meta
dict | text
stringlengths 0
710k
| id
stringlengths 20
24
|
---|---|---|
{
"ti_id": "wolf016will08",
"titel": "Historie van den heer Willem Leevend. Deel 8",
"vols": "",
"jaar": "1785",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1785,
"pers_id": "wolf016",
"voornaam": "Betje",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wolff",
"jaar_geboren": "1738",
"jaar_overlijden": "1804",
"geb_datum": "24 juli",
"overl_datum": "5 november",
"geb_plaats": "Vlissingen",
"overl_plaats": "Den Haag",
"geb_plaats_code": "vliss002",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "denha004",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wolf016will08_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wolf016will08",
"maand": "2004_02 ",
"genre": "proza",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2003-12-23T00:00:00",
"edition": null,
"language": null,
"chapter": 33,
"section": 1
} | Aan de Gravin Henriette van B.
Mevrouw!
Eindelyk keer ik tot my zelf. In uw dierbaar byzyn zie ik de rust, schemeragtig van verre, doch echter zeer zeker, tot my naderen. Wat voegt my nu beter dan te beproeven, of ik ook in staat ben, eeniger maate te voldoen aan dien herhaalden wensch, my met zo veel ernst te kennen gegeeven. Myn hart is zo zeer geneegen, om u te gehoorzaamen, dat gy het onvolkomene der uitvoering wel zult gelieven te verschoonen. Zoude ik evenwel, bezield door eene vriendschap, zo zuiver, zo verheeven, als de myne voor u, in 't geheel niet voldoen aan het geen gy van my verwagt?
Hoe weinig romanesq myne gevallen zyn, hoe jong ik nog ben, ik durf zeggen, dat ik méér ondervinding, méér opgemerkt, méér geleeden, heb, dan de alledaagsche Mensch bevatten kan. Gy, edele, grootmoedige Vrouw, gy, die reeds zo lange langs de duistere paden der niet geklaagde droefheid wandelde, verstaat my, als ik zeg, dat myn hart tot stervens toe geleeden beeft.
Ik heb in den loop onzer gesprekken, met opzicht tot myne Familie, myne Opvoeding, het oogmerk, dat men omtrent my had, genoeg medegedeeld: 't zal onnoodig zyn, iets van dit alles te herhaalen. Ik zal dan my by het volgende bepaalen.
Geen Jongeling trad ooit der waereld in met sterker afkeer van allerlei ongebondenheden; myne ziel kon zich nooit zonder versmaading daar omtrent beezig houden. Myn geest was helder, bedaard, vrolyk. Myne beginzels waren eenvoudig, weinig, maar gegrond in het gezonde Menschen verstand. Ik vond smaak in alle fraaije en nutte Kunsten en Weetenschappen. Eene keuze moetende doen in myne Letteröefeningen, verkoos ik de Godgeleerdheid. Ik was niet onkundig, dat er niets schooner zyn kan, dan het zedelyke gedeelte van een' Godsdienst, die ik meer wenschte dat van Goddelyken oorsprong ware. dan dat ik daar wel van verzeekerd was. Aan de hand van een uitmuntend Professor Maatig, sloeg
ik den weg des onderzoeks, leergierig, in. Myn byzondre Academie-Vriend was een kundig geschikt Jongeling; myne wooning eene der weinig bekende wooningen der Deugd; myne tedere Vriendin een Engel onder de Menschen; myne beminde eene Dogter van die waardige Dame, die gy met zo veele reden reeds zo hoog schat; eene deugdzaame verstandige jonge Dame, - eene Juffrouw Helder. Evenwel! Ik verviel in de diepste twyfelary, ik wierd onmaatig, een speelder, ik duëlleerde, deed een nêerlaag, vluchtte, storte in eene ysselyke armoede, stond aan den steilen oever der zwarte Wanhoop!....
Welk een Raadzel! Ik kwam op eenen weg, dien ik niet zogt, - dien ik schuwde. Wie is te beschuldigen? De Voorzienigheid? Ysselyk denkbeeld! .... Myn hart? Indien ik aan myne oprechtheid zal vasthouden, - ook my zelf dus recht doe, 't welk ik anderen doe, dan zeg ik, neen!
Hoe gaarn zoude ik myne jonge, nog onbedorven Landsgenooten toeroepen: let op de beginzels! Bedenkt, hoe veel er afhangt van de eerste richting. En zoude ik er niet mogen byvoegen: Kortziend, onbermhartig, trotsch Mensch! gy die andren veröordeelt, denk, dat gy eens zelf zult beoordeeld worden door Hem, die geen aanneemer des persoons is; door Hem, die tot op den bodem van uw hart ziet.
En gy, ô zalige, reeds verheerlykte, nu, nu begin ik met eene, ja pynelyke, maar niet verscheurende smarte aan u te denken! Is het, zo als gy, op voor u toereikende gronden, geloofde - is het waar, dat er een onäfgebrooken verband blyft tusschen ons, die nog leeme Hutten bewoonen, wier grondslagen in het stof zyn; en de geesten onzer afgescheidene, door den dood ons ontnoomene Vrienden; indien gy ooit een zeegenend, deelneemend oog nederslaat op uwen Vriend; bestier dan myne pen, lei myne gedagten, verhoog myne poogingen om nuttig te zyn! Ik schryf over den Godsdienst, uwen Godsdienst; hy, die u, in het uur des doods, niet begaf, maar wiens vertroostingen u genoeg waren.
Wanneer ik my zelf aandagtig beschouw, de eerste, de fynste, de diepstverborgene dryfveeren myner daaden in het binnenst van myn hart gaadesla, dan moet ik dit vernederend besluit maaken:
‘In de alles met zich rukkende drift, om iets byzonders, iets grootsch te zyn, ligt de voornaamste bron van alle die rampen, die my zo geteisterd hebben, de eerste schakel van myne Lotgevallen.’ Pynelyke, vernederende overdenkingen! Dwaas daar ik was! Ik meende my
zelfreeds te kennen, en ik wist slegts iets van het oppervlakkigste gedeelte myns karakters. Ik zag alleen myne goede zyde, goede overhellingen, gelukkige vatbaarheden, aanluikende gaaven. Wel overtuigd, dat ik de deugd eerbiedigde, God als mynen Schepper en Regeerder aanbad, het laage verfoeide, het booze verächtte; dat myne driften nooit zo vol vuur en veerkragt waren, dan wanneer ik ongelukkigen wel deed: hoe konde ik myne driften verdenken, - mistrouwen? Myne liefde was welgeplaatst, hoewel niet aangevuurd door wederliefde, en nog niet eens onder het oog der vleijende hoop opwassende! ..... Myn gedrag was goed; ook myne uitspanningen waren zo wel nuttig als aangenaam. Zy bevorderden myne gezondheid, maakten my zagter, gezelliger, bewaarden my voor alle zulke naare bedenkingen, waar door noch der deugd hulde gedaan, noch onze zedelykheid verbeterd wordt. Konde ik van zulke uitspanningen vermoeden, dat zy my te sterk zouden worden. Het behaagen, dat ik in my zelf had, ontfing daaglyks voedzel uit de wyze, waaröp men my zo wel in huis, als in den kring myner Vrienden ontmoette. Ook hy, die my niet beminde, achtte my. Ja de uitspoorigste Lichtmis hing, zo dikwyls hy my bespotte, het zegel der goedkeuring aan myn zelfsbehaagen.
Dus verre kende ik my; zo was ik waarlyk. -
Maar het kwam my nooit in de gedagten, om aan my zelf te vraagen: heb ik ook eene zwakke, eene gebrekkige zyde? ...... In den boezem der vriendschap zal ik boete doen voor deeze naauwlyks te veräntwoordene achteloosheid! Ik zal bloozen; maar ook uwe afkeuring, ô myne edele Vriendin, zal my geen een voetstap van de waarheid verwyderen.
Zy, en dit getal was niet groot - zy, die het waagden my te zeggen: gy hebt gebreken, hield ik sterk verdagt van afgunst, immers van bedilzucht; voor lieden door vooröordeelen misleid, die my niet kenden; konden zy my des nuttig zyn? Myne gebreken lagen ook, of zeer diep, of waren zeer fyn, of hadden zo veele Familietrekken der goede hoedanigheden, met zeer wel inteschikkene zwakheden; stonden in zulk een naauw verband met myne goede oogmerken: behoefde ik die des zo angstvallig te overtoetzen? Hier by kwam nog het volgende: kan het my niet een weinig verdeedigen?
Nooit sloeg ik myne oogen op dat beminde Lotje, (wier gedagtenis u zo dierbaar geworden is!) dan als op eenen Engel, met het stoflyk kleed der sterflykheid luchtig omsluijerd. Haar geest was verheeven, fyn, geoefend, alle haare deugden geheel in haare Sex gegrond, haar zuiver, onërvaaren hart niets dan gevoel. De zoete zagtheid van haaren inborst was geleenigd door eene eenig-zins tot mymering overneigende Godvrucht. - Die Godvrucht, waar voor Vrouwen, haarer Sex getrouw, mooglyk wat véél bereekend zyn! Eene Lotje te zien, te leeren kennen, en niet met tederheid te beminnen, was onmooglyk; - indien men een vry hart had. Maar myn hart was niet vry: ik beminde, ik beminde zo als men maar eenmaal, en dat is, indien men wel gekoozen heeft, de eerstemaal - bemint. Ook dan, als myne ziel geheel in reine vriendschap voor dit aandoenlyk Meisje wegvloeide, bleef ik de bekoorlyke Helder alleen beminnen. Ik wist des, dat ik niets dan vriendschap gevoelde, - kon gevoelen, voor dat allerdierbaarste Lotje.
Zoude ik zo eene vriendschap perken gesteld hebhen? Verhoogde zy myn geheel weezen dan niet? Teekende zy myne pligten niet met de sterkste trekken voor? Deed ik die niet; deed ik die niet met vuur, met yver - wilde ik myne Lotje niet vergenoegen?
Een snoode Lichtmis gaf een vuig voorkomen aan deeze Huisselyke verkeering. Lotje wierd gehoond; dat Lotje, zo dierbaar aan myn hart, - myne zedelyke Heilige wierd gehoond!..... En ik! Ik verhief my over, ja, om myne toomelooze gramschap. Lotje te verdeedigen, was dit iets anders, dan de deugd verdeedigen.
Dit uitmuntend Meisje zag my niet met de oogen der vriendschap; - zy beminde my, ook
voor zy zulks vermoedde! En ach, toen zy zich zelf onderzogt, was het niet meer in haar vermogen, om eene drift te overwinnen, die aan den wortel van haar teder leven knaagde! Ik gedroeg my zó, dat ik ook de achting haarer Moederlyke Vriendin verdiende. Ook toen de lieve Lyderes bezweek, beschuldigde die Vriendin my geen oogenblik.
Met eene beevende hand leg ik een kleed over het u bekende treurig geval, en deszelfs naare uitkomst. U eene beschryving te geeven van den staat, waarïn ik verviel, is onmooglyk. Ik leed alles, wat er te lyden is, buiten het verwyt van een knaagend geweeten! Maar myn verstand was niet altoos in staat, om my daar geheel boven te verheffen. Ik woedde meermaalen op my zelf. Myn trillend hart scheurde van een; myne rust viel weg; myne gezondheid verdween. Hoe! zeide ik, in weinig minder dan zinnelooze razerny, - hoe! is Lotje niet dood? .... Toen ik haare schoone, levenlooze gedaante in het doodskleed zag liggen; toen ..... ysselyke stuiptrekkingen, bedwelmde uitroepingen, bloedige traanen .... en altoos, altoos gloeide myn hart voor haar, die ik, zo lang ik adem haal, zal beminnen.
Weinig bewust van het geen om my zweefde, ongeschikt, onbekwaam tot alles, altoos bedagt om my zelf te ontvlugten, nadert die noodlottige
dag. Als door een donderslag koom ik tot my zelf. Men lastert de overleedene; ik vlieg op, en, in een, oogenblik, legt de deugeniet met eene ysselyke wonde voor myne voeten levenloos uitgestrekt. Ik vlugt, zwerf ... maar dit alles is u bekend.
Nog hield ik mynen post in. Nog verwonderde ik my over my zelf. Ik was nooit zo groot in myne oogen dan nu, nu ik myn leven niet te dierbaar schatte, maar ten prys gave. Niets kon my nu doen bukken; ook, al wierd ik verbryzeld. Nu zag ik meer dan ooit, dat ik tot iets grootsch geschikt was: myne bedaardheid zelf was glorie.
Gun my, myne edele Vriendin, dat ik hier moge te rug treeden tot dat Tydperk, waarïn ik my op de Academie eerst begon bekend te maaken; en laat ik de vryheid mogen gebruiken, om de volgende aanmerkingen vooraf te laaten gaan.
Men stelt thans, over het algemeen, weinig prys op Godgeleerdheid. Zy is niets minder dan de studie van de Mode; die ook, in myn Vaderland, haaren Scepter verder dan over het schitterend ryk der beuzelingen uitstrekt. Lieden, die evenwel uit dien hoofde haar niet met kleinachting beschouwen, geeven daar onder anderen ook deeze reden van. Zy wenden voor: ‘dat de Godge-leerdheid geheel afgestudeerd is; dat er geene ontdekkingen meer in te maaken zyn; of wel, dat zy weinig opmerking verdient by hun, voor wie de onuitoogbaare, en nog maar weinig bebouwde vlaktens der zedelyke en natuurlyke Wysbegeerte open liggen.’ Hoe gegrond, of hoe ongegrond dit zy, beöordeel ik thans niet; dit is zeker, dat dit myne verwaandheid begunstigde. Ik bid u, laat ik u, hoewel in weinig woorden, mogen zeggen, hoe ik dagt.
Ik beschouwde my zelf nu als een origineel verstand; ik zou de Man zyn, die de Heilige Schriften op eene geheel nieuwe wys uitleide. Ik zou een Leerstel vormen, en verdeedigen, zo als er nog nooit een in de Christen Kerk geleerd was. Een Leerstel, dat zo nieuw als zonderling zyn zoude. Vol, bezield met dat oogmerk, bragt ik ter myner eigen verlustiging een groot gedeelte der Euangelien en Brieven over in den Westerschen styl; op dat alles aanneemlyker, minder vreemd, hard, en verstaanbaarder zyn zoude. - Onder myne papieren bewaarde ik deeze Proeven; niemand zag die ook: ik schreef er deezen Tytel voor: waar is nu het duistere?
Opgetoogen in de overdenkingen, welk een gerucht dit eens zoude maaken! hoe de denkende waereld zich over my zoude verwonderen! hoe men my als een genie zoude behandelen; gevolglyk, hoonen - vervolgen; myn Boek verbie-den - (mooglyk verbranden:) kort gezegd, terwyl ik als een hooggestemd, onervaaren, altoos werkzaam Jongeling, dus revelde, my in myne eigen oogen grootmaakte, raak ik in kennis, en wel dra in vriendschap met een myner mede-Studenten. Hy stemde in veelen opzichte, en vooral als Beoefenaar der Geleerdheid, als een denker, te veel met my in, om hem niet tot eenen vertrouwd Vriend aanteneemen.
Toen ik hem nu eens op zekeren dag, in diepen geheime, over dit myn geliefkoosd Ontwerp sprak, glimlachtte hy. Ik stond verwonderd, bedremmeld, en was niet te vreden. Dit gaf hem geleegenheid, om my meer te zeggen. Naar zyn Boekenkas gaande, kreeg hy er een Boek uit, er byvoegende: Gy komt wat te laat. Lees dit Boek. Het was Steinbarts leere der gelukzaligheid. Myn Vriend had gelyk. Ik kwam toch te laat. Ik las met aandagt en hoogst welgevallen: maar het verdriette my, dat ik hier zo veel van myne eigen oorsprongelyke gedagten in vond. 't Is waar, dat myn Plan wel geheel anders liep; doch wie zou geloofd hebben, dat Steinbart my niet op den weg geholpen had? Dit gaf zulk een grooten schok aan mynen hoogmoed, dat Jambres, (zo heette myn Vriend,) maar weinig moeite had, om my van dit Plan geheel en al te verwyderen. De groote dryfvêer, waar door ik
werkte, was nu verlamd; ik kon niet meer de eerste zyn!
Daaglyks zag ik mynen Vriend, daaglyks verwonderde ik my over zyn verstand, over zyne kundigheden. Hy won myne hoogachting door die meerderheid, en stootte die niet om door zyne levenswys. Toen ik hem Steinbart te rug gaf, vroeg ik:
‘Wat oordeelt gy over dat Boek, Jambres?’
Hy. Zo als ik alle zulke Boeken beoordeel.
Ik. Ik versta u niet; spreek duidelyk. [Zich een weinig bedagt, en my aandagtig beschouwd hebbende, gaf hy my dit antwoord.]
Jambres. Het oogmerk van Steinbart is - ‘de Natuurlyke en de Christelyke Godsdienst te vereenigen. Om dit nu te bereiken, ontkleed hy den laatslen, en bedekt met deszelfs gewaad den eersten. Dit doet my vermoeden, dat Steinbart een Deïst zy. Maar Steinbart is veel te loos, om de goede Christenen, op éénmaal, al hun speelgoed af te neemen.’ De Leer der Gelukzaligheid van Socrates wykt zo verre niet af van die van Christus, dan de Leer van Steinbart van het Euangelisch Systema.
Ik. Hoe! behelst zyne Leer dan geene waarheden?
Jambres. Zeer zeker, maar geene, die het Christen geloof karakteriseeren.
Ik. Gy kettert zo vry was, dunkt my.
Jambres. En gy sukkelt zo vry wat aan de Ortodoxie: kom, laaten wy dat maar quitte reekenen.
My dagt, dat hy dit met een gelaat zeide, 't welk nog veel meer beteekende, dan zyne woorden. Onze verkeering nam toe; onze gesprekken wierden veelvuldiger; onze bedenkingen overvloediger, en wel dra trok dit onderwerp al onze aandagt.
Eerst randde hy de vastgestelde artikelen der Publique Kerk aan. Ik hoorde zyne bezwaaren, en vond die niet vreemd van de myne. Hy ging verder; hy trok te velde tegen den Godsdienst zelf: hy vond my beter dan hy dagt versterkt, en op myne hoede. Hy was my te slim, - hy misbruikte myne overhelling tot denken; door my van zwarigheid tot zwarigheid af te leiden; door my te verwarren, te overärgueeren; ik wankelde, ik twyfelde, en dit was voor hem veel gewonnen.
De Leer der byzondere Voorzienigheid, die van een leven na dit sterfelyke leven, stelde hy zo onzeker, zo onbetoogbaar voor, dat ik niet wist, wat er van te moeten denken. Zyne uitdrukkingen waren altoos: ‘men zegt, men denkt, men vraagt, de Ongeloovigen beweeren.’ Hoe ook verstrikt, en in de war geholpen, nooit konde ik my den eersten, vryen, eeuwigen Maaker van alles voorstellen, als den ledigen en onverschilligen aan-schouwer zyner werken. Dit zeide ik hem: zie hier zyn antwoord.
Jambres. Wy zyn zo gewoon aan de woorden, wys en goed, wanneer wy aan de oorzaak van alles denken; maar wat is ons toch van zo een weezen veel bekend? - wat van dat vormen aller dingen?
Ik. Gy gelooft immers, dat er zo een Weezen is?
Jambres. [koeltjes.] Iets, waar van ik niets begrypen kan is daar omtrent iets te gelooven?
Ik. Van waar al het geschapene? Het is er immers.
Jambres. Van eenen Schepper: doch wie zegt my, dat dit alles geschapen is?
Ik. Hoe komt het er dan?
Jambres. Hoe komt er al dat geen, waar van wy de oorsprong niet weeten? Ik ontken, noch stel; ik weet niets, Leevend.
Dit laatste zeide hy met zo veel ernst, met zulk eenen zweem van zedigheid, dat ik verbaasd stond.
De omstandigheden, waarïn ik toen was, stelden my zo grootlyks buiten staat, om zulke begrippen met behoorlyke juistheid te ontwikkelen en te beproeven. Die omstandigheden zyn u bekend! ...
Wat was zyn oogmerk? My verleiden? Dat kon, dat mogt ik niet denken. My onderwyzen?
Dwaalingen wegligten? ... Ik zag er niet door. Hy gaf my zyne begrippen nader te kennen; ik schreef die aan mynen Vriend Helder. Zyn antwoord was eene scherpe berisping, geene oplossing. Het bestond uit eenige zwakke bedenkingen en stoute veroordeelingen, die niets afdeeden. De Brief droeg al de kenmerken, dat hy geschreeven was, niet door een gemoedelyken Vriend, maar door een argwaanenden Bediller. Ik onderhield hem daar over; wy raakten in grooter verschil - wy braken: myn hart miste Helder, maar myne reden wilde niet toestaan, dat ik hem ten koste myner oprechtheid wedervond. Nu had ik geen Vriend; want Jambres was zo onbereekend voor myn hart, als door my om zyn verstand en kundigheden met verwondering beschouwd.
Myne eerste twyfeling ontstond omtrent het Leerstuk eener byzondere Voorzienigheid. Myne deugd verloor des haar rustpunt. 't Is waar, het leerzaam sterfbed myner Lotje, haare gesprekken, haare vermaaningen, haare hoop op het toekomende, deeden my wel eens aan my zelf vraagen: ‘zou het Opperweezen zich niet nu en dan met zyne gunstelingen bemoeijen? zou er niet zeer zeker een onafgebroken leven zyn?’ Ik was echter altoos veel meer gesticht en getroffen,
dan overtuigd door het geen zy sprak. Dat zy het zeide, roerde my veel sterker, dan 't geen zy zeide. Myne hartstochten waren meer in beweeging, dan myn verstand werkzaam. Myne verwarringen wierden veelvuldiger; ik twyfelde te meer aan dat Leerstuk, naar maate ik zag, hoe ongelukkig ik dit dierbaar Lotje gemaakt had, en dat echter geheel buiten myn toedoen. Zy stierf; en ik, ik viel als weg uit den kring der denkende weezens! Ik bestond alleen werktuiglyk; maar slegts by schokken en rukken, even als een verwrikt uurwerk - hoe zal ik het u anders beschryven? Ik vond niets, om my te troosten; ik hield my nergens aan vast; myn afkeer van ongeregeldheden was zo groot, dat ik zelf toen geen oogenblik toevlugt nam by den bedwelmenden wyn.
Ik geloof niet, dat ik eenig systema had; of had ik zo iets, dan bestond het uit eene zwakke, niet saamenhangende byëenflanzing van dweepery en ongeloof. Nu verviel ik eens in de allerernstigste luimen; ik bad tot ontroerens toe. Hoe leed dan myn overrekt zenuwstel! Hoe ysselyk myne gewaarwordingen! Myn gebed was niets dan eene misnoegde klagt. En was ik toen wel genoeg overtuigd, dat ik eenen God had, om hem te kunnen aanbidden? Myne uitroepingen waren slegts wilde, moedelooze aanspraaken aan de schim van myne Lotje.
De Vriendin van deeze Engel verliet my wel niet; in tegendeel, zy schreef my ernstig, gemoedelyk, vertroostend; maar ik was toen niet in staat, om daar gebruik van te maaken. Ik kon zelf dat strikt koelzinnig redeneeren niet verdragen. Deeze stille denkster was te koel voor myne overdreevene hartstochten. Iedere vermaaning, iedere bestraffing, krastte door myn gescheurd hart: iedere vertroosting scheen byna eene beleediging voor de heilige nagedagtenis van myne dierbaare Lotje. Al myne glorie zogt ik nu in een Martelaar der Vriendschap te worden; in vast te willen houden het geen hier niet meer bestond. Zo leefde ik voort tot dien dag, waar op ik myne handen met bloed bemorstte. Dit was, mag ik het zo eens noemen, de Crisis voor myn verstand.
Alles, wat van dien dag tot op dien, waar op ik het geluk had uw eenig Kind te redden, my ontmoet is, weet gy. Ik zal my des meer bepaalen by het hoofdöogmerk, waarom ik dit geschrift opstelle.
In dit stil afgeleegen Verblyf, waar in uwe goedheid my ontfing, vond ik my zelf weder. - In uw onwaardeerbaar byzyn koom ik tot rust: ik voel, dat ik in alle betrekkingen verbeter; myne denkbeelden zyn helder; ik kan geregeld, met aandagt, met bedaardheid doordenken, en ondervond op de treffendste wys, dat: Hoogmoed
niet voor den Mensch gemaakt is. Dat groote zielsvermogens ons, op zich zelf, niet gelukkig maaken; maar het wel aanleggen daar van voor ons zelf en onze Medemenschen. Ik ben nu overtuigd: ‘dat de Christelyke Godsdienst ons tot een veel hooger geluk voorbereidt, dan de Natuurlyke.’ Nu zegt myn gevoelig dankbaar hart: De Heere regeert! dat de aarde zich verheuge! Ik was wel nooit het slagtöffer der Ondeugd, maar ik was de slaaf myner dristen.
Ik verzoek u, myne Vriendin, dat gy de Brieven en affchriften, hier op betrekkelyk, wanneer gy dit Geschrist zult leezen, by u gelieft te leggen, en, zo dikwyls dit noodig zy, inziet.
De eerste vraag, die ik te doen heb, is deeze:
is er een god?
Jambres zegt: de stelling daar van is eene exclamatie, geen bewys. Is dit wel zo? Rust de algemeene toestemming deezer waarheid niet op de overtuiging, dat er uit zich zelf niets aanweezig is? Of, zo als men gemeenlyk spreekt, dat de Schepping een Schepper noodzaaklyk maakt? Begaat Jambres hier des niet eene groote valschheid; iets, waar voor lieden van zyn stempel zich niet
altoos schroomvallig wagten. Hy plaatst het Besluit voor, en hy moest het agter de beredeneerde waarheid plaatzen. Hy geeft wel toe, dat het dwaas is een gewrocht zonder oorzaak te stellen, maar hy vraagt met veel eigenwysheid: ‘Wat is dan de oorzaak van dat iets, 't welk uit niets is voortgebragt?’ geen vriend van den natuuurlyken godsdienst is zo onzinnig van te zeggen: ‘niets kan de oorzaak van iets worden.’ laat jambres deeze tegenwerping maaken by hun, die het geval de oorzaak der Schepping noemen: De Deïst, (zo hy dien naam waardig zy,) erkent en ook aanbidt eene vrye, magtige, wyze oorzaak van alles.
Ik weet wel, en Jambres is daar zeer wel van overtuigd, dat men zich bedient van eene onnaauwkeurige uitdrukking, als men zegt: God heeft de Waereld uit niets gemaakt: maar hy weet ook, wat men daar door eigenlyk bedoelt: en hoe onvolkomen alles is, wat wy staamelen van het werk van den eeuwigen Geest, zo is dat staamelen nog verkieslyk boven het zeggen: ‘Niets heeft uit Niets iets geschapen.’ En is dit de taal der Godverzaakers niet?
God heeft al, wat er is, niet geschapen uit Niet, maar Hy stelde het dáár. Moses noemt dit in zyne verheeven taal: God zeide, daar zy licht, en daar was licht! In de Psalmen leezen wy: Hy roept de dingen, die niet zyn, als of zy waren.
Hy, die deeze woorden wil uitbreiden, verdient waarlyk niet, dat hy die leest: men moet voelen, wat zy zeggen.
De Oorzaak van alles is des een volmaakt Weezen, dat de rede van zyn aanweezen in zich zelf heeft. Ik zeg met voorbedagtheid de rede, niet de oorzaak. De Oorzaak van alles kan noch in, noch buiten zich de oorzaak hebben; anders was niet dat Weezen, maar de Oorzaak van deszelfs bestaan, de Oorzaak van alles: maar het heeft de rede, de waarom van zyn bestaan in zich zelf, en wat kan die zyn dan de noodzaaklykheid? Zyne onbegryplykheid behoort wel zeer zeker onder de bewyzen van zyn geducht en vertroostend bestaan!
Voor u, myne edele Vriendin, zal het niet nodig zyn, dit afgetrokkene door voorbeelden optehelderen, maar dit Geschrift kan nog eens in handen van zulke Menschen komen, die hierömtrent eenige ophelderingen nodig hebben: hierom voeg ik er het volgende by.
Zo rasch ik begrypen kan, wat een allerwyst Weezen tot zo een Weezen maakt, zo rasch ik alles even duidelyk zie, als dat Weezen, dan valt het denkbeeld van allerwyst Weezen geheel weg. Ik - ieder, die zulks kan bezeffen, is dan even wys. Zo rasch ik het hoe van een Eeuwig, Noodzaaklyk, door zich zelf bestaand Weezen kan bevatten, ben ik zelf dat Weezen. - Hoe
dwaas is des ook uit dien hoofde de Godverzaaking!
Zy, die de Waereld dat onbegonnen Weezen noemen, hebben een deerniswaardigen te saamgestelden God! En die zal echter de Oorzaak van alles zyn! Zou men minder verstandig spreeken, als men zeide, dat Newton zyne verbaazende Natuur-kennis aan zyn Tafel, dat Boerhaven zyne Geneeskunde aan zyne pen, dat Richardson zyn onvergelykelyk talent van schryven aan zynen lessenaar te danken hebbe? .... Maar laaten wy het gezond verstand dus niet verguizen!
De Leerstelzels des Natuurlyken en Christelyken Godsdienst alleen zyn aan geene tegenstrydigheden onderheevig. Die God, dien zy beiden verkondigen, moet de geduchte, de goedertieren Schepper zyn: zo rasch het welgevormd hart dien God kent, aanbidt het hem.
Jambres vraagt: kan zo een God tegenstrydigheden daar stellen? Onmooglyk! maar dit doet hy ook niet. De Orde in de Natuur zegt hem, daar is een God..... Ziet hy nu zelf niet, dat hy die belydenis, in den mond van een ander, eene exclamatie genoemd heeft? Het geen hy toen zeide, dat niets bewees, schynt nu eene onbetwistbaare waarheid te zyn. Hy ziet gebrek, wanorde; hy verliest zyn God. Hy ziet, het geen wy allen zien; maar meent hy niet veel meer te zien? Geen kundig Aanbidder van God ziet Hem
gens, dan in schoonheid, orde, gelukzaligheid, niet in gebrek en wanschapenheid; daar zien wy uwen God, het blind Geval. Hy ziet: ‘magt by den Boozen, die kent noch rampen noch zorgen.’ Ziet hy hier niet veel meer door de inbeelding, dan door de ondervinding? Zyn alle rampen, alle zorgen zich baar? Heeft Jambres ooit een Zedelyk gedrocht in zyne eenzaame nagten op zyn donsbed bewaakt? Vertrouwde het hem zyne knagende wroegingen? Heeft het hem immer in 't oor geluisterd: ‘alle deeze woeste wilde schandelyke buitenspoorigheden, deeze verbeestende vermaaken, deeze baldaadige slempmaalen leide ik aan, om - my zelf te ontvlugten?’ Hoorde hy immer de helsche gillingen van zyn gefolterd hart, als dat over eene gepleegde snoodheid heenen zweeft? Stel al eens, dat verfoeilyke Booswichten in rust en overvloed ten grave gaan; is dan de magt van den Eeuwigen binnen den kleinen kring van dit sterflyk leven? Of stelt gy hunne vernietiging: waar is uw bewys? Kunt gy dit niet? Wel, wat heb ik dan met uwe droomen te doen?
Jambres ‘ontdekt overäl vyanden van ons geluk, onze rust; en echter de algemeene orde wordt bewaard, duurt voort: Hier uit besluit hy, er is een Almagtig Weezen.’ Zo hy zich aan dit besluit houde, moet hy dan niet begrypen, dat alles, wat ons als verwarring voorkomt,
ontstaat uit de bekrompenheid van ons gezicht, met betrekking tot het groote geheel? ‘Waar, (vraagt hy, als hy zich by de wanördes bepaalt:) waar blyft nu het geliefde denkbeeld: er is eene Voorzienigheid?’ En, terwyl ik dit gedeelte zyns geschrift overlees, vraag ik: waar zou de vryheid gebleeven zyn der geenen, die zedelyke wanördes aanregten, indien de Voorzienigheid hun zulks belet had? Hoe zou een Socrates ons van zyne liefde voor de deugd hebben kunnen overtuigen, indien hy niet door haare en zyne vyanden ter dood toe vervolgd was? Hoe zouden verdrukte Volken de flaauwe vonk van vryheids-liefde leevendig gehouden hebben, indien zyne Tirannen het eindelyk niet te diep vernederd hadden, om met geduld hun juk nog langer te draagen? Vraag liever, van waar die kragt, die moed, die de lydende deugd staande houdt? Kunt gy iets anders uitdenken, dan het Geloof in eenen God, zo als wy aanbidden? - Of sterven zy, die zich met het onschuldig bloed hunner Mede-Burgers bezoeteld hebben, dan gerust, om dat zy op hunne legersteden sterven? Wat denkt gy, Jambres, zou het huiverend bloedig waaren eens vermoorden Grysaarts; hoewel mooglyk slegts in de verhitte knagende Inbeelding des schuldigen aanweezig; zou eene smartelyke schouderbreuk van een nog veel koelbloediger dwingeland zo gering zyn, dat zy de rust der
ziel niet konden verbreeken? Zegt dit vooruitzicht niets: ‘Ik zal wel dra myne strasfe ontfangen van Hem, die de Vorsten afsnyd als druiventrossen?’ Deeze Bybelsche uitdrukking moet gy my ten goeden houden. Gy hebt te veel Historie kennis, dan dat het nodig zyn zoude, hier over iets meer te zeggen.
‘Gy ziet de geslagten der dieren,’De Leezer, die iets meer dan een vermaaklyk uur in de Historie van den Heer Willem Leevend zoekt, gelieve dit geschrift aan de Gravin van B *** niet te leezen, dan met het tweede Deel deezes Werks by zich, op dat hy meermaalen inzie, wat er van Bladzyde 364 tot 370 gezegd wordt. - en gy besluit daar uit: ‘hier is eeuwig verstand.’ Uw besluit is billyk; maar als men eens wel besloten heeft, moeten geene duisterheden ons doen wankelen. Dit stemt men in het gemeen leven ook gaarn toe, ja, daar naar handelt men ook. ‘Gy ziet aan de Kinderagtige trotschheid enz.’ Gy kunt schilderen, Jambres: uw Tafereel van den Oorlog is afgryslyk schoon! De Natuur weent bloedige traanen by zulke Tooneelen. Maar hoe sterk spreeken zy ook van de zorgende bestiering des Almagtigen! Na zulke vreeslyke schokken, die de orde der dingen schynen te verdelgen, herstelt zich echter in weinige jaaren het volmaakt evenwigt; de Harmonie, de betrekkingen gaan voort;
geen eene Classe valt weg. Hier zie, hier aanbid ik den Regeerder der Waereld!
‘Zoude ik God niet ontëeren enz.’ Ja, indien gy alles uit dit punt blyft zien; maar zo min de verstandige Deïst, als de kundige Christen, zien, zo als gy dit alles ziet. Moet ik voor u herhaalen, dat onze vryheid zo wel het dierbaarste als geduchtste geschenk is, 't welk onze Schepper ons heeft toebetrouwd? Zy is de grondslag onzer natuur. Een zedelyk redelyk weezen, en geen vryheid, is een harssenschim - eene onmooglykheid. Het gebruik, 't welk wy gemaakt hebben van dat kostelyk geschenk, gemerkt de omstandigheden, waarïn wy ons bevonden, zal ons lot beslissen.
Het Godlyk oogmerk blykt dit geweest te zyn. Onder ontelbaare Waerelden, die hy gevormd heeft, en die mooglyk allen van elkander verschillen, eene te scheppen, waar op weezens, zo als wy zyn, wel geplaatst zouden zyn. Op die Waereld bevinden wy ons daadelyk. Weezens, wier volmaaktbaarheid hun rang karakteriseert; vrye Weezens, die zich hier voorbereiden tot de Maatschappy van verheevener schepzelen; Weezens, die door den weg der zelfsverzaaking en kennis, kunnen opklimmen tot eenen hoogeren rang, en door alle eeuwigheid voortgaan van deugd tot deugd, van kennis tot kennis, tot dat
zy eindlyk verschynen by God, voor wien de Engelen zelf niet rein bevonden worden.
Indien God ons onze Vryheid ontname, dan zoude hy eene Classe van Weezens, en wel geene verachtelyke Classe, vernietigen. Nooit kenden wy dan zedelyk geluk; want daar geene Vryheid is, kan geene zedelyke rechtheid zyn.
Moet des de Mensch, als een vrywerkend weezen beschouwd zynde, niet zo wel een vloek als een zegen voor zyne natuurgenooten zyn kunnen? Kan dit wel uitblyven, gemerkt de geschiktheid die wy hebben, om aangedaan te kunnen zyn? Moet zodanig een weezen niet krimpen van smart onder eene zwaare Heelkundige bewerking? Moet hy niet als opgelost worden door zulke genietingen, die voor hem het toppunt van alle verrukkingen bevatten? Of zou het mooglyk zyn, die betrekkingen te vernietigen en den aart onzer gesteldheid te behouden? Maar hoe goed is ook hier weder de hoogste wysheid, als zy onze geduldige onderwerping aan het smartelyke, als zy onze overwinning van zekere voor onze natuur aangenaame behoeftens tot beloonbaare deugden verhoogt; als zy onze welwillendheid ondersteunt door eenen invloed, die ons met eerbied, met verwondering vervult! Vergeet men niet ook al te dikwyls, dat de Oorlog het hoofdvermaak is van geheele strydhaftige Volken? Gaan die des niet gewillig - niet gesticht naar het slagveld? Kennen zy wel
grooter heil, dan het hunne rykelyk toe te brengen tot de algemeene slagting: en hoe veele Martelaaren overtroffen de grootste Helden in moed, standvastigheid en geduld! Noem dit alles (want de Godlyke tusschenkomst ontkent gy immers,) noem dit alles - dwepery, styfzinnigheid, woestheid, 't is wel, nochtans bewyst dit, het geen ik wilde bewyzen, en zie hier, wat ik wil bewyzen: ‘De Mensch heeft in zich een ingewikkeld vermogen, 't welk, wanneer het zich ontwikkelen kan, zich tot zulk eene verbaazende hoogte kan verheffen, dat het ons daaden kan doen verrichten, waar voor de bedaarde beschouwer der Menschelyke natuur verstomt.’ Hy heeft geen minder wederstandbiedbaarheid. Hier door vond zich de vindingrykste Wreedaart wel eens vermoeid en te leur gesteld. Heeft de ondervinding niet meermaalen getoond, dat dit vermogen, verhit door dwepery, of door liefde, of opgewonden door schrik of toorn, de tedere, ongespierde ryzige losse Vrouw daaden heeft doen verrichten, waar voor de sterke, de denkende Man niet dan met yzing wordt aangedaan, indien hy deeze hefboomen mist? Er worden somwylen kragten opgeroepen, die, hoewel wy eindig blyven, niet te bereekenen zyn; wier non plus ultra onbekend is.
‘Als ik goede wetten enz.’ Voor ik deeze schynbaare zwaarigheid ga oplossen, zal ik het volgende eerst aanmerken. De wys, waar op gy
deeze zwaarigheid aanvoert, schynt niet zeer beslissend te zyn: spreek regt uit Jambres, wenscht gy in de daad overtuigd te worden: ‘dat er een God is?’ En spreekt gy wel ter goeder trouw, als gy beweert, dat het aaklig schildery, 't welk gy van onze Waereld maakt, eene egte navolging haarer waare gesteldheid zy? Ziet het alles, wat ons omringt, zo bar, zo naar, zo doodsch, zo vreeslyk uit? Waarom vergroot gy, en zy, die het met u eens zyn, de Menschelyke elenden toch tot zo eene hoogte? Waarom leert gy, dat de ondeugenden hier altoos gelukkiger zyn, dan de deugdzaamen? De Ondervinding spreekt dit tegen. Overal, waar braafheid en gezond Menschen-verstand heerschen, woont het waare, hoe schaars bekende geluk. Allen hebben wy ons deel in de algemeene ellenden: maar zy, die niet by ervaarnis weet, wat het toch zegt Moeder te zyn van dat beminlyk wichtje, 't welk zy, terwyl het haar aanlacht, beschouwt, beschouwt met oogen dryvende in den wazem der liefde - kan ook nooit de smarten gevoelen, die eene Moeder doorbooren, als die het Kind van haar hart vroeg ziet overgaan tot de zalige gewesten des Lichts en des Vredes. Die geene Vriendin had, zal haaren dood niet betreuren; die geen rykdom bezat, niet door deszelfs verlies in gebrek storten; maar alle Moeders, alle Vriendinnen, alle ryken kunnen in de betrekkingen, waar in zy staan, zeer
ellendig worden. Wat bewyst dit nu tegen de wysheid, de goedheid, de magt van dien God, die alles geschapen heeft, en tot de beste oogmerken bestiert? Gy zegt dan: ‘als ik goede wetten zie enz.’ Dit verzeekert my, dat gy waarlyk dat geen gezien hebt, 't welk ter uwer overtuiging noodig is, namentlyk geloof in de byzondere Voorzienigheid. Het bewyst des, dat de Mensch in staat is om goede wetten te geeven, en zelf op te volgen; dat er des goede Vorsten en braave Onderdaanen zyn kunnen; dat de Mensch gevolglyk het geluk der samenleeving kan uitbreiden, ja bevestigen en handhaaven; dat hy zelf de Kunsten en Weetenschappen kan doen bloeijen. Wat ontbreekt er des, om naar uw eigen eisch te kunnen gelooven in die Voorzienigheid; om eene bevredigde ziel te bezitten; om vertrouwen, - om dankbaarheid in uw hart te laaten glyden? - Wat wilt gy dan eigenlyk? Wilt gy, dat de Mensch niets zy dan een Werktuig? Waar bleef zyne vryheid? Waar zyne deugd? Kon hy dan wel eens een plaats beslaan in dien rang, waarïn wy hem hier vinden? Een voorbeeld: Gy hebt een Vriend, dien gaaft gy en geleegenheid en middelen, om een voordeelig bestaan te hebben; maar hy misbruikt uwe giften, hy verzuimt de geleegenheden, hy maakt zich en anderen ongelukkig; zal het u nu wel billyk toeschynen, indien men zegt: ‘Wanneer die Vriend van Jambres ryk en
gelukkig is, dan zullen wy gelooven, dat hy hem heeft wel gedaan, dat hy waarlyk zyn Vriend is; dan zullen wy hem met achting, met geneegenheid beschouwen; dan zullen wy ons vertrouwen op hem vestigen.’ En wat zoud gy antwoorden? ‘Heb ik hem niet in staat gesteld, om ryk en gelukkig te worden? Komt zyne ondankbaarheid, zyne dwaasheid voor myne rekening?’ Wie zyt gy nu, die van uwen Maaker rekenschap afëischt wegen het misbruik, 't welk zyne begenadigde Schepzelen van zyne goedheid maaken.
Het geen gy over de saisoenen en luchtstreeken zegt, verdient waarlyk geene wederlegging; uwe eige Natuur kennis zal u meer hier over kunnen zeggen, dan ik in staat ben hier neder te zetten. ‘Als ik, zegt gy, in de Natuur alles bar en akelig zie, enz.’ Hier gebruikt gy weder eene van die ontrouwe streeken, waar van gy, en de uwen, u zo dikwyls bedienen, en van zo veel gewichts schynen by elk, die zich veel laat voorstaan op den Godsdienst van een eerlyk Man. - Die streek, namenlyk, van alle de rampen, die er gebeurd zyn, alle gruweldaaden, die er gepleegd zyn, geduurende alle de verloopene Eeuwen der Waereld, by en op een te hoopen; en die zo voor te stellen, als of zy door alle Menschen, op alle plaatzen, geleeden en gepleegd
waren. Dit zeker is iets, 't welk nooit geschied is; en dat weet gy zo wel als ik.
‘Als ik Grysaarts en Kinderen, enz.’ Zyt gy waarlyk een Menschen-Vriend, en kunt gy den Mensch zulk eenen blaam aanvryven; kunt gy uwe Natuurgenooten dus lasteren? Zoude men niet byna vermoeden, dat gy onder monsters uw verblyf hield. Waar zyn die Grysaarts, die Kinderen, die Weduwen, die geenen Beschermerhebben? Moet gy niet tot eer der Menschheid belyden, dat ook de meest driftelooze, de ongevoeligste, ja verhardste uit ons, het naauwlyks ooit zo verre kan brengen, dat hy aan zulke verlaatenen hulp weigert? Is de Boosdoender wel altoos in staat, om zo snood te zyn, als hy had voorgenoomen te zyn? Kent gy inzonderheid ons bermhartig Vaderland zo weinig, dat gy niets weet van haare zorgvuldigheid, die in zo veele treffelyke Godshuizen voor Weduwen, voor Weezen, voor Grysaarts waakt. Wel! schuw vry de Menschen, die gy dus hoont! gy zyt hun byzyn onwaardig. Alle Ryken zyn niet wreed en dartel. Hunne ligtzinnigheid heeft daar wel eens een zweem van, maar hunne harten zyn niet altoos onbereekend voor een stil medegevoel. Dit getuigenis geef ik hun; en gy zult my niet verdenken, dat ik ooit myne ziel door vleijery ontëerd heb.
Hoe zelden heeft de nyvere Werkman geen werk, en hoe zelden is hy van het noodige verstooken
Vooräl, indien eene braave Moeder voor haar en haare onnoozele Kinderen, is het dan al niet het medelyden, ten minste de schaamte opwekt! De Eerzucht geeft immers dikwyls daar, daar de nauwhartigheid de hand toesluit. - De opmerkende Mensch ziet ook wysheid en goedheid daarïn, dat het lot der ongelukkigen niet geheel der redeneerende deugd is aanbetrouwd, maar dat trotschheid, waan, hartstochtelyke goedheid, t'saamen komen, om wel te doen; vooräl indien de schaamte ook haare stem geeft. Hoe veele Huisgezinnen zyn aan de roemzucht haare herstelling verpligt. Hoe menig een wildzang heeft er een beklemd hart verkwikt! De onschuld wordt gelasterd, maar zou de deugd ongelukkig worden, om dat zy door onwettige en onmagtige Rechters veröordeeld is tot hoon en onrechtvaerdigheid?
Alle uwe bezwaaren zyn, wel beschouwd, van geen meer gewichts, dan die, die ik heb weggenomen. - Nog een woord over uw gezegde: ‘Wanörde en ellende stooten de denkbeelden van eenen God uit uwen geest.’ Dit doen zy ook by alle denkende Menschen; of liever, dit zouden zy doen, indien deeze wanörde het werk ware van den Schepper: maar, nu het kwaad uit den Mensch is, nu het vrywerkend Weezen dwaas genoeg is, om de orde der Natuur te verwrikken; nu alle ellenden, die geen overweegend goed voortbrengen, het werk is van zonde en dwaling,
nu blyst het Geloof in God by my onbeweegbaar, en myn hart vindt rust in de overtuiging, dat de Voorzienigheid alles bestiert. Ware het Geval myn God, dan zeker zou het geen ik Godsdienst noemde, slegts bestaan in eenige rillingen van vrees voor een onbekende Magt, en ik zoude waarlyk de ongelukkigste aller Schepzelen zyn. Twyfelen is voor een Mensch, die denkt, die gaarn dóór denkt, een ondraaglyke staat; de daadelyke ondervinding van een tegenwoordig kwaad foltert een werkzaamen geest minder, dan die naare onzeekerheid. ‘Wat, vraagt gy, geeft my de ydele hoop? wat geeft my het blind Geloof?’ - Maar ik vraag u, speelt gy hier niet met woorden? Is er, kan er ooit een blind Geloof zyn? Maar daar is een Geloof, dat op toereikende waarschynlykheden steunt; en maar zo veel van verzekering verscheelt, als het verhaal van een geloofbaar Man verscheelt van eigen ondervinding. - Evenëens is het met de hoop: zo dra ik weet, dat zy op onvaste - op bedrieglyke gronden rust, houd ik niet meer aan haar vast. Hy, die hoopt, meent altoos eenigen grond te hebben, waaröp hy bouwt; en in zo verre beweer ik, dat de hoop ons al het voordeel van een gelukkig voorüitzicht geeft, en dus een Bron wordt van duizend genoegens; ook dan, wanneer wy niet daadlyk zeer gelukkig zyn.
En gy, Jambres, vind immers zelf al het lasti-ge, al het verdrietige van de onzeekerheid omtrent zaaken, waar by de Mensch een allergrootst belang moet hebben, rykelyk opgewogen door de bewustheid, dat gy de echo des Volks niet zyt; door de overtuiging, dat gy in u zelf een vermogen bezit, 't welk u van het onbedagte graauw verwydert. Waant gy nu echter, dat gy uit hoofde uwer twyfeling zo zeer verheeven zyt boven andren; dat gy alleen uwe vryheid kent en behoud? ô Dan denkt gy zeer verkeerd. - Is het woord blindeling niet zeer kwalyk geplaatst, als men van verkiezen of verwerpen spreekt? Of maakt de twyflary u niet veel meer blind, en dus buiten staat om te kiezen of te verwerpen?
‘Geen Systéma, alles is onzeeker.’ - Hoe vreemd klinken deeze woorden in den mond van eenen Twyfelaar! Wat grond heeft hy, om ooit beslissend te spreeken? Zeg my ter goeder trouw, geeft dit onzeekere, dit niet strikt betoogbaare in den Godsdienst (want voor zo verre is het alleen waar, dat alles onzeeker is in den Godsdienst,) ons de vryheid, om alle geloof aan hoogstwaarschynelyke waarheden voor dwaasheid uittekryten? Kunt gy wiskundige betoogingen eischen, daar het onderwerp niet onder de bewerking der Wiskunde vallen kan? Kunt gy meer verzeekering eischen, dan waar voor gy vatbaarheid genoeg bezit? Kunnen uwe lichaamlyke oogen den Eeuwigen Geest zien? Kan uw beperkt gezicht
den Onëindigen schakel van oorzaaken en gevolgen afzien? Kunt gy met uw eindig verstand den Onëindigen bevatten? Kunt gy wel in waarheid zeggen, dat de zwaarigheden voor de waarheden van den Godsdienst zo groot zyn, als die tegen dezelve worden ingebragt? Is de Godsdienst van Abraham en die van den Materialist even ongerymd? Die van Jezus als die van Mahomet? Waarom neemt gy dan den best beweezenen niet aan?
Geen Systéma; gevolglyk ook niet het Euangelische? Gy verleedigt u echter, om ons uwe gedagten daar over te zeggen. Alle Christenen, zegt gy, (gy meent zeker alle Protestantsche Chrisnen) zyn het daarïn eens, dat eene Leer, die van God komt, eene Leer, die Wetten en Voorschriften behelst, wier verzuim of betrachting voor ons eeuwige gevolgen hebben, zo klaar moet zyn, dat ook de allerëenvoudigste die kan aanneemen, gevolglyk verstaan. Niets is waaragtiger; mids dat men eene zuivere liefde hebbe voor de waarheid, en niet verblind worde door zondige vooroordeelen, door laakbaare driften. Eene Openbaaring, die ons onze vryheid bename, is eene tegenstrydigheid, en zoude zeker niet kunnen komen van dien God, die ons zo gevormd heeft, als wy oorspronkelyk zyn. In eene Godlyke Openbaaring moeten geene dubbelzinnigheden weezen: dit is ook billyk; maar in een eenvoudig voorstel
zonder dubbelzinnigheden kan het dwaas hoogmoedig vernuft wel dubbelzinnigheden vinden; ook daar waare eenvoudigheid en denkend verstand niets dergelyks ontdekken. Het verachten, het verdraaijend vervalschen van deeze Openbaaring pleit reeds zeer sterk by den Menschen - kenner voor haare eenvoudigheid. In den Godsdienst van Jezus is te weinig van dat geen, welker kennis een bespiegelend Wysgeer tot een wonder van zyne eeuw maakt, om hem dien te doen aanneemen. Deszelfs uitlegging is voor den geld en heerschzuchtigen te gemaklyk, om daar door zynen roem en gezag by het volk te handhaven. Hy brengt er des verborgenheden in; op dat hy by het Volk als een uitlegger van verborgenheden gehouden worde, en alle zulke voorrechten geniete, als deeze meerderheid medebrengt. - ‘Maar indien de Christelyke Openbaaring zó klaar is enz.’ Ik weet, wat gy bedoelt. Maar, hoe duidelyk zy ook voor het eerlyk, het waarheidlievend hart zy, zo volgt daar uit niet, dat het onderzoek geene leiding, geene hulp vordert. En wat onbillykheid ligt er toch, dat zy, die zich voorbereid en heilig verbonden hebben, om zulken voor al, die weinig tyd, gelegenheid of zielsvermogens hebben, dat onderzoek gemaklyk te maaken, en de groote pligten gemoedelyk te herinneren, daar voor uit 's Lands schatkist betaald wor-den? Is het zo oneigen, dat Lieden, die zulke in waarheid veel beduidende ampten bekleeden, geen tyd overig hebben om te zorgen voor hunne meer tydelyke belangen. Of redeneert gy zo slegt, dat gy uit de misbruiken de gebruiken beoordeelt?
Is de Natuurlyke zedenleer óók niet zeer eenvoudig, en heeft het gros der Menschen evenwel niet noodig, dat men die geduurig verklaart, aandringt, en onder de bevalligste bekleedzels voorstelt? Ik beken, dat zedert men verborgenheden verzonnen heeft, het ook noodzaaklyk is, dat men die uitlegge: immers, zulks voorwende; iets dat in deezen opzichte zo al taamlyk het zelfde is. Doch wat heeft de Christelyke Godsdienst hier mede te maaken? Is het wel te ontkennen, dat wy allen pligtsherinneringen noodig hebben? En wel dies te meer, naar gelang wy in afleidingen, in beslommeringen, en in verzoekingen leeven. Hoe zelden zouden evenwel zy, die zulks meest behoeven, die gelegenheden waarneemen, indien men geen uiterlyken eerdienst had voorgesteld, en zekere dagen en uuren had afgezonderd, om aan zulk een goed, zulk een waardig oogmerk te voldoen. Welk verstandig kundig Christen zoude ook niet zich by die vergaderden voegen, indien men daar woorden hoort van gezond verstand en Euangelische zedenleer.
Er zyn, 't is waar, in het Nieuwe Testament, eenige duistere plaatzen. Dit neemt niet weg, dat daaröm de Leer der zaligheid duister zyn zoude. Behooren ook alle deeze plaatzen wel oorsprongelyk tot die Leer, die Jezus heeft verkondigd? Heeft ieder Christen ook in 't byzonder iets te doen met dat voor hem onverstaanbaare? Kunnen wy, op zo eenen afstand van tyd en plaats, en in zo geheel andere omstandigheden, wel by mooglykheid alles, 't welk toen zeer verstaanbaar was, doorzien? Of blyven er in de ongewyde schriften niet even de zelfde onverstaanbaarheden, die de geleerdste oordeelkundige niet kan oplossen. Spreeken de Godgeleerden in hunne commentarien elkander (en zich zelf) duizendmaal tegen; wel, wie vergt aan eenen waarheid zoekenden Christen, die immer in te zien? Of zou de Apostel van deeze Boeken gesproken hebben, toen hy zeide: onderzoek de Schriften? Als men de denkwys van dien grooten Man kent, kan men wel gerust zyn, dat hy er geene aanpryzende Voorrede voor zoude geschreeven hebben.
‘Eenige deezer Mannen enz.’ Zy behoeven den natuurlyken Godsdienst niet in de Openbaaring te voegen; zy wordt daar oorsprongelyk in gevonden. Nooit wederspreekt hem de Christelyke; hy verhoogt alleen den natuurlyken Godsdienst; hy zuivert, verheldert en versterkt onze
rede, en aan die verbeterde rede stelt hy grootere en meerdere waarheden voor.
‘Anderen prediken ons de Leer van Jezus, maar beweeren enz.’ Gelooft gy, Jambres, gelooft gy waarlyk, dat zy, die beweeren, dat onze Rede de Leer van Jezus niet bevatten kan, niets dan de Leer van Jezus prediken? Dit zult gy zelf niet eens willen toestaan. Zyn de Mathematische weetenschappen voor u onbevatlyk, lastig, duister, om dat veelen, die haar niet kennen, beweeren, dat zy dor, droog en verveelend zyn? En indien deeze anderen de Leer van Jezus minder prediken, dan wel hunne eigen schoolsche begrippen, wat gaat dit ons aan?
‘Denk niet, dat ik den Christelyken Godsdienst veracht enz.’ Nu wordt de Man, die oorspronkelyk zyn wil, een Echo van Rousseau! Dikwyls heeft hy dit gezegd; en dit is u zo wel als my bekend. Op alles, wat gy van het karaktermatige dier Leer en deszelfs Grondlegger zegt, zegt myn hart met blyde ontroering amen. Wie dan de overtuigde Christen kan dit zeggen? Maar hy, die een toekoomen levend, eene Voorzienigheid, eenen God ontkent; die met alle betrekkingen tusschen eenen God en zyne redelyke schepzelen spot; kan zeker niet meenen het geen hy zegt, wanneer hy zich met de woorden van Rousseau uitdrukt. Hy moet veel eer den heiligen Jezus
houden voor een dweeper, en zyne Leer voor een uitzinnig Systema, zo slegt samenhangend, als geheel onbruikbaar in de Menschelyke Maatschappyen.
Wat zegt gy, Jambres, hapert het hier ook? Is het karakter des Godlyken Instellers maar niet voor zo verre schoon, als het rechtvaardig en weldaadig is? Zyn de lessen, die Hy gaf, maar voor zo verre heilig, als zy het geluk der Menschen bedoelen? Is zyn voorbeeldig leven alleen maar voor zo verre navolgenswaardig, als het edelmoedig en grootmoedig is? Is uw eerbied, uwe liefde, wel zo sterk, wanneer Hy zelfverzaaking predikt, en niet zo zeer het tydelyk geluk van den dierlyken Mensch in het oog heeft? Als Hy ons ook zulke daaden, ja eerste goedgekeurde gedagten verbied, die tegen een heilig leven stryden, ofschoon zy ons de achting der Waereld niet ontneemen? Is niet alles, wat deezen stempel draagt, by u geplaatst onder het zwakke, het bygeloovige; en als Hy, die deeze wetten zelf betrachtte, u dus werkzaam voorkomt, dan kunt gy waarlyk geen grooten eerbied hebben voor een Man, dien gy buiten dit met hoogachting beschouwt.
Uwe uitroeping: ô Dieptens! Wat al heerlyks! Wat al zwaks! wat al onredelyks! wat al bygeloovigs, is niets dan eene - uitroeping. Dan,
iemand, die reeds zo overhoop ligt met den natuurlyken Godsdienst, die daar zo veele dieptens vindt, kan echter niet anders dan dus uitroepen; maar voor hem, die gelooft, dat hy eeuwig zal leven, 't zy dan dat zyne ziel stoffelyk of onstoffelyk is, zal niet ons geheel hart, na een bedaard ernstig en diep onderzoek, zeggen moeten: De Leere van Jezus is van God.
Voor ik dit geschrift sluite, zal ik er het volgen de nog byvoegen.
Laat, myne edele Vriendin, de eerlyke, verstandige, de met deugd bevriende Deïst, die den God der Christenen aanbid, my één zwakke, onredelyke, bygeloovige Les in het voorbeeldig loeven en de heilige zedekunde van Jezus aanwyzen, één dwaas, strydig, bygeloovig Leerstuk in het oorsprongelyk Systéma aanwyzen, en ik zal geen Christen meer zyn. Maar nu Christus en zyne Apostelen, voor my, met opzicht tot myn geloof, wandel, en verwagting, niets gesproken hebben dan gezond verstand, en my langs den weg der deugd geweezen naar de eeuwige Gelukzaligheid; nu de navolging van hun voorbeeld my tot een goed Mensch, een goed Burger, en een waardig inwooner des Hemels maakt; nu het Geloof
myne natuur verhoogt, myn weezen uitbreid, en leert hoopen op de vervulling van hier nooit te stillene wenschen; nu zeg ik: deeze Leer is niet uit de Menschen, maar uit God.
Einde van het Agtste en laatste Deel. | wolf016will08_01_32_0 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 1
} | B.
Buurman maakt klaar jou wagen.
8 | wond004nieu01_01_42_0 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 2
} | D.
De Winter gaat nu weder stryken.
24
Den dageraad gaat weg.
28 | wond004nieu01_01_42_1 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 3
} | E.
Eerst moet den Landman zaaijen.
21
Een Jongman had een Lief.
35
Ei kom lustig laat ons zingen.
46 | wond004nieu01_01_42_2 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 4
} | H.
Het is nu in het Meifaizoen.
50
Hier zit ik in de groene weide.
73
Het is een Zeeuwsche Boere Knecht.
76 | wond004nieu01_01_42_3 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 5
} | I.
Ik heb myn hart en zin gesteld.
14
Ik zou eens ryden.
31
Ik groet u Engelin.
38
Ik wil u gestadig roemen.
45
Ik ontwaakte in den Morgenstond.
48
In de zoete maand van Mei.
52 | wond004nieu01_01_42_4 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 6
} | K.
Kom laaten wy den Schepper looven.
33
Kom laat ons lustig zingen.
43
Kom myn waarde.
61
Kwelt my niet meer myn gedachten.
63
Kom hier die na het Huwelyk staan.
68 | wond004nieu01_01_42_5 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 7
} | L.
Laast begaf ik my.
11
Laast hoorde ik een Meisje klaagen.
19
Laast leide ik myn hoofd te bed.
42
Laast ging ik eens naar de Meid.
58
Laast wandelde ik in een Hof plaizant.
71
Laast ging ik den Morgenstond.
74 | wond004nieu01_01_42_6 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 8
} | N.
Nu gaan ik alweder minnen,
37
Nu kryg ik lust tot dichten.
7
Nu myn Baas ik wil gaan zingen.
17 | wond004nieu01_01_42_7 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 9
} | O.
Ons Zeeland is een Pronkjuweel.
64 | wond004nieu01_01_42_8 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 10
} | S.
Schoon edele Maagd.
13
Schoon edele Maagd ik kom u vreyen.
53 | wond004nieu01_01_42_9 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 11
} | T.
Tabak, ô edel kruid.
23
Toen de Zon aan den Hemel rees.
55 | wond004nieu01_01_42_10 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 12
} | V.
Vrienden luistert naar dit Lied.
29 | wond004nieu01_01_42_11 |
{
"ti_id": "wond004nieu01",
"titel": "De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd",
"vols": "",
"jaar": "1802",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "394956990",
"bibliotheek": "leide001univ01",
"categorie": 3,
"_jaar": 1802,
"pers_id": "wond004",
"voornaam": "Jan Gerritse",
"voorvoegsel": "",
"achternaam": "Wondergem",
"jaar_geboren": "",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wond004nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wond004nieu01",
"maand": "2014_02 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-01-27T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd van Jan Gerritse Wondergem in de eerste druk uit 1802.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 13
} | W.
Wanneer men koolzaat op de zeile.
15
Wat hoord men hedendaags een klagt.
40
Wel wat loopt gy naar het Meisje.
59
EINDE. | wond004nieu01_01_42_12 |
{
"ti_id": "woor003eere01",
"titel": "Eere-zang van de vruchtdragende oranjeboom",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1810",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1810,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003eere01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003eere01",
"maand": "",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2010-05-21T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Eere-zang van de vruchtdragende oranjeboom van Dirk ter Woort uit ca. 1810.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | Eere-zang,
Van de vruchtdragende Oranjeboom.
Wys: Van de Lente.
De Oranjeboom gaf ons Vaderland Helden,
Laat ons dan den lof van Oranje vermelden,
Oranje moet eeuwig in 't hart van ons blyven,
Daar wy weer de daden van Willem beschryven
2.
't Was Willem den Eerste! door liefde gedreven,
Hy liet voor ons Land, als Vader, zyn leven,
Toen zag men zyn Kinderen, in vroeg're tyden
Van 't Spaansche gebied heel spoedig bevryden.
3.
Hoe men hem verradelings ook heeft doorschoten,
De Oranjeboom bloeide, en gaf ons toch Loten,
Prins Maurits, de Veldheer! door Godsvrucht
verheven:
Die zag men op 't spoor van zyn Vader doch streven.
4.
Prins Willem de Tweede, liet Heldenmoed blyken,
De Franschen die moesten voor ons toe bezwyken,
Hy veste de Vryheid in Nederlands Staaten,
De Vyand die moest toen ons Land ook verlaten.
5.
Prins Willem de Derde, deed de welvaard vergrooten,
De Engelschen waren toen ook Bondgenoten;
En hy als hun Koning, moest Koophandel bloeijen,
Den roem en de luister van Nederland groeijen.
6.
Prins Willem de Vierde, deed 't Land meê bevryden
Van de Franschen die toen onze Grenzen bestryden;
Hy ook aan het Huis van Brittanje verbonden,
Werd de zegen van God, door dien Held ons
gezonden.
7.
Prins Willem de Vyfde, dien wy nog betreuron,
Zag in ons Land, doch veel onheil gebeuren;
Zyn Godsvrucht en Deugd, streefde alles te boven,
Zyn Ziel leeft, om God voor eeuwig te loven.
8.
Maar nu mag de Boom van Oranje weer bloeijen,
En tranen van vreugd, onze wangen besproeijen;
Wy zagen Oranje, in 't Land wederkeeren,
En Willem de Zesde, als Vorst nu verëeren.
9.
Met zulk een Vorst, zal weêr alles herleven,
Geen Vreemdeling zal onze Vryheid doen beven,
Geen Franschman zal ooit ons Erfdeel weer naderen,
In Oranje doch leeft het bloed zyner Vaderen.
10.
De Oranjeboom, toont ons doch waardige Spruiten!
Die stryden voor 't Land, zo binnen als buiten,
Twee Zoons! by wien reeds de Heldenmoed wonen,
En die men met roem en eer ziet bekroonen.
11.
Juicht Nederlands Volk, Oranje is boven!
De Fransche Tirannen, ziet gy nu verstoven;
Nu zal ook den Koopman, op nieuw weêr herleven,
De Zeevaart aan 't Land, hare Schatten weêrgeven.
12.
Nu ziet onze Macht, onwrikbaar zich sterken,
Vyf Vorsten, voor 't dierbaar Oranje-Huis werken,
En Engeland reikt ons weer broederlyk de handen,
Zoo ziet men de welvaart in de Nederlanden.
13.
Gaat heenen myn Vorst! uw Erfgrond betreden!
Uw Stam die bloei eeuwig; van God afgebeden!
Zoo ziet men de hand van Engeland toeryken,
De liefde voor 't Huis van Oranje weêr blyken.
14.
En Rusland en Pruissen en Oostenryk zweeren,
Geen Franschman zal ooit in ons Land weêr regeeren,
Geen Dwingeland zal immer de wetten hier stellen,
Wy zullen verëenigd, zyn grootheid neêrvellen.
15.
Het Heldenvuur laat zich op nieuw weder blyken,
Zoo zal Oranje doch nimmer bezwyken
De Generaals tot den Stryd toe gedreven,
Die zweeren voor Oranje, hun bloed en hun leven.
16.
Geluk Landgenoten! wil vrolyk nu juichen;
De boel van de Keizer, leid heelemaal in duigen,
Uw vreugde doordringen, dat alles verdooven,
Viva onze Vorst! Oranje is boven! | woor003eere01_01_0_0 |
{
"ti_id": "woor003gruw01",
"titel": "Gruwel moord, gepleegd door zekeren, Basurini",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1834",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1834,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003gruw01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003gruw01",
"maand": "",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2010-05-21T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gruwel moord, gepleegd door zekeren, Basurini van Dirk ter Woort uit ca. 1834.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | Volgens het Handelblad van 30 Juny 1834.
Gruwel moord, gepleegd door zekeren, Basurini.
Uit Novato, provincie Brescia.
Gehuwd den 1sten November 1812, in welk Huwelyk hy 12 Kinderen verwekt, en Vermoord heeft. Deze Kindertjes Stierven altoos als de Vader met hen alleen te Huis was, en zorgde dan voor de Doodkisjes en Begravenis, zoodat de Moeder nooit zag waaraan haar Kindertjes Stierven, en alles is met het 12de Kind uitgekomen, hetwelk 22 Jaar is verborgen gebleven. Hy is ter Dood gebragt op den 24sten Mei 1834.
Op eene bekende wys.
Ja eindelyk brak den Morgen aan,
Dat Basurinis Eveldaaden.
Een einde moesten ondergaan
Zyn Misdaad heeft hem zelfs verraden,
Hoord, Menschen hoord, naar dit geval,
Waar de Couranten ons van melden,
Van een Twaalf Kinderen tal,
Dien hy door Moord wist neer te vellen'
In Tweeëntwintig Jaren tyd,
Dien hy volbragt in 't Echte leven,
Had hy tot Moeders smart en gruwel nyd,
Wie moet niet yzen, hier van beven?
Slechts by 't ontluiken hunner Jeugd,
Zyn Kinderen in 't geheim Verworgen,
De smart vervong des Moeders vreugd,
Doch zy dagt, zy zyn Gestorven.
Een ieder hield al nu een wakend oog,
Wyl er vele vreemde blyke droeken,
Een ieder Mensch tot dit bewoog,
Dit vreemde voorval te onderzoeken,
De Vierde van Novembers Dag,
Die het geheim deed ontdekken,
Waarin men nu voor ogen zag,
Het tot een vast bewys kon strekken.
De Vrouw beviel van 't laatste Kind,
En hy scheen ook verheugd te wezen,
Ik hoop dat gy Vrouw toch niet ondervind
Men spoedig voor de Dood hoeft te vrezen
Zoo sprak zy, och dat dit genot,
Ons van den Hemel wordt gegeven,
Dat wy dat droevig deerend lot,
Toch nimmer meer beleven.
Maar uit het Kraambed schier verlost,
Moet zy weer als voorheen gaan werken
Om in eere steeds haar kost,
Te winnen wilt opmerken,
De tyd van Zevenen een Feest-Dag,
Moet zy dan gaan schoonmaken,
Haar Huisheers Kamer, die haar wacht,
En op de komst van haar blyst waken.
Zy laaft nog eens het teder wicht,
Zorgt voor het nog onschuldig leven,
Wyl zy het aan haar Boesem licht,
En aan haar Man weder te geven,
Zy kust het, zegt legt het ter rust.
Ik gaan nu aan myn werk verrigten,
Daar zy het nog eens teder kust,
Ach Man voldoen ook uwe pligten.
Maar naauw'lyks is zy weg gegaan,
Wie moet niet yzen hier van beven,
Of hy hervat ook weer zyn Euveldaan,
Beroofd het Twaalfde van 't leven,
Ligt het op een weinig stroo ter neer,
Gaat in de Tuin weer aan 't werken,
Bleef koel zoo als hy was voor heen,
Men kon niets aan hem bemerken.
De Vrouw gaat weder naar haar Huis,
Veelt haar door voorgevoel gedrongen,
O Hemel! welk een gezigt een kruis,
Daar ligt haar Kind ook Dood gedrongen
Zy gilt Thomas! Thomas Buurman ziet,
Hy ylt ter hulp, zy valt ter neder,
Ach Hemel! aen wie yst hier niet,
Ziet men dit Kind zoo alweder.
Basurini komt de deur van achteren in,
En bleef koeloloedig het bekyken,
Ging naar het Lyk met stille zin,
Zonder dat men hem zag wyken,
Hy neemt de maat van het wicht,
Om een Kisje te laten maken,
Doch naauw'lyks had hy dit verricht,
Of ging zich zingend weer vermaken,
Hy geeft aan deze Timmerman,
Spykers en eenige oude Planken,
Zie maakt hier een Kisje van,
Als gy kunt, ik zal uw danken,
De Buurman gaat naar het Gerecht,
Sprak Heeren spoed uw, wilt aanhooren,
Denk op 't geen dat is gezegt,
Basurinis Kind is weer verlooren.
De Rechters en ook een Chirurgyn,
Komen het Lykje visenteeren,
Het is Vermoord 't kan niet anders zyn,
Basurine moet gy Aresteeren,
Hy wordt Geboeijend weggebragt,
Om voor de Rechtbank te verscheinen,
Een ieder hield hem nu verdacht,
In 't Moorden van al de zynen.
Hy beleed dan ook de laatste Moord,
Maar de andere steeds ontkende,
De Rechter sprak het is het Koord,
Waardoor gy Sterven moet wilt u wenden
Naar God! aanbid hem voor u Ziel,
Op dat hy 't u Vaderlyk vergeven,
Denk hoe diep gy nederviel,
Spoed u naar een beter leven.
De Priester sprak hem Biddend aan,
Zegt Mensch wilt u Bekeeren,
Denk om u snoden Gruweldaân,
Ach wilt voor God u toch verneeren,
Zyn Vrouw, een ieder bid voor hem,
Doch onbewegelyk waren zyn traanen,
Geen Priesters woord, geen Vrouwe stem,
Konde hier geen Bekentenis baaren,
Het uur dat slaat, de tyd is daar,
Om zyn Vonnis te doen volbrengen,
De Priester sprak ziet het gevaar,
Wilt u straf niet meer verlengen,
De Doods angst kwam, 't laatste woord,
God wilt my 't toch vergeven,
Ik heb de Twaalf tal Vermoord,
Beroofd van 't noch Jeugdig leven.
Daar ziet men de g[...]orste Moordenaar,
Waarvan Geschiedenissen tuigen,
In 't uiterste van het Doodsgevaar,
Zich voor de Leeraar buigen,
Ach Vaders ach! en Moeders teer,
Laat dit bewys u toch eens leeren,
Dat nooit geen Misdaad straffe keer,
Maar 't Gruwel zich eenmaal verneeren.
Wordt Gezongen en Verkocht door DIRK Ter WOORD.
Te Amsterdam, by J. WENDEL en ZOON
Boekdrukkers, op de Anjeliersgragt. | woor003gruw01_01_0_0 |
{
"ti_id": "woor003gruw01",
"titel": "Gruwel moord, gepleegd door zekeren, Basurini",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1834",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1834,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003gruw01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003gruw01",
"maand": "",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2010-05-21T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Gruwel moord, gepleegd door zekeren, Basurini van Dirk ter Woort uit ca. 1834.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 2
} | Op eene bekende wys.
Ja eindelyk brak den Morgen aan,
Dat Basurinis Eveldaaden.
Een einde moesten ondergaan
Zyn Misdaad heeft hem zelfs verraden,
Hoord, Menschen hoord, naar dit geval,
Waar de Couranten ons van melden,
Van een Twaalf Kinderen tal,
Dien hy door Moord wist neer te vellen'
In Tweeëntwintig Jaren tyd,
Dien hy volbragt in 't Echte leven,
Had hy tot Moeders smart en gruwel nyd,
Wie moet niet yzen, hier van beven?
Slechts by 't ontluiken hunner Jeugd,
Zyn Kinderen in 't geheim Verworgen,
De smart vervong des Moeders vreugd,
Doch zy dagt, zy zyn Gestorven.
Een ieder hield al nu een wakend oog,
Wyl er vele vreemde blyke droeken,
Een ieder Mensch tot dit bewoog,
Dit vreemde voorval te onderzoeken,
De Vierde van Novembers Dag,
Die het geheim deed ontdekken,
Waarin men nu voor ogen zag,
Het tot een vast bewys kon strekken.
De Vrouw beviel van 't laatste Kind,
En hy scheen ook verheugd te wezen,
Ik hoop dat gy Vrouw toch niet ondervind
Men spoedig voor de Dood hoeft te vrezen
Zoo sprak zy, och dat dit genot,
Ons van den Hemel wordt gegeven,
Dat wy dat droevig deerend lot,
Toch nimmer meer beleven.
Maar uit het Kraambed schier verlost,
Moet zy weer als voorheen gaan werken
Om in eere steeds haar kost,
Te winnen wilt opmerken,
De tyd van Zevenen een Feest-Dag,
Moet zy dan gaan schoonmaken,
Haar Huisheers Kamer, die haar wacht,
En op de komst van haar blyst waken.
Zy laaft nog eens het teder wicht,
Zorgt voor het nog onschuldig leven,
Wyl zy het aan haar Boesem licht,
En aan haar Man weder te geven,
Zy kust het, zegt legt het ter rust.
Ik gaan nu aan myn werk verrigten,
Daar zy het nog eens teder kust,
Ach Man voldoen ook uwe pligten.
Maar naauw'lyks is zy weg gegaan,
Wie moet niet yzen hier van beven,
Of hy hervat ook weer zyn Euveldaan,
Beroofd het Twaalfde van 't leven,
Ligt het op een weinig stroo ter neer,
Gaat in de Tuin weer aan 't werken,
Bleef koel zoo als hy was voor heen,
Men kon niets aan hem bemerken.
De Vrouw gaat weder naar haar Huis,
Veelt haar door voorgevoel gedrongen,
O Hemel! welk een gezigt een kruis,
Daar ligt haar Kind ook Dood gedrongen
Zy gilt Thomas! Thomas Buurman ziet,
Hy ylt ter hulp, zy valt ter neder,
Ach Hemel! aen wie yst hier niet,
Ziet men dit Kind zoo alweder.
Basurini komt de deur van achteren in,
En bleef koeloloedig het bekyken,
Ging naar het Lyk met stille zin,
Zonder dat men hem zag wyken,
Hy neemt de maat van het wicht,
Om een Kisje te laten maken,
Doch naauw'lyks had hy dit verricht,
Of ging zich zingend weer vermaken,
Hy geeft aan deze Timmerman,
Spykers en eenige oude Planken,
Zie maakt hier een Kisje van,
Als gy kunt, ik zal uw danken,
De Buurman gaat naar het Gerecht,
Sprak Heeren spoed uw, wilt aanhooren,
Denk op 't geen dat is gezegt,
Basurinis Kind is weer verlooren.
De Rechters en ook een Chirurgyn,
Komen het Lykje visenteeren,
Het is Vermoord 't kan niet anders zyn,
Basurine moet gy Aresteeren,
Hy wordt Geboeijend weggebragt,
Om voor de Rechtbank te verscheinen,
Een ieder hield hem nu verdacht,
In 't Moorden van al de zynen.
Hy beleed dan ook de laatste Moord,
Maar de andere steeds ontkende,
De Rechter sprak het is het Koord,
Waardoor gy Sterven moet wilt u wenden
Naar God! aanbid hem voor u Ziel,
Op dat hy 't u Vaderlyk vergeven,
Denk hoe diep gy nederviel,
Spoed u naar een beter leven.
De Priester sprak hem Biddend aan,
Zegt Mensch wilt u Bekeeren,
Denk om u snoden Gruweldaân,
Ach wilt voor God u toch verneeren,
Zyn Vrouw, een ieder bid voor hem,
Doch onbewegelyk waren zyn traanen,
Geen Priesters woord, geen Vrouwe stem,
Konde hier geen Bekentenis baaren,
Het uur dat slaat, de tyd is daar,
Om zyn Vonnis te doen volbrengen,
De Priester sprak ziet het gevaar,
Wilt u straf niet meer verlengen,
De Doods angst kwam, 't laatste woord,
God wilt my 't toch vergeven,
Ik heb de Twaalf tal Vermoord,
Beroofd van 't noch Jeugdig leven.
Daar ziet men de g[...]orste Moordenaar,
Waarvan Geschiedenissen tuigen,
In 't uiterste van het Doodsgevaar,
Zich voor de Leeraar buigen,
Ach Vaders ach! en Moeders teer,
Laat dit bewys u toch eens leeren,
Dat nooit geen Misdaad straffe keer,
Maar 't Gruwel zich eenmaal verneeren.
Wordt Gezongen en Verkocht door DIRK Ter WOORD.
Te Amsterdam, by J. WENDEL en ZOON
Boekdrukkers, op de Anjeliersgragt. | woor003gruw01_01_0_1 |
{
"ti_id": "woor003lotg01",
"titel": "De lotgevallen van Frontyn en Liezette, of het verhinderde huwelijk bij toeval voltrokken",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1840",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1840,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003lotg01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003lotg01",
"maand": "",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2010-05-21T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De lotgevallen van Frontyn en Liezette, of het verhinderde huwelijk bij toeval voltrokken van Dirk ter Woort uit ca. 1840.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | De lotgevallen van Frontyn en Liezette,
Of het verhinderde huwelijk bij toeval voltrokken.
Geschiedkundig verhaal, wezentlijk voorgevallen in het begin van het Tweede Kwartier, der Negentiende Eeuw, te Villafronca, in het Graaf schap Nizza, in ITALIEN, tusschen een Edel JONKMAN en een BOERIN,
[ONDER de ZINSPREUK:]
Gij Ouders wilt geen Echt verstoren,
Wanneer die is van God beschooren.
1.
Een Rijk Heer uit een Stad,
Die wierp zijn zin, op een Boerin!
Hij sprak: mijn lieve schat,
Ik kies u tot mijn Gemalin;
Behaag ik u, zie daar,
Dan is de zaak voort klaar;
Rijk mij uw hand op trouw,
Geev' u jawoord mij tot Vrouw;
Mijn hart brand op den duur,
Door een gloeijend minnevuur.
Zij loosde zucht op zucht,
Sprak ach mijn Heer! ik dank u zeer,
Want ik ben zeer beducht,
Uw Ouders gaan onz' Echt te keer;
Daarom zoo zot niet praat,
Van onze Echte staat,
Stort mij in geen verdriet,
Want gij krijgt het Jawoord niet;
Uw min neemt dus geen keer,
Want gij zijt een machtig Heer.
Spreek van geen goed en geld,
Ik ben een Heer, naar Gods begeer,
Op 't aardrijk hier gesteld,
Ik dank en loof Hem keer op keer.
Ik spreek met geen gesmaal,
Van rijkdom, goud, metaal,
Ik leef naar God zijn wensch,
Want ik acht mijn evenmensch:
Ik leef maar steeds bedaard,
God schiep ons allen slechts uit aard.
Uw Ouders vraag consent,
Op dat uw min slechts met hun zin,
Maak hun uw wensch bekend,
Dat gij mij kiest tot gemalin;
Veelligt komt een besluit,
Die onze Echt niet stuit,
Kom dan maar weêr bij mijn,
Dan wil ik gaarn uw Ega zijn,
Als God ons beê verhoort,
Dan word' ons Huwlijk niet gestoord.
Hij ijlde naar 't Hôtel,
Sprak Vader! ach! hoort mijn geklag,
Gij keut mijn deugden wel,
Ik smeek u met een diep ontzag,
Mijn keus heeft een boerin,
'k Schonk haar mijn teed're min,
Wees met ons echt te vreên,
Lieve Ouders! zeg niet neen,
Geef mij uw Jawoord maar,
Of gij brengt mij in gevaar.
Vertrek uit mijn gezictht,
Ontzie de pracht van ons geslacht,
Verzaker van uw pligt,
Gij zijt bij mij niet meer geacht,
Met zulk een g'ringe vrouw,
Stem ik niet tot uw trouw,
Zij is te g'ring van aard,
En niet uw moeders bijzijn waard;
Mama behoud haar recht,
Geeft niet hoorstem tot zulk een Echt,
Vol wanhoop trok hij heen,
Naar Griekenland wierd daar Sersant,
Heeft dapper daar gestreên,
En bood den Turken tegenstand:
Zijn dapperheid gaf blijk,
De vijand nam de wijk;
Zoo ging het meenig maal,
Men viel slechts voor zijn staal,
Schoon hij streed dapper braaf,
Ving hem de Turk hij wierd slaaf.
Nu zat hij in de klem,
Was door zijn geest gestaag bevreesd,
De Turken hielden hem,
Is steeds bedrukt daar slaaf geweest,
Hij zat nu in 't gevaar:
Nam dienst als Janitschaar;
Hij ging naar de armeê,
De Sultan was met hem te vreê,
Met wapens in de hand,
Bood hij de Grieken tegenstand.
Liezet besloot weldra,
Om weêr te zijn bij haar Frontijn,
Ging hij op een schip ja, ja,
Om haar beminde te bevrijn,
Zij zat nu in gevaar,
Men attakeerde baar,
Het was een Algarijn,
Die van haar schip wou meester zijn,
Hij heeft haar aangerand,
En joeg het schip bijna op stand.
Men zag van 't Turksche strand,
Een driemast Schip stiet op een klip,
Door rovers aangerand,
Door de Algerijnen in de knip,
Veel Christenen slaven ziet,
Den Sultan tot trubiet;
Gekneveld prijs verklaard,
Naar de Algarijnsche aard,
Waarbij Liezet zich vond,
Slechts door het Algerijns verbond.
Frontijn was welgemoed,
Wijl hij zijn schat nu weer bezat,
Streed dapper braaf en goed,
Vijand koos het hazepad,
De Turk waardeerde hem,
Gaf in den Raad zijn stem:
Dat hij moest zijn beloond,
Wijl hij zich dapper heeft betoond,
Schonk hem een post briljant,
Zond hem naar Rome als gezant.
Hij trok naar Romens Rhee,
En dankte God steeds voor zijn lot,
Hij nam Lizette meê,
Het schip dat zeilde snel vlot,
Als hij te Roome kwam,
En straks de Paus vernam;
Heeft hij terstond begeerd;
Dat hij zijn Echt maar Concenteerd;
De Paus die stoot voorwaar,
Dit voor het Heilig Echt Altaar.
Naar Vader schreef hij heen,
En deed verslag van zijn gedrag,
Hij was nu wel te vrên,
Maakt hem bekend zijn Huwlijksdag,
Dat zijn Lizette zoet,
Thans was zijn hoogste goed,
Aan wien hij schonk zijn trouw,
Wijl God haar hem beschoor tot Vrouw,
Zij was niet meer Boerin,
Maar leeft te Rome als Vorstin.
Gij Ouders volgt mijn raad,
Neemt u in acht stoort onverwacht,
Volstrekt geen Echtestaat,
Door God den Heer eens toegedacht,
Want God die alles schiep,
En in den Hemel riep,
Heden en voor altijd,
Zijt dit paar de Echt gewijd,
De Opperzegenaar,
Sluit d' Echt van elk geboren paar.
Wordt gezongen en verkocht door
DIRK ter WOORT. | woor003lotg01_01_0_0 |
{
"ti_id": "woor003merk01",
"titel": "Merkwaardige gebeurtenis volgens het Handelblad van 15 december, 183X voorgevallen onder Lijon, aan den Eerwaarde Heer: Simon",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1830",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1830,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003merk01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003merk01",
"maand": "2011_09 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2011-07-19T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Merkwaardige gebeurtenis volgens het Handelblad van 15 december, 183X voorgevallen onder Lijon, aan den Eerwaarde Heer: Simon van Dirk ter Woort uit ca. 1830.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | Merkwaardige gebeurtenis
Volgens het Handelblad van 15 december, 183[...] Voorgevallen onder Lijon,
Aan den Eerwaarde Heer: Simon.
De Heer SIMON, Pastoor van een klein Dorp, in het departement der Loire, op een avond gerust na zijn Pastorij keerende, wierd door drie roovers aangevallen, die hem alles ontnamen; daarna hem vroegen of hij wilde dood geslageen worden, of in het water geworpen? het laaste verkoos hij, men bond hem de handen en deed een steen aan den hals en zoo wierp men hem in de vloed; dan door eene wondere beschikking der Almagt heeft hij zich zelve gered, gelijk men in het toepasselijk lied zal hooren.
Wys: Hoe helder de zon, enz.
Hoort vrienden hoord nu dit geval
't geen ik u zal verhalen
Van een Pastoor in Lijons dal
Wiens lot zich deed bepalen;
De Heer Simon, was een Pastoor!
Wiens vroomheid straalde door en door
Was bemind by 't volk
En ook een Cristen tolk
2
Hy keerde op eene avendstond:
Na zyn gemeente heenen;
Al biddend met zyn hart en mond,
Geen angst deed hem beweenen:
Drie roovers snood bedreigden hem,
En riepen met een grofve stem:
Zet af u geld en goed,
Of dadelyk stroomt u bloed'
3
Wat deez' Eerwaarde ook bedacht,
Met bidden en met smeken;
Niets helpt ook geen jammerklagt,
Zy willen zich maar wreeken
Zy namen alles van hem me
Terwyl men hem aan 't water lee,
Geld goed en zyn paard,
Dit alles zag hy aan bedaard.
4
Zy zyn weer na hem toe gegaan,
Zegt lust gy gaarne drinken?
Wat wilt gy dat men u dood zal slaan
Of dat men u zal verdrinken,
Ach als gy wilt verdrinkt my dan,
Maar hoe kan 't zyn wat hebt gy er an,
Neen gy moet maar ter dood:
Dan zyn wy uit den nood.
5
Zy bonden hem de handen vast,
Zyn hals met een steen beladen,
Zoekt u troost by een anderen gast,
Daar kan gy u goed verzaden,
Toen smeet men hem in de rievier;
Dit was voor hun een groot vertier
Maar God die het ziet:
Vergeet de ware vrome niet.
6
De roovers gingen nu welgemoed,
Naar den Herberg om te rusten,
Zeg kastelijn is u wijn wel goed,
Wij zouden een flesje lusten,
En dan gaan wij te zaam in rust,
Niet waar kameraads wij zijn gerust,
Een zeer goede nacht;
Wij zijn voor geen gevaar bedacht.
7
Maar Simon de pastoor bad God,
Om hem niet te doen sneven,
Gij zijt beslisser van mijn lot,
Kan 't zijn kom laat mijn nog leven,
Door 't gesmeek krijgt hij een hand vrij,
Wijl hij de steen ook werpt aan een zij
Zoo krijgt hij de kant,
Door bewerking van Gods hand.
8
Daar stond hij nakend op de strand,
Waar moet ik mij begeven,
Maar dacht ik gaan langs deze kant,
God schonk mij nog het leve,
Bij een kastelijn daar klopt hij an,
De meid die roept wat moet gij man,
Als 't wezen kan een bed,
'k Ben nakend dan ben ik gered.
9
Ach gooit mij maar een deken toe,
Dat 'k mijn schaamte kan bedekken,
De meid die deed dit met er spoed,
Om zich niet te doen bevlekken;
De staldeur treed hij in en ziet zijn paard,
Dat hinnikt 't is een wonder waard,
De Pastoor herkend,
Zijn paard is 't u bekend.
10
Zeg mijn toch zijn er in uw huis,
Drie dusdanige mannen,
'k Geloof zoo ik heb geen abuis,
Die schurken mij wel kannen,
Hij verhaalden toen 't geval,
En zijn wonderen redding boven al,
Hoe door 't gebed,
Hij van 't leven is gered.
11.
Men haalde de Gendarmerie,
Om de rovers weg te halen;
Gelijk men hier ten voorbeeld ziet,
't Bewijs dat kan niet falen;
Zij wierden toen aan voet en hand,
Geboeijend weggebragd wat schand:
Om voor euveldaan
eenmaal straf te ondergaan.
12
Men bragt hun voor het Trubinaal,
En deed hun ondervragen,
Spreekt hier de zuivere waarheids taal
Geen logen kan u schragen;
Daar stonden zij geheel verward,
Ontkende al hoe men hun tart;
Zoo dat nu ook het regt,
Niet wierd aan hun toegezegd.
13.
Men bragt hun met verzekering,
Weer naar de kerker muren;
Daar konde zij hun bekentenis,
Met aandacht zich begluren;
wachten op de tijd dat is beplijd
't Vonnis hun word toegezeid;
En om door het zwaard,
Hun leven te snijden van deez' aard.
14.
Zoo ziet men hier 't wonder in,
Aan deez' Pastoor bewesen,
Zonder zijne Godsdienst min,
was er niets als dood te vrezen;
dus menschen keert u al hem:
Bewaard zijn woorden hoord zijn stem;
Bid met Simon mee
Hij is herder voor de rust en vreê.
Wordt Gezongen en Verkocht door: DIRK TER WOORD.
Te Amsterdam bij T. WIERING, in de Binnen-Brouwerstraat, No. 10. | woor003merk01_01_0_0 |
{
"ti_id": "woor003merk01",
"titel": "Merkwaardige gebeurtenis volgens het Handelblad van 15 december, 183X voorgevallen onder Lijon, aan den Eerwaarde Heer: Simon",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1830",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1830,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003merk01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003merk01",
"maand": "2011_09 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2011-07-19T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Merkwaardige gebeurtenis volgens het Handelblad van 15 december, 183X voorgevallen onder Lijon, aan den Eerwaarde Heer: Simon van Dirk ter Woort uit ca. 1830.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 2
} | Wys: Hoe helder de zon, enz.
Hoort vrienden hoord nu dit geval
't geen ik u zal verhalen
Van een Pastoor in Lijons dal
Wiens lot zich deed bepalen;
De Heer Simon, was een Pastoor!
Wiens vroomheid straalde door en door
Was bemind by 't volk
En ook een Cristen tolk
2
Hy keerde op eene avendstond:
Na zyn gemeente heenen;
Al biddend met zyn hart en mond,
Geen angst deed hem beweenen:
Drie roovers snood bedreigden hem,
En riepen met een grofve stem:
Zet af u geld en goed,
Of dadelyk stroomt u bloed'
3
Wat deez' Eerwaarde ook bedacht,
Met bidden en met smeken;
Niets helpt ook geen jammerklagt,
Zy willen zich maar wreeken
Zy namen alles van hem me
Terwyl men hem aan 't water lee,
Geld goed en zyn paard,
Dit alles zag hy aan bedaard.
4
Zy zyn weer na hem toe gegaan,
Zegt lust gy gaarne drinken?
Wat wilt gy dat men u dood zal slaan
Of dat men u zal verdrinken,
Ach als gy wilt verdrinkt my dan,
Maar hoe kan 't zyn wat hebt gy er an,
Neen gy moet maar ter dood:
Dan zyn wy uit den nood.
5
Zy bonden hem de handen vast,
Zyn hals met een steen beladen,
Zoekt u troost by een anderen gast,
Daar kan gy u goed verzaden,
Toen smeet men hem in de rievier;
Dit was voor hun een groot vertier
Maar God die het ziet:
Vergeet de ware vrome niet.
6
De roovers gingen nu welgemoed,
Naar den Herberg om te rusten,
Zeg kastelijn is u wijn wel goed,
Wij zouden een flesje lusten,
En dan gaan wij te zaam in rust,
Niet waar kameraads wij zijn gerust,
Een zeer goede nacht;
Wij zijn voor geen gevaar bedacht.
7
Maar Simon de pastoor bad God,
Om hem niet te doen sneven,
Gij zijt beslisser van mijn lot,
Kan 't zijn kom laat mijn nog leven,
Door 't gesmeek krijgt hij een hand vrij,
Wijl hij de steen ook werpt aan een zij
Zoo krijgt hij de kant,
Door bewerking van Gods hand.
8
Daar stond hij nakend op de strand,
Waar moet ik mij begeven,
Maar dacht ik gaan langs deze kant,
God schonk mij nog het leve,
Bij een kastelijn daar klopt hij an,
De meid die roept wat moet gij man,
Als 't wezen kan een bed,
'k Ben nakend dan ben ik gered.
9
Ach gooit mij maar een deken toe,
Dat 'k mijn schaamte kan bedekken,
De meid die deed dit met er spoed,
Om zich niet te doen bevlekken;
De staldeur treed hij in en ziet zijn paard,
Dat hinnikt 't is een wonder waard,
De Pastoor herkend,
Zijn paard is 't u bekend.
10
Zeg mijn toch zijn er in uw huis,
Drie dusdanige mannen,
'k Geloof zoo ik heb geen abuis,
Die schurken mij wel kannen,
Hij verhaalden toen 't geval,
En zijn wonderen redding boven al,
Hoe door 't gebed,
Hij van 't leven is gered.
11.
Men haalde de Gendarmerie,
Om de rovers weg te halen;
Gelijk men hier ten voorbeeld ziet,
't Bewijs dat kan niet falen;
Zij wierden toen aan voet en hand,
Geboeijend weggebragd wat schand:
Om voor euveldaan
eenmaal straf te ondergaan.
12
Men bragt hun voor het Trubinaal,
En deed hun ondervragen,
Spreekt hier de zuivere waarheids taal
Geen logen kan u schragen;
Daar stonden zij geheel verward,
Ontkende al hoe men hun tart;
Zoo dat nu ook het regt,
Niet wierd aan hun toegezegd.
13.
Men bragt hun met verzekering,
Weer naar de kerker muren;
Daar konde zij hun bekentenis,
Met aandacht zich begluren;
wachten op de tijd dat is beplijd
't Vonnis hun word toegezeid;
En om door het zwaard,
Hun leven te snijden van deez' aard.
14.
Zoo ziet men hier 't wonder in,
Aan deez' Pastoor bewesen,
Zonder zijne Godsdienst min,
was er niets als dood te vrezen;
dus menschen keert u al hem:
Bewaard zijn woorden hoord zijn stem;
Bid met Simon mee
Hij is herder voor de rust en vreê.
Wordt Gezongen en Verkocht door: DIRK TER WOORD.
Te Amsterdam bij T. WIERING, in de Binnen-Brouwerstraat, No. 10. | woor003merk01_01_0_1 |
{
"ti_id": "woor003nieu01",
"titel": "Een nieuw lied of waar en wonderlyk voorval",
"vols": "",
"jaar": "ca. 1836",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1836,
"pers_id": "woor003",
"voornaam": "Dirk",
"voorvoegsel": "ter",
"achternaam": "Woort",
"jaar_geboren": "1787",
"jaar_overlijden": "1867",
"geb_datum": "28 oktober",
"overl_datum": "8 april",
"geb_plaats": "",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 0,
"url": "https://dbnl.org/tekst/woor003nieu01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=woor003nieu01",
"maand": "",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2010-05-21T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Een nieuw lied of waar en wonderlyk voorval van Dirk ter Woort uit ca. 1836.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | Een nieuw lied,
Of waar en wonderlyk voorval, wat in Rusland, in den Schats-Kischen-Kryts, naby het Dorp Ialtimoff is voorgevallen, hoe een Klyn Zoon zyn Groot Vaders leven heeft gered, die anders door een Beer verslonden was geworden, waar door die Klyn Zoon, door het Russies- Hof, een Medalje geschonken is, in de Maand January, 1836.
Wys: Alle Meisjes komen in de Hemel.
1.
Al die tot iets wonders zyn genegen,
Die komt hier by en hoord dit lied,
Wat door den Hemelheer zyn zegen,
In het koude Rusland is geschied, bis.
Hoe dat een knaap van wynig Jaren,
Zyn Groot Vaders levens redder was,
Die hy uit de slimst gevaren,
Kordaat ging redden op dit pas. bis.
In Rusland is een Dorp gelegen,
Waar van de naam is Ialtimoff,
Daar was een Beer om aas verlegen,
Die ging op Koei en Schaapen of, bis.
De Landman kon dit slecht gedogen,
Zy namen met malkander raad,
Om dit dier na hun vermogen,
Te straffen voor zyn euveldaad. bis.
Ziet hier deez' Boeren al te zaamen,
Komen hier by dien Oude Man,
Om met malkander een plan te beraamen,
Of men die Beer ook dooden kan, bis.
De Oude Boer met vuur en glorie,
Maakt zich terstond ter Jagt gereed,
Om te behalen de Victorie,
Maar dit verschaften hem groot leed. bis.
Hoe ligt doet men iets onbezonnen,
En ziet de zwaarste zaak niet in,
'T was beter nooit als nu begonnen,
Dat komt te laat ons in de zin, bis.
Zoo ging het ook met dezen Ouden,
Die was zoo vuurig en zoo kloek,
En daar hy op zyn Geweer vertrouwden,
Zoo was zyn leven byna zoek. bis.
De Boer was naauw in het Bosch gekomen,
Of hy ontmoet de woeste Beer,
Legt op hem aan vlug zonder schromen,
Maar ach hier wvgert zyn Geweer, bis.
Het Beest verwoed op het gebeuren,
Werpt voort den Oude Man ter aard,
En wil hem als zyn buit verscheuren,
Daar niets zyn woeden evenaard. bis.
'T is waar den Mensch herdenkt zyn leven,
Maar God den Heer bestierd zyn gang,
Zoo was het hier mee ook gelegen,
Wat had dien Ouden het hier bang, bis.
Had hy gedagt hier zoo te vaaren,
Vast keek hy na geen Beeren uit.
Hy was niet slimmer by Barbaaren,
En had zyn leven schier verbeurd. bis.
Zyn Klyn Zoon kan dit niet gedogen,
Treed voorwaards met een Byl als Held,
En hakt den Beer in kop en ogen,
Tot hy zyn heil in 't vlugten steld, bis.
Wat wonder door des Hemels zeegen,
Dees knaap met moed en kragt bezield,
Heeft dus den Beer ter neer gelegen,
Groot Vader was aards wis vernield. bis.
Beschouw ô Mensch dit groote wonder,
Van zoo een klyn en jong perzoon,
Dat die dees wreede Beer bragt onder,
Wie vlegt hem niet een Helden Kroon, bis.
Van altoos groenen Eerlauw'rieren,
Dien immers past aan ieder Held,
Daar hy den wreedste aller dieren,
Den woesten Beer heeft neergeveld. bis.
Hier legt den Beer geheel verslagen,
Den kop verbrydzeld in zyn bloed,
Den Oude Man word weg gedragen,
Waar op dit dier zoo had gewoed, bis.
Belaan met doodelyke wonden,
Geen kragt of magt meer om te staan,
Als of hy was geheel verslonden,
Maar nog is er verbetering aan. bis.
Nu legt den Ouden Man ter neder,
Verkneld, vergruist met wond op wond,
Des Hemels gunst hersteld hem weder,
Van al zyn smert in korten stond, bis.
De Chirurgyn zal hem verbinden,
Op dat hy spoedig word hersteld,
Zoo leefd hy weder by zyn vrinden,
Daar elk Gods wonder daad vermeld. bis.
Triumph! hier juicht in volle zegen,
Van 't grooten Hof den Russen stoed,
Deez' jonge knaap met blydschap tegen,
Voor zyn getrouwen Helden moed, bis.
Hier werd hem een bewys geschonken,
Ter eer voor hem en 't nageslagt,
Wiens hart zou hier niet door ontvonken,
Daar hy door 't Hof wierd hooggeagt. bis.
De Keizer zegt door vreugd gedreven,
Tegens zyn Hof en Edelen stoed,
Ziet Heeren 't geen dat ik hier geven,
Is voor deez' Jongelings trouw en moed, bis.
'K schat hem een knaap van hooge waarden,
Neemt alle hier een Exempel aan,
Daar niemand hem ooit evenaarden,
In zyn kloekmoedig stout bestaan, bis.
Welaan myn Zoon ontvangt dit teken,
Van mynen hand tot waren blyk,
Dat ik uw hoog schat en bereken,
Met grooten Helden steeds gelyk, bis.
Den Hemel schenkt uw een lang leven,
Behouwd altoos dien moed en deugd,
Die in uw hart reeds staat geschreven,
Zoo leeft gy voor uw nut en vreugd. bis.
Aanschouw ô Mensch Gods wonder wegen
Dien ik uw voorstel in dit lied,
Deez' knaap geboren tot een zegen,
Zyns Groot Vaders leven was vast te niet bis
Zoo hy niet door Gods wonder werken,
Dien nordsche Beer had neergeveld,
Wie kan zyn kragt of magt beperken,
Zoo God van David maakt een Held. bis.
Wordt Gezongen en Verkocht door DIRK ter WOORD.
Te Amsterdam, by J. Wendel en Zoon, Anjeliersgracht, No. 148. | woor003nieu01_01_0_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 1,
"section": 1
} | Aen de Godt-soeckende maeghden.
AEngesien den Mensch dickwils vermoeyt zijnde met de sorghe tot de tijdelijkcke nootsaeckelijkckheyt, kan sigh niet beter vermaecken als met te aenmercken de vruchtbaerheyt van de Hoven, ende daer over sigh verwonderende kan oock niet laeten sigh te begheven tot Lof-sangen aen de Goddelijcke voorsichtigheyt.
Zijt gy somtijdts bedroeft, oft andersins beswaert,
Verheft u hert tot Godt, door wie gy wort bewaert,
En preyst om een Lied uyt desen Tuyl te kiesen,
Dit doende sult gy noyt tijdt sonder vrucht verliesen.
Van gelijcke over de weldaden de welcke Godt verleent aen die het hem gelieve, nochtans sonder achterdeel van ieders bequamigheyt: soo dat alle sorten van gheesten zijn dienende tot grootmaecken van den Goddelijcken Naeme: want den Lof-singhende Propheet Psalm. 150. v. 6 seght: Alle Geesten prysen den Heere, dat is alle schepsels zijn om den Heere te loven over sijn wonderheden, soo dat hoe kleyn ende machteloos die schijnen voor de werelt, nochtans zijn sy bequaem om den Heere lof ende glorie te bewysen volgens de getuygenisse van den gekroonde Psalmist sprekende tot Godt: Psalm. 8. Vers. 3. Uyt den mond van de kleyne…hebt gy den lof volmaeckt, door welcke kleyne oock in eenen sekeren sin mogen verstaen worden de Maeghden, de welcke al is 't dat sy levende naer haere verbintenisse van Godt seer bemint ende boven al groot geacht zyn, soo zynse nochtans kleyn voor de werelt, ende moeten door een oprechte kennis haers selfs noch kleynder wesen in hun eygen oogh, ende neerstigh zyn om te loven de Goddelijcke Goetheyt.
Tot lof-sangh van den Heer, zijt vlytigh t'aller stonden,
Godt heeft altijdt bemint den lof uyt Maeghde monden,
So gy wilt dat Godt in u neemt sijn behaeghen,
Dan sult gy tot hem, lof singen heele daghen.
O geluckige Maeghden, de welcke vereerlijckt zijn om de Goddelijcke Lof-sangen verdienstiger te gebruyken als die de welcke kunnen tijt niet konnen be-steden dan in tijdelijcke occupatie weynigh konnende letten op de oeffeninge eygentlijck toekomende aen den heysch van hunnen staet, daer gy o Maeghden zijnde sonder plicht van de Werelt te believen kont met minder verstroytheyt tot den Heere u hert ende begeerte stieren tot dienst ende gebenedydinge van sijnen alder soetsten Naem: want een Maeght peyst op het welck den Heere aengaet, op dat sy heyligh wordt naer het lichaem ende naer den geest. I. Cor. 7. Vers. 34. Dat is neerstigh in te overdencken de middelen om Godt te behaghen, als veroorsaeckende de heyligheyt van het lichaem ende de ziele.
Ende om te bekomen dese twee-voudige Heyligheyt, de welcke niet magh verdeelt zijn naer de Leeringhe van den Heylighen Augustinus: Den Maeghdom naer het lichaem kan niet profijtelijck zijn alwaer noch is werckende de bedorventheyt van het gemoet. Tweederlye heyligheyt, een naer het lichaem bestaende in het geluyt van de stemme, ende een naer den geest, bestaende in het over-een-komen des gemoets aen de bediedenisse van de woorden:
Als gy stort u gebedt, dan moet g'aendachtigh wesen
Op dat gy vruchten raept uyt die manier van lesen:
Soo oock wanneer gy singht, sult gy u hert en sinnen
Stieren tot den Heer, die gy wenscht te beminnen.
Welcke heyligheyt genoegh is te bemercken uyt den Geestelijcken voorworp van dese materie de welcke niet anders is behelsende als beweging tot de devotie, over-dencken van het leven ende lijden Christi, benessens andere menighvuldigheden op de voornaemste Heylighen, soo tot onser verwonderinge begaeft van Godt, als tot leeringe op onse maniere voor-gestelt, het welck genoech schijnt uyt-gedruckt te zijn met den Tytel, in dit werck te noemen Het Gheestelijck Maeghden Tuyltjen, by een vergadert ende op-gedragen aen de Godt-soeckende Maeghden, om alle dagen daer mede verçiert zijnde goeden reuck te mogen geven in de tegenwoordigheyt van den Hemelschen Bruydegom.
GHEESTELYCK uyt redenen dat het niet werelts verhaelt, maer kan dienen voor die betracht het tijdelijck te verlaeten om te standtvastiger het boven-aerts te beschouwen.
MAEGHDEN om behalven dat het geestelijck is wort toe-geeygent ende present gedaen aen de Maeghden de welcke besonderlijck moeten besigh zijn met het ghene den Heere aengaet.
TUYLTJEN gemerckt dat het is een nauwkeurige t'samen-voeginge van menighvuldige citaten voortskomende uyt den geestelijcken Hoff der Goddelijcke
Mysterien vergeleken by de Bloemen, soo door de Lelien worden gheestelijck verstaen de Maeghden. Door de Roosen de Lijdtsaemheyt; door de Violetten de Ootmoedigheyt; door de Hyacinten de Wysheyt; door de Croonen Imperiael de Gehoorsaemheydt, ende so voorts naer de gelijckigheyt van de personelijcke deughden worden hun toe-gepast de hoedanigheyt van de Bloemen. Noch anders kan dit Bloeme. Tuyltjen geconsidereert worden als noodigh tot cieraet van een Maeghdelijck herte vervattende de Animonie, de welcke door haer aengenaem roodt kan seer wel verstaen worden de beschaamtheyt ende de Goddelijcke vreese. Door de Auriculus de welcke komen in de voor-somer ende hebben op een tacxken veel Bloemekens, wort verbeldt de medewerckinge met de eerste gratie, ende de liefde tot sijnen even-mensch. Door Duysentschoon de welcke zijn blauwe klocxkens ende staen in fleur in de Herft-maent, wort beteeckent de getrouwigheyt ende rijpsinnigheyt. Door de Genoffels de welcke zijn gemegelt met wit en root, wyst aen de seeghbaere onnooselheydt, ende is wel-rieckende, dat is: soetaerdigh zyn. Door de Narcissen de welcke geel zyn ende blyven lanck versch, wort verstaen de gerustigheyt ende volherdinge. Door de Ridderspore de welcke is purper ende heeft den naem van een Spore, bediet
gestaedighe neerstigheydt. De Mater om haere hooghte ende swaeren reuck wort vergeleken by de goede intentie ende het vluchten van de occasie der perijckelen. Dit zijn van de besonderste Bloemen die Maeght behoorden te plucken tot stofferinge van haer Tuyltjen, het welck sy altydt voor het hert moet dragen tot een teecken van de Maeghdelijcke volmaecktheyt.
Hier hebt gy voor de hant, veel Bloemen, Hoff-ciraeten,
Maeckt daer een Tuyltjen van, het ghene u ziel sal baeten,
En draeght dit voor u hert, tot teecken wie gy zyt,
In dien gy anders doet, sult hebben maermaels spyt.
Eens ondervonden hebbende de deught van dit Maeghden Tuyltjen, verciert ende gepalleert met de besonderste Bloemen sal een ieder genegen worden om daer mede begiftight te zijn, ende door begeerte uyt-roepen met de Bruyt der Gesangen. Cant. 2 Vers. 5. Ondersiet my met Bloemen. Niet anders wenschende te besitten als de rarigheyt van de uyt-gesochte deughden verkregen uyt den Hoff van Speceryen. Cant. 5. Vers. 1. Te weten uyt de H. Kercke, als zynde eenen Hoff voorsien van de alderkostelijckeste speceryen, dat is van de middelen tot het eeuwigh geluck, gelijck zyn: het Woordt Godts, de Goddelijcke Mysterien, de HH. Sacramenten, Exempelen der Heylighen, ende andere sekerheden tot de saligheyt.
Treedt maer in desen Hoff, en wilt hem wel doorpaden,
Sult vinden geenen struyck, oft heeft een Blom geladen;
Soo dat een ider een kan kiesen naer den lust,
En seggen Godt alleen is mijnen vvensch en rust.
Dit Tuyltjen soodanigh vereert met veelderleye Bloemekens de welcke indachtigh maecken hoe dat een Maeght behoort te zijn in haere manieren ende handel om met voortgangh dit Tuyltjen ten thoon te stellen tot stichtinge van een ander ende tot genoegen van haer selven, gemerckt dat sy moeten verschillen aen de wereltsche Maeghden de welcke hun vermaeck nemen met te bekomen een natuerelijck Bloeme-Tuyltjen dit stellende voor het hert als gevende occasie tot af-stecksel van hunnen schoonheyt.
Het ghen' de werelt doet, dat wort van veel gepresen,
Al is 't dat werelts vrint den vrint Godts niet kan wesen!
Nochtans soo wort door Godt veroorsaeckt in 't gemoet
Een geestelijck bewys uyt ghen' de de werelt doet.
Want een geestelijcke Maeght suyver van herte betracht niet als te vergaderen Godtvruchtige wercken om met die te stofferen de weerdigheyt van de Ziele, de welcke voorts-brengen sinnelijcke Bloemen, niet tot het behagen
van het gesicht oft reuck gelijck de wereltsche, maer van het gehoor, bewegende het verstant tot exempel van een ider.
Tot welcken eynde kan geen beter Tuyltjen op-gesocht worden met het welck men betrouwt het ciraet der Maeghden te bestaen in de gave der gestichtigheyt de welcke sal uyt-schynen met het door-bladeren van desen Boeck als zynde eenen Schat der Geestelijcke Gesangen.
Soo dat ick dit gemaeckt hebbe tot oeffeninge van de Maeghden, geloove niet beter kan opgedragen worden als aen de selve, de welcke werck maecken geestelijcke Bloemekens te soeken en te plucken, en daer van Tuyltjens gemaeckt hebbende hun ziele te vercieren, om alsoo hun verdienstelijcker te mogen verthoonen in de tegenwoordigheyt van den Hemelschen Bruydegom.
Dit dan alsoo zynde wensche u den gheestelijcken voortgangh, ende versoecke mynen arbeydt in danck te willen nemen, met te gedencken op de mededeelinge van uwe godtvruchtigheyt.
Neemt in danck dit Bouqué, u Maeghden op-gedragen,
En buyten desen Tuyl laet alles u mishagen;
Ontfanght den Bloemen Tuyl, gepluckt uyt Christus hoff,
En alles wat gy vindt stiet'et tot sijnen loff.
UE. Dien. E. V. W. | wouw001ghee01_01_0_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 7,
"section": 1
} | Stemme: Ach hemels Manna wort hier wel gepresen. (oft)
Van d'Onthoofdingh van den Koninck van Engelandt.
Wort gesonghen op dry different thoonen gelijck de Completen met delen af-scheyden het eerste deel wat leegh, het tweede verheft de stem, het derde wederom dalende.
Beghint leegh.KOmt ô lieve Bruyt wilt u met my vermeyden,
Die verlaet het s'wereldts stof,
Ick sal u door de groene velden leyden,
Thoonen de Blommekens van den Hof;
Ha die seer schoon,, hier staen ten thoon
In den fleur,, soet van geur.
Nemt hier Bruyt een rijp gemerck met vreught,
En treckt uyt elck Bloemeken een deught
Hier verheft de stem.Siet hoe de Violette
Haer leegh ter aerden spreyt,
O Bruyt wilt hier op letten
'T is diep ootmoedigheyt,
Want dêes deught maeckt u de hooghste croon bereyt.
Hier daelt de stem.Laet ons nu met reden
Wat voorder gaen treden,
Beschouwt den Rooselaer hier in den fleur,
Sijn tacxkens ontweken
Vol dorens scherp steken
Waer uyt het Roosken spruyt seer soet van geur:
Wilt hier de lijdsaemheyt gestadigh leeren,
In allen druck en pijn
Stil en gevredight zijn
In 't Cruys des Heeren.
2. De Sonne-bloem sal u gestadigh leeren,
Beghint wederom leegh.Keerende haer naer 't Sonne-licht,
Hoe dat ghy Bruyt hier moet met Godt verkeeren
In u meyningh en opsicht,
In tegenspoet,, Uyt reyn gemoet,
Noemt den keer,, Tot den Heer,
Uwen wil op sijnen wil dus past,
Hecht u aen sijn soete liefde vast:
Verheft.Siet hier de weerd' gepresen
Schoon Bloem Croon Imperiael,
Sy leert gehoorsaem wesen
Bevat wel dese tael,
'T zijn ô Bruyt de deughden altemael:
Daelt af.Aenschouwt d'uyt-gelesen
Schoon Lelie gepresen,
Die door haer witheyt all's te boven gaet,
Wiens geur vol van krachten
'T serpent doet versmachten,
Het is den Maeghdelijcken staet,
Die volgen dese deught door liefde gedreven
Sullen met blijschap klaer
'T suyver Lam volgen naer
In 't eeuwigh leven.
Leegh.3. De Ackoleye wast droevigh van couleuren,
Neer-gebogen dagh en nacht;
Leert hier ô Bruyt met 't Tortelduyfken treuren
D'armoede des gheest betracht,
Want 't is een deught,, Die Godt verheught,
Dus veracht,, s'Wereldts pracht
Soo sult ghy in vollen overvloedt
Eeuwigh in Godt vinden alle goedt:
Verheft.'T Gers-bloemeken vol eeren
Leert u tot alder spoet
Van aertsche saken keeren,
Verlaten 't wereldts goet
En Godt dienen met een vry gemoet:
Daelt af.De Goubloem wilt weten
Magh niet zijn vergheten,
Die sal u leeren suyver en net,
Uyt hert ende sinnen
Godt eeren en minnen,
En altijdt vyerigh wesen in 't gebedt;
Die wel betrachten dese deught verheven
Zijn vreeselijck aen d'hel,
Want sy de duyvels fel
Van schrik doen beven.
Leegh.4. De Geldersche Roos die leert u t'alderspatie
Hoogh verheven op haer hout,
Hoe ghy ô Bruyt in hemelsch contemplatie
'T wonder werck van Godt beschout,
En de natuur,, Door arbeyt suur
Ten gront neer-druckt,, En dus pluckt
Al dêes Bloemekens seer triumphant
Die hier staen in desen Hoff geplant:
Verheft.'T Vlas-bloemeken vol behagen
Schoon van couleuren blouw,
Leert ongemack verdragen
In arbeydt heet en kouw
Altijt blijven aen den Bruydegom getrouw:
Daelt af.Voor 't lest siet seer schoone
Komt sier hier verthoonen
Den gulden Affricaen in sijne jeught,
Tracht dese te plucken
Op dat u magh lucken,
Het is volstandigh blijven in de deught,
Want 't is dêes deught die d'ander al doet loonen;
Men prijst 't beghinsel vast,
Maer 't eynde draeght den last
Soo oock de Croone. | wouw001ghee01_01_6_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 8,
"section": 1
} | Stemme: Van Cecilia. (oft) Ick sien een Choor verheven.
REyn Maeght wilt hier bemerken
Al tot Godts eer en lof,
Godts wonderbare wercken
In de Bloemen van den Hoff;
Siet hoe sy jeughdigh groeyen
Sich verthoonen op haer cruyt,
Den douw comt haer besproeyen,
Sy comen lustigh uyt:
Aenschout die soete fleuren
Vol aengename geuren,
Houdt hier tot alder spatie
Soo veel als gy vermeught
U soete contemplatie,
Treckt uyt ieder Bloem een deught.
2. De Teyeloos met vreughden
Stelt haer eerst op haer cruyt,
Betracht hier alle deughden
En dient Godt als weerde Bruyt:
D'Apatica naer wenschen,
Thoont haer vroegh maer leegh ter aerd;
Sy brenght de penitencie,
Een deught seer groot van waerd:
De Stock-Roos sonder treuren
Seer aengenaem van geuren,
Die sal u hier aenwysen
Verheven vander aert,
Hoe ghy hier moet op-rysen
Uyt de sonden opperwaert.
3. De Korenbloem vol eeren
Leert booghing van den wil;
'T Joncquilleken cleyn en teere
Leert ootmoedigh zijn en stil:
Blanche Musquin verheven
Stelt haer aengenaem ten thoon,
Leert hier uyt minsaem leven,
Godt dienen sonder loon;
De Mater sal u leeren
Ootmoedigh te verkeeren,
En soo 't wit cleed betrachten
Van puer onnooselheyt,
En u van sonden wachten,
Oeffenende de deught met vleyt,
4. D'Aurikelus sal u seggen,
All' overvloedigheyt
Gewilligh af te leggen,
Dienen Godt in matigheyt;
Siet hoe die Doren bloeme
Soetjens uyt haer dorens spruyt
Tracht Maeght hier te becomen
De deught van lijdsaemheyt;
De Merdich gou geboogen
Stelt g'hoorsaemheyt voor oogen;
Den Martelaer vol deughden
Leert u in druck en pijn
Verduldigh zijn met vreughden
In Godts wil gevredigh zijn.
5. De Gelder-Roos sal leeren
Verheven op haer hout,
Hoe gy moet contempleren
In Godts wercken menigh fout:
De Gers-bloem sonder treuren
Leert u hert tot Godt alleen
Van aerdiche saken keeren
In sijne liefde reen;
De soete Jeluminne
Leert u uyt hert en sinne
Naer s'hemels vreughden trachten,
De Bloem Croon Imperiael
Stelt wel in u gedachten,
'T zijn de deughden al te mael.
6. De Goubloem in dees landen
Die leert u sonder let
Hier in Godts liefde branden,
Vierigh wesen in 't gebedt;
De Lelie sonder treure
Door haer schoonheyt triumpheert,
Die door haer cracht en geure
Het boos Serpent verneert,
'T is den Maeghdom gepresen
In weerden uyt-gelesen,
Die dese deught verheven
Betracht in liefde claer,
Sullen in 't eeuwigh leven
'T suyver Lamm'ken volgen naer.
7. 'T Gernoffeltjen gepresen
Verschoont sich in den fleur,
In schoonheyt uyt-gelesen
Vol van aengenamen geur:
Tracht hier ô Maeght verheven
Met dêes oversoet Blom
Den soeten geur te geven
Voor uwen Bruydegom,
Van alderhande deughden,
Die gy betracht met vreughden;
Wilt dan cloeckmoedigh stryden
Tegen dat hels serpent,
Soo sult gy u verblyden
Met den Bruygom sonder ent. | wouw001ghee01_01_7_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 10,
"section": 1
} | Stemme: Rijst op mijn ziel hoe langh sult gy noch slapen.
1. DEn Engel Gabriël van Godt gesonden,
Quam tot een Maeghdeken te Nazareth,
Wiens Naem Maria was om te verkonden,
Daer sy soo vierigh was in haer gebedt,
Dat Godts eenigh Sone naer onsen wensch
In haer suyver lichaem sou worden Mensch.
2. Hy sprack haer aen met groot ootmoedighede
Ave Maria vol van gratiée,
Den Heer die is met u tot alder stede,
Gebenedijt zijt gy o Maeght vol vrée,
Boven alle Vrouwen inder eeuwigheyt,
Gy sult zijn de Moeder van Godts Majesteyt.
3. De suyver Maget wiert verschrikt mits desen,
Sy dacht van waer komt my dees Boodtschap teer;
Den Enghel sprack Maria wilt niet vreesen,
Ghy hebt gratie gevonden by den Heer,
Gy sult ontfangen en baeren eenen Soon
Die sal groot wesen in sijns Vaders Throon.
4. Hy sal worden genaemt seer hoogh verheven,
Den Soon van d'Alderhooghste Majesteyt,
David sijns Vader stoel sal Godt hem geven;
Hy sal regneren inder eeuwigheyt
In het huys van Jacob over vele bequaem,
En gy sult noemen Jesum sijnen Naem.
5. Die suyver Maghet Maria gepresen
Besorght voor haeren Maeghdom excellent,
Sy sprack ô Enghel Godts hoe sal dat wesen,
Want ick noyt eenighe man en heb bekent:
Den Enghel sprack ô Maeght weest niet in pijn
Gy sult Godts Moeder en reyn Maghet zijn.
6. Den Heyligen Gheest sal tot u neder dalen,
Gy sult omlommert worden door de kracht,
Des Alderhooghsten door dees soete straelen
Sal 't Goddelijck woordt in u worden volbracht:
Daerom dat Heyligh dat gy baeren sult
Dat sal wegh nemen s'wereldts sond en schult.
7. Elisabeth u Nicht met groot verlangen
In haeren ouderdom naer lanck gesucht
Heeft nu met blijdschap oock een Soon ontfangen,
'T is nu de selde maent van haere Vrucht,
Want by Godt geen dingen is onmogelijck,
Wiens Rijck sal wesen inder eeuwigheyt.
8. Maria die reyn suyver Maghet teere,
Sprack tot den Enghel met een soet accoort,
Met groot ootmoet siet de Dienstmaeght des Heeren
Dat my geschieden moet al naer u woort:
Godts Gheest seer krachtigh daelden uyt den throon,
'T VVoord is Vlees geworden 't nam in haer den woon.
9. Maria suyver Maghet weerd gepresen
Door de volmaeckte blijdschap van u Vrucht,
Ick bid u wilt ons toch getroostigh wesen
Wy arme ballingen vol droef gesucht,
Komt ons ter hulpe in desen streyt
In d'uer des doodts ons ziel in blijschap leyt. | wouw001ghee01_01_9_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 11,
"section": 1
} | Stemme: Laet ons gaen om te besoecken.
WAnneer den tijdt van baeren nu gonck naecken
Van dat Kindeken Mensch en Godt,
Quam'er een Keyserlijck gebodt,
Dat ieder naer sijn eygen stadt moest komen,
En belijden sijnen Naem:
Joseph heeft dan oock dit gebodt vernomen,
Dat hy voltrecken wilde sonden blaem.
2. Zynde besorght voor sijne Bruydt vol weerden
Oft haer iet miscomen sou,
Die hy beminden seer getrouw:
Hy heeft haer mé naer Bethlehem genomen,
Want dit was Sint Josephs Stadt,
S'avonts vermoeyt sijn sy binnen gecomen,
Zijnde van hagel, sneeuw en regen nat.
3. Joseph die gonck dan in d'herbergen vragen
Om logist al voor zijn gelt,
Maer de weerdinnen seer ontstelt,
Sy hebben hem seer spytigh toe-gesproken,
Wesen hem in een Stal
Seer dun gedackt, de muren seer gebroken,
Siet daer wyst Bethlehem den Godt van al.
4. Joseph bedroeft over de groot oneere
Diemen hier aen Godt bewijst,
Is naer desen Stal gereyst,
Alwaer die hooge Majesteyt geboren
Is in een soo kouden nacht,
Van die reyn suyvere Maget uytverkoren,
Tot Saligheyt van 't menschelijck geslacht
5. O grooten Godt wie sal konnen bemercken
Uwe liefde wonder groot,
Die hier leyt dus naeckt en bloot,
O wien de Hemels niet konnen bepalen
Alderhooghste Godt van al:
Zijt voor den Sondaer komen nederdalen,
En gaen logeren in een armen Stal. | wouw001ghee01_01_10_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 12,
"section": 1
} | Stemme: Den Salighmaecker die is nu gebaert.
HEt eeuwigh Vaders Woordt geworden Mensch
Is desen nacht voor ons geboren:
Van een reyn suyver Maeght gebaert naer wensch
Uyt Davids stam eeuwigh van Godt verkoren:
s'Heeft hem gebaert al sonder ween oft klacht,
Die komt verlossen 't menschelijck geslacht:
In teere doeckskens in een krib geleyt,
Laet ons aenbidden hier sijn hooge Majesteyt.
2. Een helder licht dat hier noyt oogh en sagh,
Quamp in de duysternisse schijnen:
't Scheen dat den nacht verkeerden in den dagh,
Jae selfs de Son haer stralen dé verdwijnen;
Een soete aengenaem kinder-stem
Hoortmen in't stalleken van Bethlehem,
Het weent en schreyt hier aen sijns Moeders borst:
Maer 's Menschen Saligheyt was sijnen meesten dorst.
3. De Engeltjens songen boven den Stal
Met blyder stemme soet en stille:
Gloria sy den hooghsten Godt van al,
Vrede des Menschen die zijn van goeden wille:
D'Herders en buyten-lieden op het velt
Hebben hun vlytigh op de baen gestelt
Om te besoeken t'aldersoetste Kindt,
Dat om ons Saligheyt leyt inden kouden wint. | wouw001ghee01_01_11_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 13,
"section": 1
} | Stemme: S'nachts als een iegelijck lagh in rusten.
EEn helder licht is ons verschenen
Den Salighmaecker is gebaert,
Ons duysternissen zijn verdwenen,
Vrede is aen de aerde verclaert:
Siet hoe die hooge Majesteyt
Op hoy en stroy in een Kribbe geleyt
Tusschen twee beesten in eenen stal,
Komt te hersellen Adams val.
2. Dit is den dagh die David alleyne
Eertijts heeft in den geest voorsien,
En riep om water uyt die Fonteyne,
Die nu gemeyn is voer alle lien:
Komt drinckt van dees Fonteyne al
Die uytgedrooght zijt door Adams val
Sy sal u geven in overvloet
Levende water tot uwer behoet
3. Moyses die sagh in de Woestyne
Het doren-bos vol vlam en vuur:
Maer als hy 't bos niet sagh verdwynen
Verscheen hem aen het verstant dees figuur,
Hoe dat die hooge Majesteyt
Sich sou bekleeden met onse Menscheyt
Aennemend' lieffelijck Lichaem,
Om soo te wesen tot lyden bequaem.
3. Siet hoe dees vlam haer vierighe stralen
Vy: d'Heylige Dryvuldigheyt
Heden laet op der aerden dalen,
En maeckt de heele Werelt verblyt:
Siet hier dat eeuwigh s'Vaders Woort
Nu vlees geworden maeckt voor ons t'accoort,
Geboren uyt een Maget reyn,
Om met den Sondaer te wesen gemeyn.
5. Ach Sondaer laet dees vlam toch blaken
In 't doren-bosch van uwe Ziel,
Om die suyver van sonden te maken
Schenckt u memori, verstant en wil
Aen dit lief kindecken dat hier leyt,
Om u te soecken van kou en schreyt;
Want sijn wellust is te zyn met den Mensch,
Schenckt hem u hertjen naer sijnen wensch.
6. O grooten Godt en Coninck vol vrede!
O alderhooghste Majesteyt,
Die van al herten moet zijn aenbeden,
En hier zyt in een Kribbe geleyt:
Ick bid u door u liefde soet,
Geeft my een vredtsaem en reyn gemoet,
En maeckt myn Ziel door liefde bereyt
Om u te minnen in eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_12_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 14,
"section": 1
} | Stemme: Laet ons gaen om te besoecken.
HEden is ons een Kindeken geboren
In den Stal van Bethlehem,
T'welck al ons sonden neemt op hem,
De Hemels vloeyen heden melck en honinck
Storten uyt den soeten vré:
Want siet hier leyt den alderhooghsten Coninck
Tusschen twee beesten een een verworpen sté.
2. Vrede zy u die zijt van goeden wille:
Want den Coninck vanden peys
Is nu gebaert naer onsen eys.
Men hoort alom de Seraphinsche tongen
In de locht ontrent den Stal
Gloria in Excelsis wort gesongen
Aen hem den Alderhooghsten Godt van Al.
3. De Herderkens hoedende haere Schapen,
Hoorende dees melody
Lieten haer Schaepkens in de wey:
Sy zyn met spoet naer Bethlehem gekomen,
En getreden in den Stal
Daer hebben sy dat Kindeken vernomen
Het welck de werelt eens verlossen sal.
4. Zynde dan al met blydschap overgoten
Vielen op haer knien neer,
Aenbadent Kintjen hunnen Godt en Heer,
Komt dan myn Ziel met heel u hert en sinnen
En aenbidt hem met ootmoet,
Die u bemint wilt wederom beminnen,
Schenckt aen dit Kindeken een reyn gemoet. | wouw001ghee01_01_13_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 15,
"section": 1
} | Stemme: Sa vlytigh op de baen.
WAt sien ick ginder verr'?
Gebuerman laet u Schapen staen,
Siet een schoon helder sterr':
Sa Tirter laet ons samen gaen
Met vlyt,, 't is yt:
My dunck ick hoor een Engels stem
Omtrent den Stal van Bethlehem:
My dunckt voor al
Dat daer iet wonders wesen sal;
Missias is gebaert,
Soo ons den Engel heeft verklaert,
Een cleyn Kintjen soet van aert,
Leander nemt de stoopen aen
Wy sullen hem besoecken gaen,
Dat lief Kint
Dit ons seer bemint.
2. Sy quamen in den Stal,
Daer vonden s' in een Krib geleyt
Den grooten Godt van al
Sy knielden voor sijn Majesteyt
Met spoet,, seer soet:
Sy setten haer melck stoopen daer
Haer korven met de ander waer,
Coridon trock uyt sijn Luyt,
Leander nam sijn Fluyt,
Titer quamp met haer Riet
En spelden oock een vrolijck Liet
Voor dat soete Kintjen siet,
S'Aenbaden dat onnoosel Lam,
Het welck des werelts sond' afnam
Met ootmoet,
Hun alderhooghste goet.
3. Sy songen al te saem,
Sus, sus, na, na na, Kintjen soet:
Wilt toch wat slapen gaen,
Sy custen daer met groot ootmoet
Dat Kint,, bemint:
Sy speelden voor 't onnoosel Schaep
Tot dat het soetjens viel in slaep,
De Moeder sey:
Weest bly,
Herderkens gaet nu vry,
Dit Kintjen groot geacht
Heeft nu gebroken 's vyants macht,
Voor het menschelijck geslacht;
Wilt vrolijck naer u Schaepkens gaen,
En comt gy morgen noch eens aen
Hier ter sté,
Brenght u gebuerkens mé. | wouw001ghee01_01_14_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 16,
"section": 1
} | Stemme: Noyt en was'er blyder nacht.
BLyschap , blyschap desen nacht;
Siet Messias is geboren,
Over duysende jaer verwacht:
Laet ons besoecken
Het Kintjen in doecken,
Op hoy en stroy geleyt Emanuël,
En laet ons singen
Met vreught op-springen:
Viva den grooten Vorst van Israël.
2. D'Engeltjens songen soet en stil:
Glorie sy Godt inden Alderhooghsten,
Vrede den Mensch van goeden wil:
Sa laet ons spelen
Op Fluyten en Velen,
Al voor dat soete Kint Emanuël,
En laet ons singen
Met vreught op springen:
Viva den grootsten Vorst van Israël,
3. Nu is Satans macht te niet;
Peys en vrede is ons geboren
Door dit cleyne Kintjen siet,
Laet ons dan vieren,
En lustigh swieren,
Al voor dit soete Kint Emanuël,
Laet ons neer knielen
Met hert en Zielen:
Aenbidden hem den Vorst van Israël. | wouw001ghee01_01_15_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 17,
"section": 1
} | Stemme: Den Salighmaecker die is nu gebaert.
DEn Schepper van het menschelijck geslacht
Is desen nacht voor ons geboren,
Emanuël ter werelt lanck verwacht,
Door Adams val wy waeren al verloren:
Siet hoe hy schud' en beeft in dese kou,
Hy sucht en weent hier uyt bitteren rou,
Om dat den Sondaer selver niet en weent:
Maer in sijn sonden leeft verhert ende versteent.
2. Siet Bethlehem die rijcke Konincks Stat
En hadt geen plaets voor haeren Heere,
Dus was't den Salighmaecker noodigh dat
Hy buyten in een schuer sou gaen logeere,
Den Stal der beesten was hier sijn Salet:
Wat hoy en stroy was dijn decksel en bedt,
Een houte Kribbe was sijn Ledikant,
Wie is oyt sulcks gedaelt in sinnen of verstant.
3. De stomme beesten kennen hunnen Heer,
Voor wien sy haeren adem geven,
Om te verwermen sijn ledekens teer,
Die vande kou hier schudden ende beven:
Komt,komt toch Sondaer oock een weynich hier
Maeckt voor dit Kintjen in u hert een vier,
Dat hier in vorst en sture winden leyt,
En Mensch geworden is voor uwe Saligheyt. | wouw001ghee01_01_16_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 18,
"section": 1
} | Stemme: VVat sien ick Titer ginder verre.
HEt Kindeken is nu besneden,
Mijn ziel aenschoudt,
Voor ons mifdaet in sijne teere leden
Maer acht dagen oud:
Ach, ach, hoe moest de Moeder weenen,
Die dees bitter smert
Gevoelden in haer hert,
Dat haer Kint met een steenen
Mes besneden wert.
2. Komt gy alreed u bloet vergieten
Emanuël?
En u vyer-pyltjens uyt den Hemel schieten
Naer de aerde seer snel:
Ach kost u liefde niet vertoeven
Tot dat ghy hier naer
Veel meerder pijnen swaer
Bitterlijck voor ons proeven
Sult naer dertigh jaer.
3. Ghy comt den Wyngaert vroegh besproeyen,
Die was verdort,
Gy stelt hem weer so fleurigh in sijn bloeyen,
Dat hy vruchtbaer wort:
Ach mocht het my toch eens gelucken
Dat dit Heyligh Nat
Mijn sondigh hert besat,
Ick sou de vrucht dus plucken
Die den Wijn-stock hadt,
4. Jesus wort u den Naem gegeven
Tot onser vreught?
O weerden Naem voor wien de Hel moet beven,
En den duyvel vlucht:
Laet Iesus uwen Naem geschreven
Zijn in myn gemoet.
Ver' boven honinck soet,
En doet mijn Ziel herleven;
Ach mijn eewigh goet.
5. Ick bid u Iesus door u lijden
En bitter smert,
Dat gy u liet als een Sondaer besnijden:
Komt toch in mijn hert,
En wilt besnijden all' mijn sinnen,
En mijn Ziele kracht,
Op dat ick dagh en nacht
U mijnen Godt beminne,
En de sond' veracht. | wouw001ghee01_01_17_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 19,
"section": 1
} | Stemme: Den Salighmaecker die is nu gebaert.
DRy Koningen quamen gereyst van verr',
Al om te doen hun Offeranden,
Sy sagen in den Oosten een claer sterr'
Die hun bracht in de Bethlehemsche Landen:
Maer sy verloren die te Jerusalem,
Dus vraeghden sy met een bedroefde stem:
Waer is geboren hier dat weerdigh Kint?
Koninck der Joden die ons ziel soos eer bemint.
2. Herodes was verwondert en verbaest,
Als hy hoorde dees Koninckx Heyren,
Zynde beroert hy ded' terstont met haest
De Schrift geleerden en Priesters vergeeren,
Sy vonden in de Professien ras
Dat desen Koninck al geboren was,
En dat in't stalleken van Bethlehem
Heroden riep terstont de Koningen tot hem.
3. Gaet soeckt hem in den Stal van Bethlehem:
Maer als gy 't Kintjen hebt gevonden
En hebt u Offerand gedaen aen hem:
Keert weer tot my wilt my de plaets verkonden,
Op dat ick oock als gy-lieden met spoet
Het Kintjen gaen aenbidden met ootmoet.
Dus scheyden dees dry Koningen van hem,
Maer sy en keerden niet weer naer Jerusalem.
4. Als sy quamen buyten Jerusalem,
De helder Sterr' sy weer vernamen,
Sy bleef staen op den stal van Bethlehem;
Hun hert spronck op van blyschap al te samen,
Sy syn getreden in den armen Stal
Daer vonden sy den grootsten Godt van al
Op hoy en stroy hier in een krib geleyt,
Sy vielen neder voor sijn hooge Majesteyt.
5. 'S aenbaden 't Kindeken met groot ootmoet:
Want hun herten in liefde branden,
Worpten haer Croonen voor het Kintjen soet
Met groot respect deden 's hun offeranden,
Sy openden hun cassen menigh fout,
Offerden Myrrhe, Wiroock ende Gout:
Seyden weest willekom die onse Saligheyt bemint.
6. Naer d'offerande siet het Kindeken
Heeft sijnen segen haer gegeven
Met sijn gebenedyde handeken,
Het loegh hun aen, hun hert begonst 't herleven
Daer naer het keert hem om en 't krege dorst,
De Moeder druckten 't aen haer lieve borst,
De Koningen siende 't suygende kint,
Sy riepen al met vreught siet onsen Coninck drinckt.
7. De Coningen die danckten 't Kintjen seer,
D'welck hun dus weder gaf den segen,
De Moeder en Joseph den Voester-Heer,
Daer mé soo gingen sy weder haer wegen
Vol van hemelsche consolatie soet,
Een schoonen Engel quam hun in't gemoet,
Die hun gewesen heeft een ander baen,
Met blyschap zijn sy weer elck naer hun Rijck gegaen. | wouw001ghee01_01_18_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 20,
"section": 1
} | Stemme: Schoon Catharina Beldt der Belden. (ofte) O gekruysten Heer der Heeren.
O Maria die als heden
Naer den Tempel zyt gegaen,
Met u Kindeken vol van vrede,
En hebt aen de Wet voldaen:
Gy geeft ons hier een exempel,
Hoe men van sijn jonge jeught
Sich moet wennen tot Godts Tempel,
En begeven tot de deught.
2. Gy gonght uwen Soon opdragen
Van sijn veertigh dagen oudt.
Tot sijns Vaders wel behagen,
Simeon hem hier aenschoudt:
Hy heeft hier met vreught ontfangen
Daer hy lanck hadt naer gedorst,
In sijn ermen met verlangen.
Desen lanck verwachten Vorst.
3. Vol van Hemelsche wellusten,
Sprack hy sijnen Schepper aen:
Heer laet u Dienaer ter rusten
Naer u Woort in Vrede gaen:
Mijn oogen hebben naer wenschen,
Nu gesien Saligheyt,
Die gy hier voor alle Menschen
Ende volcken hebt bereyt.
4. Gy comt d'Heydenen verlichten
Door u helder klaerheyt snel,
Gy comt u costen die hier suchten,
Oock het volck van Israël:
Sult gy zijn tot een glori'
Nu en inder eeuwigheyt,
Zyn lof ô Consistorie!
Heylige Dryvuldigheyt.
5. Noch sprack Simeon gepresen
Suyver Maeght dit Kintjen reyn,
Sal int val en opstaen wesen
Van veel lieden in 't gemeyn:
En het droevigh sweert van lijden,
Onthoudt dese worden wel:
Sal u suyver hert doorsnijden
Over sijn tormenten sel.
6. Maria heeft in haer herte
Wel bewaert dees woorden droef;
Want dees prophetie vol smerte
Heeft sy naermaels wel beproeft:
Als sy was tot seven werven
Met haer Kint in lijden swaer,
Oock in groot torment sagh sterven
Voor ons op den Bergh Calvaer
7. O Heylige Maeght der Maeghden
Die u liefste Kintjen soet;
In den Tempel hebt gedragen,
Wy bidden u met ootmoet:
Draeght toch onse Ziel oock mede
In dat schoon Hemelsch Sion,
Daer sy eeuwigh rust in vrede
Met den ouden Simeon. | wouw001ghee01_01_19_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 21,
"section": 1
} | Stemme: Blydtschap, blydtschap over al.
SIet Maria met ootmoet
Met haer liefste Kintjen soet
Vlyrich naer den Tempel gaen,
En heeft aen de Wet voldaen;
Daer sy niet was aen verbonden:
Want s'en heeft de minste vleck
Noyt géerft van Adams sonde,
Noch het alderminst gebreck:
T'is Godts liefde die haer hier toe treckt.
2. Siet die suyver Maget reyn
Offert Tortel-duyfkens kleyn
Met haer Kintjen Godt en Mensch;
Ach een Offerandt naer wensch
Tot sijns Vaders welbehagen:
O mijn Ziel dit wel onthoudt!
T'en was oudt maer veertigh dagen,
Simeon hem hier aenschout,
In wien hy hadt door Godts geeft betrout.
3. Hy omhelst met blydschap hier
T'Kindeken vol van Hemels vier:
Ach hoe Saligh was den Man
Als hy d'in sijn armen nam;
Want hy sprack doen wel met reden.
Naer u woort Heer wilt gebien,
Dat u Dienaer rust in vrede:
Mijn oogen hebben gesien,
Hem die g'hebt bereyt voor all lien.
4. Een Licht tot verlichtingh siet
Vande Heydenen weert bediet,
En tot een glorie snel
Van het Volck van Israël,
Zyt gy Kindeken wel geboren
Van dees suyvere Maget reyn,
Salighmaecker uyt vercoren,
Willecom moet gy ons zyn,
Onsen Godt hier in dit aerdtsche pleyn.
5. Glorie zy u Vader goet,
En u Soon, ô Kintjen soet!
En u Heyligen Geest wiens kracht
Dese Menscheyt hebt gebracht
In dees suyver Maeght vol waerde,
Alle tongen met jolyt,
Soo in Hemel als in aerde,
Loven uwe Majesteyt
Van nu af tot inder eeuwigheyt.
6. Noch sprack Simeon met ootmoet:
Liefste Moeder dit Kintjen soet
Sal tot val en opstaen zyn
Van veel lieden in 't gemeyn,
En het droevigh sweert van lijden;
Onthoudt wel dees waerheyt claer,
Sal u suyver hert door-snyden
Als gy in tormenten swaer
Hem sult sien sterven in 't openbaer.
7. Maria heeft in haer hert
Wel bewaert dees woorden weert,
Want dees Prophetie bedroeft
Heeft sy naermaels wel geproeft,
Als sy quamp tot seven werven
Met haer Kint in 't lijden swaer,
En in groot torment sagh sterven
Voor ons op den Bergh Calvaer,
G'hecht aen 't Cruys voor s'Wereldts sonden klaer.
8. O Maria Maget soet!
Ick bid u met groot ootmoet,
Door die droefheyt en die smert
Die hier smachten u reyn hert,
En dat ghy hebt op-gedragen
Vwen Soon den Godt van vré,
Naer des Vaders wel-behagen
Dreaght mijn Ziel ten Hemel mé,
Daer sy rust met Simeon in Vré. | wouw001ghee01_01_20_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 22,
"section": 1
} | Stemme: Hoe ligh ick hier versmoort in mijn ellende. (ofte)
Adieu mijn huys mijn ouders en mijn vrienden.
WAnneer Herodes hadt voor hem genomen,
Dat hy de kinderkens doen dooden sou,
Is s'nachts den Engel by Ioseph gecomen;
Sprack Ioseph staet op weckt u Bruyd getrouw,
Haest u al metter spoet, want sy in ongenuchten
Met haer lief kintjen soet terstont moet vluchten.
2. Herodes heeft veel kinders doen vermoorden,
Den kleynen Iesus soeckt hy over al,
'T was 't leven van dit kintjen dat hem stoorden,
Ras op de vlucht verlaet Bethlehems-dal;
U Eseltjen met spoet wilt haestigh gaen bereyden
En naer Egypten Lant soo wilt haer leyden.
3. Terstont gonck Ioseph Maria op –wecken,
Op mijn beminde Bruyt wy moeten gaen,
T'Is meer als tijt wy moeten van hier trecken;
Herodes met sijn volck is op de baen:
T'Is om dit weerdigh Kint (voor wien de hel moet beven, Van u en my bemint) te nemen t'leven.
4. Maria sat op 't Ezeltjen met suchten,
Sprack tot haer kintjen t'welck van koude beeft:
Ach mijn lief kint moet gy de doodt gaen vluchten,
Die 't leven zyt en alles 't leven geeft;
Voorwaer het sweert van wee vol droefheyt druck en smerte,
Van Simeon voorseyt doorsneed' haer herte.
5. Door bosschen, bergen, dalen en valleyen
Moesten sy reysen door veel wegen rouw,
Door hagel, sneeuw en vorst moesten sy reyen,
T'was winters-weer den wint was stuer en kouw:
In nevel, mist en wint moesten sy't was te deeren.
Met dit dit teer Goddelijck kint bynacht logeeren.
6. Op dese reys hebben sy veel geleden
Door kou, armoede, dorst en hongers-noodt;
Maer 't geen haer noch de meeste pijn aen-dede,
Dat was de vrees van haer lief kintjens doodt:
Het welck Herodes vreet met sijn Soldaten sochte,
Maria berghden 't kint hoe sy best mochte.
7. Als sy in't Lant Egypten zijn gekomen,
Passerende de af-godts Tempels daer:
Een groot gerucht heefdmen terstont vernomen,
Want al d'Afgoden vielen neer voorwaer,
Sy kenden daer de Goddelijcke Macht wilt mercken
Die door dees teere Menscheyt quam te wercken.
8. Egypten-lant gy moght wel zyn gepresen,
Seer wel hebt gy ontfangen t'uwer vrucht,
Jesus, Maria, Ioseph uyt-gelesen,
Voorwaer geluckigh was voor u dees vlucht:
Ach hadt ick u bewin gehadt wilt dit vry peysen,
K'en hadt dit huysgesin noyt laten reysen.
9. Heylige Moeder Godts door al dat suchten
En 't ongemack dat gy let op dêes reys:
Helpt my dat ick altijdt de sond' mach vluchten,
En al wat tusschen Godt en my breckt peys:
Verlost my van 't gewelt des vyants als ick scheyde,
En wilt mijn Ziel in 't s'hemels vreughden leyden. | wouw001ghee01_01_21_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 23,
"section": 1
} | Stemme: Ach datmen dien tijt noch eens vondt, dat het coren de veertel twee schellinge golt. (oft) Doen Daphne d'overschoone soete Maeght.
O Maria gy hebt gepresenteert
U Kintjen van veertigh dagen out,
In den Tempel waer Simeon propheteert,
Het welck u bedroefden soo menighfout,
En sey dat dêes uwen Sone gepresen,
Die gy brocht in uwe armen getrouw,
Tot val en opstaen soude wesen
Van veel, en dat oock het sweert van rouw
U met droefheyt belaen
Sou 't hert en ziel doorgaen,
Over u Soons Lijden en bitter torment;
O Maria gy voelden stracks dese ellent.
2. Als gy ô Maget in ongenucht,
Met u liefste Kintjen door bosschen en velt,
Naer 't Lant Egypten moest nemen de vlucht,
Om soo te ontcomen Herodes gewelt:
Wat droefheyt heeft hier uw ziele bevangen?
Wat ongemacken leedt gy op dêes baen
Het sweert van wee heeft hier met verstrangen
V suyver hert en u ziele doorgaen;
Den wegh was verr' en rouw,
Het weer was stuer en couw,
Het Kindeken teere daer gy vluchten mé
Was Godt uwen Heere en Conick vol vré,
3. Doch als gy hem verloren hadt,
Hoe was doen u suyver hertjen ia pijn!
Gy misten uwen weerdighsten schat,
Die gy hadt gemeyn by Sint Joseph te zyn,
Niet alleen onder de Vrinden en Magen
Ginckt gy hem soecken en op 't selve pas.
Maer door d'heel stadt van Jerusalem vragen.
Daer hy by de Doctoren was;
Als gy hem niet en vont
Van droefheyt schier verslont
In bittere suchten volhert gy tot dat
Gy wêer u lief Kintjen gevonden hadt.
4. Maer als ghy hem quaemt te gemoet,
Daer hy ginck al naer den Bergh Calvaer,
Lekende van het svveer en bloet,
Geladen met t' Kruys dat hem viel soo svvaer:
Gy saeght hem vallen en seer geslagen
Besvvyken onder dit svvaer gevvicht,
Hadt gy hem mogen helpen dragen,
Het hadt u bjden noch wat verlicht:
Hy sagh u droevigh aen,
Gy vviert met druck bevaen,
'T Svveert van vvêe en lijden van Simeon voorseyt
Quam u hertjen doorsnijden in bitterheyt.
5. Maer als gy hem van 't Jods gespuys
Gespannen als een pees op den boogh
Met plompe nagels saeght hechten aen 't Cruys,
En hangen tusschen Hemel en aert omhoogh,
Gy stont daer onder met suchten en beven,
Op u soo drupten dat dierbaer bloet,
Gy saeght hem sijnen Geest oock geven:
Ach hoe vvas doen u reyn hert tegemoet,
Hadt Godt u niet versterckt,
Soo mijn Ziele bemerckt,
Gy hadt hier besvveken men sagh root als bloet,
V tranen af leken in overvloet.
6. Simeon dede met grooter eervveert
Het Lichaem van 't Cruys nu vvesende doodt
T'vvelck gy met grooten vveedom aenveert
Op uvven reyn maeghdelijcken schoot
Gy kusten 't Lichaem uvvs Soons menigh vverven,
'T Welck gy vol bloet en vvonden hier vint:
Het scheen gy soudt van droefheyt sterven,
Siende hier doodt u liefde kint;
Tranen in overvloet
Storten u reyn gemoet;
Waer mede gy 't Lichaem van uvven Soon
Hier bayden en vvasten suyver en schoon:
7. Sy namen met groot eervveerdigheyt,
O suyvere Maget u Sone vveer af,
'T Welck u vervveckte tot nieuvve droefheyt,
En leyden hem in een nieuvv steenen graf:
Ach liefste Moeder vvilt ons toch schencken
Een reyn gemoet en medelydende hert
Dat vvy altijt met devotie gedencken
V leven Wëen en bitter smert,
Door al u droefheyt groot
Staet ons by inden noot,
Als vvy sullen scheyden uyt t'leven vol sucht,
Wilt ons dan geleyden in 't Hemelsch genucht. | wouw001ghee01_01_22_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 25,
"section": 1
} | Stemme: O Godt ! ô eenigh Soon van uwen Vader.
ALs Christus onsen Godt en Heer den Heeren
Wiert van den geest geleyt,
In de Woestijn eer dat hy soude gaen leeren
Den Mensch ter Saligheyt,
Door Predicatie naer 't Vaders behagen,
Heeft eerst gevast veertigh nachten en dagen.
2. Toen quam den soeten Heer honger te vooren,
Meest naer de rechtveerdigheyt,
Hier quamp den helschen vyant hem bekoren,
En heeft tot hem geleyt,
Zijt ghy den Sone Godts machtigh in daden,
Maeckt van dees steenen broot wilt u versaden.
3. Iesus antwoorden hem daer staet geschreven,
Om te verstaen seer klaer,
Den Mensch moet alleen van den broodt niet leven;
Maer van elck woort voorwaer,
Dat voorts komt uyt den Mont van Godt van waerden:
Doen nam den Satan hem op vander aerden.
4. In d'Heylige Stadt voer hem desen tenteerder
Op de tinne des Tempels daer
Hy sprack zyt gy Godts Soon soo worpt u neder;
Daer staet geschreven claer,
Sijn Engels sullen u af dragen reene,
Op dat g'u voet niet en stoot aen den steene.
5. Hier op antwoorden hem den soeten Heere;
Daer staet geschreven by
G'en sult den Heer uwen Godt niet tenteere:
Doen nam hem Satan vry,
En droegh hem op het hooghst van eenen berge,
Om Jesus voor den derden keer te tergen.
6. Hier stelt den vyant aen den Heer te voren
Des werelts ydelheyt
Met al haer rijckdom eer ende glorie,
En heeft tot hem geseyt,
All' dese dingen schoon en hoogh verheven,
Is 't dat gy my aenbidt sal ick u geven.
7. Gaet henen Satanas daer staet geschreven
Gy sult aen Godt alleen
Sprack Jesus all' eer en aenbiddingh geven
Uyt suyver herten rêen;
Doen liet den Satanas den Heer vol waerden,
D'Engeltjens dienden hem bly op der aerden.
8. O soeten Iesus minnelijcken Heere,
Ick bid u met ootmoet,
Wilt toch dien helschen Satan van ons keeren
Door u reyn liefde soet:
Wilt toch in quaey bekoringh voor ons strijden,
Hier naer ons Ziel eeuwigh in vrede leyden. | wouw001ghee01_01_24_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 26,
"section": 1
} | Stemme: Doen Daphne d'overschoone soete Maeght.
ALs Jesus son naer Jerusalem gaen,
Eer dat hy gonck lijden en sterven gewis,
Sprack twee van sijne Discipelen aen:
Gaet naer dat Casteel dat recht over u is
Daer sult gy een Ezelinne vinden
Hebbende een jonck Veulen met haer,
Brenghtse by my en wiltse ontbinden;
Seyt iemant iet soo segget aen haer,
Den Heer behoeftse saen
Hy salse laten gaen:
Sy hebben gedaen al wat Iesus hun seyt
En haer kleederen op d'Ezelinne geleyt.
2. Hier op soo deden sy Iesus vol waerd'
Dus sitten, en eene seer groote schaer
Spreyden haer kleederen neder ter aerd',
Op dat hy daer over mocht ryden voorwaer;
Andere sneden met grooter eeren
Tacken der boomen en stroydense claer
Op den wegh daer Iesus sonde passeren:
Veel lieden volghden hem voor ende naer
En riepen al gelijck,
Ionck oudt arm ende rijck;
Osanne den Sone van David soo seer,
Gebenedijt die komt in den naem des Heer.
3. Soo riepen oock al de kinders met vleyt,
Dus hebben de Phariéen vol blaem
Uyt nydighey tot Iesum geseyt,
Heer straft u Discipels sy sijn onbequam
Tot dit Mysterie hierom doetse swygen:
Iesus sprack en bemoeyt u dit niet,
Is 't dat sy swygen soo sullen 't getuygen
De steenen die gy in d'aerd' leggen siet:
Doen sprack den Heer noch voort
En hebt gy noyt gehoort
Uyt den mont van de spraeckeloose wat dit raeckt,
T'zijn de kinderen soo hebt gy den lof volmackt.
4. Maer eer dat Iesus ginck binnen de Stadt,
Soo heeft hy haer siende seer droevigh geweent,
Mits dat hy wist en kenden hoe dat
Haer sondige herten dus waren versteent,
En dat sijn doodt en bitterste lijden,
Die hy nu soude gaen smaecken voorwaer
Aen veel van dese ten eeuwigen tijden,
Sou dienen tot haer verderffenis klaer;
Hy sprack met droeve stem:
Wêe u Ierusalem,
Want gy niet den dagh uws besoecks hebt gekent,
Soo sal die u dienen tot droevigh ellent.
5. Doen is den Heere naer dit beklagh
Binnen de Stadt naer den Tempel gegaen,
Daer hy noch meerder verwoestingh aen sagh,
Want hy daer vont Duyven-verkoopers in staen,
Terstont om d'eere des Vaders vol vrede
Dreef hy uyt sijnen Tempel vol waerd'
Koopers, verkoopers en wisselaers mede,
Worpten haer tafelen neder ter aerd',
En heeft tot haer geseyt:
Wat hun misbruck beleyt,
Mijn Huys is een Huys des Gebedts wat dit raeckt,
Dat gy een speloncke der Moordenaers maeckt.
6. Doen dede den Heere een soet vermaen
Aen alle de Scharen op't selve pas,
En is weer uyt den Tempel gegaen,
Alwaer gy de kreupel en blinde genas:
Doch onder al die ondanckbare Ioden
Schoon sy genoten dêes weldaden groot,
Niemant die Iesus sijn huys eens toe-boden
Ofte ter tafelen hadde genoot:
Dus moest den Heer voorwaer
Met sijn Apostels claer
Weder keeren naer Bethanien om dat
Ierusalem voor hem geen plaetse en hadt.
7. De Phariséen hielen den raet,
Hoe sy souden brengen den Heere ter doodt;
Want s'hadden desen bloedigen haet
Tegen hem dry iaeren in 't herte gevoedt:
De Joden dorsten met groot verlangen
Met haere tanden te scheuren verwoet,
Maer Iesus hiel hem stil,
Dat was sijns Vaders wil;
Want d'ure sijns lijdens onder't Iodts gewelt
Hadt Godt van all' eeuwigheden gestelt.
8. O minnelijcken Iesus vol weert,
Ick bid u door alle de liefde soo groot,
Dat gy die ons natuer hebt aenveert
Om voor ons te sterven de bittere doot;
Wilt my die Heylige tranen eens leenen
Daer gy Ierusalem mé hebt beweent,
Om al mijn sonden daer mé te beweenen
Waer in mij ziele hier leyt als versteent:
Besoeckt my soeten Heer
Door gratie meer en meer ,
En als ick sal scheyden uyt 't leven der pijn,
Wilt mijn ziel verblyden door u soet aenschijn. | wouw001ghee01_01_25_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 27,
"section": 1
} | Stemme: Een weldigh jonck geselle.
ALs den tijt vvas gecomen
Die Jesus hadt voor genomen
Te sterven voor ons de doot
In veel tormenten groot,
Wou hy t'avontmael bereyden,
En gaf eer dat hy scheyden
Sijn vlees en bloet present
In't Heyligh Sacrament,
2. Met groot ootmoedigheden
Omgorden hy sijn leden
Met een vvit sijne kleet,
Water in 't becken deet
D'Apostels alle gader
Oock Judas den Verrader,
Wasten hy metter spoet
De voeten met ootmoet.
3. Petrus sprack seer verslagen
Heer 'k en sal niet verdragen
Dat gy mijn voeten vvast,
Die ben maer stof en afs'
Maer Jesus sprack mits desen,
Petrus het moet soo vvesen,
Soudt ghy met my gelijck
Deel hebben in mijn rijck.
4. Petrus sprack doen ter stede,
Heer vvast oock al mijn leden.
Mijn handen en mijn hooft,
Die in u vvort gelooft,
Maer Jesus hem bedieden,
Dat dit niet moest geschieden,
Die gesuyvert is die past.
Dat m' hem de voeten vvast.
5. Zijnde aen tafel gecomen
Heeft Christus het broot genomen
En dat gebenedijt,
Gebroken en geleyt:
Ontfanght het broodt van 't leven.
Het vvelck ick u sal geven
Mijn Lichaem hier present
Voor een nieuvv Testament.
6. Doet dit tot mijn gedachtenisse,
Seer haest sa lick gevvisse
Voor u gelevert zijn,
Tot vreet torment en pijn.
Doen nam hy oock in handen
Den Kelck daer hy verandert
Wijn in sijn dierbaer bloet
Door sijn heyligh Woort met spoet?
7. Mijn bloet geef ick u te drincken
Apostels tot een gedincken
Van mijn liefd' excellent,
Die ick u maeck bekent,
'K en sal voorts niet meer smaecken,
Voor dat mijn Rijck sal naecken,
T'gewas den Wijngaert-ranck
Voor ick drinck den nieuwen dranck.
8. Doet soo malcanderen in vrede,
Als ick u te voren dede,
Suyver zyt gy voorwaer;
Maer dogh niet al te gaer:
Eenen sal my verraden,
D'Apostels seer beladen,
Dachten wie wesen sou
Soo vreet en ongetrou.
9. Petrus een teecken dede
Aen Joannes vol liefd' en vrede,
Die rusten met ootmoet
Op Jesus borst seer soet:
Dit te vragen 't welck hy dede;
En sprack Meester vol vrede,
Seght my ter goeder trou,
Wie dat dit wesen sou
10. Die ick dit broodt verheven,
Sprack Jesus gedoopt sal geven,
Nemt hier op u gemerck
Die sal doen dit boos werck;
T'waer hem beter noyt te leven
Als sulck een seyt te bedreven:
Jesus gaf doen het broot
Judas den Hiscariot.
11. Judas ontfinck tersteden
'T broodt en den duyvel mede;
Is wegh gegaen terstont,
En maeckten een verbont
Al met die vreede Joden
Die Jesus wilden dooden:
Dertigh penningen niet meer
Vercocht hy sijnen Heer.
12. O Iesus weert verheven,
Ick bid u Wilt my geven
U Heyligh Vlees en Bloet
Te nutten met groot ootmoet:
Ach laet mijn ziel eens rusten
Vol hemelsche wellusten
Oock op die soete borst.
Waer naer Ioannes dorst. | wouw001ghee01_01_26_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 28,
"section": 1
} | Stemme: Helas je suis abandonné. (oft) O valsche werelt vol bedrogh.
ALs t'Avontmael gehouden was
Ginck Iesus naer het droevigh hofken treden,
Petrus, Iacobus, Ioannes mede,
En sprack tot hun dees woorden op dat pas:
Men sal den Herder gaen verslaen
Verstroeyt soo sullen al de schapen gaen
Gy lieden sult alle verergert wesen
In mijn pijn en ellent,
Oock sult gym y mits desen
Verlaten in torment,
2. Petrus antwoorden ô soeten Heer,
Al waert dat sy alle verergert saten
K'en sal u nimmermeer verlaten;
Maer Iesus sprack, ô Petrus roemt niet meer!
Want eer dat krayen sal den Haen
Dry mael sult gym y verloochenen gaen
Zijnde dan t'samen in 't Hofken getreden,
Soo wiert den soeten heer
Bevangen met droefheden
Door al sijn leden teer.
3. Hy sprack verwacht my hier int' gebedt:
Mijn Ziel is droevigh totter doodt met reden,
En is wat weeghs van hun getreden,
Daer hy vvirt vol van bitterheyt geset,
Zijnde dan plat ter aert gestreckt
Die hy met droeve tranen overdeckt:
Hy riep, ô Vader! is't toch mogelijcke
Wilt desen Kelck der doodt,
Doch laten van my vvycken,
Troost my in desen noot.
4. Doch vvilt gy dat ick hem geniet,
K'en vvil u lieven Vader niet gebieden,
K'en wil de doot oock niet ontvlieden,
Dat dan niet mijn maer uwen wil geschiet:
Comt, comt, ô Sondaer! hier met spoet,
En wast u Ziel in desen tranen-vloet,
Siet uwen Meester schudden ende beven
Door groote bangigheyt,
Het bloet dat quam gedreven
Door al sijn aders uyt.
5. Want hy voorsagh den swaren last
Op hem genomen al des werelts sonden
Dat Godt was in sijn eer geschonden,
Die hy moest repareren op dat pas,
En dat sijn lijden en sijn pijn,
Aen menigh Ziel noch sou verloren sijn
De grootheyt vande sonde niet te bepalen
Sijns Vaders weerdigheyt,
En dat hy moest betalen
Aen sijn rechtveerdigheyt.
6. Naer desen soo bloedigen strijt
Gonck Iesus naer sijn lief Apostels treden
Die hy vint slapende sprack met reden
En cont gy waecken niet een uer met my,
Eylaes den geest is wel bereyt;
Maer 't vlees is kranck dat levert altijt strijt,
Dus waeckt en bidt ô mijn Apostels alle
Op dat gy niet en mocht
In quaey becoringh vallen:
Want u naeckt swaer aentocht.
8. Doen gonck Iesus met groot ootmoet
Weer ten gebedt met d'aensicht plat ter aerden,
Bidt sijnen Vader als voor met vvaerden
Besproeyt de aerd' met vvater ende bloet:
O sondigh hert u driften temt!
Siet hoe dat Iesus hier in tranen svvemt
Betert u leven en doet penitentie,
V sonden hier bevveent
Vyt heel uvvs hert en vvenschen
Eer gy voort heel versteent.
9. Hier leyt den minnelijcken Heer
Besvveken heel in svveet en bloet vvilt mercken
De Godtheyt quam hem hier verstercken,
Dus gonck hy vveder voor den tvveeden keer,
By sijn Apostelen bemint,
Die hy eylaes vveder slapende vint,
Heeftse vermaent met minnelijcke reden,
Naer Goddelijcken heys
En ginck vveer ten gebede
Al voor de derde reys.
10. Hy bidt vveer op de selve vvys
Aen sijnen Vader in soo droeve stonden
Den Vader heeft hem af gesonden:
Een Engel die hem troosten quam naer heys,
En hem verstercken om met vlyt
Kloeckmoedigh te aenveerden desen strijt,
Dus gonck hy by d'Apostels met verblyden,
Slaept mijn Apostels nu,
Rust eer begin mijn lijden,
Den tijt is nu voor u.
11. O minnelijcken Iesus soet!
Ick vvensch voortaen in mijnen gront
te dragen
T'invvendigh lijden met u behagen,
Dat gy in 't Hofken leet met groot ootmoet:
Ick vvensch te storten tranen heet
Voor al u droefheyt en u bloedigh svveet,
Oock voor mijn snootheyt en mijn sondigh leven,
Die hier van d'oorsaeck zijn:
Heer vviltse my vergeven
Door all' u bitter pijn. | wouw001ghee01_01_27_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 29,
"section": 1
} | Stemme: Als Iesus een minnende Ziel. (ofte) Is 'er soeter min.
WAnneer naeckende was den tijt
Die onsen Heer hadde genomen,
Weckt sijn Apostels en hy seyt:
Staet op de uer is nu gecomen,
Veel volcken zijnder op de baen,
Siet Iudas die comt voor gegaen,
De Ioden volgen om my te vangen;
De Ioden volgen om my te vangen.
Siet Iesus metter spoet
Gaet hun kloeck te gemoet.
Siet Iesus &c. bis.
2. Iudas hadt de Ioden geseyt:
Soo vvie dat ick den kus sal geven,
Hout hem vvel vast behendelijck
En heeft hem pertinent beschreven:
Hy kust dan Iesus metter spoet
En seyt: ô Meester vveest gegroet!
O Vrint vvaer toe zijt gy gecomen?
Sprack Christus met ootmoet
Seer minnelijck en soet. bis.
3. De Ioden quamen spoedigh aen
Om hem te binden met verstrangen,
Siet Iesus sprack hun minsaem aen:
Wie soeckt gy vrint, vvie vvilt gy vangen?
Wy soecken Iesus van Nazareth
Die tegen-strijdigh is ons Wet:
Ick bent sprack Iesus vol van vveerden. bis.
Door dit voort groot van kracht
Vielen sy in onmacht. bis.
4. Naer dat dit drymael is geschiet
Soo heeft hun Iesus macht gegeven;
Maer sprack vvilt gy my vangen, siet
Laet mijn Dienaers gaen haere vvegen:
Sy binden hem seer vreet en quat,
Met coorden sleypten s'hem langs straet,
Seer vreeselijck sy hem tracteren:bis.
Petrus trock uyt sijn swaert,
Slaet Malcus d'oor ter aert. bis.
5. Hier crijght Petrus een vermaen
Van sijnen minnelijcken Heere:
O Petrus! die met sweerden slaen
Sullen door 't sweert ten onder keeren;
Dus sterckt u sweert weer in de schée,
Want ick moet lijden dese wée,
Den Kelck mijns Vaders moet ick drincken,bis.
Siet Jesus sonder let,
Weder de oor aenset. bis.
6. Doen zijn de Joden seer vervoet
Den soeten Heer nader gecomen,
Sy trocken hem met grammen moet
Door de Beke van Cederon hier omme
Besweet, bebloeyt en vol van pijn
Dat op Schriftuer vervult sou zijn,
In den wegh sal hy uyt de Beke drincken:bis.
Sy sleypten hem verwoet
Door desen water-vloet. bis.
7. Doen gingen sy den soeten Heer
Voor eerst naer 't Huys van Aunas leyden
Die vraeghden hem naer sijne leer
En sijn Apostels sonder beyden:
Iesus die sprack met woorden claer,
Ick heb geleert in 't openbaer,
Vraeght haer die mijn Woort aenhoordenbis.
Een Knecht vreet en méchant
Slaet met een yser hant. bis.
8. Uyt neus en mont in overvloet
Sach men het bloet van Iesus springen,
Dus sprack den Heer met woorden soet
Tot hun die desen slagh voort-bringen:
Sprack ick hier qualijck metterdaet,
Soo geeft geruygenis van 't quaet;
Maer sprack ik wel soo is mijn vragebis.
Waerom ô Dienaer quaet!
Is't dat gy my dan slaet?bis.
9. Sy leyden hem naer Caïphas,
Die scheurt van gramschamp sijn kleeren
Om dat hem Iesus op dat pas
Antwoort de waerheyt tot sijn eeren,
HIer leet den Heer meer pijnen dan
Als hier oyt pen beschrijven can,
Oft eenigh hert conde bepeysen;bis.
Want niemant hier en weet
Al dêes tormenten vreet. bis.
10. Petrus wermt hem by de vier
Met d'ander want het cout mocht wesen:
De Dienst-maeght sprack tot hem alhier,
My dunkt gy zijt oock een van desen;
Hy loochent hier tot drymael toe
Den soeten Heer: Petrus wel hoe
Waer is u trouwighet gebleven?bis.
Die gy omlangs soo seer
Beloofden aen den Heer. bis.
11. Terstont soo craeyden doen den Haen,
Wiens stem quam Petrus vermanen
Iesus sagh hem eens minsaem aen,
Terstont hy vloeyden in sijn tranen,
Door penitentie ongemeyn
Wort Petrus weder van sonden reyn:
O sondaer wilt dit wel bemercken!bis.
U sonden hier beweent
Eer dat gy wort versteent. bis.
12. Iudas bekennende sijn quat
Quam om het gelt weder te geven,
Hy was bedroeft en desperaet,
En sprack veel quaet heb ick verraen,
Sy seyden wat gaet ons dat aen:
Bedroeft hy uyt den Tempel scheyden,bis.
En heeft hem met een strop
Terstont gehangen op. bis.
12. Ach Iesus minnelijcken Heer
Die hebt soo veel voor my geleden,
Bint my toch aen u liefde teer,
Hout my gevangen 'k ben te vreden
In al mijn sinnen vol verschil,
Oock in verstant, memori', wil:
Betaelt mijn schult door u droefheden,
En hecht mijn ziele vast
Aen uwen soeten last. bis. | wouw001ghee01_01_28_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 30,
"section": 1
} | Stemme: O gekruysten Heer der Heeren.
ALs den Heere was gevangen,
Brachten de Ioden hem verwoet,
Voor Pilatus met verstrangen
Daer stont dat onnoosel bloet:
En sy bleven staen van buyten
Om dus niet te besmet te zijn,
Maer van hun sondige feyten,
En gevoelden sy geen pijn.
2. Pilatus vraeghden hun met reden
Inden wel wie brenght gy hier?
Met soo groote bitterheden.
En soo wonderlijck gerier:
Maer sy riepen onverduldigh
Met een noyt gehoorde clacht,
En waer hy de doot niet schuldigh
Men hadt hem hier niet gebracht.
3. Heeft hy soo veel quaet bedreven,
Sprack Pilatus met een set,
Wilt my hier van reden geven,
Oft straft gy hem naer u Wet:
Sy seyden t'is een verleyder
Een op roerder vvat dit raeckt.
Hy verbiedt 't tribuyt den Keyser
En sy selven Coninck maeckt.
4. Doen is hy binnen getreden
Met den Heere op dat pas,
En hy vraeghden hen veel reden
Oock oft hy een Koninck was:
Maer den soeten Heer vol vrede
Heeft dit Pilatus bediet,
Sprack mijn Conincklijck oft stede
Is van dese werelt niet.
5. Als Pilatus niet cost speuren
Ginck hy voor met groot gedult,
Tot de Ioden uyter deuren,
Sprack k'en vint in hem geen schult:
Veel gespuys tot quaet genegen
Brachten daer hun vals raport,
Maer Iesus heeft stil geswegen
Hy en sprack hier niet een woort.
6. Pilatus hoorden hun vermonden
Dat Jesus van Iudeer Galilee:
Heeft hem tot Herodes gesonden
Te Ierusalem op dat ter stée:
Die hem heeft seer blyd ontfangen
Seer curieus hoort mijn bedien,
Want hy was in groot verlangen
Om wat nieuws van hem te sien.
7. Hy begonst hem t'onder-vragen,
Maer den Heer en antwoort niet,
Waerom hy gestort verslagen
Haestigh in een furie schiet:
Heeft hem wel gecoort gebonden
Seer beschimpt ende bespot,
Met een vvit lanck Kleet gesonden
Naer Pilatus als eenen sot.
8. Pilatus wiert beroert met reden
Siende de Ioden weder comen aen,
Sijnen Knecht sprack hem ter steden,
Mijn Heer laet desen Mens toch gaen:
Want u Vrouw heeft veel geleden
In den droom van desen nacht,
Dus voldoet toch aen haer beden
Hy is onnoosel hier gebracht.
9. Pilatus socht hem dan t'ontlasten
Van dêes onrechtveerdige daet,
Sprack tot dêes verwoede gasten,
iet den Paesschen ons aenstaet:
Dat placht in mijn macht te wesen
Een gevangenen te ontslaen.
Wilt gy dan dat ick den desen
Oft vvel Barrabas vry laet gaen.
10. Doch sy riepen al niet desen
Maer verlost ons Barrabas,
Doen heeft hy den Heer verwesen
Om te geesselen op dat pas:
Dus hebben die vreede honden
Met coorden, sweep en roeden snel,
Iesus aen een Colom gebonden
En geslagen vreet en fel.
11. Siet hier staet den soeten Heere
Naeckt voor al de werelt weyt,
Die den Hemel stelt in eere,
Door sijn groote heyligheyt:
Over de vyf duysent slagen
Heeft den soeten Heer gehadt,
O mijn Ziel: hadt gy dien dage
Al dit Heyligh Bloedt gevat. | wouw001ghee01_01_29_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 31,
"section": 1
} | Stemme: Miserere mei Deus. (oft ) Ach mensch komt siet het lijden aen.
SIet hoe de Ioden heel verwoet
Den Salighmaecker gongen croonen:
Die ons hier quam sijn liefde soet
En sijn goetgunstigheyt betoonen.
2. Van twee-en-seventigh tacken vreet
Hebben sy dêes Croon gevlochten:
Die Iesus draeght om Adams leet
Op dat wy saligh wesen mochten.
3. Met stocken quamen sy verwoet
Dêes Croon der pijn in vringen:
Dat Iesus heyligh dierbaer Bloet
Met d'hersens samen uyt quam springen.
4. Sy setten hem naeckt op eenen steen
In de scherp snijdende winden:
O Iesus door dit droef geween!
Wilt toch mijn ziel van sonden ontbinden.
5. In spot deden 's een purper cleet
Om sijn doorwonde leden:
Waer door den Heer meer pijnen vreet
In sijne Wonden heeft geleden.
6. In schimp gaven sy hem een riet
Als eenen Conincks-Scepter:
Een vuyl stinckenden doeck aensiet
Bonden sy voor d'aenschijn van den Schepper.
7. In spot knielden sy voor hem neer
Gaven hem vreede slagen:
En seyden propheteert ons Christus Heer
Wie heeft u nu geslagen?
8. Bespogen en bespot
Met kluppels op de kroon geslagen:
Peyst hier, ô Ziel: wat uwen Godt
Om uwe liefde heeft verdragen.
9. Pilatus bracht hem dus voor d'oogh
Van 't volck om hun hier te betoonen:
Hoe hem de vreede Sinnagoogh
Ter Bruyloft hadde vvillen croonen.
10. Ecce Homo, aensiet den Mensch:
Ach is 't een menschen vvelen:
Hy is gestraft naer uvven vvensch
Weest nu te vré mits desen.
11. Maer sy riepen al gelijck
Wilt onse vraegh gedoogen:
Cruyst hem, cruyst hem, t'is meer als tijt,
Doet hem maer vvecht uyt onse oogen,
12. Pilatus sprack hier met gedult,
Cruyst gy hem selfs naer u behagen:
Want ick en vint in hem geen schult,
Hy is genoegh geslagen.
13. Wilt gy zijn 's Keysers vrient,
Riepen de Ioden menigh vverven:
Hy maeckt hem Coninck dit verdient,
By Caesar dat hy sterv.
14. Pilatus vreesende dan seer
Niet Keysers vrint te vvesen:
Leverden hun den soeten Heer
En vvaste sijn handen mits desen.
15. Ick ben onnoosel in dêes doot
Sprack gy, maer de Ioden menigh vverven
Riepen dat comt op ons sijn bloet
Cruyst hem, cruyst hem, en laet hem sterven.
16. Doen hebben sy den soeten Heer
Sijn eygen Cruys doen dragen,
Daer hy voor ons uyt liefde teer
Wou vvesen aen-geslagen.
17. Ick bid u Jesus door de pijn
Die gy hier hebt geleden,
Wilt onse ziel genadigh zijn
Leyt ons met in vrede. | wouw001ghee01_01_30_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 32,
"section": 1
} | Stemme: Tot u ô Iesus Heer der Heeren.
WAnneer de alder-vreetse Joden
Hadden van Pilatus verstaen,
Datmen den Heere soude dooden
Met blijdschap sijn sy wegh gegaen,
Om het swaer Cruys te gaen bereyden
Dat sy hem op de schouders leyden
T'vvelck daer in snede een vvont soo diep.
Dat 't Heyligh Bloet daer langhs de aerde liep.
2. Siet den onnooselen Isack dragen
Sijn eygen hout tot ofterhand',
Hoe meer de Joden stooten en slagen,
Hoe meer sijn hert in liefde brand'
Van vrienden is hy heel verlaeten
Van sijn vyanden door vvegen en straten
Gesleurt gesleypt seer fel en vreet
Want hy hier vvou voldoen voor Adams leet.
3. Eenige vroukens hem ontmoeten
Hem siende in dees bitterheyt,
Quaemen met traenen hem begroeten
Maer Jesus heeft tot hun geseyt
En vvilt toch over my niet vvoenen
Maer over u en u kinders met eenen
Als dit in een groen hout geschiet
Want sal't dan vvesen in een dorre riet.
4. Hier volght dan Heer een groot schaere
Om dit droef treur-spel aen te sien
Doch onder al die daer by vvaeren
En vvas niet een van al dees lien
Die dich in 't minste vvou verplichten
Om Iesus hier vvat te verlichten,
Die vvas met s' vverelts last besvvaert
Waer mede hy valt als door ter aert.
5. Een man genaemt Simon Cyrene
Die stont en spitten op het velt
Hun siende liep seer haestigh henen
Maer sy dvvongen hem met gevvelt
Om Iesus 't Cruys te helpen dragen
't Welck hy de tegen sijn behaegen
Maer Godt en acht geen dienst voorvvaer
Die niet en vvort gedaen uyt liefde claer.
6. In svveet en bloet is hy besvveken
Veronica comt en drooght hem af
Sijn soete vvangen bloedigh leken
Sijn aenschijn in den doeck hy gaf,
Ach soeten Iesus weert gepresen
Wilt u mismaeckt en bloedigh wesen
En al u lijden en bitter smert
Voor eeuwigh drucken in mijn ziel en hert.
8. Sijn lieve moeder quamp hem tegen
Geloopen op dat selve pas
Ach lieve ziele wilt overwegen
Hoe dit reyn hert te moede was
Eylaes wat druck en bitter lijden
Smachten dêes herten alle beyde,
Want soo hier liefde was boven maet
Soo hiel de droefheyt oock den selven graet.
9. Hier heeft Maria 's hert doorsneden
Simeons sweert voorleyt seer claer
Jesus is hier weer voort gereden
Met t'Cruys geladen naer Calvaer,
Hier valt hy neder menigh werven
Eer dat hy was daer hy sou sterven
De Joden trocken hem heel verwoet
De straeten geverft hy hier in sijn Bloet.
10. O minnelijcken Godt van vrede
Ick bid u door die bitter pijn
Die gy hier hebt voor ons geleden
Wilt toch mijn ziel genadigh zijn
Geeft my dat ick naer u behaegen
Oock mach mijn Cruys gewilligh draegen
Om u te volgen in desen strijdt
En naermaels inder eeuwigheyt | wouw001ghee01_01_31_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 33,
"section": 1
} | Stemme: Philis mijn tweede ziel.
ALs Jesus quam gegaen
Met 't Cruys seer swaer gelaen
Besweet bebloet tot op den bergh Calvaer
Om te sterven voor ons in 't openbaer,
De Joden trocken hem van 't hooft
De Doorne Croon met vreetheyt dit gelooft
En oock sijn cleersel op dat selve pas
Dat in sijn wonden stijf gebacken was.
2. Doen hebben sy met gewelt
De Croon weer op gestelt,
Ach, ach mijn ziel preyst in wat swaere pijn
Dat uwen Salighmaecker doen moest zijn.
De wonden bloeyden weer van nief
Comt sondigh mensch comt vat hier u gerief
Maeckt voor u ziele van dit weerdigh nat
Tot haere suyveringh een Heyligh badt.
3. S'hebben met nydigheyt
Hem op het Cruys geleyt,
Handen en voeten hebben sy doorboort.
Ach wie heeft sulck een vreetheyt oyt gehoort
En sloegen hem met nagels vast
Die op hem had genomen s'werelts last
Trocken sijn hand en voeten met een koort
Aen 't gat dat sy in 't Cruys hadden geboort.
4. Eylaes wat bitter smert
Voelden dat Moeders hert.
Van Maria die alder-reynste Maeght
T'scheen elcken amerslagh haer 't hert doorsloeght,
Nochtans sy voeght haer onder 't Cruys
Daer sy veel lyden moest van dat gespuys
Hier heeft doorgaen haer hert dat droevigh sweert
Voormaels van Simeon geprofiteert.
5. Men heeft het Cruys gerecht
Als de Schrifture seght,
En lietent sincken met soo swaeren schock
Dat yder litmaet uyt sijn stede trock
Sy deylden 't kleet van onsen Godt
Om sijnen Rock soo werpten sy het lot
T'Welck Jesus hier aensagh in dese pijn
Op dat de professie vervult sou sijn.
6. Tusschen Hemel en aert
Met swerelts last beswaert
Soo hingh den Salighmaecker uyt gestreckt.
den Bruydegom hier bloedigh strijdt
Om te voldoen aen de rech veerdigheyt
Op dat de bruyt mocht eeuwigh suyver zijn
Wilt hy treden voor haer de pas alleyn.
7. De Joden altegaer
Blasphemeerden hem daer
Gy die den tempel Godts soudt doen te niet
En in dry dagen weer op maecken siet
T'Scheen dat g'eertijts mirakel dede
Gy hielpt een ander helpt u selven mede
Sijt gy den Sone God's soo daelt van 't Cruys
Op dat men in u gelooft riep dit gespuys.
8. Berst Hemel en aerderijck
Over 't groot ongelijck,
Waer heeft den Salighmaecker dit verdient
Gy Engeltjens die Godt soo seer bemint
Hoe comt dat gy geen vraeck en doet
Noch en verslint dit hels gespuys verwoet,
O Nêen om dat den mensch sou saligh zijn
Verdraeght gy in den Schepper al dêes pijn.
9. Den quaden moordenaer
Sprack oock met hun eenpaer,
Maer die daer hongh aen Jesus rechte zy
Sprack Heer doet u bermhertigheyt met my,
Gy lijdt onnoosel, ick voor mijn schult
Laet door u doot toch sijn mijn straf vervult
Jesus antwoorden gy sult heden claer
Wesen met my in 't Paradys voorwaer.
10. Jesus sprack met ootmoet
Dêes seven woorden soet.
Vader vergevet haer in dit versoen
Want sy en weten niet wat sy doen,
En tot den moordenaer seer wys
Heden zijt gy met my in 't Paradijs.
En tot sijn Moeder Vrouw siet uwen soon
Tot Joannes soon siet uwe moeder aen
11. Jesus had in 't gedacht
T'gheel menschelijck geslacht.
Al noemden hy Joannes maer alleen
Die met haer onder 't Cruys stomt vol geween,
Daer naer ick hebbe dorst hy seyt
Maer 't was meest naer het s'menschen saligheyt,
Siet met een spnsie vol edick en gal
Quamen sy laven den Schepper van al,
12. Vol pijnen desolaet
Riep Iesus met'er daet,
O mijnen Godt waerom verlaet hy my
In dees benautheyt daer ick nu in stry,
Doen sprack den Heer t'is al volbracht
Dat 'er gebrack voor't menschelijck geslacht.
Daer naer tot sijn Vader in dit foreest
In u handen beveel ick mijnen geest.
13. Den Salighmaecker sterft
De Son in 't vloet haer verft.
T'Voorhangsel van den Tempel is gescheurt
Het welck oock aen de steenrots is gebeurt,
Het Firmament geen licht meer gaf
De aerde bleef, dooden quamen uyt graf,
Den hondersten man sprack slaende sijn borst
Dit is Godts Soon die de werelt verlost.
14. Pilatus den titel set
Iesus van Nazareth,
Coninck der Ioden en op 't Cruys doet slaen
Maer dit en stont de Ioden gansch niet aen,
Sy seyden schrijft hier voor gewis
Dat hy 't geseyt heeft maer niet dat hy 't is,
Pilatus sprack tot haer wilt henen gaen
Dat ick geschreven heb sal blijven staen.
15. Ach Iesus soetsen Heer
Die uyt reyn liefde teer,
Voor ons wout sterven hier de bitter doodt
In soo veel pijnen en tormenten groot,
Ick bid u met ootmoedigheyt
Comt ons ter hulpe in den lesten strijt.
Laet toch u lijden en u bitter pijn
Mijn ziel voor eeuwigh tot een blijschap zijn. | wouw001ghee01_01_32_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 34,
"section": 1
} | Stemme: Een Kindeken is ons geboren in 't midden van den nacht.
DEn Saboth-dagh die was voor handen
Als Christus aen het Cruys
Gestorven was ter schanden
Want dat was groot confuys,
De Ioden altegaer
Die ramineerden daer
Datmen hem af doen sou
Met d'ander twee seer gou.
2. Sy sijn dan strack met eenen
Gecomen op Calvaer
En braecken daer de beenen
Van ieder moordenaer
Maer van den Heere siet
En braecken sy die niet
Om dat sou sijn volbracht
De Schriftuer weerd' geacht.
3. Longinus quam gereden
Al met sijn Lancie aen
Heeft Iesus zy doorsneden
Die daer bleef open staen,
Terstont in overvloet
Liep daer water en bloet,
Uyt Iesus hert vol waerde
D'Welck daer besproeyden d'aerde.
4. Ioseph van Harmatien
Een weerdigh man bekent,
Met ander goede lien
Vraeghden den President.
Het lichaem Christi daer
Het wiert gegeven haer,
Met groot respect en eer
Rechten sy strack de leer.
5. De Doorne Croon sy deden
Voor eerst van Iesus hooft,
En brachten die beneden
Met tranen dit gelooft
De Nagels alle dry
Leyden sy daer oock by
Bebloet peyst eens wat pijn
Dat dit hun hert mocht zijn.
6. Met groot eerbiedig heden
En droef heyt over-groot
Brachtom 't Lichaem beneden
Al op sijn s'Moeders schoot
Eylaes wat traenen vloet
Storten dat reyn gemoet.
Waer mede sy 't Lichaem schoon
Wasten van haeren soon.
7. Sy was van droef heyt schier verslonden
Siende haer liefste kint
Doodt en vol bloet en wonden
Dat sy soo seer bemint,
Hier heeft dat droevigh sweert
Doorgaen haer suyver hert,
Van Simeon voorseyt
In groote bitterheyt,
8. Ioseph met groot ootmoedigheden
Nam 't Lichaem van haeren schoot
Met specerey gesalft met zeden
Heeft in eenen doeck met spoet
Met groot eerweerdigheyt
In een nieuw graf geleyt,
Als de Schriftuer verclaert
Men heeft dit graf bewaert
9. Men sloot het graf wilt mercken
Hy bleef dry dagen daer
Om ons geloof te stercken
Als de Schriftuer verclaert.
Sijn ziel en Godheyt snel
Was neer gedaelt ter hel,
Om te verlossen daer
Sijn lieve vrienden claer.
10. Victorieusen Prins vol vrede
Die overwon de doodt
K'bid u begraeft mijn ziel oock mede
In u vyf Wonden root,
Wast in dit Heylig Graf
Toch al mijn sonden af.
Laet my u Majesteyt
Loven in eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_33_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 35,
"section": 1
} | Stemme: Waer ick my keer oft wende. (ofte) Potaffaire die sou gaen trouwen. (ofte) mijn ziel gy moet hier strijden.
ALs de ziele Christi snelle
Quamp uyt 't voorgeborgt der helle
Is weer naer 't graf gegaen
Om te nemen het lichaem aen
Met veel Engels seer schoone
En de Vaders vvel bekent
Om sijn Lichaem hun te toonen
En hoe sy haer had bemint.
2. Als sy sagen dien stonde
T'lichaem Christi vol vvonden,
Verschrikt kenden sy daer
Hunnen Verlosser claer,
T'heyligh bloedt altegaeder
Daer den Heer vvas van berooft,
Dede hy vvederom in sijn aders
Oock elck hairken in sijn Hooft,
3. T'was om dat sijn spreuck gepresen
Oock in hem volbragt sou vvesen,
Niet een hair van uvven hooft
Sal verloren gaen gelooft,
Al de salf en vuyligheden
Vaeghden hy van 't lichaem af
En genas de vvonden mede
Daer 's hem leyden med' in 't graf.
4. Maer die vyf vvonden vol trouvven
Heeft den Heer vvillen behouvven.
In sijn handen voeten en zy
Mensch tot troost van u en my,
Hy nam aen een helder vvesen
Vry al vvonden meer verschoont
Als hy sich hadde voor desen
Op den Berg Tabor vertoont.
5. Doen is onsen Heer verresen
Met vier graven uyt-gelesen
Claerblinckende en snel
En subtyl bevat dit wel,
Geheel onlijdelijcken
Onsterffelijck oock mede,
Doodt en hel moet eeuwig wijcken
Voor hem Coninck van den vrede.
6. Dry gelorieuse schaeren
Hem hier vergeselschapt waren,
D'eerste was een Engels schaer
D'ander Heylige Vaders claer,
Oock een schaer Heylige Zielen
Die doen mede verresen zijn
En om sijn soet wesen krielen
Eeuwelijck verlost van pijn.
7. Doen ginck hem den Heer vertoonen
Aen sijn liefste Moeder schoone,
Die als doen op 't selve pas
Naer sijn comste begerig was.
Haer gesicht moest hy verstercken
Om 't aensien sijn schoonheyt claer
Christen ziel wilt hier bemercken
Dese blijdschap wonderbaer.
8. Maria beschout mits desen
Haer Soons blinckende minsaem wesen,
En sijn wonden suyver en reyn
Claerder als een Christalijn,
Vol van Hemelsche wellusten
Machmen wel bemercken soet
En omhelsden met ootmoet.
9. Uyt een suyver liefde teere
Lofden s'hem als Godt den Heere,
En die scharen alle dry
Voegden haren lof daer by,
D'Engels songen met behagen
Coninginne des Hemels weest verblijt
Die gy weerdig waert te dragen
Is Verresen soo hy heeft geseyt.
10. O Maria Maeght vol waerden
Vrouw van Hemel en van aerde,
Ick bid u met ootmoet
Door d'oprechte blijschap soet.
Die u suyver hert quam raecken
In 't aensien van uwen Soon
Als ick eens de doodt sal smaecken
Leyt mijn ziel naer s'hemels Troon | wouw001ghee01_01_34_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 36,
"section": 1
} | Stemme: Lestmael als de werme stralen. (ofte) o gekruysten Heer der Heeren.
ALs Maria Magdalene,
Maria Jacobe en Salomé,
Smorgens vroegh aen 't graf gonck vvenen
Brachten Specereyen mé
Om het Lichaem vanden Heere
Wiens absentie moet zijn beschreyt
Te Salven in liefde teere
Die doodt was in 't graf geleyt.
2. Sy spraecken bedroeft mits desen
Vol van tranen en geween,
Wie sal ons behulpsaem wesen
Wenden van het graf dan steen.
Maer als sy aen 't graf nu quamen
Sagen sy dat open staen
Een Jongelinck sy vernamen
Met een blinckende lanck cleer aen.
3. Sy wierden verschrickt mits desen
Maer hy sprack haer met een set
O Vroukens en wilt niet vreesen
Gy soeckt Iesus van Nazareth,
Den gecruysten hy is Verresen
Hy en is hier niet ny seyt
Siet de plaets, o Vrouw gepresen!
Daer sy hem hebben geleyt.
4. Maer gaet ras de bôtschap dragen
De Discipelen met ootmoet,
Oock aen Petrus naet behagen
Dat hy hun voorgaet met spoet,
Hy sal gaen in Galiléen
Luystert wel naer mijn bedien
Wilt hem volgen al in vréen
Daer sult gy den Heere sien.
5. Magdalena vol droef heden
Als sy Iesus niet en vont,
Nam geen acht op dese reden
Maer sy dachten doen terstont,
Hy mach wesen wegh genomen
O Wat groot verlies is dat
Ach waer sa lick toch becomen
Mijnen alderliefsten schat.
6. Sy bleef staen aen 't graf met clagen
Schiet besvveken door dées pijn
Sy en hiel niet op van vragen
Ach eylaes vvaer mach hy zijn,
Die mijn ziel soo seer beminden
Ach vvaer hebben s'hem geleyt
Mocht ick hem toch vvedervinden
Ach hoe vvaer mijn ziel verblijdt.
7. Doen quam Iesus daer getreden
Gelijck eenen Hovenier,
Segt my vrouvv vvat is de reden
Dat hy maeckt soo groot dangier,
Maer sy sprack met bitter clagen
Segt my vrint tot deser tijdt
Hebt gy mijn lief vvegh gedragen
Ach vvaer hebt gy hem geleyt,
8. Ick en can hem niet meer derven
K'sal hem haelen gaen voorvvaer,
Al soud' ick dus moeten sterven
Sijn absentie is te svvaer,
Iesus openden haer oogen
Hy sprack Maria vol eer
Haer tranen ginck sy af-droogen
Sprack ô Meester! ach soeten Heer.
9. Sy viel op haere knien neder
Met een blijschap over soet,
Sy meynden den Heere vveder
Te gaen salven met ootmoet
Holla sprack den heer vol vveerden
En vvilt my niet raecken aen
K'sal den vvil voor 't vverck aenveerden
K'moet eerst tot mijn Vader gaen.
10. Gaet en seght al dese saecken
Petrus en 't geselschap al,
Tot hun blijschap en vermaecken
En dat ick hun voorgaen sal,
Sonder let in Galiléen
Daer sullen sy my al sien
Weest gesuyvert gaet in vréen
Wilt dées vvaerheyt haer bedien.
11. Soeten Iesus Heer der Heeren
Minnelijcken Godt vol vrede,
Treck my door u liefde teere
Als gy Magdalena dede,
Treck my uyt het graf der sonden
Laet my mé Verresen zijn
Suyvert my oock door u vvonden
Laet my sien u soet aenschijn. | wouw001ghee01_01_35_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 37,
"section": 1
} | Stemme: Van de doodt van Carolus den II. coninck van Spagnien. (ofte) Staet toch by gy Christelijcke schaeren.
ALs Christus onsen Heer en Godt vol trouwen,
Voor ons gestorven Verrees vander doodt
Heeft in sijn heyligh Lichaem willen houwen,
Sijn vijf gelorieuse wonden root
Om het Geloof hier bloot,, In ons te stercken
En oock sijn liefde groot,, Te doen bemercken.
2. Den Coninck draeght het teecken van victorie,
Verkregen over sijn vyanden fel
Die eeuwigh wesen sal vol van gelorie
En triumpheren over doodt en hel,
Laet ons dêes wonden wel,, Met groot behaegen
Uyt een reyn liefde snel,, In't herte dragen.
3. Godt Vader heeft den Regenboogh vol waerden,
Op d'aert gestelt als teecken van verbont
T'is Christus Jesus voor ons op der aerden
In handen voeten en in sijn zijd' gewont,
Ach mensch voor onse sond',, Wilt hem beschouwen
Vlucht hier in t'aller stont,, Met groot betrouwen.
4. Dêes suyver handen sullen u hier leeren,
Hoe gy in pijn en wee met arbeyt suer
Altijt omhelsen moet het Cruys des Heeren,
En overwinnen soo de quaey natuer
Als Tortel Duyfkens puer,, Tracht hier te suchten
In d'hollen vanden muer,, Wilt neerstigh vluchten.
5. Beschouwt, ô ziel! die suyver reyne voeten,
Die Iesus voor u aen het Cruys liet slaen
Om door dêes vreede pijn, u schult te boeten,
Op dat gy eeuwelijck in vré mocht gaen
Tracht hem te hangen aen,, In liefde teere
Wilt treden oock de baen,, Van uwen Heere.
6. De vyfde wond' als een suyver fonteyne,
Die altijdt levendige water geeft
Wilt hier beschouwen aen het herte reyne
Van Iesus en door liefde hem vast aenkleeft,
Hem oock u hertjen geeft,, Vol minne suchten
Voor wien de helle beeft,, Satan moet vluchten. | wouw001ghee01_01_36_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 38,
"section": 1
} | Stemme: Eenen Herder uytverkoren.
ALs Christus soude ten Hemel vaeren
Veertigh daegen naer sijne doodt,
Quam d'Apostels hem veropenbaren
Sonder datmen de deure ontsloot,
Berispen hun van haere herdigheden
En oock van haer ongeloovigheden mede
T'welck sy ontfingen in liefde teer
Want sy beminden hem alle soo seer.
2. Sy waeren droevigh om dit scheyden
Maer Christus sprack hun doen minnelijck aen,
En wilt niet vreesen maer wel bereyden
Het is u goet dat ick wegh gaen,
Ick sal u een anderen trooster senden
Die u verstercken sal in u ellenden,
In dit droef dal oft aerts foreest
Sal ick u geven den Heyligen Geest.
3. Doen liet den Heere ten selven stonden,
Sijn alderliefste Moeder reyn
Kussen sijn Alderheylighste Wonden,
Soo oock d'Apostelen in 't gemeyn
Ach minnelijcken Bruydegom gepresen
Had ick van dit geselschap mogen wesen,
Ick soud' u Wonden ! ô soeten Heer
Hebben gekust wel duysent keer
4. Den zegen heeft hy doen hun gegeven
Sijn aenschijn wiert claerblinckende licht,
Een helder wolck quam daer gedreven
Die hem dus nam uyt haer gesicht,
Veel soete Engels quamen neder daelen
Om hem seer eerelijck in te haelen,
D'Heylige Vaders groote schaer
Die volghden hem seer blijdelijck naer.
5. Siet op de vederen van de winden
Wandelt hy door sijn eygen macht,
Met al die Schaeren die hem beminden
Die hy heeft in sijn rijck gebracht,
Ach soeten Jesus wilt mijn ziel verwecken
En met de koordekens van liefde trecken,
Die hier gevetert ben aen de aerd'
Leyt my met u ten Hemel waert.
6. Opent u Poorten gy hemelsche Princen
Riepen dêes Engelen ale seer saen,
Den Coninck der glorien naer u wenschen
Sal daer seer eerelijck binnen gaen,
De Engels uyt het hemels Consistorie
Vraeghden wie is dien Coninck der glorie,
Sy hebben al gelijck geseyt
Den Heere die machtigh is inden strijt.
7. Dêes Engels siende onsen Heere
Vraeghden wie is hy die daer komt,
Van Edom met geverfde kleeren
Van Bosra schon in sijn kleet voor noemt,
Gaend' in sijn menichvuldigh schoonhede
Christus antwoorden hun ter selver stede,
Ick ben die spreckt rechtveerdigheyt claer
Voorvechter om te behouden voorwaer.
8. Sy riepen met eerbiedigheden
Weerdigh is 't Lam dat is gedoodt,
Te nemen kracht en godtheyt mede
Wijdheyt, en sterckheyt, en eere groot,
Lof en gelorie in alle eeuwigheden
Weest bly met my soo sprack den Heer vol vrede,
Het Schaepken dat verloren was
Heb ick gevonden op dit pas.
9. Doen is den Heer met groot behaegen
Gekomen voor des Vaders troon
En heeft den roof hem op-gedragen
Uyt d'hel gebracht veel zielen schoon
Verclaert u Soon sprack hy Vader vol waerden
Die uwen naem verclaerden op der aerden,
Het werck dat gy my gaeft in acht
Heb ick ô Vader nu al volbracht.
10. Den Vader sprack u eer sal tuygen
Hemel en aerde seer triomphant
O Soon dat alle knien voor u buygen
Comt en sit aen mijn rechte handt,
Ach Alderhooghste Majesteyt verheven
Voor wien dat alle machten moeten beven
Middelaer tusschen Godt en Mensch
Bestiert mijn ziele tot u naer wensch. | wouw001ghee01_01_37_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 40,
"section": 1
} | Stemme: Als 't voorgaende.
ALs Christus was ten Hemel geklommen
D'Apostels en Dicipelen al
Zijn met Maria naer d'êet-zael gekomen
Hondert en twintigh in't getal,
Alwaer sy vierigh baden met verlangen
Om den Heyligen Geeft te ontfangen,
Bereyden haeren geeft getrouw
Op dat hy haestelijck comen souw.
2. Den thiensten dagh zijnde gecomen
Diemen noemt Pinxteren wel beduyt
Heel onvoorsins heeft men vernomen
Al van den Hemel een soet geluyt,
Als een krachtighen wint wilt dit bemercken
D'welck haer vreesachtig herte quam stercken
Sy voelden al met blijder feest
Dat sy ontfingen den Heyligen Geest.
3. Hun openbaerden hier wilt weten
Gedeylde tongen gelijck als vier
T'heeft op hun allegader geseten
Elck wiert versterckt naer sijn manier,
Alderley taelen kosten sy spreken
Kloeckmoedigh gingen sy leeren en preken
Door alle landen hun goet vermaen
Kost ieder in sijn raele verstaen.
5. Voor het Geloof wilt hier bemercken
Zijnde soo door dese vlam gejaeght
En tot beschermingh van d'heylige Kercke
Hebben sy vlees en bloedt gewaeght,
Want door hun vierigh predicken en leeren
Saghm'er seer veel haer tot Godts Kerck bekeeren,
Ten eynde zijn sy altegaer
Hier voor gestorven Martelaer.
5. O Heylig Geest! ô Godt van vrede
Die u Discipels soo hebt begaeft
Deylt my oock uwe gaven mede
Die soo lanck vruchteloos heb geslaeft,
Wilt toch verlichten mijn verstant en sinnen
Geeft my dat ick u vierigh mach beminnen,
En u mach dienen hier inden tijdt
En loven inder eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_39_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 41,
"section": 1
} | Stemme: Mijn hop', mijn leven. (ofte) Soet zijn de tijden.
COmt neder-daelen Soeten trooster Heyligh Geest
Met u minnelijcke straelen
Deylt my oock van dese feest,
Daer gy u Apostels mede
Wonderlijck verstercken hier,
Sterckt my dus, ô Godt van Vrede!
Met dit hemelsch minne-vier.
2. Geeft my een tonge
Heel vernieuvvt door 't Hemels vier
Waer mede dat d'Apostels songen
Uvven soeten lof-sang hier,
Wilt mijn hert in liefde ontsteken
En leert my u soete tael
Op dat ick met u mach spreken
Boven in des Hemels Zael,
3. Wilt my doch vvysen
Vinger van Godts rechter-handt
Naer die over-schoon palleysen
Van dat Hemels Vaderlant,
Wilt my uvve paden leeren
En versterckt mijn kranck gemoet
Laet mijn ziel met u verkeeren
Ach mijn alderhoogste goet.
4. Fonteyn vol gratie,
O forneys der liefde soet
Wilt my helpen in tentatie
Maeckt my cloeck in tegenspoet,
Geeft my toch u seven gaven
En maeckt mijnen geest bereyt;
Laet my u in s'hemels haven
Loven inder eeuvvigheyt. | wouw001ghee01_01_40_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 42,
"section": 1
} | Stemme: Helas je suis abandonné. (ofte) O valsche werelt vol bedrogh.
O Heylige Dryvuldigheyt
Die heel dan Hemel spijst door u soet vvesen
Van alle eeuvvigheyt gepresen,
Lof zy u alderhoogste Majesteyt
Gy zyt Dryvuldigh in persoon
Nochtans maer eenen Godt in s'Hemels troon,
En oock op alle plaetsen tegenvvordigh
Die 't alles vvel regeert,
Den goeden accordigh
En de quade verneert.
2. O Vader door 't verstant en cracht
Hebt gy u eenigh Soon en Godt vol vrede
Die voor ons quam daelen beneden
Van alle eeuvvigheden voort-gebracht,
Malcanderen in groot respect
En liefd' aensiende tusschen u vervveckt.
Een liefd' oprecht volmaeckt heel onverscheyden
Bracht gy in soet accoort
O Godt tusschen u beyden
Den Heyligen Geest oock voort.
3. Gy zijt nochtans al even groot
Oudt, vvijs, tijck, machtigh maer different in naemen
Al can ick sondaer onbequame
Dit groot mysterie hier begrijpen noyt,
K'en moet niet vveten hoe 't geschiet
K'Gelooft gelijck 't de Heylighe Kerck bediet,
De macht wort aen u Vader toe geschreven
De wysheyt aen den Soon,
Den Heyligen Geest verheven
De liefde soet en schoon.
4. De macht wysheyt en liefde vry
Sijn volmaecktheden aen u toe-geschreven
O Dry persoonen hoogh verheven
Sonder begin en eynde alle dry
O Heylige Dryvuldigheyt,
Wie sal uytleggen uwe vveerdigheyt
Voor vvien de Engels schudden ende beven
Uyt groot eerbiedigheyt,
Ach Godt vvilt my oock geven
Een hert soo vvel bereyt.
5. O Dry persoonen vvonderbaer
Die 't al doorsiet en zijt in alle saecken
Sonder de selve aen te raecken
Maer rust alom in u selfs vvesen claer
Boven alle verstant en cracht
Hebt gy u selven eeuvvigh voortgebracht,
En tot al eeuvvigheden sult gy vvesen
Volmaeckt in Heyligheyt,
Altijdt moet zijn gepresen
U hoogste Majesteyt. | wouw001ghee01_01_41_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 43,
"section": 1
} | Stemme: Vanden Antwerpschen Ommeganck. (ofte) waeren al mijn leden tongen.
U ô Godt vvillen vvy loven
En belijden met ootmoet,
Wien al d'Engelen van hier boven
Eeren met lofsangen soet,
En de Seraphinen schoon
Leggen voor u neer haer Croon
Seggen heylig, heyligh, heyligh al gelijck
Heere Godt der heir-schaer
D'Apostels altegaer
Loven u in s'hemels rijck,
Het claerblinckende schoonheit
Van de Martelaers te gaer
Loven, loven, loven u met groot ootmoet
De Patriarchen al
Propheten in 't getal
Singen u lofsangen soet,
Dat alle tongen in steden en hoven
U Majesteyt eerbiedelijck loven
Voegen haer stemme met d'Engels hier boven
Voegen haer stemme &c.
2. Over den ommeganck der aerden
U de heylige Kerck belijdt
En aenbidt met groot eerwaerden
Vader van d'almogentheyt,
Vw' eerweerdigh eenigh Soon
En den heyligen Geest idoon
Loven en aenbidden wy met groot ootmoet
Want gy den trooster zijt
Die onse ziel verblijdt
Door u suyver liefde soet,
Christi als gy quaemt naer wensch
Tot verlossingh van den mensch
Naemt gy 't leven leven, leven van een maeght
Verwont de scherpe doodt
Door u verdiensten groot
G'opent ons des hemels haef,
Gy sit ter rechter handt Godts uws Vaders
De negen Chooren met vreugt al te gader
Singen glorie u sonder versaden. bis.
3. Men gelooft dat gy ô Heere
Den toecomenden Rechten zijt
Daerom bidden wy u seere
Helpt u dienaers inden strijdt.
Wy bidden u moet ootmoet
Die gy met u dierbaer bloet
Hebt verlost maeckt dat wy met u heyligen al
Met u gelorie schoon
Begaeft zijn inden troon
Loven u met bly geschal,
Vw erfdeel gebenedijdt
En regeert ons die daer zijt
Onsen Vader, Vader, Vader eeuwig goet
Wy loven uwen naem
En bidden altesaem
Stort in ons u liefde soet
Wilt ons ô Heere bewaeren van sonden
Wilt ons beschermen tot alder stonden
Door u glorieuse vijf wonden. bis
Wilt gy't Dryvuldigh een eens raken
Laet in u hert sijn liefde blaken,
VVant wat gy soeckt op d'aertsche kust
In Godt alleen vint gy de rust. | wouw001ghee01_01_42_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 44,
"section": 1
} | Stemme: Waer blijft gy tragen tijdt.
O Heyligh Sacrament
O Broodt van 't eeuwigh leven
O hoogh verheven
Weerdigh present
Verborgen Hemels Manna excellent,
O alderhooghste Majesteyt
Wie sal gronderen uwe weerdigheyt
Voor wien dat beven
D'Engels verheven
Vyt eerbiedigheyt,
2. Aldersoetse banket
Onbloedigh offerhande
Die 't Manna doet schande
O Broot dat leeft
En aen de doode ziel het leven geeft,
Gy zijt dat voedsel vanden geest
Den Bruydegom en oock de bruyloftfeest,
Die sonder mercken
De ziel comt stercken
In dit aerts foreest
3. Gy zijt den werden pant
Der toecomende gelorie
Vyt het consistorie
Zijt gy gedaelt
Als gy wiert mensch, ô Godtheyt onbepaelt,
Om dat het was al u wellust
Te wesen met den mensch in volle rust
Want al u wenschen
Is 't hert des menschen
Op dées aertsche kust.
4. Gy zijt den soeten wyn
Die gy ons geeft te drincken
Tot een gedincken
Der liefde puer
Die u vereenigt heeft met ons natuer,
T'Lam Godts het welck Joannes prees
En uyt eerbiedigh met den vinger wees,
Dat s'werelts sonden
Door u doodt en wonden
Wegh-net sonder vrees.
5. Gy zijt verborgen hier
O Godt onder den schyne
Van broodt en wyne
Die u verbont
Aen 't Priesters woort, om op den selven stont
Wanneer hy consacreert voorwaer
Te comen daelen neer op den autaer
Dat de booswichten
Der ketterswichten
Voor déés waerheyt claer.
6. O kostelijcken yn
Daer de werelt naer vraeghden
Gy baert reyn maeghden,
Die hier dus zijt
Soo schoon als gy de hemelen verblijdt
Den reuck, den smaeck, t'gevoelen claer
En het gesicht faelen hier altegaer,
T'gehoor alleene
Vyt u wort reene
Vat dées waerheyt claer.
7. Aen 't Cruys verborght gy Heer
V Godtheyt hoogh verheven
Ons ziele leven,
V menscheyt claer
Houdt gy verborgen oock op den Autaer
Nochtans k'geloof en ick belijdt
Dat gy hier Godt en Mensch te saemen zijt,
Volmaeckt en heele
In ider deele
Alsmen d'Hostie scheyt.
7. K'aenbid' u Majesteyt
Mijns herten wensch verheven
Mijn hop' en leven
Mijn troost in pijn
Die zijt 't recept en oock den medecijn,
Geneest mijn ziel eylaes gewont
Van 't helsch serpent door menighvuldigh sond'.
V liefde teere
Fondeert ô Heere
Vast in mijnen gront
VVilt gy bekomen t'eeuwigh goet,
Nut weerdigh Christus Vleesch en Bloet.
Eynde van het eerste Deel. | wouw001ghee01_01_43_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 45,
"section": 1
} | Stemme: Van den hondert jarigen ommeganck van Mechelen, T'is negen hondert jaer geleden.
GOdt heeft een suyver Maghet schoone
Voorsien van alle eeuwigheyt
Om eens te baeren sijnen Soone
Die tot des werelts saligheyt
Neder wou daelen uyt den troone
Op dat den mensch mocht zijn verblijdt.
2. Joachim en Anna oudt van jaren
Bevonden in onvruchtbaerheyt,
Maer vol van deught zijn sonder sparen
Schandigh ten Tempel uyt geleyt
Maer Godt den troost van sijn dienaeren
Maeckten hun droefheyt weer verblijt.
3. Godt heeft een Engel afgesonden
Die hun de blijde bôtschap bracht
Anna gy hebt gratie gevonden,
Gy sult ontfangen eender maeght
Reyn onbevleckt vry van erf-sonde
Met alle heyligheyt begaeft.
4. Als gy dat weerdigh kint verheven
Sult reyn en onbevleckt ontfaen
Voor wien dat helsch serpent sal beven,
Sult geven Maria den naem,
Sy sal den gever van het leven
Ter werelt brengen sonder blaem.
5. Godt heeft in haer sijn wel-behagen
Gehadt van alle eeuwigheyt
Want sy sal weerdigh zijn te dragen
Die alderhooghste Majesteyt,
Sijn eenigh Soon naer s'werelts vrage
Tot s'menschen vreught en s'vyants spijt.
6. Maeghdeken reyn weerdigh gepresen
Gy die d'heel werelt hebt verblijt
Die als een sterr' zijt opgeresen,
Voor de Son der rechtveerdigheyt
Wilt ons een voorspraeckerste wesen
By Godt als naeckt dien lesten strijt. | wouw001ghee01_01_44_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 46,
"section": 1
} | Stemme: Mijn Keyserin, (ofte) O valsche Vrouw. (ofte) Dominicus, laet my u blommekens plucken mé.
EEn Morgen-Steer
Is op gegaen wiens helder licht seer cleer
Quam te verlichten onse duysternis
En voor gewis
Ons bracht den overschoonen dageraet
Die voor de Son van 't eeuwigh licht op gaet.
2. Een suyver Maeght
Die Godt heeft vander eeuwigheyt behaeght,
Is nu geboren in des werelts pleyn
Om eens te zijn
De Moeder van den alder-opper Heer
Weest willekom ô reyn Maeghdeken teer.
3. T'is al verblijdt
Wat door d'heel werelt leeft in heyligheyt,
Oock die daer in de schaduwe der doodt
Saten in noodt
De Vaders in het voorgeborght van d'hel
Voelden oock mede dêes blijschap wonder snel.
4. Een weerden naem
Gafmen haer voor de werelt seer bequaem,
Maria is dit Maeghdeken genaemt
En ongeblaemt,
Moet hier voor buygen al wat reden heeft
Voor wien den satan vlucht en d'helle heeft.
5. Maria soet
Wy sondaers bidden u met groot ootmoet,
Wilt ons altijt een verstroostersse zijn,
In alle pijn
Door uwen weerden naem die 't al vermagh
Comt ons ter hulpe in dien lesten dagh. | wouw001ghee01_01_45_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 47,
"section": 1
} | Stemme: Mijn ziel die quelt.
MAria oversoete Coningin
Gy zijt die ick bemin
V groote weerdigheyt
Maeckt mijne ziel verblijdt,
Gy sult heden ten Hemel op-gevaeren
Vergeselschapt met veel hemelsche schaeren,
Naest uwen Soon besit gy s'Hemels troon.
2. In't hooghste Libano hebt gy gewoont
Met alle deught verschoont,
D'Engels vol wondernis
Riepen al wie is dêes
Die daer op haer beminden comt te rusten
In overvloet van hemelsche wellusten,
Soo wonder reyn oprijst uyt de Woestijn
3. Gelijck een roedeken des reucks seer soet
Van specereyen goet
Mirthe en wieroock saen
Soo zijt gy op gegaen,
En hebt den liefstelijcken reuck gegeven
Vyt de Woestijn climt g'op in 't eeuwigh leven,
Als met bescheyt d'Engels hebben geseyt.
4. Hier hebt gy Coningin gestaen verblijdt
In vergulden abijdt,
Aen s'Conincks rechter handt
In 't Hemelsch Vaderlandt,
Met menighderande cieraet omhangen
De Engeltjens met lust naer u verlangen,
Vyt liefde teer singen s' u lof en eer,
5. De Alderheylighste Dryvuldigheyt
Croont u met Majesteyt,
Godt Vader in groot acht
Schenckt u de Croon van macht,
Naer Christus boven alle creaturen
Sult gy de wercken van sijn handt regeren,
Gy zijt de Vrouw, des werelts vol van trouw.
6. Van Godt den Soon ontfanght gy oock de Croon
Van wijsheyt wonder schoon,
Want dées u wel beraemt
O Maget ongeblaemt
Die zijt de voorspraeckers van alle menschen
Weest ons voordeeligh suyver Maeght naer wenschen,
O Vrouw vaillant, drijft van ons den vyant.
7. Godt den Heyligen Geest ô Maeget soet
Vol deughen en ootmoet,
Schenkt u de Croon seer claer
Van liefde wonderbaer,
Waer door gy zijt sorghvuldigh voor ons allen
Bewaert ons dat wy in geen sond'en vallen,
O Moeder reyn, wilt ons behulpsaem sijn. | wouw001ghee01_01_46_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 48,
"section": 1
} | Stemme: Den Salighmaecker die is nu gebaert.
MAria schoon Hemelsche Koningin
Gedooght dat u mijn ziel magh prijsen
Gy zijt den claersten dageraet vol van min,
Naest Godt moet ick u alle eer bewysen
Gy zijt den Bremme-bosch seer triumphant
Die Moyses sagh in vlammen onverbrant,
En als den alderbesten wieroock soe
Geeft gy seer lieffelijck den reuck in overvloet.
2. In 't hooghste Libano zijt gy gegroeyt
Als eenen Cederboom verheven
Als den Cypressen-boom seer fleurigh bloeyt
Op den bergh Sion werdigh wijt beschreven,
Gy zijt dat roedeken van Jesse net
Die noyt en hadt de minst erf-sond' oft smet,
Gy zijt die stercke Judith onversaeght
Gy hebt dat helsch serpent naer den afgront gejaeght.
3. Gelijck den Palmboom in Cades landt
Zijt gy seer hoogelijck verheven
En als de Roos in Jericho geplant,
Suyver fonteyn spruytend' in 't eeuwigh leven,
Gelijck den schoonen Olyf-boom in 't velt
Zijt gy seer fleurigh hier ter aert gestelt,
O suyver Maget gy zijt boven maer
Veel aengenamer als den besten honinck-graet.
4. Als den Ahoorn-boom soo wiest gy heel
Ontrent het water inde straeten
En als den balsem en het best canneel,
Den lieffelijcken geur niet can verlaeten,
Gelijck een uyt-gecoren Mirthe soet
Hebt gy gegeven reuck in overvloet,
Maria gy zijt aen't s'vyants gewelt
Seer vreesselijck als een slagh-order wel gestelt.
5. Maria als ick u den lof verhef
Dunckt my 't verstant my te salieren
Want u gelorie alles overtreft,
Wie sou u weerdigheyt konnen gronderen,
Gy zijt die vrouw van Hemel en van aert
Gy hebt den alderkloecksten helt gebaert,
Die ons gebroken heeft des vyants macht
Heeft den Olyf-tack van den soeten vrede gebracht. | wouw001ghee01_01_47_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 49,
"section": 1
} | Stemme: Franciscus die sucht nacht en dagh.
WEest gegroet hemelsche Coningin
Maria die ik seer bemin
Naest Godt seer hoogh verheven
Naer u mijn ziele dorst. Naer u &c,
Die ons hier bracht den soeten most
Van 't eeuwigh leven.
2. O Moeder van de liefde schoon
Der Engelen vreught in 't s'hemels troon.
O vrees voor de vyanden
Hope der Heyligen albis.
Die hier noch strijden in 't aertsche dal
Weest ons bystandigh.
3. Bidt voor ons heylige Moeder reyn
Dat wy eens weerdigh mogen zijn.
De beloftenissen Christi
Onder u beschermingh soetbis.
Comen wy vluchten met ootmoet
Leyt ons in ruste.
4. Wilt niet versmaden ons gebedt
Maer laet ons suchten sonder belet,
Tot u comen gestadigh
In swaer perijckel grootbis.
Wilt ons verlossen uyt den noodt,
Weest ons genadigh.
5. Lof Heylige Dryvuldigheyt
Die door Maria hebt beseyt,
Voor ons het eeuwigh leven
Wy bidden met ootmoetbis.
V benedictie en 't eeuwigh goet,
Wilt ons toch geven. | wouw001ghee01_01_48_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 50,
"section": 1
} | Stemme: Suyver Leliblom Coningin der Maeghden.
MAria seer gelorieuse Vrouw verheven
Boven al de sterren in het firmament
Voor wie d'helsche geesten vluchten ende beven
En met vrees vertrecken naer het hels torment
Al de Engels en de Seraphinen
Staen met groot ootmoet tot uwen dienst bereyt
En sullen u eeuwelijck beminnen,
Want gy suyver Maget haere blijschap zijt.
2. Die u seer voorsichtelijcken heeft geschapen
Die hebt gy gesogen aen u lieve borst
In wiens s'hemels geesten haer genuchten raepen,
En met vreught versaeden haeren soeten dorst.
Maria gy zijt weerdigh gepresen
Alle creaturen singht u eer en lof
Gy sult eeuwelijck den tempel wesen,
Van die dry Persoonen in het hemelsch hof.
3. T'géen dat ons de droeve Eva hadt benomen
Hebt gy ons gegeven door u werde vrucht
Op dat d'ellendige sonden ten hemel comen,
En verlost sou wesen van 't eeuwigh gesucht,
Zijt gy de venster des hemels geworden:
O Maria ! uwen oversoeten naem
Heeft meer kracht als t'alderbest slaghorder
Om voor ons tegen de hel te velt te gaen.
4. Gy zijt de deure van den alderhooghsten Coninck
Een schynende Poorte van het eeuwigh licht
In wien dat den Bruydegom nam sijne wooningh,
Eer hy quam verschynen hier voor ons gesicht,
Comt gy Heydenen wilt u verheugen
T'Leven is gegeven aen u door dées reyn Maeght geboren zijt
K'wensch mijn leden al in tongen te doen keeren
Om hier mede te loven uwe Majesteyt
Oock u Godt den Vader die ons hier voor desen
Met den Heyligen Geest hebt dese feest bereyt,
Alle lof en eer moet u dus wesen
Voor dit goet van nu tot inder eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_49_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 51,
"section": 1
} | Stemme: Herderkens, Herderkens sa sa naer Bethlehem.
LAet my Maria singen uwen lof
Al ben ick asschen aerde slijck en stof,
En gy die Vrouw die alles overtreft
Weerd' boven al verheft,
Gy zijt die gulde Son
Die door u helder stralen
Hebt dat helsch Japon
Doen naer den afgront dalen,
Gy zijt, gy zijt
Die alder-reynste Maeght
De Silvere Maen g'onder u voeten draeght.
2. Maria gy zijt aen't s'vyants gewelt
Als een heir-legen wel in schick gestelt,
In soet accoort en stercker in slagh-ord'
Als oyt begrepen word',
Gy zijt die Vrouw vaillant
Die den vyant ded' beven
Die in Israëls landt
Eertijdts seer stout quam sweven
Gy zijt, gy zijt
Die stercke stadts vol vrede
Vw Soon Souvereyn bracht den Olyftack mede
3. Maria wortel Jesse ongeschent
Wel voorts gesproten zijt gy excellent
Vyt Jacob als een sterre wel op gegaen
Veel claerder als de Maen,
Gy zijt dat weerdigh daelden
Als den Heyligen Geest
V wonderbaer doorstraelden,
Gy hebt, gy hebt
Dien Sampson voorts gebracht
Die voor ons quam te niet doen s'vyants macht.
4. Die u heeft vande erf-sonde bewaer
En oock geschapen die hebt gy gebaert,
En gy blijft Maget inder eeuwigheyt
Vol gratien wel bereyt,
Maria uws gelijck en sagh men noyt met oogen
Want voor uwen naem
Moet alle knien boogen,
Gy zijt, gy zijt
Maria wel genaemt,
Zee Ster', seer ver' boven al dat u blaemt.
5. Maria wel gewenste haer vol rust
Gesloten blom hof vol van soeten lust,
Waer in den bruydegom nam sijn plaisier
Eer hy wou comen hier,
Ach toevlucht inden noot
Comt toch ons ziel ter baeten
In d'uer van ons doodt
En wilt ons niet verlaten,
Gy zijt, gy zijt
De middelares van peys
Wilt ons geleyden op dées leste reys.
VVilt gy eens zijn gemeyn
Met s'Hemels Coninginne
Leert haer in liefde reyn,
VVel eeren en beminnen. | wouw001ghee01_01_50_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 52,
"section": 1
} | Stemme: Eenen Herder uytvercoren.
O Heyligh Cruys weerdigh verheven
Boven all' houten in 't aertsche dal
Gy zijt de deure van 't eeuwigh leven,
De eere van de Christen al,
Gheeft ons dat wy hier al naer Godts behagen
Met groot ootmoedigheyt u leeren dragen
Gy zijt van 't Schip des rust den mast
Waer op t'Olyfken van vrede hier wast.
2. O Heyligh Cruys Croone der Maeghden
Gy zijt den vruchtbaeren Wyngaert reyn
Waer in dat Christus nam sijn behagen,
Als hy wou treden de pers alleyn,
Gy waert d'Apostelen tot een gelorie
Want door u streden sy hier de victorie,
Over de vyanden groot en kleyn
Die ons vervolgen op d'aertsche pleyn.
3. O Heyligh Cruys seer hoogh gepresen
Gy zijt den middelaer vanden vrede
Gy zijt de eerde der Religieusen.
Den troost van alle geloovige mede,
Gy zijt aen de rechtveerdigen het leven
Wilt ons toch kracht en uwen bystant geven,
Om te overwinnen de quaey natuer
Die ons hier valt soo bitter en suer.
4. O Heyligh Cruys begaeft met gratie
Gy droeght den oorspronck van alle goet
Gy comt verdrijven al onse tentatie
En brenght ons tot een reyn gemoet,
Gy zijt de schat-kist van den hooghsten Coninck
Gy zijt veel aengenamer als den Honinck,
Voor die u dragen met gedult
Want door u wiert betaelt ons schult.
5. O Cruys dat steenen herte cont breken
Des oppersten Priesters Autaer
Waer van ick eeuwigh lof moet spreken
Al valt gy aen de natuer wat swaer,
Gy zijt den cepter van Godts eenigh Sone
Den Zegen van den heyligen Geest seer schoone,
Den troost van de bedroefde al
Die hier noch stryden in't tranden dal.
6. O Heyligh Cruys leytman der blinden
Gy zijt den kreupelen eenen stock
Den soeten balsem aen die Godt minden,
Aen goede Christenen een soet Jock,
Gy zijt den rijcken schat van grooter weerden
Die Christus selver heeft willen aenveerden,
Gy zijt dat bedde van weerde groot
Waer op den Schepper wou sterven de doodt.
7. O Heyligh Cruys Vader der weesen
Cieraet en rijckdom van d'heylige Kerck
Blijschap der Priesters en Religieusen,
Gy zijt den stierman van Godts werck,
Gy zijt de renuwatie der af-goden
De kracht van al die houden Godts geboden,
Gy zijt den troost in't ballingschap
En voor de dorstige een soet sap.
8. O Heyligh Cruys van Godt verheven
Ballans van 't lichaem Christus vol weerdt
Gy zijt den standaert van 't eeuwigh leven,
Daer alle Christenen onder strijdt,
Gy zijt dat vendel noyt om te verwinnen
Gy triumpheert over all' hert en sinnen,
Gy zijt dat schipken dat sonder wee
De ziel voert over s'werelts zee.
9. O Heyligh Cruys sleutel van 't leven
Ach alderschoonsten Rooselaer
Gy doet den vyant schudden en beven,
Aen d'ongewillige valt gy swaer,
Gy zijt den troost van al de Martelaeren
En de belijders als sy ballingh waeren,
Gy maeckt den goeden den wegh bereyt
Tot een gewenste eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_51_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 53,
"section": 1
} | Stemme: Ey lieven Iesus ey.
O Heyligen Engel goet
Die zijt tot mijn voorspoet,
Om mijn ziel te bewaeren
Siet hoe den vyant fel
Hier leyt zijn stricken snel,
Die mijne ziel vervaeren,
Ick bid', ick sucht, ick kerm
Comt toch voor my te velt
Stelt uwen stercken herm,
Eens tegen zijn gewelt,
Eens tegen zijn gewelt.
2. Gy die daer staet altijdt
Voor d'hooge Majesteyt,
Verblijdt in 't eeuwigh leven
Siet my arm creatuer
In vvee en aerbeyt suer,
Altijdt tot quaet gedreven,
Ick bid' u reyckt my d'handt
Eer dat ick gaen ten gront
Want ick van alle cant,
Wort totter doodt gevvont. bis.
3. Gy Engel Michaël
Die Lucifer ter hel,
Vyt d'Hemels hebt geslagen
Wilt hem met sijn party
Dat is de hooverdy,
Oock uyt mijn ziel verjagen
En gy ô Gabriël
Die de blye bôdtschap bracht
Wilt hem door Godts bevel,
Bannen uyt mijn gedacht. bis.
4. O Raphaël die met vlijdt
Tobias hebt geleyt,
Beschermt van quaet en sonden
Wilt toch dat hels serpent
Als maeckt mijn lesten endt,
Houden in d'hel gebonden,
Ach leyt mijn ziel toch me
Naer 't hemelsch Vaderlant
Op dat's eeuwigh in vrée,
Mach staen ter rechter handt.
Mach staen ter rechter handt. | wouw001ghee01_01_52_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 54,
"section": 1
} | Stemme: Eenen Herder uytverkoren.
O Joseph Bruydegom vande Maget
Die van Godt soo was bemint
Dat sy weerdigh was te dragen
Sijn eenigh Soon dat Heyligh kint,
Die ons van sonden dus quaemt te verlossen
Met wien gy vluchten door bergen en bosschen,
Om dat Herodes het dooden wou
Waer in gy toonden u liefde getrouw.
2. Gy hebt die terwe der uytverkoren
Dat Broodt des levens voor ons bewaert
Die van Maria was geboren,
En haer heeft van d'erf-sonde bewaert,
Dat eeuwigh woort des Vaders is Vleesch geworden
Om de werelt te stellen in goet orden
Die den af-godt sonder gewelt
Door sijn komste heeft neder geelt.
3. Wanneer gy hem eens hadt verloren
Dien kloecken Vorst sonder u schult
Bedroeft met u Bruyt uytverkoren,
Gonght gy hem soecken met groot gedult,
Niet alleen onder u vrinden en maeghden
Maer ga door de heele stadt Jerusalem vragen,
En vont hem by de Doctoren ras
Die hy seer wysselijck leerende was.
4. Van hem waert gy den Voester-Vader
Die de heele werelt draeght
En om ons liefde allegader,
Heeft sijn Vleesch en Bloet gewaeght,
Voor wiens aenschijn de Engels dorstigh sweven
En alle mogentheden moeten beven,
Die van al herten moet zijn bemint
Was hier ter aerden u voester-kint.
5. Ach Heyligh Joseph hebt medoogen
Tot u soo suchten wy overluyt
Die by Godts Moeder u lieve Bruyt,
Vraeght voor ons van u voester-kint victorie
Over den vyant en't s'hemels gelorie,
Naer desen langen droeven strijdt
Een wel gewenste eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_53_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 55,
"section": 1
} | Stemme: K'segh adieu mijn af-godin.
O Phillippus Nerius
In deughden zijt gy verheven
Door u wonderlijck heyligh leven,
En uws selfs vergetenis,
Want gy van u kintsche dagen
Uwe jonge teere jeught
Aen den Heer hebt op gedragen
En bestedt tot alle deught.
2. Duyvel, werelt, en het vlees
Hebt gy met den voet getreden
Met haer pracht en ydelheden,
Door de goddelijcke vrees,
T'Swert abbijt hebt gy ontfangen
In oprechte reynigheyt
Vol van iever met verlangen,
Zijt gy dan Priester gewydt.
3. Door Godts geest gedreven dan
Die u quam t'verstant verlichten
Gonght gy 't oratorie stichten,
Daer soo menigh weerdigh man,
Met predicken ende leeren
Altijt besigh zijn met vlijdt
Om den sondaer te bekeeren,
En te brengen tot saligheyt.
4. In wat soete minsaemheyt
Quaemt gy u naervolgers leeren
Die Godts Kerck dienen en eeren,
In oprechte stichtbaerheyt,
Gincktse voor in penitentie
Vasten en in strengigheyt
Pijn te lijden dat was u wenschen
Altijt de sterven u ziel verblijdt.
5. Vol van diep ootmoedigheyt
Reckt gehoorsaemheyt gepresen
Suyver leven uyt-gelesen,
Grondige gelatenheyt,
Stilswygentheyt vol van zeden
Wonder vierigheyt in't gebedt
Minsaemheyt vol soeten vrede,
Waert gy Nerius wel geset.
6. Boven al Godts liefde sterck
Die u hert soo seer verheften
Alle deught noch overtreffen,
Soo ick in u leven merck,
Want een rib moest haer begeven
Door 't gewelt van dese vlam
Die u ziel quam in gedreven,
U schier uyt het leven nam.
7. Uwe zyd' openden haer
Om dus plaets aen 't hert te geven
Op dat gy mocht houden 't leven,
Tot u volgers goet gevaer
By de vyf-en vyftigh jaere
Leeft gy by mirakel groot
Soo de Chirurzijns verclaeren
Liefd' is stercker als de dood.
8. O vierigen Seraphin
Heyligen Philippus Nere
Bidt Godt dat ick mach dependeren,
Van die goddelijcke min,
Waer in gy in 't eeuwigh leven
Als den Salamander brandt
Om met u voor Godt te sweven
In het hemels Vaderlant. | wouw001ghee01_01_54_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 56,
"section": 1
} | Stemme: Van Audenaerdeken. (ofte) Van den overganck van Gent.
LAet ons nu Barbara eere bewysen
Die schoon Lelie gegroeyt in dorens quaet
Wiens Heyligheyt men noyt genoegh kan prijsen,
Sy was een spiegel van den Maeghden staet,
Van 't dolend' Heydendom is sy geboren
Maer kloeck vat sy den Christenen standaert aen
Waer door sy met alle Godts uytverkoren,
Door de Martelie heeft de Croon ontfaen.
2. Haer Vader dée s'om haer schoonheyt bewaeren
Op eenen thoren volgens sijn manier
Daer in dée by maecken een badt seer claere,
Met twee vensters daer in tot haer plaisier,
Maer Barbara ded' daer noch een by maecken
Ter eeren d'Heylige Dryvuldigheyt
Bespoogh d'afgoden en gonck die versaecken
Om Jesus Christus die s'haer hert bereyt.
3. In een Marbel pilaer heeft sy geschreven
Met den vinger t' teecken des Heylighs Cruys
En 't is mirakeleus daer in gebleven,
T'welck d'afgodisten sagen tot confuys,
Maer als haer Vader dus begonst te mercken
Dat sy was aen d'afgoden ongetrouw
En haer begaf tot de Christene Kercke,
Het scheen hy bersten schier van spijt en rouw.
4. Hy sprack wel Barbara seght my nu spoedigh
Wat dêes dry vensters en dit Cruys beleyt
Maer Barbara antwoorden hem kloeckmoedigh,
T'Beteeckent d'Heylige Dryvuldigheyt
Bemerckt dat Godt Dryvuldigh in persoonen
Van wien dat alles t'wesen heeft ontfaen
Met sijn soet wesen alle ziel sal loonen.
Die hem aen-hanght en d'afgoden af gaen.
5. Maer hy vol gramschap sprack met dreygementen
Gy sult Christus en dat geloof af gaen
Oft gy sult sterven naer veel swaer tormenten,
Al soud' ick selver u het hooft af staen,
Maer Barbara wiens hert in liefde branden
Sprack seer kloeckmoedigh tot haer Vader siet
Ick sal wel sterven door u vreede handen,
Maer Jesus Christus en versaeck ick niet.
6. Als tiger vat dien goddeloosen snooden
Sijn sweert seer tornigh en ongetucht
En meynden haer op staende voet te dooden,
Maer Barbara die nam terstont de vlucht,
Hy volghden haer, maer Godt wouw haer ontfermen
Openden een steen-rots om door te gaen
Om haer van den vervolger te beschermen,
Die onbeweeght sagh dit mirakel aen.
7. Door een Schaep-Herder heeft hy haer gekregen
Ende seer vreesselijck geslagen daer
Door distels, dorens en door rouwe wegen
Heeft hy gesleurt, gesleypt, haer met den hair,
En heeft seer vreet haer doen gevangen leyden
Ende doen brengen voor den President
Di haer dée geesselen ten selven tijden,
Met offe-zenuwen in swaer torment.
8. Doen dêe den vreeden beul haer wonden vrijven
Met een rouw hairen kleedt ter selver stont
Datmen het bloedt sagh langs de aerde drijven,
Worpt haer dus in den kercker seer gewont,
Maer Jesus quam haer in dêes pijn verblijden
Die sich aen haer vertoonden in den nacht
En sterckten haer tegen t'aenstaende lijden,
Genas haer door sijn goddelijcke kracht.
9. Den President verstelt wou d'eer doen geven
Van dit mirakel aen d'afgoden saen
Maer Barbara die heeft dat toe-geschreven,
Aen Jesus Christus die dat hadt gedaen,
Waer door hy wiert van gramschap heel ontsteken
Dede twee beuls elck met een ysere kam
Haer zyden open krabben, daer aensteken
Torsten al brandende met haere vlam.
10. Daer naer heeft hy haer vreesselijck doen slagen
Met swaere hamers op haer heyligh hooft
Heylige Maget dit wout gy verdragen,
Om Jesus Christus daer gy in gelooft,
Noch heeft hy haer de borsten doen af snyden
Met messchen t'welck haer dede swaere pijn
Sy lôfden Jesus en gebenedijden,
Wiens lieve Bruyt sy eeuwelijck sal zijn.
11. Doen heeft hy haer seer schandigh doen ontkleeden
Met roeden slaende door de stadt doen gaen
Maer Godt die hier sijn lieve Bruyt wou eeren,
Gaf haer een kleet van helder klaerheyt aen,
Waer door hy wiert van gramschap heel ontsteken
Siende geen winst by sijn tormenten groot
Heeft vol van spijt terstont t'vonnis gestreken,
Dat men haer brengen sou door 't sweert ter doodt.
12. Haer eygen Vader wilde selver wesen
Den vreeden beul van dat onnoosel bloet
Terstont men bracht haer op den bergh mits desen,
Sy danckten Godt en buyght met groot ootmoet,
Haer Heyligh Hooft om soo den slagh t'ontfangen
Men hoorden daer een stem uyt s'hemels troon
Komt Barbara, komt nu naer u verlangen,
Mijn lieve Bruyt komt en ontfanght de croon.
13. Haer Vader droegh den roem met volle monden
Dat hy haer selver hadt gebracht ter doodt
Godt heeft hem en den rechter staf gesonden,
Sy sijn verslagen vanden blickxem groot,
Maer gy ô Maeght! hebt door 't gebedt verkregen
Dat al die vragen iet in uwen naem
Van Godt hun sonder fout sal zijn gegeven,
Als 't tot hun saligheyt maer is bequaem.
14. Wilt dan ô Barbara voor ons verwerv en
Van Godt een goet berouw en saligh eyndt
En dat wy sonder bichten niet en sterven,
En oock ontfangen t'Heyligh Sacrament,
Oock med' het Heyligh Olyssel verheven
Om aldus wel gewapent in den strijdt
Met u eens te bekomen t'eeuwigh leven,
Om Godt te loven inder eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_55_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 57,
"section": 1
} | Stemme: Wat sien ick Titer ginder verre. (of) Het Ballet van Comte Montré.
PRijst Amelberga weert verheven
Die Heylige Maeght
Die om haer deught, en om haer Heyligh leven,
Godt seer heeft behaeght,
Want sy heeft van haer kintsche dagen
S'werelts ydelheyt
Onder den voet geleyt,
En aen Godt op-gedragen
Haere suyverheyt.
2. Zijnde een kint noch jonck en teere
In haers Vaders hof
Bouden sy een Capelle tot Godts eere
Daer gaf s'hem eer en lof,
Vol soete hemelsche genuchten
Offerden sy Godt aldaer
Met iver op den Autaer,
Schoon blommen ende vruchten,
Die sy kost vinden daer
3. Een kint stalt van dêes offerande
Door s'vyants spijt
Maer siet terstont versteef den harm met d'hande,
Van pijn het droevigh krijt,
Eylaes de ouders quamen kermen
En vielen met ootmoet
Amelberga te voet,
Dat sy haers wou ontfermen
Door haere gebeden soet.
4.
Zijnde beweeght dêes Maeght vol vrede
Over 't droef cas
Schoot naer den hemel vierigh haer gebeden,
het kint terstont genas,
Sy wasten op in vele deughden
En liefde tot den Heer
In gratie meer en meer,
Sinte Landrai met vreughden,
Heeft haer seer wel geleert,
5. Als dêes Princes naer Godts behaegen
In 't Clooster was
Met groot ootmoet gaf s'haer tot steenen dragen,
De Meters op dat pas;
Carolus Mangnus quam haer vervolgen
Om haer schoonheyt en fée
Waer voor die Maget strée,
Hier door hy seer verbolgen
Haer groot cruvvel aen dée.
6. Door Godts bestier een vrouw
men hoorde
Doende haer klacht
Dat eenen vreeden Beyr haer bieén stoorden
Carolus liep met macht,
Terwyl gonck Amelberga vluchten
Worpt haer voor Godts Autaer
Sneed af haer schoone hair,
T'Heyligh habijt met suchten,
Dat trock sy aen aldear.
7. Carolus is strack weer gekomen
Naer t'Clooster ras
Maer als hy Amelberga niet heeft vernomen,
Socht hy haer op dat pas,
Als hy haer met den wyl was siende
Wiert hy gestoort soo seer
Dus riep hy meer en meer,
Ach wie heeft mijn beminde.
Doen wyden aen den Heer.
8. Verheven in haer contemplatie
Heeft sy geen acht
Genomen op dêes sotte lammentatie,
Oft op dêes dwase klacht,
Hy heeft se met den arm getrocken
Dat den wyl viel van 't hooft
Sagh haer van hair berooft,
Haer schouder is gebroken
Met swaere pijn gelooft.
9. Daer naer te Vilvorden gecomen
In hongers noot
Door haer gebedt quam daer aen t'lant geswommen
Eenen visch seer groot,
Waer me sy gonck den armen spijsen
En oock haer huysgesin
Die s'hadt in haer bewin,
Hier liefde quam bewysen
Al om Jesus min.
10. Te Temst heeft sy een Kerck doen bouwen
Al waer sy dede
Veel schoon mirakels weert om te beschouwen,
En goey wercken mede
Op eenen oogen bergh sy dede
Uyt den dorren gront
Water vloeyen terstont,
Daer op den dagh van heden
Den siecken van wort gesont.
11. Verciert met heyligheyt en deugden
Gaf s'haeren geest
Aen Godt den thienden july en met vreughden,
Viertmen dan haer feest,
Haer lichaem is te Temst begraven
In de Kerck van haer gesticht,
Sy menigh ziel verlicht,
Van die naer Godts behagen
Tot haer nemen toevlucht.
12. Amerberga Heylige Maget
Godts weerde bruyt
Tot u comen wy suchten ende klagen,
Roepen overluyt
Wilt voor ons bidden t'allen tijden
Aen d'hooghste Majesteyt,
Die onse ziel verblijdt
Dat Godt ons wilt geleyden
Tot onse saligheyt. | wouw001ghee01_01_56_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 58,
"section": 1
} | Stemme: Laet ons den Schepper loven. (ofte) Siet Flora de Godinne.
LAet ons met vreughden prysen
Elizabeth s'Lantsgravin
En haer al eer bewysen,
Vol van goddelijcke min,
Want sy van joncks af aen
Den Heer wou hangen aen
En s'werelts pracht en staet
Met hert en ziel verlaet,
En heeft die met haer ydelheyt
Onden den voet geleyt.
2. Als sy nu in trouwe
Met den Graef seer groot van macht
Was dêes Edel Lants-Vrouwe
Altijdt besigh dagh en nacht,
Om d'arme lieden bloot
Te helpen uyt den noot,
Door spijs en kleeders mede
En gaf haer troost tot vrede,
Waer door dat Godt oock t'haeren troost
Somtijts mirakel dede.
3. Als sy naer Godts behaegen
Eens een voorschot vol van broodt
Ginck aen d'arm lieden dragen
Tot voetsel in hongers noot,
Den Graef quam daer gegaen
Vatten den voorschot aen,
Maer siet met rijp gemerck
Sagh hy Godts wonder werck
Dat voor sijn oogh verandert was
In Blommekens op dat pas.
4. Een man heeft sy vernomen
Arm melaets en seer gewont
Sy ded' hem binnen komen,
Die sy spysen gonck terstont
Sy suyvert hem ter stede
Verbont sijn wonden mede.
En liet hem sonder let
Rusten in't Graeven bedt.
Hier om den satan vol van spijt
Die spelt hier sijn partijt.
5. Een knecht seer quaet van zeden
Heeft den Graef dit g'adverteert
Hy liep met dapper schreden,
Heel gestoort trock uyt sijn sweert,
Als hy aen 't bedde quaem
Met schrik hy daer vernam
Eenen gekruysten Godt
Mishandelt en bespot,
Hy seer verstelt stracks met gedult
Bekenden hy sijn schult.
6. Wie sal connen beschrijven
Wat al droefheyt dat sy lede
Naer den Graefs overlijven,
Van veel lieden quaet van zede
De vrinden boos en quaet
Setten haer op de straet,
Namen haer al haer goet
Dit leedt sy met ootmoet,
Onder een dack sat sy en spont
Daer sy haer brood mede vvont.
7. Den Heer quam haer verlichten
Naer desen soo droeven staet
Ginck sy Gasthuysen stichten,
Voor die siecken desoalaet,
Die sy seer minsaem dient
Haer wonden sy verbint,
Want door dêes heere vlam
Die haeren geest in nam
Trock sy oock veel Maeghden tot haer
Die haer cloeck volghden naer.
8. Naer vier-en tvvintigh jaren
Hier geleeft in Heyligheyt
Quam Godt haer openbaren,
Dry Croonen voor haer bereyt,
Gelijck een dorstigh hert
Snackten naer Godt haer hert,
O levende fonteyn
Maeckt my met u gemeyn,
Laet my met u in vrede gaen
Sprack s'haeren Schepper aen.
9. Elizabeth verheven
O Heylige Patroones
Staet my by in dit leven,
Wilt my leeren oock de les,
Van de verniette baen
Die gy zijt in gegaen
Die nu tot uvven loon
Besit het s'hemels troon
Om met u inder eeuvvigheyt
Te zijn in Godt verblijdt.
Wilt gy u in Godt rijck
Met d'Heyligen verblijden
Leert hier met hun gelijck,
Den Lauwer-crans bestrijden. | wouw001ghee01_01_57_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 59,
"section": 1
} | Stemme: Ick drinck den nieuwen Most.
EIlaes vvat droef allarm
Wat treurspel wat gekerm
Wat droevigh suchten, wat jammerlijck getier
Hoortmen hier comen uyt het Vagevier
Elck sucht en vvent tot sijnen vrient
Die sy hier hebben t'aldermeest bemint
Vragen met reden hare gebeden
Sies y hebben gevoet
Met hunnen aerbeyt vlees en bloet,
2. Waerom vervolghdy my
Die hier soo bitterly,
Als Godt en gy vvort van mijn vlees versaet
Hoe comt dat gy my in dêes pijn verlaet,
Ontfermt u mijnder gy die zijt
Mijn naeste vrienden om vviens schult ick lijdt,
Door al te seer besorght te vvesen
Dat gy sout zijn geacht
Heb ick my tot dêes pijn gebracht
3. Tot desen fellen brant
Die pijnight van allen cant,
Sijn sy door 't oordeel Godt gecondamneert
Om dat sy zijn met schulden gepasseert,
En moeten naer 't besluyt
Alhier betaelen tot de leste duyt.
Dus vvilt toch storten u gebeden
En lyden met gedult
Om te betalen haere schult.
4. Sy lijden svvaeren dorst
Om eens te zijn verlost,
En te genieten dat goddelijck aenschijn
Wiens derven is hun aldermeeste pijn
En dat sy zijn besmet
Met schulden t'vvelt hun dit geluck belet,
Dit baert hun sulck een pijn mits desen
Dat eenen dagh voorvvaer
Hun dunckt te vvesen duysent jaer.
5. Komt kinders ende vrient
Die haer hier hebt bemint,
En groote sorgh droeght voor haer lichaem hier
Waer blijft gy nu sy svvemmen in het vier,
Toch penitentie doet
Stort goey gebeden uyteen reyn gemoet
Want met de maet dat gy sult meten
Sult gy gemeten zijn
Als gy sult comen tot dêes pijn. | wouw001ghee01_01_58_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 60,
"section": 1
} | Stemme: Is liefde soet lijden. (ofte) o Theresia Maget.
ADieu valsche werelt, met al u geluck
Al scheynt gy beperelt, g'en en hebt niet als druck
Wat zijn u bewinnen, en rijckdommen hier
Als kolen die dienen, tot t'eeuwigh hels vier,
U valsche wellusten, en ydel genucht
Baert naer veel onrusten, een eeuwigh gesucht.
2. Gy hebt uwe borsten, vol doodelijck sogh
U Kelcken en mosten, zijn vol van bedrogh,
U stoel oft sacht kussen, is't helsche serpent
U bedt om te rusten, is't eeuwigh torment
U aengenaem wijnen, en leckeren kost
Baert naermaels veel pijnen, en eeuwigen dorst.
3. Men acht-se geluckigh, en saligh zijn hier
Al die in u stricken, hier nemen plaisier,
Sy bouwen haer mueren, op u ydelheyt
Sy meynen t'sal dueren, de langh eeuwigheyt,
Sy leven in Welden, sy volgen haer lust
Geen leet haer en quelden, sy hebben hier rust.
4. Maer als haer komt raecken, de bittere doodt
Dan laet gy haer kraecken, alleen hier de noot,
Sy vinden waerachtigh, t'geen Paulus seyt
De doodt volght, gelijck men het leven hier leyt,
Eylaes vol van sonden, sy dalen seer snel
Diep in de afgronden, voor eeuwigh in d'hel.
5. Ick segh u dan werelt, voor eeuwigh adieu
Want al uwen handel, die ben ik gansch mu,
Mits gy die u volgen, met valsheyt bedrieght
U eer en gelorie, als roock wegh vlieght,
Ick wil my bekeeren, en hangen Godt aen
De wegen des Heeren, die sal ick in slaen. | wouw001ghee01_01_59_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 61,
"section": 1
} | Stemme: Heere ick wensch u te ontfangen.
HEer ick wensch u te beminnen
Met een liefde en ootmoet
Als d'Engels en Seraphinen,
U minnen in liefde soet,
En als alle creaturen
In u liefde wel bereyt
U beminnen t'aller uren,
Nu en inder eeuwigheyt.
2. K'wensch te hebben duysent monden
Om met dese al gelijck
Vwe liefde te verconden,
Over heel het aerderijck,
K'wensch dat alle herten branden
In u liefde meer en meer
Om u die tot offerande
Op te dragen soeten Heer.
3. Heer ick wensch wel hondert werven
Duysent keeren en noch meer
D'alder-vreetste doodt te sterven,
Om u liefde soeten Heer
Jae al moest ick voor u lyden
Al de Martelaersche pijn
K'sou my in dêes pijn verblijden,
Om dat gy bemint sout zijn.
4. K'wensch u Heere te beminnen
Met sulck een oprechtigheyt
Als des Hemels Coninginne
V mint inder eeuwigheyt,
jae oock ten eeuwigen dagen
V te dragen liefde puer
Als u menscheyt heeft gedragen,
Aen u godd'lijcke natuer.
5. K'seght en meynt in liefde pure
Waer ick Godt van Hemelrijck
En gy waert een creature
Het welck is onmogelijck,
K'sou mijn Godtheyt resigneren
Heer om dat gy Godt sout zijn
En sout eeuwigh triumpheren,
Al leed' ick dus eeuwigh pijn.
6. Heer mijn tongh can niet uyt-leggen
Hoe dat ick u liefde mêen
Laet u liefde selfs dat seggen,
Want gy kent mijn hert alleen,
Laet my in u vier verdwynen
Als den Vogel Phenix doet
En in liefde weer verschijnen,
Ach mijn alderhooghste goet.
7. Houdt my aen u vast gebonden
Die mijn ziel soo seer bemint
Wilt verbranden al mijn sonden,
Door u vier dat al verslint,
Treckt toch al mijn hert en sinnen
Alderliefsten minnaer soet
Om u eeuwigh te beminnen
Gy die t'vier der liefde voet. | wouw001ghee01_01_60_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 62,
"section": 1
} | Stemme: Ick ben verwondert en verblijdt. (ofte) Ick lagh in eenen swaren slaep.
ACh mensch hoe zijt gy soo verblint
Dat gy mint s'werelts ydelheden
Daer gy noyt troost noch rust in vint,
Maer in u ziel baert groot onvrede,
Mint Godt alleen betracht de deught
Want in Godt is d'oprechte vreught.
2. Al s'werelts vreught en vals plaisier
Dat gy op d'aerde oyt hebt genoten
Is al verdwenen als een fier,
Snel als een pijl voorby geschoten,
Jae als een schaduwe vergaen
Met sonden vint gy u belaen.
3. Waerom tracht gy naer hoogen staet
Naer schoonheyt pracht oft ydel eere
Die als een blom des velts vergaet,
En als de mot verderft de kleeren
Gelijck den wint verdrijft het stof
Soo sal ick verdwynen s'werelts lof.
4. Hoe staet gy soo naer 't s'werelts goet
Om dat met arbeyt te vergaren
Dat gy seer haest verlaeten moet,
Waneer de doodt u sonder sparen
Sal togen in de aerde snel
Eylaes u ziet misschien in d'hel.
5. Den wyseman heeft wel geseyt
Die sijn sententie heeft gestreken
Dat t'werelts vreught is ydelheyt
Haer rijckdom dorens die scherp steken,
Waer door men swaren druck verbeyt
En diese soeckt ter hellen leyt
6. Daerom ô ziel! weest toch soo wys
Wilt u alleen op Godt betrouwen
En bouwt geen huysen op het pijs
Want inden gront valleen dêes bouwen
Soeckt Godt alleen dint hem met vlijt
Soo wint gy uwe saligheyt. | wouw001ghee01_01_61_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 63,
"section": 1
} | Stemme: Soet zijn de tijden. (ofte) mijn hop mijn leven.
GEluckigh leven
Ach hoe saligh is den tijdt
Voor een ziel die sich begeven,
Heeft uyt s'werelts ydelheyt
Om den Heer alleen te minnen
Soo op 't velt als binnen muer
En te sterven al haer sinnen,
Om Godt en zijn liefde puer.
2. Kiest lieve ziele
Kiest toch wel dit saligh lot
Laet verstant, memori, wille,
Altijdt besigh zijn met Godt,
Komt hier somtijts iet opstijfen
Het welck u den geest belet
En voed'hier geen quaey gepeysen
Maer begeeft u tot 't gebedt,
3. Komt Godt u proeven
Oft dat u den vyant quelt
Wilt u daer in niet bedroeven
Maer u kloeck tot lyden stelt,
Wilt in Jesus wonden vluchten
En in suyver liefde reen
Hier als 't Tortel Duyfken suchten,
In de gaten van den steen,
4. Wort gy van menschen
Hier vernedert oft veracht
Laet sijn al u s'herten wenschen
Dat gy naer Godts liefde tracht,
Soeckt den troost in Godt alleene
En verlaet de creatuer
En wilt niet de doodt beweenen
Die hier smaeckt de quaey natuer.
5. Naer een cort lijden
En wat arbeyt die gy doet
Sult g'u eeuwelijck verblijden,
En genieten alle goet,
Wilt u dan tot strijdt begeven
En des Heeren wegh in slaen
Soo sult gy in't eeuwigh leven,
Met den Heer in vrede gaen. | wouw001ghee01_01_62_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 64,
"section": 1
} | Stemme: Op eenen nacht als Ioseph soude rusten.
O Eenigheyt gy moght wel zijn gepresen
Want uwen center is suyver en puer
Door u is menigh ziel op-geresen,
Uyt hare sonden boven de natuer,
En heeft de werelt met haer ydelheyt
Uyt liefde Godts onder den voet geleyt.
2. Eylaes hoe menigh ziel heeft haer verloren
Onder t'gewoel der menichvuldigheyt
Die anders was van Godt verkoren,
Is jammerlijck door't s'vyants strick verleyt,
Om dat sy d'eenigheyt niet heeft bemint
Is door de sonde van't hels vier verslint.
3. Christus heeft ons hier een voorbelt gegeven
Als hy sich hier vertrock inde Woestijn
Om daer seer strengelijck te leven,
Voor ons in penitentie ongemeyn,
4. Magdalena die Godt beminden seere
Heeft haer vertrocken diep in d'eenigheyt
Daer sy castijden haer lichaem teere,
Door vasten bidden en door strengigheyt,
Waer door sy seven mael op eenen dagh
Wiert op getogen daer s'haeren Schepper sagh
5. Philippus den derden Coninck hoogh geboren
Besittende de Croon van 't Spaensche rijck
Waer toe hy was van Godt verkoren,
Die wenschten op zijn doodt-bedt vrierighlijck,
Ach hadt ick soo lanck in een kluys geleeft
Als my de Croon heeft op het hooft gesweeft.
6. Hoe menigh Heremijt tot Godt gedreven
Heeft sich verborgen diep inde woestijn
Om daer te leven een innigh leven,
En dus te spreken met den Heer alleyn
Want hier verstaet de ziel t'verborgen woort
Dat by de menschen niet en wort gehoort.
7. In d'eenigheyt komt de ziel weer te vinden
Dat in't gewoel seer licht verloren wert
Daer rust de Bruyt met den Beminden,
En spreken samen soetjens hert aen hert,
O Saligh, Heyligh is dêes wildernis
Waer in de ziel in Godt verslonden is.
8. O eenigheyt Meesters van alle deughden
Bewaerster vande reyne suyverheyt
Voetsel der liefde die Godt verheughden,
Gy brenght de ziel tot recht ootmoedigheyt,
Gy zijt d'oprechte voester van 't gebedt
Hierom mijn ziel op't eensaem leven let. | wouw001ghee01_01_63_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 65,
"section": 1
} | Stemme: Van 't Samaritaensch Vrouwken; begint aldus: Aensiet hoe Christus onsen Heere.
GY Maeghdekens die van den Heere
Geroepen ofte vercoren zijt
Om hem te dienen in liefde teere,
Wilt wel betrachten de suyverheyt,
Want de suyverheyt is een deugt
Die Godt en heel den hemel verheught,
En maeckt de ziel op t'aerderijck
Datse wort aen de Engels gelijck,
De witte Lelie staend' in fleure
In haere jeught seer excellent
Heeft door haer cracht en soeten geure
Datse can dooden het vreet serpent,
Maer den Maeghdom seer triumphant
Joeg t'hels serpent na den hellen brant,
Alwaer het eeuwelijck voor gewis
Door een reyn Maget gebonden is
Die hooghste Majesteyt vol weerden,
Als hy neerdaelden op d'aertsche pleyn
Om de menschelijcke natuere t'aenveerden,
Wou van een Maget geboren zijn,
Wiens Ontfangenis excellent
Geensints den Maeghdom en heeft geschent;
Maer door de cracht des Heyligen Geest
Heeft hy den Maeghdom geheylight het meest.
Dat den Maegdom moet zijn gepresen
En dat hy weerdigh is wel bewaert
Heeft Christus ons seer claer bewesen,
Als hy hier leefden als mensch op d'aert
Want sijn opperste Heyligheyt heeft
Selver den Maeghden staet beleeft,
En van die suyvere Lelie reyn
Wilden hy selver den Bruydegom zijn
Al wat'er leeft dat moet getuygen,
Dat al wat hier den mensch verheft
Het moet al voor den Maeghdom buygen
Want den Maeghdom alles overtreft;
En de Maeghdekens sullen seer claer
Het suyver Lammeken volgen naer,
Al vvaer den Bruydegom schenckt den vvijn
Die van geen andere geproeft mag zijn.
Hier om gy Maeghdekens vol eeren,
Die u hier aen den Heere verbint
Tracht in veel deughden te vermeeren,
En uvven Bruydegom seer bemint,
Houdt u stil ootmoedigh en cleyn
En vvilt geen Maeghden zijn,
Vervult u lampen met vvercken goet
Laet liefde branden in u reyn gemoet.
Den Lauvver-crans seer hoogh verheven
Sal u naer eenen corten strijdt
Seer eerelijck vvorden gegeven,
Dan sult gy eeuvvelijck zijn verblijdt,
En sult singen dat nieuvve liet
Dat alle d'ander en connen niet,
Maer moet eerst leeren dit rijmken clijn
T'is lijden, strijden en ootmoedigh zijn.
Wilt gy zijn groot van Godt geacht
Den Gulden Maeghdom wel betracht
Want dêes deught van verdinsten rijck
Maeckt de ziel aen d'Engels gelijck. | wouw001ghee01_01_64_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 66,
"section": 1
} | Stemme: Van Biron. (ofte) Van den Coninck van Engelant.
HEylige gehoorsaemheyt
U prijst men vvel met reden
Want gy de ziele lijdt,
Tot een oprechten vrede,
Van eygen vvil gescheyden
Als die gestorven is
Daer sy tot alder tijden
In Godt begraven is.
2. Een ziel die naer u jaeght
Leeft heel sonder verkiesen
Want al dat Godt mishaeght,
Wilt sy om Godt verliesen,
En houdt haer heel ten gronde
Onder haer overheyt
Vyt liefde Godts gebonden
En hoort vvat men haer seyt.
3. Een recht gehoorsaem ziel
En kent hier geen onvrede
T'is al met haeren vvil,
Oft tegen gaet oft mede.
S'en let noyt op de vvercken
Van die 't gebodt op leyt,
Want s'en vvilt niet bemercken
Als 't geen haer voort geseyt.
4. Men vveet heir van geen clacht
Men vraeght hier naer geen reden
Geen tegenstrijdt sy acht.
Sy vvoont in 't lant van vrede.
In 't lant vol van vvellusten
Boven haer selven stil
Alvvaer de ziel gaet rusten,
Buyten den eygen vvil.
5. Die g'hoorsaemheyt betracht
En voeyt geen murmuratie
Noch sy en neemt geen acht,
Op s'vyant quaey tentatie,
Maer sy volbenght met iever
Dat haer vvort op-geleyt,
Want sy heeft haeren liever
Om Godt adieu geseyt.
6. Een ziel die sich gewent
Gehoorsaemheyt te plogen
En can van't helsch serpent,
Nimmermeer zijn bedrogen,
Al is 't dat hy sijn stricken
In al haer wegen leyt
T'en can hem al niet lucken,
Sy volght gehoorsaemheyt,
7. Maer die de g'hoorsaemheyt
Niet heeft noch wilt betrachten
Moeten veel bitterheyt,
En swaer bedrogh verwachten.
Want al die hier wilt bouwen
Op eygen sin of wil
Moet sich te vreden houwen,
Te leven in verschil.
3. Christus gaf ons een groot
Exempel vol van weeren
Als hy den kelck der doodt,
In g'hoorsaemheyt aenveerden,
En heeft ons voorgeschreven
Soo wie niet g'hoorsaem zijn
Sullen in 't eeuwigh leven
Geen deel hebben met mijn.
10. Wilt gy dan wesen rijck
In deughden en verdiensten
Leeft in gehoorsaemheyt
Want sy heeft groote winsten
O ziel wilt dit bemercken
Sijn u verdiensten cleyn
Christus gehoorsaem wercken
Sullen al d'uwe zijn.
9. Tracht dan ô ziel met vlijt
Gehoorsaemheyt te plegen
Oft met verduldigheyt,
Als t'u somtijts gaet tegen,
Al creunt u quaey natuere
Vredigh u in Godts wil
Ten sal niet eeuwigh dueren
Dus houdt u soet en stil. | wouw001ghee01_01_65_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 67,
"section": 1
} | Stemme: K'segh adieu mijn Afgodin. (ofte) T'is goet Capucin te zijn.
LIeve ziel betracht de deught
Van ootmoetdigheyt verheven
Want sy doet de ziel herleven,
In een waer oprechte vreught
En die dêes eens heeft verkregen
Rust in een onwinbaer stede
Geenen strijt en gaet haer tegen
Want sy woont in't lant van vrede
2. Lijdt sy druck oft tegenspoet
Wort sy hier bespot bestreden
T'ly gelastert oft beneden,
S'houd dat voor haer beste goet,
Geen affront can haer turberen
Want s'ontfanght dat al voor vreught
Die doet sy de meeste deught.
3. Wanneer Godt haer hier eens laet
Sonder troost der ziel alleene
En soo dorr' als eenen steene,
In tentatie desolaet,
Sy seyt dan mijn ziel gepresen
Dat moet immers nu soo zijn
Gy en moght noyt weerdigh wesen
Om te lijden voor Godt dêes pijn,
4. Noyt sy haer en excuseert
Van haer fouten groot oft cleyne
Maer om Godt uyt liefde reyne,
Sy haer tot den gront verneert,
Sy en let op niemants wercken
S'is in s'anders fouten blint
Maer de minste sal sy merken
Die sy in haer selven vint.
5. De goey wercken die sy doet
Tracht sy t'houden heel verborgen
Want dit is haer meeste sorge
Daer sy haeren geest mede voed',
Sy wenst onbekent te wesen
In dêes s'werelts wildernis
Saligh is een ziel gepresen,
Die haers selfs vergeten is.
6. O heyligh ootmoedigheyt
Die de Bruyt dus vol wellusten
Soetjens leyt in Godt ter rusten,
Van haer selven af gescheyt,
Adams geest leyt hier besweken
Want sy leeft in Godt alleen
S'werelts vreught hier by geleken
En is maer een droef geween.
7. O mijn ziel betracht dan hier
Dese deught weerdigh gepresen
Stil ootmoedigh en cleyn te wesen
Laet hier zijn al u plaisier
Wilt de hooverdy verpletten
Al voelt de natuer dus strijdt
Wilt haer vrees ter zyden setten
Want t'gaet voor de eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_66_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 68,
"section": 1
} | Stemme: K'aenbid' u grooten Godt. (ofte) Hoe menigh Prins en Vorst.
T'Gebedt dat is een deught
Die weerdigh is gepresen
Sy stelt de ziel in vreught,
Boven haer eygen wesen.
En leyt de Bruyt ter rust
Boven haer selven stil
En Godt vol soeten lust,
Die selfs doet haeren wil.
2. Wel moet hier zijn betracht
t'Heyligh gebedt verheven
Want t'heeft soo groote kracht,
Dat het de hel doet beven,
Jae selfs de macht van Godt
Comt dat te wederstaen
Als hy om't sondigh lot
Den mensch met straf sou slaen.
3. Hoe menigh sondaer groot
Die door veel swaere sonden
Sijn ziel hadde gedoodt
Is door 't gebedt ontbonden,
Want als wy met ootmoet,
Bidden vergiffenis
Godt onse vraegh voldoet
Vergeefs s'ons voor gewis.
4. Wanneer dat is den mensch
Van Satanas beseten
Door het gebedt naer wensch
Des Priesters wel gequeten,
Den helschen geest moet uyt
En neder-daelen snel
Tot een eeuwigh besluyt
In 't diepste van de hel.
5. Hoe menigh kloeck Monerck
Heeft veel heydensche steden
Gebracht tot d'heylige Kerck
Door strijdt en goey gebeden,
Hoe menigh droevigh hert
Heeft men hier sonder let
In al fijn pijn en smert,
Sien helpen doort't gebedt.
6. Laet ons weerderen wel
T'heyligh gebedt verheven
Het is het slot van d'hel,
Den steutel van het leven.
Het is de Camenier
Van den verborgen raet
Waer door den Coninck hier
Sijn wetten weten laet.
7. O ziel vvilt dan met vlijdt
T'gebedt hier vvel betrachten
En u met nerstigheyt
Oock vande sonden vvachten,
En gaet dan met berrouvv,
En vraeght in liefde reyn
Van Godt door ons Livrouvv,
T'Sal u gegeven zijn. | wouw001ghee01_01_67_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 69,
"section": 1
} | Stemme: Al lijd' ick bitter smert.
DE liefde is een deught
Van Godt geboren
Sy comt de ziel met vreught
Die s'heeft vercoren
In Godt als in haer eygen center leyden
Al vvaer sy soetjesn rust
Vol hemelsche vvellust,
Vol hemelsche vvellust,
Van als gescheyden.
2. Gelijck den Arent svveeft
In't licht der Sonnen
Soo doet een ziel die leeft,
In liefde vervvonnen
Geen touvv soo sterck die haer aen d'aerde can binden
Want haer hert en heel gemoet
Drijft naer dat hooghste goet,bis.
T'is Godt te vinden.
2. De liefde is een cracht
Van Godt vvilt mercken
In onse ziel gevracht,
Om haer te stercken,
Als Samson moet een ziel hier zijn geleken
Die door liefde gaet te velt
Tegen het hels gevvelt,bis.
Enhaer gebreken.
4. Die eens de liefde heeft
Die eens de liefde heeft
Oprecht vercegen
Sy d'al al te boven svveeft,
Wat haer gaet tegen,
Geen quaet soo groot, oft liefde can dat boeten
Want door haere groote kracht
Draeght sy des vyants macht,bis.
Onder haere voeten.
5. Als den mensch Godts gebodt
Had overtreden
T'vvas de liefde die Godt
Hier voor voldede
Want door sijn liefde quam by hem castijden
Om door arbeyt, doodt en pijn
Hem vvêer te maecken rijn,bis.
En te verblijden.
6. Het vvas dit minnevier
Dat Godt vol vvaerden
Die neder-daelen hier
Voor ons op d'aerden,
Het vvas de liefde die Christus dede sterven
Het vvas de liefde mede
Die ons sijn rijck vol vrede,bis.
Ded' eeuvvigh erven,
7. Wanneer het sondigh hert
Dit vier comt raecken
Terstont gesuyvert vvert
Door 't innigh blaecken,
Dat oock in Magdalena quam gedreven
Die men door liefde sagh
Seven mael op een dagh. bis.
In Godt verheven.
9. Ach aldergrootste Monerck
O Godt der minnen
Raeckt door u liefde sterck,
Mijn hert en sinnen,
Als fauvegarde vvil u liefde setten
In all' mijn ziéle cracht
Tegen des vyants macht,bis.
Om te verpletten. | wouw001ghee01_01_68_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 70,
"section": 1
} | Stemme: S'nachts als een iegelijck lagh in rusten.
ACh lieve ziele maeckt couragi'
Al is't dat Godt u somtijts proeft
Het is de alderbeste gagi',
Daer hy sijn minnares mede toest,
Want Godt sijn beste schatten geeft
Aen die het kloeckste gestreden heeft
Peyst niet op t'lyden maer op den loon
Op t'sop van 't Cruys daer was de Croon
2. Het soete melck geeft m'aen de kinders
Om dat sy teer zijn en onwys
Maer al die sijn haers selfs verwinders
Voetmen met mannelijcke spijs,
Men mach niet altijdt blijven kleyn
Maer moet in deught gevordert zijn,
T'werck te besien is niet genoegh
Men moet de handt slaen aen de ploegh.
3. T'Exempel Christi sal 't u leeren
Die 't voor geen roof en heeft geacht
Dat hy was Godt en Heer den Heeren,
Maer wou voor 't menschelijck geslacht,
Verworpen en vernedert zijn
En soo door lijden, doodt en pijn
Weder in sijn glori te gaen
Neemt op u Cruys treedt in sijn baen.
4. En waert niet tegen alle reden
Dat den Heer droegh op dat den knecht
Sachtjens ginck op sijn sooltjens treden,
Wel dat was immers al te slecht:
O neen ten magh alsoo niet gaen
Gy moet den Cruys-wegh mede inslaen,
Kost het wat pijn maeckt geen verdriet
Dat niet en kost gelt oock niet,
5. Couragi' dan, ô ziel! wilt strijden
Want 't moet hier al gestreden zijn
Comt het somtijts wat by ontlijden
En vreest niet voor een corte pijn,
Neemt op u Cruys volght Jesum naer
Houdt hem geselschap tot op Calvaer
Soo sult gy oock met Jesus verblijdt
Wesen tot inder eeuwigheyt. | wouw001ghee01_01_69_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 71,
"section": 1
} | Stemme: Aimable Vainqueur.
ACh Jesus waerom
Liefsten Bruydegom
Laet gy my hier suchten
Soo vol ongenuchten
Op d'aerde alleyn,
Daer ick u soet wesen
Soo weerdigh gepresen
Hier absent moet zijn,
T'is immers manier
Dat den Wel-beminden
Zijn Bruyt sal verbinden
In sijn soet bestier,
Bruydegom reyn
Maeckt mijn ziel gemeyn,
Met u ô beminden
Wilt s'aen u verbinden
Die u mint alleyn,
Ach Bruydegom goet
Laet my u toch vinden
In reyn liefde soet.
2. O Bruyt wilde gy
Zijn gemeyn met my,
Soo moet gy hier leven
Reyn sonder aencleven
En de creatuer,
Die moet gy [hier] derven
In all's u versterven
Om mijn liefde puer,
En den hoogen moet
En d'ydele prachten
[Die] moet gy verachten
Treden met den voet,
[En] den eygen wil
Moet zijn doodt en stil
Gy moet t'allen tijden
U sinnen besnyden
Vry sonder verschil,
De baerlust oock mede
Die moet gy af leyden
Zijn met my te vrede.
3. U driften dat's claer
Moet gy altegaer
Met ydel behaegen
Vyt u ziel verjagen
Ootmoedigh en cleyn,
Vervolght en bestreden
Weest hier in te vreden
Bruyt want 't moet soo zijn,
En u resolveert
Dat andere gepresen
En gy sult wesen
Tot den gront verneert,
Laet zijn u rust
U wens en wellust,
Vernietingh en lijden
In 't Cruys te verblijden
Op dêes aertsche kust,
En als gy dat doet
Ick sal voor u strijden
Ach mijn duyfken soet.
4. Ach Jesus voorwaer
Gy seght my seer claer
Dees lesse vol eeren
Kost ick die maer leeren
Ick waer vry van strijdt,
Wilt my [...] verstercken
Laet u liefde wercken
Die mijn ziel verblijdt,
Want mijne natuer
Heeft altijdt mishagen
In 't Cruys te dragen
Strijden valt my suer,
Het vleesch rebel
D'helsche geesten fel
En werelt die vleyen
Om my te verleyen,
Tot sonden seer snel,
Ach Bruydegom reyn
Wilt mijn ziel bevryen
Die hier strijt alleyn.
5. Schept moet lieve Bruyt
Maeckt een vast besluyt
Kloeck mede te wercken
Ick sal u verstercken
Tegen satans kracht,
Wilt op u selfs leten
Ick sal hem verpletten
En breken sijn macht,
Maer wilt uwen vlucht
O Bruyt t'alder stonden
In mijn dierbaer wonden
Nemen met genucht,
En rust hier puer
In de holen der muer
Treckt met d'eensaem Duyven
Uyt dêes soete druyven
Mijn liefde seer reyn,
Soo sult gy gemeyn
Mijn Bruyt uytverkoren
Eeuwigh met my zijn. | wouw001ghee01_01_70_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 72,
"section": 1
} | Stemme: Comt hier al gy sondarige menschen.
O Ziel betracht gy t'eeuwigh leven
Bevat dêes weerde les verheven
Tracht te benerstigen de deught
Wilt gy Godt eeuwelijck bëerven
En comen tot des hemels vreught
All' aerts genucht moet gy versterven
2. En wilt den hoogen moet niet toonen
Want in de nietheyt moet gy woonen
Soo lanck als gy op d'aerde leeft
De creaturen moet gy derven
Want soo lanck gy die noch aenkleeft
Cont gy Godt niet oprecht beerven.
3. Wort gy veracht een ander gepresen
Gy moet hier in te vrede wesen,
Sout gy met Godt vereenight zijn
Al strijdt hier somtijdts de natuere
En weest daerom toch niet in pijn
Laet het haer met de doodt besuere.
4. Wilt gy hier wel met Godt verkeeren
Gy moet eerst wel inwendigh leeren
U selven heel ten gront uyt gaen
Baetsucht en eygen liefde mede
En u van eygen wil ontslaen
En zijn alleen met Godt te vreden.
5. Wilt gy Godts gunst besonder erven
U selfs moet gy in all's versterven
En woonen diep in uwen niet
Van sinnelijcken lust ontbonden
Datmen geen drift in u en siet,
In Godt alleen u meynigh gronden.
6. Wilt gy dat eenigh een, eens raecken
T'welck Godt is, gy moet all's versaecken.
En met Godts wil vereenigt zijn
Verduldigh wesen sonder clachten
In Godt gevredight sonder pijn,
Beminnen hem uyt al u krachten.
7. Mijn ziel tracht gy hier toe te geraecken
Derft en versterft al aertsche saecken
En al wat uwen geest belet
Dat eenigh een Godt sult gy winnen
En treden in sijn cabinet,
Daermen alleen maer weet van minnen.
8. Door 't verlaeten der creaturen
En t'sterven van de quaey natueren
Bekomt de ziel dat hooghste goet
Al waer sy eeuwelijck sal rusten,
In haeren vollen overvloet,
Vervult met hemelsche wellusten. | wouw001ghee01_01_71_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 73,
"section": 1
} | Stemme: Hoe werckt gy soo Leeuwerck. (ofte) Sy quam met groot getier.
ACh mensch hoe wort gy dus verleyt;
Ach hoe wort gy bedrogen
Door de begeerelijckheyt,
Die u heeft van my vertogen,
De wortels van de sonde
D'eygen liefde stooringh van u rust
Heeft uwen geest verslonden.
En d'oprechte liefde uyt geblust.
2. Gy weet dt is al mijn wellust
Te vesen by de menschen
En dat ick geeren neem mijn rust,
In d'herten die naer my wenschen
En gy dors naer de gratie
Van den mensch, en d'ydel eer daer by
De gy soeckt t'alder spatie,
Dus mint gy u selven meer als my.
3. Gy meynt dat gy zijt heel volmaeckt
Van all' eygenschap ontledight
En tot den hooghsten trap geraeckt,
Om dat gy zijt gevredight,
Als alles gaet naer wenschen
En dat gy in all's zijt voldaen
Naer de sinnelijcke mensche
Desen vred' en can niet blijven staen.
4. Gy meynt dat gy ootmoedigh zy
En dat gy staet gelaeten
Maer in den gront leyt d'hooverdy
Vol verkiesingen vol eyge baete
Wilt gy met my verkeeren
En wesen met mijnen geest gemeyn
Gy moet van my eerst leeren,
Heel oprecht ten gront ootmoedigh zijn
5. Gy meynt dat gy goetgunstigh zijt
Als u wort gunst bewesen
Siet hoe in u opreyst den nijdt,
Als een ander wort gepresen,
Terstont gy peyst te laecken
D'eer van uwen naesten voor gewis
Gy thoont wel door dêes saecken
D'eer van uwen naesten voor gewis
Gy thoont wel door dêes saecken,
Dat in u geen gunst noch liefden is.
6. Maer wilt gy my zijn aengenaem
Gy moet in gaen mijn wegen
En moet in als gevredight staen,
Oft u mede gaet oft tegen,
En gy moet u verblijden
Als g'om mijnen naem versmaet moght zijn
En wel in sien mijn lijden
Oft u Cruys gelijck is aen het mijn. | wouw001ghee01_01_72_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 74,
"section": 1
} | Stemme: Ick drinck den nieuwen Most.
WYs die zijn ziele set
Ontledight en onbelet,
Van al het gêen dat haer van Godt verleyt
En sich van alle creaturen scheyt,
En oock verlaet haer selven mede
En is alleen met haeren Godt te vrede,
Die sy betracht met hert en wenschen
En draeght in haer gepeys
Die ziel besit een Paradijs.
2. Ach ziel leert en betracht
Hier kleyn te zijn geacht,
En uwen wil verloochenen ten gront
Naer innigh leven trachten t'aller stont,
Maeckt uwen geest hier toe bereyt
Door een diepgrondige ootmoedigheyt,
Op dat gy t'hooghste goet moght treffen
In Godt en sonder pijn
In sijnen wil gevredight zijn.
3. Een ziele die hier leeft
In't minst niet aen gekleeft,
Als Godt die sy bemint uyt al haer kracht
En de verloocheningh oprecht betracht,
Besit veel rijcker schat
Als het heel aerderijck in sigh bevat,
Want sy besit den gulden vrede
In Godt die boven maet
Al aertsche vreught te boven gaet.
4. Een ziel haers selfs ontbloot
Is voor de werelt doodt,
Maer schept in Godt het leven voor gewis
Geluck ô ziel die soo gestorven is,
In Godt leyt sy begraven hier
Gekruyst te wesen is al haer plaisier,
Versmaet te zijn is al haer wenschen
Geen lijden haer verdriet
Want sy woont in den rijcken niet.
5. Hier leeft de Bruyt in rust
Vol hemelsche wellust,
Met haeren Bruydegom in vollen vrede,
Boven haer selven in een vaste stede,
Mijn lieve ziel wort toch soo wys
Dat gy bewoonen comt dit Paradijs,
En dus verlaet al aertsche vreughden
En uyt een reyn gemoet
Wenst Godt alleen u hooghste goet. | wouw001ghee01_01_73_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 75,
"section": 1
} | Stemme: Adieu ô werelt met alten u genuchten.
RYst op ô Bruyt uyt s'werelts ydelheden
Wilt u liefde trecken van de creatuer
Soeckt in Jesu uwen Bruydegom den vrede,
Die g'alleen sult vinden in zijn liefde puer,
Hier om met vlijdt, van de schepsels u scheyt
Want al dat Godt niet en is, is ydelheyt.
2. Siet al de vreught die gy oyt hebt genoten
Is gelijck den droom voor by gegaen
En als den pijl seer snel voor-by geschoten,
En met vele sonden vint gy u belaen,
Wat baert toch hier, s'werelts vreught en plaisier
Als veel druck en suchten, en hier namaels t'eeuwigh vier.
3. Vlucht dan de werelt en wilt haer stricken haeten
Op dat men hier naer u niet tot schant en seyt
Dat u de werelts selfs heeft verlaeten,
Daerom haer by tijdt onder u voeten leyt,
Treedt hoogen moet, s'werelts pracht met den voet
Hecht u hert aen Godt alleen en dient hem met ootmoet.
4. Doet als de Bruyt in het boeck der gesangen
Als sy haeren Bruydegom verloren hadt
Sy gonck hem soecken met nerst en verlangen,
En sy vraeghden aen de wachters van de stadt,
Waer is hy vrient, die mijn ziele bemint
Ick en sal niet rusten voor dat ick hem weder vint.
5. Maer wilt gy Bruyt oock den Bruydegom vinden
En wilt hem niet soecken op de straet oft mert
Niet in't gewoel en rust den wel beminden,
Maer soeckt hem in't stilte van u ziel en hert,
Daer is de rust, naer den wensch en wellust
Van den Bruydegom der zielen op dêes aertsche kust.
6. Als gy ô Bruyt! hebt den Bruydegom gevonden
Tracht hem dan seer vierighlijck te hangen aen
Schenckt hem u hertje door liefd' aen hem verbonden,
En wilt hem dan nimmermeer laeten wegh gaen,
Voor dat gy u leydt, en u ziele vermeyt
In des Hemels vreughden eeuwelijck in hem verblijdt. | wouw001ghee01_01_74_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 76,
"section": 1
} | Stemme: Hoe soet is d'eenigheyt. (ofte) Sucht nu Hollander sucht.
ACh Jesus soeten Heer
Laet u reyn liefde teer
Mijn eenigh hert eens raecken
Op dat mijn ziel alleen,
nu suyver min mach blaecken,
Want gy zijt die ick meen.
2. Mijn alderhooghste goet
Tot u drijt mijn gemoet,
O soeten minnaer reyne
Gelijck een dorstigh hert
Innigh dorst naer de fonteyne,
Soo dorst naer u mijn hert.
3. Geen aertsche creatuer
En sal u liefde puer,
In mijn ziel doen verdwynen:
Ach soeten Bruydegom
Laet u strael der liefde schynen,
En wont mijn ziel al om.
4. Jesus ick sterf van min
Versterckt mijn hert en sin
K'en can u niet meer derven
Door u mijn ziele leeft
Laet haer Jesus troost verwerven,
Die immers u aenkleeft. | wouw001ghee01_01_75_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 77,
"section": 1
} | Stemme: Van Rosaria. (ofte) O Maria die als heden.
ACh wat zijn 't voor soete pijnen
Die mijn ziel schier doen verdwynen,
Door dit hemels minne-vier
T'Welck haer stelt in vol plaisier,
Ach wat zijn 't voor soete trecken
Die de liefde soo ontdecken,
En den wel gewensten vrede
Storren uyt des hemels stede.
)2. T'schijnt de Son met al haer straelen
En wont mijn ziel al om.
4. Jesus ick sterf van min
Versterck mijn hert en sin
K'en can u niet meer derven
Door u mijn ziele leeft
Laet haer Jesus troost verwerven,
Die immers u aen-kleeft.
Laet u liefde in my blaecken
Wilt mijn ziel in deught volmaecken
Heel gesuyvert tot den gront
En door uwe min gewont.
4. Wilt my soeten minnaer leyden
Daer wy nimmermeer en scheyden,
T'is my goet met u te zijn
Scheyden waer te groote pijn,
Men heeft immers noyt geweten
Dat den Bruydegom sou vergeten
Sijn Bruyt de hem seer bemint
Haer door liefd' aen hem verbint.
5. Bruyt k'en sal u niet verlaeten
Wilt gy met my gaen door straeten
Die ick ben gewoon te gaen
Maer alom vol dornen staen,
T'is den wegh des Cruys vol eeren
Wilt gy Bruyt, die neerstigh leeren
Soos al ick in alle pijn.
Vwen troost en blijschap zijn.
6. Ach Bruyd'gom k'wil met u sterven
Oock allen troost op d'aerde derven,
Ick en vrees voor doodt noch pijn
Als ick maer met u magh zijn,
Laet my Cruyssen, laet my lyden
K'sal my in dêes pijn verblijden,
Niet is't daer mijn ziel naer vraeght
Als ick weet dat u behaeght. | wouw001ghee01_01_76_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 78,
"section": 1
} | Stemme: Tot u zijn al de begeerten mijns herten.
ACh ach wat zijn dit voor droevige tijden
Die een Godtminnende ziele moet lijden,
Als Godt sijn licht,, Ontreckt uyt haer gesicht,
Waer med' hy haer dickwils hadt beschoncken
En door sijn liefde nu zijnde heel droncken,
Haer laet gewis, Alleen in duysternis.
2. Ick die eertijts in volle wellusten
Op Jesus borst met Joannis mocht rusten,
En dronck den most,, Van die my heeft verlost,
Quelende door dêes aengenaem pijnen
Die my in liefde schier dede verdwynen,
Ben nu alleen,, Soo dorr' als eenen steen.
3. Mijn ziel die dickwils door d'innige smerten
Sprack met den Bruydegom herte aen herte,
Als mijnen gront,, Door sijn liefd' was heel doorwont,
Wort nu door menighvuldigh tentatie,
En in't gebedt,,Als een dor' hout geset.
4. Eylaes waer zijn die verlichtende straelen
Die Godt hier over mijn ziele liet dalen,
Dien soeten schicht,, Die doorvloeyde al mijn gevricht
Waer is den soeten hemelschen segen
Die ick van Godt voor niet hadt gekregen,
De soete vlam,, Die mijnen geest in nam,
5. Ach Jesus moeten al dese genuchten
Voor eeuwigh uyt mijn ziele gaen vluchten
Moet ick altijt,,Smacken dêes bitterheyt,
Een straeltjen van u soet minnelijck wesen
Kan mijn bedroefde ziele genesen,
Godt der heir-kracht,,Versterckt toch mijn onmacht.
6. Waerom zijt gy gevlucht mijnen beminden
Keert weer, keert weer, oft weest gelijck de Hinde,
Die als sy vliet,, Seer dickwils omme siet,
Ach siet toch om, en wilt my niet afwijcken
Helpt my ô Bruydegom! eer ick beswijcke,
Versterckt my Heer,, Want ick en kan niet meer.
7. Schept moet ô Bruyt! ick sal u verstercken,
Siet oft u pijn,, Gelijck is aen de mijn,
Gy moet immers om mijn liefde wat lijden
Soudt gy u eeuwelijck met my verblijden,
Strijdt kloeck en vry,, Mijn gratie staet u by. | wouw001ghee01_01_77_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 79,
"section": 1
} | Stemme: De werelt die heeft my mijn hert gestolen.
AEnhoort mijn lieve Bruyt terstont eens weenen
Het scheynt dat sy my wonderlijck bemint
Maer soo haest als sy ondervint,
Dat ick mijn gratie haer eens kom ontleenen,
Heel desollaet is sy tot kracht gesint.
2. Is dan de liefde van een Bruyt gelegen
In soo den Bruydegom absent te zijn
En hier te dragen t'Cruys alleyn,
Wilt my verlossen Heer, ach komt my tegen
Want in dat strijden vind' ick groote pijn.
3. Wel meynt gy Bruyt altijdt in rust te leven
Daer ick aerbeyden dry-en-dertigh jaer
Ten magh alsoo niet gaen voorwaer,
Gy moet oock vlees en Bloet ten besten geven,
Soudt gy met my vereenight zijn hier naer.
4. Ick wil ô Bruydegom! hier wel wat lijden
Maer ick ben een soo krancke creatuer
Gedenckt dat t'lijden my valt suer
Want meestendeel sendt gy dat by ontlijden
Weest toch gedachtigh mijn krancke natuer.
5. Soud' u mijn Cruys niet mogen ambrasseren
Waer aen ick stierf voor u de bitter doodt
Bruyt in soo veel tormenten groot,
Die my om u uyt liefde quam verneren,
Wiert mensch, om u te helpen uyt den noodt.
6. Wel is't dan Bruydegom soo u behagen
Dat ick sal lyden quellingh ende pijn
En kan't immers niet anders zijn,
K'sal my dan stellen om het Cruys te dragen,
Wilt my verstercken door u liefde reyn.
7. Alsoo hoor ick ô Bruyt! veel liever spreken
Als dat gy spraeckt tot my den eerste keer
Omhelst het Cruys tot mijnder eer,
Mijn gratie sal u nimmermeer ontbreken,
Vervoordert u in deughden meer en meer. | wouw001ghee01_01_78_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 80,
"section": 1
} | Stemme: Aimable Vainquer.
Bruyt.
ACh Bruydegom Heer
Die ick min soo seer,
Waerom gaet gy vluchten
Van my die hier suchte
Soo menigen keer,
Wie sagh't oyt geschieden
Den Bruydegom vlieden
Vand ie hem mint seer,
Bruyg.
O Bruyt wat seght gy
Soud' ick van u vluchten
En u laeten suchten
Gy vlucht selfs van my
Ick min u puer
En gy Bruydt toont stuer
Als ick u kom vinden
Vlucht gy ô beminde
Tot de creatuer,
Bruyt.
Wilt m'aen u vast binden
Die mijn liefde voedt.
Bruyg.
2. O Bruyt wilt gy zijn
Wel bemint van mijn
Gy moet u versterven
Vertroostingen derven
Om mijn liefde reyn,
En nemen behagen
Het Croys hier te dragen
Op dit aerdsche pleyn,
Bruyt.
Ach Bruydegom soet
T'is altijdt van lijden
En van besnijden
Bruyg.
Bruyt dat is goed,
Bruyt.
Zijnder den Heer
Geen middelen meer
Om u te behagen
Voldoet toch mijn vrage
Het Cruys pijnt te seer,
Bruyg.
Gy Roosen te dragen
Ick de Dorne Croon.
Bruyt.
3. Wel Bruydegom reyn
Moet het dan soo zijn
K'sal my dan begeven
Soo lanck ick sal leven
Tot lijden en pijn
Tot dat ick sal scheyden
En gym y sult lijden
Daer 't sal blijschap zijn,
Bruyg.
O Bruyt dit maer doet
Wilt op my betrouwen
De sonde schouwen
Tot de deught u spoet,
Soo sult gy zijn
Eeuwigh vry van pijn
Met my sonder vresen
Mijn duyfken gepresen
Heel suyver en rijn,
Verciert met veel deught
Mijn Bruyt uyt gelesen
In des hemels vreught, | wouw001ghee01_01_79_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 81,
"section": 1
} | Stemme: Ick sien een Choor verheven. (ofte) Van Cecilia.
ACh Bruydegom gepresen
Seght my wanneer sal't zijn
Dat ick verlost sal wesen
Van dit Cruys en swaere pijn?
Wel hoe mijn wel-beminde
Meynt gy op dêes aertsche kust
Blijschap en vreught te vinden
Naer uwen wensch en lust,
O neen mijn Bruyt vol eeren
Gy moet het anders leeren
Wilt gy my wel behagen
Gy moet oock vlees en bloedt
Kloeckmoedigh t'Cruys met spoet.
2. Gy spreckt altijdt van lijden
Het welck my valt soo suer
En 't comt meest by ontijden
Dan soo kreunt mijn quaey natuer,
O Bruyt gy moet versterven
Daer u de natuer toe treckt
Laet my Bruydegom erven
U min die min verweckt,
Mijn liefde is gelegen
In't Cruys te loopen tegen
Met yver en verlangen
Met blijschap en ootmoet
Gewilligh dat t'ontfangen
Doen veel deught tot aller spoet,
3. Dêes liefde pijnt my seere
Bruydegom my verlost
Hoe zijt gy Bruyt soo teere
Gy en hebt noch niet begost,
Is dit noch geen beginnen
Wat sal wesen dan het endt
Gy meynt my Bruyt te beminnen
Maer gy geen [...] liefd' en kent,
Heer zijn dat minne treken
K'sal daer noch lanck van spreken,
O Bruyt t'scheynt gy sout sterven
Voor my als't al wel gaet
Maer als gy troost moet derven
Zijt gy Bruyt heast desollaet.
4. Wel Bruydegom vol waerden
Moet ick dan altijdt hier
Droef leven op der aerden
Daer een ander heeft plaisier,
Wilt gy ô mijn beminde
Oock den breeden wegh in slaen
Waer langs veel wulps gesinde
Hier zijn naer d'hel gegaen,
Soo gy gaet sachte wegen
Den vyant comt u tegen
Die u soeckt te verslinden
En sleypen in de hel
Hierom mijn wel-beminde
Vat mijn Cruys bepeyst u wel.
5. Wel Bruydegom vol vrede
Moet het dan lijden zijn
Soo wil ick my met reden
Gaen besteden tot de pijn,
K'wil liever met u sterven
Als te wesen u absent
Laet my u gratie erven
Gy die mijn kranckheyt kent
Couragie Bruyt gepresen
Mijn gratie sal u wesen
Wilt maer kloeckmoedigh strijden
Om my in liefde rijn
Soo sult gy met verblijden
Eeuwigh mijn beminde zijn. | wouw001ghee01_01_80_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 82,
"section": 1
} | Stemme: La folie d'Espagne. (ofte) Niemant op d'aerde kan ruste genieten. (ofte) K'minden een meysken met duysent dukaten.
ACh soeten Jesus ick moet het u vragen
Aen wien bekent is mijn eenighste hert
Waerom laet gy my hier dus suchten en klagen
En kont genesen mijn droevige smert,
Laet my eens voelen,,door 't minnelijck woelen
Dat u reyn liefd' in my gevonden wert.
2. Mijn ziel en kan immers geen troost genieten
Als door u liefde waer door datse leeft
Wilt dan u straelen van liefde uyt schieten
O Godt der liefde, die de liefde geeft,
Laet u liefde blaecken,, en mijn ziel soo raecken
Dat sy magh haecken,, naer u die s'aenkleeft.
3. Gelijck een dorstigh hert naer de fonteyne
Soo snackt mijn ziele naer u soeten Heer;
Gy kontse laven door u liefde reyne
Naer wien ick suchte soo menigen keer,
Ach breckt die touwen,, die my hier vasthouwen
Aen d'aerts gebouwen,, door u liefde teer.
4. Ach minnelijcken Bruydegom gepresen
Een straeltjen van u soet minsaem aenschijn
Can mijn bedroefde ziele genesen
Die u moet derven soo langen termijn,
Voldoet mijn lusten,, laet my in u rusten
In't s'hemels kusten,, heel verlost van pijn. | wouw001ghee01_01_81_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 83,
"section": 1
} | Stemme: Herderkens hy is geboren.
O Doodt soo vol victorie
Gy die menigh kloeck helt
In't best van sijne gelorie
Subiet hebt neer gevelt,
Waerom laet gym y hier
Treuren vol droef dangier
Daer ick Godts claer aenschijn
Soo lanck absent moet zijn.
2. Waerom laet gy my suchten
Soo lanck in s'vyants landt
Gy kont my met genuchten
Voeren aen't s'hemels strant,
Comt dan met uwen pijl
Die brack soo menigh stijl.
Maeckt dat ick ben verlost
Van desen droeven post.
3. Moet ick Godts aenschijn derven
Mijn troost en vol plaisier
O doodt doet my dat erven
Ach soete Camenier,
Comt ras en treckt de Bruyt
De swaere kleedert uyt,
Leyt haer in Godt ter rust
In d'Hemelsche wellust. | wouw001ghee01_01_82_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 84,
"section": 1
} | Stemme: Aimable Vainqueur.
GEluckigen dagh
Voor een ziel die magh
Verciert met veel deughden
Verschijnen met vreughden
Voor t'aenschijn van Godt,
Om dat te genieten
Vry sonder verdrieten
In het hemels slot,
Wiens vreught boven maet
Al andere saecken
Die connen vermaecken
Vert' te boven gaet,
Waer yder vreught
Heeft naer sijne deught,
En dragen de Croone
Elck tot sijne loone
D'Welck hen seer verheught,
Vry van druck en pijn
Daer sy hun verblijden
In Godts claer aenschijn.
2. Geen aerdige tongh
Oyt soo soet en songh
Die soude verconden
Geen hert can't doorgronden
De schoonheden hier,
Van d'hemelsche stede
Vol blijschap en vrede
Vol rust en plaisier,
Wiens vreught triumphant
Niet om te bepaelen
Noyt neer quam daelen
In't s'menschen verstant,
D'Engeltjens goet
Soo voel van ootmoet
En de Seraphinen
Die branden door minnen
In Godts liefde soet,
En roepen te gaer
Heyligh heyligh heyligh
Heere Godt der heir-schaer.
3. Elck Heyligen claer
Blinckt soo wonderbaer
Dat duysende Sonnen
Souden zijn verwonnen
Door een strael van haer,
Dat Goddelijck wesen
Geeft aen d'uyt-gelesen
Blijschap altegaer,
Die suyvere Maeght
Maria vol minnen
S'Hemels Coninginne
Haer oock liefde draeght,
Iedereen staet
Heeft blijschap naer graet
De Maeghdekens reyne
In liefde gemeyne
In Godt heel versaet.
Die volgen het Lam
Dat om haere liefde
Uyt den hemel quam.
4. T'Olyfken van vrede
Brenght dees blijschap mede
Het is hier al vreughden
Hier blicken de deughden
Meer als Cristalijn,
Het is hier al liefde
Die den geest doorgriefde
Van hun al gemeyn
Niet wort hier verheyft
Want t'goddelijck wesen
Elck een van dese
Met sijn selven spijt,
Mensch wat gy doet
Tot deughden u spoet
Soo sult gy dêes erve
Voor eeuwigh verwerven
In Godt die u voedt,
Vol vreught sonder klagh
Daer duysende jaren
Scheynt maer eenen dagh.
Wilt gy eens zijn verblijdt
Met dêes Bruyt in gelori'
Vat aen met haer den strijdt
Betracht soo de victori'.
Eynde van het Tweede Deel. | wouw001ghee01_01_83_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 85,
"section": 1
} | Stemme: Siet hoe den Herder staet vol raede.
HEt teecken van het heyligh Cruys
Is een waer teecken van een Christen mensch
Waer door dat wy van 't helsch gespeys
Worden bevrijdt en oock verlost naer wensch,
Want men daer in belijdt,, d'Heylige Dryvuldigheyt,
Oock dat Godt den Sone wiert mensch voor ons al
Is voor ons geboren,, Die waren verloren,
Door Adams val.
2. Alsmen de handt treckt van het voor-hooft
Tot op de borst, belijden wy voor al
Dat Christus uyt sijns Vaders schoot
Is neer-gedaelt voor ons op t'aertsche dal,
In Maria die reyne Maeght,, Die Godt soos eer behaeght
Door het mede wercken des Heyligen Geest
Die ons op der aerden,,Door dêes Maeght vol waerden
Bereyt heeft dêes feest.
3. Alsmen dan van de rechter zy
De handt treckt tot de slincker, naer dêes wet
Door dit teecken belijden wy
Dat Godt den Soon ons heeft over-geset,
Van de maledictie quaet,, Tot den geluckigen staet,
Van sijn benedictie en gratie seer soet
Laet ons hem beminnen,, Uyt hert ende sinnen,
Ons opperste goet.
4. Als wy dan seggen in den naem
Belijden wy maer eenen Godt voor 't eerst
Dan noemen dry persoonen bequaem
Den Vader, den Soon, en den heyligen Geest,
Belijdt men met bescheyt,, Die verheven Godtheyt,
Die een is in wesen,, En dry in persoon
Die thoont sijn glorie,, Aen zijn uytverkoren
In't s'hemels troon.
5. T'Cruys is een kort gebedt seer goet
Het welck de ziel vertroost in droef gesucht
Als wy dat maecken met ootmoet
Den helschen vyant moet nemen de vlucht,
Want t'is seer weerdigh bespoet,, Met Christus dierbaer Bloet,
Den standaert daer Christus mede strede ter doodt
Waer mede hy strack,, d'Helsche poort open brack,
En den hemel ontsloot.
6. Laet ons dan al met groot respeckt
Maecken dit heyligh teecken excellent
Het maeckt ons ziel suyver van vleck
Oock den Dicipel Christi hier bekent,
Satan moet nemen de vlucht,, De hel die beest en ducht,
Laet ons dan den Heere bedancken met vlijdt
Die ons heeft gegeven,, Dit teecken van't leven
Tot onser profijt. | wouw001ghee01_01_84_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 86,
"section": 1
} | Stemme: T'is goet Cappucien te zijn. (ofte) K'segh adieu mijn afgodin.
ONsen Vader die daer zijt
In de hemelen verheven
K'wensch u lof en eer te geven
Als verheyst u Majesteyt,
En te hebben duysent monden
Die altijdt al even seer
U weerdigh den lof verconden
Mijnen Godt en mijnen Heer,
2. Nu en inder eeuwigheyt
Moet geheylight zijn uwen naeme
Desen en kan niemant blaemen
Want hy is de heyligheyt,
Heer voor uwen naem moet knielen
Met ootmoet en liefde snel
Alle geesten en alle zielen
Soo in hemel, aerd', als hel.
3. Ons toecomende zy u rijck
Heer dat comen wy u vragen
Om dat wy ons armoey sagen
En u liberaligheyt,
Die ons selver in het midden
Van ons aldermeest ellent
Om u rijck hebt leeren bidden
Want u liefde was sonder endt,
6. Uwen wille moet zijn betracht
Van den mensch hier op der aerden
Gelijck de met groot eerwaerden
In den hemel wort volbracht,
Heer ik wensch dat alle willen
In uwen wil sich consent eert
En dat alle quaet geschille
In u liefde moet zijn verneert.
5. Heden ons dagelijcks broodt
Wilt ons goeden Vader geven
En al wat behoeft dit leven
Spijs voor onsen hongers noodt,
Maer voor al is't dat wy vragen
Uwen goddelijcken geest
Peys en vred' in onse dagen
U soet en wesen hier naermaels meest.
6. Heer vergeeft ons onse schult
Gelijck wy ons schuldernaren
Van vraeck nemen vvilt ons bewaren
Oock van gramschap ongedult,
Maer wilt ons ô Vader geven
Dat wy hier al in't gemeyn
Vredtsaem in u gratie leven
En al uwe dienaers zijn.
7. Heer ick bid' u met oomoet
En leyt ons niet in bekoringh
Laet wijcken van ons u toren
Laet wijcken van ons u toren
Wilt ons helpen metter spoet,
Wy die hier als ballingh woonen
In het vyants landt vol strijdt
Wilt ons toch landt vol strijdt
Wilt ons toch ô Vader toonen
Dat gy onse sterckheyt zijt.
8. Wy die naer u dorstigh zijn
Heer verlost ons van den quaden
Wilt ons ziel eeuwigh versaden
Door u minnelijck aenschijn.
Geeft ons goedertieren Vader
Dat wy uwe Majesteyt
Met u Heyligen altegader
Loven inder eeuwigheyt.
O ziel wilt nerstigh leeren
Wel spreken t'gebedt des Heeren,
En neemt toch wel in acht
Wat het gebedt aen gaet
Het heeft soo groote kracht,
Dat t'Godts vraeck wederstaet. | wouw001ghee01_01_85_0 |
{
"ti_id": "wouw001ghee01",
"titel": "Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden",
"vols": "",
"jaar": "1708",
"druk": "1ste druk",
"ppn_o": "393215830",
"bibliotheek": "denha004koni01",
"categorie": 1,
"_jaar": 1708,
"pers_id": "wouw001",
"voornaam": "Elisabeth",
"voorvoegsel": "van",
"achternaam": "Wouwe",
"jaar_geboren": "?(18de eeuw)",
"jaar_overlijden": "",
"geb_datum": "",
"overl_datum": "",
"geb_plaats": "Antwerpen",
"overl_plaats": "",
"geb_plaats_code": "antwe001",
"geb_land_code": "",
"overl_plaats_code": "",
"overl_land_code": "",
"vrouw": 1,
"url": "https://dbnl.org/tekst/wouw001ghee01_01",
"text_url": "https://dbnl.org/nieuws/text.php?id=wouw001ghee01",
"maand": "2014_04 ",
"genre": "poëzie",
"Unnamed: 28": "",
"revision_date": "2014-06-03T00:00:00",
"edition": "Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden van Elisabeth van Wouwe in de eerste druk uit 1708.",
"language": "nl",
"chapter": 87,
"section": 1
} | Stemme: Wat sien ick Titer ginder verre. (ofte) Van het ballet van Compte Montré. (ofte) O schoon ootmoedigheyt gepresen.
AVe Maria vol van gratie
O suyver Maeght
Door u ootmoedigheyt vol jubilatie
Hebt gy Godt seer behaeght,
Als u den Engel wiert gesonden
Van sijne Majesteyt
In u gebedt bereyt,
De bôtschap quam verconden
Tot onser saligheyt.
2. Den Heer is met u uytgelesen
Schoon Maget reyn
Want gy waert weerdigh Moeder Godts te wesen
In des werelts pleyn
Den Heyligen Geest quam nederdalen
Tot u ô weerdige Vrouw
O dienst Maeght Godts getrouw,
Gy hebt t'serpent doen dwalen Naer de hel vol rouw.
3. Gebenedijdt onder de Vrouwen
Zijt gy seer reyn
Ach mocht mijn ziel ô Maeght! u eens aenschouwen,
Ick waer verlost van pijn,
Ach ach hoe saligh soud' ick wesen
Eerweerdige Coningin
Die ick soo seer bemin,
V soeten naem gepresen,
Versterckt mijn hert en sin.
4. Gebenedijt soo moet oock wesen
De soete vrucht
Vws Lichaems Jesus noyt genoegh gepresen.
Die ons holp uyt t'gesucht,
Want als den mensch door Adams sonden
Lagh in swaeren noodt
Heeft Jesus door sijn doodt,
En door sijn dierbaer wonden
Ons in sijn rijck genoodt.
5. Heylige Moeder Godts vol waerden
Gedachtigh zijt
Ons arme sondaers, die hier op der aerden
Leven in swaeren strijdt,
Bidt toch, ô Moeder! t'allen tijden
Voor my arm craetuer
Vol wée en arbeyt suer,
Wilt toch ons ziel verblijden
In die leste uer. | wouw001ghee01_01_86_0 |