhem Presikhaaf (sinds 1969) en Arnhem Zuid (sinds 2004). Sinds december 2014 is Arnhem aangesloten op het nachtnet van de NS. Het Centraal Station is een belangrijk knooppunt van openbaar vervoer in Oost-Nederland en in het spoorwegverkeer met Duitsland. Bovendien is het een overstapknooppunt voor het stads- en streekvervoer in Gelderland. Arnhem Centraal is een halteplaats voor een aantal internationale buslijnen van verschillende maatschappijen zoals Eurolines, Flixbus (voorheen Meinfernbus). De parkeerplaats van de Rijnhal is jarenlang een vaste opstapplaats voor vakantiebussen. Het openbaar vervoer in Arnhem wordt gekenmerkt door het plaatselijke trolleybusnet, het enige nog bestaande trolleybusnetwerk in de Benelux en een van de grootste in West-Europa. De stad had tussen 1880 en 1944 een tramnet, maar na de Tweede Wereldoorlog kwamen de trams niet meer terug. Vanaf 1949 ging Arnhem over op trolleybussen. Hoewel voor de overige stadslijnen en het regionale busverkeer CNG-bussen worden gebruikt, maken de belangrijkste stadsbuslijnen in Arnhem gebruik van de trolleybus. Vanuit Arnhem Centraal rijden trolleybussen door de hele stad en naar Velp. Het busstation ligt op het Stationsplein bij het Centraal Station in het centrum. Sinds medio december 2009 hebben de bussen een nieuwe huisstijl en rijden ze onder de naam Breng. Arnhem heeft een eigen vliegbasis: Vliegbasis Deelen, dat iets ten noorden van de stad ligt. Het complex werd aangelegd kort voor de Eerste Wereldoorlog en werd door de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog sterk uitgebreid. Na de bevrijding werd het een vliegbasis van de Koninklijke Luchtmacht. Deelen wordt sinds 1995 alleen nog tijdens oefeningen gebruikt. Een ander vliegveld is Nationaal Zweefvliegcentrum Terlet. Naast enkele zweefvliegclubs is op het vliegveld het Service Center Terlet gevestigd; hier kan men terecht voor onderhoud en keuringen van zweefvliegtuigen. Politiek en bestuur Provinciebestuur Sinds het jaar 1813 is Arnhem de provinciehoofdstad van Gelderland. Al in de vroege 14e eeuw speelt de stad een centrale rol in wat toen het Hertogdom Gelre was. In die periode kreeg Arnhem de beschikking over een rekenkamer en een rechtscollege. In 1579 werd de stad officieel de hoofdstad van Gelre. In 1585 ging Arnhem, als hoofdstad van het gewest Gelre, bij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden horen. Als in 1813 het Koninkrijk der Nederlanden ontstaat, is het dan ook bijna logisch dat Arnhem de hoofdstad van de provincie Gelderland wordt. De provincie Gelderland wordt bestuurd vanuit het provinciehuis (ook wel Huis der Provincie of Het Gelders Huis genoemd) aan de Grote Markt van Arnhem. Gemeente Arnhem De gemeente Arnhem omvat naast de gelijknamige stad de dorpen Elden en Schaarsbergen, de buurtschappen De Praets en 't Vlot, en delen van de buurtschappen Terlet en Deelen. De dorpen worden echter als volwaardige stadswijken gezien. Gemeenteraad Hieronder de behaalde zetels per partij bij de gemeenteraadsverkiezingen sinds 1994 (collegepartijen vetgedrukt): Tot 24 juni 2016 Zuid Centraal geheten. De ChristenUnie deed in 1994 en 1998 mee als combinatie RPF/GPV. In 2018 gingen DENK en Verenigd Arnhem samen de gemeenteraadsverkiezingen in onder de naam DENK Verenigd Arnhem. In 2002 nam Pro Arnhem deel aan de verkiezingen onder de naam Leefbaar Arnhem. Aanvankelijk behoorde GroenLinks tot de collegedragende partijen, door een meningsverschil over het al dan niet mogelijk maken van woningbouw in Stadsblokken-Meinerswijk stapte zij in oktober van 2015 uit het college. Na het opstappen van GroenLinks werd ChristenUnie onderdeel van de coalitie. In juni van 2017 stapte zij uit het college, een gebrek aan samenwerking, waarbij discussie over de tippelzone de spreekwoordelijke druppel was volgens de partij. Op 4 maart 2021 werd D66 uit de coalitie gezet door de andere coalitiepartijen (GroenLinks, VVD & PvdA). Op 22 maart 2021 werd een nieuwe coalitie gevormd met Arnhem Centraal. College van B&W Het college van burgemeester en wethouders voor de periode 2022-2026 wordt gevormd door een coalitie van GroenLinks, D66, Arnhem Centraal, Partij voor de Dieren, PvdA en Volt. Ahmed Marcouch (PvdA) is sinds 1 september 2017 burgemeester van Arnhem. De volgende personen maken deel uit van het bestuur: Stedenbanden en projectbanden Arnhem heeft stedenbanden en projectbanden met de volgende steden: Croydon (Verenigd Koninkrijk), sinds 1946 Gera (Duitsland), sinds 1987 De gemeente had sinds 1999 een projectband (geen stedenband) met Wuhan, maar verbrak deze in 2021 vanwege de Oeigoerse genocide door China. Zorg, veiligheid en recht Rijnstate is een algemeen ziekenhuis in de regio Arnhem. De hoofdvestiging van het ziekenhuis bevindt zich in Arnhem-Noord. In Velp, Zevenaar en Arnhem-Zuid (polikliniek met laboratorium en diverse paramedische instellingen) bevinden zich nevenlocaties. Er werken bijna 5.000 personen, verdeeld over 5 locaties. Het heeft een verzorgingsgebied van circa 450.000 inwoners. Het ziekenhuis heeft een opleidingsstatus voor 21 medisch-specialistische opleidingen en voor klinische chemie, klinische farmacie, spoedeisende geneeskunde en klinische psychologie. Vroeger bezat Arnhem drie ziekenhuizen: het Gemeenteziekenhuis (met Irene kinderziekenhuis), het St. Elisabeth Gasthuis en het Diaconessenziekenhuis. In 1986 fuseerden het St. Elisabeths Gasthuis en het Gemeenteziekenhuis tot De Malberg. Na de fusie met het Diaconessenhuis in 1988 ontstond het Ziekenhuis Rijnstate, met 843 bedden en met 5.300 medewerkers. In 2001 fuseerden Ziekenhuis Rijnstate Arnhem, Ziekenhuis Velp, Ziekenhuis Zevenaar en twee verpleeghuizen tot de Alysis Zorggroep. Op 1 januari 2011 zijn de verpleeghuizen uit Alysis getreden en zelfstandig verdergegaan. De ziekenhuizen gingen verder onder de naam Rijnstate. In de 19e eeuw ontstond de Johanna KinderFonds in de bossen van Arnhem-Noord, waar dichtbij in de jaren 1960 door de tv-actie van Mies Bouwman en Arie Klapwijk een woongemeenschap voor gehandicapten uit voortkwam (Het Dorp). Later is daar door fusies het revalidatiecentrum Klimmendaal bijgekomen. In de bossen vlak bij Papendal ligt vakantieoord Stichting Bio Kinderrevalidatie wat oorspronkelijk ook als revalidatiecentrum begon en dat nu een regionale mytylschool en een vakantiepark voor gezinnen met (meervoudig) gehandicapte kinderen, plus een manege omvat. De brandweer heeft een kazerne aan de Rietgrachtstraat (uitrit aan de Eusebiusbuitensingel) voor Arnhem-Centrum, Arnhem-Noord en Westervoort. Een kleinere kazerne staat aan de Groningensingel, in de wijk Vredenburg. De ambulance heeft haar hoofdpost aan de Meander (industrieterrein IJsseloord2) en een dependance op de brandweerkazerne aan de Rietgrachtstraat. De Meldkamer van de Ambulance en Brandweer zijn gevestigd in de Gezamenlijke MeldKamer van de Regio in het politiebureau aan de Beekstraat in Arnhem. In Arnhem-Noord bevindt zich het hoofdbureau van de nationale politieregio Oost-Nederland. In het centrum staat het Paleis van Justitie. Arnhem heeft één gevangenis: de penitentiaire inrichting Arnhem-Zuid, ook wel de "bluebandbajes" genoemd, vanwege het blauwe randje op het gebouw, in de wijk Malburgen-Immerloo. In Arnhem-Noord fungeerde de Koepel, officieel: penitentiaire inrichting De Berg tot 2013 als gevangenis. Cultuur Kunst De stad telt meerdere theaters, waarvan het Stadstheater Arnhem het belangrijkste is. Dit theater doet dienst als schouwburg en als concertzaal. Musis Sacrum op het Velperplein is het vaste concertgebouw van Phion, het orkest van Gelderland en Overijssel. Theater aan de Rijn, KAB Posttheater, Huis van Puck, Theater Het hof, Theater aan de Rijn, Theater Huis Oostpool, Theater de Plaats en Theater de Leeuw zijn kleinere podia. Toneelgroep Oostpool is een van de vier grotere toneelgezelschappen van Nederland. Net als Phion, Philharmonie Gelre en het professionele dansgezelschap Introdans is Oostpool gevestigd in Arnhem. Arnhem heeft ook twee theaterfestivals: Hoogte 80 en Sonsbeek Theatre Avenue. Luxor Live is een centrum voor popmuziek in Arnhem, met Willemeen en de Jacobiberg als kleinere podia voor amateurs en beginnende bandjes. Ook zijn er concerten in het GelreDome met een capaciteit voor 40.000 bezoekers. Filmhuizen in de stad zijn Focus filmtheater en de bioscopen Vue Eurocinema en Pathé Arnhem. Uitgaansleven Centraal gelegen in de stad bevinden zich de Korenmarkt en de Varkensstraat met voornamelijk grand cafés, discotheken, clubs en grote terrassen. De Korenbeurs is omgebouwd tot een foodhal. Aan de zuidkant van het centrum ligt de Rijnkade, ingericht met terrassen tijdens de zomermaanden. Ook op het Jansplein, Willemsplein, Audrey Hepburnplein en het Jonas Daniël Meijerplaats bevinden zich onder meer enkele restaurants en cafés. Bij het Centraal Station op het Stationsplein zijn grand cafés, terrassen, restaurants en een bioscoop te vinden, net als op het Velperplein. De prostitutie in Arnhem bestond uit raamprostitutie in en rond het Spijkerkwartier, maar in 2006 liet de gemeente al deze ramen sluiten. Daarnaast is er een officiële tippelzone aan de Oude Veerweg. Arnhemse Meisjes Een lokale lekkernij, verbonden met de naam Arnhem, maar ook bekend buiten de stad, zijn de Arnhemse Meisjes. Arnhemse Meisjes zijn ovale hardgebakken koekjes van bladerdeeg die rijkelijk zijn bestrooid met suiker. De koekjes werden voor het eerst gebakken in 1829 door de Arnhemse bakker Hagdorn. Toen Roald Dahl in Arnhem was (bekend van het boek, de GVR), vond hij deze lekkernij zo lekker dat hij met de bakker had afgesproken het geheime recept van de Arnhemse Meisjes te krijgen. Toerisme Als gevolg van Operatie Market Garden en de Slag om Arnhem trekt de stad veel geïnteresseerden in de Tweede Wereldoorlog. Vanwege de internationale belangstelling zijn er verschillende films, documentaires, computergames, musea en exposities verschenen over De Slag en Operatie Market Garden in de regio Arnhem. Het bekendste museum over De Slag is het Airborne Museum. Het museum is gevestigd in het voormalige hoofdkwartier van de Britse troepen tijdens de slag. Het museum bevat naast de tentoongestelde collectie tevens de Airborne Experience, waar bezoekers zelf in de voetsporen treden van een soldaat. Vanuit het informatiecentrum Airborne at the Bridge, aan de Arnhemse Rijnkade, kijken de bezoekers uit over de John Frostbrug, waar om is gestreden. Bezienswaardigheden Verschillende delen van Arnhem zijn een beschermd stadsgezicht: Geitenkamp, Mussenberg, Patrimoniumbuurt-Vogelwijk, Sonsbeekkwartier-Noord, Sonsbeekpark e.o., Spijkerkwartier / Boulevardkwartier en Van Verschuerwijk. Verder zijn er in Arnhem honderden rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, en een aantal oorlogsmonumenten. De Grote of Eusebiuskerk vormt sinds de 15e-16e eeuw het middelpunt van Arnhem. De Eusebius is bekend als een voorbeeld van de laatgotiek in Nederland. Vooral de overvloed aan beeldhouwwerk, zowel binnen als buiten, is uniek. De belangrijkste bouwheer van de Eusebiuskerk was Karel van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutphen (1467-1538). Zijn praalgraf bevindt zich in de kerkzaal, evenals zijn wapenrusting wat tevens het oudste harnas van Nederland is. In de kerkzaal staan meer historische objecten zoals de Salvatorklok uit 1539, een 16e-eeuws fresco, de spreekstoel en het Strumphlerorgel. Vanuit de kerkzaal zijn de fundamenten van de voorloper van de Eusebius te bezoeken (de St. Maartenskerk uit 1000-1100) en de grafkelders met onder andere de skeletten van drie neven van Willem van Oranje. De toren van de Eusebius beschikt over een panoramalift. Musea Het grootste museum in Arnhem is het Nederlands Openluchtmuseum. Het museum geeft een beeld van het leven in Nederland gedurende de laatste eeuwen. In 1996 werd een tramlijn op het museumterrein aangelegd. Dankzij deze ringlijn kunnen ook bezoekers die minder goed ter been zijn gemakkelijker de verder van de hoofdingang gelegen delen van het museum bezoeken. Een replica van een kwart van de in 1944 verwoeste Arnhemse tramremise werd gebouwd. Ook een Arnhemse tram uit 1929 werd gereconstrueerd. Deze kwam in 1998 in gebruik. Het museum biedt sinds 2017 een tentoonstelling rond de Canon van Nederland. Andere diverse musea, exposities en instellingen in Arnhem zijn: Evenementen In Arnhem worden elk jaar verschillende evenementen verspreid over de stad gehouden. Een aantal vindt plaats in het centrum, op de Grote Markt, Park Sonsbeek, Stadsblokken-Meinerswijk en in het GelreDome. Arnhem is samen met Amsterdam en Utrecht een van de grootste en populairste steden van Nederland voor Koningsnacht- en Koningsdagfestiviteiten. Veelal komen er gemiddeld een half miljoen feestvierders naar de hoofdstad. Om de drukte in de stad te verminderen worden er evenementen op diverse locaties in het centrum georganiseerd. Volgens traditie worden de Koningsdagfestiviteiten afgesloten met een vuurwerk ontstoken vanaf de Rijn. Jaarlijks trekt de internationale herdenking, tijdens de herdenkingsweek, bij het monument op het Airborneplein duizenden bezoekers naar het centrum van Arnhem. Tijdens de officiële herdenking worden alle geallieerden herdacht, die gesneuveld zijn bij hun pogingen om de brug over de Rijn (de John Frostbrug) te veroveren en te behouden in de periode van 17 tot 26 september 1944. Na de herdenking op het Airborneplein, vindt The Bridge to Liberation plaats bij de John Frostbrug. Duizenden mensen worden meegenomen in het verhaal van de Slag om Arnhem met beeld en muziek van Het Gelders Orkest en bekende Nederlandse artiesten. In de herdenkingsweek zijn er herdenkingen en evenementen in de regio, waarbij stil wordt gestaan bij de Slag om Arnhem. In Park Sonsbeek wordt elke zomer vanaf einde mei tot einde augustus op zondagmiddagen Park Open georganiseerd, een serie van gratis culturele evenementen met theater, muziek en dans. In augustus wordt de serie afgesloten met een vierdaags festival Sonsbeek Theater Avenue. Tevens zijn in het park in de zomermaanden om de zoveel jaar de Sonsbeek-beeldententoonstellingen te bezichtigen. Natuur en recreatie In en rondom Arnhem zijn Park Sonsbeek, Stadsblokken-Meinerswijk en Nationaal Park De Hoge Veluwe te vinden. Het dorp Schaarsbergen markeert de overgang tussen het stedelijke gebied van Arnhem en de natuurgebieden van de Veluwe, Schuytgraaf ligt in de streek Over-Betuwe. Het is een landelijke streek met veel vee- en fruitteelt en boomkwekerijen. Het gebied grenst zich tegen de uiterwaarden van de Nederrijn. Aan de overkant van de Nederrijn heeft men zicht op de Veluwse stuwwal, die gevormd is in de voorlaatste ijstijd. De omgeving is erg bosrijk. Op de stuwwal bevinden zich de Valkeniersbossen, de Westerbouwing en Landgoed Duno. Arnhem is door zijn ligging aan de Nederrijn en IJssel ook een rivierenlandschap. Bekendste recreatiegebieden zijn de Rijkerswoerdse Plassen en de Lathumse plas. Koninklijke Burgers' Zoo is een dierentuin in Arnhem-Noord. Met bijna 1,5 miljoen bezoekers in 2013 is de Arnhemse zoo de meest bezochte attractie in Gelderland. Landelijk is Burgers' Zoo de op vier na best bezochte attractie in Nederland. Even buiten Arnhem ligt het Nationaal Park Veluwezoom: een heuvelachtige gebied dat grotendeels bestaat uit gevarieerd bos, heide, en een enkele zandverstuiving. Centraal in dit nationaal park ligt het uitzichtpunt de Posbank. Defensie De Oranjekazerne, ook aangeduid als Complex Schaarsbergen, is een militaire kazerne gelegen in een bos- en heiderijke omgeving ten noorden van Arnhem. Het complex is in gebruik bij de Luchtmobiele Brigade. De kazerne is gelegen in een uitgestrekt, bos- en heiderijk gebied van (voormalige) militaire complexen en oefenterreinen rondom de Koningsweg, dat zich uitstrekt vanaf het noordelijker gelegen vliegveld Deelen en het Nationaal Park De Hoge Veluwe, tot aan de zuidelijk gelegen Rijksweg 12. De helikopters van de Koninklijke Luchtmacht bezoeken vliegveld Deelen regelmatig voor training voor uitzending van het Koninklijke Landmacht personeel van de Luchtmobiele Brigade. Tevens vindt ook de afstemming van het KL personeel plaats op de operaties met de KLu tactische aanvals- en transporthelikopters. MLT Deelen ligt even ten noorden van de Gemeente Arnhem, waar 11 en 12 Luchtmobiele bataljon in de Oranjekazerne zijn gelegerd, en ligt op korte afstand van de oefenterreinen Ederheide en Ginkelse Heide. De Willemskazerne was meer dan honderd jaar de garnizoensplaats van de Gele Rijders. Voor het gebouw ontstond een plein, dat in 1855 de naam Willemsplein kreeg. Het einde van de Willemskazerne kwam in de Tweede Wereldoorlog. Vlak voor de Slag om Arnhem werden belangrijke posities van de Duitse troepen door de geallieerden gebombardeerd. De kazerne viel hieronder en na de bombardementen bleef er weinig over van de kazerne. De restanten van de kazerne werden na de Tweede Wereldoorlog weggehaald, waarna een parkeerplaats op de locatie kwam te liggen. Het gedeelte van het Willemsplein dat direct voor de kazerne lag, werd omgedoopt tot het Gele Rijders Plein. Op het plein staat het ruiterstandbeeld de Gele Rijder. Dit standbeeld is ter herinnering aan het korps Gele Rijders dat gelegerd was in de Willemskazerne. Na de heroprichting van het korps begin jaren zestig, waren ze gelegerd in de Oranjekazerne. Daarna verhuisden de Rijders naar de Saksen Weimarkazerne om ruimte te bieden aan de Luchtmobiele Brigade. In 1999 verliet de inmiddels fors gedecimeerde artillerie de stad voor een kazerne in 't Harde. Onderwijs De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen verzorgt hbo-opleidingen. Internationaal afficheert de school zich onder de naam HAN University of Applied Sciences. ArtEZ is eveneens gevestigd in Arnhem. Artez is een hogeschool voor de kunsten waar men een opleiding kan volgen in de muziek, theater/dans, bouwkunst en beeldende kunst. De academie is bekend op het gebied van modevormgeving, interaction design en grafische vormgeving en biedt een postacademische vervolgopleiding. ArtEZ heeft drie locaties in Arnhem. ArtEZ hogeschool voor de kunsten en het ArtEZ Conservatorium bevinden zich vlak bij het centraal station. ArtEZ Fashion Masters en DAI heeft een vestiging in de Kortestraat en de werkplaats typografie in de Agnietenplaats. Hogeschool Van Hall Larenstein (Velp) is een van de drie hogescholen in de regio Arnhem. Daarnaast zijn er in Arnhem een aantal middelbare scholen, waaronder het Lorentz Lyceum het Olympus College en het Stedelijk Gymnasium Arnhem. Daarnaast zijn er in de wijk Presikhaaf naast de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de mbo-instellingen ROC Rijn IJssel en ROC A12 gevestigd. Particuliere Hoger hbo-instellingen in Arnhem zijn onder meer HBO Nederland en het Luzac College. Ook huisvest Arnhem een internationale school voor primair en secundair onderwijs in de wijk Schuytgraaf. Op sportcomplex Valkenhuizen in Arnhem-Noord en op Papendal zijn er locaties van het CIOS gevestigd. Het opleidingsinstituut dient als vooropleiding voor de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Media De Gelderlander is een regionale ochtendkrant die verschijnt in het grootste gedeelte van Gelderland. De krant is eigendom van mediabedrijf DPG Media. De Gelderlander had tot de jaren vijftig een uitgesproken rooms-katholiek karakter. In die jaren kwam daar enige verandering in en ging de krant zich richten op een breder publiek. De Arnhemse Koerier is een lokaal nieuwsmedium voor Arnhem en omgeving. De provinciale Omroep Gelderland en de lokale omroep RTV Arnhem berichten verder over Arnhem. Sport Binnen Arnhem zijn vele vormen van sportbeoefening mogelijk. Op internationaal en nationaal niveau heeft Arnhem onder meer voetbalclub SBV Vitesse. De club won de KNVB Beker in 2017. De thuisbasis is het GelreDome. In dit stadion worden naast voetbalwedstrijden ook speciale evenementen georganiseerd, zoals interlandwedstrijden van het Nederlands voetbalelftal, het Europees kampioenschap voetbal 2000 en het EK voetbal onder 21 in 2007. De Arnhemse voetbalclub is in 1892 opgericht en komt uit in de Nederlandse Eredivisie. Andere bekende sportverenigingen uit Arnhem zijn de American Footballclub Arnhem Falcons en de korfbalvereniging Oost-Arnhem. Arnhem Falcons komt uit in de Eredivisie en heeft haar thuisbasis op sportpark 't Cranevelt. Oost-Arnhem speelt korfbal op hoog niveau en heeft haar thuisbasis op sportpark De Paasberg. In 1911, 1974 en 1975 was de stad gastheer van de NK Atletiek. Tijdens de Olympische Zomerspelen 1928 in Amsterdam was Monnikenhuize het stadion waar de voetbalwedstrijd Chili - Mexico werd gespeeld. In 2018 werd in Arnhem het wereldkampioenschap inline-skaten gehouden. In 2017 werd Arnhem door de European Capitals and Cities of Sport Federation (ACES Europe) uitgeroepen tot de ‘European City of Sports’. De erkenning ging naar de Gelderse hoofdstad, omdat Arnhem volgens de organisatie door middel van sport en beweging zich inzet voor een gezonde stad. In 2011 werd Arnhem al uitgeroepen tot Nederlandse sportgemeente van het jaar. Sportcentrum Papendal Aan de rand van Arnhem ligt Sportcentrum Papendal, een groot sportcentrum met faciliteiten voor verschillende topsporten. Zo is er destijds de eerste kunststof atletiekbaan van Nederland aangelegd en is er een 18-holes golfbaan. Papendal wordt regelmatig door topsporters en atleten gebruikt als trainingsfaciliteit. Het kantoor van het NOC*NSF is op Papendal gevestigd. Nadat de Sovjet-Unie afzag van het organiseren van de Olympische Spelen voor gehandicapten, werd Arnhem in 1980 de gastheer van de zesde Paralympische Spelen op Papendal. Ook werd er tussen 1975 en 2008 de Papendal Games georganiseerd, een van de grootste atletiekwedstrijden van Nederland. De wedstrijd is van oudsher een van de laatste mogelijkheden voor Nederlandse atleten om zich te kwalificeren voor grote internationale toernooien. In de voorbereiding voor de Olympische Zomerspelen 2012 werd op Papendal een replica gemaakt, door het NOC*NSF, van een BMX parcours. In 2016 is de baan aangepast naar het ontwerp voor de Spelen in Rio de Janeiro. Sinds 2012 wordt er jaarlijks de UCI BMX Supercross World Cup gehouden. De BMX Supercross World Cup 2017 op Papendal werd, net als in 2013, door de internationale wielerbond UCI uitgeroepen tot het beste event van de BMX World Cup Serie. Rijnhal Tot in de jaren zeventig werd de Rijnhal voornamelijk gebruikt als sportcentrum en was het decor van spring- (paardensport), zaalvoetbal, tennis en vechtsporten. In 1995 won Nederland het EK volleybal voor vrouwen, wat plaatsvond in de Rijnhal. Ook werden er vele concerten gegeven door (inter)nationale artiesten. Op 1 juni 2015 sloot de hal definitief. Het grootwinkelbedrijf in sport- en vrijetijdsartikelen Decathlon werd de nieuwe eigenaar van het gebouw. In 2017 opende Mountain Network, in een leegstaand gedeelte van de Rijnhal, een bouldercentrum, genaamd RijnBoulder. Wielrennen Arnhem fungeert zowel nationaal als internationaal bekend als locatie van wielerevenementen. In 2016 begon de Giro d'Italia in Gelderland. Er voerden drie etappes van de Giro door Gelderse provincie. De eerste was in Apeldoorn en de tweede en derde voerden van Arnhem naar Nijmegen en vice versa. Beide hadden een lengte van zo'n 190 kilometer. Op 8 mei 2016 ging de derde etappe van de Giro d'Italia over de Posbank. Arnhemmer Maarten Tjallingii kwam als eerste boven en veroverde daarmee de blauwe bergtrui. De stad fungeerde in 2018 als startplaats van de Boels Ladies Tour. In de jaarlijkse wielerwedstrijd Veenendaal-Veenendaal Classic (voorheen Dutch Food Valley Classic en Arnhem-Veenendaal) vormen Arnhem en de Posbank een belangrijke obstakel. De wedstrijd maakte deel uit van de UCI Europe Tour, in de categorie 1.1. Ome Joop's Tour is de jaarlijkse Arnhemse fietstour van tien dagen voor jongens en meisjes in de leeftijd vanaf 10 jaar. Voorwaarde is dat het kind nog op de basisschool zit en verder geen vakantiemogelijkheid heeft. Prijzen Arnhem heeft de afgelopen jaren diverse prijzen gewonnen. 2007: Beste binnenstad van Nederland 2007-2009, categorie grote steden 2008: Groenste stad van Nederland 2009: Beste evenementenstad van Nederland 2009: Groenste stad van Europa 2010: Beste openbare ruimte (Park Sonsbeek) 2011: Nederlandse sportgemeente van het jaar 2012: Mooiste stadspark van Nederland (Park Sonsbeek) 2015: De Nationale Betonprijs (Station Arnhem Centraal) 2016: Internationale Architizer A+ award en The European Concrete Award (Station Arnhem Centraal) 2017: 2e binnenstad van Nederland 2017-2019, categorie grote steden 2018: Europese Sportstad Bekende Arnhemmers Trivia Arnhemland in Australië is genoemd naar het VOC-schip Arnhem, dat op zijn beurt naar de stad is genoemd. Het Ernemse volkslied van Jofele Japie en de Beunhazen uit 1983, wordt wel het officieuze volkslied van Arnhem genoemd. De film Theirs is the glory van Brian Desmond Hurst werd voor een groot deel in Arnhem opgenomen. De film A Bridge Too Far gaat over de stad Arnhem. De film is niet in Arnhem opgenomen maar in Deventer, omdat er niets van de oorspronkelijke bebouwing rond de brug nog intact was. Voor de film zijn er wel Arnhemse gebouwen nagemaakt als filmdecor. De gemeente reikt ieder jaar Het Arnhems Meisje (beeldje) uit aan mensen die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor de stad. Het Rembrandt Theater was van 1955 tot 1983 het centrum van het internationale Filmfestival. Literatuur Valentijn Paquay: De Sint Nicolai Broederschap in Arnhem. Gasthuis, preuven en passende hulp sinds 1351. Verloren, 2021. Externe links Gemeente Arnhem Arneym (gearchiveerd) Hoofdstad van een Nederlandse provincie Plaats in Gelderland
74
https://nl.wikipedia.org/wiki/Azi%C3%AB
Azië
Azië is het grootste werelddeel op de planeet Aarde. Aan de westkant grenst het aan Europa en Afrika, in het noorden aan de Noordelijke IJszee, in het oosten en zuidoosten aan de Grote Oceaan en in het zuiden aan de Indische Oceaan. In het jaar 2006 telde het continent circa 3,97 miljard inwoners, ofwel 61% van de totale wereldbevolking (6,5 miljard). Azië, met een oppervlakte van 44.580.000 km², bedekt 8,6% van de totale oppervlakte van de Aarde en 29,4% van de totale landoppervlakte. Cultureel is Azië erg heterogeen samengesteld. Definitie van Azië Het werelddeel Azië wordt gedefinieerd door het binnen de Afrika-Euraziatische landmassa te onderscheiden van Europa en Afrika. De precieze grenzen van het continent zijn vaag (met name voor niet-cartografen). Azië en Afrika zijn van elkaar gescheiden door het Suezkanaal (Landengte van Suez). De grens tussen Europa en Azië loopt grofweg via de Egeïsche Zee, Dardanellen, de Zee van Marmara, de Bosporus, de Zwarte Zee, het Kaukasusgebergte (niet geheel onomstreden, sommigen plaatsen de lijn via de Straat van Kertsj, Zee van Azov, Koema-Manytsjlaagte), de Kaspische Zee, de Oeralrivier (volgens anderen de rivier de Emba) en het Oeralgebergte naar Nova Zembla. Geschiedenis van Azië Subregio's Azië kan zelf beschouwd worden als een subregio van het grotere Euraziatische continent. De onderverdeling van Azië in regio's is niet helemaal rechtlijnig omdat er geen consensus over is, hieronder is een grove onderverdeling van Azië in verschillende subregio's: Noord-Azië Deze term wordt bijna nooit gebruikt door geografen en refereert meestal aan het Aziatische gedeelte van Rusland, ook wel bekend als Siberië en het Russische Verre Oosten. Soms worden ook de noordelijke delen van andere Aziatische landen zoals Kazachstan hieronder gerekend. Centraal-Azië Normaal gesproken worden met Centraal-Azië de volgende gebieden bedoeld: Kazachstan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Kirgizië. Soms worden ook Afghanistan, Mongolië en de West-Chinese regio Sinkiang hiertoe gerekend. Het gebied in Centraal-Azië dat vroeger deel uitmaakte van het Keizerrijk Rusland wordt in Rusland ook wel Midden-Azië genoemd. Verre Oosten Hiermee wordt vaak bedoeld Oost-Azië gecombineerd met Zuidoost-Azië en het oostelijke gedeelte van Rusland aan de Grote Oceaan (het Russische Verre Oosten). Oost-Azië Normaal gesproken worden met Oost-Azië de volgende gebieden bedoeld: de Pacifische eilanden van Taiwan en Japan; Noord- en Zuid-Korea op het Koreaans schiereiland; China, maar soms alleen de oostelijke regio's. Soms worden ook Mongolië en Vietnam bij deze regio's ingedeeld. Zuidoost-Azië Normaal gesproken worden met Zuidoost-Azië de volgende gebieden bedoeld: Achter-Indië het schiereiland Malakka; Indochina; de Indische Archipel, een eilandengroep tussen de Indische- en Grote Oceaan. Het omvat de landen Myanmar, Thailand, Laos, Cambodja, Vietnam (alle op het vasteland gelegen), de Filipijnen, Singapore, het westen van Indonesië, Brunei, Oost-Timor (eilandnaties) en Maleisië. Maleisië wordt door de Zuid-Chinese Zee in tweeën gedeeld en ligt zowel op het vasteland als op de eilanden. Zuid-Azië Aan Zuid-Azië wordt ook wel gerefereerd als het Indisch subcontinent. Hierop liggen de volgende landen: India, Pakistan, Nepal, Bhutan, Bangladesh (op het vasteland), Sri Lanka en de Malediven (eilandnaties). Hoewel het grootste deel van Afghanistan niet op dit subcontinent ligt, wordt ook dat land vaak tot Zuid-Azië gerekend. Zuidwest-Azië Zuidwest-Azië, ook wel West-Azië genoemd, wordt normaal gesproken aangeduid met de niet-geografische term Midden-Oosten. Onder deze term vallen soms ook de Arabische landen in Noord-Afrika. Normaal gesproken worden met Zuidwest-Azië de volgende gebieden bedoeld: Anatolië (Klein-Azië), het Aziatische deel van Turkije; het eiland Cyprus in de Middellandse Zee; de Levant, ook wel het Nabije Oosten, waarvan Syrië, Israël, Palestina, Jordanië en Libanon deel uitmaken; het Arabisch Schiereiland, waarop Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Qatar, Oman, Jemen en Koeweit liggen. De op dit schiereiland liggende landen die grenzen aan de Perzische Golf worden ook wel Golfstaten genoemd; de Zuidelijke Kaukasus, waarin Georgië, Azerbeidzjan en Armenië liggen; het Hoogland van Iran, waarop Iran en delen van andere landen liggen; de Sinaï. Landen en gebieden Tot Azië behoren de volgende gebieden (alfabetisch): Onafhankelijke landen Afhankelijke gebieden Gebieden met betwiste status en bezette gebieden Opmerkingen: Armenië, Azerbeidzjan, Cyprus, Georgië, Kazachstan, Rusland en Turkije kunnen staatkundig gezien zowel tot Azië als tot Europa worden gerekend. Op Armenië en Cyprus na liggen deze landen gedeeltelijk in het ene en gedeeltelijk in het andere werelddeel. Armenië en Cyprus liggen geografisch gezien weliswaar in Azië, maar worden om cultuurhistorische en politieke redenen in samenhang met het gegeven dat ze dicht bij Europa liggen ook tot Europa gerekend. Egypte kan staatkundig gezien zowel tot Afrika als tot Azië worden gerekend omdat het in beide werelddelen ligt. Indonesië kan staatkundig gezien zowel tot Azië als tot Oceanië worden gerekend. De Indonesische provincies Papoea en West-Papoea liggen namelijk in Oceanië en het eiland Timor (waarop het Indonesische West-Timor ligt) alsook de Molukken en Noord-Molukken vallen wat betreft ligging zowel onder Azië als onder Oceanië. Ook Oost-Timor kan zowel tot Azië als tot Oceanië gerekend worden. Religie In Azië worden vele religies beleden. De grootste religies zijn het hindoeïsme, de islam en de traditionele Chinese godsdienst. In Oost-Azië is het syncretisme wijdverbreid. In West-Azië zijn de islam en het Oosters christendom de voornaamste religies. De positie van de staatsreligie is verschillend: in sommige landen is er een staatsgodsdienst, terwijl andere landen officieel atheïstisch zijn. Religies hebben een diepgaande invloed op de houding van Azië en hebben invloed op alle aspecten van het leven. Vaak worden politieke kandidaten volgens de religie gekozen. Religie wordt in Azië door het nationalisme misbruikt. Hindoeïsme Het hindoeïsme is een polytheïstische religie die is ontstaan in Azië. In India en Nepal is een hindoe-meerderheid. Meer dan 90% van de hindoes wonen in Azië, de meeste van hen in India. Het hindoeïsme heeft esoterische kenmerken. Islam De islam is in Azië ontstaan. De drie belangrijkste bedevaartsoorden van de islam zijn Mekka, Medina en Jeruzalem, die behoren tot Azië. In Azië zijn meer moslims dan christenen. De landen met meer dan 100 miljoen moslims zijn India, Pakistan, Indonesië en Bangladesh, alle gelegen in Azië. De meerderheid van de moslims leeft in Azië. In vele delen van Azië is een belangrijke islamitische bevolking. Ook in Azië leven meer soennieten dan sjiieten. In sommige landen als Myanmar en China worden moslim vervolgd door de overheid. Christendom Het christendom is in Azië ontstaan. Het christendom verspreidde zich via het nestorianisme ook al vroeg over grote delen van het continent. Toch zijn de christenen in Azië de minderheid van alle christenen op de wereld. Veel van de Aziatische christenen zijn leden van Chinese huiskerken. Iran, Noord-Korea, Saoedi-Arabië, de Malediven, Afghanistan, Jemen, Laos en Oezbekistan zijn de Aziatische landen in de top-10-landen van de Ranglijst Christenvervolging van de mensenrechtenorganisatie Open Doors. Jodendom Het jodendom is in Azië ontstaan. De joodse staat, Israël, en de belangrijkste joodse bedevaartsplaats, Jeruzalem, liggen in West-Azië. Desondanks wonen de meeste joden buiten Azië. Boeddhisme Het boeddhisme is in Azië ontstaan en de meeste boeddhisten leven in Azië. Er zijn interacties met de traditionele Chinese godsdienst, het taoïsme en het confucianisme, een gedragscode. Sikhisme Het sikhisme is ontstaan in Azië en de meeste volgelingen ervan leven in Azië. Het is een van de vijf grootste wereldreligies. Overige religies Het zoroastrisme, het jaïnisme, shintoïsme, tengriisme en bahai zijn ook religies, die hun oorsprong in Azië hebben. Hun volgelingen leven voornamelijk in Azië.
77
https://nl.wikipedia.org/wiki/Albert%20Van%20Dyck
Albert Van Dyck
Albert Van Dyck (Turnhout, 1902 – Antwerpen, 1951) was een Vlaamse schilder. Toen Van Dyck begon als kunstenaar, was het Vlaamse expressionisme de gezaghebbende stroming in de Vlaamse kunstwereld. Evenals War van Overstraeten, Albert Dasnoy, Jozef Vinck en Marcel Stobbaerts vond Van Dyck het expressionisme té buitensporig. Met zijn luministische en picturale stijl zette hij zich hiertegen volledig af. De afgebeelde onderwerpen betreffen meestal het kind en het schrale Kempense landschap, rond Kasterlee en Schilde waar hij verbleef. De toenmalige critici omschreven dergelijke kunst als animisme. Van Dyck kreeg zijn artistieke vorming aan de Academie en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen, onder de leraars Isidoor Opsomer, Albert Ciamberlani en Jules De Bruycker. In 1932 richtte hij een eigen Academie op te Antwerpen. Hij had onder andere Jan Vaerten als leerling. In 1949 werd hij professor in het tekenen aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten. In Schilde werd in 1997 het Museum Albert Van Dyck geopend. Literatuur JL. De Belder, F. Naeyaert en R. De Smedt (1978). Albert Van Dyck. Fernand Naeyaert (1991). Denkend aan Albert Van Dyck. Peter De Laet en Dirk Van Duyse (2014). Meesters & leerling : Ciamberlani, Opsomer & Van Dyck. Belgisch kunstschilder
79
https://nl.wikipedia.org/wiki/Australi%C3%AB
Australië
Australië (continent), continent dat ten zuidoosten van Azië ligt Australië (land), federale staat op het continent Australië Zie ook Australië van A tot Z, lijst van op Wikipedia aanwezige artikelen die betrekking hebben op Australië.
80
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amstel%20Gold%20Race
Amstel Gold Race
De Amstel Gold Race, is een sinds 1966 jaarlijks in het voorjaar in de Limburgse heuvels verreden Nederlandse eendaagse wielerklassieker bij het mannen- en vrouwen- profwielrennen. De Amstel Gold Race werd opgericht door de wielerploegleiders Ton Vissers en Herman Krott. De naam komt van de hoofdsponsor, het biermerk Amstel, die destijds ook het type Amstel Gold uitbracht. De Nederlander Jan Raas won de wedstrijd vijf keer, een record. Men sprak in die jaren wel van de Amstel Gold Raas. In latere jaren, bij de vier overwinningen van Philippe Gilbert werd er gesproken over Mister Cauberg en de Amstel Gilbert Race. De Amstel Gold Race is een wielerklassieker die sinds 1989 deel uitmaakt van de wereldbeker wielrennen, en behoort tot de UCI ProTour sinds het begin in 2005, en het begin van de UCI World Calendar in 2009 en sinds het begin in 2011 van UCI World Tour. In 2020 ging de editie vanwege de coronapandemie niet door, na eerder al verplaatst te zijn naar het einde van het jaar. De Amstel Gold Race voor vrouwen werd georganiseerd van 2001 tot en met 2003 en opnieuw georganiseerd sinds 2017. De mannen en vrouwen editie vinden jaarlijks op dezelfde dag plaats. Op 3 oktober 2016 werd, in aanwezigheid van Marianne Vos en Anna van der Breggen, de nieuwe koersdirecteur Leontien van Moorsel en het parcours van de vrouwenwedstrijd gepresenteerd: de start en finish zijn, net als bij de mannen, in Maastricht en Vilt/ Berg en Terblijt. In 2017 reden de vrouwen in totaal 121,6 km over 17 hellingen, waaronder drie lokale rondes met, in tegenstelling tot de (nieuwe) finale van de mannen, de Cauberg op 1,8 km van de finish. De wedstrijd voor vrouwen maakte in 2003 deel uit van de wereldbeker en vanaf 2017 van de World Tour. Parcours (mannen) De Amstel Gold Race is een wedstrijd van draaien en keren, waarin vele Zuid-Limburgse hellingen, soms meer dan eens, beklommen moeten worden. Enkele van de belangrijkste hellingen zijn de Cauberg, de Keutenberg en de Eyserbosweg. Nadat vele jaren Meerssen (vanaf 1966 tot en met 1990, met uitzondering van 1968, toen lag de finish in Elsloo) en Maastricht (vanaf 1991 tot en met 2002) de aankomstplaatsen waren, werd vanaf 2003 de aankomststreep getrokken op de top van de Cauberg in Valkenburg. Vanaf de editie van 2013 finishten de renners twee kilometer na de top van de Cauberg bij Vilt/ Berg en Terblijt. In 2017 werd er andermaal een parcourswijziging doorgevoerd. De finalelus die traditioneel door Valkenburg liep om via de Cauberg te finishen werd uit het parcours gehaald. De koers loopt nu vanaf de laatste berg, de (Bemelerberg), binnendoor naar dezelfde finish locatie. Hierdoor ligt de laatste berg niet op 1,8 km, maar op 7,4 km van de finish. De organisatie hoopte door deze wijziging te bewerkstelligen dat de koers minder gesloten zou blijven in de finale. De eerste startplaats van de Amstel Gold Race was Breda in 1966. Door de Oranjefeesten van Koninginnedag, fietsten de renners dat jaar circa 50 kilometer meer dan gepland. De startplaats lag relatief ver van de Limburgse heuvelzone. In 1967 verhuisde de start daarop naar Helmond, waar de start tevens in 1968, 1969 en 1970 plaatsvond. Van 1971 tot en met 1997 vond de start plaats in Heerlen en sinds 1998 in Maastricht. In 1993 vond voor het eerst een groot deel van de finale plaats op Belgisch grondgebied. Belangrijkste hellingen daar zijn de Hallembaye en de Saint-Pierre. De lus door België werd in 2001 weer geschrapt, belangrijkste reden hiervoor was de MKZ-crisis. Racefietsen, volgauto's en motoren werden voor de start ontsmet. De lus door België, inclusief de tocht over de Sint-Pietersberg bij Maastricht, keerde daarna niet meer terug in het parcours. Alhoewel het na de beklimming van het Drielandenpunt (Vaalserberg), via het Belgische Gemmenich meteen de grens met Nederland weer over gaat. Heuvels (mannen) De editie van 2022 ging vanaf de start in Maastricht via 33 hellingen naar Vilt/ Berg en Terblijt. Het was de vijfde keer dat de Cauberg niet als laatste beklimming werd aangedaan. Erelijst mannen Meervoudige winnaars Overwinningen per land Amstel Gold Race voor vrouwen Overwinningen per land Toerversie Sinds 2001 wordt er naast de wedstrijd voor de profs ook een toerversie voor amateurs, recreatieve fietsers en andere geïnteresseerden georganiseerd. De deelnemers hebben de keuze tussen een traject van 60, 100, 125, 150, 200 of 250 km. Alle deelnemers krijgen een rugnummer, bikechip (voor het vastleggen van tijden en het herkennen van foto/video passages) en een nummerbordje. Onderweg bestaat de mogelijkheid energie bij te tanken in de daarvoor ingerichte revitaliseringsposten. Net als in de wedstrijdklassieker bereiken de deelnemers na een pittige eindklim de top van de Cauberg, de finishplaats. Over het algemeen wordt de inschrijving voor dit evenement binnen twee weken gesloten, omdat dan alle ongeveer 12.000 startkaarten uitverkocht zijn. In 2009 vond een ware run op startkaarten plaats. Dit resulteerde in een zeer overbelaste website. Binnen dertig uur waren dan ook alle startbewijzen uitverkocht. In 2010 kwam er een vernieuwde website, en daarmee een verbeterde bereikbaarheid van de mogelijkheid tot inschrijving, een uitverkoop in recordtijd van slechts 38 minuten waarin diezelfde 12.000 startbewijzen verkocht werden. Zie ook Lijst van beklimmingen in de Amstel Gold Race Lijst van heuvels in Zuid-Limburg Ardense klassiekers
81
https://nl.wikipedia.org/wiki/Atletiek
Atletiek
Atletiek is een oude sport waar de sporters (atleten) individueel of in groepen (estafette) moeten presteren.Atletiek wordt zowel op de weg, in het veld als op een atletiekbaan beoefend. Atletiek wordt wel 'de moeder der sporten' genoemd omdat het de menselijke basisbewegingen (lopen, springen, werpen) omvat. Atletiekbanen zijn meestal ovaal gevormd met een binnenbaan van 400 meter lang. Op het middenterrein worden de werp- en springonderdelen beoefend. Er zijn banen van gras, sintels of kunststof. Dit artikel gaat over de atletiek als wedstrijdsport, maar atletiek in brede zin omvat ook recreatieve vormen. De Atletiekunie in Nederland doet ook veel voor de loopsport, sportief wandelen en Nordic walking. Voor de loopsporters zijn er wel wedstrijden maar ook de zogeheten trimlopen, 'wedstrijden' waarbij geen uitslag wordt opgemaakt. Slechts een klein deel van degenen die hardlopen als eerste sport noemen, is daadwerkelijk lid van de Atletiekunie. Geschiedenis Atletiek is een sport die oorspronkelijk nauw verbonden was met de Griekse klassieke Olympische Spelen, die vanaf 776 voor Christus om de vier jaar gehouden werden als onderdeel van een feest ter ere van de god Zeus. Het vijfdaagse programma bestond uit sportieve krachtmetingen en wedstrijden in de schone kunsten. De beste atleten kwamen tegen elkaar uit in een vijfkamp, die bestond uit de onderdelen hardlopen, verspringen, worstelen, speerwerpen en discuswerpen. De diverse onderdelen hadden veel minder regels dan nu. Atletiek is samen met de zwemsport de oudste sport ter wereld. De Kretenzers (bewoners van Kreta) deden als eersten aan atletiek rond 1500 v.Chr. De moderne atletiek ontstond in Engeland aan het einde van de 17e eeuw. De eerste professionele wedstrijden vonden daar plaats in de vroege 19e eeuw. Atletiek was een onderdeel op de eerste moderne Olympische Spelen in 1896. Nu is de atletiek nog steeds de belangrijkste sport in de Olympische Spelen, maar de band tussen atletiek en de Olympische Spelen is wel losser geworden. Dit kun je merken aan het feit dat naast de Olympische Spelen nog een heleboel andere atletiekevenementen worden gehouden, zoals de jaarlijkse Europacupwedstrijden en de Wereldkampioenschappen atletiek, die voor het eerst plaatsvonden in 1983. Leeftijdsindeling Bij grote wedstrijden wordt niet naar leeftijd gekeken, maar gaat het puur om de prestatie. Slechts een enkeling is zo getalenteerd dat hij of zij al op jonge leeftijd om de prijzen mee kan doen en daarom zijn er ook wedstrijden en kampioenschappen naar leeftijd, waar meer met gelijken gestreden kan worden. Internationaal zijn atleten junior/jeugd tot en met het jaar van de negentiende verjaardag; de overgang naar de senioren vindt plaats op 1 januari van het jaar waarin men twintig wordt. De onderverdeling van de junioren is niet internationaal vastgelegd en verschilt van land tot land. In Nederland en Vlaanderen is de onderverdeling als volgt, waarbij gekeken wordt naar het jaar waarin men negentien wordt, enzovoort. De doorschuiving bij de categorieën vindt in Nederland en Vlaanderen gemakshalve plaats per 1 november, omdat atleten dan de hele winter in dezelfde leeftijdsgroep trainen en wedstrijden doen. Voor records, ranglijsten en internationale kampioenschappen is 1 januari de grens. Om de stap van junioren naar senioren wat te verzachten zijn er internationale kampioenschappen voor neo-senioren (in België 'beloften' genoemd) ingevoerd. Talenten die bij de junioren in de top meededen, bleken namelijk bij de senioren soms hun motivatie te verliezen, omdat ze niet meer zo in de schijnwerpers stonden, terwijl ze na een paar jaar trainen opnieuw tot de top zouden kunnen behoren. Neo-senior is men in de jaren waarin de 20e, 21e en 22e verjaardag vallen. In Nederland zijn er geen, maar in België wel aparte kampioenschappen voor deze categorie. Het omgekeerde gebeurt bij het ouder worden. Er komt een moment dat jongere atleten altijd sterker zullen blijken te zijn. Om toch met gelijken te kunnen strijden, is de mastersatletiek (voorheen veteranen genoemd, maar dat had te veel een militaire bijklank) ingevoerd. Master is men vanaf de 35e verjaardag en de overgang naar een volgende vijfjaarsklasse gebeurt op de verjaardag zelf. Onderdelen Veel atletiekwedstrijden vinden plaats op een speciale atletiekbaan; in de winter wordt ook op indoorbanen atletiek bedreven. Daarnaast zijn er wedstrijden op de weg (stratenlopen of wegwedstrijden genoemd) en in het vrije veld (veldlopen of cross(country)). Bij grote kampioenschappen vinden de marathon en de langere snelwandelwedstrijden op de weg plaats, maar start en finish liggen vaak op de atletiekbaan. Er zijn 24 olympische atletiekonderdelen. Deze worden onderverdeeld in looponderdelen, springonderdelen, werponderdelen en meerkampen. Bij de looponderdelen is er het onderscheid tussen de gewone looponderdelen, de hindernislopen, de estafettes en het snelwandelen. Looponderdelen Sommige looponderdelen worden zelden beoefend, ook al erkent World Athletics wereldrecords op die afstanden. De courante, meest gelopen afstanden, kennen de sterkste records; op incourante afstanden staan de records een beetje of heel veel zwakker. De courante afstanden zijn: 60 m (indoor) 100 m 200 m 400 m, vormt de overgang van sprint naar middenafstand 800 m 1500 m 3000 m, vormt de overgang van midden- naar lange afstand 5000 m 10.000 m halve marathon op de weg marathon (42,195 km) op de weg 50 km op de weg 100 km op de weg; alles voorbij de marathon heet ultraloop. Incourante(re) afstanden waarvoor door World Athletics records worden bijgehouden, zijn de volgende. Indoor: 50 m. Outdoor op de baan: 1000 m, Engelse mijl (1609,344 m = 1 Engelse mijl), 2000 m en uurloop. Op de weg: Engelse mijl, 5 km, 10 km. Afgeschafte records zijn: 20.000 m, 25.000 m en 30.000 m op de baan en 15 km, 20 km, 25 km en 30 km op de weg. Hindernislopen 60 m horden alleen indoor 100 m horden (vrouwen) 110 m horden (mannen) 200 m horden (incourant) 400 m horden 3000 m steeple Incourant is de 50 m horden indoor. Snelwandelen 3000 m snelwandelen indoor (vrouwen) 5000 m snelwandelen indoor (mannen) 10.000 m snelwandelen op de baan (vrouwen) 20.000 m snelwandelen op de baan 20 km snelwandelen op de weg 30.000 m snelwandelen op de baan (mannen) 30 km snelwandelen op de weg (mannen) 50.000 m snelwandelen op de baan (mannen) 50 km snelwandelen op de weg (mannen) Estafettes 4 x 100 m estafette (niet indoor) 4 x 200 m estafette 4 x 400 m estafette 4 x 800 m estafette 4 x 1500 m estafette (niet indoor) Ekiden op de weg, een marathon in estafettevorm. Zweedse estafette 1e loper 400 meter, 2e 300 meter, 3e 200 meter, 4e 100 meter Springonderdelen hoogspringen polsstokhoogspringen verspringen hink-stap-springen Werponderdelen balwerpen alleen voor benjamins en pupillen. vortexwerpen vervanging van balwerpen voor pupillen c en pupillen b kogelstoten vanaf pupillen b en 9-jarige benjamins discuswerpen niet indoor vanaf junioren / miniem/ pupillen speerwerpen niet indoor vanaf junioren / miniem. kogelslingeren, ook wel hamerslingeren genoemd, niet indoor vanaf Junioren C / cadetten gewichtwerpen vooral door masters, maar ook bijvoorbeeld bij de Amerikaanse indoorkampioenschappen. Meerkampen vijfkamp indoor (pentatlon, vrouwen) zevenkamp indoor (heptatlon, mannen) zevenkamp outdoor (heptatlon, vrouwen) tienkamp outdoor (decatlon, mannen) veertienkamp outdoor (dubbel heptatlon) twintigkamp outdoor (dubbel decatlon) Overige Naast de officiële onderdelen worden er soms wedstrijden gehouden op allerlei andere afstanden en onderdelen, te veel om op te noemen. Zo sprint de jongste jeugd over 40 m en oudere jeugd over 60 m en 80 m. Ook de andere afstanden worden bij de jeugd veelal iets ingekort; bij de masters is dat eveneens soms het geval (80 en 300 m horden). In landen zonder het metrieke stelsel worden nog wel wedstrijden gelopen over bijvoorbeeld 100 yards (91.44 m) of 3218 m (twee Engelse mijl). Verder zijn er dubbele meerkampen, namelijk de veertienkamp voor vrouwen en de twintigkamp voor mannen of vrouwen, met daarin ook de afgeschafte 200 m horden. Er is de bliksemmeerkamp, een zevenkamp of tienkamp die binnen het uur afgewerkt moet worden, er zijn exotische estafettes als de 10x100 m estafette en Zweedse estafette (400m-300m-200m-100m). Bij de jeugd bestaat het softbalwerpen als voorbereiding op het speerwerpen, terwijl werpers het gewichtwerpen hebben bedacht om ook een werpvijfkamp te kunnen doen. De ultralopers houden wedstrijden over vele afstanden, tot 1000 mijl (1609 km). Wedstrijden Het aanbod atletiekwedstrijden bestaat grotendeels uit eendaagse wedstrijden en meerdaagse kampioenschappen. De eendaagse wedstrijden, of meetings, zijn vaak onderdeel van nationale of internationale circuits, vooral betreffend bij topsport. Zo zijn de belangrijkste meetings, waaronder de twee belangrijkste meetings uit de Benelux, de Memorial Van Damme en Fanny Blankers-Koen Games, onderdeel van de IAAF Diamond League of de IAAF World Challenge, twee circuits die worden gemonitord door de IAAF. Vergelijkbare circuits zijn er ook op continentaal, nationaal en regionaal niveau. Naast circuits voor baanatletiek zijn er ook series wedstrijden voor onder andere meerkampen, veldlopen, wegwedstrijden en snelwandelen. Deze circuits worden vaak georganiseerd onder auspiciën van een internationale of nationale atletiekbond. Bij de breedtesport zijn eendaagse wedstrijden vaak instuiven die niet bij een circuit horen. Bij een instuif is de prestatie meestal het belangrijkst en doet de uiteindelijke klassering er minder toe. Naast de meetings waar atleten individueel strijden zijn er ook wedstrijden waar er individueel prestaties worden geleverd die bijdragen aan een ploegenklassement. Vaak worden prestaties van verschillende onderdelen bij elkaar opgeteld door middel van hetzelfde puntensysteem gehanteerd bij de meerkamp of door middel van punten gebaseerd op plaatsering. Voorbeelden van dit soort wedstrijden zijn de Nederlandse eredivisie atletiek, de IAAF Continental Cup en de Europacup 10000m.Een derde soort atletiekwedstrijden zijn kampioenschappen. Deze worden eveneens op verschillende niveaus variërend van regionaal tot internationaal gehouden. Meestal zijn dit kampioenschappen voor een bepaald grondgebied, maar het kunnen ook kampioenschappen voor een bepaalde groep mensen zijn zoals de wereldkampioenschappen voor studenten, en de Spelen voor Franssprekenden. Sommige kampioenschappen zijn multisportevenementen. Recente atletiekkampioenschappen Olympische Spelen, Rio de Janeiro, 12-21 augustus 2016 EK, Amsterdam, 6-10 juli 2016 WK indoor, Portland, 17-20 maart 2016 WK, Londen, 4-13 augustus 2017 EK indoor, Belgrado, 3-5 maart 2017 Belangrijkste jaarlijks terugkerende wedstrijden (Benelux) NK Atletiek BK Atletiek Memorial Van Damme, Brussel Nacht van de Atletiek, Heusden-Zolder Nijmegen Global Athletics, Nijmegen NK Indoor, Apeldoorn Crosscup Brussel Fanny Blankers-Koen Games, Hengelo Nelli Cooman Games, Stadskanaal Papendal Games, Arnhem Nationaal Baancircuit Ter Specke Bokaal, Lisse Gouden Spike, Leiden Arena Games, Hilversum Zie ook World Athletics Lijst van wereldrecords atletiek Lijst van Belgische records atletiek Lijst van Nederlandse records atletiek Lijst van Belgische atleten Lijst van Nederlandse atleten Mastersatletiek Externe links International Association of Athletics Federations (IAAF) The European Athletic Association (EAA) Vlaamse Atletiekliga (VAL) Franstalige Belgische Atletiekliga (Ligue Belge Francophone d'Athlétisme) Nederlandse Atletiek en Atletiekunie Mastersatletiek - wereldranglijsten
82
https://nl.wikipedia.org/wiki/Arantxa%20S%C3%A1nchez%20Vicario
Arantxa Sánchez Vicario
Dit is een Spaanse naam; Sánchez is de vadernaam en Vicario is de moedernaam. Arantxa Sánchez Vicario (Barcelona, 18 december 1971) is een voormalig professioneel tennisspeelster. De Spaanse speelde 17 jaar lang in toernooien van de WTA. In juni 1985 werd ze beroepstennisser. Sánchez Vicario won 29 enkelspeltoernooien, waarvan vier grandslamtitels: Roland Garros: 1989, 1994 en 1998 US Open: 1994 Op de grandslamtoernooien won zij bovendien zes dubbelspeltitels en vier keer het gemengd dubbelspel. In 1991 bereikte zij samen met haar broer Emilio Sánchez de finale van het gemengd dubbelspel op het US Open. In 1995 bekleedde ze gedurende 12 weken de nummer één-positie. Zij nam op 12 november 2002, toen zij dertig jaar was, afscheid van het proftennis. Ze is de enige tennisspeler in de geschiedenis van het Olympisch tennis die vijf keer deelnam aan de Zomerspelen. In 1988 was zij er voor de eerste keer bij – toen strandde zij in de eerste ronde. In haar thuisland Spanje behaalde zij op de Spelen van 1992 in Barcelona de halve finale en de bronzen medaille. Zij won er ook de bronzen medaille in het vrouwendubbelspel. In 1996 te Atlanta boekte zij haar beste resultaat: zij behaalde de zilveren medaille door in de finale te verliezen van Lindsay Davenport; zij won er ook de bronzen medaille in het vrouwendubbelspel. In 2000 ging ze ook naar Sydney waar zij van de latere winnares Venus Williams verloor in de kwartfinale. In 2004 deed zij voor de laatste maal mee – in de Griekse hoofdstad Athene kwam zij in het vrouwendubbelspeltoernooi aan de zijde van Anabel Medina Garrigues niet verder dan de eerste ronde. Posities op de WTA-ranglijst Positie per einde seizoen: Palmares WTA-finaleplaatsen enkelspel WTA-finaleplaatsen vrouwendubbelspel Finaleplaatsen gemengd dubbelspel Resultaten grandslamtoernooien Enkelspel Vrouwendubbelspel Gemengd dubbelspel Externe links Spaans tennisser Spaans olympisch deelnemer
83
https://nl.wikipedia.org/wiki/Adolf%20Hitler
Adolf Hitler
Adolf Hitler (Braunau am Inn, 20 april 1889 – Berlijn, 30 april 1945) was een in Oostenrijk geboren Duits politicus en de leider van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP). Op 30 januari 1933 kwam hij aan de macht als rijkskanselier van Duitsland en na 2 augustus 1934 als staatshoofd (Führer en rijkskanselier). Hij was aan de macht tot aan zijn dood in 1945. Hitler is het meest bekend om zijn centrale leidende rol in de opkomst van de Duitse variant van het, oorspronkelijk Italiaanse, fascisme in Duitsland (het nationaalsocialisme), de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Hitler veranderde Duitsland van een beginnende democratie, de Weimarrepubliek, in een totalitaire staat met hemzelf als de absolute dictator, die elke tegenstand tegen zijn regime op meedogenloze wijze de kop indrukte. Tegenstanders werden opgesloten in concentratiekampen of, zoals Ernst Röhm, vermoord. Vanaf het begin was Hitlers politiek gebaseerd op gebruik van geweld en terreur door middel van de Sturmabteilung (SA) en later de Schutzstaffel (SS). Hitlers streven om de vernederingen van de Vrede van Versailles (1919) voor Duitsland ongedaan te maken en zijn expansiepolitiek om Lebensraum voor Duitsland te creëren, leidden tot het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een ander kenmerk van Hitlers politiek was zijn extreem-racistische nazi-ideologie waarbij een ras van als Arisch beschouwde übermenschen moest worden gecreëerd. Deze ideologie zou uiteindelijk leiden tot de Holocaust, de systematische uitroeiing van miljoenen mensen die als untermenschen gezien werden zoals Joden, Slaven, Roma, gehandicapten en anderen. Toen duidelijk was dat Duitsland de oorlog verloor gaf Hitler de opdracht dat het Duitse volk tot het bittere einde moest vechten en dat de nazi's de Duitse industriële complexen moesten vernietigen. Zelf pleegde hij in zijn ondergrondse bunker in Berlijn zelfmoord. Aan het einde van zijn regering lagen Duitsland en een groot deel van Europa in puin en waren er tientallen miljoenen doden te betreuren. Hitler was een gedecoreerde veteraan uit de Eerste Wereldoorlog. In 1919 werd hij lid van de voorloper van de nazipartij (DAP) en in 1921 werd hij de leider van de NSDAP. In 1923 pleegde hij een poging tot staatsgreep, bekend als de Bierkellerputsch bij de Bürgerbräukellerbierhal in München. De mislukte staatsgreep leidde tot de opsluiting van Hitler, een periode waarin hij zijn memoires, Mein Kampf, schreef. Na zijn vrijlating in 1924 kreeg hij steeds meer steun onder de Duitse kiezers. Hitler promootte pangermanisme, antisemitisme en anticommunisme met charismatische redevoeringen en propaganda. Hij werd in 1933 tot rijkskanselier benoemd en transformeerde de Weimarrepubliek in het Derde Rijk, een eenpartijdictatuur gebaseerd op de totalitaire en autocratische ideologie van het nationaalsocialisme. Het was duidelijk de bedoeling van Hitler om in Europa een Nieuwe Orde van absolute nazi-Duitse hegemonie te vestigen. Zijn buitenlandse en binnenlandse politiek had tot doel Lebensraum te scheppen voor wat hij zag als het "Arische ras". Dit vereiste de herbewapening van Duitsland, wat leidde tot de bezetting van het Tsjechische deel van Tsjecho-Slowakije en de invasie van Polen door de Wehrmacht in 1939. Zo begon de Tweede Wereldoorlog in Europa. Onder leiding van Hitler bezetten Duitse troepen en hun Europese bondgenoten tussen 1940 en 1943 het grootste deel van Europa en Noord-Afrika. Vanaf 1943 drongen de geallieerde legers de Duitsers weer terug en versloegen en bezetten ten slotte Duitsland in 1945. Hitlers bewind leidde tot tientallen miljoenen doden, waaronder de systematische moord op miljoenen burgers, waaronder ongeveer zes miljoen Joden en tussen de 500.000 en 1.500.000 Roma. Kort levensoverzicht Hitler vertrok vanwege zijn Groot-Duitse sentimenten in 1913 naar de Duitse stad München in Beieren. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak meldde hij zich direct als oorlogsvrijwilliger. Hij diende vier jaar lang als ordonnans in de rang van Gefreiter, bij het Duitse 16e Beierse reserve-infanterieregiment en vocht onder meer bij de Eerste Slag om Ieper. Hitler raakte meermalen gewond. Bij Mesen schampte een kogel zijn voorhoofd en hij zou het latere litteken met een haarlok verbergen. Hij kreeg beide versies van het IJzeren Kruis maar weigerde volgens collega's promotie omdat hij zijn regiment niet wilde verlaten. Na zijn demobilisatie en terugkeer in München besloot hij in november 1918 de politiek in te gaan. In 1919 sloot hij zich aan bij een van de talloze kleine politieke groeperingen die in Beieren welig tierden: de DAP, die later de NSDAP werd. Hitler kwam aan de macht in een tijd waarin het Duitse volk leed onder werkloosheid, armoede en vernedering van de Eerste Wereldoorlog. Het Verdrag van Versailles dwong Duitsland tot zware herstelbetalingen voor de oorlogsschade. Deze verplichting drukte zwaar op het land. De Duitse economie kon niet heropgebouwd worden. Eind oktober 1929, net toen Duitsland wat begon op te krabbelen, deed de beurscrash van New York de Duitse economie instorten. Via propagandamachine wist Hitler zichzelf en zijn partij populair te maken en won hij steeds meer zetels in het parlement. Op 30 januari 1933 werd Hitler benoemd tot rijkskanselier. Hij stond aan het hoofd van een kabinet samengesteld uit ministers van de NSDAP, de Duitse Nationale Volkspartij en enkele partijlozen uit het voorgaande kabinet-Schleicher. Een maand later ging het Rijksdaggebouw in Berlijn in vlammen op, mogelijk op Hitlers bevel aangestoken. Mogelijk werd zijn bevel uitgevoerd door Hermann Göring en Bruno Loerzer. Hitler gebruikte deze mogelijk zelf aangestoken brand om zijn greep op Duitsland te versterken. Hij haalde president Paul von Hindenburg over om de politie meer bevoegdheden te geven met een noodverordening en de politie pakte communisten en andere vijanden of vermeende vijanden van de nazi's op. In diezelfde periode voerden de nazi's een propagandacampagne voor de Rijksdagverkiezingen van maart 1933. Ondanks alle propaganda en de uitschakeling van politieke vijanden haalde de NSDAP geen absolute meerderheid, de partij kreeg 43,9 procent van de stemmen. Om toch alle macht in handen te krijgen voerde Hitler op 23 maart 1933 een grondwetswijziging door, dit lukte Hitler met de steun van de katholieke Zentrumpartei en de conservatieve DNVP. Zo kreeg Hitler de bevoegdheid om vier jaar lang buiten de Rijksdag (het parlement) om te regeren en wetten uit te vaardigen. Dit was het begin van het Derde Rijk. Naar deze machtsovername door Hitler wordt verwezen met de term Machtergreifung. Hitler begon onmiddellijk zijn lang gekoesterde plannen uit te voeren zoals het naar zich toe trekken van alle macht in Duitsland, het weren van Joden uit het openbare leven en de voorbereiding van Duitsland op een veroveringsoorlog. In 1938 annexeerde het Duitse Rijk Oostenrijk (Anschluss) dat sindsdien bekendstond als Ostmark. Op 28 september 1938 wilde het Duitse Rijk Tsjecho-Slowakije aanvallen om Sudetenland te heroveren. Op initiatief van Mussolini werd inderhaast op 30 september het verdrag van München gesloten tussen Hitler, Daladier en Chamberlain, als een stap in de Britse appeasementpolitiek om te proberen de dreigende oorlog af te wenden. Op grond van dat verdrag stond men toe dat Hitler Sudetenland innam, maar hierna moest de Duitse expansie worden stopgezet. In maart 1939 annexeerde Hitler echter alsnog de rest van Tsjecho-Slowakije. In augustus 1939 werd een niet-aanvalsverdag getekend tussen Stalin en Hitler, het Molotov-Ribbentroppact, ook wel het Duivelspact genoemd vanwege de onnatuurlijke aard ervan. Hiermee had Hitler de handen vrij aan het oostfront en kreeg Stalin de gelegenheid tot diverse gebiedsuitbreidingen. Kort daarop, op 1 september 1939, gaf Hitler het bevel Polen binnen te vallen, waarop het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk twee dagen later Duitsland de oorlog verklaarden. Stalin viel na een week Polen aan vanuit het oosten, tot de demarcatielijn zoals overeengekomen in het Hitler-Stalin-pact. Dit luidde het begin van de Tweede Wereldoorlog in. Aanvankelijk wist Hitler het grootste gedeelte van Europa te bezetten, maar bij de aanval op de Sovjet-Unie in 1941 – die meteen een einde maakte aan het pact met Stalin– slaagden de Duitsers er niet in Moskou te veroveren. In 1942 hielden de Duitsers nog stand, maar vanaf 1942-1943 keerden de kansen definitief en werd het Derde Rijk in de tang genomen. In de winter van 1944-1945 stonden de geallieerden aan de grenzen van Duitsland en zij trokken vervolgens op naar Berlijn. Nadat duidelijk werd dat hij de oorlog verloren had, pleegde Hitler op 30 april 1945 in de namiddag, samen met zijn vrouw Eva Braun, zelfmoord in zijn bunker te Berlijn. Ze waren een dag eerder in deze bunker getrouwd. Braun nam vergif in, terwijl Hitler zich door het hoofd schoot. Iets later werden hun lijken naar boven gebracht, in een kuil gelegd, overgoten met bijna 200 liter benzine en verbrand. Mogelijk hebben de Russen later Hitlers schedel en de resten van hun lichamen weer opgegraven en naar Moskou gebracht voor nader onderzoek. Levensloop Familieachtergrond De vader van Hitler, Alois Hitler sr., werd in 1837 geboren als de onwettige zoon van Maria Anna Schicklgruber en kreeg daarom de naam van zijn moeder. Vijf jaar later huwde Maria Anna met de molenaarsknecht Johann Georg Hiedler die waarschijnlijk ook de biologische vader van Alois was. De achternaam van Alois Schicklgruber zou op 23 november 1876 door de dorpspastoor van Döllersheim worden gewijzigd in Hitler, zoals Alois Hitler dat eerder op diezelfde dag had laten vastleggen door notaris Penkner in Weitra. De familienaam Hitler was dus geen spelfout maar gewoon een zeldzame schrijfwijze van de familienaam die dan eens als Hütler, Hüttler, Hüetler, Hüettler, Hiedler, Hietler of Hitler werd gespeld. Later zou zijn zoon Adolf in het boek Mein Kampf (Mijn strijd) vermelden dat de naamswijziging het enige was waar hij zijn vader dankbaar voor was. Heil Hitler klonk immers veel beter dan Heil Schicklgruber. De moeder van Hitler, Klara Pölzl, geboren in 1860, was drieëntwintig jaar jonger dan haar echtgenoot. Zowel van vaders- als moederskant was de familie van Adolf Hitler afkomstig uit het Oostenrijkse Waldviertel, een streek tussen de Donau en het huidige Tsjechië. Uit genetisch onderzoek dat de journalist Jean-Paul Mulders onder verwanten van Adolf Hitler liet uitvoeren zou zijn gebleken dat Hitler behoorde tot de haplogroep E1b1b, die weinig voorkomt in Duitsland en West-Europa, maar bij 50 à 80 procent van de Noord-Afrikanen voorkomt, met name bij Berbers, Somaliërs en Asjkenazische Joden. De naam Hitler was waarschijnlijk afgeleid van Hüttler, wat letterlijk "keuterboer" of "schaapherder" betekent, hij die in een hut (Hütte) woont. Mogelijk was Johann Georg Hiedler die in het Derde Rijk officieel voor de grootvader van de Führer doorging niet de biologische vader. Als mogelijke vader van Alois Hitler komt ook de broer van Johann Georg in aanmerking, namelijk Johann Nepomuk Hüttler die in Spital Nr. 36 woonde en waar Alois Hitler werd grootgebracht. In dit laatste geval zou Alois Hitler wel een echte Hitler zijn geweest, en geen buitenechtelijke zoon van een Jood. Uit analyse van het Y-chromosoom van de achterkleinkinderen van Alois Hitler bleek dat dit identiek was aan dat van mannelijke familieleden uit Neder-Oostenrijk. Daarmee zou bewezen zijn dat Alois Hitler dezelfde mannelijke gemeenschappelijke voorvader heeft als de nu nog levende verwanten Hüttler in het Waldviertel. Volgens deze theorie was Alois Hitler derhalve een lid van de Hitlerfamilie, al was hij wel een buitenechtelijke zoon. Hitler had drie broers, een halfbroer, twee zusters en een halfzuster, allen kinderen van Alois Hitler. De drie broers en een van de zussen overleden op jonge leeftijd: Alois Hitler jr. (halfbroer), 13 januari 1882 – 20 mei 1956 Angela Hitler (halfzuster), 28 juli 1883 – 30 oktober 1949 Gustav Hitler (broer), 10 mei 1885 – 8 december 1887 Ida Hitler (zuster), 23 september 1886 – 2 januari 1888 Otto Hitler (broer), 1887 – 1887 Edmund Hitler (broer), 24 maart 1894 – 28 februari 1900 Paula Hitler (zuster), 21 januari 1896 – 1 juni 1960 Hitlers zuster Paula leidde een teruggetrokken bestaan en overleed in Berchtesgaden. Hitlers halfzuster Angela was gehuwd met Leo Raubal en had voor zover bekend een zoon en twee dochters. Hitlers halfbroer, Alois Hitler jr., werd caféhouder in Berlijn. Adolf en Aloïs Hitler hebben onderling nooit een sterke band gehad. Hitler had officieel zelf geen kinderen. De Fransman Jean-Marie Loret (1918-1985) beweerde desondanks een zoon van hem te zijn. Hitler zou Lorets destijds 16-jarige moeder midden 1917 bezwangerd hebben, toen hij als soldaat in Noord-Frankrijk gelegerd was. DNA-tests spraken dit echter tegen. Jeugd en karaktervorming Hitler had een innige band met zijn moeder, maar met zijn autoritaire vader lag hij voortdurend in conflict. Alois Hitler had niet meer opleiding genoten dan de lagere school, maar wist toch bij de douane carrière te maken. Op het moment dat hij overleed verdiende hij een salaris dat ongeveer overeenkwam met dat van een directeur van een lagere school. Hitlers vader was een humeurige man, die als grote passie de bijenteelt had en wiens grote wens het was om een eigen huis met een lapje grond te bezitten. Na zijn werk liep hij eerst altijd naar zijn bijenkorven om vervolgens via het café naar huis te gaan. Het gezinsleven lag hem niet; hij was een humeurige en ongeduldige echtgenoot wat nog verergerde na zijn bezoek aan de kroeg. Met name Klara Pölzl moest het ontgelden; ze werd afgesnauwd en ook geslagen. Zeer waarschijnlijk reageerde hij zijn frustraties ook af op zijn oudere kinderen, onder wie Adolf. Klara was geen partij voor haar dominante echtgenoot en kon zowel zichzelf als haar kinderen niet beschermen. Alois Hitler verlangde dat de jonge Adolf in zijn voetsporen zou treden, maar deze had daar absoluut geen zin in. Zodoende was Adolf dikwijls het slachtoffer als zijn opvliegende vader weer eens in woede uitbarstte. Ook zijn moeder en zuster Paula kregen klappen als ze Adolf tevergeefs probeerden te beschermen. Het is mogelijk dat ook hiermee de politieke voorkeur van de jonge Adolf beïnvloed werd: hij had een hekel aan zijn vader die hem een loopbaan wilde opdringen die hem afkeer inboezemde; het is goed mogelijk dat hij hierdoor ook een afkeer ontwikkelde voor de staat waaraan Alois Hitler zijn leven had gewijd en wat hij ook van Adolf verwachtte. Dit bracht hem automatisch in het kielzog van politieke tegenstanders van de Habsburgse Dubbelmonarchie: de Duits-nationalisten die een Anschluss tussen Oostenrijk en Duitsland voorstonden, en tegen emancipatie van andere volkeren was. Het is denkbaar dat de jonge Adolf zijn vader hiermee opzettelijk dwars zat. Deze gewelddadige jeugd heeft hoogstwaarschijnlijk een negatieve uitwerking op Hitlers karaktervorming gehad. Toen hij ouder werd kreeg Adolf ook last van woede-uitbarstingen waarvan soms ook Paula het slachtoffer werd. Bij zijn latere carrière als dictator zijn velen getuige geweest van Hitlers beruchte woede-uitbarstingen waarbij hij dikwijls helemaal door het lint ging. Lagere school en kerkkoor Tijdens zijn tienerjaren overleed zijn autoritaire vader, maar Hitler ervoer dit eerder als een opluchting dan als een gemis. Met zijn moeder had hij wel een sterke band. Het gezin verhuisde regelmatig omdat Alois vanwege zijn werk regelmatig overgeplaatst werd. In 1892 verhuisde het gezin van Braunau naar Passau, in 1895 naar Hafeld bij Fischlham, en in 1897 naar Lambach. In november 1898 verhuisde het gezin voor de laatste keer, naar Leonding niet ver van Linz. In zijn kinderjaren was Adolf Hitler, vooral door toedoen van zijn strenggelovige moeder, koorknaap en misdienaar in de lokale katholieke parochiekerk. Ze had hem daarvoor op achtjarige leeftijd bij de plaatselijke parochie aangemeld. Op de lagere school deed Hitler het goed. Op de lagere school was hij vaak haantje de voorste. Hij was meestal de "aanvoerder" tijdens het "oorlogje spelen", waarbij hij met de kinderen uit het dorp veldslagen uit de Frans-Pruisische Oorlog en de Tweede Boerenoorlog naspeelde. Als koorknaapje in de kloosterkerk keek Hitler enorm op tegen de abt, een positie die hij later ook wilde bekleden. Hitler was onder de indruk van de pracht en praal van de kerkinterieurs, de rituelen en de koorzang tijdens de Heilige Mis en de discipline van de kloosterlingen, die zich alle aardse geneugten ontzegden en zich opofferden voor het Zieleheil van de parochianen. Hij was een levendige en intelligente schooljongen maar hij was lui, iets wat hem zijn verdere leven parten zou blijven spelen. Dit maakte aanvankelijk voor de intelligente jongen weinig uit, maar zou hem tijdens de middelbare school opbreken. De jonge Hitler was een vrij teruggetrokken persoon en wekte zelfs een verlegen indruk. Dit in schril contrast met zijn latere discussiebereidheid, waarin hij steevast trachtte zijn gelijk te behalen. Dagdromen was een van zijn favoriete bezigheden. Dit was een van de redenen waarom Hitler stelselmatige arbeid verafschuwde; het hield hem af van het dagdromen en hij voelde zich er bovendien te goed voor, hij was volgens hemzelf "bestemd voor belangrijkere dingen". Zelfkritiek was hem vreemd; anderen waren zijn hele leven altijd volgens hem de oorzaak van zijn falen. Perioden van koortsachtige activiteit wisselden zich af met lange perioden van besluiteloosheid en inactiviteit waarbij er niets concreets uit zijn handen kwam. Besluiten en decreten las hij vluchtig of niet alvorens te tekenen. Slechts in het voorbereiden van zijn speeches stak hij veel tijd en energie. Hitler placht 's nachts zeer laat naar bed te gaan, soms rond 3 uur 's nachts. Hitlers latere dagritme zou dit reflecteren; hij placht, ook toen hij al aan de macht was, laat in de ochtend op te staan. In 1907 bezocht Hitler als achttienjarige voor het laatst een katholieke kerkdienst waarbij hij ook ter communie ging. Daarna zou hij grote afstand tot de Kerk bewaren, en zelfs zeer vijandig zeggen dat hij de "katholieke kerk vertrappen" wilde "zoals men een lelijke pad vertrapt". Hij liet een priester, die hij voorheen in vertrouwen genomen had, zelfs in de Nacht van de Lange Messen in 1934 vermoorden in een bos bij München. Zijn verdere leven zou Hitler een sterke afkeer van religie in het algemeen en het christendom in het bijzonder houden. Zonder diploma van de middelbare school Hoewel Hitler enkele jeugdvrienden had, voelde hij zich bij veel mensen nauwelijks of niet op zijn gemak. Overal waar hij kwam toen hij aan de macht was, zou hij volgens ingewijden een "stijve ongemakkelijke atmosfeer" om zich heen verspreiden. Generaals, ministers en partijbonzen die met hem in aanraking kwamen probeerden zich ervoor te hoeden een van Hitlers favoriete onderwerpen aan te snijden. Als dat gebeurde hield Hitler een monoloog die soms wel urenlang kon doorgaan, terwijl zijn gedwongen publiek slechts verveeld kon luisteren. Mussolini – zelf gewend het hoogste woord te voeren – werd hierdoor de mond gesnoerd en ergerde zich hieraan. Op tekenen na kon Hitler op de Realschule (te vergelijken met de Nederlandse havo en het tso in Vlaanderen) van Linz, niet goed meekomen. Hij had vanwege zijn afstandelijke gedrag en zijn verlegenheid (in het bijzonder tegenover vrouwen) weinig of geen vrienden. Mogelijk droeg de afstand van een uur lopen tussen zijn woonplaats Leonding en de middelbare school in Linz, eraan bij dat Hitler in een sociaal isolement terecht kwam. Bovendien kelderden zijn prestaties doordat hij lui was. Hij had zeker genoeg intelligentie om de Realschule succesvol te kunnen doorlopen maar Hitlers karakterfout was dat hij bij vakken die hem niet interesseerden, hoegenaamd geen enkele inspanning wilde leveren. Zijn lage cijfers schreef hij echter toe aan zijn leraren, die hij als "erudiete apen" omschreef. Slechts de door hem aanbeden geschiedenisleraar Leopold Poetsch bleef verschoond van zijn kritiek (de liefde werd echter niet met goede cijfers beantwoord; "matig" tot "ruim voldoende" was het hoogste dat hij behaalde). Tijdens zijn puberteit werd de jonge Hitler ook voor het eerst en voor het laatst in zijn leven dronken. Een melkmeisje vond hem 's ochtends stomdronken en bracht hem naar huis. Toen hij was bijgekomen zwoer hij nooit meer te drinken. Daar hield hij zich aan, op een enkel glas wijn na. Ook minderde hij zijn vleesconsumptie. Sommige biografen beweren dat hij zelfs geheel vegetariër werd. De meeste bronnen stellen echter dat hij in die periode af en toe toch vlees at in de vorm van Leberknödel, een soort ballen van aardappelen en varkenslever. Dat hij sympathie voor dieren had, bleek uit het feit dat zijn regime als een van de eersten in de wereld wreedheid tegen dieren strafbaar stelde. In tegenstelling tot voor dieren had Hitler geen enkel medegevoel of empathie voor zijn medemensen en was zelfs volstrekt meedogenloos en wraakzuchtig wat zijn tegenstanders betreft. Mensen waren voor hem hoofdzakelijk middelen die hij al of niet kon gebruiken om zijn gestelde doelen te bereiken. Het is niet duidelijk of de jonge Hitler in zijn jeugd al dit gebrek aan consideratie of zelfs algehele gewetenloosheid vertoonde. In het verlengde van Hitlers gebrek aan inlevingsvermogen ontbrak het Hitler aan relativeringsvermogen en gevoel voor humor. Hitler doorliep de onderbouw van de middelbare school met de grootste moeite en bleef één keer zitten. Nadat zijn vader was overleden, wist hij zijn moeder in 1905 eindelijk te overreden hem van school te halen. Op zijn 16e verliet hij de school zonder diploma. Twee jaar lang zou hij zijn dagen in ledigheid doorbrengen, terwijl zijn moeder en zus voor hem zorgden. Hitlers kijk op vrouwen De jonge Hitler ontwikkelde een opmerkelijk beeld van vrouwen en seksualiteit. Zijn ideale vrouw was een mooi en lief meisje, dat hem niet tegensprak en hem in de watten zou leggen. Bovendien moest het een degelijk Duits meisje zijn: eens zou hij woedend zijn uitgevallen tegen zijn kameraden in het leger toen die suggereerden een 'mademoiselle' te 'nemen'. Hiermee in verband stond zijn afkeer van openlijke seksualiteit. Hij leidde zijn vriend August Kubizek eens door de Weense rosse buurt om te laten zien hoe 'walgelijk' het er daar aan toeging. Prostituees bezocht hij derhalve niet, bovendien was hij bang voor (geslachts)ziektes. Homoseksualiteit vond hij 'afstotelijk'. Dit zou later doorwerken in de extreme seksuele preutsheid die het Derde Rijk later doorvoerde, de sluiting van alle bordelen en de vervolging van homoseksuelen. In 1907 gebeurde er iets wat waarschijnlijk een grote invloed op een deel van Hitlers leven had; bij Klara Pölzl, Hitlers moeder, werd borstkanker geconstateerd. Ze overleed op 21 december hetzelfde jaar. Hitler had van zijn moeder gehouden en vond het vreselijk te zien hoe zij zo'n pijn leed en overleed. Hij zou altijd angst voor ziekten houden. In Wenen De directeur van het postkantoor had Adolf Hitler gevraagd wat hij wilde worden en of hij niet bij hem op het postkantoor wilde werken. Volgens een buurvrouw van de familie Hitler in Urfahr had Adolf Hitler de directeur van het postkantoor geantwoord dat hij een beroemd kunstschilder wilde worden. Kunstenaar in de marginaliteit Omdat het Hitlers ambitie was om een beroemd kunstschilder te worden vertrok hij in september 1907 naar Wenen om zich te laten inschrijven bij de kunstacademie. De kunstacademie waarbij hij zich aanmeldde wees hem echter af; hij slaagde wel voor de eerste maar niet voor de tweede ronde van het toelatingsexamen. De rector wees hem erop dat hij een tekentalent had maar dat zijn ongeschiktheid voor de afdeling schilderkunst buiten twijfel stond. De rector zei tegen Hitler dat zijn talent eerder lag op het gebied van de architectuur dan op het gebied van de beeldende kunst. Naar eigen zeggen kwam Hitler na enkele dagen tot de conclusie dat hij op een dag architect zou moeten worden. Dit betekende niet dat hij pogingen ondernam om de lacunes in zijn opleiding – een groot struikelblok voor de toelating tot een studie in de architectuur – weg te werken. In werkelijkheid deed Hitler zelfs geen poging zich te richten op een architectuurstudie, aangezien hij het jaar erna wederom probeerde om toegelaten te worden tot de afdeling schilderkunst van dezelfde kunstacademie in Wenen. Deze keer kwam hij echter zelfs de eerste ronde niet door. Hij leefde als een student op kamers. Hitler ergerde zich aan de populariteit van de art nouveau en hij zag met lede ogen aan hoe het expressionisme in de schilderkunst opkwam. Het werk van moderne Weense kunstschilders als Gustav Klimt en Egon Schiele kon Hitler niet bekoren. Niet van zins zich echt in te zetten en verder te bekwamen, leefde Hitler een jaar van zijn moeders erfenis. Toen het geld op was, vertrok hij in de herfst van 1909 zonder de huur te betalen. Hij sliep een tijdje op straat tot hij opvang bekwam in een daklozenasiel. De volgende jaren bleef hij rondzwerven door Wenen en overnachten in verschillende liefdadige pensions. In de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog verdiende hij naast zijn wezenuitkering de (karige) kost met allerlei kleine baantjes en werkte hij als ongediplomeerd kunstschilder. Zo schilderde hij op zijn kamer in het pension waar hij verbleef vaak ansichtkaarten met landschapjes, stadsgezichten en toeristische trekpleisters na, die hij als aquarel verkocht. De afbeeldingen van een ansichtkaart van het gemeentehuis van München en het schilderij van Hitler doen vermoeden dat dit schilderij door Hitler gemaakt is aan de hand van een ansichtkaart. Het feit dat hij als kunstschilder mislukt was schreef hij toe aan de kunstacademie die zijn talent miskende en de leraren die het onderwijs hadden verpest. Dat zijn eigen luiheid en gebrek aan artistiek talent misschien debet aan het mislukken van zijn kunstenaarscarrière was, heeft hij nimmer erkend. Hitlers politieke en artistieke voorkeur Overdag bracht hij veel tijd door in bibliotheken en leeszalen waar hij vooral kranten en boeken uit populaire reeksen las, zoals boeken van Karl May. In de avonden bezocht hij regelmatig concerten. Daarbij ging zijn voorkeur uit naar uitvoeringen van opera's, operettes en grote werken van componisten uit de romantiek. Onder anderen Johann Strauss, Mozart, Beethoven en Italiaanse meesters behoorden tot zijn favoriete componisten. Het Wenen van rond 1900 was een van de belangrijkste cultuurcentra binnen Europa waar per jaar ruim 450 maal werken van Wagner uitgevoerd werden. Richard Wagner was een van de idolen van de Weense jeugd in de periode waarin Hitler in Wenen verbleef. Lohengrin en Rienzi waren Hitlers favoriete Wagneropera's. Van Lohengrin heeft hij in Wenen tien uitvoeringen bijgewoond. Hitlers voorkeur voor neoclassicistische architectuur en het werk van een stedenbouwkundige als Georges-Eugène Haussmann sloot goed aan bij Hitlers artistieke voorkeur. Hitler bezocht verschillende keren het Weense parlement, waar hij een grote verachting kreeg voor de democratie. De parlementsleden uit Hongaarse en Slavische bevolkingsgroepen spraken in het Weense parlement meestal hun eigen moedertaal. In het Weense parlement werd naast Duits het vaakst Tsjechisch gesproken, een taal die Hitler niet verstond. In deze periode vormde hij (mede door allerlei contacten) zijn ideologische basis, bestaande uit occultisme, antisemitisme, antiparlementarisme en Groot-Duits nationalisme; ook keek hij veelal neer op de Slavische volkeren. Het versterkte zijn weerzin tegen de democratie en tegen Joden die volgens Hitler via de politiek de grootste invloed hadden op de ontwikkelingen binnen de Oostenrijkse samenleving. Hitler was in Wenen een romanticus geworden die hield van heroïek en drama en hunkerde naar roem, een gefrustreerde, werkloze jongeman die aan de rand van de samenleving beland was. In het decennium voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog liepen in Wenen en andere grote Europese steden waarschijnlijk duizenden werklozen als Hitler rond. Jodenhaat en nationalisme De Britse historicus Ian Kershaw geeft in zijn uitgebreide Hitlerbiografie aan dat het niet duidelijk is waardoor de Jodenhaat van Hitler nu eigenlijk ontstaan is. Hij had aanvankelijk Joden in zijn kennissen- en huisgenotenkring en zelfs een Joodse huisarts uit Linz, die Hitlers moeder in haar laatste dagen heeft verzorgd. Hitler heeft zich ten aanzien van deze arts zeer erkentelijk getoond. Later geïnterviewde kennissen van Hitler uit diens Weense tijd verklaarden nooit ook maar een enkel negatief woord ten aanzien van Joden uit Hitlers mond gehoord te hebben. Vaak sprak hij zelfs lovend over zijn vele Joodse kennissen. Maar in korte tijd werd hij toch een fanatiek antisemiet. Kershaw zelf heeft gesuggereerd dat Hitler op dat moment zijn Joodse kennissen simpelweg nodig had (onder andere voor het verkopen van zijn schilderijen en prenten) en dat hij daarom zijn ware gevoelens voorlopig voor zich hield. Karl Lueger, racisme en antisemitisme Anti-Slavische en antisemitische stromingen waren in Wenen, evenals in Sudetenland en Silezië, in opkomst, als reactie op het toenemende Slavische separatisme. De Joden werd het kwalijk genomen dat zij als fabrieksbazen Slavische arbeiders in dienst namen, die hiertoe naar steden als Praag, Posen, Pressburg en Wenen trokken en het Duitse karakter van deze steden zouden ondermijnen. De jonge Hitler was al in Wenen onder de indruk gekomen van het antisemitisme waarmee de toenmalige burgemeester, Karl Lueger, aan de macht was gekomen. Ook de antisemitische beweging van Georg von Schönerer heeft invloed gehad op de jonge Hitler. Tijdens zijn jaren in Wenen en later in München, waar hij volgens eigen zeggen graag mensen en hun gedrag observeerde, nam zijn overtuiging de vorm aan die hij later in al haar extremiteit zou etaleren. In discussies met andere bewoners van het Weense "mannenhuis", waar hij af en toe woonde, bracht hij zijn standpunten compromisloos naar buiten. Hij praatte om anderen te overtuigen van de juistheid van zijn visie, was altijd bereid tot discussiëren en hij bleek radicaal en zwart-wit in zijn denken. Opvallend was toen al dat Hitler niet tegen inhoudelijke kritiek op zijn denkbeelden kon en begon te schreeuwen als hij dreigde een discussie te verliezen. Ook ontwikkelde hij in Wenen een sterk Duits nationalistisch gevoel, zoals veel Duitsers in Oostenrijk dat kenden. In zijn denken zou een aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland een zegen voor dat land zijn. Hij zag in het heersende huis Habsburg een teveel aan schadelijke Slavische, dus on-Duitse, invloeden. Ook in het bolsjewisme, marxisme en communisme zag hij een groot kwaad dat bestreden moest worden. Waarschijnlijk vormde zich in Wenen reeds de kern van Hitlers grote ideaal; het idee van "één leider (Adolf Hitler), één wil (die van hemzelf), één volk (het Duitse)". Al vroeg in zijn politieke carrière, vanaf 1925 ongeveer, liet hij zich der Führer (de leider) noemen. Hij droomde van een toekomstig Derde Duitse Rijk (het Dritte Reich) als opvolger van het eerdere Heilige Roomse Rijk ('eerste rijk') en Duitse Keizerrijk ('tweede rijk'), waarin geen plaats zou zijn voor Joden en andere door hem verderfelijk geachte groepen in de samenleving (onder anderen homoseksuelen), maar waar Duitsers in harmonie en verenigd onder één leider (hijzelf) zouden bouwen aan hun toekomst. Later werd duidelijk dat hij in feite absolute wereldheerschappij verlangde, waarin de Duitsers het machtigste volk zouden zijn. De omvang van deze grootheidswaan groeide met zijn succes. De swastika en het Arische ras In zijn rassentheorie verheerlijkte Hitler het vermeende Arische ras, waarvoor hij Lebensraum (leefruimte) wilde creëren; daarvoor had hij vooral het grote Rusland in gedachten. Hij verheerlijkte het idee van de 'edelgermaan'. Hitler geloofde sterk in de maakbaarheid van de mens, getuige ook zijn goedkeuren van de experimenten van Josef Mengele en het aan het werk zetten van Baldur von Schirach aan het hoofd van de Hitlerjugend. Wat Joden betreft stond hij erop hen een 'ras' te noemen; dit paste bij zijn zuiver/onzuiver-bloedtheorie. Hij beschouwde Joods bloed als het "gif van de samenleving", dat daaruit geëlimineerd zou moeten worden. Sommige Hitlerverklaarders noemen dit zijn mystiek. Anderen benadrukken prozaïscher verklaringen zoals zijn uitgesproken afkeer van het "Joodse kapitalisme", zonder dat hij daar specifiek namen bij noemde. Hij creëerde in elk geval een zeer haatdragende en schampere karikatuur van "de Jood" en vuurde die af op zijn publiek. Hitler is in zijn rassentheorie zeker beïnvloed geweest door het 19e-eeuwse oriëntalisme in Europa en De Geheime Leer van de theosofische occultiste Helena Blavatsky die het vermeende Arische ras als "vijfde kosmische gangmaker" een belangrijke rol toebedeelde en die schreef over de "(voorbijgaande) inferioriteit van de Semitische volkeren". Toen de nazi-interpretatie van Blavatsky's theosofische rassentheorie duidelijk werd, maakten de Theosofische Vereniging en andere theosofische bewegingen aan hun leden duidelijk dat in de theosofie het begrip ras niet etnisch mocht worden geïnterpreteerd. Deze uitleg is gebaseerd op "De geheime leer" van Blavatsky deel 2, na pagina 251, waar ze zich afzet tegen het Darwinisme en spreekt over een theosofische "evolutie" in "rassen" van de gehele mensheid die perioden beslaan van miljoenen jaren. Die evolutieleer gaat over het ontstaan van denkvermogen en astrale en stoffelijke menswording in mythische bewoordingen. De Oostenrijkse, cisterciënzer monnik en racistisch mysticus Jörg Lanz von Liebenfels noemde zijn eclectische, racistische leer ariosofie, naar analogie van de theosofie en de antroposofie. Of de leer van Lanz von Liebenfels invloed gehad heeft op het racisme van Hitler wordt betwijfeld. Het antisemitisme is niet door Hitler uitgevonden. Door de eeuwen heen is het in Europa, variërend naar tijd en plaats, aanwezig geweest. Hitler heeft daar onder andere met de hierboven genoemde karikaturen van Joden en door zijn grote redenaarstalent handig op in weten te spelen en het antisemitisme tot ongekende hoogten weten op te zwepen. In München In de lente van 1913 emigreerde Hitler uit onvrede naar het Duitse Keizerrijk. Hij verhuisde naar München in het Zuid-Duitse koninkrijk Beieren. Hij ontsnapte daarmee aan de militaire dienst in het Oostenrijks-Hongaarse leger. Lafheid was dat waarschijnlijk niet, want toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, nam Hitler onmiddellijk enthousiast dienst in het Keizerlijke Duitse leger. Beieren en de Groot-Duitse gedachte Een waarschijnlijker reden voor Hitlers overstap van Wenen naar de Beierse hoofdstad, was dat hij voor Oostenrijk geen zelfstandige rol meer zag weggelegd; toen al was in zijn denken aansluiting bij Duitsland een onontkoombaar feit. Wel bracht deze stap de jonge Hitler in de problemen toen hij enkele maanden later bezoek kreeg van de politie. De Oostenrijkse politie had hem weten te lokaliseren en verzocht Beieren nu om uitlevering van Hitler. In Oostenrijk wachtte hem mogelijkerwijs een gevangenisstraf wegens ontduiking van de dienstplicht. Hierop volgde een geschrokken en geagiteerde brief van Hitler die ertoe leidde dat de autoriteiten enig begrip voor Hitlers situatie toonden. Als hij zich in Salzburg zou laten keuren zou hij niet strafrechtelijk vervolgd worden. Hitler reisde naar Salzburg en werd daar uiteindelijk afgekeurd voor militaire dienst. Hitler begreep de inwoners van München niet. De meerderheid van de Beierse bevolking wilde zich het liefst bij de Habsburgers van Frans Jozef I van Oostenrijk aansluiten, terwijl Hitler de Oostenrijkse hoofdstad Wenen net was ontvlucht. De Beierse boeren moesten tot Hitlers misnoegen niets hebben van de Groot-Duitse richting. Ze gruwden van het idee van een Groot-Duits rijk onder keizer Wilhelm II van Duitsland van het Pruisische Huis Hohenzollern, uit het kille, noordelijke en overwegend protestantse Berlijn. Hitlers realisme en moderne kunst Hitler had gehoopt in München een beter kunstklimaat aan te treffen waarin hij zich als kunstschilder meer thuis zou voelen. Maar het kunstklimaat in München verschilde tot Hitlers teleurstelling weinig van dat in Wenen. In München werkte de kunstschilder Paul Klee, die contacten onderhield met kubisten en kunstenaarskring Der Blaue Reiter. Der Blaue Reiter was in 1911 in München opgericht door de invloedrijke Russische kunstschilder Wassily Kandinsky, samen met onder anderen Franz Marc, die onder meer blauwe paarden schilderde. Het kleurgebruik in Hitlers schilderijen zou in enkele gevallen impressionistisch genoemd kunnen worden, maar zeker niet expressionistisch. Hitler was een realistisch schilder die niet met de moderne kunstschilders en abstracte kunstenaars in München, en andere grote steden in Europa, geassocieerd wilde worden. Omdat hij bij voorkeur gebouwen schilderde en zich verwant voelde aan de 19e-eeuwse, Oostenrijkse kunstschilder Rudolf von Alt, die hij als zijn belangrijkste "leermeester" beschouwde, noemde Hitler zich voortaan liever een architectuurschilder dan een kunstschilder. In de schilderijen van Hitler zou een paard of een koe nooit een vierkante kop hebben of blauw kunnen zijn. In Hitlers schilderijen kunnen koeien alleen bruin, wit, grijs, zwart of gevlekt zijn en kunnen de luchten nooit groen of geel, maar alleen blauw of grijs zijn. Tijdens de Eerste Wereldoorlog Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd in Duitsland in het algemeen en ook door Hitler met enthousiasme begroet, hij meldde zich in Beieren vrijwillig voor het leger aan. Hitler had het liefst aan het oostelijk front tegen de Russen gevochten, maar hij werd bij een legeronderdeel ingedeeld dat naar Vlaanderen gestuurd werd om tegen de Fransen te vechten. Vuurproef en oorlogshandelingen In het List-regiment nam Hitler deel aan de Eerste Slag om Ieper, ter hoogte van Kruiseke-Wervik. Op 29 oktober 1914 kreeg het List-regiment zijn eerste vuurdoop. Na de vier dagen van zware gevechten die volgden, zouden van de 3600 man van het List-regiment nog maar 611 man over zijn, zo schreef Hitler aan zijn kennissen Joseph Popp en Ernst Hepp. Tijdens de eerste acties kwam volgens andere bronnen naar schatting 70% van de soldaten uit het List Regiment om het leven, voor het grootste deel door vriendschappelijk vuur. In december 1914 ontving Hitler daarom het IJzeren Kruis 2e klasse. Daarna werd hij ordonnans tussen het hoofdkwartier van het regiment en de bataljonshoofdkwartieren, dichter bij de loopgraven. In mei 1918 kreeg hij een Regimentsdiploma wegens dapperheid tegenover de vijand en in december 1918 werd hem het, aan manschappen zelden verleende, IJzeren Kruis 1e klasse verleend. In oktober 1916 werd Hitler aan zijn linkerdij geraakt door een granaatscherf. Voor behandeling van zijn verwondingen verbleef hij van 9 oktober tot 1 december 1916 in het Rode-Kruisziekenhuis in Beelitz bij Berlijn. Na zijn verblijf in het ziekenhuis in Beelitz kreeg Hitler verlof om aan te sterken. Hij was twee jaar niet in Duitsland geweest. Op doorreis naar München kwam hij voor de eerste keer van zijn leven in Berlijn. Hij was erg onder de indruk van de grote gebouwen en pleinen en de brede boulevards in de stad. Hitler "ontdekte" tijdens dit eerste verlof dat overal in Berlijn en München joden als "klerk" werkten: "Vrijwel iedere klerk was een jood en vrijwel iedere jood was een klerk". In het ziekenhuis lagen gewonde soldaten waarvan sommigen blij waren dat ze vanwege invaliditeit niet meer naar de loopgraven terug konden. Eind september 1917 nam Hitler acht dagen verlof op om Berlijn te verkennen. Hij ergerde zich aan de mentaliteit van de Duitse burgers die alleen maar zaten te zeuren over het gebrek aan levensmiddelen, de lage lonen en de verplichting om in de munitie- en wapenfabrieken van schatrijke industriëlen te werken. Veel Duitsers klaagden over keizer Wilhelm II die ze verantwoordelijk hielden voor de economische malaise. Op 14 oktober 1918 raakte hij als Gefreiter gewond bij een gasaanval bij Wervik. Hij bleef hierna drie maanden blind als gevolg van de blootstelling aan mosterdgas. Hij werd verpleegd in een militair ziekenhuis in het Duitse Pasewalk. Ook raakte hij bij Mesen gewond aan het voorhoofd door een kogelschampschot. Om het litteken te verbergen droeg Hitler voortaan zijn haar met een schuine lok over zijn voorhoofd. De ineenstorting van het westelijk front, onder andere als gevolg van de Amerikaanse interventie en door de uitputting van de laatste Duitse reserves, heeft Hitler, die sinds oktober 1918 in Pasewalk werd verpleegd, niet bewust meegemaakt; hij ging er daardoor van uit dat het front steeds stand had gehouden. Zo geloofde Hitler heilig in de dolkstootlegende waarbij de nederlaag van het Keizerlijk leger werd toegeschreven aan het 'verraad van de socialisten, Joden, communisten en republikeinen' (de zogenaamde Novemberverbrecher). Tijdens Hitlers herstel in het ziekenhuis werd de oorlog beëindigd, en tevens het Duitse keizerrijk, en werd Duitsland een republiek. Hitler keerde gedesillusioneerd terug naar München waar, evenals in de rest van Duitsland, chaos heerste door de novemberrevolutie en de nasleep daarvan. Militaire onderscheidingen Ondanks zijn staat van dienst is Gefreiter Hitler nooit bevorderd, omdat zijn superieuren vonden dat hij geen leidinggevende capaciteiten had. De loopgraafmilitairen hebben hem echter altijd beschouwd als een "Etappenschwein" (achterhoedevarken), omdat hij het minder zwaar had gehad dan zij. Tussendoor had Hitler tijd om te schilderen en te lezen, zoals te zien aan het schilderij van de ruïne in Messines uit 1914. Hij las onder andere een boek van de gemakkelijk leesbare filosoof Schopenhauer. Later, tijdens een reünie in 1922, negeerden zij hem daarom. Lange tijd hebben onderzoekers gemeend dat Hitler een heldenrol tijdens deze oorlog vervuld had. Door archiefonderzoek van het List-regiment door Thomas Weber is in 2010 echter aangetoond dat dit stoelde op Hitlers eigen aannames en nazipropaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog. Omdat Hitler als ordonnans een IJzeren Kruis Eerste Klasse ontving is er onder historici veel gediscussieerd over Hitlers moed als soldaat. In de Eerste Wereldoorlog is slechts 218.000 keer een IJzeren Kruis Eerste Klasse uitgereikt en 5.196.000 keer een IJzeren Kruis Tweede Klasse, een verhouding van 1 op 24. Bovendien wilde Hitler, nadat hij in 1916 door een granaatscherf aan zijn linkerdij geraakt was, na de behandeling van zijn verwondingen, terugkeren in het List-regiment. Hij wilde beslist niet naar een andere eenheid of naar huis gestuurd worden. In het List-regiment had Hitler een hogere rang dan de soldaten in zijn eenheid. Hij opereerde achter de vuurlinie zodat hij niet vaak in de voorste loopgraven onder vuur kwam te liggen. Hij hoefde niet voor zijn eigen inkomen te zorgen door in losse baantjes te werken of zijn schilderijen te verkopen, zoals hij voor de oorlog in Wenen en München had gedaan. Als hij zijn functie als ordonnans kwijt zou raken dan werd hij waarschijnlijk gedwongen om in een munitie- of wapenfabriek te werken. Hitler had zijn voordracht voor een IJzeren Kruis Eerste Klasse misschien ten onrechte van de joodse luitenant Hugo Gutmann gekregen. Gutmann had een voordracht voor deze onderscheiding voor buitengewoon grote moed aan een groep koeriers beloofd als ze na het uitvallen van een aantal belangrijke telefoonverbindingen, als gevolg van zware artilleriebeschietingen door de geallieerden, een bericht naar de voorste linies zouden overbrengen. Van buitengewoon grote moed zou tijdens het optreden van de koeriers geen sprake zijn geweest. Van 1918 tot 1924 Tijdens de Sovjetopstand in München en de vestiging van de zogenaamde Beierse Radenrepubliek in 1919 heeft Hitler mogelijk deelgenomen aan het oproer. Een document met de naam Hittler (met twee t's) doet dit vermoeden, al is er nog veel discussie tussen academici omtrent dit omstreden onderwerp. Hoe dan ook, het Freikorps kwam München ontzetten en de communistische opstand werd in de kiem gesmoord. Opeens dook Hitler op als infiltrant van het leger. Het was in die hoedanigheid dat hij vanaf dat ogenblik bijeenkomsten van kleine politieke groepjes bijwoonde, die als paddenstoelen uit de grond schoten na de val van het Duitse Keizerrijk. Anton Drexler en de Deutsche Arbeiterpartei In 1919 kreeg Hitler als infiltrant de opdracht een vergadering van zo'n kleine, mogelijk linkse partij, bij te wonen. Dit was de DAP, de Deutsche Arbeiterpartei, waarvan het woord "Arbeiter" al voldoende was hen in de ogen van het leger verdacht te maken. De toen nog piepkleine partij was opgericht door de spoorwegbeambte Anton Drexler en Karl Harrer. Zij vergaderden in een bedompt café, waar slechts circa honderd belangstellenden aanwezig waren. Tot Hitlers verrassing bleek de partij nationalistisch, maar verder was het een armzalig zooitje. Het aantal leden bedroeg nog geen vijfhonderd, van wie misschien vijftig actief waren, en het batig kassaldo bedroeg ongeveer vijftig Papiermark. Net toen Hitler aanstalten maakte om weg te gaan, maakte een "professor" opmerkingen die Hitler razend maakten. Hij nam het woord en sprak de vergadering heftig toe, tot de professor vertrok. Hierop liep Hitler tevreden weg. Anton Drexler rende achter hem aan en gaf hem wat pamfletten, met het verzoek (bestuurs)lid te worden. Na een nacht nadenken stemde Hitler toe en sloot zich bij de partij aan. Fondsenwerver en organisator Hitler beweerde zelf altijd dat zijn lidmaatschapsnummer van de DAP 7 was. Dit zou bijdragen tot zijn mythevorming over "een armzalig groepje van zeven dat onder Hitlers hoede zou uitgroeien tot een machtige partij". Hij was echter niet het zevende lid, maar het zevende lid van het dagelijks bestuur. Zijn werkelijke lidmaatschapsnummer was 555. Op de afbeelding van Hitlers ledenkaart staat echter wel het lidmaatschapsnummer 7. Dit is echter het gevolg van het feit dat de partij pas in 1920 een fatsoenlijke administratie kreeg en de inmiddels binnen de partij machtige Hitler zichzelf een kaart met nummer 7 kon toebedelen. Hitler had nummer 555 maar was als 55e toegetreden. De administratie begon echter met nummer 501 om zo de partij groter te laten lijken. Binnen de DAP maakte Hitler zich in eerste instantie sterk voor de propaganda en fondsenwerving. Bij Hitlers aanmelding als partijlid had de DAP slechts 7,5 Mk in kas. Een van Hitlers maatregelen, in februari 1920, was de verandering van de partijnaam in NSDAP. Toen de NSDAP in december 1920 de Völkischer Beobachter kocht kon de partij al 120.000 Mk voor het extreem-rechtse weekblad op tafel leggen. In 1918 had het Thule-Gesellschaft van Rudolf von Sebottendorf, als vrijmetselaar ingewijd in de Oude en Primitieve Ritus Memphis-Misraïm, de krant Münchner Beobachter gekocht. In 1919 werd de naam van de krant veranderd. Het Thule Gesellschaft was de nieuwe naam voor de loge in München van de Germanenorden Walvater van de Heilige Graal, opgericht door Hermann Pohl. De antisemitische hiëronymieten priester en journalist Bernhard Stempfle schreef voor de Münchner Beobachter in 1919, werd later lid van Hitlers inner circle en hielp hem bij het schrijven van Mein Kampf. Waarschijnlijk waren de meeste donaties in de eerste jaren na de oprichting van de partij afkomstig van het Thule-Gesellschaft, leden van Vrijkorpsen in de Weimarrepubliek en uit fondsen van verenigingen binnen de Reichswehr. In juni 1921 had Hitler zijn positie binnen de partij zo versterkt dat hij de macht van Anton Drexler kon overnemen. Samen met Ernst Röhm richtte Hitler de SA op, de knokploeg/ordedienst van de NSDAP. Begaafd redenaar De partij groeide pijlsnel door Hitlers organisatorische, retorische en hypnotiserende gaven. Hitler liet propagandamateriaal drukken dat hij desnoods zelf verspreidde en binnen de kortste keren waren de zalen gevuld met meer dan 2000 man. Het succes zal Hitlers eigendunk ongetwijfeld hebben vergroot, maar stond in schril contrast met zijn onbeholpenheid in kleine kring. In 1921 werd hij partijleider. Een bewaard gebleven brief van hem uit 1919 getuigt ervan dat toen al iets van een "verlosser"-idee in hem aanwezig was; hij beschouwde zichzelf als de enige die Duitsland naar een "wedergeboorte" kon leiden. In het openbaar profileerde hij zich aanvankelijk nog als "trommelaar" die de massa's bijeen zou roepen. Ook later zei hij meermalen dat hij geloofde "door het lot" te zijn voorbestemd voor zijn rol in de geschiedenis. In zijn laatste jaren versterkte die overtuiging zich alleen maar; het was Hitler of de chaos; hij vereenzelvigde Duitsland met zijn eigen levenslot. Hitler verklaarde vanaf 1919/1920 regelmatig dat genieën zoals hij hooguit eens per duizend of tweeduizend jaar geboren werden. Rudolf Hess, bewonderaar van Hitler van het eerste uur, leek de toespraken van Hitler als een soort religieuze openbaringen te beleven. Hij zweepte aan het begin van een partijmanifestatie de NSDAP-leden in de zaal bijvoorbeeld op met de kreten: De partij is Hitler. Hitler is Duitsland, zoals Duitsland Hitler is. Hitler: SIEG HEIL! Als reactie op deze aankondiging van Rudolf Hess barstte in de zaal een compleet pandemonium los. Activist en agitator Misschien wel de belangrijkste reden die Hitler aangaf voor zijn beslissing politiek actief te worden, was de linkse Novemberrevolutie van 1918, waarmee de adellijke regenten, inclusief de Duitse keizer Wilhelm II, van hun macht werden ontdaan. Voor veel Duitsers was de vernedering van de zogenaamde dolkstootlegende moeilijk te verteren en de democratische Weimarrepubliek van 1919 ondervond dan ook veel tegenstand. Bovendien had naar Hitlers overtuiging deze revolutie Duitsland definitief de nederlaag bezorgd. Hij zag het als zijn missie dat weer recht te zetten. De oorlog die hij in 1939 begon was voor hem een voortzetting van de Eerste Wereldoorlog, om Duitsland alsnog de overwinning te bezorgen op het bolsjewisme en het "internationale Jodendom". In het Sudetische Trautenau bestond sinds 1904 al een nationaalsocialistische partij, die eerst evenals Hitlers partij de Deutsche Arbeiterpartei heette en na de Eerste Wereldoorlog haar naam veranderde in de Duitse Nationaalsocialistische Arbeiderspartij, de DNSAP. Ook de partij van Hitler veranderde van naam en werd in 1920 de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP). Contacten tussen de twee partijen mondden uit in een samengaan begin jaren twintig. Maar de NSDAP bleek in 1923 superieur en in 1926 werden ze samengevoegd tot één partij: de NSDAP, met een Oostenrijkse en een Duitse tak. Hitler werd de enige leider van beide afdelingen. Ondanks de vele strubbelingen binnen de partij lukte het Hitler de macht te behouden. Door onder meer agressieve publiciteit en Hitlers sprekerstalent, groeide het aantal toehoorders spoedig tot enkele duizenden per avond. In plaats van cafés werden nu grote bierhallen afgehuurd voor de samenkomsten en spreekbeurten. Tijdens of na de bijeenkomsten braken regelmatig vechtpartijen uit tussen NSDAP-leden en de SA aan de ene kant en tegenstanders van de NSDAP aan de andere kant. Hitler heeft voor de mishandeling van een tegenstander van de NSDAP tijdens zulke ongeregeldheden in de zomer van 1922 een maand vastgezeten. Hierbij moet vermeld worden dat de NSDAP in 1923 nog niet in het parlement was vertegenwoordigd. De NSDAP verwierf voor het eerst zetels in het parlement na de Duitse Rijksdagverkiezingen van mei 1924; samen met de Nationaalsocialistische Vrijheidsbeweging, waarmee de NSDAP één partij vormde, werd 6,6% van de zetels behaald. Crisis, hyperinflatie en de Bierkellerputsch Door de hoge herstelbetalingen die Duitsland volgens het Verdrag van Versailles vanaf 1919 aan de geallieerden moest doen, raakte de Duitse economie steeds verder in het slop. Omdat de Duitse overheid steeds meer geld moest bijdrukken om zijn ambtenaren te kunnen betalen liep de inflatie steeds sneller op tot de hyperinflatie in 1922 en 1923. Frankrijk liet in 1923 beslag leggen op de kolenproductie van de mijnen in het Ruhrgebied omdat Duitsland niet langer aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen. Op 11 januari 1923 trokken Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied binnen om beslag te leggen op de Duitse kolenvoorraden. De Duitse mijnwerkers gingen in staking maar de Franse militairen braken de staking en traden hard tegen de protesten en het verzet van Duitse burgers op. De Duitsers moesten meer geld bijdrukken, onder andere om de stakende mijnwerkers te kunnen betalen, waardoor de inflatie in 1923 nog sterker steeg. Tot 1922 leed de Duitse bevolking vooral onder de armoede maar door het gebrek aan steenkool dreigde in de herfst van 1923 de winterse kou waardoor de spanningen verder opliepen. Bovendien was Duitsland na de Eerste Wereldoorlog overspoeld door een vluchtelingenstroom die na de Russische Revolutie en de Russische Burgeroorlog vanuit Oost-Europa op gang gekomen was. Onder de bevolkingsgroepen die voor de pogroms en de Rode Terreur van Lenin uit Rusland waren gevlucht bevonden zich veel chassidische joden die in het straatbeeld van de Duitse steden erg opvielen. De partijaanhang groeide door de crisis en daarmee de hoop op verandering. Op 9 november 1923 werd op aandringen van Hitler een poging gedaan de macht in Beieren te grijpen en daarna de Weimarrepubliek omver te werpen. Deze Bierkellerputsch, zoals hij genoemd wordt, begon in de Bürgerbräukeller, een bierhal in München. Daar stelde Hitler, zwaaiend met een pistool, de "nieuwe regering" aan de enthousiaste toehoorders voor, terwijl gewapende groepen mannen strategische gebouwen en instellingen in de stad trachtten te veroveren. Ook Ernst Röhm nam deel aan deze putsch, die mislukte en waarbij veertien coupplegers en vier politiemensen omkwamen. Na de Bierkellerputsch Hitler probeerde vlak voordat hij werd gearresteerd zelfmoord te plegen, maar dit werd verhinderd door de vrouw van Ernst Hanfstaengl, bij wie hij onderdak had gekregen. Ondanks de slachtoffers die door Hitlers mislukte 'putsch' gevallen waren, werd hij coulant behandeld door de rechtbank. De conservatieve rechters, en in het bijzonder voorzitter Georg Neithardt, sympathiseerden met zijn denkbeelden en gaven hem een geweldig platform. Dat er vraagtekens bij de neutraliteit van de toenmalige Beierse rechtbank gezet kunnen worden blijkt uit de bestraffing van linkse verdachten: communistische relschoppers werden meestal veel zwaarder gestraft. Hitler werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenschap. Van de vijf jaar zat hij slechts 264 dagen uit in de gevangenis van Landsberg, onder tamelijk comfortabele omstandigheden. Op 20 december 1924, ruim een halve week voor kerst, werd hij alweer vrijgelaten. Mein Kampf Hitler en zijn medegevangenen konden in de gevangenis in Landsberg vrijwel onbeperkt bezoek ontvangen. Hitler en Rudolf Hess kregen regelmatig bezoek van vrienden en bekenden, onder andere van dr. Karl Haushofer en Winifred Wagner, de schoondochter van Richard Wagner. Zijn gevangenschap benutte Hitler voor het schrijven van Mein Kampf (Mijn strijd). In dit autobiografische boek beschreef hij zijn afkomst en jeugd, zijn tijd in Linz, Wenen en München, de vorming van zijn denken, zijn ideeën en zijn toekomstplannen. Hitler verheerlijkt in het boek het Duitse volk almede diens 'bloed' en 'bodem', waarbij hij historische gebeurtenissen, zoals het verlies van de Centrale mogendheden in de Eerste Wereldoorlog, in dienst stelt van een op zijn antisemitisme gebaseerde ideologie. De gedeelten in Mein Kampf over Lebensraum en geopolitiek zijn door Rudolf Hess geschreven die Hitlers secretaris en een van zijn medegevangenen was. De gevangenen in Landsberg konden boeken uit de bibliotheek laten bezorgen en kranten en tijdschriften lezen. Hitler las in plaats van kranten en boeken uit populaire reeksen, zoals hij tijdens zijn verblijf in Wenen las, vooral boeken over krijgswetenschap en filosofie. Hitlers belangstelling ging vooral uit naar teksten en passages die hij aan Hess kon dicteren om in Mein Kampf opgenomen te worden. Hij zocht vooral naar racistische en antisemitische teksten en naar theorieën over de superioriteit van het "Germaanse ras". Al enkele maanden na zijn vrijlating eind december 1924 werd Hitlers spreekverbod en het verbod op de partij in München opgeheven. Waar het verbod op de partij nog wel bestond, en dat gold in het begin voor vrijwel heel Duitsland, werd door middel van gewelddadige provocaties geprobeerd "het nieuws te halen". Dat lukte vaak. Desondanks werd het verbod in de ene na de andere deelstaat opgeheven. In de media werd steeds meer macht veroverd. Bestseller en inkomstenbron Het eerste deel van Mein Kampf werd in 1925 uitgegeven. De verkoop hiervan liep zo goed dat in 1926 de uitgave van een tweede deel volgde. Dankzij de verkoop van Mein Kampf kon Hitler kort na zijn vrijlating van een goed inkomen genieten. In de periode 1925-1933 heeft de verkoop van het boek Hitler ongeveer 1,2 miljoen RM opgeleverd, dat is omgerekend naar de maatstaf van 2015, ongeveer € 1,4 miljoen of een inkomen van rond de € 200 000,- per jaar. Het verkoopsucces van de eerste uitgave van Mein Kampf was vooral te danken aan Hitlers veroordeling voor de deelname aan de Bierkellerputsch, waardoor hij in extreemrechtse kringen als een martelaar gezien werd. Na zijn vrijlating kon hij dankzij de inkomsten uit de verkoop van Mein Kampf een rustiger leven leiden en in bredere kring aanhang verwerven. Door aanhangers van het nationaalsocialisme in heel Duitsland werd Mein Kampf steeds meer gezien als "het evangelie" en Hitler zelf werd na zijn vrijlating uit de gevangenis door zijn bewonderaars gezien als "de verlosser" die Duitsland van de dreigende ondergang zou redden. Een van Hitlers bewonderaars was Martin Bormann, die begin 1927 lid van de NSDAP werd en door Hitler in 1928 als fondsenwerver voor de NSDAP werd aangesteld. Bormann was een handige en loyale ambtenaar die zorgde dat alle belangrijke financiële, juridische en administratieve zaken voor Hitler en de NSDAP werden geregeld. Hitler woonde vanaf 1920, na zijn ontslag uit militaire dienst, op een kleine kamer in de Thierschstrasse 41 in München. Na zijn vrijlating uit de gevangenis in Landsberg huurde hij een tweede kamer die hij als kantoor gebruikte. In 1929 verhuisde hij naar een luxueus 9-kamerappartement aan de Prinzregentenplatz 16 in München. Naast zijn luxeappartement in München huurde Hitler in 1928 het chalet Haus Wachenfeld, het vakantiehuis van NSDAP-lid de weduwe Wachenfeld, op de nabijgelegen Obersalzberg, voor een vriendenprijsje van 100 RM per maand. Na een paar maanden kocht hij het chalet als tweede huis. Maria Reiter, Geli Raubal en Eva Braun Voor de huishouding in Haus Wachenfeld in Berchtesgaden vroeg Hitler in 1928 zijn zes jaar oudere halfzus Angela Hammitzsch. Toen Hitler regelmatig in Berchtesgaden verbleef had hij een verhouding met de 21 jaar jongere, 16-jarige Maria Reiter of Mimi voor intimi. Hitler noemde haar niet alleen Mimi maar verzon een hele reeks koosnaampjes zoals Mimilein, Mizzi en Mizzerl voor zijn vriendin. Nadat Hitler zijn luxe-appartementencomplex in München had betrokken nam hij in 1931 zijn negentien jaar jongere halfnicht Geli Raubal, de dochter van zijn halfzus Angela, als huishoudster in dienst. Na verloop van tijd circuleerden er geruchten dat Hitler een heimelijke verhouding met zijn 23-jarige halfnicht had. Zij zou een vriendin verteld hebben dat haar onkel Alf "een monster" was en dat niemand zich kon voorstellen "wat hij van mij eist". Volgens anderen zou Geli een verhouding met een andere man in Linz hebben en was ze van plan om naar Wenen te verhuizen. Op 19 september 1931 wordt Geli Raubal dood in Hitlers appartement aangetroffen. Of zij werd vermoord of zelfmoord gepleegd heeft is nooit duidelijk geworden. Hitler raakt door alle commotie in een crisis en dreigt "zijn strijd" op te geven door zelfmoord te plegen. Omdat de NSDAP in 1931 flink in de lift zat was de partijleiding er alles aan gelegen om Hitler door deze crisis heen te slepen. Kort na deze affaire maakte Hitler kennis met Eva Braun, een secretaresse van Hitlers fotograaf Heinrich Hoffmann, die op Geli Raubal leek en tot 29 april 1945 zijn maîtresse zou blijven. Hitler hield meer van trouwe, gehoorzame viervoeters dan van zelfstandige vrouwen of baldadige kinderen. Hij heeft altijd verkondigd dat hij "een vrijgezel" was gebleven omdat hij "met Duitsland getrouwd" was. Verkiezingen Na zijn vrijlating was voor Hitler, als leider van de Nationaalsocialistische Arbeiderspartij, de weg vrij voor deelname aan de verkiezingsstrijd. Aanvankelijk ging dit niet van een leien dakje. De partij wist bij de eerste landelijke verkiezingen waar ze aan mee deed weliswaar rond de dertig zetels in de Rijksdag te bemachtigen, maar dit werden er bij elke volgende verkiezing minder. Ook bleef de groei van het ledental beneden verwachting. Dit was te wijten aan het Amerikaanse geld dat, dankzij het Dawesplan, Duitsland weer binnenstroomde en de economische hoogconjunctuur van de roaring twenties. De Fransen vertrokken uit het Ruhrgebied, de nieuwe Rentenmark bleek waardevast en de Duitse economie groeide weer. Berlijn werd een internationaal centrum van cultuur met talrijke kunstenaars, artiesten, filmmakers en modekoningen en een bruisend uitgaanscentrum. Langzaam sijpelde wat welvaart door naar de middenklasse, men keerde zich af van extremistische partijen zoals de NSDAP en stemde weer op de traditionele partijen zoals de SPD, DVP en Zentrum. In 1928 kwam de partij met 12 zetels in het parlement: een dieptepunt. In 1929 kreeg Hitler weer kansen voor zijn partij. Op 25 februari 1932 werd Hitler door een aanstelling als Regierungsrat in de Vrijstaat Brunswijk genaturaliseerd tot Duitser, juist op tijd om zich kandidaat te kunnen stellen voor de presidentsverkiezingen van 13 maart. Hij werd pas lid van de Rijksdag in 1933, toen hij al rijkskanselier was. Economische crisis en polarisatie Eind jaren twintig kon de NSDAP uitgroeien tot een grote landelijke partij die op de Reichsparteitagsgelände in Neurenberg grote manifestaties organiseerde. De crisis van 1929, ontstaan door de Beurskrach, breidde zich uit naar Duitsland. Een golf van faillissementen deed de werkloosheid explosief stijgen. De rijksregering moest impopulaire maatregelen nemen met toepassing van artikel 48 van de Grondwet, waarna zij direct in nieuwe verkiezingen werd afgestraft. De kiezers stemden weer massaal op de extremistische partijen ter rechter- en ter linkerzijde van het politieke spectrum, terwijl het gematigde centrum werd weggevaagd. De NSDAP kwam met 107 zetels terug in het parlement. In 1932 behaalden ze bij een van de vele verkiezingen dat jaar het grootste aantal zetels in het parlement (280), in augustus, hoewel Hitler bij de presidentsverkiezingen geen meerderheid van stemmen behaalde. Maar ook de communisten behaalden een groot aantal zetels. Er zou in theorie een meerderheidskabinet gevormd kunnen worden door of de nazi's of de communisten. Deelname aan de regering door een van beiden werd echter door rijkspresident Von Hindenburg verhinderd, die van beide kampen niets moest hebben. Bovendien wilde Hitler alleen deelnemen aan een kabinet als hijzelf hierin regeringsleider (rijkskanselier) werd. In november werden opnieuw verkiezingen gehouden, waarbij de nazi's terugvielen van 280 naar 196 zetels. De overige partijen, conservatieven en socialisten, bleven echter sterk verdeeld. Bank van Thyssen en Bush Fritz Thyssen, lid van Duitslands machtigste industriële familie, schreef later I paid Hitler. Zijn bank financierde tussen de twee wereldoorlogen de partij van Hitler, zodat Duitsland zich kon herbewapenen. Thyssen werd in 1931 lid van de nazipartij. Thyssen bezat de grootste staal- en kolenmaatschappij in Duitsland en werd rijk door de herbewapening. Thyssen kocht in 1928 Barlow Palace aan de Brienerstrasse in München, wat Hitlers Braunes Haus werd, het hoofdkwartier van de nazipartij. Het geld kwam van een andere Thyssen, zijn jongere broer, baron Heinrich Thyssen, die vanuit Den Haag de Bank voor Handel en Scheepvaart in Rotterdam leidde. De Union Banking Corporation (UBC), verbonden aan de Rotterdamse bank, was in het bezit van Fritz Thyssen. Prescott Bush was een van de zeven directors van de basis in New York en lid van het geheime genootschap Skull and Bones, ook 'Broederschap van de Dood' genoemd. Bush werkte voor Brown Brothers Harriman (BBH), die diende als basis in de Verenigde Staten voor Fritz Thyssen. Van de zestien stichters van BBH, waren er elf afgestudeerd aan de Yale Universiteit, waarvan weer acht leden waren van 'Skull and Bones'. De Rotterdamse bank verzorgde financiële diensten voor zowel Adolf Hitler als het Huis van Oranje-Nassau. Bush was ook verbonden aan Consolidated Silesian Steel Company (CSSC) aan de Duits-Poolse grens, dat gebruik maakte van nazi-slavenarbeid uit de concentratiekampen, zoals Auschwitz. Sutton noemt in zijn Wall Street and the Rise of Hitler (1976) Hjalmar Horace Greeley Schacht 'Hitlers financiële genie'. Naast president van de Reichsbank, was Schacht Duitslands vertegenwoordiger bij de Bank for International Settlements. Bestuurlijke crisis In januari 1933 raakte Duitsland door een serie complotten bijna onbestuurbaar. De straat werd opnieuw beheerst door de knokploegen van extreemlinks en -rechts. Conservatief Kurt von Schleicher en de communisten loerden op kansen om een junta of een radenrepubliek te vormen op legale of illegale wijze en ieder kabinet zonder de nazi's viel. In deze periode kocht Hitler het chalet Haus Wachenfeld, later de Berghof genoemd, op de Obersalzberg nabij Berchtesgaden. Daar bouwde Hitler zijn tweede (informele) machtscentrum waar later vaak vergaderingen en besprekingen van Hitler met andere nazibonzen en Hitlergetrouwen plaatsvonden. Ook sommige andere toplieden, zoals Hermann Göring, hadden een chalet in de buurt van de Berghof. Uiteindelijk werd Hitler toch weer gepolst voor deelname aan een kabinet. De partijschulden werden door het bedrijfsleven betaald (de partij was vrijwel failliet door de bijna onafgebroken verkiezingscampagnes) en men begon een lobby bij de rijkspresident. Na weken getouwtrek en intriges, vooral met medewerking van de conservatief Franz von Papen en door vele geweldsincidenten door de Sturmabteilung in het land, ging de rijkspresident uiteindelijk in januari 1933 overstag en mocht Hitler, met hemzelf als kanselier, een regering proberen te vormen. Men zag het alternatief, een communistische regering, als een groter kwaad dan een naziregering. Aan de macht Mede op aandringen van de conservatieve politicus Franz von Papen, die verzekerde dat dankzij de meerderheid van conservatieven en katholieken in het nieuwe kabinet Hitler kort gehouden kon worden, werd Hitler in januari 1933 ten slotte door de toenmalige rijkspresident van de Weimarrepubliek, Paul von Hindenburg, met tegenzin benoemd tot rijkskanselier. Hindenburg had een lage dunk van Hitler en sprak denigrerend over "deze kleine Gefreiter (nl: korporaal), zwerver en mislukte kunstenaar", maar hij werd van diverse zijden onder druk gezet om Hitler tot rijkskanselier te benoemen en gaf ten slotte toe. Von Papens voorspelling kwam niet uit: mede door de Rijksdagbrand (die Hitler wonderwel uitkwam) zag Hitler al na een paar weken kans om met steun van twee derde van het parlement (met name de stem van de, aanvankelijk weifelende, katholieke Centrumpartij was van belang) een machtigingswet door te voeren die hem extra bevoegdheden gaf om "orde op zaken te stellen" (ofwel per decreet te regeren), waarna hij in de rest van het jaar alle politieke tegenstanders buitenspel zette. In juli 1933 werden alle partijen verboden, uitgezonderd de NSDAP. Nacht van de Lange Messen In de loop van 1934 culmineerde onrust in de eigen nazigelederen, twijfel aan Hitlers capaciteiten binnen de Reichswehr en kritiek van conservatieve hoek (Von Papen) in de bloedige Nacht van de lange messen, waarmee Hitler de oppositie binnen de SA en laatste resten van verzet binnen Duitsland uitschakelde. In de zomer van 1934 liet Hitler Ernst Röhm, Gregor Strasser en een aantal andere SA-kopstukken en politieke tegenstanders, in totaal ruim 85 man, tijdens de Nacht van de Lange Messen uit de weg ruimen. Deze eerste grote politieke zuivering binnen de NSDAP werd voor een groot deel onder leiding van Heinrich Himmler, Sepp Dietrich en Reinhard Heydrich uitgevoerd. De SA werd na deze ingreep gemarginaliseerd en gereduceerd tot een clubje van oud-strijders. De macht binnen de NSDAP werd door de SS en de SD overgenomen. Hitler consolideerde met deze ingreep zijn macht waarna met name Göring, Goebbels, Himmler en Heydrich de belangrijkste taken binnen de NSDAP toebedeeld krijgen. Bovendien wist Hitler op deze manier de weerzin die Von Hindenburg en de Reichswehr tegen de SA en de NSDAP hadden, weg te nemen. De Duitse elite, Von Hindenburg en veel officieren binnen de Reichswehr waren niet gecharmeerd van Hitlers bruinhemden en zijn aanhang binnen de Freikorpsen en de Stahlhelm, Bund der Frontsoldaten, een legioen van zo'n 500.000 agressieve vechtjassen. Het elitekorps van de Reichswehr was goed getraind en bewapend, maar was met slechts 100.000 man veel kleiner dan het leger dat Hitler kon mobiliseren. Zelfs de rijkspresident, toen al geruime tijd ziek, liet naderhand zijn goedkeuring publiceren. Toen Hindenburg een maand later overleed, voegde Hitler de bevoegdheden van het ambt van rijkspresident bij die van zijn eigen ambt als rijkskanselier. Vanaf toen verzwakte Hitler de rollen van parlement en regering definitief tot het punt waarop hij dictatoriale macht had. Hitler versterkte zijn positie verder met behulp van onder andere Heinrich Himmlers Gestapo en een goed georganiseerd propagandanetwerk, dat onder leiding stond van Joseph Goebbels. Naast de al spoedig alomtegenwoordige propaganda die over het Duitse volk werd uitgestort, zag Hitler terreur nu als een belangrijke machtsfactor. Vanaf de oprichting van de partij tot aan de ondergang werd geweld een veelgebruikt middel om oppositie de mond te snoeren. Waren de knokpartijen voorheen meer bedoeld om de krant te halen en tegenstanders te intimideren, na de machtswisseling ging men over tot regelrechte moord op mensen die openlijk tegen Hitler en het nazisme in het geweer kwamen. Veel (mogelijke) tegenstanders verdwenen spoorloos. Hitler vond het belangrijk om ook het leven op straat te beheersen. Hitlers dubbelspel en de Gleichschaltung Tussen Hitlers handlangers bestond een felle rivaliteit, die Hitler hoogstwaarschijnlijk heeft uitgebuit om te zorgen dat niemand aan zijn autoriteit tornde. Wanneer een conflict voorkwam (en dit gebeurde vaak door de onnauwkeurige afbakening van bevoegdheden) liet Hitler dit een tijd op zijn beloop, om vervolgens de overwinnaar te steunen. Het spelletje dat Hitler met zijn onderdanen speelde lijkt op een passieve verdeel- en heerspolitiek in combinatie met de natuurlijke selectie van de meest geschikte onderdanen. Deze manier van leidinggeven en organiseren lijkt op de principes van het in nazikringen populaire sociaal darwinisme te berusten. Nadat Hitler de macht had overgenomen ging hij over tot de uitvoering van "naziplannen", waaronder de aanleg van een groot Duits wegennet, de "Reichsautobahn". In werkelijkheid was dit plan niet door Hitler zelf of door een van zijn medewerkers bedacht. Het plan bestond al in 1927, geruime tijd voor Hitlers machtsovername in 1933. Bovendien liet hij alle burgerlijke organisaties, zoals vakbonden en sport- en jeugdverenigingen, opheffen of via Gleichschaltung opgaan in naziorganisaties, zoals het Deutsche Arbeitsfront (DAF), de Hitlerjugend en de Bund Deutscher Mädel. Hitler richtte zich vooral op de arbeiders en de jeugd. Sebastian Haffner wijst er in Kanttekeningen bij Hitler op dat Hitler goed kon organiseren en delegeren en dat het voor hem geen probleem was om plannen van tegenstanders en voorgangers over te nemen om ze vervolgens als een "plan van Hitler" of een "naziplan" te laten uitvoeren. Zo werd voor de aanleg van het wegennet teruggegrepen op het HaFraBa-plan uit de Weimarrepubliek. Dat hij met de aanleg van het nieuwe wegennet in één klap honderdduizenden Duitsers weer werk bezorgde, waardoor zijn populariteit bij de Duitse arbeiders zou zijn toegenomen, is een propagandamythe; meer dan enkele tienduizenden banen werden er niet mee geschapen. In 1935 opende Hitler de autobahn tussen Frankfurt en Darmstadt. Dit betrof onder meer de Linksrheinische en de Rechtsrheinische autobahn. Overigens had de machtsovername door de nazi´s als gevolg dat veel Duitse wetgeving uit de Weimarrepubliek, die destijds door politieke strubbelingen niet door de Rijksdag kwam, nu vrij snel alsnog bekrachtigd werd. Groeiende welvaart en stijgende populariteit Een jaar eerder, in 1934, had Hitler Ferdinand Porsche de opdracht gegeven om een Kraft durch Freude-wagen te ontwerpen, een wagen voor het volk: de Volkswagen. Een ander groots en kostbaar Kraft durch Freude-project, dat Hitler zelf bedacht had en waarmee hij de Duitse arbeider wilde behagen, was de bouw van het vakantieoord Seebad Prora op het Oostzee-eiland Rügen waar Duitse arbeiders tijdens hun vakantie konden uitrusten. De Volkswagen werd na de oorlog pas voor het eerst geproduceerd en het Seebad Prora complex is nooit als vakantieoord in gebruik genomen nadat het gebouwd was. Na 1934 groeide de populariteit van de Führer, zoals Hitler zich liet noemen, enorm. Ondanks alle repressie troffen die maatregelen voorlopig nog een minderheid van de bevolking en de meeste Duitsers waren bereid de andere kant op te kijken als er razzia's waren op Joden, socialisten en andere door de nazi's ongewenste groeperingen. Met hulp van financieel specialist Hjalmar Schacht herstelde de economie zich, de werkloosheid verdween binnen enkele jaren dankzij het stimuleringsprogramma. Veel geld werd in de herbewapening gestopt, hetgeen veel werk opleverde. Om dit alles te bekostigen liep het begrotingstekort echter enorm op, maar Hitler weigerde zijn uitgaven bij te stellen waarna Schacht zich in 1938 terugtrok. In 1938 was het Duitse leger het laatste instituut dat mogelijk nog weerstand kon bieden aan de nazi's, maar na de Blomberg-Fritschaffaire in datzelfde jaar eigende Hitler zich ook het opperbevel van de Wehrmacht toe en ontsloeg onwillige militaire kopstukken. Een belangrijk actiepunt was de uitbreiding van de productie van wapens en de ontwikkeling van nieuw oorlogstuig. In 1942 zou hij rijksarchitect Albert Speer benoemen tot rijksminister voor Bewapening en Munitie. Ook na 1943, toen de militaire kansen in de oorlog gekeerd waren, bleef Hitler optimistisch geloven dat nieuw ontwikkelde wapens, de propaganda sprak over Wunderwaffen, zoals een nieuw type vliegtuig, een nieuw type tank en de V1- en V2-wapens, de rollen weer zouden omdraaien. Hitler verordonneerde in 1939 de georganiseerde moord op geestelijk en lichamelijk gehandicapten: het zogenaamde T-4-euthanasieprogramma. Er zijn door Hitler ondertekende documenten overgeleverd waaruit blijkt dat hij deze actie goedkeurde. Op 18 augustus 1941 liet Hitler het programma tijdelijk stoppen door druk van de katholieke kerk (Clemens August kardinaal von Galen), de andere kerken en de families van de slachtoffers. Er waren toen al 70.000 mensen vermoord. De Duitse openbare weerstand leidde tot vertraging, maar niet tot een totale stop; het werd in het grootste geheim voortgezet. Weg naar de Holocaust Een belangrijke voedingsbodem voor het antisemitisme dat tot de Holocaust zou leiden was de publicatie van de Protocollen van Zion die een vermeende wereldwijde manipulatie door het internationale jodendom als onderwerp hadden. Ze waren een vervalsing maar werden in de jaren twintig in ruime kring als authentiek beschouwd. Meteen na Hitlers aantreden verschenen in openbare ruimten de eerste bordjes "Voor Joden verboden". Beroepsverboden werden uitgevaardigd en huwelijkswetten aangepast. Vanaf 1935, nadat de rassenwetten van Neurenberg waren ingevoerd, was het voor een Jood verboden om te trouwen met een niet-Jood. Steeds meer Duitse Joden gingen over tot emigratie. Anderen werden opgepakt en naar 'werkkampen' gestuurd, wat later de vernietigingskampen zouden worden. Een van de meest antisemitische Hitlergetrouwen was Julius Streicher, die zich al in de jaren twintig ontpopte tot een vurig propagandist van de haat tegen Joden, waar Hitler dankbaar gebruik van maakte. In de Poolse hoofdstad Warschau werden na de Poolse Veldtocht in september 1939 de daar wonende Joden in een getto bijeengedreven en later afgevoerd naar de vernietigingskampen. Overigens werden ook in totaal een miljoen Polen naar werkkampen getransporteerd en werden uit alle bezette gebieden in totaal 6 miljoen mannen tussen de 18 en 45 jaar gedwongen tewerkgesteld in de Duitse oorlogsindustrie. Dit werd de Arbeitseinsatz genoemd. De rechters van Neurenberg noemden het later "slavernij". Tijdens de Wannseeconferentie (januari 1942), waar 15 nazileiders, maar niet Hitler zelf, bijeen waren gekomen om tot een "definitieve oplossing" (Endlösung) van het "Jodenvraagstuk" (Judenfrage) te komen, werd besloten om de circa 10 miljoen Europese Joden systematisch om te brengen. De organisatie daarvan werd in handen gegeven van Reinhard Heydrich en Heinrich Himmler; de administratie aan Adolf Eichmann en de uitvoering aan de talloze officieren, militairen en burgers die door de jaren heen voldoende waren getraind en gehard. Zigeuners, homoseksuelen, Jehova's getuigen en andere groepen mensen die als ongewenst werden beschouwd ondergingen hetzelfde lot. De Holocaust zelf was in de omgeving van Hitler als gespreksonderwerp een taboe. Een directe opdrachtrelatie tussen Hitler en de Holocaust is tot op heden niet gevonden. Het Derde Rijk opereerde sterk op het "de Führer tegemoet werken": dingen doen waar geen opdracht voor gegeven was maar waar wel de ruimte voor was gegeven en waarvan verondersteld werd dat dit in de geest van de Führer was, aldus Hitlers biograaf Ian Kershaw. Zo kon Hitler (voor zichzelf) schone handen houden. Hitler is nooit in Auschwitz, Majdanek, Sobibór, Treblinka of een van de andere vernietigingskampen geweest. Hij nam zelf niet actief deel aan de Endlösung. Hoewel hij in de ogen van de buitenwereld voorzichtig leek te manoeuvreren, heeft hij over zijn bedoelingen ten aanzien van de Joden nooit twijfel laten bestaan. Ontelbare keren heeft hij de woorden "vernietiging" en "wegvagen" uitgesproken. Bekend is het volgende citaat uit Hitlers toespraak van 30 januari 1939 " ‘als het internationale Finanzjudentum binnen en buiten Europa erin zou slagen de volkeren nogmaals in een wereldoorlog te storten, dan zal het resultaat niet [de bolsjewisering van de aarde en daardoor] de zege van de joden zijn, maar de vernietiging van het joodse ras in Europa!" Voorbereidingen tot de oorlog Hitler stuurde doelbewust aan op een oorlog in Oost-Europa om de Duitse hegemonie in Europa veilig te stellen, maar hij zou volgens sommigen niet uit zijn geweest op een algehele Europese oorlog of een wereldoorlog. Aanvankelijk hoopte Hitler dat Duitsland zijn dominante positie op het Europese continent kon versterken. Polen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Roemenië, Joegoslavië en Bulgarije zouden satellietstaten worden van Duitsland, die bovendien met hun economieën dienstbaar zouden zijn aan die van Duitsland. Frankrijk moest worden vernederd om de Eerste Wereldoorlog te wreken, maar dit was niet het hoofddoel. Hitler hoopte zelfs op een bondgenootschap met het Verenigd Koninkrijk, net zoals keizer Wilhelm II aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Hitler maakte mogelijk de miscalculatie dat het voor het Verenigd Koninkrijk niet acceptabel zou zijn dat één land het hele Europese vasteland onder controle zou hebben. De werkelijke ideologische en geopolitieke vijand was de Sovjet-Unie, dat het in Hitlers ogen verderfelijke communisme aanhing en bovendien op de plaats lag waar de toekomstige Lebensraum verwezenlijkt moest worden. Deze ideologische tegenstelling weerhield Hitler en Stalin echter niet om op realpolitische wijze een tijdelijk verbond (Molotov-Ribbentroppact van 1939) te sluiten en Polen te verdelen. Om de Fransen en Britten in de Middellandse Zee bezig te houden sloot Hitler een pact met de Italiaanse fascistische dictator Benito Mussolini. Deze liaison werd de as Rome-Berlijn, of simpelweg de as genoemd. Ook Japan verklaarde zich solidair met Duitsland. Deze drie landen werden hierna tot de zogenaamde asmogendheden gerekend. De halfslachtige maatregelen van de Volkenbond tegen de Italiaanse agressie in Ethiopië en tegen de Japanse agressie in Mantsjoerije gaven Hitler het eerste signaal dat de westerse mogendheden ver zouden gaan om oorlog te voorkomen. Anschluss Op 7 maart 1936 werd het Rijnland herbezet, in 1938 gevolgd door de Anschluss (aansluiting), feitelijk de annexatie van Oostenrijk en (het Tsjechische) Sudetenland. De internationale gemeenschap reageerde zoals Hitler hoopte, maar niet verwachtte, slechts met diplomatiek geschut. De Britse premier Neville Chamberlain kwam zelfs op bezoek om een "vriendschapsverdrag" te tekenen: het Verdrag van München. Aangemoedigd door de lauwe reacties van de internationale gemeenschap annexeerde Hitler vervolgens de Tsjechische helft van Tsjechoslowakije en inderdaad: er werd hiertegen nauwelijks geageerd door het buitenland. Bombardement op Guernica Met het bombardement op Guernica op 26 april 1937 kon Hermann Göring voor de eerste keer bepalen wat het effect van verrassingsbombardement op een bevolkingscentrum was. Aan de reeks bombardementen werd onder andere deelgenomen door Heinkel He 111, Italiaanse Savoia-Marchetti SM.79 en Dornier Do 17 bommenwerpers. Het zwaarste bombardement werd met Heinkel-51 en Junckers-52 bommenwerpers uitgevoerd. Het laatste bombardement kostte de meeste burgers het leven. De schattingen van het aantal dodelijke slachtoffers liepen sterk uiteen en varieerden tussen de 150 en 1650. In de biografie van Ian Kershaw wordt het aantal doden en gewonden onder de 6.000 inwoners van het stadje op ongeveer 2500 geschat. Waarschijnlijk waren de bombardementen door Hitler, Mussolini en Göring deels als experiment bedoeld. Ze werden door het Duits vrijwilligerslegioen en de Italiaanse luchtmacht uitgevoerd om tijdens de Spaanse Burgeroorlog de overgave af te dwingen van de Internationale Brigades in Baskenland. Mogelijk wilden Hitler en Göring de gegevens over de resultaten van de bombardementen voor de buitenwereld het liefst zoveel mogelijk geheim houden. De bombardementen hadden vanuit strategisch of militair perspectief geen nut aangezien Guernica een vrij kleine, Baskische stad is en niet op een strategisch belangrijke positie ligt. Molotov-Ribbentroppact In 1939 sloot Hitler met de dictator van de Sovjet-Unie, Jozef Stalin, een niet-aanvalsverdrag: het Molotov-Ribbentroppact. Aan dit verdrag werd bovendien een geheime clausule toegevoegd, waarin al een overeenkomst over de verdeling van Polen stond. Het was inmiddels duidelijk voor het buitenland dat Hitler niet van plan was om te stoppen met het annexeren van zijn oosterburen en het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en ook Nederland begonnen hun defensie-uitgaven te verhogen. De oorlog wierp zijn schaduw al vooruit. Het politieke pact met de Sovjet-Unie had voor Hitler het voordeel dat Duitsland minder troepen bij de grens met de Sovjet-Unie hoefde te stationeren. Hierdoor had Hitler meer troepen beschikbaar voor aanvallen op landen ter westen van Duitsland. Daarnaast werd de economische samenwerking tussen Duitsland en de Sovjet-Unie vergroot. Hitler had voornamelijk extra aardolie, graan, ijzer en rubber nodig uit de Sovjet-Unie voor de oorlogsvoering, inclusief voor de latere Duitse inval van de Sovjet-Unie. Hitlers geopolitieke ambities Er is gespeculeerd over de vraag waarom Hitler zulke grote risico's nam en daarmee op een oorlog aanstuurde. In 1938 en 1939 stond Hitler op het toppunt van zijn macht en roem. Duitsland was oppermachtig in Centraal-Europa. Oostenrijk en Sudetenland waren ingelijfd en de Fransen en Britten hadden met het Verdrag van München veel van zijn eisen ingewilligd. Er bestaat een theorie dat Duitsland vanwege te hoge uitgaven op een economische crisis afstevende en dat Hitler daarom wel oorlog moest voeren (lees: goederen roven) om een dreigende crisis en ontevredenheid onder de bevolking te voorkomen. Bovendien vijzelt het hebben van buitenlandse vijanden de saamhorigheid onder de bevolking en de binnenlandse politieke steun voor een "sterke leider" op. Een andere reden is door Hitler in 1937 zelf tijdens de zogenaamde conferentie van Hossbach aangegeven: hij wilde dat Duitsland de wereldmacht zou veroveren en hij wilde graag zelf meemaken dat Duitsland de wereldheerschappij zou veroveren. In 1939 was hij vijftig en hij was bang voortijdig ziek te worden of te overlijden. Voor dit gebeurde moest hij "zijn werk afmaken". Daarnaast bestond onder de Duitse elite het idee dat men de verkregen machtspositie moest uitbuiten zodra daartoe de mogelijkheid bestond, voordat een andere potentiële wereldmacht zou opstaan. Hierbij werd verwacht dat dit de Sovjet-Unie zou worden, wanneer die op hetzelfde economische ontwikkelingsniveau als West-Europa zou komen, iets dat in de Koude Oorlog werkelijkheid leek te worden. Hoewel de Sovjet-Unie wel een militaire mogendheden werd, is ze op economisch terrein nooit de gelijke van West-Europa geworden. Tweede Wereldoorlog Met de Anschluss en de bezetting van Sudetenland en Tsjechië had Hitler een geniale strategische zet gedaan omdat hij de Tsjechen hun wapens uit handen had gerukt en over de Tsjechische productiecapaciteit voor zwaar geschut, pantservoertuigen en tanks kon beschikken. Nu kon hij samen met de Russen en de Slowaken Polen binnenvallen en de veroverde gebieden onderling verdelen. Inval in Polen De Poolse strijdkrachten werden tijdens Poolse Veldtocht door de Duitsers volgens het aanvalsplan Fall Weiss, in samenwerking met de vanuit het zuiden binnenvallende Slowaken en vanuit het oosten binnenvallende Sovjets, in minder dan vijf weken vermorzeld. De aanhoudende bombardementen op Warschau door de Luftwaffe dwongen de Poolse legerleiding de strijd op 6 oktober 1939 op te geven. Het Duitse luchtwapen bleek tijdens de inval in Polen uitstekend gewerkt te hebben. De hermilitarisering van het Rijnland en de annexatie van Oostenrijk en Tsjechië hadden niet tot een militaire reactie geleid en daarom verwachtte Hitler in september 1939 na de inval in Polen slechts diplomatieke strubbelingen van de kant van Frankrijk en Engeland. Maar dit keer vergiste Hitler zich, want twee dagen nadat de Duitsers Polen waren binnengevallen verklaarden het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk nazi-Duitsland de oorlog. Het halfslachtige Saaroffensief van 7 september 1939 en de zogenaamde Schemeroorlog die als reactie op de Duitse inval in Polen volgden, luidden het begin van de Tweede Wereldoorlog in. Winston Churchill werd benoemd als minister van Marine in het kabinet van Chamberlain. Sommige Duitse militairen schrokken van de oorlogsverklaringen maar op Hitler maakten de weifelende militaire reacties die op de oorlogsverklaringen volgden, niet veel indruk. Jongeren verleiden en tegenstanders misleiden In 1939 kon Hitler over meer gevechtsvliegtuigen, bommenwerpers en transporttoestellen beschikken dan de Fransen en Engelsen: in totaal ruim 5.500 inzetbare toestellen aan Duitse kant tegenover een kleine 3.000 direct inzetbare toestellen aan de kant van de Engelsen en Fransen. Daar kwam nog bij dat Hitler over veel ervaren piloten kon beschikken omdat hij in 1933 was begonnen om duizenden leden van de Hitlerjugend tot piloot op te leiden. Door zweefvliegclubs voor jongeren op te richten en aerobatiekwedstrijden met sportvliegtuigen voor de Hitlerjugend te organiseren, hadden zijn piloten vanaf 1933 de vliegervaring kunnen opdoen die hen later bij de Luftwaffe goed van pas zou komen. Voordat Hitler aan de macht kwam was de vliegsport in Duitsland en een aantal andere Europese landen onder een breed publiek populair geworden. Daarom kregen de meeste Europese politici voor de aanval op Polen nog geen argwaan toen in de loop van de jaren 30 het zweefvliegen onder de leden van de Hitlerjugend steeds populairder werd. Hitlers tactiek en Stalins machtsstrijd Na de bombardementen op Warschau waren de meeste West-Europese politici wakker geschud. De Russische beer was daarentegen in een diepere slaap weggezonken omdat Hitler zich aan zijn verleidelijke, geheime afspraak uit het Molotov-Ribbentroppact had gehouden. De Duitsers hadden ongeveer twee derde deel van het Poolse grondgebied veroverd terwijl in het geheim was afgesproken dat het gebied gelijk tussen de Russen en de Duitsers verdeeld zou worden. Hitler riskeerde zelfs een conflict met zijn generaals door de Duitse troepen uit een deel van de veroverde Poolse gebieden terug te trekken tot achter de demarcatielijn die met Stalin was afgesproken. In werkelijkheid had Hitler Stalin een rad voor ogen gedraaid door een deel van het veroverde gebied af te staan. Hij had tijdens de Poolse Veldtocht kunnen zien dat het Rode Leger vrij zwak en slecht bewapend was. Stalin voerde een machtsstrijd in eigen land waardoor het Rode Leger verder verzwakte en rekende niet op een aanval van Duitsland. De Russen zouden pas op 22 juni 1941, ruim een jaar na het bombardement op Rotterdam en een half jaar na de eerste bombardementen op Engelse steden, op ruwe wijze uit hun diepe slaap gewekt worden. Door Stalin een extra kers op de Poolse taartpunt cadeau te doen gingen de Russen pas anderhalf jaar later tot actie over dan de meeste West-Europese landen. De krijgslist zou Hitler een forse tijdwinst ten opzichte van Stalin opleveren voordat hij aan operatie Barbarossa begon. De Elser-aanslag en het Duitse verzet Op 8 november 1939 ontplofte 's avonds om 21:20 uur na de jaarlijkse bijeenkomst van de NSDAP in de Bürgerbräukeller in München een zware bom, 8 minuten nadat Hitler en de belangrijkste NSDAP-kopstukken waren vertrokken. De tijdbom was door de meubelmaker Georg Elser in een dragende pilaar in het gebouw aangebracht, vlak achter het podium waarop Hitler stond om zijn jaarlijkse toespraak voor de NSDAP te houden. Om de plaats en het tijdstip te bepalen waar de bom moest ontploffen had Elser in 1938 de jaarlijkse bijeenkomst van de NSDAP bezocht, dat was op de avond voor de Kristallnacht. Wegens het mistige, kille najaarsweer op 8 november 1939 besloot de NSDAP de bijeenkomst vroeger te laten beginnen en zo vroeg mogelijk te beëindigen. Hitler kon vanwege de mist niet per vliegtuig reizen zodat hij na de bijeenkomst met de trein naar Berlijn moest reizen. Elser was al uit München vertrokken op het moment dat de bom ontplofte. Elser was niet de enige die Hitler en de NSDAP-top uit de weg wilde ruimen. Na de annexatie van Sudetenland in 1938 was een groep van vier oudere samenzweerders uit de Duitse elite, bestaande uit de heren Beck, Goerdeler, Popitz en Hassell, van plan geweest om Hitler af te zetten of uit de weg te ruimen. Franz Halder en Walther von Brauchitsch waren in 1939, in samenwerking met Friedrich Goerdeler, van plan geweest om Hitler uit zijn functie te laten zetten wegens zijn incompetentie. Ook onder de jonge officieren in de Wehrmacht, onder wie Claus von Stauffenberg en Henning von Tresckow, groeide vanaf 1939 de onvrede over Hitler en de NSDAP-top. Het complot van 20 juli 1944 werd gesmeed tijdens bijeenkomsten op het landgoed van Helmuth James Graf von Moltke in Kreisau. De deelnemers aan de voorbereiding van de aanslag werden door de Gestapo de Kreisauer Kreis genoemd. Na de mislukte Elser-aanslag zouden er nog vier pogingen ondernomen worden om een aanslag op Hitler te plegen. Slag om Frankrijk Om geallieerde interventies te voorkomen en het initiatief te houden sloeg Hitler begin april 1940 in West-Europa toe. Begin april 1940 werd Denemarken bezet en werd Noorwegen aangevallen door het opstarten van operatie Weserübung. Begin mei 1940 werd het aanvalsplan Fall Gelb uitgevoerd voor de bezetting van Nederland en België, begin juni 1940 gevolgd door de uitvoering van Fall Rot voor de bezetting van Frankrijk. Operatie Weserübung Noorwegen en Denemarken werden als eersten bezet om de aanvoer van Zweeds ijzererts via Narvik veilig te stellen en om aan het begin van de oorlog in het noorden van Europa een strategisch gunstige startpositie voor de Kriegsmarine tegenover de Royal Navy in te nemen. Hitler voelde aanvankelijk weinig voor het opstarten van operatie Weserübung maar op herhaald en dringend verzoek van admiraal Erich Raeder, en tot grote schrik en ontzetting van Churchill, werd operatie Weserübung opgestart voordat de nazi's aan de slag om Frankrijk begonnen. De bezetting van Denemarken verliep zeer snel omdat het Deense leger niet paraat was en de Deense legerleiding overvallen werd door de snelle landing van de Duitse troepen. De bezetting van Noorwegen verliep daarentegen vrij stroef omdat het OKH onder Hitlers leiding de taakverdeling tussen de verschillende legeronderdelen niet goed kon coördineren. Bovendien hadden de Engelse, Franse en Poolse troepen zich al stevig verschanst in de centrale delen van Noorwegen, ruim voordat de Duitse aanval begon. Churchill besloot echter om de geallieerde troepen uit Noorwegen terug te trekken aangezien de posities in Noorwegen niet permanent gehandhaafd konden worden toen de geallieerden de slag om Frankrijk dreigden te verliezen. Met de bezetting van Denemarken kreeg Hitler de controle over het Skagerrak, het Kattegat en de toegang tot de Oostzee terwijl het neutrale Zweden strategisch geïsoleerd werd. Daarmee konden de nazi's de bevoorrading van de Sovjet-Unie vanaf de Noordzee grotendeels blokkeren. De bevoorrading van Hitlers bondgenoten kon in een later stadium via de havens in de Baltische staten en Finland voortgezet worden. De transportschepen die via de veel langere de noordelijke route naar Moermansk moesten varen om de Russen te bevoorraden konden vanuit Duitse bases in Finnmark in het noorden van Noorwegen aangevallen worden. Fall Gelb Met de uitvoering van Fall Gelb werden Nederland, België en Luxemburg onder de voet gelopen. De Duitse aanval op Nederland begon op 10 mei 1940 waarna met behulp van het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 en de dreiging van een volgend bombardement, Nederland binnen een week tot overgave gedwongen werd. Nederland capituleerde op 15 mei 1940. Leopold III van België capituleerde ruim anderhalve week later op 28 mei 1940, na de Achttiendaagse Veldtocht. De verdediging van de Lage Landen tegen de naderende grootscheepse Duitse aanval was slecht voorbereid. Nederland vertrouwde nog steeds op zijn waterlinies en was, net als België, niet op een Duitse invasie met luchtlandingstroepen voorbereid. De legers van beide landen hadden evenmin op aanvallen met bommenwerpers en tankdivisies gerekend. Bovendien zat er een groot gat zat tussen de Nederlandse verdedigingslinie van Vesting Holland, met de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, en de Zuider Waterlinie, en de verdedigingslinies voor het centrale deel van België met verschillende stellingen langs het Albertkanaal en de KW-stelling. Nederland was voor de nazi's vooral van strategisch belang omdat Nederland aan de monding van de Rijn, de Maas en de Schelde ligt. Nederland en België liggen bovendien op strategisch belangrijke posities voor de luchtverdediging van het Ruhrgebied. Daarom was Hitler van plan om beide landen na de bezetting samen met Noorwegen en Denemarken, stukje bij beetje "gelijk te schakelen". Als eerste stap op de weg naar "gelijkschakeling" stelde Hitler de gehaaide nazi en geslepen jurist Arthur Seyss-Inquart aan als Rijkscommissaris voor bezet Nederland. Fall Rot Na de succesvolle uitvoering van Fall Gelb konden Hitlers troepen via verschillende routes door de Ardennen en Vlaanderen om de Maginotlinie heentrekken, het noorden van Frankrijk bezetten en aan de slag om Frankrijk beginnen. Het Britse expeditieleger werd in het noordwesten van Frankrijk ingesloten, verloor de slag om Duinkerke en werd van het vasteland van Europa verjaagd. De Britten en een deel van de Fransen trokken zich met operatie Dynamo uit Frankrijk terug. Door het verlammende defaitisme onder de Franse militairen en de angst voor zware bombardementen op grote Franse steden, waren de Fransen niet meer in staat de razendsnelle Duitse opmars te stuiten. Dit verbazingwekkende succes had Hitler voor een deel te danken aan de Blitzkrieg-doctrine en de inzet van de Luftwaffe van Hermann Göring, waarbij met een combinatie van alle wapenen op bepaalde plaatsen in de linie het overwicht werd behaald. Hitlers troepen wisten zo de Britten en het grootste deel van het Franse leger in Noord-Frankrijk en België vast te pinnen, te omsingelen en vervolgens te verslaan waarna Parijs gemakkelijk ingenomen kon worden. In essentie was Fall Rot een aangepast Von Schlieffenplan dat in tegenstelling tot 1914-1918 nu wel succesvol volbracht werd. Overwinning op Frankrijk Binnen twee maanden hadden Hitlers troepen de slag om Frankrijk gewonnen. Om de overwinning op de geallieerden te vieren liet Hitler de treinwagon van maarschalk Ferdinand Foch uit het museum halen en naar het oorlogsmonument van de geallieerden uit 1918 in het bos bij Compiègne brengen. Onder de schaduw van het oorlogsmonument moesten de Fransen op 21 juni 1940 de voorwaarden voor een nieuwe wapenstilstand met nazi-Duitsland tekenen. Daarna werden het oorlogsmonument met de gevallen adelaar uit 1918 en de treinwagon door de SS vernietigd. Frankrijk werd in tweeën gedeeld, waarbij het noorden en westen van het land vanuit Parijs door Duitse militairen bestuurd zou worden. Hitler belde die avond Goebbels op om te vertellen dat hij de "plechtigheid" in de treinwagon bij het Franse oorlogsmonument als een Duitse "wedergeboorte" ervaren had. Vichy-Frankrijk en Franse collaboratie Het zuidoostelijke deel van Frankrijk liet Hitler vanuit het kuuroord Vichy door het conservatieve, Rooms katholieke, antisemitisch regime van de 84-jarige oorlogsveteraan Philippe Pétain besturen. Pétain had geen politiek programma en feitelijk had ook geen macht, maar hij stond sympathiek tegenover het antisemitisme van de nazi's. Vichy-Frankrijk, dat aan de zuidkant ingesloten was door het Spanje van Franco en het Italië van Mussolini, stond onder toezicht van de nazi's en de Italiaanse fascisten. Op 24 juni 1940 hadden de Fransen tevens een overeenkomst moeten tekenen voor de wapenstilstand met Italië. Mussolini was het zuidoosten van Frankrijk binnengevallen om de Duitsers in hun strijd tegen de geallieerden te steunen. Vichy-Frankrijk was door de overeenkomsten te tekenen tot een antisemitisch, provinciaals vazalstaatje gereduceerd. Omdat Hitler op 27 september 1940 in Berlijn een driemogendhedenpact met Italië en Japan had gesloten, meende hij na de installatie van het Vichy-regime samen met zijn bondgenoten automatisch aanspraak te kunnen maken op de Franse gebieden in Noord-Afrika en het Verre Oosten. Pétain werd gesteund door een vrij brede, diffuse achterban die uit rechts-extremisten, conservatieve katholieken, nationalisten en opportunisten bestond. Het deed Hitler veel plezier om op 24 oktober 1940 in Montoire-sur-le-Loir, in het bijzijn van Joachim von Ribbentrop en andere nazikopstukken, de hand van de oude, verslagen Pétain te kunnen schudden. Verdeeld Frans verzet De krijgsgevangenen werden in de kampen van de nazi's slecht behandeld en hadden vaak zwaar te lijden onder de kou of andere extreme weersomstandigheden, honger en dorst en uitbraken van besmettelijke ziekten als vlektyfus en dysenterie. De meeste Franse krijgsgevangenen weigerden na de capitulatie en hun vrijlating om actief met Pétain en het Vichy-regime mee te werken. Sommigen wisten aan de krijgsgevangenschap te ontkomen en Frankrijk te ontvluchten. Anderen pleegden na ontslag uit de krijgsgevangenkampen een vorm van passief verzet. Het Franse verzet, de Résistance, was verdeeld over verschillende groeperingen, zowel binnen als buiten het Franse grondgebied en de Franse koloniën. De oorlogsveteraan en nationalist Charles de Gaulle richtte in 1940 een beweging op onder de naam Vrije Franse Strijdkrachten. De Vrije Fransen worden onder leiding van de Franse generaal Marie-Pierre Kœnig ondergebracht bij de Franse eenheden van de geallieerde troepen. De Gaulle vervulde hoofdzakelijk een politieke rol. De Franse trotskisten, voorgekomen uit de Vierde Internationale van de Komintern, vervullen met hun de Francs-Tireurs et Partisans (FTP) een belangrijke rol in het binnenlandse verzet. Tegen het eind van de oorlog begint de organisatie van het binnenlands verzet onder de naam Forces françaises de l'intérieur meer vorm te krijgen. Het sterk religieus getinte kamermuziekstuk Quatuor pour la fin du temps is onder erbarmelijke omstandigheden gecomponeerd door Olivier Messiaen, tijdens zijn verblijf in het gevangenkamp Stalag VIII-A in Görlitz/Zgorzelec, op de huidige grens tussen Polen en Duitsland. De romancyclus De wegen der vrijheid van Jean-Paul Sartre is een sterk politiek getinte romancyclus waarin het politiek activisme van de hoofdpersoon en zijn verblijf in een gevangenkamp, een belangrijke rol spelen. Beiden worden tot de belangrijkste werken uit de Franse kunst en cultuur van de 20e eeuw gerekend. Hitlers overwinningsroes Hitler schreef het succes van de Slag om Frankrijk geheel toe aan zijn eigen tactische en strategische inzichten. Het valt echter niet te ontkennen dat de factoren toeval en geluk ook een grote rol hebben gespeeld. Omdat Hitler niet inzag dat de successen voor een deel aan toeval of aan het falen van zijn tegenstanders toegeschreven konden worden, werd hij overmoedig. Na de successen die hij in het eerste oorlogsjaar behaald had was Hitler er heilig van overtuigd geraakt dat niets een verdere opmars van zijn troepen kon stoppen. Door de eerste eclatante militaire successen werden Hitlers lang gekoesterde plannen voor de verovering van Rusland en de beheersing van de Kaukasische olievoorraden, die na het Ribbentrop-Molotovpact tijdelijk in de ijskast waren gezet, in december 1940 weer nieuw leven ingeblazen. Hitler wilde echter geen tweefrontenoorlog en daartoe moest eerst het Verenigd Koninkrijk worden verslagen of idealiter tot bondgenoot gemaakt. Slag om Engeland De Britten gingen niet op Hitlers vredesvoorstellen in, mede door de onverzettelijke houding van de nieuwe Britse premier Winston Churchill. Hitler beval daarop dat de voorbereidingen voor een invasie van de Britse eilanden opgestart moesten worden (Operatie Seelöwe) maar in augustus en september 1940 werd het de Duitsers tijdens de Slag om Engeland duidelijk dat de Britten boven verwachting stand wisten te houden. De Luftwaffe kon het luchtruim boven Engeland niet onder controle krijgen; een militaire vereiste om een geslaagde invasie te kunnen uitvoeren. In combinatie met het traditionele Britse overwicht ter zee werd een invasie van de Britse Eilanden nu onmogelijk. Ongeduldig geworden besloot Hitler zonder volledige overwinning aan het westelijke front dat er toch een oostelijk front geopend moest worden. Hij besloot de Sovjet-Unie in 1941 aan te vallen, teneinde zijn hoofddoel, Lebensraum in het oosten, te verwezenlijken. Opmerkelijk is dat Hitler voorheen altijd gewaarschuwd had tegen een tweefrontenoorlog en zelfs ernstig de Duitse bevelhebbers uit de Eerste Wereldoorlog verweet dat ze hiermee begonnen waren. Het voeren van een tweefrontenoorlog werd Hitler dan ook zeer ontraden – naar later bleek terecht – door onder anderen Joseph Goebbels en Hermann Göring, die Duitsland nog niet klaar vonden voor zo'n grote uitbreiding van de oorlog. Maar Hitler was vastbesloten en stuurde Göring zelfs op "vakantie". Balkanveldtocht en Noord-Afrikaanse Veldtocht Nog een tegenvaller voor Hitler was dat zijn "vriend" Mussolini op de Balkan en in Noord-Afrika geen militaire successen wist te boeken. Toen de Grieken onder leiding van Ioannis Metaxas Mussolini's troepen dreigden te verslaan, was Hitler zelfs gedwongen met zijn Balkanveldtocht in te grijpen. Door toedoen van Mussolini moesten de Duitsers begin 1941 met de invasie van Joegoslavië het zuidwesten van de Balkan veroveren om de Duitse toegang tot de oliebronnen in het Roemenië van Ion Antonescu definitief veilig te stellen. Daarna moest het roemruchte Afrikakorps van Erwin Rommel met de Noord-Afrikaanse Veldtocht het Italiaanse leger in Noord-Afrika ontzetten. Deze onvoorziene afleiding heeft het offensief tegen Rusland wellicht te zeer vertraagd: had Duitsland de tijd die verloren ging in de Balkan en Noord-Afrika tegen de Sovjet-Unie gebruikt, dan had men wellicht Moskou voor de winter inviel kunnen innemen. Twee tegenslagen Dat de Slag om Engeland anders verliep dan verwacht, was de eerste tegenslag die Hitler te verduren kreeg sinds hij met oorlogvoeren was begonnen. Bovendien had Hitler geen rekening gehouden met het mislukken van de acties die Mussolini op de Balkan zou uitvoeren. Deze tegenslagen waren in Hitlers beleving niet het gevolg van zijn eigen inschattingsfouten. Ze werden volgens Hitler veroorzaakt door de domheid en de koppigheid van Churchill en de Engelsen, die het gevaar van het oprukkende bolsjewisme niet zagen, en door het tekortschieten van Mussolini en de wispelturige Italianen. Omdat het eerste oorlogsjaar in het voorjaar en de zomer van 1940 grote successen opgeleverd had, nam Hitler zich voor om op de ingeslagen weg voort te gaan en zijn triomftocht in 1941 voort te zetten. Hitler besloot de kritiek die Göring, Goebbels en andere nazikopstukken hadden op zijn plan voor de opmars in oostelijke richting, te negeren. Bovendien bleek het niet tot Hitler door te dringen dat het moeilijk is om een grote bezettingsmacht in de veroverde gebieden in het westen en noorden van Europa op de been te houden, terwijl de rest van de troepen op een tweede front in het oosten slag moesten leveren met een potentieel zeer sterke tegenstander als Rusland. Blijkbaar was het Hitler ontgaan dat de twee sterkste militaire mogendheden op aarde nog niet actief deelnamen aan de oorlogen met de asmogendheden en dat die mogendheden hun achterstand ten opzichte van nazi-Duitsland snel konden inhalen. Operatie Barbarossa Op 22 juni 1941 begon Hitler aan wat door velen wordt beschouwd als zijn grootste vergissing: operatie Barbarossa, de invasie van de Sovjet-Unie. Hitlers oorspronkelijke plan was om voor het invallen van de winter Europees Rusland, waar verreweg het grootste gedeelte van de Russische bevolking woonde en waar zich de zware industrie bevond, tot aan de lijn Astrachan-Archangel te bezetten. Later zou men eventueel tot aan de Oeral oprukken. Hierna zou de rest van de Sovjet-Unie als tegenstander, als Stalin zich nog niet zou hebben overgegeven, niet veel meer voorstellen; het Duitse optimisme was mede geïnspireerd door de slechte prestaties van het Rode Leger tijdens hun oorlog tegen de Finnen in 1939-1940. Maar ook hadden, naar later bleek, de Duitse spionnen in Rusland een veel te negatief beeld doorgegeven van de vermeend zwakke capaciteiten en reserves van het Rode Leger; het was veel beter in staat nieuwe lichtingen op te roepen, te trainen en uit te rusten dan de Duitsers hadden ingecalculeerd in hun aanvalsplannen. Nog een belangrijke factor was de uitgestrektheid van het front. In de veldtocht tegen Frankrijk waren de afstanden betrekkelijk klein en konden de Duitsers vrijwel over de hele linie van het westelijke front een beslissend overwicht bereiken. Aan het oostelijk front was dit anders. Na aanvankelijk weer ongekend grote successen in de eerste maanden van de invasie, waarbij de Duitsers snel oprukten en enorme aantallen Russische soldaten gevangen namen, voorspelden de nazileiders de overwinning als zeer nabij. De Russische luchtmacht verloor bijvoorbeeld in de eerste weken na de aanval een paar duizend Mikoyan-Gurevich MiG-1, Lavochkin-Gorbunov-Gudkov LaGG-1 en Yakovlev Yak-1 gevechtsvliegtuigen, voornamelijk omdat Stalin in voorgaande jaren de opleiding en het trainen van zijn piloten en de ontwikkeling van zijn gevechtsvliegtuigen had verwaarloosd. De Duitsers beschikten over de nieuwste Messerschmitt Bf 109 gevechtsvliegtuigen en goed getrainde piloten die ongeveer twee jaar gevechtservaring hadden die ze bij de invallen in Polen en Frankrijk hadden opgedaan. Hitlers opmars wordt vertraagd Maar na de eerste successen werd Hitlers opmars vertraagd. Stalin wist ondanks de enorme verliezen steeds weer nieuwe troepen en materieel in de strijd te werpen. De Sovjet-reserves bleken groter te zijn dan de Duitsers hadden verwacht. Bovendien wisten de Russen bijna al hun wapenfabrieken te verplaatsen tot achter de Oeral waar ze een onafgebroken stroom nieuwe tanks, vliegtuigen, kanonnen en ander wapentuig produceerden. De Duitsers kregen ook steeds grotere logistieke problemen naarmate de aanvoerlijnen langer werden. De bevolking in Oekraïne en de Baltische landen verwelkomde de Duitsers aanvankelijk als bevrijders van het stalinistische juk maar dit sloeg snel om toen bleek dat het nazistische juk op zijn minst net zo zwaar en bloedig was. Achter de Duitse linies laaide een voor de Wehrmacht steeds hinderlijker partizanenstrijd op die veel legereenheden bond die deze moesten bestrijden. De opmars werd door al deze tegenslagen zozeer vertraagd, dat de zomer en de herfst voorbijgingen zonder beslissende veldslag die Stalin op de knieën kon krijgen. Volgens een aantal historici (w.o. Willem Melching) is op grond van o.a. de dagboeken van Goebbels vast te stellen dat Hitler al twee maanden na het begin van de veldtocht inzag dat de oorlog niet meer gewonnen kon worden. Het keerpunt Uiteindelijk bleek de invallende winter te veel voor het tot het uiterste beproefde Duitse materieel en de oververmoeide Duitse manschappen, die door de haperende aanvoerlijnen vaak zelfs nog in zomeruitrusting moesten vechten. Vlak voor Moskou moest de Wehrmacht halt houden en de winter uitzitten. Op 5 december 1941 kregen ze zelfs een eerste Sovjet-tegenoffensief te verduren, waardoor ze 100 tot 250 km werden teruggedreven. Orders van Hitler om stand te houden werden genegeerd, wat leidde tot het ontslag van een aantal Duitse bevelhebbers. Toen een snelle overwinning op de Sovjet-Unie mislukt was, begon er een uitputtingsoorlog, waarbij Duitsland in termen van mankracht, grondstoffen en in het bijzonder olietoevoer ernstig in het nadeel was. In de zomer van 1942 werden nogmaals fenomenale successen door de Duitsers geboekt, maar de doorstoot naar de Kaukasische olievelden mislukte uiteindelijk bij Stalingrad. De Duitse troepen aan het zuidelijke deel van het oostfront werden eind 1942 gedwongen tot een lange en bloedige terugtocht tot de rivier de Dnjepr, opgejaagd door het Rode leger. Na de Slag om Koersk in juli 1943 nam het Rode Leger het initiatief voorgoed over en begon voor hen de moeizame weg naar Duitsland zelf. Toen de winter eind 1941 inviel sloten de Verenigde Staten zich ook aan bij Hitlers tegenstanders door de Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor, op 7 december 1941. Dit leidde tot de oorlogsverklaring van Duitsland aan de VS waarbij Hitler hoopte dat de Japanners een tweede oostelijk front in de Sovjet-Unie zouden openen, zodat Stalin zijn krachten zou moeten verdelen tussen de Duitsers en de Japanners. Tot Hitlers teleurstelling deden de Japanners geen aanval op de Sovjet-Unie in het oosten en kon Stalin de meeste troepen uit Ruslands verre oosten inzetten aan het front bij Moskou. Bovendien leidde de oorlogsverklaring aan de VS tot georganiseerde deelname aan de oorlog door een geallieerd bondgenootschap. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk leidden de tegenaanval aan het westfront en de Sovjet-Unie die aan het oostelijk front. Hitler was in twee jaar tijd in oorlog met het grootste land ter wereld (Sovjet-Unie), het grootste rijk ter wereld (Verenigd Koninkrijk) en de grootste economie ter wereld (Verenigde Staten). Sommige generaals van Hitler zagen toen (1942) al in dat de oorlog op den duur onmogelijk meer te winnen was met zoveel tegenstanders en stelden voor een gunstige vredesregeling met de geallieerden te treffen nu het nog kon. Zo had Stalin voorgesteld dat Hitler de Oekraïne mocht houden in ruil voor een wapenstilstand. Hitler reageerde hier nog niet eens op maar was wel furieus ten aanzien van de Duitse generaals die hierin wel wat zagen en ontsloeg de meeste van deze "dissidenten". Vanaf toen nam hij persoonlijk het commando van het leger over en smoorde de kritiek op zijn plannen in de kiem. Overigens speelde dit de geallieerden zeer in de kaart: in tegenstelling tot wat Hitler van zichzelf vond was hij geen vakman in strategie en tactiek aan het front. Hij maakte veel strategische blunders: het tot elke prijs vasthouden aan eenmaal veroverd terrein, het forceren van zinloze aanvalsacties en het verwaarlozen van defensieve maatregelen. Dit alles tot afgrijzen van militaire professionals zoals Heinz Guderian, Erich von Manstein en Erwin Rommel, die meestal machteloos moesten toezien hoe Hitler in snel tempo de reserves van de Wehrmacht erdoor joeg en de strategische positie van het leger steeds verder werd verzwakt. Vernietigingskampen en de aanslag op Heydrich De vernietiging van 'Untermenschen', en het uitwissen van de sporen van vernietigingskampen, kreeg vanaf het einde van 1941 de topprioriteit. Even voor de Wannseeconferentie van 20 januari 1942, had Hitler aan Reinhard Heydrich laten weten dat hij haast wilde maken met de 'evacuatie' van alle Joden uit Europa. Het werd onzeker of de 'Endlösung der Judenfrage', op tijd afgerond kon worden. Van de vernietigingskampen, die voor het grootste deel in Polen gevestigd waren, zijn Sobibór, Treblinka II, Chełmno en Majdanek met succes ontmanteld. Maar het is de nazi's niet gelukt om het grootste vernietigingskamp, Auschwitz-Birkenau, te ontmantelen of de sporen uit te wissen van de misdaden die daar gepleegd zijn. In het voorjaar van 1942, nog geen vier maanden na de Wannseeconferentie, werd op 27 mei om 10:00 uur 's ochtends in de Tsjechische hoofdstad Praag operatie Anthropoid uitgevoerd door de Tsjechische verzetsstrijders Jozef Gabčík en Jan Kubiš. Ze pleegden de aanslag op klaarlichte dag met een haperende stengun, een Luger P08, een antitankgranaat en hun Colt Model 1903 Pocket Hammerless pistolen op de open Mercedes-Benz Typ 320 van Heydrich. De aanslag mislukte voor een groot deel. Heydrich liep vrij zware verwondingen aan zijn middenrif en milt en een ingeklapte linkerlong op, maar hij verkeerde niet in levensgevaar. Na een week kwam hij toch onverwacht te overlijden als gevolg van een bloedvergiftiging. Hitler verloor hiermee zijn beoogde opvolger. Hitler en de nazi's sloegen terug met de vernietiging van de dorpen Lidice en Ležáky en lieten 13.000 Tsjechen arresteren. Tot een groot bloedvergieten kwam het niet omdat de nazi's zich in 1942 geen groot verlies van arbeidskrachten in het Protectoraat Bohemen en Moravië konden veroorloven. De val van Mussolini Een andere tegenslag was de val van de Italiaanse dictator Mussolini in september 1943, na de landing van de Geallieerde troepen op Sicilië. Hij had zijn land in de oorlog gestort en weinig anders dan tegenslagen en vernederingen geïncasseerd. De Italiaanse bevolking morde en ook binnen Mussolini's eigen fascistische partij groeide de kritiek. Uiteindelijk werd hij zelfs afgezet door zijn 'medefascisten' en werd een nieuwe leiding geformeerd. Het nieuwe Italiaanse regime koos op 13 oktober 1943 de zijde van de Geallieerden, zodat de Duitse troepen in Italië ineens een bezettingsleger waren geworden, dat tegelijk de Geallieerde opmars in Italië moest stuiten. Met Duitse steun kon Mussolini nog tot het eind van de oorlog in Noord-Italië, dat onder controle van de Duitsers bleef, aan het hoofd blijven van de zogenaamde 'Italiaanse Sociale Republiek', ofwel de Republiek van Salò. Aanslag in de Wolfsschanze en invasie van Normandië Vlak voor een bezoek van Mussolini aan Hitler was er op 20 juli 1944 werd in Hitlers Pruisische hoofdkwartier Wolfsschanze een bijna-gelukte bomaanslag op Hitler gepleegd door een groep officieren onder leiding van Claus von Stauffenberg. De bom was in een koffer geplaatst, die onder een tafel werd gezet. Maar net voor de explosie verplaatste Heinz Brandt de aktetas achter een dikke tafelpoot. Het bureau had aan de zijkanten een gesloten poot, die sterk genoeg was om de explosie tegen te houden. Vier andere aanwezigen in de kamer vonden de dood wel en een aantal anderen raakte gewond. Hitler raakte gewond aan zijn benen en aan een arm maar niet levensbedreigend. Hitler zelf zag die aanslag overigens niet als een tegenslag; het feit dat hij tegen alle verwachting in ontkwam vatte hij volgens Kershaw en andere biografen triomferend op als "een ingreep van de Voorzienigheid". De invasie in Normandië op 6 juni 1944 leidde de bevrijding in van de bezette West-Europese gebieden. Frankrijk was binnen een paar maanden bevrijd, maar tegenslagen voor de geallieerden zoals de mislukte luchtlanding bij Arnhem en het Duitse Ardennenoffensief in de winter van 1944-1945 brachten nog even uitstel van de onvermijdelijke nederlaag voor de nazi's. Het einde In het voorjaar van 1945 hadden de Russen inmiddels Oost-Pruisen bereikt en de Amerikanen en Britten trokken de Rijn over met als gemeenschappelijk doel Berlijn. Het was voor iedereen duidelijk dat het einde voor de nazi's nabij was. Zoals eerder al vermeld kende Hitler geen zelfkritiek. Hij weet dus alle schuld voor zijn falen aan zijn generaals die hem "verraden" hadden en ook aan het Duitse volk dat hem "in de steek liet" en dat daarom in Hitlers ogen in zijn historische missie had gefaald. De laatste dagen van zijn leven bracht hij door in de sombere Führerbunker nabij de kanselarij. Hitler was op dat moment lichamelijk en geestelijk een wrak en leed aan de ziekte van Parkinson. Zijn lijfarts, dr. Morell, hield hem met diverse injecties op de been. Hitler gaf bevel tot het vernietigen van alle industriële complexen en het zich doodvechten tegen de Russen (ook bekend als het Nerobefehl). Hij ging de afgrond in en probeerde het Duitse volk mee te slepen. Door de snelle opmars van de geallieerden en ook de (heimelijke) tegenwerking van steeds meer officieren en zelfs nazikopstukken als Albert Speer, werden deze laatste Führerbefehlen niet meer uitgevoerd. Op 20 april 1945 vierde Hitler zijn 56e verjaardag, de laatste. Naar de bunker kwam een aantal hoge nazi's, o.a. Goering en Himmler, waarvan de meesten direct daarna het onder Russisch artillerievuur liggende Berlijn ontvluchtten. Hitler overwoog ook even om Berlijn te verlaten en vanuit Zuid-Duitsland de oorlog voort te zetten. Goebbels overtuigde hem echter om in Berlijn te blijven. Op 22 april verklaarde Hitler aan zijn generaals dat de oorlog verloren was. Keitel en anderen wilden echter koste wat kost verder vechten. Goering was intussen in ongenade gevallen en op 23 april werden hem al zijn bevoegdheden afgenomen. Op 28 april hoorden Hitlers medewerkers een verslag van de BBC waarin gemeld werd dat Reichsführer-SS Heinrich Himmler de Westerse geallieerden een overgave had aangeboden en dat dit aanbod was afgewezen. Himmler had tegenover de geallieerden beweerd dat hij bevoegd was om een overgave aan te bieden. Hitler beschouwde dit als verraad. Op 29 april 1945 legde Adolf Hitler zijn testament vast en trouwde met Eva Braun. Er was geen stromend water meer in de ondergrondse bunker en veel generaals begonnen zich te bedrinken. Hitler vernam via het beluisteren van de Britse radio dat Mussolini was vermoord en dat zijn lijk ondersteboven was opgehangen aan een tankstation in Milaan. Op 30 april pleegde Hitler zelfmoord in zijn bunker in Berlijn, samen met Eva Braun. Naar alle waarschijnlijkheid nam Hitler een cyanidepil in en schoot hij zichzelf hierna met een pistool door het hoofd. Braun nam naar alle waarschijnlijkheid alleen een gifpil in. Een aantal van zijn naaste medewerkers, onder wie zijn beruchte minister van Propaganda Joseph Goebbels, benam zich daarna ook het leven. Acht dagen later, op 8 mei 1945, gaf Duitsland zich over. Wat er na Hitlers dood met zijn lichaam gebeurde is nooit duidelijk geworden. De waarschijnlijkste geschiedenis is de volgende. Na Hitlers dood gaf Goebbels opdracht de lijken te verbranden. Haastig werden de lijken door de SS-lijfwachten met benzine overgoten en in brand gestoken. De aanwezige soldaten hadden haast aangezien de Russische granaten neerregenden. Hierdoor verbrandde het lichaam niet volledig. Goebbels weigerde voor de Sovjets te capituleren en pleegde op 1 mei met zijn gezin zelfmoord. Uiteindelijk zou het Rode Leger bij de bunker twee lichamen aantreffen, waarvan een "waarschijnlijk van Hitler" was. De NKVD (de 79e SMERSJ) legde beslag op de lijken en liet forensisch arts Faust Sherovsky een autopsie verrichten. De lichamen werden daarna herhaaldelijk begraven en opgegraven, uiteindelijk zou het lichaam bij een nieuw gebouw van SMERSH in Magdeburg begraven zijn. In 1970, toen het gebouw aan Oost-Duitsland overgedragen zou worden, zouden de lijken door de Russische KGB opgegraven en opnieuw verbrand zijn waarna de as in de Elbe verstrooid werd. Een niet verbrande kaak met bijbehorende brug en een stuk van een schedel (met kogelgat) wordt tot op heden bewaard in het Russisch Staatsarchief te Moskou en is alleen voor wetenschappers toegankelijk. Onderzoek aan de hand van Hitlers originele gebitsfoto's leek aan te tonen dat de kaak inderdaad toebehoorde aan Hitler. Nieuwer onderzoek met behulp van DNA-materiaal afkomstig van de schedel trok dit echter weer in twijfel. Volgens DNA-analyses behoorde het schedelfragment met kogelgat toe aan een vrouw, die op basis van de schedelnaden, tussen de twintig en veertig jaar oud moet zijn geweest. Volgens de onderzoekers vormden deze gegevens het definitieve bewijs dat de schedel niet afkomstig was van Hitler. Tot op heden wordt dus nog gespeculeerd, ook over het precieze verloop van de gebeurtenissen in Hitlers bunker in april 1945. Nasleep In de door Hitler ontketende oorlog, de concentratiekampen en de verschrikkingen daaromheen verloren alleen al in Europa 39 miljoen mensen het leven. Het grootste gedeelte van Europa was ten gevolge van de oorlog verwoest. Frankrijk en Groot-Brittannië verloren hun dominante wereldrol aan de nieuw opgekomen supermachten, VS en de Sovjet-Unie. In het oosten moest het verslagen Duitsland aanzienlijke gebiedsdelen aan Polen en de Sovjet-Unie afstaan, waarbij de Duitse bevolking die hier gewoond had naar het westen verjaagd werd. De rest van Duitsland raakte als gevolg van de vrijwel onmiddellijk beginnende Koude Oorlog na 1945 verdeeld in twee landen: de Duitse Democratische Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland. Europa en Duitsland zouden tot 1990 verdeeld blijven door het IJzeren Gordijn. Op de langere termijn is de Europese samenwerking met als sluitstuk de Europese Unie een direct gevolg van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, evenals de oprichting van de staat Israël in 1948. Schuldvraag omtrent de Holocaust De uiteindelijke schuldvraag omtrent de Holocaust is grondig onderzocht, maar daarover bestaan volgens Rosenbaum veel verschillende meningen, van "zonder Hitler geen Holocaust" (Lucy Dawidowicz), via "het is de schuld van de Duitsers" (Daniel Goldhagen) tot "het is de schuld van het christendom" (Hyam Maccoby) en zelfs "het is wellicht de schuld van de Joden zelf" (zonder Joden geen Holocaust; George Steiner). Ook hebben velen voorzichtig of minder voorzichtig met de vinger naar God gewezen (Emil Fackenheim, Yehuda Bauer). De Britse historicus Ian Kershaw, die een lijvige tweedelige biografie schreef, heeft Hitler vooral in een historische context willen plaatsen; hij stelt dat Hitler zo veel macht kon vergaren doordat veel van zijn aanhangers bereid waren hem "tegemoet te werken". Ook in Polen en Frankrijk was er sterk nationalisme en antisemitisme. Zonder Hitler misschien geen Auschwitz, maar wel pogroms tegen Joden, zoals trouwens na de Duitse capitulatie in 1945 nog in Polen zou gebeuren. Het is duidelijk dat de massamoord op miljoenen mensen niet zonder medeweten van Hitler kon worden georganiseerd (zie ook Wannseeconferentie). Een schriftelijke opdracht is echter niet teruggevonden. Hitlers naaste medewerkers (Himmler, Göring, Kaltenbrunner en Frick) zouden een operatie van deze omvang, en met een dergelijke logistieke complexiteit, niet zonder Hitlers toestemming hebben kunnen organiseren. De massale vergassing van de Europese Joden past ook bij Hitlers op film bewaarde uitspraak in de Reichstag dat "een nieuwe oorlog de ondergang van het Joodse ras in Europa zou zijn". Ook zijn autobiografie, Mein Kampf, bevat vele passages tegen het jodendom. Meningen die geheel van de bovenstaande verschillen, komen van onder anderen Claude Lanzmann, die vindt dat elke verklaring de enormiteit van Hitlers schuld verdoezelt, en van Louis Micheels, die zich afvraagt of de waarom-vraag wel gesteld moet worden. De meest afwijkende mening komt echter van David Irving, die de omvang van de Holocaust relativeert en de betrokkenheid van Hitler onbewezen acht, en die dan ook een schare bewonderaars achter zich kreeg uit revisionistische, neonazistische of andere extreemrechtse kringen. Omdat Hitler zelfmoord pleegde is er nooit een gerechtelijk oordeel geveld over zijn verantwoordelijkheid voor de Holocaust, zoals voor andere nazi's tijdens de Processen van Neurenberg of het IG Farbenproces. Verklaringen voor het politieke succes van Hitler Baldur von Schirach, ex-leider van de Hitlerjugend en gouwleider van Wenen schreef in 1967: Ian Kershaw (Hitlerbiograaf) benadrukt naast Hitlers redenaarstalent, de politieke situatie in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog en de kritische houding van vele Duitsers tijdens de Weimarrepubliek tegenover een pluralistische maatschappij. Binnen het Duitse nationalisme streefden volgens Kershaw velen naar eenheid onder de bevolking. Deze Duitsers wezen dus een democratisch stelsel met rivaliserende politieke partijen af: Waar Hitler onder de gewijzigde omstandigheden van na de oorlog (1914-1918) het meest van heeft kunnen profiteren, is de gedachte dat pluraliteit onnatuurlijk en ongezond is, een teken van zwakte dus, en dat alle conflicten en verschillen kunnen worden overwonnen om plaats te maken voor een eensgezinde “volksgemeenschap”. Literatuur Publicaties Adolf Hitler: Sein Leben, Seine Reden, 1923 - E. Boepple - München, met Adolf-Viktor von Koerber (vertaald als Adolf Hitler: Zijn leven, zijn redevoeringen. Eerste autobiografie uit 1923. Samengesteld door Adolf-Viktor von Koerber Mein Kampf, 1924 - Franz Eher Nachfolger - München (vertaald als Mijn Kamp / Mijn Strijd) Hitlers Zweites Buch: Ein Dokument aus dem Jahr 1928, 1961 - Deutsche Verlags-Anstalt - Stuttgart Belangrijkste biografieën & De dood van Hitler: het ware verhaal, 2018 – Polis – Kalmthout, . Inhoud: onderzoek naar de dood van Hitler aan de hand van de archieven van de KGB. Hitler: leven en ondergang van een tiran, 1953 – Zwarte Beertjes – Amsterdam, Hitler: een biografie, herdruk 1989 – Anthos – Baarn, Kanttekeningen bij Hitler, 1978 – Mets & Schilt – Amsterdam, Hitler: de biografie, 2001 – Het Spectrum – Houten, Hitler, 2017 – Hollands Diep – Amsterdam, Hitler: opkomst en ondergang, 2019 – De Arbeiderspers – Amsterdam, Adolf Hitler en de Eerste Wereldoorlog: het ware verhaal, 2011 – Nieuw Amsterdam – Amsterdam, . Inhoud: historisch onderzoek naar de werkelijke belevenissen van Adolf Hitler en zijn regiment aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog. Nationaalsocialistische lectuur voor kinderen Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler, 1942 – Uitgeverij Westland Amsterdam Audio Hitler. Een hoorcollege over de opkomst en ondergang van Adolf Hitler, 2005, audio-cd, Hitler in fictie Film Charlie Chaplin: The Great Dictator, 1940. Georg Wilhelm Pabst: Der letzte Akt, 1955, met Albin Skoda. Georg Wilhelm Pabst: Es geschah am 20. Juli, 1955, met Rolf Neuber als Hitler. Stuart Heisler: Hitler, 1962, met Richard Basehart. Ennio De Concini: Hitler: The Last Ten Days, 1973, met Alec Guinness. George Schaefer: The Bunker, 1981, met Anthony Hopkins. Jim Goddard: Hitler's S.S.: Portrait in Evil, 1985, met Colin Jeavons als Hitler. Steven Spielberg: Indiana Jones and the Last Crusade, 1989, met Michael Sheard als Hitler. Menno Meyjes: Max, 2002, met Noah Taylor als jonge Hitler. Christian Duguay: Hitler: The Rise of Evil, 2003, met Robert Carlyle. Oliver Hirschbiegel: Der Untergang, 2004, met Bruno Ganz als Hitler. Dani Levy: Mein Führer - Die wirklich wahrste Wahrheit über Adolf Hitler, 2007, met Helge Schneider. Bryan Singer: Valkyrie, 2008, met David Bamber als Hitler. Quentin Tarantino: Inglourious Basterds, 2009, met Martin Wuttke als Hitler. David Wnendt: Er ist wieder da, 2015, met Oliver Masucci. Taika Waititi: Jojo Rabbit, 2019, met Taika Waititi zelf als Hitler Roman George Orwell: Animal Farm, 1945. Mr. Frederick stelt Hitler voor. Timur Vermes: Daar is hij weer, 2012. Situatiekomedie. Zie ook Hitlergroet Lijst van belangrijke nazi's Nazi-Duitsland Testament van Adolf Hitler Externe link Hitlers genealogie Voetnoten met bronvermeldingen Voetnoten met aanvullende opmerkingen Bronnen (1952) Hitler, leven en ondergang van een tiran, (1999)The Penguin History of the Second World War, 2nd ed., (1973) Hitler, een biografie, (1992) De onbekende Hitler, (1978) Kanttekeningen bij Hitler, (1943) Mein Kampf, 876-880e herdruk, München (2002) Hitler's War, Focal Point Publications, (2000) Hitler 1889-1936: hoogmoed, (2000) Hitler 1936-1945: vergelding, (2010) Keerpunten: tien beslissingen die de loop van de Tweede Wereldoorlog voorgoed veranderden, (2000) Hitler, een balans, (1973) Hitler, legende, mythe, werkelijkheid, (2013) Hitler, opkomst en ondergang van een Duits politicus, (1999) Waarom Hitler? Een zoektocht naar de wortels van het kwaad, (1960) Opkomst en ondergang van het Derde Rijk deel 1 en 2, (2014) Adolf Hitler, deel 1. Jaren van opkomst 1889 – 1939, (2007) De jeugd van Adolf Hitler 1889-1907 en zijn familie en voorouders, (2010) Hitler's first war: Adolf Hitler, the men of the List Regiment, and the First World War, geb., geb. Ned. vert.: pbk (2012) Hitler, biografie, , Spectrum History of Vegetarianism, Europe: early 20th Century: Adolf Hitler (1889-1945), IVU. Was Hitler vegetarian?, Toronto Vegetarian Association. (gearchiveerd) Hitler Vegetarian, kopie van enkele posts in alt.folklore.urban (gearchiveerd) Duits kunstschilder Holocaustpleger Persoon overleden door zelfdoding
84
https://nl.wikipedia.org/wiki/Annie%20M.G.%20Schmidt
Annie M.G. Schmidt
Anna Maria Geertruida (Annie) Schmidt (Kapelle, 20 mei 1911 – Amsterdam, 21 mei 1995) was een Nederlands dichteres en schrijfster van verzen, liedjes, boeken, toneelstukken, musicals en radio- en televisiedrama. Annie M.G. Schmidt werd in Nederland en Vlaanderen vooral beroemd met kinderboeken als Pluk van de Petteflet (1971) en Abeltje (1953), series kinderverhalen als Jip en Janneke (1952-1957) en kinderversjes als Dikkertje Dap (1950) en Het Beertje Pippeloentje (gebundeld in 1958). Generaties Nederlanders zijn met haar verhalen, gedichten en liedjes opgegroeid, waardoor haar werk tot het collectieve geheugen van naoorlogs Nederland is gaan behoren. Levensloop Annie M.G. Schmidt was de dochter van Johannes Daniël Schmidt, sinds 1909 predikant in Kapelle, en Geertruida Maria Bouhuijs. Ze slaagde in 1930 voor het eindexamen hbs-a aan de Rijks Hoogere Burgersschool te Goes. Ze werkte aanvankelijk als bibliothecaresse, onder meer in Amsterdam. In november 1940 behaalde ze het directeursdiploma van de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. Een jaar later solliciteerde ze in Deventer en Vlissingen. Ze werd aangenomen in Vlissingen als directrice van de stadsbibliotheek. Na de Tweede Wereldoorlog werkte ze in 1946 als documentaliste en later, tot 1958, als redactrice bij de Amsterdamse krant Het Parool. Schmidt had vanaf 1950 een relatie met de gehuwde chemicus Dick van Duijn. Met hem kreeg ze een zoon Flip, die in haar latere werk regelmatig zou meespelen. Met Van Duijn woonde ze vanaf 1954 beurtelings in Le Rouret aan de Côte d'Azur en in Berkel en Rodenrijs. Voor haar bleef Amsterdam de plek waar ze het liefste was. Na Dicks zelfgekozen levenseinde in 1981 ging ze in 1982 wonen aan de Vossiusstraat in Amsterdam. In 1991 stopte ze met schrijven na haar laatste, slecht ontvangen, toneelstuk We hebben samen een paard. Ze was inmiddels vrijwel blind. Na een val in januari 1994 en als gevolg daarvan een heupoperatie en revalidatie, besloot ze een aantal zaken rondom haar levenseinde zelf in de hand te nemen. Ze maakte afspraken met haar huisarts die op de hoogte was van haar ideeën over euthanasie. Schmidt verzocht Harry Bannink de begrafenismuziek te schrijven: "Harry moet een mooie medley maken, met liedjes van hem en mij zoals In een rijtuigie en Op een mooie pinksterdag en dat moet dan in iets klassieks overgaan. Toen ik alles had besproken dacht ik: ik had eigenlijk nu wel een feestje verdiend waar ik wel bij was." In de vroege ochtend van 21 mei 1995, daags na haar 84e verjaardag, werd ze in haar slaapkamer gevonden, inmiddels overleden. Naast haar bed bevonden zich een wijnfles en pillenflesjes. Een arts stelde vast dat ze die ochtend rond vier uur aan een hartstilstand overleden was. Ze ligt begraven op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam. De stichting Annie M. G. Schmidt Huis herdacht haar in hun rouwadvertentie in de Volkskrant op 23 mei 1995 met een toepasselijke strofe uit haar eigen gedicht Mei: De foto van haar graf uit 2022 toont de vele honderden in haar graf gestoken balpennen waarmee bewonderaars haar gedenken. Werk In haar periode bij Het Parool werd ze lid van de cabaretgroep De Inktvis, waaraan ook andere Paroolcoryfeeën meededen. Annie Schmidt – de tussenletters M.G. waren nodig ter onderscheiding van een andere schrijfster A. Schmidt – schreef in de beginjaren cabaretteksten en -liedjes voor onder anderen Wim Kan, Wim Sonneveld en Conny Stuart. Bekendheid als schrijfster kreeg ze met de hoorspelserie In Holland staat een huis over de Familie Doorsnee. Daarvan werden 91 afleveringen gemaakt in de periode 1952–1958. Een bekend liedje hieruit is Ali Cyaankali met muziek van Cor Lemaire, die ook voor de televisieserie Pension Hommeles de muziek schreef. Schmidt was voor die tijd zonder meer een vrije geest, die door de toenmalige volksgeest in Nederland niet altijd begrepen werd. Door de kwaliteit van haar werk had ze daarvan niet veel last. Zo schrok ze er niet voor terug om (voor die tijd) pittige taal te gebruiken. In een hoorspel liet ze iemand zeggen "dat hij die ander een schop onder zijn achterwerk zou geven". De volgende dag regende het opzeggingen en verontwaardigde reacties bij de VARA die het hoorspel had uitgezonden. Schmidt werd te verstaan gegeven dat dit echt niet kon. Door de blijmoedigheid van haar werk bleef ze een publiekslieveling. In 1956 schreef Schmidt samen met Cor Lemaire twee van de acht gekozen nummers voor het Nationaal Songfestival 1956. Een van de twee nummers, 'De Vogels van Holland' werd door de kijkers als tweede verkozen. Enkel dit jaar werden de eerste twee nummers gestuurd naar het Eurovisiesongfestival 1956. Het nummer opende dit songfestival en gaat daardoor de geschiedenis in als het allereerste lied ooit vertolkt op dit liedjesfestijn. Het nummer werd gezongen door Jetty Paerl en de uitslag buiten de winnaar is nooit bekendgemaakt. In 1965 schreef Annie M.G. Schmidt de tekst van de eerste oorspronkelijk Nederlandstalige musical Heerlijk duurt het langst, die 534 voorstellingen zou beleven. Harry Bannink componeerde de muziek. Tussen 1966 en 1968 volgde de inmiddels legendarische televisieserie Ja zuster, nee zuster, weer in nauwe samenwerking met Bannink. Veel meer musicals zouden volgen, waaronder En nu naar bed (1971), Wat een planeet (1973), Foxtrot (1977) en Madam (1981). Tussendoor vestigde Er valt een traan op de tompoes (1980) haar naam als toneelschrijver. Ook de 12-delige televisieserie Pleisterkade 17 had tussen 1975 en 1977 veel succes. Ze was goed bevriend met Fiep Westendorp, die ook al haar Jip en Jannekeboekjes illustreerde. Biografieën Al tijdens haar leven verschenen er boeken over haar en maakten biografen plannen voor biografieën. Schmidt hield die aandacht zelf zo veel mogelijk af. Biograaf Hans Vogel kreeg te horen dat hij maar moest wachten tot ze dood was. Niet lang na Schmidt overleed Vogel zelf, waarna zijn boek werd voltooid door Hans van den Bergh. Het kreeg de titel Wacht maar tot ik dood ben en belicht vooral het theaterwerk van Schmidt. Joke Linders, die het boek Doe nooit wat je moeder zegt schreef (over de jeugdliteratuur van Schmidt), kreeg geen medewerking van de erven Schmidt. In 2002 verscheen Anna, een biografie door Annejet van der Zijl. Van der Zijl kreeg volledige medewerking van de erfgenamen Schmidt. Een zevendelige televisieserie getiteld Annie M.G. is gebaseerd op dit boek en was in 2010 te zien bij de Vlaamse en Nederlandse publieke tv-omroep. Bibliografie In maart 2009 verscheen met medewerking van de zoon van Annie M.G. Schmidt, Flip van Duyn, de geïllustreerde bibliografie Ik krijg zo'n drang van binnen van Marcel Raadgeep. Naast haar zelfstandige publicaties komen ook de bibliofiele uitgaven, de luisterboeken, haar vertalingen, de bladmuziek en de bijdragen aan kranten en tijdschriften aan de orde. Alle beschrijvingen zijn voorzien van illustratiemateriaal in kleur. Ook is er een overzicht van publicaties over de auteur opgenomen. Bekende boeken en series (selectie) In Holland staat een huis (hoorspel, 1952-1958) Pension Hommeles (televisie, 1957-1959) Ja zuster, nee zuster (televisie, 1966-1968) Pleisterkade 17 (televisie, 1975-1977) Beppie (televisie, 1990) Het Fluitketeltje en andere versjes (1950) Het schaap Veronica (reeks gedichten, 1950-1957) Dit is de spin Sebastiaan (1951) Abeltje (1953) Jip en Janneke (1953-1960) De A van Abeltje (1955) Ik ben lekker stout (1955) Wiplala (1957) Het beertje Pippeloentje (1958) Ibbeltje (1961) Wiplala weer (1962) Heksen en zo. Sprookjes (1964) Minoes (1970) Pluk van de Petteflet (1971) Floddertje (1973) Tom Tippelaar (1977) Otje (1980) Tot hier toe (1986) Ziezo (1987) De uilebril (1988) Tante Patent (1988) Uit met juffrouw Knoops (1989) Simpele zielen en nog wat (1989) Een visje bij de thee. Drieëntwintig verhalen en achtenzestig versjes uit eenentwintig boeken (1991) In 2004 werden de resterende Pluk-verhalen met illustraties van Fiep Westendorp, reeds eerder uitgekomen in het tijdschrift Margriet, gebundeld in een nieuw boek: Pluk redt de dieren. In 2014 verscheen een bloemlezing Schmidt: Die van die van u gedundrukt door van Oorschot van bijna 140 van haar gedichten uit de jaren 1947-1984. In 2002 verscheen een verzamelwerk met versjes uit de jaren '50 en '60 onder de titel 'Ik wil alles wat niet mag'. Bekende liedjes en gedichten Ali Cyaankali – Bello – De bij – De brievenbus wou niet meer – De dappere ridder van Vogelenzang – De graaf van Weet-ik-veel – De kat van ome Willem – De koningin van Lombardije – De laatste dans – De lange familie Pijpestang – De lapjeskat – De leeuw is los! – De ouwe Jacob – De poedelman – De spin Sebastiaan – De tandarts houdt een winterslaap – Dikkertje Dap – Dit is pater Swierelier – Duifies, duifies – Goddank, er komt weer schaarste – Hendrik Haan – Herr Heinzelmann – Het beertje Pippeloentje – Het fluitketeltje – Het is over (ze mag hem hebben) – Het lelijke eendje – Het stoute kinderenhuis – Ik ben lekker stout – Ik ben er nog – Ik heb een tante en een oom – Ik zou je in een doosje willen doen – In een rijtuigie – Isabella Caramella – Ja zuster, nee zuster – Ladumaar meneer – M'n opa – Marietje was bang voor water en zeep – Mr. Van Zoeten – Muis in de supermarkt – Op een mooie Pinksterdag – Popocatepetl – Schipbreukeling – Stroei voei – Vluchten kan niet meer – Wat is dat, mevrouw van Gelder? (Houdt u beren in de kelder?) – Wilt u een stekkie? – Zeur niet – Zeven motten. In overleg met de auteur werden 347 kinderversjes verzameld in het boek Ziezo (1987) (samengesteld door Tine van Buul en Reinold Kuipers en uitgegeven door Querido). Veel teksten zijn op muziek gezet door Harry Bannink die jarenlang haar vaste componist was. Maar ook andere componisten schreven muziek voor haar teksten, zoals Han Beuker en Cor Lemaire. Een aantal van haar gedichten is door VOF de Kunst tot liedjes bewerkt. In 1991 en 2013 werden cd's uitgebracht met nieuw-bewerkte nummers van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink onder de titels Een nieuwe jas en De Supersonische Boem (naar de tekst van Vluchten kan niet meer). Theater Fluitje van een cent (musical, 1960) Heerlijk duurt het langst (musical, 1965) En ik dan? (toneel, blijspel, 1968) Met man en muis (musical, 1969) En nu naar bed (musical, 1971) Wat een planeet (musical, 1973) Foxtrot (musical, 1977) Er valt een traan op de tompoes (toneel, 1980) Madam (musical, 1981) De dader heeft het gedaan (musical, 1983) Ping Ping (musical, 1984) Los zand (toneel, 1989) We hebben samen een paard (toneelstuk, première 11 november 1992) Prijzen 1957 · Het Beste Kinderboek voor Wiplala 1964 · Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur voor haar gehele oeuvre 1971 · Zilveren Griffel voor Minoes 1972 · Zilveren Griffel voor Pluk van de Petteflet 1974 · Edmond Hustinxprijs voor haar gehele toneeloeuvre 1981 · Gouden Griffel voor Otje 1981 · Cestoda-prijs 1987 · Constantijn Huygens-prijs voor haar gehele oeuvre 1988 · Hans Christian Andersenprijs 1988 · Publieksprijs voor het Nederlandse Boek voor haar gedichten en verzen 1991 · Publieksprijs voor het Nederlandse Boek voor haar kinder- en jeugdboeken Postuum 1996 · Venz-Kinderboekenprijs voor Beestenboel 2005 · Prijs van de Nederlandse Kinderjury (6-9 jaar) voor Pluk redt de dieren 2008 · John Kraaijkamp Musical Award voor haar gehele oeuvre Naar Schmidt is de Annie M.G. Schmidt-prijs genoemd, een onderscheiding voor het beste theaterlied. Zie ook Canon van Nederland Komische literatuur Literatuur Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt, Querido: Amsterdam 1999 Marcel Raadgeep, Ik krijg zo'n drang van binnen, 2009 Jeanne Roos, 'Anna Maria Geertruida Schmidt (Annie M.G. Schmidt) – Kapelle 20 mei 1911 – Amsterdam 21 mei 1995', Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1996, p. 115–126 Hans Vogel & Hans van den Bergh, Wacht maar tot ik dood ben – Annie M.G. Schmidt: haar leven en werk voor theater, radio en tv, 2000 Sanne Thierens, Mjoeziekul: Hoe Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink de Nederlandse musical vormgaven. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam (2021). Externe links Koninklijke Bibliotheek: Annie M.G. Schmidt in de KB Officiële website (van de erven) van Annie M.G. Schmidt (gearchiveerd) Nederlands kinderboekenschrijver Nederlands toneelschrijver Nederlands schrijver Nederlands bibliothecaris Canon van Nederland
88
https://nl.wikipedia.org/wiki/Auteur
Auteur
Een auteur (van het Franse auteur) is de oorspronkelijke geestelijke eigenaar van een creatief werk. Meestal wordt er in het dagelijks spraakgebruik de schepper van een boek, bundel of artikel op het gebied van letterkunde mee bedoeld. De term wordt vaak synoniem gebruikt met schrijver of journalist. Maar ook heeft bijvoorbeeld elk muziekstuk een auteur: de componist of arrangeur. De term wordt ook in de filmwetenschap gebruikt om aan te geven dat een bepaalde regisseur een persoonlijk stempel weet te drukken op zijn films. Bij andere creatieve werken zoals een schilderij, een beeld, een website, een grafisch werk of een gebouw spreken we meestal niet van een auteur, hoewel de makers dat in juridische zin wel zijn. De auteur van een creatieve schepping of degene aan wie de auteur de rechten heeft overgedragen (een uitgever of opdrachtgever bijvoorbeeld) heeft daarvan het auteursrecht, waarmee hij voor bepaalde tijd distributie van het werk beheert. Het werk wordt bestreken door de wettelijke regelingen die in de nationale en Europese auteurswetgeving zijn vastgelegd. Het fenomeen internet heeft vanaf het eind van de 20e eeuw geleid tot een nog altijd doorgaand proces van her-ijking en aanpassing van die wetgeving. Met name voor boekauteurs en scenarioschrijvers is het moeilijk om met hun eersteling door te breken in de markt en een uitgever of producent te vinden. Velen van hen hebben dan ook de neiging om een eventueel aangeboden contract, waarvan het royaltypercentage (het bedrag dat na publicatie aan de auteur wordt uitgekeerd) niet in hun voordeel is, toch maar te accepteren. Vooral grote uitgevers en producenten maken hier handig gebruik van omdat zij beseffen dat een auteur niet al te luid durft te protesteren tegen het aangeboden contract. Vanuit die achtergrond is het beroep agent ontstaan. Omdat de agent een percentage van de inkomsten van een auteur krijgt, is het in het belang van die agent om de auteur zo veel mogelijk te laten verdienen. Voor de producent en uitgever is het van belang om de agent te vriend te houden omdat zij op die manier het beste materiaal aangeboden krijgen (omdat de agent het anders aan de concurrent zou geven). Naast de diensten van een agent is het belangrijk om ook gebruik te maken van een auteursrecht-advocaat. Lijsten met auteurs Lijsten zijn te vinden op deze pagina's: Nederlandstalige literatuur – Nederlandstalige jeugdliteratuur Dichter Toneelschrijver Amerikaanse literatuur Chinees-Amerikaanse literatuur Lijst van romanschrijvers uit de Verenigde Staten Duitstalige literatuur Engelse literatuur – Engelstalige jeugdliteratuur Latijns-Amerikaanse literatuur Esperanto-literatuur Franstalige schrijvers Friestalige literatuur Hongaarse literaire schrijvers Italiaanstalige literatuur Poolse literatuur Russischtalige literatuur Tsjechische literatuur Turkse literatuur Vlaamse literatuur Zweedse literatuur Tibetaanse literatuur Zie ook Schrijver Literatuur van A tot Z Schrijver Wetenschappelijke literatuur Literatuur
89
https://nl.wikipedia.org/wiki/Algemeen%20Belgisch%20Vakverbond
Algemeen Belgisch Vakverbond
Het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV), in het Frans Fédération Générale du Travail de Belgique (FGTB), is een socialistische vakbond met een sociaaldemocratische filosofie. De vakbond maakt deel uit van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie (SGA). Ideologie Het ABVV is een socialistische vakbond die het sociaal overleg centraal plaatst. Haar basiswaarden steunen op de vier pijlers gelijkheid, rechtvaardigheid, democratie en solidariteit. Deze vormen de leidraad op de verschillende syndicale actieterreinen. Geschiedenis Ontstaan van het syndicalisme Het syndicalisme vindt zijn oorsprong in de industrialisatie van West-Europa in de tweede helft van de 19de eeuw. De artisanale productie werd in een recordtempo vervangen door nieuwe fabrieken en machines. Meteen ontstond ook een nieuwe beroepscategorie, de fabrieksarbeider. Thuisarbeid was niet meer rendabel dus trokken mensen massaal naar de steden om werk te zoeken in de vele fabrieken, aanvankelijk vooral in de textielindustrie. Arbeiders werkten en leefden er in erbarmelijke omstandigheden. Ze klopten werkdagen van 14 uur in ongezonde werkplaatsen en tegen een hongerloon. Onder de arbeiders waren ook veel kinderen. De arbeiders en hun gezinnen hadden te kampen met huisvestingsproblemen. Bovendien was er geen enkele vorm van sociale bescherming. Wie ontslagen werd of getroffen werd door een arbeidsongeval of ziekte, viel van de ene op de andere dag zonder inkomen. De wantoestanden veroorzaakten groeiend ongenoegen en geregeld braken rellen uit. Alleen waren de arbeiders nauwelijks georganiseerd en veranderde er in de praktijk weinig aan hun situatie. Stilaan groeide echter bij de arbeiders het besef dat ze zich moesten verenigen om hun leef- en arbeidsomstandigheden te kunnen verbeteren. Op 4 maart 1857 werd in Gent de "Broederlijke Maatschappij der Wevers" opgericht. Een maand later hielden de spinners hun "Maatschappij der Noodlijdende Broeders" boven de doopvont. Die eerste vakverenigingen stelden zich relatief gematigd op en stonden ook open voor alle arbeiders, ongeacht de politieke strekking of levensbeschouwing waartoe ze zich bekenden. Vakbondsstrijd Die eensgezindheid was echter van korte duur. Al snel viel de arbeidersbeweging uiteen in een socialistische en een christelijke vleugel. Hierbij kozen de socialisten voor de klassenstrijd als strategie om sociale vooruitgang te boeken in tegenstelling tot de christelijke vakbeweging die zich afzette tegen de 'goddeloze' socialisten, onder impuls van de Rooms-Katholieke Kerk. Deze ondersteunde de uitbouw van een christelijke arbeidersbeweging, enerzijds om de arbeiders uit het vaarwater van het vrijzinnige socialisme te houden en anderzijds omdat ook zij de nood inzag van sociale vooruitgang voor de werkende massa. Zo werd in 1886 de "Antisocialistische Katoenwerkersbond" opgericht, waaruit later het Algemeen Christelijk Vakverbond zou groeien. De economische depressie van 1873 tot 1895 maakte de arbeidersmisère nog dramatischer. Het Belgische patronaat, dat reeds bekendstond voor zijn uitgesproken lage lonen, verscherpte die strategie nog om zo zijn concurrentiekracht te handhaven. De werkloosheidsgraad nam in deze periode onwezenlijke proporties aan en de situatie verslechterde zienderogen. Door artikel 310 van het strafwetboek was het zo goed als onmogelijk hiertegen syndicale actie te ondernemen en van de politiek moest ook geen heil verwacht worden. Door het cijnskiesrecht bestond de arbeidersklasse immers niet. Deze politieke onmondigheid leidde tot de oprichting van de Belgische Werklieden Partij (BWP) in 1885. In de schoot van deze politieke partij werd op 11 april 1898 de Syndikale Kommissie opgericht, als antwoord op de wet van 31 maart 1898 die de beroepsverenigingen legaal maakte. De hoofdtaak van deze organisatie was de eenheid van de verschillende beroepsfederaties en afzonderlijke vakbonden te bewerkstelligen en het coördineren van de vakbondsactiviteiten binnen de socialistische zuil. Zij was ook verantwoordelijk voor de explosieve groei van het socialistische syndicalisme tijdens het Interbellum. Op 1 januari 1938 werd de commissie omgevormd tot het Belgisch Vakverbond (BVV) of Confédération générale du Travail de Belgique (CGTB). Op 22 november 1940 verplicht de Duitse bezetter de vakbonden op te gaan in een gemeenschappelijke organisatie met het Vlaams-nationalistische Arbeidsorde wat leidde tot de oprichting van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UHGA). Een Algemene Vakbond Vanaf oktober 1944 bereidden het BVV en enkele andere linkse vakbonden de oprichting van een nieuwe syndicale eenheidsorganisatie voor. Ook het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) werd uitgenodigd maar haakte af. De onderhandelingen verliepen moeizaam omwille van de rivaliteit tussen het BVV en het BVES. Daar kwam bij dat het BVV pas na lange onderhandelingen ermee instemde de directe banden met de socialistische partij op te zeggen. Het tot stand komen van het ABVV onder zijn huidige benaming gebeurde op 29 april 1945 na succesvolle fusiegesprekken tussen het Belgische Vakverbond (BVV) en een aantal andere linkse vakverenigingen die ontstaan waren tijdens de Duitse bezetting en Wereldoorlog II. Zo traden naast het BVV het communistische Belgisch Verbond der Eenheidssyndicaten (BVES), het onafhankelijke Algemeen Geünifieerd Syndicaat der Openbare Diensten (ASOD) en de Mouvement Syndical Unifié (MSU) van André Renard toe tot het ABVV. Deze houding verandert echter na de oprichting van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie (SGA) in 1949 en de BSP een deel van het ABVV-programma overnam. Daarnaast werd er met de partij samengewerkt tegen de terugkeer van koning Leopold III. Hoewel de communistische tendens in oorsprong zeer sterk was, heeft na verloop van tijd de sociaaldemocratie de overhand gehaald. In sommige gevallen werden de communistische vakbondsleiders uitgesloten. De groep rond Renard integreerde beter in de structuren, maar bleef zich linkser en onafhankelijker opstellen. Ze verdedigde de syndicale onafhankelijkheid en de directe actie en had vooral invloed in Wallonië. Bij de oprichting van het ABVV eisten de voorstanders van de directe actie een cumulatieverbod tussen een politiek en een syndicaal mandaat. Zelfs algemeen secretaris Louis Major hield zich er echter niet aan, waardoor er een intern conflict ontstond dat pas in 1964 opgelost geraakte. De macht van de beroepscentrales werd beetje bij beetje ingeperkt en de gewestelijke afdelingen van de centrales moesten zich aansluiten bij een interprofessionele gewesten. Deze laatste namen dan de meeste administratie over. De vakcentrales van hun kant kregen zitting in de bestuursorganen van het ABVV. Koningskwestie In 1950 ontketende de socialistische vakbond een grote staking omtrent de koningskwestie. Dit was een van de eerste grote ideologische strijden in België tussen vrijzinnigen (liberalen, socialisten en communisten) versus katholieken. In een volksraadpleging in datzelfde jaar had (katholiek) Vlaanderen massaal voor de terugkeer van Leopold III op de troon gestemd, (vrijzinnig) Wallonië en Brussel massaal tegen. In het totaal was er hierdoor een meerderheid pro terugkeer. Dit zorgde voor ongenoegen in Franstalig België en lokte een luide roep voor een Waalse republiek uit. Ook het ABVV is tegen en legt hierom de Waalse industriebekkens lam. Al snel breidt de staking ook uit naar Vlaanderen. Leopold III ziet zich hierdoor gedwongen alsnog af te treden ten gunste van Boudewijn. Datzelfde jaar komen vrijzinnigen en katholieken in de schoolstrijd wederom lijnrecht tegenover elkaar te staan. Oprichting van de ABVV-gewesten Toen de arbeidersbewegingen een cruciale rol kregen toebedeeld bij de uitbetaling van de sociale uitkeringen. Besloten werd dat de mutualiteiten de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen voor hun rekening zouden nemen en de vakbonden de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen. Alzo ontstond de noodzaak aan een regionale structuur, die in 1952 leidde tot de oprichting van de gewestelijke afdelingen. Onder voorzitter Louis Major (1952-1968) werden ze verder organisatorisch uitgebouwd en gaandeweg kregen zij er ook interprofessionele vakbondstaken bij. Recessie van de jaren 50 Doordat de Belgische economie relatief ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog was gekomen, kon de overheid op minder financiële steun uit het Marshallplan rekenen dan de buurlanden. Deze moderniseerden hun economie in sneltreinvaart, waardoor de verouderde Belgische industrie niet meer kon concurreren. België zakte hierdoor in een diepe structurele economische crisis. Doordat de zwaarst getroffen industriële sectoren voornamelijk in Wallonië gelegen waren, werd deze regio het hardst getroffen. De regering-G. Eyskens III had zich immers voorgenomen de helft van de Waalse mijnen te sluiten, wat leidde tot een algemene mijnstaking in Henegouwen op 13 februari 1959. Al snel breidde deze zich uit over de andere mijnbekkens en ook de metaalarbeiders uit onder andere Charleroi sloten zich aan. De staking was wederom succesvol en leverde de Waalse mijnwerkers een reconversieplan op. Eenheidswet De rooms-blauwe regering Gaston Eyskens III trachtte de crisis te bekampen met een soort vijfjarenplan. Deze "Wet voor de economische expansie, de sociale vooruitgang en het financieel herstel" (ook wel de eenheidswet genoemd), moest een oplossing bieden voor zowel de stijgende werkloosheid, als de sluiting van de Waalse mijnen, als de oplopende staatsschuld en ten slotte ook nog voor de financiële gevolgen van het verlies van Belgisch Congo. Om dit te realiseren besloot de regering Eyskens III de fiscale druk te verhogen en terzelfder tijd te snoeien in de overheidsfinanciën. Zo werden de indirecte belastingen verhoogd, een "staat van behoefte" ingevoerd, een verscherpte controle op de werkloosheidsverzekering doorgevoerd, een herziening van de lonen en het statuut van het overheidspersoneel opgelegd en ten slotte ingrijpende besparingen in de ziekte- en invaliditeitsverzekering doorgevoerd. De Staking van 1960-'61 De dramatische gevolgen van deze beslissing werden al snel zichtbaar en de socialistische partij en de vakbonden hekelden de beslissing, des temeer daar er zich begin 1960 een licht economisch herstel aftekende. Het ABVV legde een alternatief voor de Eenheidswet op tafel van André Renard waarin gepleit werd voor structuurhervormingen zoals de controle op holdings, nationalisering van bedrijven en de oprichting van een nationale gezondheidsdienst om meer economische democratie te realiseren. Op 29 januari 1960 brak dan het echte verzet uit tegen de eenheidswet door middel van een 24-urenstaking waaraan 700.000 werknemers deelnamen. Op 27 maart 1960 volgde dan een grote protestbetoging die opgezet was door het ACOD waarbij het stakingsrecht in de publieke sector centraal stond. In oktober van datzelfde jaar zette de Socialistische Gemeenschappelijke Actie een brede informatiecampagne op rond de socialistische alternatieven op de eenheidswet door middel van een zeventigtal meetings, gevolgd door een werkonderbreking te Luik die gevolgd werd door 50.000 arbeiders. Tijdens de nationale actie legden 140.000 werknemers het werk neer in de provincies Luik en Henegouwen. Het protest mondde uit in een algemene staking op 20 december 1960 die was uitgeroepen door ACOD en waarbij de andere bonden zich al snel aansloten. In Wallonië werd de staking gedragen door het intergewestelijke "Coördinatiecomité van Waalse gewestelijke afdelingen", in Vlaanderen waar zo'n orgaan nog niet was opgericht, beperkte de grote staking zich in eerste instantie tot de openbare sector te Antwerpen en Gent. Toen het ACV op 27 december 1960 besloot zich definitief afzijdig te houden, kwam het tot massabijeenkomsten in de voornaamste Waalse steden en Brussel. Een dag later werd de actie overgedaan te Gent waarbij het tot gewelddadige confrontaties kwam met de ordediensten, hierdoor besloten steeds meer Vlamingen de staking te steunen en bereikte het aantal stakers een hoogtepunt op 30 december. Op 3 januari 1961 kreeg de staking in Wallonië een regionalistische dimensie, dit was de dag dat André Renard het ABVV-programma van economische structuurhervorming koppelde aan de hervorming van de staat, waardoor men alvast in Wallonië, zo stelde hij, het vakbondsgedachtegoed in de praktijk kon omzetten. Dezelfde dag hernam de Kamer van volksvertegenwoordigers de discussie over de Eenheidswet. André Renard dreigde met het stilleggen van de hoogovens in de metaalnijverheid, het ultieme middel om de werkgevers en overheid op de knieën te krijgen. Hoewel in Vlaanderen en Brussel de actie luwde en de eerste gedeeltelijke werkhervattingen volgden, hield de staking in Wallonië stand ondanks de straatgevechten met en sabotageacties van de ordediensten. Op 6 januari bestormde een massa betogers het Station Luik-Guillemins, hierbij lieten twee betogers het leven. Daarna luwden ook de acties in Wallonië en volgden de eerste werkhervattingen. Op 13 januari stemde de Kamer de Eenheidswet, toch was dit slechts een pyrrusoverwinning: de regering viel op 19 januari en kondigde vervroegde verkiezingen af. De acties van de vakbond werden opgeschort op 22 januari 1961. Federalisme Toch komt ook de vakbond niet ongeschonden uit de strijd, zo verlaat André Renard eind februari ontgoocheld het ABVV om met zijn Mouvement Populaire Wallon (MPW) de economische structuurhervormingen en het federalisme te verdedigen. De MPW profileerde zich als drukkingsgroep die bij de linkerzijde van de Waalse Socialistische Beweging op veel sympathie en bijval kon rekenen. Hier voelde de Belgische Socialistische Partij (BSP) zich echter zo door bedreigd dat ze het lidmaatschap van de MPW als onverenigbaar met het eigen lidmaatschap achtte. Bij het ABVV werd de vraag van André Renard en Wallonië wel gehoord en werd er dan ook tijdens het statutair congres van 22 tot 24 april 1968 beslist tot de oprichting van intergewestelijke afdelingen voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Toch veroorzaakte deze evolutie heel wat discussie over de manier waarop het socialistisch syndicalisme in het federale België georganiseerd moest worden. De intergewestelijken kregen de taak mee de gezamenlijke problemen te onderzoeken en werden na de ondertekening van het Egmontpact in februari 1978 de syndicale tegenmacht voor de overheid en de werkgevers op het niveau van de gewesten en gemeenschappen. Inleveren In november-december komt het tot twee stakingen gericht tegen de werkgevers die in ruil voor 80.000 nieuwe banen een looninlevering eisten. In september 1983 trekt het spoorwegpersoneel een stakingsgolf op gang uit protest tegen de begroting 1984. Tot een algemene staking komt het net niet, nadat de regering in extremis een akkoord met de vakbondstop bereikte. Tot de volgende grote stakingsgolf is het wachten tot mei 1986. De besparingsplannen van de Regering-Martens VI hadden het overheidspersoneel reeds meermaals aangezet tot werkonderbrekingen. Op 31 mei kwam het tot een algemene staking met 250.000 aanwezigen op de ABVV-betoging in Brussel. In november 93 komt het tot drie stakingsdagen tegen de door de Regering-Dehaene I ingevoerde loonstop en aanpassing van de index om de Europese begrotingsnormen te halen. De actiedagen van 15 en 26 werden goed opgevolgd, de derde actiedag draaide echter op een fiasco uit door onenigheid in het gemeenschappelijk vakbondsfront. Eind december keurt het parlement de licht aangepaste plannen van de regering Dehaene goed. Generatiepact In 2005 vatte de Regering-Verhofstadt II het plan op om de eindeloopbaan grondig te hervormen. Dit mondde uit in de wet van 30 december 2005, het zogenaamde generatiepact. Dit pact maakte van het voormalige recht op outplacement een plicht voor de werknemer en paste de voorwaarden voor het brugpensioen aan. Door gerichte acties van onder andere het ABVV konden de brugpensioenen gevrijwaard worden, doch verwachtte de wetgever van de bruggepensioneerden dat ze voortaan beschikbaar zouden blijven voor de arbeidsmarkt en trok ze de brugpensioenleeftijd op tot 60 jaar en met de voorwaarde dat de werknemer een loopbaan van 38 voltijdse jaren achter de rug heeft. Hete herfst 2014 Dezelfde dag als waarop minister-president Geert Bourgeois zijn septemberverklaring voorlas werd er door de vakbonden van de VRT een optocht georganiseerd naar het Vlaamse Parlement. Een dag later blies het ABVV in gezamenlijk vakbondsfront met het ACV en ACLVB - een eerste keer verzamelen, meer dan 5000 militanten verzamelden op het Muntplein. Eensgezind klonk het dat ze geen asociaal, onevenwichtig en onrechtvaardig beleid zouden dulden. Op 3 november werd er door Horval actie gevoerd aan de Unizo-kantoren in Antwerpen, waar een "DJ Jos"-actie op poten werd gezet. Eveneens op de vooravond van de nationale manfestatie van 4 november 2015 vond er een 24-urenbezetting van het Anneessensplein in Brussel plaats door de ABVV Jongeren samen met ACV Enter en ACLVB FreeZbe waarbij de studenten van o.a. Studententroef aansloten. Een dag later vond een algemene manifestatie tegen het regeringsmaatregelen plaats. Meer dan 120.000 betogers verzamelden in Brussel aan het Noordstation. Onder de betogers waren er minstens 10.000 uit Antwerpen stad afkomstig. Verschillende actievoerders geraakten echter niet op de locatie wegens capaciteitsgebrek. De belangrijkste punten van kritiek van de vakbonden op de regering zijn dat de besparingen vooral ten laatste zijn van de werknemers, en dan met name de 2,6 miljard besparingen in de gezondheidszorg, de indexsprong van 2% en manipulaties van het indexmechanisme waardoor een gemiddelde werknemer 1066 euro bruto aan koopkracht inboet of tewel minimum 27 000 euro netto op een volledige loopbaan, de hervorming van de wet van 96, waardoor er voortaan een imperatieve i.p.v. indicatieve loonnorm is, de invraagstelling van de anciënniteitsbarema's, de aanval op het sociaal overleg en de vrijheid van (loon-)onderhandelen en het optrekken van de pensioenleeftijd tot 67. Daarnaast hebben ze kritiek op de besparingen in de kinderbijslag die een gemiddeld gezin 230 euro kost en het feit dat er geen indexering van de kinderbijslag plaatsvindt, de verhoging van het inschrijvingsgeld aan hogescholen en universiteiten, de hervormingen van het pensioensparen en de verhoging van het remgeld in de gezondheidszorg. Gemiddeld genomen zou een Belg door al deze maatregelen 336 euro aan koopkracht per jaar inboeten, vooral de lage inkomens zouden het grootste slachtoffer zijn. Zo zien ouderen met een gemiddeld pensioen hun koopkracht met 562 euro afnemen. Deze cijfers werden bevestigd door zowel fiscalist Michel Maus als door hoogleraar economie Gert Peersman van de Universiteit Gent, deze laatste maakte evenwel de bedenking dat het verlies aan koopkracht in realiteit hoger ligt, aangezien er met verschillende andere besparingen geen rekening werd houden. Het einde van de betoging te Brussel Zuid werd verstoord door onder andere rechts-extremistische groeperingen zoals Nation die de confrontatie met de politie opzochten. Zo werd onder ander Eite Homan - jarenlang de leider van het Aktiefront Nationale Socialisten (ANS) en actief geweest bij de Blood and Honour-afsplitsing Racial Volunteer Force (RVF) - en Karl-Jan Walle - oprichter van de Folksfahne 18 en actief bij Nationale Socialistische Aktie (NSA) - herkend. De beelden van deze rellen gingen de wereld rond, en kwamen in onder andere Groot-Brittannië, Rusland, de Verenigde Staten en de Arabische wereld in het nieuws. Een solidariteitsactie die werd opgezet voor een auto die vernield was, bracht op enkele uren 12.000 euro op. Burgemeester van Antwerpen en N-VA-voorzitter Bart De Wever kondigde aan een politiemacht op de been te brengen tijdens de betoging in Antwerpen, waarop de vakbonden de burgemeester eraan herinnerde dat de acties op 24 november stakingsaanzegging betroffen en geen betoging. Advocaten stelden zich dan weer de vraag of de focus op de rellen tijdens de nationale betoging een andere agenda verhult. Op maandag 24 november vond de eerste provinciale staking in een reeks van drie plaats in de provincies Antwerpen, Limburg, Henegouwen en Luxemburg. Zondagmiddag hierop voorafgaand werd het scheepsverkeer reeds platgelegd in Antwerpen, Gent, en vanaf 17u ook in Zeebrugge. Alfaport, de koepel van Antwerpse Havenbedrijven verwachtte vooraf dat de activiteiten op een laag pitsje zouden staan. Sven Deridder, voorzitter van de Beroepsvereniging van Loodsen, liet weten dat er naar alle waarschijnlijkheid niet veel beweging op de Schelde zal zijn. Ook Het Agentschap Maritieme Dienstverlening sloot zich hierbij aan en meldde dat sluisdeuren gesloten bleven. De haven lag zo goed als helemaal plat, er waren vier vaste stakersposten en daarnaast ook enkele mobiele ploegen om elders de werking van bedrijven stil te leggen. Eveneens in Antwerpen verzamelde in alle vroegte aan het Zuiderpershuis een bont gezelschap van syndicalisten, studenten en mensen uit de sociale en culturele sector namens Hart Boven Hard voor een fietstocht langs de verschillende piketten om de stakers een hart onder de riem te steken. Onder de aanwezigen stand-upcomedian Nigel Williams, professor Jan Blommaert, rapster Slongs Dievanongs, muzikant Abdelkader Zahnoun, rapper Scale van de Sint Andries MC’s, schrijver en voormalig stadsdichter van Antwerpen Joke Van Leeuwen en modeontwerpster Rachida Aziz. Later op de dag werd er eveneens door Hart Boven Hard een fietseling georganiseerd waaraan initieel 600 fietsers deelnamen, een aantal dat geleidelijk vermeerderde tot 800. In de regio's Mechelen en Kempen werd er aan verschillende kruispunten gesensibiliseerd onder het motto 'Wij zijn de peer!", later op de dag verzamelden duizenden vakbondsmilitanten, waaronder een grote delegatie uit de zorgsector op de Grote Markt in Turnhout, waar om vijf voor twaalf ballonnen werden opgelaten. In Mechelen bliezen Hart Boven Hard en de vakbonden verzamelen in 't Arsenaal. In Limburg werden kruispunten in Paal, Hasselt, Houthalen, Genk, Neerpelt, Sint-Truiden, Tongeren en Dilsen bezet. In Hasselt werd een rouwstoet georganiseerd die de hoofdkwartieren van de verschillende partijen bezochten. In Henegouwen viel in Charleroi vanaf middernacht geleidelijk alles stil en stonden er bij ochtendgloren piketten aan de bedrijven, ook grootwarenhuizen en scholen waren dicht en er was amper openbaar vervoer. Ook de toegang tot de luchthaven van Gosselies werd geblokkeerd, reizigers mochten enkel te voet door. In Mons werd de toegang tot het winkelcentrum Grands-Près geblokkeerd en werden op verschillende invalswegen tot de stad filterblokkades georganiseerd. Ook in La Louvière werd gestaakt, tevens werd er een algemene vergadering georganiseerd door ACOD die druk werd bijgewoond. Zowel bij De Lijn als de NMBS lag het trein-, bus- en tramverkeer grotendeels plat in de betrokken provincies en was er spoorhinder in heel het land. Op 1 december vonden er provinciale acties plaats in de provincies Namen, Luik, Oost- en West-Vlaanderen. Op 8 december werd er actie gevoerd in Vlaams- en Waals-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Op 15 december vond er een landelijke stakingsactie plaats. Structuur Bestuur Interprofessionele structuur De interprofessionele structuur van het ABVV volgt min of meer de staatsstructuur. Zo zijn er binnen het Federaal ABVV het Federaal Congres, het Federaal Comité, het Federaal Bureau en het Federaal Secretariaat. Daarnaast is het ABVV, op interprofessioneel vlak opgedeeld in 3 intergewestelijken en 17 gewestelijke afdelingen. Ten slotte is het ABVV, net als alle andere Belgische vakbonden, lid van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV) en het Europees Vakverbond (EVV). Federaal Niveau Federaal Congres Het Federaal Congres is een orgaan binnen het ABVV dat vierjaarlijks samenkomt. Het is samengesteld uit afgevaardigden van de aangesloten vakcentrales (à ratio van 1 afgevaardigde per 2000 leden), afgevaardigden uit de Intergewestelijken (à ratio 1 afgevaardigde per 2 afgevaardigden uit de vakcentrales) en de leden van het federaal bureau. De bevoegdheden zijn de benoeming van de leden van het Federaal Bureau en het Federaal Secretariaat, de benoeming van de Algemeen Voorzitter en Algemeen Secretaris, het vakbondsbeleid, de minimumbijdrage per vakcentrale, de wijziging der statuten en de bespreking van het activiteitsverslag van het Federaal Secretariaat. Federaal Comité Het Federaal Comité is een orgaan binnen het ABVV en dat acht maal per jaar bijeen komt. Het is samengesteld uit de leden van het Federaal Bureau, afgevaardigden van de vakcentrales (à ratio van 1 afgevaardigde per 10.000 leden) en afgevaardigden van de Intergewestelijken ( à ratio van 1 afgevaardigde per 20.000 leden). De bevoegdheden zijn de afbakening van de bevoegdheden tussen vakcentrales en gewestelijke afdelingen en de algemene vakbondsagenda. Federaal Bureau Het Federaal Bureau is een leidinggevend orgaan binnen het ABVV dat tweewekelijks samenkomt. Het is samengesteld uit de leden van het federaal congres, vertegenwoordigers van de intergewestelijken en vertegenwoordigers uit de vakcentrales. De bevoegdheden zijn de algemene leiding van het ABVV, de uitvoering van de beslissingen van het Federaal Congres en het Federaal Comité, het fondsenbeheer binnen het ABVV, de toepassing van de statuten en de taakverdeling binnen het Federaal Secretariaat. Federaal Secretariaat Het federaal secretariaat is een leidinggevend orgaan binnen het ABVV dat wekelijks samenkomt. Het is samengesteld uit de Voorzitter, Algemeen Secretaris, 4 federale Secretarissen en de 3 Intergewestelijke Secretarissen. Het is bevoegd voor het dagelijks bestuur van de vakbond en zijn diensten (studiedienst, perscommunicatie, werkloosheid, gender, documentatiecentrum, boekhouding, audit, etc) Intergewestelijk Niveau De Intergewestelijken - een voor elk bestuurlijk gewest - zijn bevoegd voor de Gewest- en Gemeenschapsmateries binnen het ABVV. Ze vormen dus de syndicale tegenmacht ten overstaan van de werkgevers en Gewest- en Gemeenschapsregeringen. Voorbeeld Vlaams ABVV, maar idem opgebouwd voor het Waalse & Brusselse ABVV: Intergewestelijk Congres Het Intergewestelijk Congres is een orgaan binnen het Vlaams ABVV dat vierjaarlijks samenkomt. Het is evenredig samengesteld uit afgevaardigden van de aangesloten vakcentrales en afgevaardigden vanuit de ABVV-gewesten. De bevoegdheden zijn de benoeming van de leden van het Intergewestelijk Bureau en het Intergewestelijk Secretariaat, de benoeming van de Algemeen Voorzitter en Algemeen Secretaris, het vakbondsbeleid en de bespreking van het activiteitsverslag van het Intergewestelijk Secretariaat. Intergewestelijk Comité Het Intergewestelijk Comité is een orgaan binnen het Vlaams ABVV dat minstens 2 maal per jaar bijeen komt, op initiatief van het Intergewestelijk Bureau. Het is evenredig samengesteld uit afgevaardigden van de ABVV-gewesten en afgevaardigden van de vakcentrales. De bevoegdheid is het bepalen van de standpunten over actuele syndicale thema's. Daarnaast organiseert het beleidsvoorbereidende studiedagen. Intergewestelijk Bureau Het Intergewestelijk Bureau is een leidinggevend orgaan binnen het Vlaams ABVV dat tweewekelijks samenkomt. Het is evenredig samengesteld uit vertegenwoordigers van de Vlaamse ABVV-gewesten en vertegenwoordigers uit de vakcentrales. De bevoegdheden zijn de algemene leiding van het Vlaams ABVV, de uitvoering van de beslissingen van het Intergewestelijk Congres en het Intergewestelijk Comité. Intergewestelijk Secretariaat Het Intergewestelijk secretariaat is een leidinggevend orgaan binnen het Vlaams ABVV dat het dagelijks bestuur waarneemt en uitoefent. Het is samengesteld uit de voorzitter en algemeen secretaris van het Vlaams ABVV. Gewestelijk Niveau De 17 Gewestelijken - een voor elk ABVV-gewest - zijn bevoegd voor de lokale samenwerking tussen de centrales en ABVV-werkingen. Ze vertegenwoordigen het ABVV ten overstaan van de lokale openbare besturen (Provincies en gemeenten) en instellingen. Ze organiseren de diensten voor de leden, militanten en centrales op gewestelijk niveau en betalen de werkloosheidsvergoedingen uit via de werkloosheidskas. Op gewestelijk niveau wordt een Gewestelijk Congres, Gewestelijk Comité, Gewestelijk Secretariaat en Gewestelijk Bureau ingericht. Hiërarchisch overzicht Federaal ABVV Voorzitter: Thierry Bodson Algemeen secretaris: Miranda Ulens Ledenaantal: 1 503 748 Professionele structuur De professionele structuur is een indeling per arbeidssector, deze zijn vervolgens ingedeeld in zes vakcentrales. Centrales Organogram Werking Elke vakcentrale bestaat uit: Statutair Congres Het Statutaire Congres komt elke vier jaar samen en bestaat uit de syndicale afgevaardigden. De bevoegdheden zijn de politieke lijn bepalen door middel van het goedkeuren van resoluties. Daarnaast verkiest het de leden van het Federaal Bureau. Controle Commissie De Controle Commissie is een orgaan binnen de vakcentrale dat toezicht houdt op de boekhouding en financiën van de vakcentrale. Het is samengesteld uit 4 verkozenen door het Congres en 1 verkozene door het Federaal Bestuur. Federaal Bestuur Het federaal bestuur is een orgaan binnen de vakcentrale dat waakt over de naleving van de statuten en de uitvoering van de beslissingen van het Federaal Bestuur en het Congres. Het komt bijeen om de zes maanden en is samengesteld uit leden van het Federaal Secretariaat en vertegenwoordigers van de gewestelijke afdelingen. Uitvoerend Bestuur Het uitvoerend bestuur is een orgaan binnen de vakcentrale en komt tweewekelijks samen. Het is samengesteld uit leden van het Federaal Secretariaat en de negen verkozenen van het Federaal Bestuur. De bevoegdheden zijn de financiën, het beheer en de werking van de Gewestelijke Afdelingen. Federaal Secretariaat Het Federaal secretariaat is een orgaan dat het dagelijks bestuur van de vakcentrale organiseert. Het bestaat uit de Voorzitter, Algemeen Secretaris en 6 federale secretarissen. Gewestelijke Afdelingen De gewestelijke afdelingen vormen de basis van de vakcentrale en organiseren dienstverlening, probleemoplossing en communicatie met de leden en syndicaal afgevaardigden. Vakcongres Is een orgaan binnen de vakcentrale dat elke vier jaar georganiseerd wordt voor elke belangrijke sector. Vakcommissie Dit orgaan binnen de vakcentrale wordt ingesteld door het Federaal bestuur voor elke belangrijke sector. Ze komt naar noodzaak bijeen en is belast met de voorbereiding en organisatie van de vakbondswerking in de betrokken sector. Syndicale Afvaardiging Daarnaast zijn er militanten en delegees die verkozen zijn bij de sociale verkiezingen door de werknemers in de bedrijven. Deze verdedigen de rechten van de aangesloten leden binnen hun bedrijf volgens twee verschillende modellen: het strijdmodel waarbij men in de bedrijven actievoerders heeft die waken over de sociale toestand. Deze door de vakbond aangestelde personen vormen de vakbondsdelegatie. het overlegmodel waarbij er twee organen zijn voor de communicatie tussen werkgever en werknemer. Dit zijn de ondernemingsraad en de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW). Deze personen worden verkozen door de werknemers. Andere organisatie binnen het ABVV Linx+, de cultuurorganisatie van het ABVV Magik?, de studentenorganisatie van het ABVV ABVV Jongeren, de jongerenorganisatie van het ABVV Working Class Heroes, de jongerendelegees van het ABVV GenderCommissie, de vrouwenorganisatie van het ABVV Kopa vzw, het opleidingscentrum van het ABVV i.s.m. VDAB Sociale verkiezingen Uitslagen 2008 55.000 kandidaten in 6500 ondernemingen 15.000 verkozenen (= 36,12% van het totaal in ondernemingsraden en 36,42% in de Comités Preventie en Bescherming op het werk) 1.700.000 kiezers Leden 2/3de van de 1 455 454 leden (2008) behoort tot de actieve beroepsbevolking. Hiervan is 48% arbeider, 26% bediende en 21% ambtenaar. 1/3de van de leden behoort tot de niet-actieve beroepsbevolking, dit zijn (brug-) gepensioneerden, werklozen en studenten. Uit een studie van de VUB in opdracht van De Nieuwe Werker uit 2004 blijkt dat 42% van de leden lid van het ABVV is omwille van de dienstverlening, 33% van thuis uit en 24% uit ideologische overweging. De prioriteiten van de leden gaan volgens dezelfde studie uit naar meer jobs (57%), hogere lonen, hogere pensioenen en minder stress op het werk. Ledenbladen Het ledenblad van het ABVV "De Nieuwe Werker" is een tweewekelijks magazine. Het werd opgericht in 1945. Bekende (ex-)leden Gelieerde organisaties uit de socialistische zuil De Socialistische Gemeenschappelijke Actie (S.G.A.), een overkoepelende structuur voor de coördinatie en mobilisatie van de socialistische zuil. Vooruit, een Vlaamse politieke partij. Zij-kant, de vrouwenorganisatie van Vooruit. Jongsocialisten, de jongerenorganisatie van Vooruit. De Socialistische Mutualiteiten. VIVA-SVV, de vrouwenvereniging van de socialistische mutualiteiten. JOETZ, de jongerenorganisatie van de socialistische mutualiteiten. De Rode Valken, de socialistische jeugdbeweging Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB), het instituut voor sociale geschiedenis. Historisch document Het moreel verslag van het eerste statutair congres (23-25 december 1945) Literatuur Frank Vandenbroucke, Van crisis tot crisis. Een socialistisch alternatief, 1981. Luc Peiren en Jean-Jacques Messiaen (eds.), Een eeuw solidariteit, 1898-1998. Geschiedenis van de socialistische vakbeweging, 1998. Luc Peiren e.a., Wij zijn de AC. 100 jaar Algemene Centrale ABVV, 200 jaar syndicale geschiedenis, 2008. Externe link Officiële website Website van het Vlaams ABVV
90
https://nl.wikipedia.org/wiki/Algemene%20Centrale%20der%20Liberale%20Vakbonden%20van%20Belgi%C3%AB
Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België
De Algemene Centrale der Liberale Vakverbonden van België (ACLVB) of Centrale Générale des Syndicats Libéraux de Belgique (CGSLB) of Allgemeine Zentrale der Liberalen Gewerkschaften Belgiens (AZLGB) is een van de drie representatieve vak(ver)bonden van België. De Liberale Vakbond vertegenwoordigt ongeveer 297.000 werknemers in België. Geschiedenis De ACLVB vindt net als de andere Belgische vakbonden haar oorsprong in de tweede helft van de 19e eeuw. Ze is gegroeid uit verschillende liberale vakverenigingen die overal in het land ontstonden. In 1920 leidde dat tot de oprichting van de Nationale Centrale der Liberale Vakbonden van België. De naam werd in 1939 veranderd in ACLVB. De ACLVB kende een gestage groei tijdens de laatste jaren. Dat vertaalde zich onder meer in een stijging van het aantal mandaten in de werknemersorganen in de bedrijven na de laatste sociale verkiezingen. Eind oktober 2006 nam Guy Haaze ontslag als voorzitter van de ACLVB. Op 13 januari 2007 werd Jan Vercamst op een buitengewoon congres verkozen tot nieuwe Nationaal Voorzitter. Hij volgde Nationaal secretaris Luk De Vos op, die de functie van voorzitter ad interim waarnam na het ontslag van Guy Haaze. In 2015 volgde Mario Coppens Vercamst op. Missie De ACLVB hangt een sociaal-liberale filosofie aan en is daarmee een van de weinige vakbonden die zich dan ook ten volle steunt op de liberale ideologie. Centraal staat daarbij overleg. Stakingen worden gezien als een ultiem drukkingsmiddel, dat pas gebruikt wordt wanneer andere drukkingsmiddelen niet blijken te helpen. De Liberale Vakbond onderscheidt zich van de andere Belgische vakbonden door haar interprofessionele structuur. Arbeiders en bedienden uit verschillende sectoren maken deel uit van dezelfde organisatie. Dit in tegenstelling tot het christelijke ACV en het socialistische ABVV die bestaan uit verschillende vakgroepen. Enige uitzondering is het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA) dat de ambtenaren vertegenwoordigt binnen de ACLVB. Structuur Voorzitters Internationaal Internationaal gezien maakt de ACLVB deel uit van het Internationaal Vakverbond (IVV) en het Europees Vakverbond (EVV). Externe link Officiële website
92
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aboe%20Nidal
Aboe Nidal
Aboe Nidal (Arabisch: أبو نضال), geboren als Sabri Chalil al-Banna (Arabisch: صبري خليل البنا), (Jaffa, mei 1937 – Bagdad, 16 augustus 2002) was een van de meest gezochte en gevreesde Palestijnse terroristen ter wereld. Hij wordt verantwoordelijk gehouden voor in totaal 90 aanslagen in 20 landen, die voornamelijk plaatsvonden tussen midden jaren zeventig en begin jaren negentig van de 20e eeuw. De naam Aboe Nidal betekent vader van de strijd. Aboe Nidal werd geboren als Sabri Khalil al-Banna in de havenstad Jaffa, nu een deel van de gemeente Tel Aviv-Jaffa. Zijn vader, Hajj Khalil al-Banna, bezat 2500 hectare sinaasappelplantage gelegen tussen Jaffa en al-Majdal Asqalan Tijdens de Nakba vluchtte zijn familie eerst naar hun huis in al-Majdal en daarna naar Burej (een kamp voor ontheemden) in de Gazastrook en later naar Nablus. In de jaren zestig sloot hij zich aan bij Yasser Arafats Fatah, later de voornaamste fractie binnen de in 1964 opgerichte PLO. In 1974 brak Aboe Nidal met de Fatah, omdat deze impliciet een twee-staten oplossing accepteerde; om zijn eigen organisatie 'Fatah-Revolutionaire Raad', meest bekend als 'Organisatie Aboe Nidal' op te richten. Enkele van de meest opvallende gebeurtenissen: aanslagen op PLO-medewerkers (bv Issam Sartawi ?, maar dit is niet bewezen) aanslag op de Israëlische ambassadeur in het Verenigd Koninkrijk (1982), waarbij de ambassadeur zwaargewond raakte. De aanslag werd door Israël aangegrepen als excuus voor de Israëlisch-Libanese Oorlog welke ertoe leidde dat de PLO uit het zuiden van Libanon en uit Beiroet werd verjaagd. Abu Nidals organisatie zelf was gevestigd in Irak. aanslagen op de El Al-balies in de vliegvelden van Wenen en Rome (1985, totaal 19 doden) aanslag op een synagoge in Istanboel (1986, totaal 21 doden) Nidal was nogal omstreden in Arabische kringen. Zo werd hij bij verstek ter dood veroordeeld door Palestijnse, Libanese en Jordaanse rechtbanken. Op 19 augustus 2002 werd Aboe Nidal dood aangetroffen in zijn huis in de Iraakse hoofdstad Bagdad. Aangenomen wordt dat hij daar woonde sinds 1998. Hij zou toen leukemie hebben gehad. Dat was echter niet zijn doodsoorzaak. De Iraakse autoriteiten spraken van zelfmoord, maar die verklaring wordt in twijfel getrokken: hij werd met schotwonden aangetroffen. Nidal, Aboe
93
https://nl.wikipedia.org/wiki/Arabische%20Liga
Arabische Liga
De Arabische Liga (Arabisch: جامعة الدول العربية) is een organisatie van 22 Arabische landen die in 1945 werd opgericht om samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en de gemeenschappelijke belangen te behartigen. Het hoofdkwartier van de Arabische Liga is gevestigd in Caïro, Egypte. Oprichting De Arabische Liga werd opgericht in Caïro op 22 maart 1945. De oorspronkelijke leden waren Egypte, Irak, Transjordanië (in 1946 hernoemd tot Jordanië), Libanon, Saoedi-Arabië en Syrië. Op 5 mei van dat jaar trad ook Noord-Jemen toe. Het oorspronkelijke doel van de Liga was het verstevigen en coördineren van politieke, economische en sociale programma's voor alle leden van de Liga en het bemiddelen bij conflicten tussen de leden onderling en tussen leden en derde partijen. Sinds 13 april 1950 heeft de Liga ook een coördinerende rol in defensieve militaire operaties. Vanaf haar oprichting stelde de Liga zich zeer afwijzend op tegenover Israël. De Arabische Liga heeft daarnaast in het verleden een belangrijke rol gespeeld binnen het onderwijs. Zo wilde ze het analfabetisme bestrijden. Ook bemoeide ze zich met het welzijn van kinderen en het verbeteren van de positie van vrouwen binnen de Arabische wereld. Doelen Op dit moment zijn de belangrijkste doelen voor de Liga als volgt omschreven: Het verstevigen van de relatie tussen Arabische landen, zorg voor de onafhankelijkheid van Arabische landen, het gemeenschappelijke goed dienen van alle Arabische landen, het verzekeren van betere condities voor alle Arabische landen, de toekomst van alle Arabische landen garanderen en de hoop en verwachtingen van alle Arabische landen ten uitvoer brengen. Dit kwam en komt neer op de bevrijding van Arabische/islamitische landen van westerse overheersing (vele van de oprichtende staten hadden aan de vooravond van de naoorlogse dekolonisatie nog te maken met Brits of Frans bestuur) en bevordering van de 'Arabische eenheid'. Een doel in het verleden was het voorkomen van de oprichting van een Joodse staat in het Brits Mandaatgebied Palestina. Na de oprichting van de staat Israël in 1948 verschoof het doel naar de bestrijding van Israël. Geschiedenis Toen Egypte in 1978 de Camp-David-akkoorden sloot met Israël - en dus toenadering zocht tot Israël - werd Egypte geroyeerd en werd het hoofdkantoor van de Liga uit de Egyptische hoofdstad Caïro overgeplaatst naar Tunis. In 1987 werden de diplomatieke banden met Egypte hersteld, en in 1989 werd Egypte weer als lid toegelaten. Het hoofdkantoor werd vervolgens weer verplaatst naar Caïro (in 1989). Ook nu nog zijn veel landen van de Arabische Liga tegenstander van het bestaan van de staat Israël. Zes leden van de Arabische Liga onderhouden inmiddels diplomatieke relaties met Israël: naast Egypte en Jordanië sinds 2020 ook Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten, Marokko en Soedan. Sommige andere landen onderhouden betrekkingen op een lager niveau. Na de val van het bewind van Moebarak in Egypte in 2011 bekoelde de relatie tussen Egypte en Israël. In juni 1976 stuurde de Arabische Liga een vredesmacht naar Libanon. In de jaren tachtig probeerde ze tijdens de Libanese Burgeroorlog te bemiddelen tussen de strijdende partijen. Sinds 27 november 2011 probeert de liga samen met de Verenigde Naties een oplossing te vinden in het conflict in Syrië tijdens de opstand tegen president Bashar al-Assad. Op 17 november 2012 heeft de Arabische Liga zich, na topoverleg in Caïro, uitgesproken tegen de 'agressie' van Israël in het gewapende conflict dat in diezelfde maand weer oplaaide tussen Israël en de Palestijnen in de Gazastrook. De Arabische Liga kondigde een missie aan om de solidariteit jegens de Palestijnse bevolking uit te spreken en om te bemiddelen in een staakt-het-vuren tussen beide partijen. Tijdens de Syrische Burgeroorlog werd het land met ingang van 16 november 2011 geschorst als lid, maar op 7 mei 2023 opnieuw verwelkomd. Secretarissen-generaal Abdul Rahman Azzam (1945-1952) (Egypte) Abdul Khalek Hassouna (1952-1972) (Egypte) Mahmoud Riad (1972-1979) (Egypte) Chedli Klibi (1979-1990) (Tunesië) Ahmed Asmat Abdel-Meguid (1991-2001) (Egypte) Amr Moussa (2001-2011) (Egypte) Nabil Elaraby (2011-2016) (Egypte) Ahmed Aboul Gheit (2016-heden) (Egypte) Lidstaten De Arabische Liga heeft 22 lidstaten. Dit zijn, naar hun jaar van toetreding: Noord-Jemen en Zuid-Jemen waren eerder al lid van de Arabische Liga. Sinds de Jemenitische hereniging in 1990 werd de nieuwe republiek automatisch lid. Potentiële lidstaten Waarnemende staten Zie ook Arabische wereld MENA, waar de meeste landen toe gerekend worden
94
https://nl.wikipedia.org/wiki/Afrikaans%20Nationaal%20Congres
Afrikaans Nationaal Congres
Het Afrikaans Nationaal Congres (afkorting: ANC; Engels: African National Congress; ook in het Afrikaans wordt African National Congress gezegd) is een politieke groepering, die in 1912 in Bloemfontein werd opgericht om de belangen van de mensen in Zuid-Afrika te behartigen. De basis voor de groepering werd in 1882 gelegd met de formatie van de Native Education Association in de toenmalige Britse Kaapkolonie. Opvattingen Het ANC ziet zichzelf als een nationalistische partij van alle kleuren en voorstander van een non-raciale samenleving. In het Handvest van de Vrijheid uit 1955 worden de grondbeginselen van democratie en mensenrechten beschreven. Het mag niet worden gezien als een blauwdruk voor socialisme. Geschiedenis De organisatie werd gesticht op 8 januari 1912 als South African Native National Congress (SANNC) aan de Waaihoek Wesleyan Church in Bloemfontein, met als doel meer rechten te bekomen voor de zwarte bevolking van Zuid-Afrika. John Dube, de eerste voorzitter, en dichter en schrijver Sol Plaatje waren bij de oprichters. De organisatie kreeg de naam ANC in 1923 en richtte een militaire vleugel op, de Umkhonto we Sizwe (Speer van de Natie) in 1961. Van herkomst is het ANC voornamelijk een Xhosa-beweging. De "Defiance Campaign" is het eerste grote georganiseerde geweldloze verzet, georganiseerd door het ANC en veroorzaakte een enorme toeloop van ANC-leden, behalve Xhosa ook van andere stammen. Ook begon het ANC samen te werken met blanken die ook tegen de apartheid streden, waaronder blanke leden van de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij (SACP). In 1961 werd het ANC in Zuid-Afrika verboden. In 1964 werd ANC-leider Nelson Mandela, symbool van het verzet tegen de apartheid, verbannen naar Robbeneiland, tot zijn vrijlating in 1990. Tot 1988 werd het ANC door de Verenigde Staten officieel beschouwd als terroristische organisatie. Tot 27 juli 2008 werden Nelson Mandela en andere ANC-politici nog opgevoerd op de officiële lijst van degenen die door het Congres van de VS als terroristen beschouwd worden. Na bekendwording verdwenen hun namen van de terroristenlijst. Het ANC werkte in zijn strijd tegen de apartheid samen met de SACP en andere lokale antiracistische partijen, zoals het Pan-African Congress (PAC). Tot 1994 werd de strijd tegen apartheid gebaseerd op actie voor gelijke rechten voor zowel blanken als zwarten. Tegenwoordig is de partij ANC officieel lid van de Socialistische Internationale en voorstander van democratisch socialisme. Op 2 februari 1990 verklaarde president F.W. de Klerk in zijn traditionele openingstoespraak voor het parlement de opheffing van het verbod op het ANC, het PAC, de Communistische Partij en 31 andere verboden organisaties. Bij de vrije verkiezingen in 1994 behaalde de partij onder aanvoering van Mandela een grote overwinning en nam sindsdien deel aan de nationale eenheidsregering. Het ANC werkte nauw samen met de Afrikaanse Nuwe Nasionale Party, opvolger van de Nasionale Party. Na 2005 stapten een aantal NNP-leden zelfs over naar het ANC. Sinds de eerste vrije verkiezingen van 1994 heeft het ANC steeds de president van het land geleverd. Dit waren achtereenvolgens Nelson Mandela, Thabo Mbeki, Kgalema Motlanthe, Jacob Zuma en Cyril Ramaphosa. Verkiezingsuitslagen sinds 1994 Kritiek op ANC Voormalig ANC-voorzitter Jacob Zuma werd aangeklaagd wegens corruptie, en geldt als populist. De anglicaanse ex-bisschop Desmond Tutu bekritiseerde het ANC fel vanwege de 'stille diplomatie' tegen het voormalige Zimbabwaanse regime van Robert Mugabe en de toename van de tegenstellingen tussen arm en rijk in Zuid-Afrika. Ook in de Westerse wereld is vaak kritiek op het ANC te horen. Ten eerste kreeg de regering-Mbeki kritiek wegens haar ineffectieve aidsbeleid. Ten tweede zou ze de haat tegen blanken niet voldoende bestrijden en overvallen op blanke boeren. In 2006 kreeg Jacob Zuma heel wat kritiek met het zingen van het lied Umshini wami, wat vertaald uit het Zulu Breng me mijn machinegeweer betekent. Hij verklaarde echter wel dat dit lied voor hem geen aansporing tot geweld betekent. De voormalige jeugdleider van het ANC Julius Malema en voormalig president Zuma werden ook bekritiseerd voor het zingen van het lied dubul' ibhunu wat Schiet een Boer betekent. Het ANC verdedigde dit gedrag. Sleutelfiguren binnen het ANC Voor 1948: John Dube, Sol Plaatje, Pixley ka Isaka Seme 1948 tot 1994: Chris Hani, Ahmed Kathrada, Albert Luthuli, Nelson Mandela, Govan Mbeki, Thabo Mbeki, Raymond Mhlaba, Cyril Ramaphosa, Walter Sisulu, Joe Slovo, Robert Sobukwe, Oliver Tambo, Dulcie September Na 1994: Nelson Mandela, Sydney Mufamadi, Thabo Mbeki, Phumzile Mlambo-Ngcuka, Tokyo Sexwale, Jacob Zuma, Ace Magashule, Cyril Ramaphosa Zie ook Anti-apartheidsbeweging Externe link De officiële website van het ANC Zuid-Afrikaanse politieke partij Socialistische of sociaaldemocratische partij
95
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anti-Revolutionaire%20Partij
Anti-Revolutionaire Partij
De Anti-Revolutionaire Partij (afgekort ARP, AR-partij of AR) was de eerste politieke partij in Nederland. Ze bouwde verder aan een al bestaande parlementaire stroming, die was begonnen door Guillaume Groen van Prinsterer. De naam 'antirevolutionair' verwijst naar het verwerpen van de ideeën van de Franse Revolutie. Geschiedenis De partij werd opgericht door Abraham Kuyper in 1879. Het belangrijkste strijdpunt van de ARP was de gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs, wat zich uitte in de schoolstrijd. De traditionele achterban van de ARP werd gevormd door de (neo)calvinistische 'kleine luyden'. Kuyper begreep dat hij meer zetels nodig had om invloed uit te oefenen en pleitte daarom voor uitbreiding van het kiesrecht, hetgeen daadwerkelijk geschiedde in 1917. De politieke strategie van Kuyper was de antithese, het bewerkstelligen van een politieke scheidslijn tussen confessionele partijen enerzijds, zoals zijn eigen ARP en de katholieken, en de seculiere partijen anderzijds. Hiermee kon hij een meerderheid krijgen voor zijn politieke standpunten. De ARP had een sterke binding met de (mede door Kuyper gestichte) Gereformeerde Kerken in Nederland (kortweg Gereformeerde Kerk genoemd); ruim 80% van de ARP-kiezers was gereformeerd. Eenzelfde percentage van de ARP-bestuurders was lid van dit kerkgenootschap, de overigen kwamen vooral uit de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk en de Christelijke Gereformeerde Kerk bij de ARP. Vaak zaten voor de ARP dominees in de Tweede Kamer. De ARP had een sterke aanhang in Friesland, Overijssel en Zeeland, en op het Zuid-Hollandse platteland. De gemeenten Urk, Grijpskerke, Grootegast, Almkerk en Zuidland golden als grootste bolwerken van de ARP. De Veluwe gold als een christelijk-historisch bolwerk met aanhangers van de CHU. Partijleiders na Kuyper waren Hendrik Colijn, Jan Schouten, Jelle Zijlstra, Sieuwert Bruins Slot, Barend Biesheuvel en Willem Aantjes. In de Tweede Wereldoorlog ging de ARP ondergronds. Veel antirevolutionairen namen deel aan het verzet. De Nederlandse regering in Londen werd geleid door ARP-voorman Pieter Sjoerds Gerbrandy. De ARP had, vanuit haar visie op de overheid als draagster van een van God gegeven wettig gezag, grote moeite met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, die in 1949 na twee politionele acties niettemin plaatsvond. Vanaf de jaren zestig ging ze zich ontwikkelen in meer vooruitstrevende richting. Zo bleven ARP-ministers en -Kamerfractie in de nacht van Schmelzer in 1966 trouw aan het kabinet Cals-Vondeling. Vervolgens haalde de Anti-Revolutionaire voorman Jelle Zijlstra echter als premier van een tussenkabinet de kastanjes uit het vuur voor de KVP. Afsplitsingen Omdat de Anti-Revolutionaire Partij sterk verbonden was met de Gereformeerde Kerken in Nederland, werkten kerkelijke conflicten vaak in de ARP door. In 1894 zorgde een conflict tussen Kuyper en de invloedrijke Alexander de Savornin Lohman over uitbreiding van het kiesrecht (Kuyper was voor, maar Lohman tegen) dat Lohman uit de fractie stapte en de Vrij-Antirevolutionaire Partij stichtte (een van de voorlopers van de Christelijk-Historische Unie). Ter linkerzijde van de ARP stichtte Andries Popke Staalman, die vond dat partijleider Kuyper te weinig een sociaal gezicht liet zien, in 1905 de Christen-Democratische Partij. In 1918 richtten enkele bevindelijk gereformeerden de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) op, uit onvrede over de samenwerking van de ARP met de rooms-katholieken en het overwegend Kuyperiaanse karakter van de partij. Hun voorman Gerrit Hendrik Kersten was het niet eens met enkele leerstellingen van de Gereformeerde Kerken en de ARP en vond dat de bevindelijk-gereformeerden hieruit politieke consequenties moesten trekken. Toen de ARP eind jaren veertig geen positie wilde kiezen in een kerkelijk conflict binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland over doop en genadeverbond, dat leidde tot de zogenaamde Vrijmaking, volgde een politieke afsplitsing in de vorm van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), waarbij veel vrijgemaakt-gereformeerden zich aansloten. Christen Democratisch Appèl In 1967 was de ARP samen met de Christelijk-Historische Unie (CHU) en de Katholieke Volkspartij (KVP) in gesprek over het begrip 'christelijke politiek'. De respectieve fractieleiders Biesheuvel, Mellema en Schmelzer kwamen op televisie het motto 'samen uit, samen thuis' toelichten. Onder leiding van Piet Steenkamp richtten de drie partijen in 1973 het Christen-Democratisch Appèl (CDA) op. In 1980 werden ARP, CHU en KVP opgeheven. Opvallend is, dat de ARP samen ging met een katholieke partij (KVP), terwijl zij tot laat in de jaren vijftig nog een licht negatieve opvatting had over het rooms-katholicisme. Leiderschap Partijleiders Partijvoorzitters Abraham Kuyper (3 april 1879 – 5 april 1905) Herman Bavinck (5 april 1905 – 17 oktober 1907) Abraham Kuyper (17 oktober 1907 – 31 maart 1920) Hendrikus Colijn (31 maart 1920 – 26 mei 1933) Jan Schouten (26 mei 1933 – 6 september 1939) Hendrikus Colijn (6 september 1939 – 18 september 1944) Vacant (18 september 1944 – 5 mei 1945) Jan Schouten (5 mei 1945 – 22 mei 1955) Anton Roosjen (22 mei 1955 – 23 april 1956) Wiert Berghuis (23 april 1956 – 10 februari 1968) Anton Roosjen (10 februari 1968 – 15 juni 1968) Antoon Veerman (15 juni 1968 – 11 mei 1973) Jan de Koning (11 mei 1973 – 13 december 1975) Hans de Boer (13 december 1975 – 27 september 1980) Fractievoorzitters Tweede Kamer dr. A. (Abraham) Kuyper (20 mei 1894 – 1 juli 1894) J. (Jan) van Alphen (1 juli 1894 – 16 september 1896) dr. A. (Abraham) Kuyper (16 september 1896 – 31 juli 1901) J. (Jan) van Alphen (31 juli 1901 – 21 september 1903) dr. A. (Abraham) Kuyper (13 november 1908 – 18 september 1912) C. (Coenraad) van der Voort van Zijp (18 september 1913 – 9 juli 1919) mr.dr. V.H. (Victor) Rutgers (9 juli 1919 – 25 juli 1922) dr. H. (Hendrik) Colijn (25 juli 1922 – 15 augustus 1923) mr.dr. V.H. (Victor) Rutgers (21 oktober 1923 – 4 augustus 1925) mr. Th. (Theo) Heemskerk (16 september 1925 – 17 september 1929) dr. H. (Hendrik) Colijn (17 september 1929 – 24 mei 1933) dr. J. (Jan) Schouten (24 mei 1933 – 3 juli 1956) dr. J. (Jelle) Zijlstra (3 juli 1956 – 3 oktober 1956) mr.dr. J.A.H.J.S. (Sieuwert) Bruins Slot (3 oktober 1956 – 16 mei 1963) H. (Henk) van Eijsden (16 mei 1963 – 16 juli 1963) mr. B.W. (Barend) Biesheuvel (16 juli 1963 – 24 juli 1963) J. (Jan) Smallenbroek (24 juli 1963 – 14 april 1965) B. (Bauke) Roolvink (14 april 1965 – 23 februari 1967) mr. B.W. (Barend) Biesheuvel (23 februari 1967 – 6 juli 1971) mr. W. (Willem) Aantjes (6 juli 1971 – 7 december 1972) mr. B.W. (Barend) Biesheuvel (7 december 1972 – 7 maart 1973) mr. W. (Willem) Aantjes (7 maart 1973 – 8 juni 1977) Volksvertegenwoordiging Tweede Kamer Eerste Kamer Leden Bron: ARP – ledentallen (Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen) Zie ook Lijst van Tweede Kamerleden voor de ARP Lijst van Europarlementariërs voor de ARP Externe link De Anti-Revolutionaire Partij op de website van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen Voetnoten Protestantse zuil
96
https://nl.wikipedia.org/wiki/Afro-Aziatische%20talen
Afro-Aziatische talen
Talen van de Afro-Aziatische taalfamilie worden in grote delen van het Midden-Oosten, de Hoorn van Afrika en Noord-Afrika gesproken. Sommige van deze talen behoren tot de oudste geschreven talen in de wereld, maar de verschillende takken waren al uiteengewaaierd voor het schrift werd uitgevonden. Hoewel de verwantschap taalkundig wel aantoonbaar is, zijn er daarom weinig kenmerken die alle talen van de groep nog gemeen hebben, hoewel de meeste wel een vrouwelijke uitgang op -t kennen. In 1876 kwam Friedrich Müller met de hypothese van een Hamito-Semitische taalfamilie, met aan de ene kant de Semitische talen als Hebreeuws, Arabisch en Aramees en in de Hamitische tak talen als Berbers, Egyptisch en Somalisch. Marcel Cohen (1950) verwierp het idee van een aparte 'Hamitische' groep als één geheel tegenover de Semitische. Dat werd bevestigd door het werk van Joseph Greenberg, die in zijn boek The Languages of Africa (1963) de zes subfamilies zoals we die nu kennen onderscheidde, en die tegelijk een nieuwe naam voor de familie voorstelde: Afro-Aziatisch. Die naam is de meest gebruikte tot op heden. Dynamisme De Afro-Aziatische talen vertonen een specifiek dynamisme: Heel wat talen uit deze tak, die een cruciale rol hebben gespeeld in de vorming van een vroegere beschaving, zijn verdwenen: Akkadisch, Fenicisch, Oudegyptisch. Oorspronkelijk kleine taaltjes of dialecten hebben een enorme expansie gekend, en zijn gegroeid tot belangrijke talen met een ruime verspreiding: Arabisch. Waar een taal wordt gesproken, verschuift in deze tak vaak: Zuid-Arabisch werd oorspronkelijk gesproken in Zuid-Arabië (Jemen). Het gebeurt ook al eens dat een taal wordt herboren: het Hebreeuws was tot de 19e eeuw, grotendeels, een interrabbijns communicatiemiddel en/of een liturgische taal, nu de officiële taal van Israël. Egyptisch (geschreven vanaf ca. 3250 v.Chr.als oudste woorden op kruik- en kistlabels uit een leidersgraf te Abydos) Oud-Egyptisch als: Ouderijks Egyptisch, Middelegyptisch, Laat-Egyptisch en Demotisch) Oud-Koptisch en Jong-Koptisch (tot 16e eeuw gesproken, nu alleen kerktaal) Semitische talen Oost-Semitisch Akkadisch (de Semitische taal die het Soemerisch verdrong) Assyrisch Babylonisch West-Semitisch Centraal Semitisch Noordwest-Semitisch Kanaänitisch Hebreeuws Amarna-Kanaänitisch Fenicisch Punisch Moabitisch Ammonitisch Edomitisch Amoritisch Ugaritisch Aramees West-Aramees (nog gesproken in een paar dorpjes bij Damascus) Oost-Aramees Arabisch Zuid-Semitisch Zuid-Arabisch Ethiopisch Amhaars Tigrinya Koesjitische talen Ca. 40 talen die gesproken worden door ca 40-50 miljoen in Ethiopië, Somalië en Noord-Kenia Afar (1,2 miljoen sprekers) Oromo (vroeger Galla) (20-25 miljoen sprekers) Somalisch (20-22 miljoen sprekers) Omotische talen Ca. 1,5 miljoen sprekers van 40 dialecten in de Omovallei in Ethiopië. Mogelijk is dit een zijtak van de Koesjitische talen Berber Ongeveer 20 miljoen sprekers, waarvan veel in Marokko en Algerije. Noordelijk Berber (soms 'Tamazight') Tashelhiyt Tarifit (Riffijns) Midden-Atlas Berber (Tamazight) Kabylisch (Noord-Algerije ten oosten van Algiers) Toeareg (Tamasheq/Tamajaq/Tahahaq) Zenaga (Mauritanië/Senegal) Siwi (in de Siwa-oase in West-Egypte) Ghadamsi (in Ghadames, in het westen van Libië) Tsjadische talen Deze talen worden door zo'n 135 miljoen mensen gesproken in Afrika ten zuiden van de Sahara, en ten westen, zuiden en oosten van het Tsjaadmeer West-Tsjadische talen o.a Hausa Biu-Mandaratalen Oost-Tsjadische talen Masatalen Bibliografie Benfey Th.: Ueber das Verhältniss der ägyptischen Sprache zum Semitischen Sprachstamm, 1844 Brockelmann C.: Gibt es einen Hamitischen Sprachstamm? in Anthropos, XXVII 1932 Cohen M., Langues chamito-sémitiques in A. Meillet en M. Cohen, Les Langues dans le Monde, Paris 1952 Greenberg J. The Languages of Africa, 1963 Hodge, C.T.: Lisramic in Language Sciences, pp.13-16 Renan E.,Histoire générale et système comparé des langues sémitiques, Parijs, 1855 Tubiana J. Le chamito-sémitique et les langues africaines in IVde Congresso Internazionale di Studi Etiopici, Rome, 1974 Zie ook Talen van de wereld Taalfamilies
97
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anatolische%20talen
Anatolische talen
De Anatolische talen vormen samen een van de sub-groepen van de Indo-Europese taalfamilie. De oudste bekende Anatolische woorden zijn aangetroffen op kleitabletten uit ca. 1900-1800 v.Chr. uit de Assyrische handelskolonies in Midden-Turkije. Hiermee is het Anatolisch de oudst overgeleverde tak van het Indo-Europees. De belangrijkste vertegenwoordigers van de Anatolische taalgroep zijn het Hettitisch en het Luwisch. De Anatolische talen worden gewoonlijk gezien als de eerste afsplitsing van het Proto-Indo-Europees, van een taalfase die Indo-Hettitisch of Middel-PIE wordt genoemd. Volgens de populaire Koerganhypothese zou deze afsplitsing rond 3500 v.Chr. hebben plaatsgevonden, en zouden de sprekers van Proto-Anatolisch vervolgens via de Kaukasus of de Balkan Anatolië zijn binnengetrokken. De concurrerende, maar minder aanvaarde Anatolische hypothese plaatst de afsplitsing eerder, rond 6500 v.Chr. Volgens deze hypothese zou Pre-Proto-Indo-Europees in Anatolië zijn gesproken tot rond 6500 v.Chr. een deel van de sprekers naar de Balkan emigreerde. Uit de taal van de achterblijvers ontwikkelden zich dan de Anatolische talen. Na de veroveringen van Alexander de Grote werd Anatolië sterk gehelleniseerd. De inheemse talen werden verdrongen door het Grieks, en raakten vermoedelijk rond de eerste eeuw v.Chr. uitgestorven. In het tweede millennium v.Chr. worden de volgende talen in Klein-Azië (Midden-Turkije) aangetroffen: Hettitisch Luwisch Palaisch Na de val van het Hettitische rijk rond 1200 v.Chr. verdwijnt het Hettitisch als geschreven taal (het Palaisch is al rond 1300 v.Chr. uitgestorven). Het Luwisch daarentegen blijft geschreven worden tot aan de 7e eeuw v.Chr. De volgende Anatolische talen worden in Klein-Azië aangetroffen in de 6e – 1e eeuw v.Chr.: Karisch (Karië, ten westen van Lycië) Lycisch (Lycië in Zuidwest-Klein-Azië) Lydisch (Lydië in West-Klein-Azië) Milyaans (Lycië in Zuidwest-Klein-Azië) Pisidisch (Pisidië, ten oosten van Lydië) Sidetisch (in en rondom de stad Side in Pamphylië) Andere talen die mogelijk tot de Anatolische taalfamilie behoren zijn de talen van Lycaonië en Isaurië, waarin geen teksten gevonden zijn, en Mysisch en Pamphylisch, waarvan te weinig bekend is om vast te stellen of ze inderdaad tot de Anatolische talen behoren. Stamboom De hier weergegeven stamboom is afkomstig van Linguist List. Andere bronnen kunnen een andere indeling geven. De taalfasen van Hettitisch die tussen haakjes worden weergegeven hebben een eigen ISO 639-3 code. Anatolische talen Hettitisch (Oud-Hettitisch, Hettitisch, Middel-Hettitisch, Neo-Hettitisch) West-Anatolisch Lydisch Palaisch Luwisch Karisch Pisidisch Sidetisch Proto-Lycisch Lycisch Milyaans Proto-Luwisch Spijkerschrift-Luwisch/West-Luwisch Hiërogliefisch Luwisch/Oost-Luwisch/Laat-Luwisch (geschreven in Anatolische hiërogliefen) Hettitische oudheid
98
https://nl.wikipedia.org/wiki/Archosauria
Archosauria
De Archosauria waren de heersende reptielen die een groot deel van het Mesozoïcum (Trias, Jura, Krijt) beheerst hebben. Zij behoorden tot de groep van de Archosauriformes, een onderverdeling van de Archosauromorpha. De naam werd voor het eerst gebruikt door Edward Drinker Cope in 1869. Hij duidde er een enorm gevarieerde groep mee aan, waaronder zelfs deelgroepen van de Synapsida. Om deze reden raakte de naam op het eind van de 19e eeuw in onbruik, maar werd rond 1914 nieuw leven ingeblazen door Friedrich von Huene en ruwweg beperkt tot de Archosauriformes. Een klade Archosauria werd voor het eerst gedefinieerd in 1986 door Jacques Gauthier als de groep bestaande uit de laatste gemeenschappelijke voorouder van de vogels en krokodilachtigen. Dit begrip had een beperktere inhoud, als een op de nog levende leden verankerde kroongroep. Paul Sereno gaf in 1991 een in vorm nieuwe definitie met als ankergroepen de Crurotarsi en de Ornithodira. Aangezien de Ornithodira de Pterosauria omvatten en de afstamming daarvan problematisch is, gaf Senter in 2004 weer een definitie gebaseerd op krokodillen en vogels. Sereno gaf in 2005 hiervan een exacte vorm: de groep bestaande uit de laatste gemeenschappelijk voorouder van de nijlkrokodil Crocodylus niloticus en de huismus Passer domesticus en al zijn nakomelingen. De klade Archosauria is nauw verwant aan Euparkeria. Na de uitstervingsgolf aan het eind van het Perm waaieren de Archosauromorpha snel uit in een grote verscheidenheid van vormen. De vroege stamboom daarvan zal misschien wel nooit helemaal duidelijk worden, maar na enige tijd zijn er twee takken binnen de verdeling Archosauria: Crurotarsi Phytosauridae Ornithosuchidae Prestosuchidae Rauisuchidae Stagonolepididae (Aetosauridae) Poposauridae Gracilisuchus Crocodylomorpha (krokodillen) Ornithodira Pterosauromorpha Pterosauria (vliegende reptielen) Dinosauromorpha Dinosauriformes Marasuchus Dinosauria (dinosauriërs, waaronder de vogels) Aves (vogels) Vroeger was het de gewoonte om basale Archosauria onder te brengen in de parafyletische groep Thecodontia (thecodonten). Tegenwoordig wordt het gebruik van dergelijke groepen vermeden en is de naam geheel in onbruik geraakt. Krokodillen staan van alle nog levende Archosauria in morfologie het dichtst bij de eerste voorouder van de groep. Daarom werd wel aangenomen dat ook die een aquatische levenswijze had. Modern onderzoek heeft dit weerlegd. De meeste (dinosauriër)paleontologen denken dat de vogels van de dinosauriërs afstammen, maar sommige (vogel)paleontologen zoals Alan Feduccia zijn het daar niet mee eens. Zij denken dat de vogels ouder zijn en van de vroege Archosauria afstammen, mogelijk uit de Crurotarsi-tak (ten dele overeenkomend met de Pseudosuchia). Zie oorsprong van de vogels voor een langere beschrijving van dit dispuut. Een andere lastige vraag is of Pterosauria wel tot de Archosauria behoren. De eerste kladistische analyses leken dit aan te tonen, maar de laatste analyses leiden tot een verwerping van dit resultaat; vele gerenommeerde experts hebben de hypothese altijd afgewezen. Zie ook Oorsprong van de vogels Zoogdierachtige reptielen Reptielen
101
https://nl.wikipedia.org/wiki/Spinachtigen
Spinachtigen
De spinachtigen (Arachnida) vormen een klasse van de geleedpotigen met als de bekendste groep de echte spinnen. Kenmerken Ze hebben 8 poten en meestal een in tweeën gedeeld lichaam; kop en borststuk zijn gefuseerd tot een cephalothorax, oftewel kopborststuk en het opisthosoma, het achterlijf. De lichaamslengte van spinachtigen varieert van kleiner dan 1 millimeter (mijten en teken) tot 23 centimeter (schorpioen). De mannetjes zijn meestal kleiner dan de vrouwtjes. Zweepstaartschorpioenen, bastaardschorpioenen en schorpioenen hebben ook krachtige vangwerktuigen ontwikkeld. De laatste twee groepen zijn tevens giftig, de minuscule bastaardschorpioenen hebben gifklieren in de scharen, schorpioenen de bekende gifstekel. Taxonomie De klasse bestaat uit de volgende ordes: Amblypygi (Zweepspinnen) Araneae (Echte spinnen) Holothyrida Ixodida (Teken) Mesostigmata (Roofmijten) Opilioacarida Opiliones (Hooiwagens) Palpigradi Pseudoscorpiones (Bastaardschorpioenen) Ricinulei (Capucijnspinnen) Sarcoptiformes Schizomida Scorpiones (Schorpioenen) Solifugae (Rolspinnen) Thelyphonida (Zweepstaartschorpioenen) Trombidiformes Uitgestorven Haptopoda Phalangiotarbida Trigonotarbida Uraraneida Opmerkingen De ordes (Holothyrida - Ixodida - Mesostigmata - Opilioacarida - Sarcoptiformes - Trombidiformes) worden soms als één groep opgenomen als Acari, maar daarover bestaat geen consensus m.b.t. de indeling boven het niveau van orde wat de indeling lastig maakt. Een mogelijk indeling hiervoor is: Onderklasse Acarina (Mijten) Superorde Acariformes (mijten) Orde Sarcoptiformes Orde Trombidiformes Superorde Parasitiformes Orde Holothyrida Orde Ixodida (Teken) met in Nederland 15 soorten, waarvan 14 inheems Orde Mesostigmata (Roofmijten) met in Nederland 55 inheemse soorten Orde Opilioacarida De tak van de zoölogie die zich bezighoudt met de studie van de spinachtigen is de arachnologie. De spinachtigen danken hun benaming arachnida aan de Griekse mythologische figuur Arachne. Galerij
102
https://nl.wikipedia.org/wiki/Spinnen%20%28dieren%29
Spinnen (dieren)
Spinnen (Araneae) vormen een orde van geleedpotigen die behoren tot de klasse van de spinachtigen (Arachnida). Andere spinachtigen worden ook wel met de term 'spin' aangeduid, zoals de zeespinnen en de zweepspinnen. De vertegenwoordigers van de orde Araneae worden daarom ook wel 'echte spinnen' genoemd om ze van de andere groepen te onderscheiden. Er zijn bijna 50.000 spinnensoorten beschreven en benoemd, en dat aantal neemt nog jaarlijks toe. Spinnen komen over de hele wereld voor en vertonen een grote variatie in lichaamsbouw, gedrag en voedselspecialisatie. De populatiedichtheid kan hoog zijn. De Britse spinnenkenner William Syer Bristowe omschreef de spinnen eens als een reusachtig tapijt dat de aarde omspant. Spinnen worden verdeeld in twee basale groepen: de tangkakigen (Araneomorphae) en de rechtkakigen of vogelspinachtigen (Mygalomorphae). In België en Nederland leven bijna 700 soorten spinnen. Een aantal spinnen komt zeer algemeen voor en is bij het grote publiek bekend. Voorbeelden zijn de huisspin en de trilspin die in huizen leven, en in tuinen komt de kruisspin algemeen voor. Sommige spinnen zijn echter zeldzaam en worden door wetgeving beschermd. Een voorbeeld is de lentevuurspin. Spinnen zijn terrestrisch; het zijn typische landbewonende roofdieren die levende prooidieren eten, die in de regel gevangen worden met behulp van spinsel. Veel spinnen maken een vangweb en zijn passieve jagers; ze wachten tot een prooidier in het web verstrikt raakt waarna de prooi wordt buitgemaakt. Andere spinnen jagen actief op prooien of wachten vanuit een hinderlaag. Spinnen ruimen grote hoeveelheden insecten op, vooral vliegen en muggen. Een aantal spinnen heeft zich gespecialiseerd in het vangen van andere dieren, zoals op het land levende kreeftachtigen, rechtvleugeligen of mieren; de spinneneters eten zelfs andere spinnen. Spinnen zijn er in diverse vormen, kleuren en maten. Een aantal tropische soorten heeft een vrij groot formaat, en soms bonte kleuren, een markante lichaamsvorm of karakteristieke uitsteeksels. De meeste spinnen hebben echter een goede camouflage. Een aantal spinnen is zo sterk gecamoufleerd dat ze niet meer als zodanig te herkennen zijn. Voorbeelden zijn spinnen die lijken op dierlijke uitwerpselen of plantendelen zoals bladeren en takjes. Er zijn ook soorten die andere dieren zoals wespen of mieren imiteren. De meeste spinnen blijven klein en hebben een lichaamslengte -exclusief poten- van ongeveer een centimeter. De kleinste spinnensoorten worden niet langer dan één millimeter. De grootste soorten kunnen een spanwijdte van de poten hebben van meer dan 25 centimeter. Verspreiding en habitat Spinnen hebben zich over de gehele wereld verspreid en ontbreken alleen in permanent koude gebieden. De verschillende soorten zijn te vinden op alle continenten en komen als groep algemeen voor in alle landen van de wereld, dit in tegenstelling tot veel andere groepen van geleedpotige dieren. De verspreiding van spinnen hangt vaak samen met een bepaalde familie, sommige groepen komen maar in een beperkt deel van de wereld voor. Vertegenwoordigers van een aantal spinnenfamilies zijn echter kosmopolitisch en komen overal ter wereld voor. Voorbeelden zijn de vogelspinnen die alleen in noordelijk Eurazië en midden en noordelijk Noord-Amerika ontbreken. De loopspinnen (Corinnidae) komen vrijwel wereldwijd voor en hebben van alle spinnenfamilies een van de grootste verspreidingsgebieden. Families die een beperkte verspreiding hebben zijn de Holarchaeidae die leven in Nieuw-Zeeland en Tasmanië en de Liphistiidae die enkel voorkomen in zuidoostelijk Azië en Japan. Spinnen bezetten alle mogelijke niches en er zijn maar weinig gebieden waar geen spinnen te vinden zijn. De meeste spinnen leven in tropische, subtropische en gematigde streken maar ze kunnen ook in zeer droge, koele of juist hete biotopen worden gevonden. Spinnen leven in verschillende woestijnen en zelfs op de Mount Everest zijn door de Britse spinnenexpert Thomas Savory spinnen aangetroffen. Deze leefden op een hoogte van 6600 meter boven zeeniveau en bijna 1200 meter boven de plantengroei. Alleen in permanent koude gebieden zoals de polen en hoge bergtoppen kunnen spinnen zich niet handhaven. Ook op sterk geïsoleerde plaatsen komen spinnen voor, zoals de afgelegen rotseilandjes Sint-Pieter-en-Sint-Paulusrotsen, die gelegen zijn tussen Afrika en Zuid-Amerika. Spinnen leven nooit in de zee maar er zijn enkele soorten die aan een leven in het water zijn aangepast. Menselijke bebouwing is voor een aantal spinnen zeer geschikt als habitat, zo zijn tuinen, parken en wegbermen voor vele soorten een goede leefomgeving. Spinnen die in grotten leven kunnen de onderaardse bouwsels waarderen en zijn te vinden in spoortunnels, waterputten, rioleringen en mijnen. Een voorbeeld van een dergelijke soort is Meta menardi, die ook in Nederland voorkomt. België en Nederland In Nederland en België leven ongeveer 700 verschillende soorten spinnen. (Zie ook de lijst van spinnen in Nederland en de lijst van spinnen in België.) Er zijn slechts een paar soorten in de Benelux die algemeen bekend zijn bij de bevolking. Voorbeelden zijn de kruisspin (Araneus diadematus), de trilspin (Pholcus phalangioides) en de gewone huisspin (Tegenaria atrica). Deze drie soorten komt men relatief vaak tegen. Een andere veelvoorkomende soort is de veldtrechterspin (Tegenaria agrestis), deze leeft echter meer verborgen in de struiken. De kruisspin laat zich meer zien in tuinen en plantsoenen maar voelt zich absoluut niet thuis in huizen, in tegenstelling tot de trilspin en de huisspin die hier juist zeer algemeen zijn. Een andere spin die vaak te zien is op en rond huizen is de huiszebraspin (Salticus scenicus). Deze blijft klein en heeft een zwart-wit bandenpatroon. Deze spin behoort tot de springspinnen en is bij zonnig weer vaak aan te treffen op muren. Enkele bijzondere soorten spinnen in België en Nederland zijn de kalkmijnspin (Atypus piceus) die alleen in zuidelijk Limburg leeft en lange tunnels graaft die bekleed worden met spinrag. De spin komt hier zelden uit. Alleen om te eten en in het geval van de mannetjes om een vrouwtje te vinden wordt de schuilplaats verlaten. De voorjaarsvuurspin (Eresus sandaliatus) is een soort waarbij de mannetjes erg bont gekleurd zijn en regelmatig worden waargenomen als ze gaan zwerven op zoek naar een vrouwtje. Ze worden niet erg groot -tot 11 millimeter- maar vallen wel op door het helder rood gekleurde achterlijf dat voorzien is van vier zwarte stippen. De waterspin is de enige spin die altijd onder water leeft, deze soort komt ook in de lage landen voor. In België en Nederland komen geen gevaarlijke spinnen voor. Er zijn wel enkele soorten die beter met rust gelaten kunnen worden vanwege de pijnlijke beet. De beet van de roodwitte celspin (Dysdera crocata) bijvoorbeeld is bijzonder pijnlijk. De celspin leeft van pissebedden en heeft krachtige en lange cheliceren (kaken) om deze te doden. De beet van de spoorspin (Cheiracanthium punctorium) staat eveneens bekend als zeer pijnlijk en kan leiden tot onder andere duizelingen en misselijkheid. Ten slotte kan ook de waterspin een beet geven die men niet snel zal vergeten. Uiterlijke kenmerken Spinnen hebben altijd acht poten en een uit twee delen bestaand lichaam waarvan het voorste deel de poten draagt. Dit voorste deel is duidelijk te onderscheiden van het zakachtige achterlijf. Spinnen bezitten meestal vier paar ogen, dus acht in totaal, en ze hebben in de regel geen tot grijpklauwen omgevormde lichaamsuitsteeksels. Deze kenmerken onderscheiden de spinnen van alle andere spinachtigen zoals zweepspinnen, zweepstaartschorpioenen en 'echte' schorpioenen, die altijd grijpklauwen hebben. Schorpioenen hebben daarnaast een verlengd deel van het achterlijf met een gifstekel en zweepstaartschorpioenen hebben hier een lang enkelvoudig aanhangsel dat bij spinnen altijd ontbreekt. Van de hooiwagens en de teken en mijten zijn spinnen te onderscheiden door hun in tweeën gedeelde lichaam, bij de eerder genoemde groepen zijn deze delen gefuseerd tot één geheel. De meeste spinnen bereiken een lichaamslengte -exclusief uitsteeksels en poten- van niet meer dan een centimeter. Een aantal soorten wordt enkele centimeters lang en er zijn soorten die nog groter worden. De grootste soorten kunnen een lichaamslengte van ongeveer 12 cm bereiken, zoals de goliathvogelspin. De spin Heteropoda maxima uit Laos is een van de grootste spinnen ter wereld. Deze jachtkrabspin kan een spanwijdte van de poten bereiken tot 30 centimeter. De kleinste spinnen worden niet langer dan 0,7 millimeter. De voor zover bekend allerkleinste soort is Anapistula caecula uit Ivoorkust, waarvan de vrouwtjes een lichaamslengte bereiken tot 0,55 millimeter. De mannetjes van de soort zijn waarschijnlijk nog kleiner maar deze zijn nog niet wetenschappelijk beschreven. De mannetjes van de spin Patu digua uit Colombia worden tot 0,37 millimeter groot. De vrouwtjes echter worden langer dan die van de eerder genoemde Anapistula caecula. Mannetjes blijven bij spinnen vaak kleiner dan vrouwtjes, soms zelfs aanzienlijk kleiner. Bij een aantal spinnen zijn de verschillen zelfs zo groot, dat beide seksen eerder twee aparte soorten lijken, zoals voorkomt bij de wespspin. Bij sommige spinnen echter zijn de mannetjes ongeveer even groot als vrouwtjes. Lichaamskleur Vrijwel alle spinnen hebben een schutkleur zoals bruin of zwart zodat ze minder zichtbaar zijn voor vijanden. Ze gebruiken hun kleuren als camouflage op de ondergrond waarop ze leven. Bij de spinnen zijn echter alle kleuren van de regenboog beschreven, zoals blauw, rood, roze, geel en zelfs groen met een rode vlek. De soorten uit het geslacht Gasteracantha zijn ongetwijfeld een van de meest bont gekleurde en vreemdst gebouwde spinnen. Dit geldt alleen voor de vrouwtjes, mannetjes zijn onooglijk klein en minder fraai. Van veel soorten zijn de mannetjes zelfs nog niet ontdekt. Gasteracantha-soorten hebben naast felle kleuren vaak stekelachtige structuren aan het achterlijf, die soms twee keer zo lang zijn als de spin zelf. De stekels zijn meestal schuin naar achteren of naar boven gericht en dienen waarschijnlijk om vijanden te waarschuwen dat de spin niet makkelijk door te slikken is. Waarschuwingskleur Spinnen die een zeer giftige beet hebben waarschuwen hun vijanden vaak met waarschuwingskleuren. Ze geven hiermee aan dat ze beter met rust gelaten kunnen worden, een voorbeeld is de zwarte weduwe. Ook veel grotere vogelspinnen hebben felle kleuren, deze worden echter voornamelijk veroorzaakt door de iriserende lichaamsbeharing, zoals de veelkleurige boomspin (Avicularia versicolor). Mannetjes van de zeer giftige roodhoofdmuisspin (Missulena occatoria) hebben een overwegend diepzwart lichaam maar een afstekend blauw achterlijf en een bloedrode bovenzijde van de kop en kaken (cheliceren). De herfstvuurspin heeft een knalrood achterlijf met vier zwarte vlekken wat doet denken aan een lieveheersbeestje. De spin Paradictyna rufoflava ten slotte heeft eveneens een ongebruikelijke kleurentekening; het gehele lichaam is groen van kleur maar de achterzijde van het achterlijf is juist rood van kleur. Camouflage Spinnen zijn soms zeer goed gecamoufleerd en nauwelijks op te merken doordat ze tegen de achtergrond wegvallen. Dit kan worden veroorzaakt door de lichaamskleur of lichaamsvorm en ook combinaties zijn gebruikelijk. Spinnen waarbij zowel vorm als kleur zijn aangepast op de achtergrond zijn zeer moeilijk te zien als ze stilzitten. Veel soorten hebben een goede camouflage om niet op te vallen voor vijanden, andere soorten gebruiken hun schutkleur om prooien in een hinderlaag te lokken. Een aantal spinnen kan van kleur veranderen. Een bekend voorbeeld vormen de krabspinnen, die hun lichaamskleur van geel naar wit kunnen veranderen door de lichaamsvloeistoffen in de huid anders te verdelen. Ook bestaan er soorten die een 'zomerkleur' en een 'herfstkleur' kennen, zoals de viervlekwielwebspin (Araneus quadratus). Deze soort heeft normaal een groenbruine kleur, maar verkleurt in de herfst naar roodbruin. De grindwolfspin dankt haar naam aan de bodembewonende levenswijze op een substraat van grind. Door de kleuren en de vlekkentekening is de spin moeilijk te zien in haar natuurlijke habitat. Spinnen die tot het geslacht Hypochilus behoren leven op met mos begroeide boomstammen en hun lichaamskleur bootst deze zeer goed na, waardoor ze wegvallen tegen de ondergrond. Het geslacht Pandercetes kent vertegenwoordigers die op boomstammen leven en hierop nauwelijks opvallen. Niet alleen de lichaamskleur met grillige vlekken, maar ook de sterke beharing over het gehele lichaam zorgen ervoor dat de spin op een natuurlijke ondergrond zeer moeilijk te zien is. De beharing is zo geplaatst dat het lichaam van de spin onder geen enkele lichthoek een schaduw werpt. Spinnen worden voornamelijk gegeten door vogels. Sommige soorten spinnen hebben een lichaamsvorm en -kleur die lijkt op vogelpoep. Dit is geen toeval aangezien vogels nooit vogelpoep zullen eten. Er zijn zelfs spinnen die een lichaamsgeur verspreiden die lijkt op de geur van vogelpoep. Dit dient niet alleen om vogels te weren, maar ook om insecten te lokken die leven van vogelpoep. Andere spinnen lijken sprekend op takjes of andere plantendelen zoals de driehoekswebspin (Hyptiotes paradoxus). Deze spin leeft in naaldbossen en lijkt uiterlijk op een droge knop van de spar (Picea). De soorten die behoren tot het geslacht Arachnura lijken sprekend op een blad dankzij de bladsteel-achtige vergroeiing van het achterlijf. Soorten uit het geslacht Poltys leven op takken en kennen een specifieke camouflage waarbij ze op een uitloper van een takje lijken. Niet alleen de kleur maar ook de lichaamsvorm zijn hierop aangepast, evenals de houding van de poten. De Braziliaanse krabspin Epicadus heterogaster is een van de opmerkelijkst gevormde spinnen. Deze soort heeft zeven zeer hoge 'bulten' op het achterlijf die van elkaar af staan waardoor het geheel op een orchideeachtige bloem lijkt. De kleuren van de spin versterken deze gelijkenis, bovendien kent de spin verschillende sterk afwijkende kleurvormen. De meest gangbare lichaamskleur is geheel wit, maar ook paarse, helder gele en rode kleuren komen voor. Een aantal spinnen heeft een sterk op mieren gelijkend uiterlijk. Dergelijke soorten leven vaak voornamelijk van mieren of hun larven en poppen. Deze spinnen behoren tot het geslacht Myrmarachne en de familie springspinnen. De verschillende soorten spinnen lijken soms zelfs op verschillende mierensoorten, afhankelijk van welke soort ze eten. De soort Myrmarachne plataleoides bijvoorbeeld imiteert de weefmier Oecophylla smaragdina. Kopborststuk Het kopborststuk is het voorste deel van een spin en bestaat uit één geheel. De kop is met het potendragende borststuk gefuseerd. Het kopborststuk wordt bij geleedpotigen wel cephalothorax genoemd en bij spinnen wordt dit deel specifiek met prosoma aangeduid. Palpen Spinnen hebben geen antennes zoals deze voorkomen bij de insecten. Spinnen hebben wel tastsprieten maar deze zijn ontstaan uit monddelen en worden de pedipalpen genoemd. Deze gelede en sterk beweeglijke aanhangsels hebben een soortgelijke tastzintuiglijke functie, vergelijkbaar met de antennen van insecten. Daarnaast vervullen de pedipalpen bij de mannetjesspin een gespecialiseerde rol als geslachtsorgaan. Het laatste segment van de palp van een mannetje bestaat uit een duidelijk vergroot opslagorgaan dat bulbus wordt genoemd en een functie van spermatofoor heeft. Het zijn opslagplaatsen waarin de spin sperma bewaart en paarorganen waarmee hij het inbrengt in de geslachtsopening of epigyne van het wijfje. De bulbus draagt aan het uiteinde een naaldachtig aanhangsel, de embolus. Het geheel heeft een pipetachtige functie; het sperma wordt door de smalle opening in de bulbus gezogen waar het wordt opgeslagen, zie ook onder voortplanting. De palp van een vrouwtje is draadachtig en wordt gebruikt als tastorgaan. Bij een aantal soorten worden ze door de vrouwtjes gebruikt om de eicocon met zich mee te dragen. De vorm van de palp van het mannetje is een van de belangrijkste kenmerken bij de determinatie van spinnen. Cheliceren Spinnen hebben twee cheliceren of gifkaken, die hol zijn zodat het gif kan worden ingespoten in het prooidier. De gifklier van de spin is inwendig aan de voorzijde van het kopborststuk gelegen en wordt bediend door twee gedraaide spieren die het gif met grote kracht in de kaken en vervolgens in de prooi brengen. Spinnen worden verdeeld in twee groepen op basis van de bouw van de cheliceren. De oorspronkelijke kaakvorm is orthognaat; de cheliceren staan hierbij parallel en de gifstekel is omlaag geklapt. De cheliceren kunnen - gezien vanaf de lichaamsas - alleen van boven naar beneden bewegen. De moderne spinnen hebben een kaakbouw die labidognaat wordt genoemd; bij deze soorten kunnen de cheliceren van links naar rechts worden bewogen en hierdoor kunnen ze als een tang worden gebruikt. Bij veel van dergelijke spinnen worden de cheliceren ook gebruikt om mee te kauwen. De kaken zijn voorzien van scharnieren en de uiteinden worden tegen een met doornen bedekte basis gewreven waardoor het voedsel wordt vermalen. Er zijn ook spinnen die hun prooi uitzuigen en een van buiten perfect intact huidje van hun slachtoffer achterlaten. Niet alle spinnen spuiten gif in, bij enkele soorten is de gifklier gedegenereerd en de cheliceren hebben geen opening aan het uiteinde waardoor bij andere spinnen het gif toegediend wordt. Een voorbeeld is de driehoekswebspin. Dergelijke spinnen spenderen vaak meer tijd aan het inpakken van een prooidier, om het gebrek aan verlammend gif te compenseren. Ogen Op de bovenzijde van het borststuk zijn de ogen gelegen en vaak is dit deel wat gewelfd zodat de ogen wat hoger gelegen zijn en zo een beter zicht hebben. Een dergelijke verhoging wordt de oogheuvel genoemd en komt ook voor bij andere spinachtigen. Bij enkele soorten is de oogheuvel extreem verlengd, wat doet denken aan een 'giraffennek', een voorbeeld zijn de soorten uit het geslacht Afrarchaea die voorkomen in Zuid-Afrika en Madagaskar. Spinnen hebben altijd enkelvoudige ogen, die een enkele lens bevat en geen samengestelde ogen zoals voorkomt bij insecten en kreeftachtigen. De meeste spinnen hebben vier paar ogen, dus acht in totaal, en een aantal soorten heeft drie paar ogen, dus zes in totaal. Sommige soorten spinnen hebben twee of slechts één paar ogen en bij enkele soorten spinnen zijn de ogen functioneel volledig verloren gegaan. Dergelijke soorten leven uitsluitend in grotten aangezien visuele zintuigen hier vanwege de permanente duisternis nutteloos zijn. Een voorbeeld is de soort Neoleptoneta myopica: die heeft nog wel zes ogen, maar deze bevatten geen pigmenten en kunnen dus geen licht waarnemen. Dit gaat niet voor alle grottenbewoners op; de spin Spelungula cavernicola leeft eveneens in grotten maar heeft nog wel ontwikkelde ogen. De ogen zijn altijd in paren gelegen, vaak is één paar wat beter ontwikkeld dan de andere drie en dit zijn meestal de voor-middenogen. Vooral jagende zwervende spinnen zoals de springspinnen hebben ten minste één paar ogen dat zeer goed is ontwikkeld. Dergelijke spinnen kunnen diepte zien, verschillende kleuren waarnemen en gepolariseerd licht zien. Het netvlies of retina is beweeglijk zodat het blikveld wordt verruimd. De meeste spinnen zien echter vrij slecht en kunnen alleen grove lichtverschuivingen waarnemen. Ze kunnen zo waarnemen of het dag of nacht is en beelden vormen van objecten die heel dichtbij zijn. Het gezichtsvermogen verschilt sterk per spin, soorten die tot de wolfspinnen behoren hebben ongeveer 5000 retinacellen in het oog terwijl de grijze huisspin ongeveer 400 retinacellen heeft. Ter vergelijking, het oog van een mens heeft er ongeveer 80 miljoen. De springspinnen hebben in tegenstelling tot de meeste spinnen een vrij goed gezichtsvermogen. De vertegenwoordigers van deze familie kunnen diepte zien en zo afstanden inschatten en hebben dus een stereoscopisch zicht, in tegenstelling tot de andere spinnen. Dit komt doordat twee van hun ogen vergroot en bovendien naast elkaar aan de voorzijde van de kop geplaatst zijn. Zo kunnen ze een afstand van 40 keer hun eigen lichaamslengte ver springen, wat zonder het kunnen zien van diepte niet mogelijk is. Het goede gezichtsvermogen heeft er ook toe geleid dat de mannetjes bij de balts een visuele voorstelling geven door ritmisch met hun poten te zwaaien. Ook bij springspinnen is het zicht echter beperkt, ze kunnen voorwerpen weliswaar scherp waarnemen maar maximaal tot een afstand van ongeveer 30 centimeter. De celspinnen bijvoorbeeld hebben zes kleine oogjes die dicht bij elkaar gelegen zijn aan de voorzijde van de kop. De soorten uit het geslacht Oxyopes hebben twee vergrote voor-middenogen met daaronder twee kleinere. Een paar ogen bevindt zich aan de zijkanten van de kop en het andere aan de bovenzijde, zodat de spin in alle richtingen kan zien. De ogen van spinnen, zowel het aantal, de vorm als de exacte positie ervan, zijn een van de lichaamskenmerken waarin spinnen sterk kunnen verschillen. Vaak is bij een spin aan deze configuratie van de ogen te zien tot welke familie de soort behoort. Soorten uit de familie Dysderidae bijvoorbeeld hebben zes kleine ogen die in een groepje op het midden van de kop gelegen zijn. Bij de wolfspinnen zijn twee ogen vergroot en aan de voorzijde van de kop geplaatst, aan weerszijden van de kop is een vergroot oog aanwezig en aan de onderzijde van de kop zijn vier kleine oogjes gelegen in een horizontale rij. Bij de webspinnen komen vaak vier verticale rijen oogjes van twee voor naast elkaar waarbij de oogjes klein en gelijk van grootte zijn. Bij de springspinnen ten slotte zijn twee sterk vergrote ogen aan de voorzijde van de kop gelegen, de zes andere ogen zijn aan de zijkanten en de achterzijde van de grote ogen gepositioneerd. Een bijzondere geslacht van spinnen is Walckenaeria, waarvan de mannetjes een periscoop-achtig uitsteeksel hebben aan de voorzijde van het kopborststuk. Aan de bovenzijde van deze steelachtige structuur zijn de ogen gelegen. Het uitsteeksel speelt een rol bij de paring van de spin. Poten Zoals alle spinachtigen (Arachnida) hebben spinnen acht poten en niet zes zoals insecten of tien en meer zoals kreeftachtigen, duizendpoten of miljoenpoten. Dit is bij de meeste soorten ook duidelijk te zien maar bij een aantal spinnen zijn de palpen sterk vergroot zodat het net lijkt of ze een extra paar poten hebben. Er zijn ook soorten die sterk verlengde spintepels aan het achterlijf hebben die aan poten doen denken. De acht looppoten ontspruiten aan de cephalothorax. Het voorste potenpaar wordt met een romeinse I aangeduid, het achterste potenpaar met IV. De rugzijde van de cephalothorax heet de carapax, de buikzijde wordt sternum genoemd. De poten hebben wel buigspieren (musculus flexor) maar in sommige van de grootste gewrichten geen strekspieren (musculus extensor). De strekking van de poten gebeurt hier hydraulisch door het opvoeren van de bloeddruk in het kopborststuk, zie ook onder bloedsomloop. De poten zijn vaak bedekt met diverse typen zintuigharen, die aanraking, luchtvochtigheid, vibraties en geuren kunnen waarnemen. Soorten die in holen leven hebben vaak een korte, fluweelachtige lichaamsbeharing die bij het graven geen weerstand geeft. Andere soorten hebben juist een lange en stekelige beharing, zoals soorten die tot de familie lynxspinnen behoren. Het pootoppervlak van de tarsen is bij sommige spinnen zeer goed ontwikkeld. Veel spinnen kunnen als beschermingsmechanisme een poot op de grens tussen coxa en trochanter zelf amputeren (autotomie) als deze door een vijand wordt beetgepakt. Het uiteinde van de poot is bij spinnen verschillend van vorm, soorten die webben maken hebben twee kam-achtige structuren aan iedere poot, met daartussen een haakachtige structuur. Door deze tegen elkaar te klemmen kan een spin zich vasthouden aan de spindraad. Soorten die geen web maken maar bodembewonend zijn of in bomen leven hebben echter een geheel andere structuur aan het pootoppervlak, bij deze soorten draagt de onderzijde van de poot vele fijne haartjes die zelf ook weer uitschieters hebben. De haartjes zijn zo klein dat ze op alle mogelijke oppervlakken blijven plakken. Dergelijke spinnen kunnen zelfs verticaal tegen glas lopen, dit mechanisme komt ook voor bij geheel andere dieren zoals hagedissen uit de familie anolissen. Achterlijf Het achterlijf van een spin is meestal bol- tot eivormig en bevat het grootste deel van de organen. In het achterlijf bevinden zich het hart, de boeklongen, het grootste deel van het spijsverteringskanaal en de voortplantingsorganen. Het achterlijf wordt bij geleedpotigen wel abdomen genoemd maar bij de spinnen wordt hiervoor de term opisthosoma gebruikt. Het achterlijf is bij spinnen altijd van het kopborststuk te onderscheiden aan de petiolus, dit is de sterke insnoering van het spinnenlichaam. De petiolus is een nauwe verbinding tussen de voor- en de achterzijde van het lichaam van spinnen. Het lichaam van een spin wordt minder 'stijf' door de petiolus, een dergelijke structuur komt ook voor bij sommige insecten zoals de wespen ('wespentaille') en bij veel mieren. Zenuwstelsel en zintuigen Spinnen hebben een zenuwstelsel dat afwijkt in vergelijking met dat van andere ongewervelden en zelfs van andere spinachtigen. Bij de insecten en duizendpotigen is een zogenaamd touwladderstelsel aanwezig dat bestaat uit een verdikt deel (zenuwknoop of ganglion) in het achterlijf en twee zenuwstrengen die door het gehele lichaam lopen en steeds vertakkingen hebben naar de ledematen. Het lijkt hierdoor op een touwladder waarbij iedere dwarsverbinding als een soort 'deelhersenen' kan worden beschouwd. Insecten, kreeftachtigen en duizendpotigen kunnen hierdoor hun poten onafhankelijk bewegen zonder dat de 'hoofdhersenen' hiervoor gebruikt worden. Ook bij andere spinachtigen is een dubbele zenuw gebruikelijk, bij de schorpioenen zijn de verschillende deelhersenen met elkaar verbonden zodat een betere coördinatie mogelijk is. Bij de spinnen echter is het zenuwstelsel geheel gelegen in het cephalothorax. Er zijn zenuwbanen die door de petiolus naar de spintepels leiden en naar de haartjes op de huid van het achterlijf. Tijdens de ontwikkeling van het embryo verschijnen de zenuwkanalen als gesegmenteerde delen, net als bij de insecten en andere geleedpotigen. Ze worden echter al vroeg in de ontwikkeling naar het kopborststuk verplaatst. De hersenen zijn gecentraliseerd tot één 'knoop van zenuwknopen'. Een dergelijke centralisatie van de hersenen kan de intelligentie van een dier sterk bevorderen; centralisatie van de ganglia is bijvoorbeeld de reden dat inktvissen in vergelijking met andere weekdieren zeer intelligent zijn. Het zenuwstelsel reageert op de signalen van de zintuigcellen van de spin. Spinnen kunnen verschillende variabelen waarnemen, allereerst kunnen ze kleuren en bewegingen waarnemen door de retinacellen in de ogen. De ogen zijn direct aan het ganglion of zenuwknoop verbonden middels een zenuwstreng. De belangrijkste zintuigen van spinnen zijn echter de haartjes op het lichaam. De huid van spinnen bevat haartjes die trillingen in de lucht kunnen waarnemen en zo aankomende vijanden of prooien kunnen detecteren. Spinnen kunnen waarschijnlijk geen geluidstonen onderscheiden maar slechts hun aanwezigheid waarnemen. Dergelijke haren worden wel bekerharen genoemd vanwege de bekerachtige vorm van de huidopening waaruit ze steken. De bekerharen kunnen luchttrillingen waarnemen van millimeters tot enige centimeters en zijn alleen effectief op een korte afstand. De reukharen spelen een belangrijke rol bij de sociale spinnen, die elkaar als familielid herkennen. Sociale spinnen verjagen soortgenoten die niet tot de eigen familie behoren en ze zijn hiertoe in staat door de hooggespecialiseerde reukharen. De spinnen kunnen zo de lichaamsgeur van soortgenoten onderscheiden. Spinnen zijn in staat om hun geotaxie te bepalen; dit wil zeggen dat ze in staat zijn waar te nemen hoe hoog ze zich bevinden. Positief geotactische spinnen zijn boombewoners die hogere plantendelen opzoeken. Negatief geotactische spinnen zijn terrestrisch en zullen de bodem blijven prefereren. Daarnaast kunnen spinnen verschillende omgevingsvariabelen vaststellen, zoals de temperatuur, de luchtdruk en de luchtvochtigheid. Ademhaling Spinnen behoren tot de geleedpotigen en hebben dus geen longen zoals zoogdieren. Veel spinnen hebben zogenaamde boeklongen die de naam danken aan de vele bladachtige plaatjes die zuurstof opnemen. Veel soorten hebben ook vertakte buisjes die het lichaam van zuurstof voorzien, een zogenaamd tracheeënstelsel. Bij veel spinnen komt een combinatie voor. Het ademhalingsapparaat is altijd gelegen in het achterlijf, en ook de ademopeningen zijn hier gepositioneerd. De ademopeningen bestaan uit een spleetachtige opening aan de buikzijde van het achterlijf waarbij het aantal openingen kan verschillen per familie. Meestal zijn de spleten onbehaard om de ademhaling te vergemakkelijken. Veel soorten hebben een paar op ongeveer het midden van de onderzijde van het achterlijf en een paar vlak voor de spintepels. Boeklongen zijn van oorsprong geen inwendige organen, in feite zijn de boeklongen ontstaan uit tot een soort kieuwen omgevormde pootjes. Dergelijke pootjes komen bij andere op het land levende ongewervelden nog wel voor, zoals op het land levende pissebedden waarbij ze pleopoden worden genoemd. Bij de spinnen zijn de 'pootjes' niet meer als zodanig te herkennen en zijn ze gedurende de ontwikkeling van de voorouders van de spinnen in het achterlijf opgenomen. Deze leefden in zee en hadden kieuwen die met water in contact moesten komen en daarom bestonden uit uitwendige organen. Dit is ook te zien bij het embryo van een spin, waarbij de ademhalingsorganen zich in eerste instantie ontwikkelen als uitstulpingen maar later in het achterlijf zakken. De boeklong is een hoog ontwikkeld orgaan dat bestaat uit dunne plakjes weefsel die in contact staan met atmosferische lucht. De naam boeklong is afgeleid van de bouw, de longen van spinnen bestaan uit op een bladzijden uit een boek gelijkende structuur. De 'bladzijden' bestaan uit dunne plaatjes weefsel. Deze plaatjes zijn hol zodat er bloedvloeistof doorheen kan stromen, bloedvloeistof is de drager van zuurstof en bevat het uit te scheiden CO2. Tussen de plaatjes vindt de gasuitwisseling plaats waarbij koolstofdioxide wordt afgegeven en zuurstof wordt opgenomen. Om te voorkomen dat de plaatsjes aan elkaar plakken, zijn ze voorzien van kleine uitsteekseltjes. De zuurstof wordt via een bloedvloeistof naar de verschillende organen getransporteerd. Bloedsomloop Het buisvormige hart van een spin ligt ongeveer in het midden van het achterlijf aan de bovenzijde. Het bloed komt het hart binnen door vier klepjes (ostia). Spinnen die ademen via een tracheeënstelsel die het gehele lichaam voorziet van zuurstof, hebben een kleiner en vaak minder krachtig hart dan spinnen die voornamelijk van zuurstof worden voorzien door de boeklongen. Spinnen die via boeklongen ademen, moeten alle zuurstof via bloedvloeistof naar de organen pompen, terwijl spinnen met een ontwikkeld tracheeënstelsel hun lichaam deels direct voorzien van zuurstof. Via een stelsel van ader-achtige buisjes wordt het bloed naar de verschillende weefsels geleid. Spinnen hebben een open bloedsomloop, hun bloedvloeistof stroomt slechts deels door met aderen vergelijkbare buisjes, maar stroomt vrij door de organen. De bloedvloeistof wordt teruggebracht in de kanaaltjes zodat het langs de boeklongen kan worden gevoerd om van zuurstof te worden voorzien en van CO2 kan worden ontdaan. Het bloed van spinnen bevat stoffen die zuurstof binden om het zo door het lichaam te verspreiden. Bij de spinnen wordt hiervoor geen ijzerverbinding zoals hemoglobine gebruikt maar een koperverbinding genaamd hemocyanine. Als hemocyanine zuurstofmuleculen draagt, kleurt het niet rood zoals bij ijzerverbindingen het geval is, maar blauw. De spin gebruikt bij het lopen de bloeddruk om de poten te strekken, waarbij iedere keer als de spin zijn poot naar voren plaatst bloed in de poot wordt gebracht. Spinnen hebben namelijk wel buigspieren, maar geen strekspieren in hun poten, zie ook onder het kopje poten. Deze bloeddrukverschillen worden niet beïnvloed door het hart in het achterlijf maar door spieren in het kopborststuk. Dit doet denken aan een hydraulisch systeem, het heeft als nadeel dat als een spin gewond raakt en bloed verliest, de bloeddruk daalt en de poten niet meer kunnen worden bewogen. Dit mechanisme verklaart ook waarom spinnen na hun dood de poten opvouwen; door het wegvallen van de bloeddruk worden de poten ingeklapt. Spijsvertering en uitscheiding Spinnen verteren hun prooi grotendeels buiten het eigen lichaam. Ze doen dit door de prooi vast te pakken met de kaken (1) en het gif via het gifkanaal (2) van de gifklier (3) in een prooi te spuiten, waarbij het gif de prooi verlamt maar daarnaast ook een sterk verterende werking heeft. Het lichaam van een prooi wordt hierdoor van binnenuit verteerd waarna de spin het goedje opzuigt. In de maag (6) wordt een onderdruk gecreëerd zodat de vloeibare bestanddelen worden opgezogen. Aan de bovenzijde van de maag zijn spieren gelegen die aan de rugzijde zijn gehecht. Deze spieren zorgen voor de pompwerking van de maag. Deze spieren kunnen niet alleen voedsel opzuigen maar zijn ook betrokken bij het uitscheiden van de verteringssappen in een prooi. Achter de maag zijn twee kanalen gelegen die doorlopen in de basis van de poten. Hierdoor worden de ledematen voorzien van voedsel. De darmen van de spin lopen door de nauwe verbinding tussen het kopborststuk en het achterlijf, dit wordt de petiolus genoemd. De werkelijke darmen van de spin zijn in het achterlijf gelegen, ze zijn hier sterk verbreed en eindigen in een endeldarm (11). Deze heeft een blaas-achtige structuur, in de endeldarm worden de afvalstoffen verzameld. Het vocht wordt eruit onttrokken zodat het afval wordt ingedikt. Spinnen hebben geen nieren of een lever die moeilijk afbreekbare stoffen volledig kunnen desintegreren tot makkelijk uitscheidbare stoffen. Spinnen zetten hun afvalstoffen daarom deels om in niet in water oplosbare verbindingen die worden opgeslagen in het lichaam. De afvalstoffen van de spin worden omgeven door cellen die zich afsnoeren waarna de afvalstoffen naar de endeldarm worden gebracht. Spinnen produceren net als andere carnivoren vooral ammonium als afvalstof en zetten dit om in guanine. Deze stof kristalliseert makkelijk en wordt opgeslagen in de darmuiteinden die tegen de huid gelegen zijn. Het afbraakproduct guanine wordt via de buisjes van Malphigi naar de einddarm gebracht. Bij veel spinnen wordt een deel van de guanine opgeslagen in de huid. Omdat de guaninekristallen alle licht reflecteren hebben ze een witte kleur. Bij sommige spinnen -zoals de kruisspin- zorgt de stof voor een witte rugtekening. Net als andere spinachtigen hebben spinnen coxaalklieren, deze zijn gelegen op het kopborststuk bij de aanhechting van het eerste en derde paar looppoten. Bij sommige spinnen is een van de openingen verdwenen. De coxaalklieren scheiden vooral vocht af. De darmen van spinnen kunnen worden geïnfecteerd door eencellige parasieten. Spinnen hebben verschillende methodes om een infestatie tegen te gaan, wat al begint bij het opnemen van voedsel. Het vloeibare voedsel wordt door een fijn filter van zeer kleine haartjes geleid zodat alleen opgeloste stoffen worden verteerd en veel ziekteverwekkers worden buitengehouden. Eencellige parasieten die toch door deze barrière geraken worden gedood door het spijsverteringssap en als ze in de darm geraken komen ze al snel zonder voedsel te zitten; de voedseldeeltjes worden vrijwel onmiddellijk opgenomen door de darmcellen. Spintepels De achterlijfsaanhangsels van spinnen worden wel de spintepels genoemd. Het zijn gepaarde, kegelvormige structuren die bedekt zijn met kleine klieropeningen. Spintepels zijn oorspronkelijk ontstaan uit ledematen op het vierde en vijfde achterlijfssegment. De spintepel zelf produceert geen spinrag, het is een drager voor vele honderden zogenaamde spindoppen die het spinrag uitscheiden. Spinnen hebben verschillende soorten spintepels, de kleinere dienen om fijn spindraad te produceren en de grotere structuren dienen om steviger draden te maken. Bij spinnen zijn verschillende klieren bekend om spindraad te maken, deze klieren hebben elk hun eigen naam. De klieren Ampulleceae major en A. minor worden gebruikt om loopdraden voor het web te maken, de klier Coronatae wordt gebruikt om kleefdraad te produceren en de klier Aggregata zorgt voor de kleefstof die hierop zit. De klier Aciniformes dient om fijn draad te maken om prooien in te pakken, de klier Tubiliformes is specifiek om cocondraden te maken. De klier Pyriformes ten slotte produceert stevig spinsel om aanhechtingsdraden te maken. De meeste spinnen hebben drie paar spintepels, dus zes in totaal, sommige spinnen hebben slechts één paar en bij een aantal soorten komen twee tot vier paar spintepels voor. Iedere spintepel bevat kleine klieropeningen waarvan het aantal sterk kan verschillen, van twee tot duizenden. Bij de spinnen die een zeefplaat of cribellum bezitten kan het aantal spindoppen oplopen tot meer dan 50.000. Spinsel Het vermogen tot het produceren van spinsel is zeer karakteristiek voor spinnen; ze kunnen het allemaal. Er zijn enige insecten en mijten die ook spinsel produceren maar dan niet zoals de spinnen met aan het achterlijf gelegen spintepels. Rupsen die spinsel produceren doen dit bijvoorbeeld met klieren bij de kop. De spintepels van spinnen scheiden een vloeistof af die uithardt tot een draad zodra de vloeistof door de poten wordt uitgerekt. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben ontwikkelde spintepels, al zijn de spintepels van een mannetje en een vrouwtje vaak op verschillende manieren gespecialiseerd. Het spinsel bestaat chemisch gezien vooral uit proteïnen en bevat onder andere glycine, alanine, serine, valine en leucine. Er zijn verschillende diktes die de spin kan maken en het spinsel kan op verschillende manieren worden bewerkt. De kaardertjes bijvoorbeeld zijn een familie van spinnen die beschikt over een cribellum of zeefplaatje waardoor zeer fijne, wollige draden kunnen worden gemaakt. Bij sommige spinnen is het cribellum gedegenereerd en is slechts een kegelvormige structuur aanwezig, deze wordt de colulus genoemd. Spinnen hebben niet slechts verschillende spinklieren maar verschillende soorten klieren, al naargelang het doel wordt het spinsel uitgescheiden. Bij de wielwebspinnen worden bij het maken van een web twee soorten spinsel gebruikt. Een dikker soort spinsel dient als ankerdraad en is niet kleverig, hier kan de spin over lopen zonder dat het lichaam blijft vastplakken. Daarnaast worden dunnere draden gebruikt die wel kleverig zijn, hiermee blijven de prooien kleven in het web. Spinnen gebruiken hun spinrag voor de volgende doeleinden: Het vangen van prooien door ze vast te kleven (meerdere methodes) Het inpakken van een prooi voor consumptie Het voorzien van de woontunnel van een laagje spinsel Het verankeren van het lichaam bij het lopen of springen Het zich verspreiden als jonge spin door weg te zweven Het verpakken van het sperma in een spermatofoor en het maken van een omhulsel (cocon) voor de eieren Alle spinnen kunnen spinsel produceren en de meeste soorten gebruiken dit om hun prooi te vangen, ze doen dit echter niet allemaal. Vastkleven van prooien Sommige spinnen schieten het spinsel, of zelfs het hele web, op de prooi af om deze te vangen. Het spinrag ontstaat als eiwitten coaguleren zodra ze uit de spintepel komen, ze veranderen van structuur doordat de spin aan de draad trekt. De overgang van vloeibaar naar vast komt dus niet door inwerking van lucht zoals vaak wordt gedacht. Spinrag is sterker dan de beste synthetische materialen die de mens kan maken bij dezelfde dikte. Het is echter niet stijf, zodat bijvoorbeeld gebruik in kogelwerende vesten niet mogelijk is. De kogel komt niet langs het vest maar gaat met vest en al het lichaam in. Het web van een kruisspin weegt slechts ongeveer 0,1 tot 0,5 milligram. Van alle soorten die hun prooi vangen met behulp van spinsel, maakt het overgrote deel een spinnenweb, maar er zijn ook hier weer uitzonderingen. Voorbeelden van soorten die wel een spindraad produceren om een prooi te vangen maar geen web maken zijn de soorten uit de geslachten Mastophora en de familie lijmspuiters. De Mastophora- soorten maken een enkele dunne draad waarvan het uiteinde wordt voorzien van een kleverige druppel. Deze druppel bevat geurstoffen van vrouwelijke motten die de mannetjes aanlokken. De spin laat deze draad omlaag zakken en als er een mot aankomt, wordt de draad met de druppel als een bola heen en weer bewogen tot deze de mot raakt en de spin zijn draad -met prooi- weer omhoog tilt. De spinnen die behoren tot de lijmspuiters (familie Scytodidae) gaan nog verder; zij spuiten het spinsel als een kleverige dubbele draad direct op de prooi om deze te fixeren. Tijdens het spuiten worden de cheliceren heen- en weer bewogen om zo een zigzagdraad te verkrijgen wat het effectieve oppervlak vergroot. Een vertegenwoordiger van deze familie, de getijgerde lijmspuiter (Scytodes thoracica), komt vrij algemeen voor in België en Nederland. Lijmspuiters spuiten niet alleen spinsel, maar tevens wordt de prooi beschoten met gif zodat deze verlamd raakt. Het spinnenweb Vele maar zeker niet alle spinnen maken bij hun jacht gebruik van een web. Veel spinnen vertonen een sterke specialisatie op een bepaalde prooigroep of manier van jagen. De webben die spinnen gebruiken zijn in te delen in vier typen: Ronde webben die loodrecht tussen planten gespannen worden, zoals het web van de kruisspin (Araneus diadematus). Met dergelijke webben worden vliegende insecten gevangen. Onregelmatige webben, deze worden over de bodem of horizontaal op planten gespannen om kruipende insecten te vangen, zoals het web van de grijze huisspin (Tegenaria domestica). Trechtervormige webben, deze zijn duidelijk kegelvormig waarbij de spin in de kleine opening zit te wachten op langslopende prooien. Veel trechterspinnen maken een dergelijk web. Tunnelvormige webben, deze worden gebruikt door ondergronds levende spinnen. Het spinsel wordt gebruikt om het hol te bekleden, vaak wordt het tunneltje afgesloten door een passend deurtje zoals bij de valdeurspinnen. Sommige spinnen kunnen extreme webben maken. De soorten in het geslacht Nephila bijvoorbeeld kunnen een web spinnen dat sterk genoeg is om vleermuizen en vogels te vangen. Ook grote insecten die door andere webben heen kunnen vliegen, zoals libellen, zijn geen probleem voor dergelijke soorten. Het web is zo sterk dat het door de lokale bevolking als visnet wordt gebruikt. Er zijn ook spinnen bekend die heel grote webben maken, zoals de soort Caerostris darwini uit Madagaskar. In 2010 werd een web aangetroffen met een oppervlakte van bijna 3 vierkante meter dat boven het water was gespannen. Er zijn spinnen die een klein web maken maar deze niet ophangen maar met de poten vasthouden. Ze houden zich op boven de bodem en als er een prooidier onder de spin doorloopt wordt het web naar beneden geschoten. Spinnen die over een cribellum beschikken, maken spindraden die zo fijn zijn dat iedere mogelijke prooi erin verstrikt raakt. Het cribellum is een kam-achtige structuur op het achterlijf van een spin die draden maakt met een diameter tot een honderdduizendste van een millimeter. Inpakken van prooien Veel spinnen vangen niet alleen een prooi met een web, maar pakken deze direct in met spinsel zodat de prooi niet meer kan ontsnappen. De draden die hiervoor worden gebruikt, zijn niet kleverig, anders zou de spin eraan vast blijven plakken. Sommige insecten hebben aanpassingen om uit het web van een spin te ontsnappen. De vleugels van gaasvliegen bijvoorbeeld zijn bedekt met fijne haartjes die aan het web blijven kleven en loslaten zodat het vleugeloppervlak zelf niet vastplakt. De gaasvlieg bevrijdt zich vervolgens uit het web door de draden door te knagen. Woontunnel De valdeurspinnen en veel vogelspinnen maken een woonweb, dat meestal niet als vangweb wordt gebruikt. De tunnelgravende soorten bekleden de gehele tunnel met spinsel. Als ze moeten vervellen of eitjes dragen waarbij de spin kwetsbaarder is, wordt de tunnel voorzien van een aantal 'wanden' gemaakt van spinsel. Deze soorten gebruiken het dus om zich te beschermen. Sommige in woontunnels levende spinnen maken een zak aan de onderzijde van de tunnel waaronder ze zich kunnen verbergen mocht er een vijand in de tunnel geraken. De spin kan zich zo afschermen door een laag spinsel. Verankering Een aantal groepen van spinnen maakt helemaal geen gebruik van spinsel om hun prooi te vangen, en ook niet om zich te verbergen. Voorbeelden zijn springspinnen en krabspinnen. De springspinnen hebben een zeer goed zichtvermogen en bespringen hun prooi, krabspinnen zijn vaak goed gecamoufleerd en liggen in een hinderlaag te wachten. Beide groepen gebruiken het spinsel overigens wel om zich aan de ondergrond te ankeren. Het verankeren van het lichaam aan de ondergrond komt veel voor bij de spinnen. Als een spin wordt verstoord laat deze zich vaak aan deze 'veiligheidsdraad' naar beneden zakken. De meeste spinnen, ook de webmakende soorten, plakken bij het lopen een spindraad op de ondergrond zodat zij steeds verzekerd zijn van een veiligheidsdraad. deze draad is veel dunner dan de draden waarmee een web wordt gemaakt. Verplaatsing Een belangrijke oorzaak voor het voorkomen van spinnen op de meest geïsoleerde plaatsen is het vermogen om te kunnen zweven. Spinnen hebben geen vleugels en kunnen zelf niet vliegen maar kunnen zich wel aan een spindraad laten wegzweven met de wind en zo grote afstanden afleggen. Vooral bij jonge of kleine spinnen is dit gedrag bekend, grotere spinnen zijn hier al snel te zwaar voor. Hierdoor zijn spinnen op een hoogte van enkele kilometers aangetroffen. Van sommige soorten is beschreven dat ze zich zelfs als volwassen spin kunnen verplaatsen door de lucht. Een voorbeeld zijn een aantal hangmatspinnen die zich over grote afstanden en kilometers hoog door de lucht laten zweven door het spinrag als vlieger te gebruiken. Cocon Vrijwel alle spinnen zetten hun eieren af in een gesponnen cocon of eierzak. Zie de sectie Ei voor een beschrijving van de eieren van spinnen. De soorten die geen cocon maken wikkelen het spinsel vaak losjes om de eieren om ze bij elkaar te houden. Een voorbeeld is de grote trilspin, waarvan het vrouwtje haar eitjes regelmatig tussen haar cheliceren klemt en er zo mee rondloopt. De meeste spinnen echter besteden veel tijd aan het verbergen van de eieren en spinnen maken de meest uiteenlopende cocons. De variatie is zeer groot, aan de hand van de vorm en grootte van de cocon kan vaak de groep van bijbehorende spinnen worden toegewezen. De cocons van soorten die sterk aan elkaar verwant zijn lijken op elkaar en zijn moeilijker te determineren. Veel soorten zetten de eieren af op het substraat en spinnen hier een dicht web overheen en andere soorten bewaren de eitjes in de schuilplaats bij het web. Er zijn ook spinnen, zoals wolfspinnen, die de eierzak permanent met zich meedragen, de cocon is hierbij vaak erg stevig en rond van vorm. Sommige spinnen maken opmerkelijke vormen van de cocons, zoals de grote lantaarnspin (Agroeca brunnea). Deze soort produceert een cocon die sprekend op een zijden lantaarntje lijkt en de cocon wordt verstevigd met bodemmateriaal. De waterspin maakt eerst een fijnmazig web en vult deze met lucht zodat een onderwaterluchtbel ontstaat die fungeert als kraamkamer. De eitjes worden in deze 'duikerklok' afgezet en bewaakt door het vrouwtje. De labyrinthspin maakt een cocon die bestaat uit schijfjes en aan een draad wordt opgehangen. Ieder schijfje bevat meerdere eieren en bestaat uit twee delen. Als het legsel groter wordt en in volume toeneemt valt een deel van het schijfje af zodat de uitkomende juveniele spinnen meer ruimte hebben. Het spinsel dat voor de cocon wordt gebruikt is meestal wit tot geel. Het spinsel van de lijmspuiter echter wordt na enige tijd groen van kleur wat dient ter camouflage. Spermaweb Mannetjesspinnen maken voornamelijk gebruik van hun spinsel om een spermaweb te maken. Spinnen kennen geen directe bevruchting, de mannetjes brengen het sperma eerst in hun palpen en deze worden vervolgens in de geslachtsopening (epigyne) van het vrouwtje gebracht. Voordat het mannetje zijn palp vult met sperma, wordt eerst een zogenaamd spermaweb gesponnen. Dit is een soort 'vloerkleed' waarop een druppel sperma wordt afgezet. Veel andere spinachtigen, zoals schorpioenen een zweepspinnen, wikkelen het sperma vervolgens in het webje waardoor een zaadpakketje of spermatofoor ontstaat. Spinnen doen dit echter niet maar zuigen de druppel op in de bulbus. Een mannetje met een 'geladen' bulbus gaat vervolgens op zoek naar een vrouwtje. Het spermaweb wordt door een aantal soorten direct weer opgegeten. Voortplanting en ontwikkeling Spinnen worden geboren uit een ei, en veel soorten kennen een zogenaamd post-embryonaal stadium waarbij ze een vrijwel ronde lichaamsvorm hebben. Na de eerste vervelling lijken de kleine spinnetjes al op hun ouders al zijn ze veel kleiner en hebben ze vaak een andere lichaamskleur dan hun ouders. De juveniele spinnen leven van kleinere prooien. De juveniele spinnen hebben vaak eenzelfde levenswijze en voedselvoorkeur als de volwassen dieren. Bij de grotere spinnen ligt dit heel anders, ze kennen hierdoor geen voedselconcurrentie. De dieren die dienen als prooi voor de volwassen spin zijn vaak juist een vijand van de jonge spinnen omdat ze veel groter worden. Uit de eieren komen kleine larvale spinnetjes die pas na de eerste vervelling op een miniatuuruitgave van hun ouders lijken. De kleine spinnetjes verspreiden zich vaak door bij een opkomend briesje een draadje vrijhangend spinrag in de lucht te spinnen en zich hieraan hangend op de wind te laten meevoeren. In de Nederlandse taal wordt dit spinsel ook wel herfstdraad genoemd. Een jonge spin moet net als alle andere dieren met een exoskelet een aantal vervellingen ondergaan voor hij volwassen is. Kleine spinnen zijn na een vijftal — sommige vogelspinnen pas na 10 vervellingen — volwassen. Het vervellen is voor de spin vaak een intensieve bezigheid; het dier voert de druk in het achterlijf op tot de huid scheurt en werkt zich vervolgens achterwaarts uit de oude huid. Tijdens het vervellen is de spin volkomen weerloos en de eerste tijd is het pantser wat zachter. Geslachtsonderscheid Veel spinnen kennen een sterk seksueel dimorfisme wat betekent dat het mannetje en het vrouwtje er anders uitzien. Het mannetje is vaak veel kleiner dan het vrouwtje, al is dit niet bij alle soorten het geval. Bij de waterspin (Argyroneta aquatica) bijvoorbeeld is het mannetje soms juist groter dan het vrouwtje. Bij veel springspinnen zijn de mannetjes vaak even groot als de vrouwtjes. Bij soorten uit het geslacht Nephila echter zijn de mannetjes onooglijk klein in vergelijking met het vrouwtje. Er zijn zelfs spinnen waarvan het mannetje zo klein is dat het een van zijn palpen amputeert om zo lichaamsgewicht te besparen en zich hierdoor makkelijker kan verplaatsen. Bij de meeste spinnen hebben de mannetjes een kleiner lichaam maar verhoudingsgewijs langere poten. In de spinnenwereld zijn het de mannetjes die op zoek gaan naar vrouwtjes en omdat spinnen elkaar niet op grote afstanden kunnen waarnemen leiden mannetjes vaak een zwervend bestaan op zoek naar een partner. Mannetjes zijn bij veel soorten te herkennen aan de verdikte uiteinden van de palpen. De geslachtsorganen van spinnen zijn aan de onderzijde van het achterlijf gepositioneerd, zowel bij de mannetjes als de vrouwtjes. Ze zijn aan de voorzijde gelegen, dus dicht bij het kopborststuk. Paring Bij spinnen zoekt het mannetje een vrouwtje op en het zijn dan ook de mannetjes die in de voortplantingstijd veel worden gezien. De mannetjes leggen vaak grote afstanden af op zoek naar een partner. De paring is voor het mannetje soms een hachelijke zaak omdat de kans bestaat dat hij wordt opgegeten. Deze vorm van kannibalisme lijkt vaak niet veel voordelen te bieden omdat mannetjes relatief weinig voedzaam zijn. Waarschijnlijk valt het vrouwtje het mannetje slechts aan als ze dreigt om te komen van honger, niet uit gewone honger. Het opeten van het mannetje na de paring is bij meerdere spinnen beschreven en komt ook voor bij andere dieren zoals de bidsprinkhanen. Bij de meeste soorten echter loopt het mannetje geen enkel gevaar of weet meestal te ontsnappen. Als een mannetje sterft na de paring is dit vaak eerder het gevolg van uitputting en ondervoeding gedurende de zoektocht naar een vrouwtje dan de vraatzucht van de vrouwtjes. Als een mannetje een vrouwtje benadert zal hij eerst proberen om haar jachtinstinct uit te schakelen. De spinnen hebben een breed scala aan methodes ontwikkeld om dit voor elkaar te krijgen. De mannelijke kruisspin brengt het vrouwtje tot rust door in een bepaald ritme tegen haar web te tokkelen zodat ze weet dat hij geen prooi is. Bij andere soorten bespringen de mannetjes simpelweg de vrouwtjes en proberen haar zo snel mogelijk te bevruchten. Spinnen uit het geslacht Pisaura brengen het vrouwtje een presentje in de vorm van een ingesponnen prooi. Het mannetje voert hierbij ritmische bewegingen uit om haar aandacht te lokken. Terwijl het vrouwtje eet wordt ze bevrucht door het mannetje. Bij de spinnen is een gedrag bekend waarbij het mannetje na de paring het vrouwtje bewaakt. Dit heeft voor het vrouwtje als voordeel dat ze beschermd wordt door het mannetje terwijl haar partner zo probeert te voorkomen dat ze met andere mannetjes paart. Sommige spinnen lokken het andere geslacht door met het lichaam te vibreren en een aantal soorten is in staat om geluiden te produceren door het langs elkaar wrijven van verharde lichaamsdelen, wat ook wel stridulatie wordt genoemd. De hoogst ontwikkelde vorm van de balts bij spinnen betreft het voorspel van de springspinnen. De mannetjes gebruiken hun poten om ingewikkelde, soortafhankelijke visuele signalen over te brengen naar het vrouwtje. Hierbij worden ook complexe trillingen veroorzaakt. Op het internet circuleren tot de verbeelding sprekende video's van het mannetje dat het vrouwtje verleidt. Het mannetje paart met het vrouwtje door een met sperma 'geladen' pedipalp in haar geslachtsopening te brengen. Aan het einde van de palp is een ballonachtige structuur aanwezig die de bulbus wordt genoemd. Aan het einde hiervan zit de embolus, een holle structuur waardoor het sperma in de vrouwelijke geslachtsopening wordt afgegeven en de eitjes worden bevrucht. Het sperma wordt bewaard in een lichaamsholte, de spermatheek, dit betekent zoiets als 'spermakamer'. Hier kan het weken tot maanden verblijven -in uitzonderlijke gevallen tot anderhalf jaar- tot de eitjes van het vrouwtje zijn gerijpt. De twee eierstokken van een vrouwtje bevatten de eitjes die voor de bevruchting nog zacht zijn om het sperma door te kunnen laten. Pas nadat het ei is afgezet en droogt aan de buitenlucht wordt het omhulsel harder. Ei Het ei van een spin wordt meestal in een groepje in een nest afgezet, dat vaak omgeven wordt door een cocon. De eitjes van een spin zijn zacht en kwetsbaar. De eitjes zijn meestal bleek van kleur en enigszins ovaal van vorm. De eitjes van spinnen hebben geen verharde schaal zoals bij andere ongewervelden voorkomt en zijn hierdoor gevoelig voor uitdroging. Spinneneitjes hebben een relatief grote dooier waardoor de embryo's zich volledig in het ei ontwikkelen. Als de eitjes uitkomen lijken de jonge spinnen al enigszins op de volwassen dieren. Dit in tegenstelling tot andere spinachtigen zoals mijten die soms een worm-achtig larvestadium kennen. Het aantal eieren van de verschillende spinnen varieert per soort, gemiddeld zetten spinnen enkele honderden eitjes af. De grootte van de eieren kan behoorlijk verschillen, alsmede de relatieve grootte ten opzichte van het vrouwtje. Vrouwtjes van de soort Uroecobius ecribellatus zijn zelf ongeveer 1,8 millimeter lang maar slagen erin een ei met een doorsnede van 0,5 millimeter te ontwikkelen. Ook het aantal legsels, de legselgrootte en de tussenpozen van de verschillende legsels kan variëren. Soorten uit het geslacht Nephila kunnen meer dan 1000 eitjes produceren, de spin Idioctis intertidalis daarentegen zet slechts een enkel ei af. De visnetspin (Cyrtophora citricola) produceert ongeveer 1000 eitjes die in acht tot tien legsels worden afgezet. De eerste legsels zijn hierbij groter dan de laatste. De eerder vernoemde soort Uroecobius ecribellatus produceert tot twintig nesten die steeds drie of vier eieren bevatten en ieder legsel heeft een interval van 1 tot 2 weken. Sommige spinnen ontwikkelen een eitand, een puntige structuur die dient om het ei te openen. Deze is gelegen aan de cheliceren van de spin. Bij andere soorten helpt de moederspin haar jongen uit het ei, wat gezien kan worden als een vorm van broedzorg. Als de jonge spin het ei verlaat vervelt hij vaak onmiddellijk, waarbij de oude huid met de eitanden in het ei wordt achtergelaten. Broedzorg Broedzorg komt bij spinnen veel voor, er zijn verschillende vormen beschreven. Bij de meeste soorten bewaakt het vrouwtje haar eitjes. De eitjes worden in een beschermende cocon geplaatst, worden verstopt in de directe omgeving of worden op het lichaam meegenomen. Andere soorten kleven de eitjes tegen elkaar en nemen de bol-vormige klont eitjes mee tussen hun cheliceren. Dergelijke soorten laten hun eitjes nooit los, ze kunnen dus niet eten tot het nageslacht is uitgekomen. Voorbeelden van spinnen die hun eitjes in de monddelen nemen zijn de in huizen levende lijmspuiter en de trilspin. Andere soorten nemen de eicocon mee onder hun achterlijf, zoals bekend is van veel wolfspinnen. Als de eitjes uitkomen dragen de vrouwtjes de jonge spinnetjes nog enige tijd mee op het achterlijf. Sommige spinnen, zoals de kleine wigwamspin (Phylloneta sisyphia), geven voedsel op aan hun jongen, waarbij deze door met hun poten te zwaaien aangeven gevoerd te willen worden. De juveniele spinnen van deze soort groeien hierdoor veel sneller. Een verregaande vorm van broedzorg is beschreven van de soort Stegodyphus pacificus, waarbij het vrouwtje haar eitjes afzet in een ondergronds holletje en hierin zelf ook verblijft om ze te bewaken. Als de spinnetjes uit hun ei kruipen voert ze hen door voedsel op te geven. Na een tijdje sterft het vrouwtje en zuigen de jonge spinnen haar lichaamssappen op. Doordat ze al deze tijd in een hol leven hoeven de juveniele spinnen niet op jacht naar prooien en zijn ze beschermd tegen gevaar. Dit verhoogt de kansen voor het nageslacht van het vrouwtje wat de verklaring is van haar zelfopoffering. Juveniele spinnen De jonge spinnen worden nimfen genoemd en zijn op het eerste gezicht een miniatuurversie van hun ouders. Spinnen kennen geen larvestadium maar vervellen, net als alle andere dieren met een exoskelet. Veel soorten vervellen 5 of 6 keer maar dat geldt niet voor alle spinnen. Sommige spinnen zijn tweejarig en andere soorten hebben vijf jaar nodig om volwassen te worden en leven daarna nog vele jaren als imago. Verschillen met volwassen exemplaren zijn dat deze laatsten veel groter zijn, zich kunnen voortplanten en meestal andere kleuren en patronen hebben. Ook de verhouding tussen kop en pootlengte is vaak anders. Bij giftige spinnen zijn jongere dieren vaak wel giftig maar nog niet zo sterk als de ouderdieren. Ook kunnen de jonge spinnen pas spinsel produceren als ze voor het eerst verveld zijn. Bij een aantal soorten spinnen - zoals vogelspinnen - krijgen de mannetjes pas een ontwikkelde bulbus na de eerste vervelling. De jonge spinnen eten na iedere vervelling hun huid op, zodat deze gerecycled wordt. De meeste jonge spinnen komen massaal ter wereld. Bij een aantal soorten blijven de jonge spinnetjes dicht bij elkaar in een bolvormige configuratie, bijvoorbeeld de jongen van de kruisspin. Als ze worden verstoord rennen deze jonge spinnetjes alle kanten op maar als de rust is teruggekeerd kruipen ze weer bij elkaar. De kleine spinnetjes verspreiden zich bijvoorbeeld bij een opkomend briesje door een draadje vrijhangend spinrag in de lucht te spinnen en zich hieraan hangend op de wind te laten meevoeren. Bij verstoring lost de bal op en rennen de kleine spinnetjes alle kanten op, maar ze komen al snel weer bij elkaar. De eerste tijd eten ze elkaar op tot een bepaalde grootte is bereikt, meestal de eerste of tweede vervelling. Dan zijn er vaak maar een aantal exemplaren over; dat zijn echter wel de sterksten van het nest. Bij sommige soorten eten de eerst uitgekomen spinnen de nog niet uitgekomen eitjes op. Als de juviniele spin voldoende is gegroeid verlaat deze het nest door zich te laten wegzweven aan een spindraad, dit wordt ook wel Herfstdraad genoemd. De jonge spin is dan nog niet veilig voor soortgenoten; veel spinnen zijn kannibalistisch en eten de eigen jongen. Bij vrouwtjes worden de kannibalistische trekken waarschijnlijk even 'uitgeschakeld' na het uitkomen van de eitjes. Bij veel nestverzorgende soorten verdedigen ze het Broedsel met hun leven. Vervelling Spinnen behoren tot de geleedpotigen, ze hebben een uitwendig skelet van chitine wat het exoskelet wordt genoemd. Spinnen kunnen daarom niet groeien en moeten regelmatig vervellen. Alleen vlak na een vervelling is het lichaam van de spin zacht zodat het uit kan zetten. De vervelling wordt ook wel ecdysis genoemd. Spinnen die spoedig vervellen worden minder sterk geprikkeld en gedragen zich lethargisch. De spin verstopt zich als de vervelling nabij is en tijdens de vervelling is de spin zeer kwetsbaar voor vijanden als het oude pantser wordt afgeworpen. Na iedere vervelling is het exoskelet van de spin zacht wat het dier kwetsbaar maakt. Een net vervelde spin is daarnaast bleek van kleur, de pigmenten in het exoskelet moeten nog uitkleuren. Jonge spinnen zijn vaak minder sterk behaard dan de volwassen spinnen en hebben doorgaans andere kleuren. De juveniele spinnen zijn na een vijftal — sommige vogelspinnen pas na 10 vervellingen — volwassen. Het vervellen is voor de spin vaak een intensieve bezigheid; het dier voert de druk in het achterlijf op tot de huid scheurt en werkt zich vervolgens achterwaarts uit de oude huid. De poten worden als laatst uit de oude huid getrokken. Vlak na een vervelling beweegt de spin zijn poten regelmatig om te voorkomen dat de gewrichten stijf worden. Ecologie Veel spinnen zijn overdag actief maar er zijn ook vele nachtactieve soorten. Enkele spinnen leven in permanent donkere grotten en kennen helemaal geen dag- en nachtritme. Spinnen staan bekend als strikt solitaire dieren, de meeste soorten vertonen agressief gedrag tegen soortgenoten, andere spinnen en grotere dieren. Er zijn echter enkele min of meer sociale spinnen bekend, die geen hechte kolonies vormen zoals wespen maar elkaar wel in grote aantallen dulden. Voedsel en jacht Spinnen leven van levende prooien maar hebben een wijd uiteenlopend scala aan voedselvoorkeuren en methoden om prooien buit te maken. Het bekendst zijn de wielwebspinnen (Araneidae), die een rond, wiel-achtig web maken van een spiraalsgewijze hoofddraad en vele 'spaken' dat dient om kleine vliegende prooien te vangen zoals vliegen en muggen. Zij maken hun web in struiken en tussen bladeren op enige hoogte. Er zijn echter ook spinnen die zich richten op wat grotere en zwaardere prooien, een voorbeeld is de wespspin die een spinnenweb maakt dat voornamelijk sprinkhanen strikt. De wespspin maakt het web daarom tussen grashalmen vlak boven de bodem. Andere spinnen maken een stelsel van struikeldraden op de bodem en grijpen een prooi zodra deze hierin verstrikt raakt. De valdeurspinnen danken hun naam aan de ondergrondse met spinsel bedekte woongang die wordt afgesloten met een klepje. Zodra een potentiële prooi langs het klepje loopt, schiet de spin uit zijn hol om de prooi buit te maken. Soorten uit het geslacht Dolomedes worden wel 'vissende spinnen' genoemd vanwege hun opmerkelijke jachtmethodes. Deze spinnen leven langs de oever en houden hun voorste poten op het wateroppervlak. Als een insect in het water valt voelt de spin de rimpelingen en rent over het wateroppervlak naar het in het water gevallen insect. Ook kan de spin onder water jagen door vissen te grijpen die zich onder het wateroppervlak bevinden. Er is zelfs beschreven dat de spin met zijn poten onder water beweegt om visjes te lokken die vervolgens met de cheliceren worden gegrepen. Ook andere spinnen jagen in het water maar ze moeten hun prooi altijd op het droge opeten. Onder water zouden hun verteringssappen namelijk sterk verdunnen in het water en kunnen spinnen niet eten. Een aantal soorten spinnen kan over het water lopen en de oeverspinnen grijpen soms prooien als kikkervisjes die in het water leven. De waterspin (Argyroneta aquatica) leeft vrijwel permanent onder water maar is een zeldzame uitzondering. De spin Arctosa littoralis leeft op het strand in de branding wat een gevaarlijke plek is voor een spin. De spin kan niet zwemmen en kan in zijn kale leefomgeving geen gebruik maken van schuilplaatsen. De spin is echter zo goed gecamoufleerd op een achtergrond van zandkorrels dat het dier nagenoeg onzichtbaar is. Van vogelspinnen wordt vaak beweerd dat ze vogels eten en hoewel dit inderdaad weleens is waargenomen jagen vogelspinnen nooit op vogels, ze leven van alles wat ze te pakken kunnen krijgen. Meestal bestaat de prooi uit ongewervelden maar ook muizen, amfibieën en zelfs kleine slangen kunnen worden buitgemaakt en gegeten. Vogelspinnen zijn niet de enige familie van grote spinnen en ook andere spinnen pakken wel kleinere gewervelden. Van de grote gerande oeverspin is bekend dat kleine kikkers worden buitgemaakt en opgegeten. Spinnen zijn een van de efficiëntste opruimers van insecten. Hoeveel ze er precies eten is moeilijk uit te rekenen maar dat ze een belangrijke rol spelen in ieder terrestrisch ecosysteem wordt algemeen onderkend. De arachnoloog W. S. Bristowe schatte de spinnenpopulatie van een weiland in Sussex op 2,25 miljoen exemplaren en het totale aantal spinnen in geheel Engeland en Wales op 2200 miljard. Aangezien spinnen meer dan 100 prooien in een jaar eten, zouden ze verantwoordelijk zijn voor het opruimen van meer dan 200.000 miljard insecten in alleen al het zuidelijke deel van Groot-Brittannië. Van een aantal soorten spinnen is bekend dat ze soms ook plantaardig voedsel eten. Vaak betreft het stuifmeel dat rijk is aan proteïnen maar ook nectar, plantensap, bladeren en zaden worden wel genuttigd. Het eten van plantendelen is bij vertegenwoordigers van ten minste tien verschillende families waargenomen. Er is maar één uitzondering bekend van een spin die voornamelijk plantendelen eet, dit is de soort Bagheera kiplingi uit Centraal-Amerika. Deze spin leeft grotendeels van zoete, op mierenbroodjes gelijkende plantenafscheidingen van bepaalde soorten acacia's. Dergelijke acacia's leven in symbiose met mieren en geven de mieren nectar en zoete, zaadachtige afscheidingen in ruil voor bescherming tegen planteneters. Als deze zich aandoen worden ze door de mieren fel bestreden. De spin slaagt er echter in de mieren hun voedsel af te pakken. Ook wordt nectar gedronken uit de bloemen terwijl deze eigenlijk voor de mieren bedoeld is. Een bijkomstige bijzonderheid is dat de spin zijn voedsel 'rauw' eet, alle andere spinnen injecteren enzymen in hun prooi waarna het half verteerde goedje wordt opgezogen. Hoewel het dieet van de spin tot 90% uit plantendelen kan bestaan, is het geen herbivoor, soms worden mieren of hun larven gegeten. Vijanden en verdediging Spinnen hebben een breed scala aan vijanden, variërend van predatoren, parasieten, parasitoïden en eencellige ziekteverwekkers. De belangrijkste vijanden van spinnen zijn allerlei insecteneters. Vrijwel alle dieren die 'insecteneters' worden genoemd zien geen verschil tussen prooien met zes of acht poten en eten net zo makkelijk spinnen. Voorbeelden zijn reptielen zoals hagedissen, amfibieën als kikkers en verschillende vogels. De meest tot de verbeelding sprekende vijanden van spinnen zijn de spinnendoders. Spinnendoders zijn een familie van wespen die tot de sluipwespen behoren. Spinnendoders eten de spin echter niet op, net als andere wespen leven ze zelf van nectar. De spin wordt in een nest verstopt waarna er eieren in worden afgezet. Het holletje wordt vervolgens weer gedicht waarna enige tijd later een nieuwe wesp tevoorschijn komt. De larve hiervan heeft in het nest de spin opgegeten. Een aantal soorten spinnen heeft zich gespecialiseerd in het opsporen en doden van andere spinnen en andere prooien worden zelfs genegeerd. Deze soorten worden de spinneneters genoemd (Mimetidae), een voorbeeld zijn de soorten uit het geslacht Ero. Het gif van dergelijke soorten werkt specifiek op andere spinnen, vaak is een beet in de poot van het slachtoffer al genoeg om deze te doden. De spin wordt vervolgens in zijn eigen web opgegeten. Spinneneters kunnen door een spinnenweb van een andere soort lopen zonder opgemerkt te worden. Sommige soorten eten zelfs de eicocon van het slachtoffer op om vervolgens hun eigen eitjes in de cocon te plaatsen. Een groep die een gelijkend gedrag kent zijn de diefspinnen. Deze jagen niet op de webbouwende spinnen maar zijn erin gespecialiseerd om de prooien uit het web te stelen. Een voorbeeld zijn soorten uit het geslacht Argyrodes. Spinnen die een web maken houden zich vaak op in planten en als ze worden verstoord laten ze zich 'vallen' waarbij de spin zich echter geankerd heeft aan de ondergrond en zich aan een draad laat zakken. Tijdens de daling trekt de spin zijn poten in om minder op te vallen. Als het gevaar geweken is kan de spin via de draad weer naar boven klimmen. Van de in zandduinen levende spin Carparachne aureoflava is bekend dat het dier zich opvouwt als een bal en zich met relatief grote snelheden naar beneden laat rollen. De spin vertoont dit gedrag bij een confrontatie met een spinnendoder. Spinnen vertonen vaak dreiggedrag bestaande uit het oprichten van de poten en het tonen van de cheliceren. Een aantal soorten heeft een fel gekleurde onderzijde van de poten dito cheliceren zodat ze goed opvallen. Grotere spinnen zijn vaak in staat om te sissen. Een aantal spinnen kent een actieve vorm van verdediging als het dier wordt aangevallen. Grotere vogelspinnen strijken met hun poten de haartjes van hun achterlijf waarna deze in de lucht komen. De haartjes zijn brandharen die de slijmvliezen sterk prikkelen. Ook zijn soorten bekend die hun achterlijf op een vijand richten en een straal lichaamsvloeistof op afschieten. Indeling en taxonomie Spinnen zijn een orde van geleedpotige dieren (Arthropoda) die behoren tot de klasse spinachtigen (Arachnida). Spinnen worden ingedeeld in drie verschillende groepen die onderordes worden genoemd; de Araneomorphae, de Mygalomorphae en de Mesothelae. De Araneomorphae vormen de grootste groep, deze spinnen worden wel als de hoogst ontwikkelde vertegenwoordigers gezien. Voorheen heette de onderorde Araneomorphae ook wel Labidognatha ("tangkakigen"), omdat de cheliceren als een tang van en naar de middellijn toe bewegen, in het horizontale vlak. Hierdoor kunnen de cheliceren prooien vermalen in plaats van slechts leegzuigen. De Mygalomorphae worden beschouwd als de primitievere spinnen, ze hebben een lichaamsbouw die meer overeenkomt met de oudst bekende vormen van spinnen. Voorheen heetten de Mygalomorphae ook wel Orthognatha ("rechtkakigen"), omdat de cheliceren als een houweel omhoog en omlaag bewegen, in verticale richting. Ze kunnen hun prooi niet vermalen en kunnen alleen gif inspuiten en dit vervolgens weer opzuigen. De Mesothelae is de meest basale vorm van het spinnenrijk. Er zijn verschillende uitgestorven families bekend maar de moderne vertegenwoordigers behoren allemaal tot een enkele familie, de Liphistidae. De indeling van de spinnen verandert regelmatig door een constante aanvoer van nieuwe inzichten. Soms wordt een nieuwe soort ontdekt die de inzichten verandert en ook worden wel fossiele spinnen gevonden die meer vertellen over de ontstaansgeschiedenis. Vroeger werd bijvoorbeeld gedacht dat het geslacht Nephila ongeveer 30 miljoen jaar geleden is ontstaan, tot de 165 miljoen jaar oude Nephila jurassica werd ontdekt. Evolutie De voorouders van spinnen zagen eruit als schorpioenachtige diertjes die in zee leefden. Uit deze dieren ontwikkelden zich de chelicerata; de spinachtigen en de schorpioenen. Een tweede lijn binnen van de geleedpotigen die het land op kropen waren de mandibulata waartoe alle kreeftachtigen, insecten en duizendpotigen behoren. De eerste sporen van landbewonende geleedpotigen stammen uit het Late Siluur en bestaan niet uit resten de dieren zelf, maar uit de pootafdrukken die ze hebben achtergelaten. Spinnen waren samen met de mijten en de duizendpotigen de eerste geleedpotige landroofdieren. De oudst bekende vormen van spinnen -en insecten- stammen uit het Devoon. In het Laat-Carboon hadden alle huidige groepen van spinnen zich gevormd, op de wielwebbouwende soorten na. Een belangrijk aspect van de evolutie van de spinnen is die van het web, en sporen hiervan zijn uitzonderlijk zeldzaam. Er zijn wel delen van spinnenwebben gevonden in barnsteen maar deze zijn zeer fragmentarisch. Naamgeving De wetenschappelijke naam voor de groep van spinnen is Araneae. Deze naam is de meervoudsvorm van het Latijnse woord 'aranea' dat zowel 'spin' als 'spinnenweb' betekent. De naamgeving van spinnen is soms verwarrend. Met de Nederlandse naam valdeurspinnen kunnen bijvoorbeeld verschillende families worden bedoeld; zowel soorten uit de familie Idiopidae als Ctenizidae worden zo genoemd. De soortnamen slaan vaak op de spin zelf, zoals het uiterlijk (bv depressa = afgeplat) of het leefgebied (bv germanica = levend in Duitsland). Soms zijn soorten naar biologen vernoemd als eerbetoon. De soort Heteropoda davidbowie werd door de bioloog Peter Jäger naar popster David Bowie vernoemd, dit om aandacht te vragen voor bedreigde spinnen. Jäger had succes want wereldwijd verschenen krantenberichten over de David Bowie-spin, die geel van kleur is, een lange lichaamsbeharing heeft en beschikt over lange poten. Het parapluspinnengeslacht Baalzebub is zelfs vernoemd naar de duivel. Onderscheid met andere dieren Spinnen kunnen met verschillende dieren worden verward maar met name de andere groepen spinachtigen (Arachnida) zijn gelijkend. De spinnen worden daarom wel met 'echte spinnen' aangeduid. Sommige spinnen lijken bijvoorbeeld op mieren, die behoren tot de insecten en totaal niet verwant zijn aan de spinnen. Dit is echter geen toevallige gelijkenis en is een vorm van mimicry, zie ook onder camouflage. Een aantal spinachtigen lijkt wat betreft lichaamsbouw enigszins op spinnen maar is vaak toch eenvoudig te onderscheiden. Veel spinachtigen hebben bijvoorbeeld tang-achtige monddelen, die nu juist bij alle echte spinnen ontbreken. Onderstaand zijn enkele vaak met spinnen verwarde groepen beschreven, zie voor een uitgebreide beschrijving van de spinachtigen in ruimere en in engere zin ook het artikel spinachtigen. Hooiwagens (Opiliones); de meeste soorten lijken niet op spinnen vanwege de extreem lange poten en het bijna bolvormige lichaam. Er zijn echter uitzonderingen die moeilijker te onderscheiden zijn. Sommige hooiwagens hebben een vergroot halsschild waardoor het lichaam uit twee delen lijkt te bestaan. Zweepspinnen (Amblypygi); deze spinachtigen leven vaak in grotten en hebben een sterk afgeplat lichaam. Het voorste potenpaar is vaak zeer sterk verlengd en zweepachtig. Dit potenpaar heeft een tastzintuiglijke functie. Rolspinnen (Solifugae); deze soorten hebben een langwerpig lichaam en duidelijk vergrote 'scharen' aan de monddelen. Er zijn twee duidelijke ogen, de andere ogen zijn sterk gedegenereerd. Rolspinnen hebben nooit boeklongen zoals echte spinnen. Kapucijnspinnen (Ricinulei); deze soorten lijken op een kruising tussen een spin en een mijt. De copulatieorganen van de mannetjes zijn aan het derde potenpaar gelegen en niet aan de monddelen zoals bij echte spinnen. Zeespinnen (Pycnogonida) werden vroeger ook tot de spinachtigen gerekend maar worden tegenwoordig gezien als een zustergroep van de spinachtigen en dus niet direct verwant aan de spinnen. Mannelijke zeespinnen dragen de eitjes en hebben hiertoe een speciaal gevormd potenpaar, de ovigeren. Zie ook Lijst van spinnen Spinnen en de mens Spinnen hebben hun uiterlijk tegen; ze zijn harig, hebben lange behaarde poten en bewegen zich snel. Daarnaast duiken ze vaak onverwacht op uit donkere hoekjes waardoor een mens soms geconfronteerd wordt met een harig, langpotig dier dat zich snel beweegt of zelfs de cheliceren toont. In feite is het net andersom; een spin zit rustig in het donker maar wordt plots verstoord door licht en een groot 'dier' dat te groot is om op te eten en dus wordt beschouwd als vijand. Niet zelden gedraagt een mens zich ook als vijand door te pogen de spin te doden. Een spin zal meestal wegrennen of dreiggedrag vertonen. Spinnen die wat groter worden, zoals sommige vogelspinnen, kunnen met hun grote kaken bijten en hierdoor zijn spinnen gevreesde dieren. Ze worden in de cultuur gebruikt als metafoor voor alles wat eng en slecht is. Bij veel mensen roept een confrontatie met een spin een schrikreactie op, wat voortkomt uit een reflex en dus normaal is. Mensen die zeer bang zijn voor spinnen lijden aan een spinnenfobie of arachnofobie. Spinnen worden ook wel als huisdier gehouden in een terrarium om ze te bewonderen. In sommige Aziatische landen worden spinnen gevangen, gefrituurd en vervolgens opgegeten. Van spinnen wordt wel beweerd dat ze soms ingeslikt worden als men slaapt. Dit is echter een broodjeaapverhaal omdat een spin niet in staat is om zich in de slokdarm te bewegen, laat staan erdoorheen kan lopen. Ook is het menselijk lichaam erg warm voor een spin. Daarnaast zijn de poten van spinnen voorzien van vele stekels waardoor het fysiek ook niet mogelijk is om zich door de slokdarm te bewegen zonder hierbij verstrikt te raken. De spin staat symbool voor gevaar, giftigheid en boosheid. Maar kleine spinnen zouden geluk brengen; het tijdstip waarop een spin wordt gezien, speelt daarbij een belangrijke rol. In de volksgeneeskunde werd een walnoot met een kruisspin erin als amulet tegen koorts gedragen. Een spin die naar beneden kruipt in haar web is een goed voorteken maar als zij omhoog kruipt is er ongeluk op komst. De 8-potige spin brengt welvaart. In Afrika en in Suriname en andere landen (b.v. Jamaica) waar nazaten van Afrikaanse slaven wonen, vervult de spin Anansi in volksverhalen een soort rol als Reinaert de Vos. Een andere bekende spin is Sebastiaan uit het versje van Annie M.G. Schmidt. In spreekwoorden en gezegden Waar de bij honing uit zuigt, zuigt de spin vergif uit (Wat de een hemelhoog prijst, keurt de ander ten stelligste af) Nijdig als een spin, spinnijdig Het is bij de wilde spinnen af (Het loopt de spuigaten uit) Een spin in de morgen brengt kommer en zorgen, een spin in de avond is verkwikkend en lavend Een avondspin brengt gewin In het web gevangen zijn Als de ragebol rust, dan werkt de spin Hem is geen spinnenweb voor de mond gewassen Zo fijn als spinrag Spinnenkoppen zijn nog geen struisvogels, al hebben ze lange poten Een spin in de namiddag brengt geluk aan de derde dag Bitse, kattige mensen omschrijft men met woorden als 'spinnenkop' en 'spinnig'. In de media Spinnen die te zien zijn in films zijn vaak onschuldige soorten. Delena cancerides werd gebruikt op de set van de Amerikaanse film Arachnophobia van de regisseur Steven Spielberg. De spin is ook te zien in het begin van de film Spiderman. Delena cancerides ziet er krabachtig en afschrikwekkend uit en kan behoorlijk groot worden maar is niet agressief en ongevaarlijk voor de mens. Spinnen komen niet zelden in het nieuws, bijvoorbeeld als er een opmerkelijke soort is ontdekt. Enkele voorbeelden van spinnen in het nieuws zijn: In oktober 2009 werd een spin beschreven die grotendeels van plantendelen leeft. In februari 2010 werd een 165 miljoen jaar oud fossiel van een spin wereldkundig gemaakt. In april 2011 werd het grootste spinnenfossiel beschreven in een artikel. Vechtspinnen In een aantal Aziatische landen worden spinnengevechten gehouden waarbij men op de uitkomst kan gokken. De precieze methodes en de gebruikte soorten verschillen per land. In Japan worden vrouwtjes uit het geslacht Argiope gebruikt, terwijl in Singapore mannetjes van het geslacht Thiania worden gebruikt. Bij een spinnengevecht kan een van de spinnen door de ander worden gedood maar kan ook vluchten of soms worden weggehaald. De vechtspinnen kunnen worden bewaard in een luciferdoosje met gekrulde grasstengels die kleine kamertjes vormen. De spinnen zitten vlak bij elkaar maar kunnen de andere exemplaren niet aanvallen. Gevaarlijke spinnen Spinnen hebben een onverdiend slechte naam, veel mensen zijn bang voor spinnen. Dit komt wellicht omdat ze harig zijn en lange poten hebben. Spinnen kunnen vaak snel rennen en jagen hierdoor schrik aan, ze komen bovendien vaak onverwacht tevoorschijn. Er zijn vele misverstanden over spinnen, mensen die door een spin worden gebeten komen niet zelden in de krant, anders dan honden- of kattenbeten. De spinnen die in België en Nederland leven, zijn niet gevaarlijk voor de mens. Sommige soorten kunnen wel gemeen bijten maar de gevolgen zijn te vergelijken met een wespensteek. Het gif van de meeste spinnen is zeer dodelijk voor insecten maar werkt in het geheel niet op mensen. Voordat een spin bijt, wordt vaak dreiggedrag vertoond. Een beet van een spin is meestal het gevolg van een ongeluk zoals een spin die in een schoen kruipt. Dit komt ook veel voor bij beten van schorpioenen. Een fatale afloop is bij een beet van een spin uiterst zeldzaam. Er zijn slechts enkele soorten die als erg gevaarlijk kunnen worden beschouwd, dit is niet te danken aan de extreme giftigheid van een beet maar voornamelijk aan het algemene voorkomen van dergelijke soorten. Voorbeelden zijn de Amerikaanse vioolspin (Loxosceles reclusa) en de Australische tunnelspin (Atrax robustus). Van dergelijke soorten zijn in totaal de afgelopen honderd jaar in de wetenschappelijke wereldliteratuur slechts enige tientallen beten met dodelijke afloop beschreven. Telt men alleen beten waarbij de veroorzaker zeker kon worden geïdentificeerd dan wordt het nog minder. In landen waar gevaarlijke spinnen voorkomen zijn tegenwoordig antisera verkrijgbaar die een fatale afloop vrijwel altijd kunnen voorkomen. Vaak worden pijnlijke prikken of steken van een niet gezien insect of spinachtige aan spinnen toegeschreven door artsen of ander medisch personeel zonder dat hiervoor een duidelijke reden bestaat, of zelfs zonder dat dit aannemelijk is: in Florida zijn bijvoorbeeld 124 gevallen van beten van de Amerikaanse vioolspin (Loxosceles reclusa) in zes jaar gemeld, terwijl de spin zelf in een eeuw tijd door spinnendeskundigen maar 11x in Florida is gevonden en er dus nauwelijks voorkomt. In gebieden waar de spin wel in grote aantallen voorkomt, zijn beten eveneens zeldzaam. In een bewoond huis uit de 19e eeuw in Kansas werden in een onderzoek gedurende zes maanden meer dan 2000 exemplaren van Loxosceles reclusa gevangen, waarvan er minstens 400 groot genoeg waren om te bijten, en was desondanks niemand gebeten Van de echte grote vogelspinnen is er geen één echt gevaarlijk. Deze hebben namelijk geen gevaarlijk gif nodig vanwege de grote cheliceren. De meeste spinnen blijven echter ver onder de centimeter. Een van de beruchtste spinnen, de zwarte weduwe (Latrodectus mactans) is maar zo groot als een erwt. Afrikamuseum Het Afrikamuseum in het Park van Tervuren heeft een internationale reputatie op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar spinnen. Het museum heeft een collectie van 300.000 spinnen, verzameld op expedities in heel Afrika. 1.150 van de 6.500 gekende Afrikaanse spinnensoorten zijn dan ook beschreven op basis van het materiaal van het museum. De spinnen worden in alcohol, in glazen potten bewaard, omdat spinnen bij drogen hun vorm te sterk verliezen om determineerbaar te blijven. Literatuur Spinnengids (Michael J. Roberts) uitg. Tirion, Baarn 1998, . (Gids waarmee vrijwel alle spinnen uit de Benelux, met uitzondering van de groep van de dwergspinnen, te determineren zijn.) Biology of spiders (Rainer F. Foelix). Oxford University Press, USA; 2nd edition (September 26, 1996) Een uitvoerig en diepgravend boek over anatomie, fysiologie en gedrag van spinnen. B. Goethals, Een spin als huisgenoot, Tirion Natuur, The Netherlands, H. Vanuytven, Leven op acht poten, Panaman, Belgium, Verwante onderwerpen Teken Mijten Insecten Arachnofobie Externe links The American Museum of Natural History - The World Spider Catalog AraBel.ugent.be: Belgische Arachnologische Vereniging Spinnen van NW-Europa Bronvermelding
105
https://nl.wikipedia.org/wiki/A.F.Th.%20van%20der%20Heijden
A.F.Th. van der Heijden
Adrianus Franciscus Theodorus (Adri) van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951) is een Nederlandse schrijver. Hij begon te publiceren onder de naam Patrizio Canaponi en publiceerde ook onder zijn initialen, als A.F.Th.. Algemeen Van der Heijden is een schrijver van autobiografische verhalen en romans. In zijn werk is het eigen leven van de schrijver te herkennen. Dit maakt dat het gehele oeuvre met elkaar verbonden is. Dat wil echter niet zeggen dat gebeurtenissen en personen in zijn werk een getrouwe afspiegeling zijn van zijn eigen leven: hij gebruikt deze vrij, om ze te combineren met fictie, filosofische uitweidingen en een treffende sfeertekening van de Nederlandse sociale en culturele geschiedenis vanaf de jaren vijftig. Van der Heijden wordt weleens gezien als de vertegenwoordiger van een generatie die na de oorlog opgroeide; dit in tegenstelling tot schrijvers als Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans en Jan Wolkers die de Tweede Wereldoorlog tot een belangrijk motief in hun werk maakten. Kern van het oeuvre van Van der Heijden is de cyclus 'De tandeloze tijd'. Oorspronkelijk was dit bedoeld als trilogie, maar werd uiteindelijk veel omvangrijker. Dit is kenmerkend voor het werk van Van der Heijden, dat zich tijdens het schrijfproces vaak gaandeweg anders ontwikkelt dan de oorspronkelijke bedoeling was. Zo zijn er al jaren vooraankondigingen van nieuwe romans die maar niet verschijnen, of groeien hoofdstukken soms uit tot complete romans. Naast De tandeloze tijd kent het werk van Van der Heijden nog een andere romancyclus, Homo duplex, over een naamloze God die naar de aarde is gekomen om een wereldrevolutie te beginnen. Hoewel er nog geen gerangschikt deel van de cyclus is gepubliceerd, is er wel een omvangrijke proloog uitgekomen, De Movo Tapes, en de sleutelboeken Drijfzand Koloniseren en Mim. In maart 2007 verscheen het nader in de cyclus te plaatsen deel Het schervengericht. Binnen deze cyclus zijn er meer werken gepland. Daarnaast publiceert hij tussendoor ook 'los' autobiografisch werk, onder andere in de vorm van dagboekaantekeningen en requiems, bijvoorbeeld over zijn vader, Asbestemming, over zijn moeder, Uitdorsten. De bekendste requiemroman van Van der Heijden is Tonio, naar aanleiding van het overlijden van zijn zoon. Van der Heijden publiceerde aanvankelijk onder het pseudoniem Patrizio Canaponi (waaronder de verhalenbundel Een gondel in de Herengracht en de roman De draaideur). De cyclus Homo Duplex publiceerde hij aanvankelijk onder het pseudoniem A.F.Th. Latere drukken van delen uit deze cyclus verschenen weer onder zijn volledige naam. Inhoud en thema's van zijn werk In de cyclus De tandeloze tijd staat Albert Egberts (deels alter ego van de schrijver zelf) centraal, maar gaandeweg treden er ook andere personen op de voorgrond. We volgen Albert vanaf zijn kindertijd in Brabant (Vallende ouders), tot zijn studententijd in Nijmegen en Amsterdam (De gevarendriehoek en Het hof van barmhartigheid) tot en met zijn ondergang als junkie in Amsterdam (Onder het plaveisel het moeras), maar maken tussendoor ook kennis met onder anderen de advocaat Ernst Quispel (Advocaat van de hanen) in de jaren tachtig, Alberts tante Tiny (De helleveeg) en de ontsporende reclameman Nico Dorlas (Kwaadschiks). De tijdsbeleving is allesbehalve chronologisch en consistent in deze cyclus: die tijdsbeleving is juist het centrale thema ervan, zoals de naam al doet vermoeden. In deel I van De tandeloze tijd wordt het begrip 'leven in de breedte' geïntroduceerd: aangezien het leven 'in de lengte' niet te stoppen valt, moet het maar in de breedte worden gezocht. Door elk moment uit te spinnen, te verbreden, wordt gehoopt het leven waardevoller te maken. Dit is een leidmotief in zowel De tandeloze tijd als Homo duplex. Regelmatig verwerkt Van der Heijden waargebeurde gebeurtenissen in zijn verhalen. In wat door sommige critici gezien wordt als zijn beste werk, Advocaat van de hanen, gebruikt hij de dood van de kraker Hans Kok in een politiecel als achtergrond. In Het schervengericht figureren de regisseur Roman Polanski en de (veronderstelde) moordenaar van diens vrouw, Charles Manson. Van der Heijden maakte bekend dat als er een nieuw deel van De tandeloze tijd zal verschijnen, dat waarschijnlijk over de moord op kraker en activist Louis Sévèke zal gaan. Waar Van der Heijden in de cyclus De Tandeloze Tijd veelal putte uit zijn eigen leven, borduurt hij in de Homo duplex reeks verder op de Griekse mythen; Drijfzand koloniseren is een vrije bewerking van Sofokles' Thebaanse trilogie, de Labdaciden en Mim is een eigentijdse variatie op het verhaal van Oedipus. Eerder speelde Van der Heijden al met de Oedipus-mythe, in Advocaat van de hanen, waarin de advocaat uit de titel op zoek gaat naar een getuige van een moord. Persoonlijk A.F.Th. van der Heijden is gehuwd met journaliste/schrijfster Mirjam Rotenstreich. Op 23 mei 2010 werd Van der Heijdens enige zoon Tonio (geb. 15 juni 1988) op de fiets aangereden door een auto. Kort na dit verkeersongeval overleed Tonio op 21-jarige leeftijd in een ziekenhuis in Amsterdam, in het bijzijn van zijn ouders. Op 26 mei 2011 verscheen van Van der Heijden het boek Tonio. Een requiemroman over dit verlies. Er werden in een jaar zo'n 100.000 exemplaren van verkocht. Het werk werd op 7 mei 2012 bekroond met de Libris Literatuurprijs en op 15 oktober 2012 met de NS Publieksprijs, waarbij het een kleine 40% van de ruim 70.000 uitgebrachte stemmen verwierf. In 2016 werd het verfilmd onder de titel Tonio, met Pierre Bokma in de hoofdrol. Prijzen 1979 – Anton Wachterprijs voor Een gondel in de Herengracht 1986 – Multatuliprijs voor De gevarendriehoek 1986 – F. Bordewijk-prijs voor De gevarendriehoek 1997 – Generale Bank Literatuurprijs voor Onder het plaveisel het moeras 1997 – De Gouden Uil Literatuurprijs voor Het Hof van Barmhartigheid & Onder het plaveisel het moeras 2003 – Schrijversprijs der Brabantse Letteren voor het gehele oeuvre 2007 – AKO Literatuurprijs voor Het Schervengericht 2008 – Tzumprijs voor de beste literaire zin voor een zin uit Mim 2009 – De Inktaap, literaire jongerenprijs van het Nederlandse taalgebied voor Het Schervengericht 2011 – Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre 2012 – Libris Literatuurprijs voor Tonio 2012 – NS Publieksprijs voor Tonio 2013 – P.C. Hooft-prijs voor zijn hele oeuvre 2014 – Benoemd tot lid van de Akademie van Kunsten Bibliografie 1978 – Een gondel in de Herengracht (verhalen) 1979 – De draaideur (roman) 1983 – De slag om de Blauwbrug – De tandeloze tijd, proloog (roman) 1983 – Vallende ouders – De tandeloze tijd, deel 1 (roman) 1985 – De gevarendriehoek – De tandeloze tijd, deel 2 (roman) 1986 – De sandwich (roman) 1988 – Het leven uit een dag (roman) 1988 – De generale (verhaal) (relatiegeschenk PBC Noord-Holland) 1990 – Advocaat van de Hanen – De tandeloze tijd, deel 4 (roman) 1992 – Weerborstels – De tandeloze tijd, een intermezzo (novelle). Boekenweekgeschenk 1992 1994 – Asbestemming. Een requiem (roman) 1995 – Het bankroet dat mijn goudmijn is (verhalen) (relatiegeschenk Stupers Van der Heijden, 500 ex.) 1996 – Het Hof van Barmhartigheid – De tandeloze tijd, deel 3, eerste boek (roman) 1996 – Onder het plaveisel het moeras – De tandeloze tijd, deel 3, tweede boek (roman) 1997 – WHAMM, de democratisering van het talent 1998 – De gebroken pagaai (novelle) 1998 – Sabberita (novelle) 1999 – Het onmogelijke boek: een kleine monoloog van de auteur 2001 – Gevouwen woorden (brieven) 2003 – De Movo tapes (Homo duplex 0) 2003 – Uitdorsten (novelle, opgenomen als nulde druk in De requiems tezamen met de romans De sandwich en Asbestemming) 2003 – Engelenplaque (dagboekaantekeningen) 2004 – Hier viel Van Gogh flauw (dagboekaantekeningen) 2006 – Drijfzand koloniseren (sleutel tot Homo duplex) 2007 – Het schervengericht (onderdeel van Homo duplex, positie nog nader te bepalen door de auteur) 2007 – Mim (novelle ter gelegenheid van Harry Mulisch' tachtigste verjaardag, geïnspireerd op diens De versierde mens; tevens onderdeel van Homo duplex) 2008 – Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen (requiem voor Jean-Paul Franssens) 2008 – Kruis en kraai (de romankunst na James Joyce) (brief aan Anthony Mertens) 2008 – Gentse lente (verhalen) 2008 – De liefdesbaby (novelle) 2008 – De censuurpaus (paroxismen, een opmaat) (artikelen uit Propria Cures) 2009 – Doodverf (roman) 2011 – Tonio. Een requiemroman (roman) 2012 – Uitverkoren - Verhandelingen over het pantonionisme (ontbrekend hoofdstuk uit 'Tonio' + interviews) (Statenhofpers, oplage 191 ex.) 2012 – Woestijnvis (brief) (Houtpers, oplage 122 ex.) 2013 – De helleveeg – De tandeloze tijd, deel 5 (roman) 2014 – Gedichten Gods of De vergrijpstuiver (Kellendonklezing) 2014 – Kwijt in de tram (verhaal) (De Carbolineum Pers, oplage 60 ex.) 2014 – Uitverkoren (proza en interviews in de toonaard van het requiem Tonio) 2015 – De ochtendgave (één hoofdstuk) (Stratenhofpers, oplage 90 ex.) 2015 – De ochtendgave (historische roman gesitueerd in 1672, opdracht als novelle van de gemeente Nijmegen voor de herdenking van 330 jaar Vrede van Nijmegen in 2009) 2016 – Kwaadschiks – De tandeloze tijd, deel 6 (roman) 2016 – Kastanje a/d Zee – De tandeloze tijd, deel 7 (roman). Vooralsnog alleen bibliofiele editie 2018 - Mooi doodliggen (roman) 2019 - Schwantje's Fijne Vleeschwaren (novelle). 1000 ex. voor Bookstore Day. In 1992 fragment als bibliofiele uitgave. 2020 - Ik zou van de hoge, ik zou in het diepe (novelle) 2021 - De stemvorkligging. Een collage van fragmenten uit Stemvorken. 2021 - Stemvorken - De tandeloze tijd, deel 8. Ook onderdeel van Homo duplex (roman) 2021 - Stultifera Navis - De tandeloze tijd, deel 10. Bibliofiele editie Vrijheid van de romanschrijver Zanger en muzikant Peter Koelewijn spande in 2013 een rechtszaak aan naar aanleiding van de roman De Helleveeg. Hierin werd een viswinkel genoemd waarin de zaak van Koelewijns ouders te herkennen was. In het verhaal is boven de zaak een fictieve, niet met de winkel gelieerde illegale abortuspraktijk gevestigd. De rechter oordeelde over de vrijheid van een auteur om feiten en fictie te mengen. De schrijver werd in het gelijk gesteld. Lijstduwer Voor de Europese Parlementsverkiezingen van mei 2014 stond Van der Heijden op de kandidatenlijst van de Partij voor de Dieren. Ook in 2017 stond Van der Heijden voor die partij op de kandidatenlijst. Op 14 november 2018 maakte Van der Heijden bij Pauw echter bekend dat hij D66 stemt. Over A.F.Th. van der Heijden A.F.Th van der Heijden. Themanummer BZZLLETIN 179, oktober 1990. Den Haag: Stichting BZZTôH. Jan Brands, 'A. F.Th. van der Heijden. Gemankeerd leven omgesmeed tot heldendicht', SUN. Nijmegen, 1997. ISBN 9789063037895 Jan Brands, 'Mijlpalen en millimeterwerk. Biografie van een oeuvre', Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2021, Externe links A.F.Th. van der Heijden op Literatuurplein (Gearchiveerd op 14 september 2016) Doodverf Uitgebreide analyse van dit boek (Gearchiveerd op 5 augustus 2009) Profiel van A.F.Th. van der Heijden bij de Akademie van Kunsten (Gearchiveerd op 16 augustus 2016) Nederlands schrijver Lid van Akademie van Kunsten
106
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alfred%20Nobel
Alfred Nobel
Alfred Bernhard Nobel (spreek uit: no-bel) (Stockholm, 21 oktober 1833 – San Remo, 10 december 1896) was een Zweeds chemicus en industrieel. Het bekendst is zijn uitvinding van het dynamiet in 1866, hoewel hij ook een reeks andere explosiemiddelen heeft uitgevonden en gefabriceerd. Het chemische element Nobelium is naar hem genoemd. Nobel bepaalde in zijn testament dat van de rente van zijn kapitaal van circa 32 miljoen Zweedse kronen elk jaar op zijn sterfdag (10 december) vijf Nobelprijzen moesten worden uitgereikt. Hiertoe moest de Nobelstichting worden opgericht. In zijn testament stelde hij vast dat de prijzen bestemd moesten zijn voor hen die in het afgelopen jaar aan de mensheid het grootste nut hebben verschaft. Biografie Nobel werd geboren als derde zoon van Immanuel Nobel (1801–1872) en Caroline Andrietta Ahlsell (1805–1889) in Stockholm. Verscheidene broers en zussen van Alfred stierven jong en ook hij kampte in zijn kinderjaren met gezondheidsproblemen. Het Duitse Museum voor Epilepsie noemt Nobel bij de beroemde figuren die leden aan deze aandoening. Het gezin Nobel, met een nog jonge Alfred, trok naar Sint-Petersburg, waar vader Nobel een machinefabriek begon. In 1859 werd deze fabriek vanwege slechte resultaten overgedragen aan de tweede zoon, Ludvig Nobel (1831–1888), die het bedrijf wel tot grote bloei wist te brengen. Hierna keerde Alfred met zijn vader terug naar Zweden en begon met een studie over explosieven en in het bijzonder zoekend naar een methode voor veilige productie van nitroglycerine in vaste vorm, in plaats van vloeibare vorm, voor gebruik in staven. Er vonden verschillende onbedoelde explosies plaats in de fabriek van de familie Nobel, en door een fatale ontploffing werden in 1864 Alfreds jongere broer Emil en een aantal werknemers gedood. Niet lang daarna vond Nobel alsnog een veilige methode om nitroglycerine tot ontploffing te brengen: vermengd met diatomeeënaarde (als absorberend medium) bleef het stabiel tot ongeveer 35 °C. Nobel noemde de stabiele springstof "dynamiet" en werd al snel schatrijk door de verkoop. Naast mijnbouwbedrijven waren ook wapenfabrikanten grote afnemers. In 1888 woonde Nobel in Parijs en las op 13 april in een plaatselijke krant dat hij was overleden (men verwarde Alfred met zijn broer Ludvig Nobel, die inderdaad pas gestorven was) en in zijn necrologie werd hij betiteld als de ‘handelaar in de dood’, die dankzij zijn uitvinding van dynamiet rijk werd van het oorlogsleed dat hij de mensheid aandeed. Dat bericht had een grote invloed op hem wat hem aanzette om te proberen zijn naam te zuiveren. Hij veranderde uiteindelijk in 1895 zijn testament zo dat zijn nalatenschap gebruikt moest worden voor wat uiteindelijk de Nobelprijzen werden voor natuurkunde, scheikunde, geneeskunde, letterkunde en de vrede. Minder bekend is het feit dat Alfred Nobel ook toneelschrijver was, en ondanks het ontbreken van voortgezet onderwijs, op eigen kracht een brede talenkennis ontwikkelde: naast Zweeds kende hij ook Frans, Russisch, Engels, Duits en Italiaans. Hij kon in het Engels zelfs poëzie schrijven. Zijn (overigens enige) toneelstuk (Nemesis), een tragedie in vier bedrijven over Beatrice Cenci, gedeeltelijk geïnspireerd op Percy Bysshe Shelleys tragedie The Cenci, werd gedrukt toen hij stervende was. Op drie exemplaren na werd de hele voorraad onmiddellijk na zijn dood vernietigd, omdat het als schandelijk en blasfemisch beschouwd werd. De eerste werkelijk gepubliceerde editie (tweetalig Zweeds-Esperanto) werd gepubliceerd in Zweden in 2003. Het toneelstuk is sindsdien niet vertaald in andere talen dan het Esperanto. Overlijden Nobel was reeds een tijdje ziek en dit werd uiteindelijk niet beter. Hij overleed ten slotte op 10 december 1896 in zijn villa in San Remo. Alfred Nobel werd begraven op het kerkhof Norra in Stockholm. Villa Nobel In 1891 kocht Alfred Nobel te San Remo in Italië, de in 1870 onder architectuur van architect Filippo Grossi gebouwde villa die hij Mijn nest noemde, later wijzigde hij de naam in Villa Nobel. Hij wilde er na al zijn reizen en ondernemingen tot rust komen. In de tuin van het enorme, aan zee grenzende, park bouwde hij zijn laboratorium. Hij deed regelmatig ontstekingsproeven in zee, hetgeen hem geen vrienden onder zijn buren opleverde. De villa is in 2002 na een grondige restauratie heropend en kan thans door het publiek worden bezocht. Villa Nobel is in handen van de provincie Imperia en er worden regelmatig exposities gehouden. Ook is een deel van het huis heringericht met zijn oorspronkelijke meubels. Nobels naam is nog te vinden in door hem opgerichte bedrijven zoals Nobel Industries, dat later opging in het AkzoNobelconcern. Nobelprijs In de Noorse hoofdstad Oslo wordt jaarlijks op de sterfdag van Alfred Nobel, 10 december, de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt; de overige Nobelprijzen worden op dezelfde dag in de Zweedse hoofdstad Stockholm uitgereikt. De winnaars van de prijzen worden begin oktober bekendgemaakt. Sinds 1969 wordt een naar Alfred Nobel vernoemde economieprijs door de Sveriges Riksbank uitgereikt. Literatuur Alfred Nobel. Het verhaal van een man en zijn tijd, Ingrid Carlberg; uitg. De Bezige Bij; 2020. Nobelprijs Zweeds ondernemer Zweeds scheikundige Zweeds uitvinder
107
https://nl.wikipedia.org/wiki/Arsaciden
Arsaciden
De Arsaciden waren het koningshuis van het Parthische Rijk, tussen 253 v.Chr. en 224 n.Chr, toen ze omvergeworpen werden door de Sassaniden. De Arsaciden stamden van de Scythische Parni en regeerden in Parthia. De volgende leden maakte deel uit van deze dynastie: Arsaces I (246 – 211 v.Chr.) Arsaces II (211 – 191 v.Chr.) Priapatius (191 – 176 v.Chr.) Phraates I (176 – 171 v.Chr.) Mithridates I de Grote (171 – 138 v.Chr.) Phraates II (138 – 129 v.Chr.) Artabanus I (127 – 124 v.Chr.) Mithridates II de Grote (124 – 88 v.Chr.) Gotarzes I (tegenkoning tegen Mithridates II) Orodes I rond 80 v.Chr., in deze zelfde periode nog minstens 2 verder onbekende koningen Sanatruces 77 v.Chr. – ca. 70 v.Chr. Phraates III (70 – 57 v.Chr.) Mithridates III (57 – 56 v.Chr.) Orodes II (57 – 38 v.Chr.) Phraates IV (38 – 2 v.Chr.) Tiridates II tegenkoning van 30 – 25 v.Chr., niet afkomstig uit de dynastie van de Arsaciden Phraataces (2 v.Chr. – 4 n.Chr.) Orodes III (4 – 7) Vonones I (7 – 12) Artabanus II (10 – 38) Vardanes I (38 – 47) Gotarzes II (38 – 51) Meherdates (49) Sanabares (ca. 50 – 65) Vonones II (51) Vologases I (51 – 78) Vardanes II (55 – 58) Vologases II (77 – 80) Pacorus II (78 – 105) Artabanus III (80 – 90) Vologases III (105 – 147) Osroes I (109 – 129) Mithridates IV (129 – 147) Vologases IV (148 – 192) Osroes II (ca. 190) Vologases V (191) Vologases VI (207 – 228) Artabanus IV (213 – 224)
108
https://nl.wikipedia.org/wiki/Achaemeniden
Achaemeniden
De Achaemeniden, Perzisch: هخامنشی, Oudperzisch: 𐏃𐎧𐎠𐎶𐎴𐎡𐏁𐎡𐎹 Haxāmanišya Grieks: Αχαιμενίδες, waren het koningshuis van het eerst-Perzische Rijk, zo genoemd naar hun voorouder Achaemenes. Het huis werd omstreeks 559 v.Chr. door Cyrus II de Grote gesticht en heerste tot de verovering door Alexander de Grote in 330 v.Chr. over een wereldrijk. Achaemenidisch Perzië verenigde mensen en koninkrijken van elke belangrijke beschaving uit die tijd, behalve het oude China. Er leefden voor het eerst mensen van verschillende culturen samen met elkaar onder een heerser. Geschiedenis De eerste bekende vermelding van de Perzen bestaat uit een Assyrische inscriptie uit 844 v.Chr. Er wordt naar dit rijk verwezen met de naam Parsu, Parsuash of Parsumash. Gedurende de volgende twee eeuwen waren Perzen en Meden onderworpen aan Assyrië, Babylonië en een andere Arische stam, de Scythen. Het gebied van Parsuash werd in 719 v.Chr. bij het rijk gevoegd. De Meden kregen de zeggenschap over een onafhankelijk rijk en de Perzen werden aan hen onderworpen. De dynastie van de Achaemeniden werd door Achaemenes rond 700 v.Chr. gesticht. Zijn zoon Teispes bracht nomadische Perzen ertoe om naar zuidelijk Iran te trekken rond 650 v.Chr. De eerste georganiseerde Perzische staat werd gevestigd. De Perzen veroverden geleidelijk aan grondgebied van het inheemse koninkrijk van de Elamieten, waaronder het belangrijke gebied van Anshan. Nakomelingen van Teispes vertakten zich in twee lijnen, de ene lijn regeerde in Anshan, terwijl de andere over de rest van Perzië heerste. Cyrus II en Cambyses II Cyrus II de Grote verenigde de verdeelde koninkrijken rond 559 v.Chr. Toen waren de Perzen nog aan het Medenrijk onderworpen, dat door de grootvader van Cyrus, Astyages werd geregeerd. Cyrus kwam in opstand en stootte Astyages van de troon, veroverde, nu de sjah van een verenigd Perzisch koninkrijk, omstreeks 550 v.Chr. de rest van het rijk van de Meden, veroverde Lydië in Klein-Azië, verplaatste zijn manschappen naar Centraal-Azië en marcheerde tot slot in een triomftocht door de oude stad Babylon. Hij kreeg na deze overwinning naam als welwillende veroveraar en stelde een beroemd manifest op. In dit handvest beloofde de koning om Babylon niet te terroriseren of de cultuur ervan te vernietigen. Cyrus sneuvelde tijdens een veldslag tegen de Massageten, of Saken. De zoon van Cyrus, Cambyses II, voegde Egypte toe aan het rijk. Darius I en Xerxes I Het imperium was onder Darius I het grootst. Hij veroverde de Indusvallei en leidde legers naar Europa, maar zijn invasie van Griekenland werd na de Slag bij Marathon gestopt. Het Perzische Rijk van de Achaemeniden was het grootste en krachtigste imperium dat tot dan toe had bestaan. Het Achaemenidische, het Perzisch leger was goed georganiseerd, maar nog belangrijker was dat het rijk goed werd geleid en efficiënt georganiseerd. Darius verdeelde zijn koninkrijk in ongeveer twintig provincies onder satrapen of gouverneurs, van wie velen een persoonlijke band met de sjah hadden. Hij stelde een belastingsysteem op om elke provincie geld en middelen te laten afdragen aan de regering. Hij nam de organisatie van de distributie van brieven van de Assyriërs over en breidde het uit. Het inzetten van spionnen, de Ogen en Oren van de Koning, werd ook uit het Assyrische Rijk overgenomen. Zij informeerden hem over de stand van zaken in het rijk. Darius legde de beroemde Koninklijke Wegen aan door oude handelsroutes te verbeteren, waardoor de handel met landen ver van het imperium mogelijk werd. Hij verplaatste het beleidscentrum van Perzië naar Susa, dicht bij Babylon en dichter bij het centrum van het koninkrijk. De Perzen stonden toe dat lokale culturen intact bleven. Dit kwam het imperium ten goede, aangezien de veroverde volkeren daardoor geen behoefte voelden in opstand te komen. Zijn zoon Xerxes probeerde ook om Griekenland te veroveren, maar hij werd in 480 voor Christus verslagen bij de Slag bij Salamis. Verval Artaxerxes I sloot vrede met de Grieken. Perzië was van alle buitenlandse zorgen bevrijd, maar tegelijkertijd begon bijna onmerkbaar het verval. Wanbeleid en corruptie deden zijn intrede. De financiële kracht begon af te nemen en op het militair apparaat werd bespaard. Onder Darius II brokkelde het centrale gezag en de macht van de sjah nog sneller af. Xerxes II en Sogdianus worden op de talrijke Babylonische tabletten niet genoemd. Na de dood van Darius II scheidden Egypte en de Levant zich af. Met de koningsvrede kreeg Artaxerxes II, in 386, de Griekse steden van Klein-Azië terug. Een hele reeks satrapen kwam tegen hem in opstand, maar hij wist sommigen onder hen tegen elkaar uit te spelen en zo de situatie meester te blijven. Einde Artaxerxes III bracht de luister van weleer terug. Hij heroverde de Levant in 351 v.Chr. en Egypte in 343 v.Chr. Nadat de koning der koningen, sjahansjah Artaxerxes III in september 338 was overleden, bracht de machtige eunuch Bagoas diens jongste zoon Oarses op de troon. Deze regeerde onder de naam Artaxerxes IV, en werd twee jaar later het slachtoffer van de intriges van Bagoas, die daarop de zoon van een broer van Artaxerxes III voor de opvolging voordroeg. Deze besteeg als Darius III in 336 v.Chr. ongeveer 44 jaar oud de Perzische troon. De nieuwe sjah was niet de gewillige marionet die Bagoas zich had voorgesteld. Hij begon onmiddellijk een persoonlijke koers te varen en kwam daardoor onvermijdelijk met de eunuch in aanvaring. Bagoas trok in deze machtsstrijd aan het kortste eind en moest zelf de gifbeker drinken die voor de sjah was bestemd. Alexander de Grote versloeg de Achaemeniden in 330 v.Chr. en vernietigde hun hoofdstad Persepolis. Religie Het zoroastrisme werd tijdens de periode van de Achaemeniden de godsdienst van de heersers en de meeste mensen in Perzië. De stichter Zarathustra heeft vermoedelijk omstreeks 600 voor Christus geleefd. De nieuwe godsdienst was een vervanging van de verering van traditionele Arische goden en benadrukte een universele strijd tussen goede en kwade goden. Het zoroastrisme en de mystieke leiders ervan, Magi, zouden een bepalend element in de Perzische cultuur worden. Stamboom van de Achaemeniden Achaemenes .. – 675 v.Chr. | | +----- Teispes 675 – 640 | | Ariyamnes -+ | | | | | +-- Cyrus I 640 – 600 | | | + Arukku | | | + Cambyses I 600 – 559 | | | + Cyrus II de Grote koning van 559 – 530 | | | +-- Cambyses II 530 – 522 | | | +-- Gaumata of Bardiya 522 v.Chr. +-- Arsanes | | +-- Hystaspes | | +-- Darius I 522 – 486 | | +-- Xerxes I 486 – 465 | | +-- Artaxerxes I 465 – 424 | | +-- Xerxes II 424 – 423 | +-- Darius II 423 – 404 | | +-- Cyrus de Jongere | | +-- Artaxerxes II 404 – 358 | | | | | +-- Artaxerxes III 358 – 338 | | | | | +--Arses 338 – 336 | +-- Ostanes | | +-- Arsanes | | +-- Darius III 336 - 331 Tijdlijn van het Perzische Rijk Iraanse dynastie Perzische oudheid
110
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amenhotep
Amenhotep
Amenhotep I Djeserkare, 1526 - 1506 v.Chr. Amenhotep II Aacheperoere, 1425 - 1401 v.Chr. Amenhotep III Nebma'atre, 1390 - 1352 v.Chr. Amenhotep IV Nefercheperoere, 1352 - 1338 v. Chr, beter bekend als Achnaton
111
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aland
Aland
Åland, een autonome, Zweedstalige, maar bij Finland horende eilandengroep in de Oostzee. Barbara Aland (1937), Duits hoogleraar, theoloog en deskundige op het gebied van de tekst van het Nieuwe Testament Kurt Aland (1915-1994), Duits hoogleraar, theoloog en deskundige op het gebied van de tekst van het Nieuwe Testament Aland (India), een plaats in India. Aland (rivier), een zijrivier van de Elbe Aland (Altmark), een gemeente in Saksen-Anhalt, genoemd naar de rivier
112
https://nl.wikipedia.org/wiki/Amersfoort
Amersfoort
Amersfoort () is een stad en gemeente in het oosten van de Nederlandse provincie Utrecht in het midden van het land. De gemeente telt inwoners, en heeft een totale oppervlakte van , waarvan land en water (). Het is qua bevolkingsaantal de tweede stad van de provincie Utrecht en de zestiende van Nederland. Behalve de gelijknamige hoofdplaats bestaat de gemeente Amersfoort uit de kleinere kernen Hoogland en Hooglanderveen, die ondertussen in het geheel binnen het stedelijke gebied vallen. Amersfoort vervult economisch een regiofunctie, heeft een van de grootste spoorwegknooppunten van Nederland en is een belangrijke garnizoensstad. De binnenstad bezit een middeleeuws karakter met oude verdedigingswerken zoals grachten en stadsmuren. Naam De stad Amersfoort dankt zijn ontstaan en naam aan een doorwaadbare plaats of voorde in de rivier de Eem (vroeger: Amer). De Eem begint waar de Lunterse Beek (Heiligenbergerbeek) en de Barneveldse Beek (Flierbeek), die water afvoerden uit de Gelderse Vallei, bij elkaar kwamen in een laagte tussen de Amersfoortse Berg en het hoger gelegen gebied ten noorden van Amersfoort (Hoogland). Bij die doorwaadbare plaats werd de Eem gekruist door handelsroutes die van Utrecht naar het oosten en noorden liepen. Amersfoort wordt soms afgekort tot A'foort. In de straattaal wordt de stad Amo genoemd. Geschiedenis Bewoning in Amersfoort en omgeving gaat ver terug in de tijd. Al in het mesolithicum trokken jagers en verzamelaars door de regio. Bij archeologisch onderzoek zijn de restanten van jachtkampjes aangetroffen. In het neolithicum moet er ook in de regio gewoond zijn; bewoningssporen zijn tot op heden niet aangetroffen, maar wel grafheuvels met vondsten uit deze periode, zoals klokbekers. Ook uit de bronstijd en ijzertijd zijn grafheuvels bekend, zoals bij de Galgenberg, De Vlasakkers en de Leusderheide. Een deel hiervan is al in de 19e eeuw onderzocht. Bewoning uit de bronstijd en ijzertijd is bij diverse opgravingen aangetroffen, waaronder in het gebied de Schammer (Leusden) en Wieken Vinkenhoef (Amersfoort). De Romeinen hebben de regio nooit permanent bezet en bewoond, maar dat er contacten en incidentele bezoeken waren staat wel vast. Een Romeinse kom - aangetroffen in een grafveld in Amersfoort-Noord - duidt hierop. De eerste vermelding van Amersfoort dateert uit 1028. Er moet toen sprake geweest zijn van een boerennederzetting. De strategische ligging was voor de bisschop van Utrecht aanleiding om er een van zijn hoven te bouwen, om van hieruit de Gelderse Vallei te ontginnen. Waarschijnlijk werd dit bisschoppelijk hof in de eerste helft van de 12e eeuw gesticht op de plaats waar thans de Sint-Joriskerk staat. Handel en nijverheid leefden op. De nederzetting kreeg op 12 juni 1259 stadsrechten van de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden. In de akte, waarin aan Amersfoort stadsrechten werd verleend werd het stadje omschreven als een oppidum, dat wil zeggen dat de stad versterkt was, waarschijnlijk door een aarden wal, wellicht met poorten. Tegen het einde van de 13e eeuw werd de eerste stenen muur gebouwd, met een lengte van 1550 meter, en omgeven door een gracht. Op de plattegrond van het centrum van Amersfoort is deze eerste stadsmuur nog goed terug te vinden. In 1340 was er een grote stadsbrand, waarbij ongeveer de helft van de gebouwen werd vernietigd of beschadigd. Omstreeks 1380 werd begonnen met de bouw van een nieuwe muur (gereed rond 1450) met de totale lengte van 2850 meter, die het oppervlak van de ommuurde stad verdrievoudigde. In deze muur werd een aantal poorten gebouwd die tot op de dag van vandaag te bewonderen zijn, zoals de Koppelpoort en de Monnikendam. Van de eerste muur is weinig bewaard gebleven, slechts de sterk gerestaureerde Kamperbinnenpoort resteert. Niettemin is het verloop van de eerste muur nog intact; de Muurhuizen volgen het tracé van de muur en maken gebruik van diens fundering. Amersfoort kreeg in de Middeleeuwen na wonderen rond een Mariabeeld, het zogenaamde Mirakel van Amersfoort, grote betekenis als bedevaartsoord, waardoor de economie opbloeide en vanaf 1444 de Onze-Lieve-Vrouwetoren kon worden gebouwd. De stad had in de 16e eeuw veel te lijden van oorlogshandelingen. Hij werd in 1572 bezet door de staatsen en in 1573 door de Spanjaarden. In mei 1579 werd Amersfoort heroverd door Jan VI van Nassau-Dillenburg, waarop de vroedschap werd gezuiverd en gedwongen aansluiting bij de Unie van Utrecht plaatsvond. In 1629 werd Amersfoort door Ernesto Montecuccoli veroverd tijdens zijn Inval van de Veluwe. Deze inval en de inname van Amersfoort hadden tot doel paniek te veroorzaken in de Republiek, waardoor Frederik Hendrik van Oranje het Beleg van 's-Hertogenbosch zou moeten opgeven. Dit was tevergeefs doordat het Spaans-keizerlijke leger moest terugtrekken na de onverwachte inname van Wesel. Sinds de 16e eeuw ging het economisch slechter, onder meer door slechtere bevaarbaarheid van de Eem. De inwonersaanwas stagneerde en in het begin van de 19e eeuw telde Amersfoort nog maar 8.000 mensen. Rond 1850 braken de inwoners grote delen van de wallen en poorten af. Dat bood de armen werk en de stenen waren nuttig voor straten, pleinen en wegen. Ingrijpen van koning Willem II voorkwam sloop van de Koppelpoort, Monnikendam, Kamperbinnenpoort en een restant van de stadsmuur. In het begin van de 18e eeuw werd de stad een centrum van de Oudkatholieke Kerk, door de vestiging van de refractarische priesters van de zogenaamde Oud-bisschoppelijke Clerezij. De stad behield daarna een overwegend niet-katholieke signatuur, mede door de vestiging van vele beroepsmilitairen na 1870. De komst van de spoorwegen, in 1863 de lijn Utrecht - Zwolle en ruim tien jaar later de verbinding Amsterdam - Apeldoorn, deed de stad uit haar 19e-eeuwse slaap ontwaken. Amersfoort werd een belangrijk knooppunt en is dat tot op heden gebleven. Rond 1870 werd Amersfoort door de regering als garnizoensstad aangewezen, mede vanwege de centrale ligging aan spoorwegen en nabij heideterreinen die als oefenterrein konden dienen, zoals De Vlasakkers en de Leusderheide. In de Vestingwet van 1874 kreeg de stad een militaire hoofdrol als gevolg van de focus van de landsverdediging op de Nieuwe Hollandse Waterlinie, met de Grebbelinie als voorpost. Er werden grote kazernes gebouwd: in 1883 aan de Heiligenbergerweg de Willem III kazerne voor de artillerie en cavalerie met paardenstallen aan de Beestenmarkt en in 1889 aan de Leusderweg de Juliana van Stolbergkazerne voor de infanterie. Dat leverde blijvend werk en inkomsten voor de stad op. Door al deze nieuwe impulsen voor de economie nam het aantal inwoners snel toe en aan het eind van de 19e eeuw telde Amersfoort dan ook ruim 18.000 inwoners, waarvan 1500 militairen. Door het grote spoorwegemplacement en de vestiging van de wagenwerkplaats in 1904 vonden veel gezinnen werk bij het spoor. In het vlakke gebied direct benoorden het spoor in westelijke richting ontstond een langgerekte woonwijk het Soesterkwartier en tegen de hellingen direct bezuiden het spoor verrees een riant villapark voor de beter gesitueerden: het Bergkwartier. Tweede Wereldoorlog Zoals ook elders in Nederland leed in Amersfoort de Joodse gemeenschap zwaar onder de Holocaust. Van de ruim 630 Amersfoortse Joden kwamen er 353 tijdens deze oorlog om. De meesten van hen stierven in Auschwitz of Sobibór. Een groot deel van de Joden die niet waren omgekomen had dit te danken aan de hulp van stadgenoten; velen zaten in Amersfoort en omgeving ondergedoken tijdens de oorlog. De materiële schade als gevolg van de oorlog was in deze stad beperkt. Het oude centrum bleef gespaard. Tijdens de mobilisatie ter voorbereiding op de oorlog werden in Amersfoort en omgeving in 1938 verschillende militaire legerplaatsen ingericht: de Bernhardkazerne en de kampen Bokkeduinen, Waterloo (Lisiduna), Amsvorde, Boskamp (het latere PDA / Kamp Amersfoort) en Zonnebloemstraat (aan het eind van de huidige Noordewierweg). In mei 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog moesten alle 43.000 bewoners worden geëvacueerd vanwege de verwachte gevechten in en om Amersfoort, dat toen de grootste garnizoensstad van Nederland was. Na vier dagen konden zij terugkeren. De Duitsers richtten bij Amersfoort het concentratiekamp Kamp Amersfoort in. In 1943 werd in Amersfoort de Raad van Verzet (RVV) opgericht bij de familie Van Beek, die op het huidige adres Stationsstraat 28 woonde. Op 20 juli 1943 werden twintig leden van de clandestiene verzetsgroep Inlichtingendienst Nederland geëxecuteerd; zij werden begraven in het Jannetjesdal op de Leusderheide. Op 2 oktober 1944 hielden de bezetters een razzia, waarbij 5.000-6.000 Amersfoortse mannen van 17-40 jaar werden meegenomen om loopgraven aan te leggen langs de IJssel in de omgeving van Dieren. Op 2 februari 1945 werden achttien jonge gevangenen uit Kamp Amersfoort en twee voorbijgangers doodgeschoten aan de Barchman Wuytierslaan. Een gedenksteen in de voorgevel van de woningen Barchman Wuytierslaan 40 en 42 herinnert aan deze fusillade. De namen van de omgekomenen staan hierop vermeld. Op 20 maart 1945 werden tien willekeurige gevangenen uit het kamp aan de Appelweg gefusilleerd bij wijze van represaille voor de liquidatie van een Nederlands lid van de Sicherheitsdienst. De nazi-Duitse strijdkrachten bliezen op 16 en 17 april 1945 bruggen in en bij de stad op, waaronder de spoorbrug bij de Koppelpoort. Op 7 en 8 mei 1945 bevrijdden Canadese troepen de stad. Na de oorlog Tot de Tweede Wereldoorlog was de uitbreiding van de stad gericht op de west- en zuidkant van de stad, maar in de jaren 1960 en 1970 werden nieuwe wijken gebouwd aan de oost- en de noordkant. Dat werd mogelijk omdat de waterhuishouding van de lagergelegen gronden aan die kant was verbeterd door de aanleg van het Valleikanaal na 1935. Tot ongeveer 1970 was er echter sprake van geringe ontwikkeling. Vervolgens verdween de militaire aanwezigheid, op de Bernhardkazerne na. Daardoor dreigde het aantal inwoners zelfs te dalen. Met de annexatie op 1 januari 1974 van het grootste deel van de toenmalige gemeente Hoogland breidde het grondgebied van Amersfoort flink uit. Tegen het einde van de 20e eeuw kreeg de stad een sterke impuls dankzij de Groeistad-status. Dit leidde tot de bouw van nieuwe Vinex- en andere wijken, zoals Kattenbroek, dat door zijn bijzondere architectuur landelijke bekendheid verwierf. In deze periode vestigden zich ook nieuwe bedrijven in Amersfoort. Uiteindelijk kreeg na heftige politieke discussies het treinstation Amersfoort een nieuw stationsgebouw. Gelijktijdig werd de omgeving van het station opnieuw ingericht met onder meer middelgrote kantoorgebouwen. Een gevolg van het verrijzen van nieuwe woonwijken in het noorden van de stad was de bouw van een nieuw treinstation, te weten Amersfoort Schothorst. 21e eeuw In 2001 werd de nieuwbouwwijk Vathorst gebouwd. Deze uitbreiding van de stad was richting het noorden, waar Amersfoort de rand van snelweg A1 had bereikt. Vathorst is dus aan de andere kant van de snelweg gebouwd en tunnels, bruggen en spoorwegen verbinden de wijk met de overige wijken. Bij de realisering van deze wijk kwam ook de bouw van een derde treinstation, Amersfoort Vathorst. Vathorst is gebouwd tussen bestaand en aangelegd water waarop gevaren kan worden en wat een beeld van grachten moeten vormen. Qua stedelijke groei en vormgeving (bouw) zijn er na Vathorst geen verdere ambities geweest tot 2020 toe. In 2020 zijn er door de gemeente plannen goedgekeurd om de al bestaande stad aan te pakken. Zo zal een oud industrieterrein, Hoef-West, herbestemd worden tot een werk-woon-recreatie wijk met de nieuwe naam Hoefkwartier. Ook wordt het stationsgebied van Amersfoort Centraal aangepakt door middel van herbestemming en de bouw van een fietsentunnel onder het station. Hiermee wordt het chaotische beeld van fietsen op het stationsplein ontnomen en wordt het gebied rondom station en station zelf aantrekkelijker. In 2020 werd de gemeente Amersfoort partner van de Data- en Kennishub Gezond Stedelijk Leven, een onafhankelijk en open platform van publieke en private organisaties die samen werken aan een gezonde stedelijke leefomgeving. Geografie Amersfoort ligt op een vlakke plaats in de vallei van de Eem aan de meest noordoostelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug en ten zuiden van het hoger gelegen gebied Hoogland. De stad heeft een middeleeuwse kern met grachten en wallen. De grachten werden behouden, maar de wallen werden voor het grootste deel in de 19e eeuw afgebroken en vervangen door een park en singels. Het huidige park op de oude wallen wordt vaak aangeduid als het Zocherplantsoen, omdat het (mede) werd ontworpen door Jan David Zocher. Vanaf 1870 breidde de stad zich sterk uit door de komst van de spoorwegen en een aantal kazernes. Maar tot in de jaren vijftig van de 20e eeuw ging het autoverkeer van West-Nederland naar het noorden en oosten van het land nog door de Langestraat dwars door het centrum. De zuidwestelijke singel werd daarom tussen 1956 en 1958 gedempt om plaats te maken voor een rondweg, sinds 1966 Stadsring genaamd. In 1980 kreeg de stad Groeistad-status, mede waardoor enkele omliggende gemeenten geheel of gedeeltelijk werden geannexeerd. Dit waren: Hoogland (grootste deel) (1974) Leusden (deels) en Stoutenburg Noord (1998) Nijkerk (deels) Laakzone, incl. 't Hammetje (1998) Hoevelaken (deels) (in 1998 de buurtschap Vinkenhoef) Bunschoten (deels) (1998) Er kwamen nieuwe woonwijken, zoals (zie ook opsomming verderop in dit artikel) Vathorst en Schothorst-Noord, beide met een eigen station en Zielhorst, Kattenbroek en Nieuwland. Deze versterkten de centrumfunctie van de oude stad, waar veel winkels en horeca zijn. Er kwamen meer bedrijfs- en kantoorterreinen (zie opsomming onder Economie). De aanleg van de A28 (Utrecht-Zwolle) oostelijk van Amersfoort betekende een verdere impuls voor de groei. Waar de A28 de A1 snijdt, ontstond in 1962 het knooppunt Hoevelaken. Amersfoort heeft de grenzen van zijn uitbreidingsmogelijkheden bijna bereikt. Amersfoort vormt het regiocentrum voor bijvoorbeeld Bunschoten, Spakenburg, Hoevelaken, Leusden, Soest en Baarn. Natuur In 2006 won Amersfoort de titel 'Groenste Stad van Nederland', die wordt toegekend door Entente Florale. De stad dankt haar titel aan het beleid dat Amersfoort voert om haar natuur te behouden. In september 2007 werd de stad door dezelfde organisatie tot 'Groenste Stad van Europa' uitgeroepen. Verder kent Amersfoort vele stadsparken. Het grootste park is Park Schothorst, dat ten noorden van het centrum ligt. Het park is rijk aan vele soorten natuur. Ook het iets kleinere Park Randenbroek ten zuiden van het centrum kent vele soorten natuur. Demografie De gemeente Amersfoort heeft per inwoners. Bevolkingssamenstelling Op 1 januari 2022 telde Amersfoort 158.642 inwoners, waarvan ongeveer 74% van volledig Nederlandse afkomst is en 26% ten minste één ouder of grootouder heeft die in het buitenland is geboren. Bevolkingsgroei In het begin van de 19e eeuw telde Amersfoort slechts 9000 inwoners. De aanleg van de spoorweg in 1863 en de komst van de militairen niet lang daarna zorgden voor groei van de bevolking tot 20.000 inwoners. Maar na de Eerste Wereldoorlog volgde een decennialange periode van stilstand en zelfs jaren van daling in het inwoneraantal. Factoren die deze stagnatie ten dele kunnen verklaren zijn de woningnood in de jaren na de Tweede Wereldoorlog en een gebrek aan geschikte locaties voor vestiging van bedrijven die voor nieuwe werkgelegenheid zouden kunnen zorgen. Gedurende lange tijd waren de Nederlandse Spoorwegen en het leger de grootste werkgevers in Amersfoort. Na 1960 begon de stad weer te groeien, mede dankzij twee gemeentelijke herindelingen, waardoor vrijwel de hele gemeente Hoogland en delen van Leusden, Stoutenburg en Hoevelaken bij Amersfoort werden gevoegd. De bevolkingsgroei kwam in een stroomversnelling toen in 1980 Amersfoort werd aangewezen als groeistad. In 1970 telde de stad 75.000 inwoners. In 2008 woonden er ruim 139.000 mensen in Amersfoort. In 2020 zijn dit er meer dan 157.000. Amersfoort telde in 2008 68.017 mannen en 71.048 vrouwen. Van het totaal aantal inwoners van 139.065 waren 29.036 jonger dan 15 jaar, 93.746 tussen 15 en 64 jaar en 16.283 ouder dan 64 jaar. In 2007 was Nieuwland met 14.957 inwoners de grootste wijk van Amersfoort. In 2022 was Vathorst met ruim 27.000 inwoners de grootste wijk van de stad. In die wijk zijn vele voorzieningen gecreëerd, zoals sportvelden, scholen, winkels, een bedrijventerrein en het station Amersfoort Vathorst. Niet alleen in Amersfoort-Noord is sprake van grootschalige bouwactiviteit. In het gebied ten noordoosten van treinstation Amersfoort, het Eemkwartier en het wijdere gebied Langs Eem en Spoor, worden ongeveer 3000 woningen gebouwd. In het gebied rondom de Hogeweg in het oosten van de stad verrijzen maximaal 870 woningen. Religie Christendom De eerste kerk in de omgeving is die van Villa Lisiduna (tegenwoordig Oud-Leusden) ten zuidwesten van de stad. Op deze plaats heeft vanaf 697 een kerk gestaan, lange tijd de parochiekerk voor de hele regio, ook Amersfoort. In 1826 was de toenmalige kerk in verval geraakt en is deze gesloopt, maar de toren is blijven staan. De stad kreeg zijn eigen kerken in de 13e eeuw. De eerste zijn de Heilige Geestkapel (thans Lutherse kerk) en de Sint-Joriskerk. In de Middeleeuwen was Amersfoort een bedevaartsoord. De pelgrims kwamen vanwege het zogenaamde Mirakel van Amersfoort, een Mariabeeldje dat in 1444 onder wonderbaarlijke omstandigheden gevonden zou zijn en waaraan wonderen werden toegeschreven. De pelgrims veroorzaakten economische groei en met de opbrengsten uit de bedevaart werd de Onze Lieve Vrouwetoren (Lange Jan) gebouwd. Vanwege dit beeldje wordt nog steeds een ommegang gehouden. Na de reformatie was Amersfoort een overwegend protestantse stad. Ook de band met het Oud-katholicisme was sterk, doordat in 1724 voormalige pastoor Cornelius Steenoven van de schuilkerk aan 't Zand, St. Georgius, tot aartsbisschop van Utrecht werd gewijd, maar later door de paus werd afgezet en in de ban gedaan, waardoor de Oudkatholieke Kerk ontstond. Het protestante karakter van de stad werd eind 19e eeuw na de komst van grote kazernes nog versterkt, omdat beroepsmilitairen overwegend protestanten waren. Met de sluiting van de kazernes en de aanwijzing van Amersfoort als groeistad nam het aandeel van onkerkelijken in de stad in de 20e eeuw fors toe. Toch is er nog altijd sprake van een duidelijke protestante signatuur, ook vanwege de omliggende plaatsen die overwegend protestant zijn en de nabijheid van de Veluwse Bijbelgordel. Die signatuur blijkt uit een relatief groot aantal protestantse gemeenten, en door de aanwezigheid van een aantal protestantse instellingen, waaronder de Evangelische Hogeschool, die doelbewust hun band met Amersfoort onderhouden. De voornaamste kerk in het centrum, de St. Joris, is protestant. De kerken in Amersfoort hebben een eigen FM-kanaal. In 2010 zijn de zeven Rooms-Katholieke parochies in Amersfoort, Hoogland en Hooglanderveen gefuseerd tot de Onze Lieve Vrouw van Amersfoort. In datzelfde jaar is de Protestantse Gemeente Amersfoort ontstaan, een fusie van de Hervormde, Gereformeerde en Lutherse wijkgemeenten, een gevolg van het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland. Van 1991 tot 2017 huisvestte het landgoed Stoutenburg een gelijknamige milieuklooster, opgericht door de franciscaan Guy Dilweg. Jodendom In 1727 werd de synagoge aan de Drieringensteeg gesticht, die nog steeds bestaat, hoewel het interieur tijdens de oorlog geheel werd verwoest. Er komen zowel Sefardische als Asjkenazische Joden. In 1941 telde de Joodse gemeente ongeveer 700 leden. Van hen kwamen er 333 mensen om. In 1943 werd het interieur op last van de overheid gesloopt. De helft van de Joden viel ten prooi aan de Shoah (onderdeel van de Holocaust waarbij het om de Joden ging). Anno 2009 is er een actieve orthodox-joodse gemeenschap in Amersfoort. Er zijn er twee rabbijnen woonachtig, namelijk rabbijn Shimon Evers, en rabbijn Binyomin Jacobs. Beiden zijn werkzaam voor het Interprovinciaal Opperrabbinaat. Er worden minstens eens per week synagogediensten gehouden. De religieuze gemeenschap organiseert zelf vervoer voor enkele kinderen die naar de orthodox-joodse school Cheider in Amsterdam-Buitenveldert gaan. Islam In Amersfoort zijn diverse moskeeën. De grootste zijn moskee El Fath in de wijk Liendert (Marokkaanse gemeenschap), gebouwd in 2007 naar ontwerp van architect Gerard Rijnsdorp, en de Mevlana Moskee in de wijk Kruiskamp (Turkse gemeenschap). Cultuur Stadsbeeld en bezienswaardigheden Amersfoort telt ruim 400 rijksmonumenten en twee stadsgezichten: Rijksbeschermd gezicht Amersfoort (binnenstad) en Rijksbeschermd gezicht Amersfoort - Bergkwartier (villawijk). De middeleeuwse binnenstad is opmerkelijk goed geconserveerd en bezit een grachtenstelsel. De Onze Lieve Vrouwetoren (door de Amersfoorters ook "Lange Jan" genoemd) is de belangrijkste blikvanger. Met zijn 98 meter is het de op twee na hoogste kerktoren van Nederland. De bijbehorende kerk ging bij een explosie in 1787 verloren. De Onze Lieve Vrouwetoren is het centrale punt van het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting en was tot ca. 1970 ook de oorsprong (x = 0 m, y = 0 m) hiervan. Het wordt daarom wel het middelpunt van Nederland genoemd. Dit is in 1996 bij de toren zichtbaar gemaakt door twee metalen strips, waarvan één de x-as aangeeft en de ander de y-as. In het midden van de torenvloer is een markering aangebracht die het nulpunt aangeeft. Rond 1970 is de oorsprong om praktische redenen verschoven naar buiten Nederland zodat het punt nu exact de coördinaten x = 155 000 m, y = 463 000 m heeft. De binnenstad heeft nog andere bezienswaardige kerken, zoals de Sint-Joriskerk aan de Hof en de rooms-katholieke Sint-Franciscus-Xaveriuskerk, ontworpen door architect F. Wittenberg. Ook de Sint-Aegtenkapel en de Oudkatholieke kerk H. Georgius zijn noemenswaardig. De Elleboogkerk, een neoclassicistische kerk uit 1820, werd tijdens een brand op 22 oktober 2007 verwoest. Er werd besloten tot een complete restauratie, die in 2014 werd voltooid. Een belangrijke niet-religieuze bezienswaardigheid is de stadsmuur. De eerste stadsmuur werd gebouwd rond 1300. De Plompetoren was een onderdeel van de oudste muur. Hier werden vroeger de gevangenen gehouden. Tussen 1380 en 1451 werd een nieuwe stadsmuur gebouwd, die de stad tot in de 19e eeuw ruimschoots heeft kunnen omsluiten en die deels behouden is. Nadat de oudste stadsmuur haar functie had verloren werd deze gebruikt om huizen tegenaan te bouwen, Muurhuizen. Een voorbeeld van zo'n Muurhuis is het huis Tinnenburg. De binnenstad heeft ook een jongere stadsmuur. De stad heeft daarnaast een aantal stadspoorten, zowel land- als waterpoorten. De meest bijzondere en bekendste is de Koppelpoort, die zowel land- als waterpoort is. Verder zijn er de Monnikendam (een waterpoort) en de Kamperbinnenpoort (een landpoort). Bierbrouwerij De Drie Ringen is gevestigd in een voormalige stadsboerderij en brouwt op ambachtelijke wijze bier. Verder zijn het Hofje de Poth, een van de oudste hofjes in het land en het Sint-Pietersgasthuis noemenswaardige bezienswaardigheden. Er worden stadswandelingen georganiseerd door het Gilde Amersfoort en rondvaarten in de Amersfoortse grachten door Stichting Waterlijn. Buiten Amersfoort ligt sinds 1948 een dierentuin, het DierenPark Amersfoort, gelegen in het Bos Birkhoven, aan de westkant van de stad. Deze dierentuin trekt jaarlijks ongeveer 750.000 bezoekers (2008) en is daarmee de 16e attractie van Nederland, gerekend naar bezoekersaantallen. Kunst in de openbare ruimte In de gemeente zijn diverse beelden, sculpturen en objecten geplaatst in de openbare ruimte. Musea Het historische stadsmuseum van Amersfoort is het Museum Flehite, waar een beeld wordt gegeven van de geschiedenis. In het geboortehuis van Piet Mondriaan bevindt zich het Mondriaanhuis, "museum voor Constructieve en Concrete Kunst". Het museum toont divers werk van Mondriaan, waaronder exemplaren van zijn geometrisch-abstracte werk, de stijl waar Mondriaan bekend om staat. Er wordt ook werk in die stijl van andere kunstenaars getoond. Een ander kunstmuseum is het Armando Museum, dat, zoals de naam al doet vermoeden, vooral werk van Armando vertoont. In 2007 woedde brand in het pand waarin het museum gevestigd was, de Elleboogkerk. Hierna werd het werk op diverse locaties geëxposeerd. De genoemde drie musea vormen, tezamen met Kunsthal KAdE, de Stichting Amersfoort in C. Er zijn nog andere musea in de stad te vinden. Zo is er het Cavaleriemuseum, dat gewijd is aan de geschiedenis van Nederlandse cavalerie. De Zonnehof (ook wel het Rietveld Paviljoen genoemd) is een expositieruimte voor uiteenlopende kunstvormen. Het voormalige concentratiekamp Kamp Amersfoort heeft tegenwoordig ook een museale functie. Twee voormalige musea zijn het Vindselmuseum In Natura (t/m 2011) en het Culinair Museum (t/m 2010, de collectie is toegevoegd aan de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam). Stadsdichter Amersfoort heeft officieel sinds 2007 een stadsdichter. Eerdere stadsdichters waren onder anderen David van den Bosch en Arjen van der Linden. De huidige stadsdichter is Twan Vet, die tot 2024 deze functie vervult. Uitgaansleven Amersfoort heeft één groter theater, de Flint, tevens congrescentrum, enkele kleinere plus twee bioscoopcentra met meerdere zalen en een poppodium (Fluor, tot 2015 De Kelder). De horeca is sinds de jaren zeventig flink ontwikkeld met de pleinen de Hof en het Lieve Vrouwekerkhof als zwaartepunt. Er zijn een aantal jaarlijks terugkerende muziek- en theaterfestivals (zie hieronder). Daarnaast vindt Proef Amersfoort (vanaf 1996), een culinair evenement, elk jaar plaats op de Hof. Het Eemplein, met onder meer een Pathébioscoop (8 zalen), muziekschool, bibliotheek en horecagelegenheden is 31 oktober 2012 geopend. Folklore De Amersfoortse Kei heeft de stad en haar inwoners de bijnamen 'Keistad' en 'Keientrekkers' gegeven. Het verhaal over hoe deze kei in Amersfoort terecht is gekomen gaat als volgt: in 1661 sloot de dichter en jonkheer Everard Meyster een weddenschap af dat hij de Amersfoorters zo ver zou kunnen krijgen om een grote granieten zwerfkei vanaf de Utrechtse Heuvelrug naar de stad te slepen. Meyster wist de Amersfoorters in ruil voor bier en krakelingen te overtuigen en met een slee en trekkracht werd de kei de stad in gesleept, naar de Varkensmarkt, waar de kei op een sokkel werd gezet. Toen de Amersfoorters inzagen dat Meyster hen een onzinnig karwei had laten uitvoeren, werd de kei in de grond begraven. Meyster, die bevreesd was dat de ergernis van de bevolking hem persoonlijk zou raken vluchtte naar Utrecht. Hij vestigde zich in een huis dat hij De Krakeling noemde, naar de krakelingen die hij de Amersfoorters in het vooruitzicht had gesteld voor het verslepen van de kei. Het pand aan de straat genaamd Achter Sint Pieter, op de hoek van de straat die nu bekend staat als Keistraat, is vernoemd naar de Amersfoortse kei. In 1903, toen de schaamte van de Amersfoorters voor de blunder van hun voorouders geslonken was werd de kei opgegraven. Sinds 1953 bevindt de kei zich op zijn huidige plek: aan de Stadsring, bij de Arnhemsestraat. Media In Amersfoort zijn diverse televisieseries opgenomen. Meest recentelijk zijn de opnames van de serie Oogappels (2019-) op diverse locaties in de stad. De TV-series Fort Alpha (1996-1997) en Rundfunk (2015-2016) werden opgenomen in en om het Constantinianum, dat deel uitmaakte van een kloostercomplex. Verder werden door de hele stad opnamen gemaakt, zoals in het middeleeuwse stadscentrum van Amersfoort, de vooroorlogse wijken Soesterkwartier en Nederbergkwartier en op het station Amersfoort. Al eerder werd van de serie Spijkerhoek (1989-1993) de seizoenen 1, 2, 5 en 6 opgenomen. Hiervoor werden veel buitenopnamen gemaakt in de historische binnenstad: de Appelmarkt, de Groenmarkt en op nabijgelegen historische plekken in de stad zoals het Havik. Festivals Amersfoort is de bakermat van een aantal reizende straattheaterfestivals zoals "Boulevard of broken dreams" en "De Parade", beide bedacht door Terts Brinkhoff. Begonnen met Tractor Tournee in 1973 was Amersfoort een van de eerste steden met een dergelijk rondtrekkend straattheater festival. Later volgden o.a. La Strada festival, Festival Etcetera, Street Arts festival Spoffin (vanaf 1981) en Theater Terras (vanaf 1974). Ook op het gebied van muziekfestivals heeft Amersfoort een rijke historie. Sinds 1977 vindt jaarlijkse in mei Amersfoort Jazz plaats, gevolgd door Dias Latinos (vanaf 1996 in augustus) en het Smartlappenfestival (vanaf 2000 in april). Het Highlands Bluesfestival in Hoogland bestond vijf jaar (2008-2013) maar moest stoppen vanwege slechte bezoekersaantallen (ze kampten meerdere jaren met slecht weer). Op het gebied van popmuziek noemen we hier o.a. Het Torenfestival (later Torenpop) en Into the woods (elektronische muziek in het bos Birkhoven). Een bijzondere loot aan de festivalboom is het concept 'Gluren bij de buren' waarbij, door de hele stad verspreid, optredens in huiskamers plaatsvinden. In de zomer vindt een dergelijk festival plaats onder de titel 'Struinen in de tuinen'. Naast Amersfoort vindt dit festival ook plaats in Nieuwegein, Woerden, Zoetermeer, Utrecht, Gooise Meren, Haarlem en Zutphen. In 1982 en 2010 werd de Roze Zaterdag in Amersfoort gehouden. Sinds 2003 vindt eind juli ook een jaarlijkse Gay Pride Parade plaats, aanvankelijk onder de naam Gaypride Amersfoort, sinds 2022 als Pride Amersfoort. Dit evenement omvat uiteenlopende activiteiten voor en door lhbt-ers, waaronder een kleine Pride Walk en een openluchtfeest op de Hof. Defensie Amersfoort was vanaf ongeveer 1860 tot 1980 een van de belangrijkste garnizoenssteden van Nederland. In 1939 zelfs de grootste. De groei kwam na een regeringsbesluit omstreeks 1870 om Amersfoort wegens zijn centrale ligging, de Hollandse Waterlinie, de nabijheid van oefenterreinen (Vlasakkers, Leusderheide) en de lage grondprijs uit te breiden met kazernes, vooral van het wapen der Cavalerie van de Koninklijke Landmacht. In totaal werden er acht kazernes gebouwd en kreeg de Koninklijke Marechaussee er ook een vestiging. Daarnaast verrezen er nog eens tien militaire of semimilitaire instellingen (daaronder niet begrepen Kamp Amersfoort). De militaire aanwezigheid had een grote invloed op de groei van de stad en haar economische ontwikkeling. De volgende kazernes bevonden zich op enig moment in Amersfoort (inclusief instellingen die intussen door gemeentelijke grenswijzigingen niet meer in Amersfoort liggen, maar er militair gezien altijd onder geressorteerd hebben): Juliana van Stolberg-, 1889-1978 (onderverdeeld in de volgende kazernes alle gelegen aan de Leusderweg) Willem Kazerne, 1889-1980 (hoofdgebouw nu burgerwoningen) Lodewijk Kazerne, 1890-1980 (hoofdgebouw nu burgerwoningen) Hendrik Kazerne, 1892-1980 (hoofdgebouw nu burgerwoningen) Adolf Kazerne, 1891-1980 (hoofdgebouw nu burgerwoningen) Kamp Bokkeduinen, Kazerne II en III Barakkenkamp "De Vlasakkers" Prins Willem III of Cavalerie Kazerne, Aan de Heiligenbergerweg, 1883-1978 Bernhardkazerne, vroeger ook wel "het OCC" genoemd (Opleidingscentrum Cavalerie), Barchman Wuytierslaan 198, 1939-heden (zie ook organisatie Koninklijke Landmacht) Onder de andere militaire instellingen die de stad heeft gekend, zijn onder meer een aantal militaire tehuizen, een militair hospitaal, een interneringskamp en een vrouwenkamp. De afbouw van de militaire instellingen begon bij de afschaffing van de dienstplicht. Daarna volgde vanwege het einde van de Koude Oorlog een verdere inkrimping van het Nederlandse leger. Mede als compensatie voor dit aanzienlijke verlies aan banen kreeg Amersfoort de status van groeikern in 1978. Tegenwoordig is van de kazernes alleen nog de Bernhardkazerne in bedrijf. Op deze kazerne bevindt zich het Cavaleriemuseum. Economie Amersfoort heeft zijn economische positie vooral te danken aan zijn ligging als knooppunt op de routes oost-west en noord-zuid. De mogelijkheid om redelijk voordelig te bouwen was een ander belangrijk punt. De stad had in de Middeleeuwen een bijzonder groot aantal brouwerijen en een belangrijke textielnijverheid. De stad beleefde in de 18e eeuw een bloeiperiode dankzij de tabaksteelt. De komst van de spoorlijn naar Utrecht in 1863 was eveneens een grote impuls. De regiofunctie van de stad nam toe en de wagenwerkplaats, die in 1904 werd geopend, zorgde voor veel werkgelegenheid. De Amersfoortse economie bleef na de oorlog wat achter maar is na 1970 sterk gegroeid door aanwijzing als groeikern. Enkele grote bedrijven en instellingen hebben er hun hoofdkantoren, zoals de verzekeraars de Amersfoortse en voedingsconcern Nutreco. Van de sterke bouwactiviteit profiteerde ook de in Amersfoort gevestigde aannemer Meeús. In 1990 verplaatste de Kamer van Koophandel Gooi- en Eemland, destijds gevestigd in Hilversum (lange tijd de economische concurrent van Amersfoort), zijn hoofdkantoor naar Amersfoort, wegens onoplosbare verkeersperikelen in Hilversum. In 2008 ging deze KvK op in de KvK Gooi-, Eem- en Flevoland, die Almere als vestigingsplaats kreeg. Een vernieuwing van het stationsgebied met de bouw van een groot nieuw station vanaf 1992 trok vele bedrijven naar het centrum. Bekende bedrijven die in Amersfoort hun hoofdkantoor hebben zijn verzekeraar de Amersfoortse (ASR), hotelketen Best Western, veilinghuis BVA Auctions, zuivelcoöperatie FrieslandCampina, casino-onderneming Krijco, het NS Stations Retailbedrijf, voedingsproducent Nutreco, lift- en roltrapbouwer Otis, openbaarvervoerbedrijf Qbuzz, afvalverwerker Reym, advies- en ingenieursbureau Royal HaskoningDHV, telefoonwinkelketen The Phone House, Trans Link Systems (uitgever van de OV-chipkaart), consultancybureau Twynstra Gudde, consultancy bureau, bouwonderneming VolkerWessels, en elektrotechniek- en softwarebedrijf Yokogawa. Instellingen Daarnaast huisvest Amersfoort vanwege zijn centrale ligging van oudsher een aantal nationale verenigingen, stichtingen en instellingen, zoals: ChristenUnie Cliniclowns Nederland Diabetes Fonds ECABO, kenniscentrum beroepsonderwijs en bedrijfsleven GGZ Nederland, branchevereniging voor instellingen voor ggz en verslavingszorg Jachtopleidingen Nederland, Stichting KNLTB, tennis KNGF, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie KNPV, Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging Koninklijke Landmacht, Bernhardkazerne, Opleiding en Trainingscentrum Manoeuvre (voorheen het Opleidingscentrum Cavalerie) Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens, Stichting voor onderwijs en examens in boekhouding en administratie NBBU, Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen Nes Ammim Nederland, stichting voor contact Nederland-Israël NVA, verzekeraars NVF Nederlandse Vereniging van Hoofdpijnpatiënten NVVH Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ROVER (Vereniging Reizigers Openbaar Vervoer) Socialistische Partij Stichting Archeologische Monumentenwacht Nederland Stichting Landelijk Fietsplatform STMW Stichting Tegen Medische Willekeur VEH, Vereniging Eigen Huis (huiseigenaren) Vrouwen voor Vrede Stichting Steunfonds Verkeer en vervoer Spoorwegen Amersfoort is een belangrijk spoorwegknooppunt, door de centrale ligging en door de kruising van de lijnen Amsterdam-Deventer en Zwolle-Utrecht. In 1904 werd de Wagenwerkplaats geopend, waar goederenwagons werden hersteld. De werkplaats is tot 2000 in gebruik geweest. Het spoorwegemplacement ter plaatse is een van de grootste in Nederland. Nabij het station ligt het nieuwere opstelterrein voor reizigerstreinen Bokkeduinen. De oude opstelsporen worden gebruikt voor goederenvervoer, zodat de beide vervoersstromen gescheiden kunnen blijven. In de jaren 1992-1998 werden het reizigersstation en het stationsplein van Amersfoort geheel verbouwd. In het kader van het Rail 21-plan werden onder andere een nieuw stationsgebouw gebouwd en een derde eilandperron aangelegd bij Station Amersfoort en werd het aantal sporen op twee lijnen vergroot (spoorverdubbeling tussen Amersfoort en Schothorst waardoor het treinverkeer vier sporen ter beschikking kreeg). Ook kwam er een fly-over ('vrije kruising') bij Amersfoort Aansluiting, ten oosten van het station, waar de sporen richting Zwolle en richting Deventer splitsen. Een dive-under aan de westzijde is in 2012 opgeleverd om een aantal knelpunten in de dienstregeling op te kunnen heffen. Op 15 december 2019 kreeg station Amersfoort de toevoeging "Centraal". Naast station Amersfoort Centraal telt de gemeente nog drie stations: Amersfoort Schothorst, Amersfoort Vathorst en Hoevelaken. Station Schothorst werd op 30 mei 1987 geopend voor o.a. de wijk Schothorst. Station Vathorst werd op 27 mei 2006 geopend voor de nieuwe wijk Vathorst. Op 9 december 2012 opende ten zuiden van het tot de gemeente Nijkerk behorende Hoevelaken het gelijknamige station. De drie stations worden door stoptreinen of sprinters bediend; op station Schothorst eindigt bovendien elk uur een intercity uit Schiphol en elk uur een intercity uit Den Haag. In Amersfoort is ook het opleidingscentrum van de Nederlandse Spoorwegen, direct gelegen naast station Amersfoort Centraal. Men beschikt hier over twee treinsimulators. Eén is van een VIRM- en de andere is van een SLT-trein. Weg- en waterverbindingen Amersfoort heeft sinds eind jaren zestig een ringweg. De stad ligt aan de A1 naar Hilversum, Amsterdam, Hengelo, Duitsland en de A28 naar Utrecht en Zwolle. Op het knooppunt Hoevelaken, dat ten noordoosten van de stad ligt, komen deze autosnelwegen bij elkaar. Er is een binnenhaven die via de Eem toegang geeft tot het Eemmeer. Het grootste deel van de busdiensten wordt uitgevoerd door Syntus Utrecht. Enkele interlokale busdiensten worden verzorgd door Qbuzz (onder de naam U-OV). Onderwijs, sport en recreatie Onderwijs In Amersfoort is het SOMT University of Physiotherapy gevestigd en er zijn vestigingen van enkele hogescholen. Onder andere de volgende scholen voor algemeen voortgezet onderwijs zijn aanwezig: 't Atrium Axia college Corderius College De Amersfoortse Berg De Baander De Kampanje Farel College GSG Guido de Brès Het Nieuwe Eemland Hoornbeeck College MAVO Muurhuizen 't Hooghe Landt Meridiaan College Het Vakcollege Mondriaanschool Prisma College Stedelijk Gymnasium Johan van Oldenbarnevelt Vallei College Van Lodenstein College Vathorst College Er zijn ook specifieke of beroepsopleidingen: SOMT University of Physiotherapy Het Element - Taalcentrum De Kampanje - school voor persoonlijk ondernemerschap Evangelische Hogeschool Hogeschool Utrecht Amarantis ROC Midden Nederland Wellantcollege MBO Amersfoort Sport en recreatie Het landelijk hoofdkantoor van de tennisbond KNLTB was, tot de verhuizing naar Amstelveen in augustus 2019, in Amersfoort gevestigd. Amersfoort herbergt ook de tennisclubs ALTA Amersfoort, LTV Flehite, LTC Volta, Metgensbleek, 't Stort, TV Nieuwland, TC Hoogland, TV Hooglanderveen, LTV Vathorst, TV Soesterkwartier en LTV Randenbroek. Onder de samenwerking ITA tennis033 werken ze samen. Het Open Nederlands Tenniskampioenschap (Dutch Open) vond enkele jaren in Amersfoort plaats. Sinds 2017 is er de " new dutch open" met het ITF beachtoernooi op 't Stort beach. Naast de KNLTB was ook het hoofdkantoor van de KNSB gevestigd (is sinds 11 december 2012 verhuisd naar de Utrecht). Amersfoort heeft lange tijd een voetbalclub gehad die uitkwam in de Eerste divisie. Dat was de Hollandia-Victoria Combinatie, oftewel HVC. HVC speelde zijn wedstrijden in een bescheiden stadion op sportpark Birkhoven. De club heeft een aantal beroemde spelers voortgebracht als de latere bondscoach Jan Zwartkruis, keeper Piet Schrijvers, en de veldspelers Henk Wery, Mosje Temming en Ron Spelbos. De profsectie van HVC werd in 1973 omgedoopt in SC Amersfoort. Die club heeft nog tot 1982 doorgespeeld, waarna het definitieve eind kwam voor het Amersfoorts betaald voetbal. Momenteel is VV Hoogland de hoogst spelende voetbalvereniging binnen de gemeentegrenzen. Het eerste elftal van deze vereniging komt met ingang van het seizoen 2018/2019 uit in de hoofdklasse van het zondagvoetbal (vierde divisie). Judo heeft in Amersfoort jaren een rol van betekenis gespeeld. Door Boersma Sport, tegenwoordig Judoschool Herman Boersma, zijn er diverse Nederlandse en internationale kampioenen opgeleid. Daarnaast oefenden de kampioenen Theo Meijer en Anton Geesink ook bij Boersma Sport. Vandaag de dag is judo weer in opkomst. Theo Meijer heeft een sportschool in het naastgelegen Leusden en Sportinstituut Hoogland en Judoschool Midden verzorgen ook lessen in judo. Daarnaast bestaat er een regionaal samenwerkingsverband, genaamd JuSeiDo. In 2009 werd de afsluitende tijdrit van de wielerronde Eneco Tour in Amersfoort gehouden; deze werd gewonnen door de Noor Edvald Boasson Hagen. In augustus 2011 vond de proloog van dezelfde wiellerronde in de wijk Vathorst plaats. Ditmaal was de Amerikaan Taylor Phinney de snelste. Amersfoort heeft een van de weinige traditionele Militaire Ruitersportcentra van Nederland. Militair Ruitersportcentrum Marcroix bevindt zich op de Bernhardkazerne in Amersfoort. Het ruitersportcentrum maakte voorheen altijd deel uit van het Opleidingscentrum Cavalerie (OCC) en nu van het huidige Opleiding en Trainingscentrum Manoeuvre. De Rugbyclub Eemland speelt sinds 1975 in Amersfoort. De club heeft een eredivisieteam, dat in het seizoen 2010/2011 op een vijfde plaats in de competitie wist te eindigen. Ook de Amersfoortse badmintonvereniging BCA (Badminton Combinatie Amersfoort) speelt in de hoogste Nederlandse divisie. Het eerste herenelftal van de Amersfoortse Mixed Hockey Club komt uit in de overgangsklasse A, het op een na hoogste competitieniveau in het Nederlandse Hockey. Er is ook een Badmintonclub in Amersfoort Noord (BAN). Twee bekende zwem- en poloverenigingen zijn AZ&PC (de Amersfoortse Zwem- en Poloclub) en SG Amersfoort. In Amersfoort is sinds 1961 ook de honkbal- en softbalvereniging BSC Quick gevestigd die een eigen accommodatie heeft op het sportpark Dorrestein. Dwars door Amersfoort loopt de Europese wandelroute E11, ter plaatse ook wel Marskramerpad geheten. Vanaf Soestduinen via het bos Birkhoven loopt de route door het historisch centrum en vervolgt via onder andere het Valleikanaal richting Terschuur. Op zaterdag 20 augustus 2022 liep de route van de tweede etappe (van 's-Hertogenbosch naar Utrecht) van de Ronde van Spanje 2022 door Amersfoort. Politiek en bestuur In de stad is een zittingslocatie van de Rechtbank Midden-Nederland. De gemeente heeft sinds 1 januari 2009 een gemeentelijke ombudsman voor de behandeling van klachten tegen de gemeente, als deze die klachten niet bevredigend oplost. Samenstelling gemeenteraad De gemeenteraad van Amersfoort bestaat sinds 1994 uit 39 zetels. Hieronder de behaalde zetels per partij bij de gemeenteraadsverkiezingen sinds 1973. Samenstelling college van B&W Coalitie voor 2022-2026 bestaat uit D66, GroenLinks, CDA, ChristenUnie en Partij voor de Dieren. College van burgemeester en wethouders per 5 juli 2022: De volgende personen maken deel uit van het bestuur: Wijkindeling De gemeente Amersfoort is verdeeld in wijken en twee dorpen. De wijken met een woonfunctie zijn: Daarnaast bestaat er nog een aantal wijken zonder woonfunctie: Bosgebied, waaronder: Bos Birkhoven Buitengebied West Calveen (industrie en kantoren) Isselt (industrie en kantoren) De Hoef (industrie en kantoren) Park Schothorst (park) Waterwingebied (park tussen Rustenburg en Liendert) Stoutenburg Noord Aangrenzende gemeenten Stedenband Liberec (Tsjechië), is Partnergemeente sinds 1993. Sinds 2004 wordt door een actieve groep bewoners een stedenband met het Portugese Albufeira onderhouden. De samenwerking met deze gemeente vindt vooral plaats op de gebieden sport en toerisme. Bekende Amersfoorters Zie ook Amersfoortse Kei, waaraan Amersfoort de bijnaam Keistad en haar inwoners de geuzennaam Keientrekkers danken. Eemplein, het nieuwe culturele hart van Amersfoort Lijst van straten in Amersfoort Externe links Gemeente Amersfoort Tijdbalk Amersfoort Plaats in Utrecht Utrechtse Heuvelrug (stuwwal)
113
https://nl.wikipedia.org/wiki/Argon
Argon
Argon is een scheikundig element met symbool Ar en atoomnummer 18. Het is een kleurloos edelgas. Geschiedenis In 1785 veronderstelde de Britse wetenschapper Henry Cavendish dat argon in de lucht voor zou moeten komen maar kon dat niet aantonen. Pas in 1894 konden Lord Rayleigh en William Ramsay aantonen dat argon daadwerkelijk in de lucht voorkwam. Door middel van een experiment (zuivere lucht werd ontdaan van andere stoffen, zoals zuurstof, koolstofdioxide, water en stikstofgas) konden zij het bestaan van deze stof aantonen. De naam komt van het Oudgriekse ἀργος dat te vertalen is als "lui" of "niet actief". Hierbij werd verwezen naar de inerte eigenschappen van dit element. Tot 1957 werd argon simpelweg aangeduid met het symbool A. Hierna werd besloten door de IUPAC om het symbool te wijzigen naar Ar, om het in overeenstemming te brengen met de andere edelgassen. Verschijning De aardatmosfeer bestaat voor 0,94% uit argon. Op de planeet Mars is die concentratie hoger, namelijk 1,6%. Argon wordt verkregen als bijproduct tijdens vloeibaar maken van lucht en is op commerciële schaal verkrijgbaar in hogedrukcilinders of in bulkgoed. In dit laatste geval gaat het om grote tanks op industriële complexen die met tankwagens bij worden gevuld. Toepassingen Argon wordt geproduceerd als industrieel gas. De bekendste toepassing ervan is als vulmiddel van gloeilampen omdat argon het doorbranden van de gloeidraad voorkomt, zelfs bij hoge temperaturen. Verder wordt argon gebruikt op plaatsen waar het semi-inerte stikstofgas niet toereikend is (argon is duurder dan stikstof). Andere toepassingen van argon zijn: Als inerte atmosfeer voor het laten groeien van silicium- en germaniumkristallen. Vanwege de goede oplosbaarheid in water wordt de isotoop 39Ar soms gebruikt om de ouderdom van grondwater te bepalen (methode is vergelijkbaar met koolstof-14 datering). Omdat het niet oplost in vloeibaar staal wordt argon gebruikt voor het homogeniseren van staal tijdens de staalbereiding en panbehandeling. Het excimeer Ar2* wordt toegepast in lasers. De goede isolerende eigenschappen van argon maken het een uiterst geschikt gas voor het opblazen van het droogpak van technische duikers. Het is daarmee een goed alternatief voor stikstof- of heliumhoudende ademgassen. Door de goede isolerende eigenschappen wordt argon verwerkt in dubbel glas: in de laag tussen de twee glaslagen. Als blusmiddel, Argonite of Inergen, in ruimtes waar niet met water of schuim kan worden geblust (blusgasinstallatie). Als beschermgas bij het MIG- en TIG-lassen. Argon licht, net als neon, op als het wordt toegepast in een neonlamp. Het verschil zit in de kleur van het licht: Neon licht oranjerood op, argon blauw. Als koelelement in zoekkoppen voor infraroodzoekende luchtdoelraketten (FIM-92 Stinger) Bij IR-spectroscopische analyse van gasvormige stoffen, omdat argon geen absorbantie vertoont in het infraroodgebied. Door toepassing van zogenaamde 'argon-plasma coagulatie' worden bijvoorbeeld lichte bloedingen in het maag-darmkanaal gedicht, tijdens endoscopie. Argon kan net als xenon en krypton als stuwstof voor een ionenmotor worden gebruikt. SpaceX’ tweede generatie Starlink-satellieten gebruiken argon bij hun voortstuwing. Opmerkelijke eigenschappen Argon lost net zo goed op in water als zuurstofgas en bijna 2,5 keer beter dan stikstofgas. Net als de andere edelgassen is argon kleurloos en geurloos in zowel gas- als in vloeibare (bij extreem lage temperaturen) fase. Tot op heden zijn er geen argonverbindingen bekend. In het verleden is er weleens melding gemaakt van een verbinding met fluor, maar dat is nog nooit bevestigd. Een ander edelgas, xenon, kan wel fluorverbindingen vormen. Isotopen Op aarde komt argon voor als 36Ar, 38Ar en 40Ar, waarvan de laatste het meest voorkomt (> 99%). 40Ar ontstaat uit elektronenvangst van 40K dat een extreem lange halveringstijd heeft. Toxicologie en veiligheid Argon is niet brandbaar, explosief of giftig. Grote hoeveelheden van het gas kunnen verstikking veroorzaken doordat het de zuurstof verdringt (het heeft een grotere dichtheid). Argon wordt verhandeld in (donkergroene) cilinders die onder hoge druk staan. Bij een te snelle ontsnapping van het gas kunnen brandwonden op de huid of op de ademhalingswegen ontstaan door bevriezing (adiabatische expansie). Externe links MSDS Argon (Linde Gas) Elementenlijst
115
https://nl.wikipedia.org/wiki/Atoomnummer
Atoomnummer
Het atoomnummer of atoomgetal, symbool: , geeft het aantal protonen in een atoomkern aan. Het atoomnummer is een belangrijk begrip uit de chemie en de kwantummechanica. Een element en zijn plaats in het periodiek systeem zijn erdoor vastgelegd. Wanneer het atoom als geheel elektrisch neutraal is, is het atoomnummer gelijk aan het aantal elektronen in de elektronenwolk rond de kern. Juist de elektronen bepalen het chemische gedrag van een atoom. Bij ionen, dat zijn atomen die niet elektrisch neutraal zijn, is het aantal elektronen ofwel groter ofwel kleiner dan het atoomnummer; anionen zijn negatief geladen, kationen positief. Het atoomnummer kan indien gewenst links onder het symbool van het element worden aangegeven, doorgaans in combinatie met het massagetal links boven om een bepaalde isotoop aan te duiden, bijvoorbeeld: waterstof: protium, deuterium en tritium en zuurstof: , , , ... Waterstof heeft atoomgetal één, zuurstof atoomgetal acht. Het aantal neutronen in de kern wordt niet door het atoomnummer bepaald. Alle chemische elementen hebben atoomkernen, die onderling in het aantal neutronen in de atoomkern verschillen. Daarmee kunnen er dus atomen voorkomen met hetzelfde atoomnummer maar verschillende massa. Deze atomen van hetzelfde element maar met verschillend gewicht worden isotopen genoemd. Vooral bij de zwaardere atomen, die met een hoger atoomgetal, is het aantal neutronen groter dan het aantal protonen in de kern. Chemische grootheid Kernfysica Nummer Periodiek systeem
116
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antibioticum
Antibioticum
Een antibioticum is een geneesmiddel dat bacteriële infecties bestrijdt (meervoud: antibiotica). Ook is het een populair middel in de veeteelt wereldwijd om dieren sneller te laten groeien. Oorspronkelijk betekende antibioticum een medicijn van biologische oorsprong, dat ziekteverwekkers (bacteriën in het menselijk lichaam) bestrijdt. Antibacteriële stoffen die via synthetische weg werden bereid, werden oorspronkelijk chemotherapeutica genoemd. Later kon een antibioticum zowel van natuurlijke als van synthetische oorsprong zijn. De term chemotherapeutica ging verwijzen naar middelen tegen kanker. Middelen die ziekteverwekkers doden die zich niet in het lichaam maar bijvoorbeeld op de huid of op een bureautafel bevinden, worden desinfectantia of antiseptica genoemd. Er zijn twee belangrijke groepen antibiotica: de bactericide of bacteriedodende, en de bacteriostatische of bacterieremmende. De laatste soort antibiotica gaat de uitbreiding van de reeds aanwezige bacteriepopulatie tegen. Bij gebruik van bactericide middelen (bijvoorbeeld penicilline) moet men een aanwezige bacteriepopulatie wel laten groeien, alvorens het middel werkzaam wordt. Dergelijke middelen kunnen in principe beter niet met een antibioticum uit de bacteriostatische groep (zoals doxycycline) worden gecombineerd. Geschiedenis Er zijn aanwijzingen dat reeds in de Egyptische tijd een gorgeldrank, op basis van appelschimmel, werd toegepast. In de middeleeuwen werd ontdekt dat kwik soms werkzaam was tegen syfilis, maar vanwege de bijwerkingen was dit een twijfelachtig waagstuk - aan het Oostenrijkse hof in de 18e eeuw werd het zelfs verboden. Sinds de 16e eeuw werd ook extract van pokhout toegepast, met minder bijwerkingen. Aan het einde van de 19e eeuw kwamen er enkele medicamenten beschikbaar, met voor die tijd een relatief gunstige verhouding tussen werkzaamheid en bijwerkingen, bijvoorbeeld een ontwikkeld serum tegen difterie, en atoxyl tegen syfilis. In 1909 ontwikkelden de Duitse arts Paul Ehrlich, en zijn medewerker Sahachiro Hata, het veel minder giftige arsfenamine. De Duitse patholoog en bacterioloog Gerhard Domagk ontdekte in 1932 dat sulfonamide een bactericide was. Dit werd in 1935 op de markt gebracht. Het eerste echte antibioticum, penicilline, werd in 1928 door de Britse arts-bacterioloog Alexander Fleming ontdekt. Het werd afgescheiden door een bepaalde penseelschimmel, penicillium chrysogenum. Het geneesmiddel werd destijds door de farmaceutische industrie niet in productie genomen omdat Fleming, uit idealisme, weigerde zijn ontdekking te patenteren. Het werd daarom zakelijk niet verantwoord geacht er in te investeren. In 1941 verschenen de eerste publicaties over de toepassing van penicilline bij mensen, en kwam, geholpen door druk vanuit de oorlogssituatie, de commerciële productie van penicilline op gang. Er werd over gesproken als 'een wondermiddel', dat een grote effectiviteit paarde aan geringe bijwerkingen. In 1943 volgde de ontdekking van streptomycine, dat ook werkzaam was tegen tuberculose, en daarna allerlei daarvan afgeleide middelen. De ontdekking, en toepassing, van antibiotica als penicilline betekende een doorbraak in de bestrijding van ziekteverwekkende bacteriën. Antibioticum-klassen β-Lactamantibiotica β-lactamantibiotica bevatten een bètalactamgroep (een ring bestaande uit drie koolstofatomen en een stikstofatoom), die de celwand van de bacterie aantasten. Soorten: penicilline (oa. feneticilline, amoxicilline, flucloxacilline), cefalosporine (oa. cefalexine, cefuroxim, ceftriaxon), monobactam (aztreonam) en carbapenem (oa. ertapenem, meropenem, imipenem). Penicilline kan geassocieerd (gecombineerd) worden met clavulaanzuur (amoxicilline-clavulaanzuur). Deze stof bevat ook een β-lactamgroep, maar wordt anders dan antibiotica, niet afgebroken door β-lactamase. β-Lactamase is een enzym dat sommige resistente bacteriën produceren. Clavulaanzuur voorkomt dat dit enzym de antibiotica kan afbreken. Sommige gebruikers ontwikkelen tijdens het gebruik een allergie voor β-lactam antibiotica. Aminoglycosiden Aminoglycosiden behoren tot de snel bacteriedodende antibiotica. Ze remmen de aanmaak van proteïne (bouwstof voor de cel) in de cellen van bacteriën door zich te binden aan het 30S-ribosoom, en zo de vorming van het initiatiecomplex te inhiberen (belemmeren). Door de binding aan het ribosoom wordt het RNA verkeerd afgelezen, waardoor de eiwitsynthese wordt gestopt. Van de amino-glycosiden worden thans voornamelijk gentamicine, tobramycine en de semi-synthetische derivaten netilmicine en amikacine gebruikt. Tetracyclines Tetracyclines zijn een groep bacteriostatica gebaseerd op tetracycline. De belangrijkste tetracyclines zijn tetracycline, chloortetracycline, oxytetracycline, doxycycline en methacycline. Deze middelen zijn de eerste keus bij de behandeling van chlamydia en rickettsia. Macroliden Macroliden gaan de translocatie-reactie ter hoogte van het 50S-ribosoom tegen. Ze werken bacteriostatisch bij de in vivo bereikbare concentraties. Ze zijn bactericide tegenover de meest gevoelige bacteriën bij hogere concentraties. De belangrijkste macroliden zijn erytromycine, clarithromycine en azithromycine. Chlooramfenicol/thiamfenicol Chlooramfenicol en thiamfenicol remmen de eiwitsynthese bij de ribosomen. (Fluor)chinolonenDe fluorchinolonen remmen het bacterieel DNA-gyrase (topoisomerase II en topoisomerase IV). Hierdoor wordt de DNA- of RNA-synthese rechtstreeks geremd, wat hun bactericide werking verklaart. Vancomycine Vancomycine destabiliseert de celwand van de bacteriën. Rifamycine/rifampicine Rifamycine/rifampicine inhibeert het DNA-afhankelijke RNA-polymerase van de bacteriën. Nitro-imidazoolderivaten Nitro-imidazoolderivaten produceren superoxideradicalen die DNA van bacteriën vernietigen. Metronidazol bijvoorbeeld is zeer actief tegen anaerobe bacteriën. Sulfonamiden/trimethoprim Foliumzuurantagonisten leggen de foliumzuurproductie van de bacteriën lam, wat leidt tot celdood. Sulfonamiden worden niet veel meer alleen gegeven, tegenwoordig is het vooral een combinatie van sulfamiden en trimethoprim, bijvoorbeeld sulfamethoxazol + trimethoprim (co-trimoxazol). sulfamethoxazol is een analogon voor para-aminobenzoëzuur, waarvan het in de plaats met pteridine reageert en een nutteloos molecuul vormt voor de foliumzuursynthese. Trimethoprim inhibeert dan weer de omzetting van 2-dihydrofoliumzuur naar 4-tetrahydrofoliumzuur. Naast sulfamethoxazol worden de sulfonamiden sulfadiazine, sulfametrol en sulfametizol in Nederland nog wel (zelden, en afnemend) gebruikt. Bij deze middelen zijn zowel het snel optreden van resistentie als een vrij grote kans op allergische reacties een probleem. Oxazolidinonen linezolid niet geclassificeerde middelen Een aantal antibiotica behoort niet tot de bekende groepen. Teixobactine is een antibioticum dat nog in de onderzoeksfase verkeert. Dit antibioticum is afkomstig van een niet kweekbaar micro-organisme en heeft uitsluitend effect op grampositieve bacteriën. Resistentie tegen antibiotica Het gebruik van antibiotica kan leiden tot resistenties, de bacteriën worden minder gevoelig voor het middel. Resistenties treden vooral op wanneer veel bacteriën van een gegeven soort met het middel in aanraking komen, en met name wanneer het middel niet hoog genoeg gedoseerd is, of wanneer het antibioticum onvoldoende op de plek van de infectie aankomt. Bij een te korte behandelingsduur ontwikkelen sommige micro-organismen, bijvoorbeeld de soort mycobacterium tuberculosis, een ongevoeligheid voor een antibioticum, ondanks blootstelling aan effectieve concentraties van het gebruikte antibioticum. De meeste infecties zijn met een kortdurende behandeling echter goed te bestrijden; naar de kortst mogelijke behandeling is nog onvoldoende onderzoek gedaan. De moderne geneeskunde is steeds terughoudender met het voorschrijven van antibiotica, om daarmee de kans op ontstaan van resistenties te verkleinen. Vanuit de alternatieve geneeskunde wordt geopperd dat antibioticagebruik de ontwikkeling van het immuunsysteem van kinderen belemmert. Het zou daarom beter zijn, een ziek kind met andere middelen te behandelen. Bij ernstige infecties zoals tuberculose geldt het niet geven van antibiotica in de klassieke geneeskunde als "kunstfout" (ingaand tegen de regels van de geneeskunst). Gebruik van antibioticum in de tandheelkunde Voor het gebruik van antibiotica in de tandheelkunde bestaan weinig indicaties, omdat antibiotica de tanden, of eventuele wortelresten, niet goed kunnen bereiken. Uitzonderingen op die regel: Profylactisch bij patiënten met een risico op endocarditis of met een kunstheup. Ter behandeling van een groot abces Tegen bepaalde bacteriën die ernstige vormen van parodontitis veroorzaken. Bij kinderen die behandeld worden met tetracycline kan het toegediende antibioticum zich hechten aan de tanden die nog in ontwikkeling zijn. Afhankelijk van het type antibioticum en de duur van de kuur, kan dit zich vervolgens in het volwassen gebit uiten door groene tot donkerblauwe verkleuringen van de tanden. Gebruik van antibioticum in de veehouderij De voornaamste antibiotica in de veterinaire farmacotherapie zijn de tetracyclines, sulfonamiden, aminoglycosiden, β-lactamantibiotica en de macroliden. De marktaandelen van deze stoffen verschillen per land, maar over het algemeen worden de tetracyclines en de sulfonamiden het meest intensief gebruikt. In Europa was in 1997 het totale gebruik 5093 ton, waarvan 1494 ton therapeutisch werd gebruikt en de rest als groeibevorderende middelen. In 2011 was Nederland het land dat het meest preventieve antibiotica toediende aan het vee in Europa. Gebruik van preventieve antibiotica kan tot resistentie leiden. Voorbeelden van resistente bacteriën zijn: MRSA (Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus) en ESBL (Extended Spectrum Bèta-Lactamase). Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gaat in sommige landen 80 procent van alle antibiotica naar de dierensector. Sinds 2006 is het voor lidstaten die binnen de Europese Unie vallen verboden antibiotica als middel voor groeibevordering bij dieren toe te dienen. In 2012 werd het preventief gebruiken van antibiotica in de veehouderij in Nederland niet langer toegestaan. Externe links The Aftermath of Penicillin (over de historie van antibiotica) European Surveillance of Antimicrobial Consumption (ESAC) : project over antibioticumgebruik in Europa
118
https://nl.wikipedia.org/wiki/Allergeen
Allergeen
Een allergeen is een bestanddeel van een natuurlijke of kunstmatige stof die allergische reacties kan veroorzaken. Klachten die hierdoor ontstaan zijn bijvoorbeeld een loopneus, tranende ogen, jeuk of benauwdheid. Allergische reacties zijn vaak gerelateerd aan aandoeningen als eczeem (huidreacties) en astma (reacties van de luchtwegen). Het aantal stoffen dat als allergeen kan fungeren is nagenoeg onbegrensd al behoren allergenen enkel tot de groep van proteïnes. Hoe kleiner het molecuul is, hoe kleiner in het algemeen de kans op het opwekken van een allergische reactie. Een klein molecuul kan echter ook als een hapteen fungeren (gebonden aan een ander, groter molecuul) en daardoor in staat om een allergische reactie op te wekken. Deze allergische reacties kunnen via een aantal verschillende mechanismen verlopen, zie hiervoor allergie. Betekenis De voornaamste betekenis van allergenen ligt erin dat mensen die al een bekende allergie hebben het allergeen zo veel mogelijk moeten mijden om geen klachten te krijgen, en dat men stoffen met een bekend hoog allergeen potentieel (dat wil zeggen stoffen waarvoor men gemakkelijk allergisch wordt) beter niet in allerlei producten kan gebruiken, met name niet als ze in contact komen met de huid, zoals cosmetica. Ook worden allergenen gebruikt als middel tot het stellen van een medische diagnose om vast te stellen welke stof(fen) allergische reacties bij de patiënt opwekken. Medisch toepasbare allergenen zijn al of niet (meestal wel) gezuiverde extracten uit natuurlijke stoffen of grondstoffen, dan wel kunstmatige chemische stoffen. Indeling Men kan allergenen in verschillende groepen indelen: Naar wijze van blootstelling Contactallergenen allergeen als gevolg van inhalatie allergeen gerelateerd aan voedsel Naar oorsprong Allergeen naar blootstelling aan: Hooi Huidschilfer (menselijk of dierlijk) Huisstof Kapok Pollen Schimmels Zie ook Antistof Allergie
119
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anthemius
Anthemius
Anthemius van Byzantium, regent voor Theodosius II van 408 tot 414 Anthemius van Rome, keizer van Rome van 467 tot 472
120
https://nl.wikipedia.org/wiki/Atoomkern
Atoomkern
Een atoomkern of nucleus bevindt zich in het centrum van een atoom of ion. De kern bestaat uit twee soorten nucleonen, namelijk uit een of meer positief geladen protonen en nul of meer neutrale neutronen. Een nuclide is een atoomkernsoort. De soort wordt bepaald door het aantal protonen en het aantal neutronen. Rondom de positief geladen kern bevindt zich een negatief geladen elektronenwolk. Doordat de kern alleen positief geladen protonen en ongeladen neutronen bevat, is ze positief geladen. De negatief geladen elektronenwolk rond de kern compenseert de positieve lading van de kern zodat het atoom als geheel elektrisch neutraal is. Dit elementaire inzicht in de opbouw van de materie werd in 1911 door Ernest Rutherford, die als de vader van de kernfysica gezien wordt, ontdekt. De kern is bijzonder klein ten opzichte van de gemiddelde afstanden tussen de elektronen en in vergelijking met de afmeting van het atoom als geheel, maar ze bevat vrijwel de gehele massa van het atoom. De ruimte rond een atoomkern, die door de elektronen ingenomen wordt, behoort tot de domeinen van de atoomfysica en de chemie. De ruimte buiten de kern kan vanuit het perspectief van de kernfysica als een praktisch lege ruimte worden opgevat. De inwendige structuur van de kern kan gemodelleerd worden met een schillenmodel voor de protonen en neutronen (niet te verwarren met de elektronenschillenmodel voor het gehele atoom). Dit nucleaire schillenmodel werd ontwikkeld in 1950 door Maria Goeppert Mayer. Ontdekking van de atoomkern: het goudfolie-experiment Het goudfolie-experiment, ofwel Geiger-Marsden experiment, bestond uit een reeks waarnemingen gedaan door Ernest Rutherford, Hans Geiger en Ernest Marsden tussen 1908 en 1913 in hun laboratorium aan de universiteit van Manchester en resulteerde in de ontdekking dat atomen bestaan uit een kleine, zware positieve kern, met daarrond een uitgestrekte elektronenwolk. Rutherford, Geiger en Marden hingen een dun blaadje goudfolie op en richtten daar een straal alfadeeltjes (helium-4-kernen die van hun elektronen gestript zijn) op. Volgens het in die tijd heersende model van het atoom, Joseph Thomson's krentenbolmodel, zouden de alfadeeltjes onverstoord door de dunne folie van goud atomen heen moeten vliegen. De goudatomen waren immers simpelweg klompen positieve materie met wat negatieve ladingen erin verspreid. Rutherford en zijn assistenten observeerden echter dat de alfadeeltjes van de goudatomen af botsten en alle kanten op verstrooid werden. Uit het specifieke patroon van de verstrooiing van de alfadeeltjes, vastgelegd met fluorescerend papier, konden zij afleiden dat het atoom in werkelijkheid uit een zeer kleine, zware, positief geladen kern moest bestaan, met de elektronen wijd daarrond verspreid. De kernkracht Gelijke elektrische ladingen stoten elkaar af. De gravitatiekracht waarmee protonen elkaar aantrekken is een factor 1036 kleiner dan de elektrostatische afstoting tussen de protonen in de kern. Het is dan ook een andere kracht die de atoomkern bij elkaar houdt. Deze wordt de kernkracht genoemd (zwakke kernkracht en sterke kernkracht) en wordt overgebracht door pionen. De kernkracht is een restkracht van de sterke wisselwerking die de quarks binnen de protonen en neutronen bij elkaar houdt. Alleen op afstanden in de grootteorde van enkele kerndeeltjes van de atoomkern is deze kracht werkzaam. Over deze korte afstanden is deze kracht sterker dan de afstotende elektrostatische kracht. De kernkracht wordt beschreven door de Yukawa-potentiaal en kan vergeleken worden met de vanderwaalskracht. De vanderwaalskracht is een elektrodynamische restkracht tussen neutrale atomen en moleculen die door fotonen wordt overgebracht. De kernkracht houdt de verschillende nucleonen in de kern bij elkaar zoals de vanderwaalskracht de moleculen in elektrisch geladen oliedruppeltjes bij elkaar houdt in de proef van Millikan. Met geladen oliedruppeltjes hebben Millikan en Fletcher in 1909 de elektrische eenheidslading van elektronen bepaald. Kwantummechanica en hoge-energiefysica De kernfysica verschilt op een aantal punten van vakgebieden als atoomfysica, vastestoffysica en kwantumchemie: het aantal nucleonen in een atoomkern is minstens twee maal zo groot als het aantal elektronen in de elektronenwolk rond de atoomkern, de nucleonen hebben hoge energieën zodat berekeningen in relativistische ruimtetijd-stelsels uitgevoerd moeten worden, de combinatie van QCD en QED maakt de wisselwerking tussen nucleonen ingewikkeld. Omdat de wisselwerkingen tussen de nucleonen complexer zijn dan de elektromagnetische wisselwerkingen tussen elektronen in atomen, moleculen en vaste stoffen, is het lastig om voor atoomkernen eenvoudige rekenmodellen te ontwikkelen. Atoomnummer, massagetal en radioactief verval Het atoomnummer Z is het aantal protonen in de kern. Het bepaalt het chemisch element (en daarmee de chemische eigenschappen) en het aantal elektronen in de elektronenwolk rond de kern van het ongeladen atoom, want de grootte van de negatieve lading van een elektron is exact gelijk aan die van de positieve lading van een proton. Het massagetal A is de som van het aantal protonen en neutronen in de kern. Protonen en neutronen hebben bijna dezelfde massa. Het aantal neutronen N is gelijk aan het verschil van het massagetal en het atoomnummer: N = A − Z. De verschillende isotopen van een element hebben hetzelfde atoomnummer maar verschillende massagetallen. Een nuclide wordt bepaald door het chemisch element en de isotoop daarvan. Dit wordt meestal gespecificeerd met de afkorting van het element, met linksboven de waarde van N. In de kernfysica wordt voor het gemak ook wel de waarde van Z linksonder toegevoegd, zodat in een reactievergelijking de aantallen protonen gemakkelijker gevolgd kunnen worden. Zo is hetzelfde als . Atoomkernen met een even atoomnummer hebben een hogere abundantie in het zonnestelsel dan elementen met een oneven atoomnummer, zoals aan het zigzagpatroon van de abundanties in de figuur rechts te zien is, omdat de atoomkernen van elementen met een even atoomnummer over het algemeen stabieler zijn dan kernen met een oneven atoomnummer. Verder valt op dat de elementen lithium, beryllium en boor een zeer lage abundantie hebben in vergelijking met waterstof, helium, koolstof-12 en de elementen die volgen. De reden daarvoor is dat beryllium-8 een obstakel vormt tijdens de nucleosynthese en alleen als intermediair aan het triple-alfaproces deelneemt. Naast de nucleosynthese van verschillende isotopen tijdens de oerknal en in sterren is de stabiliteit van de isotopen van zwaardere elementen medebepalend voor de abundantie van de verschillende elementen in het zonnestelsel. De lijn Z = N en het neutronenoverschot In de figuur rechts zijn de halveringstijden van de nucliden in kleur aangegeven als functie van het atoomnummer en het aantal neutronen in de kern. Aan het zwarte zigzag patroon en de losse zwarte puntjes van de stabiele nucliden is te zien dat atoomkernen met even aantallen protonen en neutronen over het algemeen stabieler zijn dan kernen met een oneven aantal protonen of neutronen. In de tabellen van de isotopen van koolstof t/m de isotopen van zwavel is te zien dat de nucliden met de hoogste relatieve aanwezigheid en een even atoomnummer op of dicht boven de lijn Z = N liggen. Naarmate de kernlading hoger wordt komen de stabiele nucliden steeds verder boven de lijn Z = N te liggen. Daaruit blijkt dat kernen met een hoge kernlading stabieler zijn bij een groter neutronenoverschot. Voor middelzware elementen met een even atoomnummer neemt het aantal stabiele isotopen toe. Helium en koolstof hebben 2, zuurstof, neon, magnesium, silicium, argon, chroom en ijzer hebben 3, zwavel en calcium hebben 4 en titanium en nikkel hebben 5 stabiele isotopen. De massagetallen A = 2 n en A = 4 n De massagetallen en neutronenoverschotten van de isotopen met de hoogste relatieve aanwezigheid (RA) en bindingsenergie (BE) van zuurstof t/m nikkel zijn: Deze tabel laat zien dat de massagetallen en de neutronenoverschotten van isotopen met: de hoogste relatieve aanwezigheid meestal deelbaar zijn door vier, de hoogste bindingsenergie even zijn maar meestal niet deelbaar zijn door vier. Door de belangrijke rol die helium-4 tijdens de nucleosynthese speelt is de relatieve aanwezigheid van isotopen met een massagetal dat deelbaar is door vier meestal hoog. Het periodiek systeem, magische getallen en stabiliteit Het periodiek systeem der elementen is ingedeeld op basis van de atoomnummers en de chemische eigenschappen van de elementen. Voor de indeling van het periodiek systeem spelen de elektronenconfiguraties van edelgassen een belangrijke rol. De atomen van helium, neon, argon, krypton, xenon, radon en oganesson hebben respectievelijk 2, 10, 18, 36, 54, 86 en 118 elektronen en een gesloten buitenste elektronenschil. Voor isotopen bestaan er twee reeksen getallen met atoomnummers van kernen van de meest stabiele elementen. Die getallen worden door kernfysici magische getallen genoemd. Magische getallen De magische getallen zijn ontdekt tijdens de ontwikkeling van het nucleair schillenmodel in 1950 door Maria Goeppert-Mayer. Zij luiden: 2, 8, 20, 28, 50, 82, en 126. Atoomkernen met een aantal protonen of neutron gelijk aan een magisch getal zijn extreem stabiel omdat zij een volledig gevulde 'kernschil' hebben. Deze schillen zijn niet te verwarren met de elektronenschillen van het gehele atoom. Hier gaat het om orbitalen (schillen) voor de protonen en neutronen binnenin de kern. De bevinding van de magische getallen vormde de basis voor de ontwikkeling van het nucleair schillenmodel. Elementen met een aantal protonen gelijk aan een magisch nummer zijn respectievelijk helium-4, zuurstof-16, calcium-40, nikkel, tin en lood-208. Een element met 126 protonen is vooralsnog niet ontdekt. Isotopen waarvan zowel het aantal protonen als het aantal neutronen een magisch getal is worden dubbel-magische isotopen genoemd. Elementen met stabiele isotopen Er zijn 80 elementen met minstens één stabiele isotoop: die met de atoomnummers 1 t/m 82 (lood), behalve de elementen technetium en promethium, met de atoomnummers 43 en 61. Over het algemeen zijn de even-even-isotopen, met een even aantal protonen en een even aantal neutronen, waarvan het neutronenoverschot niet te klein of te groot is, stabiel. De elementen met een oneven atoomnummer hebben over het algemeen minder stabiele isotopen dan elementen met een even atoomnummer. Zeer stabiele isotopen De isotopen met een van de magische getallen als atoomnummer hebben een singlet grondtoestand met even pariteit. De meest stabiele isotopen uit de reeksen magische getallen zijn: Helium-4 met atoomnummer 2 is een zeer stabiel, dubbel magisch isotoop. Het komt als α-deeltje vrij bij talloze vervalprocessen en het speelt een belangrijke rol tijdens de nucleosynthese van andere elementen. Koolstof-12 met atoomnummer 6 is een dubbel magisch isotoop. Het is het product van het triple-alfaproces en het speelt een belangrijke rol als katalysator in de koolstof-stikstofcyclus. Zuurstof met atoomnummer 8 heeft 3 stabiele isotopen waarvan het dubbel magische isotoop zuurstof-16 de hoogste relatieve aanwezigheid heeft. Zuurstof-16 ontstaat onder andere door de kernfusie van koolstof-12 en helium-4 en het speelt een belangrijke rol in de stikstof-zuurstofcyclus en de zuurstof-fluorcyclus. Silicium met atoomnummer 14 heeft 3 stabiele isotopen waarvan het dubbel magische isotoop silicium-28 de hoogste relatieve aanwezigheid heeft. Calcium met atoomnummer 20 heeft 5 stabiele isotopen waarvan het dubbel magische isotoop calcium-40 de hoogste relatieve aanwezigheid heeft. Bovendien heeft het dubbel magische isotoop calcium-48 met 20 protonen en 28 neutronen in de kern een zeer lange halveringstijd van 5,39 × 1019 jaar. Nikkel met atoomnummer 28 heeft 5 stabiele isotopen waarvan nikkel-58 de hoogste relatieve aanwezigheid heeft. Nikkel-62 heeft van alle isotopen de hoogste bindingsenergie per nucleon. Het hoofdgroepmetaal tin met atoomnummer 50 heeft 7 stabiele isotopen met een even massagetal en een 0+ kernspin en 3 stabiele isotopen met een oneven massagetal en een ½+ kernspin. Daarmee is tin het element met het grootste aantal stabiele isotopen. Lood met atoomnummer 82 is met 4 stabiele isotopen het laatste element dat stabiele isotopen heeft. Het dubbel magische isotoop lood-208 heeft 82 protonen en 126 neutronen in de kern. Stabiele oneven-oneven-isotopen Over het algemeen zijn isotopen met een oneven atoomnummer en een oneven aantal neutronen instabiel. Er zijn vier isotopen die een uitzondering vormen op deze regel: Deuterium heeft een grondtoestand met een proton en een neutron elk in een 1s1/2-orbitaal. Deuterium heeft kernspin 1+ en kent geen aangeslagen toestanden. Lithium-6 heeft 3 protonen en 3 neutronen en kernspin 1+. Lithium-6 heeft een relatieve aanwezigheid van 7,6 %. Boor-10 heeft 5 protonen en 5 neutronen en kernspin 3+. Boor-10 heeft een grote werkzame doorsnede voor neutronenvangst en een relatieve aanwezigheid van 19,9 %. Stikstof-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen en kernspin 1+. Stikstof-14 heeft een relatieve aanwezigheid van 99,632 %. Stabiele en instabiele isotopen Van de elementen met een atoomnummer hoger dan 82 bestaan geen stabiele isotopen. Over het algemeen zijn oneven-oneven-isotopen erg instabiel waardoor ze op Aarde vrijwel niet voorkomen. Ze vervallen meestal door bètaverval of door elektronenvangst naar een even-even-isobaar. Van de elementen technetium en promethium, met de atoomnummers 43 en 61, bestaan geen stabiele isotopen. Hoewel beryllium-8 een even-even-isotoop is, is het opmerkelijk instabiel. Beryllium-8 valt door spontane kernsplijting direct uit elkaar in twee helium-4-kernen. Er bestaan geen stabiele isotonen met 19, 21, 35, 39, 45, 61, 71, 84, 89 of 97 neutronen. Metastabiele isotopen De halveringstijden van enkele isotopen van sommige instabiele elementen is zo lang dat ze na 4,5 miljard jaar nog als metastabiel isotoop op Aarde voorkomen. De isotopen kalium-40, vanadium-50, lanthaan-138, lutetium-176 en tantaal-180m1 zijn metastabiele oneven-oneven-isotopen. Bismut-209 heeft atoomnummer 83 en een halveringstijd van 1,9 × 1019 jaar. Thorium-232, uranium-238 en uranium-235 hebben halveringstijden van ongeveer 1,4 × 1010, 4,5 × 109 en 7,0 × 108 jaar. Structuur van de atoomkern: nucleair schillenmodel Nadat Ernest Rutherford aan het begin van de twintigste eeuw ontdekt had dat de positieve lading, en bijna alle massa, van een atoom in een zware en minuscule kern samengepakt zit, en dus bestaat uit protonen en neutronen, duurde het nog bijna een halve eeuw tot de inwendige structuur van de protonen en de neutronen binnenin die kern ontsluierd werd. Het antwoord kwam in de vorm van het nucleair schillenmodel. Het kernschillenmodel werd ontwikkeld door Maria Goeppert Mayer aan het eind van de jaren '40 en het begin van de jaren '50 van de twintigste eeuw naar analogie met het atomaire schillenmodel. Het is een semi-empirisch model waarin de straal R van de atoomkern, de potentiaal V(r) en spin-baankoppeling de belangrijkste rollen vervullen. Protonen en neutronen zijn fermionen omdat ze een halftallige spin hebben. In het nucleair schillenmodel kan elk nucleon zich binnen de bolsymmetrische potentiaalput van de kern vrij bewegen in het gemiddelde veld van alle andere nucleonen, zoals de deeltjes in een Fermigas. Het nucleair schillenmodel levert verklaringen voor de kernspin en pariteit van de grondtoestand van kernen met een massagetal tot 150 en voor kernen met een massagetal tussen 190 en 220. De resultaten van berekeningen van het magnetisch moment en het elektrisch quadrupool moment stemmen voor veel kernen goed overeen met gemeten waarden. De kernen met een massagetal tussen 150 en 190 zijn afwijkend, onder meer omdat ze niet bolsymmetrisch zijn. Het nucleair schillenmodel biedt de basis voor de ontwikkeling van meer geavanceerde modellen, zoals modellen waarin bijvoorbeeld correlaties tussen nucleonen meegenomen kunnen worden als in een Fermivloeistof. Nucleaire orbitalen De subatomaire deeltjes in de kern zoeken de kwantumtoestand met de laagste energie op. De golffunctie van de nucleonen is, net als de golffunctie van de elektronen in een atoom, opgebouwd uit orbitalen. De oplossingen van de Schrödingervergelijking bestaan uit de producten van sferische harmonischen Yℓm(θ, φ), met de bijbehorende radiale functies, Rℓ(r). De sferische harmonischen zijn de oplossingen van de Laplace-vergelijking in bolcoördinaten. Kernstraal Een atoomkern is geen harde bol. De straal van de kern geeft de grootte van de bol aan waarbinnen de nucleonen zich vrij kunnen bewegen. De kernstraal wordt berekend aan de hand van het massagetal A en uitgedrukt in femtometers: Deze waarde kan worden vergeleken met de kernstraal die bepaald is met behulp van verstrooiingsexperimenten. Kernpotentiaal De modelpotentiaal waarvoor gekozen is houdt het midden tussen een rechthoekige potentiaalput, met V(r) = −V0 als r < R, en een potentiaal van een harmonische oscillator, met V(r) = ½ kF r2 − V0 als r < R. De potentiaal voor de modelberekeningen wordt gegeven door een S-functie: waarin de parameter −V0 de diepte van de potentiaal is en a de huiddikte van de potentiaal. Voor a wordt 0,524 fm genomen en de waarde van V0 ligt rond de 50 MeV. Voor r << R geldt V(r) = −V0, voor r = R geldt V(r) = −½V0 en voor r >> R geldt V(r) = 0. Radiale functies en kwantumgetallen De radiale functies in het nucleaire schillenmodel zijn afgeleid van oplossingen van de Schrödingervergelijking voor harmonische oscillatoren en rechte potentiaalputten in drie dimensies. De radiale functies zijn niet afgeleid van oplossingen van de Schrödingervergelijking voor de coulombpotentiaal, zoals de Slater-type orbitalen of de Laguerre-polynomen, die de basis vormen van de radiale golffuncties van atomen. Daarom worden de toegestane waarden van nevenkwantumgetallen in een nucleair schillenmodel niet beperkt door de waarde van een hoofdkwantumgetal. Daarom bestaan de 1s, 1p, 1d, 1f, 2d, 2f ... orbitalen in een nucleair schillenmodel terwijl het atomaire schillenmodel geen 1p, 1d, 1f, ... en 2d, 2f, ... orbitalen kent. Spin-baankoppeling De nucleonen hebben een spin en een magnetisch moment en ze bewegen in orbitalen met een impulsmoment. Daarom kan aan de Hamiltoniaan een spin-baankoppeling toegevoegd worden: De spin-baankoppeling splitst de 2(2l + 1)-voudig ontaarde energieniveaus van de orbitalen met l > 0 op in energieniveaus met een totaal impulsmoment van j = l + s of j = l − s. Elk nieuw energieniveau heeft 2j + 1 orbitalen: De twee 1s orbitalen worden twee 1s1/2 orbitalen. De zes 1p orbitalen splitsen op in twee 1p1/2 orbitalen en vier 1p3/2 orbitalen. De tien 1d orbitalen splitsen op in vier 1d3/2 orbitalen en zes 1d5/2 orbitalen. De verschuiving van de energieniveaus door de spin-baankoppeling wordt gegeven door: zodat de splitsing ΔSO gegeven wordt door: Door de spin-baankoppeling aan de Hamiltoniaan toe te voegen kan voor kernen de ligging en de volgorde van de energieniveaus vrij goed benaderd worden. Statistische mechanica bij T = 0 K De protonen en neutronen bezetten de beschikbare energieniveaus in een kern volgens de Fermi-Diracstatistiek: De afstand tussen de energieniveaus in een kern is onder standaardomstandigheden groot in vergelijking met de energie van de temperatuurbeweging kB T. Daarom zijn onder standaardomstandigheden de energieniveaus t/m het Fermi-niveau volledig bezet zoals bij een statistische verdeling bij het absolute nulpunt. Over het algemeen is het thermodynamisch gunstig wanneer geen enkele orbitaal onbezet blijft en elektrische en magnetische velden zo klein mogelijk zijn. Daarom zijn radicalen en tripletzuurstof zo reactief en vervallen zware atoomkernen met een groot neutronenoverschot en een even aantal nucleonen vaak via α- en β-verval naar een singlet grondtoestand. Kernfusie De temperatuur waarbij een bepaalde kernreactie kan verlopen hangt af van de activeringsenergie EA en ligt in de orde van grootte van T = EA / kB. De temperatuur in de kern van de Zon ligt rond de 15,7 × 106 K en is hoog genoeg om de kernfusiereacties van de CNO-cyclus te laten verlopen. Massa-overschot en bindingsenergie De massa van een kern is niet gelijk aan de som van de massa's van de protonen en neutronen in de kern. Als de uitkomst van deze simpele optelsom met de werkelijke massa van de kern wordt vergeleken dan levert dat een verschil op dat het massadefect van de atoomkern wordt genoemd. Dit massadefect wordt veroorzaakt door de bindingsenergie tussen de nucleonen in de kern die tijdens de nucleosynthese is vrijgekomen. In de afbeelding rechts is voor de meest stabiele isotopen de bindingsenergie per nucleon tegen hun massagetal uitgezet. Het valt direct op dat de bindingsenergie per nucleon voor kernen met een laag massagetal sterk stijgt als het massagetal toeneemt. Door de kernfusie van lichte kernen komt blijkbaar veel warmte vrij. De elementen met een massagetal lager dan 8 zijn waarschijnlijk tijdens de oerknal-nucleosynthese ontstaan, in een periode van 3 tot 20 minuten na de oerknal. Elementen zwaarder dan lithium en koolstof konden pas gevormd worden door de nucleosynthese in zware sterren. Kernfysica Kwantummechanica Deeltje Nucleaire chemie Radiochemie
121
https://nl.wikipedia.org/wiki/Arcadius
Arcadius
Flavius Arcadius (Oudgrieks: Ἀρκάδιος, Arkádios) (377 - mei 408) was de Oost-Romeinse keizer van 383 tot mei 408. Hij was de oudste zoon van Theodosius I. Arcadius was achttien jaar toen zijn vader stierf; zijn broer Honorius, die keizer van het Westen werd, was nog maar twaalf. Beiden werden zwaar beïnvloed door hun regenten, Rufinus en Stilicho. Ook Eutropius en Gainas trachtten van Arcadius hun werktuig te maken. Rond 399 liet Eudoxia, de dochter van voormalig magister militum Bauto en echtgenote van Arcadius, de persoon achter de troon, op dat moment Eutropius, van het toneel verdwijnen. Deze eunuch was tot dan toe de kamerheer geweest. Eudoxia, door haar huwelijk met Arcadius in 395 keizerin geworden, heerste over echtgenoot en rijk met ijzeren hand. Zij stierf in 404. Arcadius droeg daarna de regeringszaken over aan zijn prefect Anthemius. Dit was een bijzonder goede keuze. Anthemius diende zowel hem als zijn zoon Theodosius II trouw en was een goed bestuurder. Arcadius stierf jong in 408 maar liet het rijk met gerust hart over aan zijn 7-jarige zoon Theodosius, die Arcadius al 8 maanden na diens geboorte tot Augustus had benoemd, omdat Anthemius regent bleef. Externe link , art. Arcadius (395-408 A.D.), in DIR (1998). Romeins keizer Keizer van Byzantium Huis van Theodosius Persoon in de 4e eeuw Persoon in de 5e eeuw
123
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexius
Alexius
Alexius van Edessa Alexius I van Byzantium, keizer van Byzantium Alexius II van Byzantium, keizer van Byzantium Alexius III van Byzantium, keizer van Byzantium Alexius IV van Byzantium, keizer van Byzantium Alexius V van Byzantium, keizer van Byzantium
124
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexios%20I%20Komnenos
Alexios I Komnenos
Alexios I Komnenos (Grieks: Αλέξιος Κομνηνός; Latijn: Alexius Comnenus; Nederlands, verouderd: Alexis Comneen) (Constantinopel, 1056 – 15 augustus 1118) was Byzantijns keizer van 1081 tot aan zijn dood in 1118. Alexios, een uitstekend politicus en diplomaat, werd keizer van een bankroet en wanhopig land. Aanloop Na de catastrofe van Manzikert (1071) en het verlies van Nicea in 1077-78, gingen de families Doukas en Komnenen ruziën over de macht, in plaats van zich te bekommeren over de situatie van het Byzantijnse Rijk. Een compromis was het huwelijk tussen Alexios I en Irene Doukas in 1081. Balkan Dit gebeuren wekte groot ongenoegen bij Robert Guiscard, de Normandische heerser van Zuid-Italië, wiens dochter verloofd was met de zoon van Michaël VII Doukas en hij viel Byzantium aan (Slag bij Dyrrhachium). Alexios had, behoudens wat huurlingen (meest Angelsaksen), nauwelijks een leger en ook geen geld om het te betalen. Met de vloot was het nog slechter gesteld. Om de Noormannen het hoofd te bieden, deed Alexios een beroep op Venetië en dat werkte probaat, maar de prijs was bijzonder hoog. Voortaan was de handel steeds meer in Venetiaanse handen en in feite werd het rijk langzamerhand gekoloniseerd. Byzantium zou die plaag nooit meer afschudden. Robert Guiscard stierf in 1085. Nauwelijks was het Noormannenprobleem bezworen of de Turkse Petsjenegen begonnen een oorlog. Zij belegerden de hoofdstad en de emir van Smyrna stuurde zijn vloot om hen te helpen. De winter van 1090-1091 was een zware tijd voor de stad. Alexios deed een beroep op de Koemanen, een Turks sprekend volk dat de Petsjenegen gevolgd was op de steppen van Oekraïne. De Petsjenegen werden volledig vernietigd in de Slag bij Levounion (1091). Anatolië In 1084 verloor hij Antiochië aan de Seltsjoeken. Toen Malik Sjah I in 1092 stierf, werd zijn rijk in drie verdeeld. In Anatolië ontstond er een nieuw rijk, het Sultanaat van Rûm, onder de leiding van Kilij Arslan I, met als hoofdstad Nicea, bakermat van het christendom (zie Eerste Concilie van Nicea). Eerste Kruistocht Dit gegeven kwam aan bod in Piacenza, toen vertegenwoordigers van Byzantium de situatie kwamen bepleiten bij paus Urbanus II, onderweg naar de Synode van Clermont (1095). Dit concilie gaf groen licht voor de Eerste Kruistocht. Het gevolg was dat een zeer ongeregelde, plunderende menigte zich, in naam van God (Deus lo Vult!), een weg baande door het Byzantijnse rijk. Alexios zette hen zo gauw mogelijk de Bosporus over. Daarna kwam een deel van de hoge adel van het westen. Hoewel dit niet bijster Byzantijns was, stond Alexios erop dat zij aan hem een eed van trouw als leenman moesten afleggen. Tenslotte wilden zij zich op gebied vestigen dat Byzantium als zijn eigen territorium beschouwde, al was het 'tijdelijk' in handen van moslims. De edelen waren hier niet blij mee maar gaven uiteindelijk morrend toe en hielpen inderdaad Alexios zuidelijk Anatolië en Nicea (Beleg van Nicea) te heroveren. Wat volgde is de Slag bij Dorylaeum, het Beleg van Antiochië, het Beleg van Jeruzalem en de Slag bij Ascalon. Zij stichtten Kruisvaardersstaten, die vazalstaten werden van het Byzantijnse rijk. Alexios gebruikte dit succes om zijn gezag over de westkust van Klein-Azië te herstellen. De kruisvaart van 1101 was duidelijk minder succesvol. Hoewel zij wel de stad Ancyra aan Alexios wisten terug te geven, gingen de Petsjenegen, die hij met de kruisvaarders had meegestuurd, roemloos ten onder. Hun tegenspeler Kilij Arslan I had lering getrokken uit de eerste kruisvaart en had een aantal bondgenootschappen met rivaliserende moslimvorsten weten tot stand te brengen. Een van de vorsten van de Eerste Kruistocht, Bohemund, de zoon van de Noorman Guiscard, had op 3 juni 1098 Antiochië veroverd. Hij kwam al snel in conflict met Alexios. Hij keerde terug naar Italië om Byzantium in de tang te nemen maar verloor de Slag bij Dyrrhachium (Durrës) en moest in 1108 noodgedwongen erkennen dat Antiochië een Byzantijns leen was. Zijn neef Tancred, die rechtstreeks naar de Levant was gezeild en nooit een eed aan de keizer had afgelegd, wilde dit echter niet erkennen en na 1111 heerste hij in Antochië. Hiermee was de kiem voor de latere oorlogen tegen de kruisvaarders en het westen gelegd. Resultaat Voorlopig echter werd Byzantium steeds sterker. Veel vruchtbare en rijke kuststreken werden heroverd. Er was zelfs weer een vloot, hoewel het feodale element wel steeds sterker werd in de staat. De kern van Anatolië bleef in handen van de Sultan van Rum. Bij Alexios' dood ging de troon naar zijn zoon Johannes, hoewel zijn vrouw en dochter Anna probeerden hun gunsteling, Anna's echtgenoot Bryennius, op de troon te zetten. Voetnoten Keizer van Byzantium Komnenen Persoon in de kruistochten Persoon in de 11e eeuw Persoon in de 12e eeuw
125
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexios%20II%20Komnenos
Alexios II Komnenos
Alexios II Komnenos (Grieks: Αλέξιος Β’ Κομνηνός, Alexios II Komnēnos) (14 september 1169 - oktober 1183) was keizer van Byzantium van 1180 tot aan zijn dood. Hij was de enige zoon (en opvolger) van Manuel I Komnenos en diens echtgenote Maria van Antiochië. Op zeer jonge leeftijd was Alexios in 1180 getrouwd met Agnes, een dochter van de Franse koning Lodewijk VII. Hij was 11 jaar toen zijn vader, keizer Manuel I overleed. Omdat hij nog te jong was om zelf te regeren, stond hij onder het regentschap van zijn moeder Maria. Zij gaf enorme privileges aan de maritieme republieken, die de Byzantijnse handel in handen had. Een neef van Manuel, Andronikos Komnenos greep de macht, liet de keizerin wurgen, verdreef de Latijnen uit de stad (de slachting van de Latijnen in 1182) en liet hij zich kronen tot medekeizer van de jonge keizer Alexios. Ook Alexios II werd niet lang daarna gewurgd door Stephanos Hagiochristophorites en zijn lijk in zee geworpen. De zwakte van het uitgeputte rijk werd steeds duidelijker en de haat tussen Latijnen en Grieken steeds groter. Keizer van Byzantium Komnenen Persoon in de 12e eeuw
126
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexios%20III%20Angelos
Alexios III Angelos
Alexios III Angelos (Grieks: Ἀλέξιος Γ’ Ἄγγελος) (c. 1153 — 1211) was keizer van Byzantium van 1195 tot 1203. Alexios noemde zich Komnenos om zich te koesteren in de roem van zijn voorgangers. Hij kwam op de troon door zijn jongere broer Isaäk II Angelos af te zetten en hem de ogen uit te steken. Alexios was een machtsbeluste zwakkeling en het rijk zakte steeds verder in elkaar. Servië glipte uit de invloedssfeer van Byzantium. Een oorlog met Bulgarije resulteerde in een nederlaag. Hij besloot dan maar te stoken in de interne aangelegenheden van de Bulgaren en had daar wat meer succes mee. De zwakte op de Balkan was echter niets vergeleken met de problemen met keizer Hendrik VI, die ook koning van Sicilië werd. Hendrik zag wel wat in de vereniging van beide keizerrijken, onder zijn leiding natuurlijk. Voordat het zo ver kon komen stierf Hendrik (1197). Dat gaf Alexios tenminste de mogelijkheid de gehate Duitse belasting af te schaffen. Maar Byzantium was nog niet van paus Innocentius III af. Die beschouwde de Byzantijnen als ketters die gedwongen moesten worden te helpen in de kruistochten, in plaats van dwars te liggen. De Venetiaanse Doge Enrico Dandolo was het daar volledig mee eens. Hij wilde ook Byzantium wel helpen kerstenen als hij het dan maar mocht houden als wingewest. Een intern probleem van Byzantium gaf een nuttige aanzet tot al deze nobele plannen. De zoon van Isaäk II, Alexios IV wist te ontsnappen uit het gevang en vroeg de deelnemers aan de Vierde Kruistocht om hulp. Zij vielen Constantinopel aan en namen ondanks bittere tegenstand de stad in (17 juli 1203). Zij zetten de blinde Isaäk II en zijn zoon op de troon. Alexios III nam de benen, met de kroonjuwelen en de schatkist. Keizer van Byzantium Persoon in de 12e eeuw Persoon in de 13e eeuw
127
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexios%20IV%20Angelos
Alexios IV Angelos
Alexios IV Angelos (Grieks: Ἀλέξιος Δ’ Ἄγγελος) (ca. 1182 - 8 februari 1204) was in 1203-1204 keizer van Byzantium. Hij was de zoon van Isaäk II en de broer van Irena Angela, koningin van Duitsland, vrouw van Filips van Zwaben. Na de afzetting van zijn vader (1195) werd hij samen met hem opgesloten. Dankzij de hulp van zijn zuster kan hij in 1201 ontsnappen en naar Duitsland vluchten. Hij zegde toe alle wensen van keizer, paus en Venetianen in te willigen in ruil voor militaire steun. De Vierde Kruistocht voer daarom in plaats van naar het Beloofde Land en Jeruzalem richting Constantinopel. Wat volgde is het Beleg en val van Constantinopel (1204). Alexios IV kon zijn beloftes aan de kruisvaarders, die verantwoordelijk waren voor het uitbreken van een grote brand, niet waarmaken. In zijn pogingen om eraan te voldoen, joeg hij de bevolking tegen zich in het harnas. Een hoveling vermoordde Alexios IV en besteeg de troon als Alexios V, de schoonzoon van Alexios III. Keizer van Byzantium Persoon in de 13e eeuw
128
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexios%20V%20Doukas%20Mourtzouphlos
Alexios V Doukas Mourtzouphlos
Alexios V Doukas Mourtzouphlos (Grieks: Αλέξιος Ε΄ Δούκας Μούρτζουφλος) (? - Constantinopel, 1205) was in 1204 keizer van Byzantium. Hij was getrouwd met Eudokia, dochter van keizer Alexios III Terwijl het volk van Constantinopel hem op de troon zette na de dood van Alexios IV, overlegden buiten de stadsmuren de kruisvaarders en de Venetianen al over de verdeling van de buit, te weten het Byzantijnse Keizerrijk. Alexios vluchtte en Constantijn XI Laskaris werd tot keizer uitgeroepen, maar nog diezelfde nacht, 13 april 1204, namen de kruisvaarders de stad in die in de negen eeuwen sinds Constantijn I zo veel belegeringen doorstaan had. Drie dagen werd er geplunderd en onnoemelijke schade gedaan aan de rijke erfenis van de Romeinen. Een belangrijke kroniekschrijver noteerde: Et bien tesmoigne Joffrois de Vilhardoin li mareschaus de Champagne a son escient par verté, que, puis que li siecles fu estorez, ne fu tant gaainie en une ville ("..niet sinds de schepping was er ooit zo veel weggesleept uit een stad"). Alexios V, die al blind was gemaakt door een van de ex-keizers, werd door Diederik, een zoon van de Loonse graaf Gerard van Loon vermoord toen die hem van de oude zuil van Theodosius I duwde. Na de dood van Alexios heersten in Constantinopel de keizers van het Latijnse Keizerrijk, hoewel in Nicea, Trebizonde en in Epirus lokale vorsten zich opwierpen als de wettige opvolgers van het eens zo grootse rijk. Keizer van Byzantium Persoon in de kruistochten Persoon in de 13e eeuw
129
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anna%20Komnene
Anna Komnene
Anna Komnene (Grieks: Άννα Κομνηνή, Anna Komnēnē, ook wel verlatijnd als Anna Comnena) (Constantinopel, 2 december 1083 — aldaar, 1153) was de oudste dochter van de Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos (1048-1118). Zij schreef een sterk persoonlijk gekleurde biografie van haar vader, Alexiade. Dit boek geeft een belangrijk inzicht in de Byzantijnse wereld, mede door de achtergrondkennis waarover de schrijfster beschikte, waardoor ze gezien wordt als de eerste vrouwelijke geschiedschrijver. Biografie Anna Comnena werd geboren in het keizerlijk paleis te Constantinopel en kreeg, zoals het een Byzantijnse prinses paste, een verzorgde opleiding in de Griekse klassieke literatuur, geschiedenis, mythologie en wijsbegeerte. Al op jeugdige leeftijd zag men haar als de potentiële opvolger van haar vader, maar na de geboorte van een jongere broer Johannes was haar kans verkeken. Anna weigerde echter zich daarbij neer te leggen. Zij werd uitgehuwelijkt aan Nikephoros Bryennios, de zoon van een vroegere troonpretendent, een bekwaam militair en net als zij zelf een groot intellectueel. Samen maakten zij van hun paleis een muzentempel, en Bryennius genoot de volle waardering van zijn schoonouders. Na de dood van haar vader Alexios in 1118 sloot Anna zich aan bij een samenzwering die haar regerende broer moest afzetten en haar echtgenoot op de Byzantijnse keizerstroon zou brengen. De staatsgreep mislukte echter, doordat haar echtgenoot er op het laatste moment de brui aan gaf. Keizer Johannes toonde zich vergevingsgezind, en de doodstraf bleef Anna bespaard, maar zij trok zich, samen met haar moeder, keizerin Irene, terug in een klooster dat door deze laatste was gesticht: het (nu verdwenen) Theotokos Kecharitomene (d.i. de Moeder-Gods-vol-van-Genade) te Constantinopel. Anna was zelf ontroostbaar na de dood van haar vader, maar toch probeerde zij steeds voor haar moeder een steun en toeverlaat te blijven. Troost vond zij in de filosofie en de letteren, en haar kloostercel werd een soort studiecentrum waar geleerden zich onder haar inspirerende leiding bezighielden met de werken van Heraclitus, Democritus, Plato, Aristoteles, Euclides, Ptolemaeus en andere grote namen uit het verleden, in zoverre hun gedachtegoed niet in de ban was gedaan door de wetten van de Kerk. Daar begon zij ook te schrijven aan haar boek Alexiade, dat als een van de belangrijkste historische bronnen over de periode van het herstel der Comneni beschouwd wordt. Het boek werd voltooid rond 1148 en beschrijft haar vaders carrière en regering, van 1069 tot zijn dood in 1118. Anna Comnena overleed in het klooster in 1153. Zij had als keizerin geschiedenis willen maken, maar toen dat niet lukte, is zij geschiedenis gaan schrijven. Werk Kenners beschouwen de Alexiade (Grieks Αλεξιάς) als een van de best geschreven boeken van de Middeleeuwen. Anna's werk is een waardevol getuigenis, omdat zij niet alleen persoonlijk betrokken was bij de gebeurtenissen die zij beschrijft, maar ook kon beschikken over diplomatieke correspondentie, militaire rapporten en andere documenten uit het keizerlijk archief. Het boek geeft blijk van een scherp inzicht in de politieke en militaire verwikkelingen die de jaren rond 1100 tot een keerpunt in de Byzantijnse geschiedenis hebben gemaakt. Anna streeft naar een klassiek Attisch woordgebruik, maar haar zinsconstructies en haar stijl verraden vaak de afstand tot haar grote modellen Thucydides en Polybios die zij wenst na te volgen. Naast een grondige afkeer voor haar broer toont de schrijfster van de Alexiade een duidelijk misprijzen voor de West-Europese kruisvaarders, die zij beschouwt als een zootje ongemanierde barbaren die zij ervan verdenkt meer oog te hebben voor de rijkdommen van Constantinopel dan voor de bevrijding van Jeruzalem. Het verhaal is dan ook een waardevolle aanvulling op de westerse geschiedschrijving uit die periode, waarin de kruisvaarders als idealistische helden, en de Byzantijnen als decadent en onbetrouwbaar worden afgeschilderd. Bron Anna Komnene. Het Verhaal van Alexios", vertaald en ingeleid door M.A. Wes (Uitgeverij Voltaire, 's Hertogenbosch, ). Literatuur - Anna of Byzantium, Delacorte, 1999. Oud-Grieks schrijver Byzantijns historicus Byzantijns schrijver Komnenen 12e-eeuws schrijver
130
https://nl.wikipedia.org/wiki/Astronomische%20eenheid
Astronomische eenheid
De astronomische eenheid (AE, internationaal au of ua) is een afstandsmaat die vrijwel gelijk is aan de gemiddelde afstand tussen de Aarde en de Zon, ongeveer 149,6 miljoen kilometer. Sinds september 2012 is de astronomische eenheid gedefinieerd als exact 149 597 870 700 meter. Deze definitie is gebaseerd op metingen uit 2009. Deze maat wordt in de astronomie gebruikt om afstanden in de ruimte aan te duiden, waardoor deze worden vergeleken met de "straal" van de baan van de Aarde om de Zon. Waar de grootste nauwkeurigheid nodig is, zoals in de interplanetaire ruimtevaart, zou een omschrijving "gemiddelde afstand aarde-zon" te weinig houvast geven. De aardbaan vervormt namelijk geleidelijk, onder invloed van de aantrekkingskracht van de andere planeten. De gemiddelde afstand Aarde-Zon is ongeveer 16 km groter dan een astronomische eenheid en die waarde vermindert met ongeveer 80 meter per jaar – de aardbaan "krimpt" (dit zijn gemiddelden over enkele eeuwen). Een complicatie is ook dat de aardbaan geen cirkel is, maar een ellips, waardoor de afstand Aarde-Zon varieert. In de sterrenkunde werd de astronomische eenheid daarom sinds 1976 anders gedefinieerd en wel via de derde wet van Kepler. Als een virtueel object met een infinitesimaal kleine massa in een cirkelbaan om de zon draait, hangt de hoeksnelheid af van de baanstraal. Als de hoeksnelheid exact radialen per dag bedraagt (, de zogeheten gravitatieconstante van Gauss), heeft de baan per definitie een straal van 1 AE. In september 2012 is deze definitie dus verlaten, en vervangen door een onveranderlijke afstand. Andere eenheden voor grote afstanden in de ruimte zijn lichtjaar en parsec. Voorbeelden: Pluto bevindt zich gemiddeld op 39,5 AE van de zon. Jupiter staat 5,2 AE van de zon. De maan staat op 0,0027 AE van de aarde Omrekeningen: 1 AE = 149 597 870 700 meter 1 AE = 8,317 lichtminuten 1 AE = 499 lichtseconden 1 lichtjaar = 63 241 AE 1 parsec = 206 265 AE Hemelmechanica Niet-SI-eenheid Lengtemaat Astronomische eenheid of grootheid
134
https://nl.wikipedia.org/wiki/Biografielijst
Biografielijst
Deze pagina bevat een overzicht van biografielijsten van personen over wie er een pagina bestaat in de Nederlandstalige Wikipedia. Er zijn twee groepen lijsten, enerzijds de algemene biografielijst en anderzijds de biografielijsten naar onderwerp. Hou er rekening mee dat men in Vlaanderen alfabetisch rangschikt op elke letter van de naam (Van Rompuy staat bij de V) terwijl men in Nederland alfabetisch rangschikt op het hoofdwoord (Van Agt staat bij de A). Algemene biografielijst Deze is opgesplitst in 26 subpagina's (één per alfabetletter): A – B – C – D – E – F – G – H – I – J – K – L – M – N – O – P – Q – R – S – T – U – V – W – X – Y – Z Bijzondere biografielijsten Daarnaast zijn er: Lijsten van personen - Allerlei personen naar diverse maatstaven Cultuurlijsten