premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A woman is walking across the street eating a banana, while a man is following with his briefcase.
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man met zijn koffertje achtervolgt.
the woman is a seductress
de vrouw is een verleidster
1
The woman's actions to not imply any personal information about her. Now it is known that she is a seductress.
Het is bekend dat ze een verleidster is.
0.1607
0.113
0.6377
0.1263
0.3491
0.1229
A woman is walking across the street eating a banana, while a man is following with his briefcase.
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man met zijn koffertje achtervolgt.
a woman sits for lunch
een vrouw zit voor de lunch
2
One cannot walks and sits at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd lopen en zitten.
0.1602
0.113
0.3858
0.1228
0.8035
0.1357
A woman is walking across the street eating a banana, while a man is following with his briefcase.
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man met zijn koffertje achtervolgt.
the woman is having coffee at the cafe
de vrouw drinkt koffie in het café
2
one cannot have coffee and banana at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd koffie en banaan drinken.
0.1607
0.113
0.9598
0.1396
0.8079
0.1295
A woman is walking across the street eating a banana, while a man is following with his briefcase.
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man met zijn koffertje achtervolgt.
The woman is eating a banana.
De vrouw eet een banaan.
0
The woman is eating the banana while she walks across the street.
De vrouw eet de banaan terwijl ze over de straat loopt.
0.1586
0.113
0.7911
0.1276
0.7342
0.1275
A woman is walking across the street eating a banana, while a man is following with his briefcase.
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man met zijn koffertje achtervolgt.
the woman is outside
de vrouw is buiten
0
You have to be outside to be walking across the street.
Je moet buiten zijn om de straat over te lopen.
0.1586
0.113
0.619
0.1108
0.0369
0.1128
A skier slides along a metal rail.
Een skiër glijdt langs een metalen rail.
A skier is near the rail looking down.
Er is een skiër die naar beneden kijkt.
1
Sentence 1: A skier slides along a metal rail. Sentence 2: A skier is near the rail looking down.
Zin 1: Een skiër glijdt langs een metalen rail. Zin 2: Een skiër is vlakbij de rail die naar beneden kijkt.
0.6219
0.117
0.0
0.1057
0.183
0.0938
A skier slides along a metal rail.
Een skiër glijdt langs een metalen rail.
A skier is near the rail.
Er is een skiër in de buurt van de rail.
0
The skier would have to be near the rail to slide along the metal rail.
De skiër zou bij de rail moeten zijn om langs de metalen rail te glijden.
0.6211
0.1171
0.3032
0.113
0.0419
0.0984
A skier slides along a metal rail.
Een skiër glijdt langs een metalen rail.
A skier is away from the rail.
Een skiër is weg van de rail.
2
A slider can slide along or away from the rail.
Een schuifregelaar kan langs of weg van de rail glijden.
0.6211
0.1171
0.3168
0.0972
0.2796
0.1013
A person on skis on a rail at night.
Een persoon op ski's op een rail's nachts.
The woman eats a car
De vrouw eet een auto
2
A person can be man or woman.
Een persoon kan man of vrouw zijn.
0.0003
0.1159
0.0041
0.0844
0.9892
0.1425
A person on skis on a rail at night.
Een persoon op ski's op een rail's nachts.
The person skiis
De persoon skies
0
If the person skiis, then a person is on skis.
Als de persoon skies, dan is een persoon op ski's.
0.0003
0.1158
0.0
0.1033
0.1905
0.1022
A person on skis on a rail at night.
Een persoon op ski's op een rail's nachts.
They are fantastic skiiers
Het zijn fantastische skiërs.
1
Sentence 1: A person on skis on a rail at night. Sentence 2: They are fantastic skiiers
Zin 1: Een persoon op ski's op een rail's nachts. Zin 2: Het zijn fantastische skiërs
0.0003
0.1159
0.8118
0.1294
0.1584
0.1029
A skier in electric green on the edge of a ramp made of metal bars.
Een skiër in elektrisch groen aan de rand van een oprijplaat gemaakt van metalen staven.
The skier was on the edge of the ramp.
De skiër stond aan de rand van de helling.
1
Sentence 1: A skier in electric green on the edge of a ramp made of metal bars. Sentence 2: The skier was on the edge of the ramp.
Zin 1: Een skiër in elektrisch groen aan de rand van een helling van metalen bars. Zin 2: De skiër was aan de rand van de helling.
0.4813
0.0886
0.494
0.1207
0.119
0.0763
A skier in electric green on the edge of a ramp made of metal bars.
Een skiër in elektrisch groen aan de rand van een oprijplaat gemaakt van metalen staven.
The brightly dressed skier slid down the race course.
De felgeklede skiër gleed door het parcours.
0
If a skier is wearing electric green, then they are brightly dressed. It is logical that a skier slid down down something. A ramp is found at a race course.
Als een skiër elektrisch groen draagt, dan zijn ze fel gekleed. Het is logisch dat een skiër ergens naar beneden gleed. Een helling is te vinden op een racebaan.
0.4813
0.0886
0.1697
0.1095
0.1383
0.0716
A skier in electric green on the edge of a ramp made of metal bars.
Een skiër in elektrisch groen aan de rand van een oprijplaat gemaakt van metalen staven.
The jogger ran through the streets.
De jogger rende door de straten.
2
A jogger and a skier are two different types of people.
Een jogger en een skiër zijn twee verschillende soorten mensen.
0.4804
0.0886
0.0
0.1054
0.8615
0.1415
A yellow uniformed skier is performing a trick across a railed object.
Een gele geüniformeerde skiër voert een truc uit over een getraind object.
A snowboarder is riding a ski lift.
Een snowboarder heeft een skilift.
2
A snowboarder and skier are two different types of people. Someone cannot be performing a trick and riding on something simultaneously.
Een snowboarder en skiër zijn twee verschillende soorten mensen. Iemand kan niet tegelijkertijd een truc uitvoeren en op iets rijden.
0.0025
0.0883
0.5259
0.0974
0.4832
0.1066
A yellow uniformed skier is performing a trick across a railed object.
Een gele geüniformeerde skiër voert een truc uit over een getraind object.
A skier is competing in a competition.
Een skiër doet mee aan een competitie.
1
Sentence 1: A yellow uniformed skier is performing a trick across a railed object. Sentence 2: A skier is competing in a competition.
Zin 1: Een gele geüniformeerde skiër voert een truc uit over een getraind object. Zin 2: Een skiër doet mee in een wedstrijd.
0.0025
0.0883
0.8974
0.1474
0.2537
0.0969
A yellow uniformed skier is performing a trick across a railed object.
Een gele geüniformeerde skiër voert een truc uit over een getraind object.
Somebody is engaging in winter sports.
Iemand is bezig met wintersport.
0
If a skier is performing a trick, then they are engaging in winter sports.
Als een skiër een truc uitvoert, dan zijn ze bezig met wintersport.
0.0025
0.0882
0.6158
0.1388
0.5949
0.1066
A blond man is drinking from a public fountain.
Een blonde man drinkt uit een fontein.
The man is drinking water.
De man drinkt water.
0
Water is what a public fountain contains.
Water is wat een openbare fontein bevat.
0.7596
0.157
0.4894
0.1408
0.1388
0.1295
A blond man is drinking from a public fountain.
Een blonde man drinkt uit een fontein.
The man is very thirsty.
De man heeft dorst.
1
Sentence 1: A blond man is drinking from a public fountain. Sentence 2: The man is very thirsty.
Zin 1: Een blonde man drinkt uit een openbare fontein. Zin 2: De man heeft zeer dorst.
0.7596
0.157
0.9317
0.1318
0.534
0.1325
A blond man is drinking from a public fountain.
Een blonde man drinkt uit een fontein.
The man is drinking coffee.
De man drinkt koffie.
2
A public fountain contains water, which is different than coffee.
Een openbare fontein bevat water, wat anders is dan koffie.
0.7596
0.157
0.9503
0.1358
0.8005
0.1309
Wet brown dog swims towards camera.
Natte bruine hond zwemt richting camera.
The dog is sleeping in his bed.
De hond slaapt in zijn bed.
2
A dog cannot be sleeping while he swims.
Een hond kan niet slapen terwijl hij zwemt.
0.5636
0.1167
0.8423
0.1337
0.8958
0.138
Wet brown dog swims towards camera.
Natte bruine hond zwemt richting camera.
A dog is playing fetch in a pond.
Een hond speelt apporteren in een vijver.
1
Sentence 1: Wet brown dog swims towards camera. Sentence 2: A dog is playing fetch in a pond.
Zin 1: Natte bruine hond zwemt richting camera. Zin 2: Een hond speelt apport in een vijver.
0.5657
0.1166
0.1823
0.0952
0.3354
0.091
Wet brown dog swims towards camera.
Natte bruine hond zwemt richting camera.
A dog is in the water.
Een hond ligt in het water.
0
If a dog swims, then he is in the water.
Als een hond zwemt, dan is hij in het water.
0.5631
0.1167
0.9818
0.149
0.7497
0.1238
Closeup image of a dog swimming.
Close-up afbeelding van een hond zwemmen.
A cat reluctantly takes a bath.
Een kat neemt met tegenzin een bad.
2
A dog and a cat are two different animals. An animal cannot be swimming while it takes a bath.
Een hond en een kat zijn twee verschillende dieren. Een dier kan niet zwemmen terwijl het een bad neemt.
0.1848
0.1061
0.0001
0.1276
0.7824
0.1432
Closeup image of a dog swimming.
Close-up afbeelding van een hond zwemmen.
An underwater camera takes a photo of a puppy.
Een onderwatercamera maakt een foto van een puppy
1
Sentence 1: Closeup image of a dog swimming. Sentence 2: An underwater camera takes a photo of a puppy.
Zin 1: Close-up afbeelding van een hond zwemmen. Zin 2: Een onderwater camera neemt een foto van een puppy
0.1847
0.1061
0.7934
0.1509
0.0676
0.0954
Closeup image of a dog swimming.
Close-up afbeelding van een hond zwemmen.
A dog swims in a body of water.
Een hond zwemt in een waterlichaam.
0
If a dog swims, then he is swimming.
Als een hond zwemt, zwemt hij.
0.185
0.1061
0.6489
0.1305
0.3816
0.1098
The furry brown dog is swimming in the ocean.
De bontbruine hond zwemt in de oceaan.
A dog is chasing a fish.
Een hond zit achter een vis aan.
1
Sentence 1: The furry brown dog is swimming in the ocean. Sentence 2: A dog is chasing a fish.
Zin 1: De bontbruine hond zwemt in de oceaan. Zin 2: Een hond jaagt op een vis.
0.3815
0.1316
0.2152
0.1188
0.5315
0.1265
The furry brown dog is swimming in the ocean.
De bontbruine hond zwemt in de oceaan.
A dog is swimming.
Een hond zwemt.
0
"Swimming" is a less detailed restatement of "swimming in the ocean."
"Zwemmen" is een minder gedetailleerde restatement van "zwemmen in de oceaan."
0.3816
0.1315
0.7354
0.128
0.0
0.1012
The furry brown dog is swimming in the ocean.
De bontbruine hond zwemt in de oceaan.
A dog is running around the yard.
Er loopt een hond rond de tuin.
2
A dog cannot be swimming and running simultaneously.
Een hond kan niet tegelijkertijd zwemmen en lopen.
0.3814
0.1315
0.8545
0.1297
0.8811
0.1489
A big brown dog swims towards the camera.
Een grote bruine hond zwemt richting de camera.
A dog is chasing a stick.
Een hond zit achter een stok aan.
2
A dog cannot be chasing something as he swims.
Een hond kan niet achter iets aanzitten als hij zwemt.
0.6526
0.1207
0.0002
0.1109
0.1701
0.1161
A big brown dog swims towards the camera.
Een grote bruine hond zwemt richting de camera.
A photographer is taking pictures of a dog.
Een fotograaf neemt foto's van een hond.
1
Sentence 1: A big brown dog swims towards the camera. Sentence 2: A photographer is taking pictures of a dog.
Zin 1: Een grote bruine hond zwemt richting de camera. Zin 2: Een fotograaf neemt foto's van een hond.
0.6523
0.1207
0.9472
0.132
0.558
0.1166
A big brown dog swims towards the camera.
Een grote bruine hond zwemt richting de camera.
A dog swims towards the camera.
Een hond zwemt naar de camera.
0
"A dog" is a less detailed restatement of a "big brown dog."
"Een hond" is een minder gedetailleerde herhaling van een "grote bruine hond."
0.6532
0.1206
0.5136
0.1172
0.5509
0.1002
A man wearing black with a gray hat, holding a pitchfork, directs a horse-drawn cart.
Een man die zwart draagt met een grijze hoed, met een hooivork, regisseert een paardenkar.
The farmer wearing a gray hat is driving a horse-drawn cart.
De boer met een grijze hoed rijdt in een paardenkar.
1
Sentence 1: A man wearing black with a gray hat, holding a pitchfork, directs a horse-drawn cart. Sentence 2: The farmer wearing a gray hat is driving a horse-drawn cart.
Zin 1: Een man die zwart draagt met een grijze hoed, die een hooivork vasthoudt, stuurt een paardenkar. Zin 2: De boer met een grijze hoed rijdt in een paardenkar.
0.0
0.0652
0.5608
0.0955
0.2454
0.0627
A man wearing black with a gray hat, holding a pitchfork, directs a horse-drawn cart.
Een man die zwart draagt met een grijze hoed, met een hooivork, regisseert een paardenkar.
The man with the gray hat and pitchfork is directing the cart.
De man met de grijze hoed en hooivork regisseert de kar.
0
If a man is wearing a gray hat, then he is with the gray hat. If a man is holding a pitchfork, then he is with a pitchfork. "Directing the cart" is a less detailed restatement of "directs a horse-drawn cart."
Als een man een grijze hoed draagt, dan is hij met de grijze hoed. Als een man een hooivork vasthoudt, dan is hij met een hooivork. "Directing the cart" is een minder gedetailleerde restatement van "directs a horse-drawd cart."
0.0
0.0652
0.3649
0.0821
0.0
0.031
A man wearing black with a gray hat, holding a pitchfork, directs a horse-drawn cart.
Een man die zwart draagt met een grijze hoed, met een hooivork, regisseert een paardenkar.
The woman in a blue dress is hitching a horse to a cart.
De vrouw in een blauwe jurk lift een paard naar een kar.
2
A man and a woman are two separate genders. A person cannot be hitching something while he directs. A horse-drawn cart already has a horse attached, so you cannot attach a horse to a cart simultaneously.
Een man en een vrouw zijn twee verschillende geslachten. Een persoon kan niet iets liften terwijl hij regisseert. Een paard getrokken kar heeft al een paard bevestigd, dus je kunt niet een paard aan een kar tegelijk bevestigen.
0.0
0.0652
0.5549
0.0978
0.0889
0.0703
A man is leading a Clydesdale up a hay road, within a Old Country.
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
A man is walking with his horse up a country road.
Een man loopt met zijn paard op een landweg.
0
A Clydesdale is a horse. A hay road within an Old Country would be a country road.
Een Clydesdale is een paard. Een hooiweg binnen een oud land zou een landweg zijn.
0.0805
0.0839
0.8572
0.1324
0.2665
0.0805
A man is leading a Clydesdale up a hay road, within a Old Country.
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
A woman in a gray business suit is drinking tea.
Een vrouw in een grijs zakenpak drinkt thee.
2
A man and a woman are two different genders. One cannot be leading a Clydesdale while drinking tea simultaneously.
Een man en een vrouw zijn twee verschillende geslachten. Men kan niet leiden een Clydesdale terwijl het drinken van thee tegelijkertijd.
0.08
0.0839
0.8468
0.1295
0.0
0.0812
A man is leading a Clydesdale up a hay road, within a Old Country.
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
A man in a straw hat and overalls is walking with his horse up a country road.
Een man met een strohoed en een overall loopt met zijn paard op een landweg.
1
A man in a straw hat and overalls doesn't necessary to walking with his horse up a country road
Een man met een strohoed en een overall hoeft niet met zijn paard op een landweg te lopen.
0.0798
0.0839
0.599
0.1198
0.2065
0.1094
A farmer fertilizing his garden with manure with a horse and wagon.
Een boer bemestt zijn tuin met mest met een paard en wagen.
The man is fertilizering his garden.
De man bemest zijn tuin.
0
A man can be a farmer
Een man kan boer zijn.
0.3605
0.1056
0.4504
0.1491
0.9763
0.1311
A farmer fertilizing his garden with manure with a horse and wagon.
Een boer bemestt zijn tuin met mest met een paard en wagen.
The man is on the city street with his horse and wagon.
De man is op straat met zijn paard en wagen.
2
The wagon is either in a garden or on a city street.
De wagen bevindt zich in een tuin of op een stadsstraat.
0.36
0.1056
0.6634
0.114
0.8101
0.1261
A farmer fertilizing his garden with manure with a horse and wagon.
Een boer bemestt zijn tuin met mest met een paard en wagen.
The man is in an open field with a horse and wagon.
De man is in een open veld met een paard en wagen.
1
A farmer in his garden is not the same as being in a field.
Een boer in zijn tuin is niet hetzelfde als in een veld.
0.36
0.1056
0.7008
0.1135
0.1641
0.1062
A white horse is pulling a cart while a man stands and watches.
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat te kijken.
A horse is hauling goods.
Een paard vervoert goederen.
1
The cart does not necessarily have to be filled with goods, as it could be empty.
De kar hoeft niet per se gevuld te worden met goederen, omdat hij leeg kan zijn.
0.6327
0.105
0.9365
0.1215
0.696
0.1354
A white horse is pulling a cart while a man stands and watches.
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat te kijken.
An animal is walking outside.
Er loopt een dier buiten.
0
A horse is an animal, a horse must be walking when pulling a cart.
Een paard is een dier, een paard moet lopen als hij een kar trekt.
0.633
0.1051
0.6639
0.1255
0.5468
0.1071
A white horse is pulling a cart while a man stands and watches.
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat te kijken.
A man is watching a horse race.
Een man kijkt naar een paardenrace.
2
a horse race is a different activity from a horse pulling a cart.
Een paardenrace is een andere activiteit dan een paard dat een kar trekt.
0.633
0.1051
0.3072
0.1296
0.4711
0.1066
A small group of church-goers watch a choir practice.
Een kleine groep kerkgangers kijkt naar een koorrepetitie.
A group watches a practice.
Een groep kijkt naar een praktijk.
0
church-goers is a group so the sentences are the same.
kerkgangers is een groep dus de zinnen zijn hetzelfde.
0.6422
0.1334
0.1926
0.1196
0.13
0.1176
A small group of church-goers watch a choir practice.
Een kleine groep kerkgangers kijkt naar een koorrepetitie.
The pastor and elders watch the choir to make sure they are good.
De pastoor en ouderen kijken naar het koor om er zeker van te zijn dat ze goed zijn.
1
The pastor and elders watch the choir they doesn't need to make it sure they are good
De pastoor en ouderen kijken naar het koor. Ze hoeven er niet voor te zorgen dat ze goed zijn.
0.6422
0.1334
0.2614
0.105
0.1652
0.0906
A dog drops a red disc on a beach.
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
a dog catch the ball on a beach
een hond vangt de bal op een strand
2
If a dog drops something, he cannot catch it at the same time. A disc and a ball are two different objects.
Als een hond iets laat vallen, kan hij het niet tegelijkertijd vangen. Een schijf en een bal zijn twee verschillende voorwerpen.
0.3094
0.1228
0.3451
0.1236
0.6382
0.12
A dog drops a red disc on a beach.
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
a dog drops a disc with a boy
een hond laat een schijf vallen met een jongen
1
a dog doesn't need a boy to drops a disc with
een hond heeft geen jongen nodig om een schijf met
0.3094
0.1228
0.0001
0.087
0.0
0.0588
A dog drops a red disc on a beach.
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
a dog drops a red disc
een hond laat een rode schijf vallen
0
On a beach is a description that can be left out without substantially changing the meaning.
Op een strand is een beschrijving die buiten beschouwing kan worden gelaten zonder de betekenis wezenlijk te veranderen.
0.3098
0.1228
0.0538
0.1174
0.2786
0.0958
A man and a woman are walking on a street at the top of a hill.
Een man en een vrouw lopen op een straat boven op een heuvel.
A married couple walks atop a hill.
Een getrouwd stel loopt op een heuvel.
1
Anyone could walks a top of hill doesn't necessarily to be couple
Iedereen kan een top van heuvel lopen hoeft niet per se een stel te zijn
0.8925
0.1301
0.3242
0.1207
0.0
0.0908
A man and a woman are walking on a street at the top of a hill.
Een man en een vrouw lopen op een straat boven op een heuvel.
A man and woman walk on a street.
Een man en vrouw lopen op straat.
0
At the top of a hill is a description that does not change the meaning significantly.
Op de top van een heuvel is een beschrijving die de betekenis niet significant verandert.
0.8925
0.1301
0.8541
0.1387
0.5683
0.1168
A man and a woman are walking on a street at the top of a hill.
Een man en een vrouw lopen op een straat boven op een heuvel.
Two men play catch on a hill.
Twee mannen spelen catch op een heuvel.
2
A man and a woman is not the same as two men. Walking and playing catch is different.
Een man en een vrouw is niet hetzelfde als twee mannen.
0.8922
0.13
0.0004
0.0955
0.0083
0.1192
An elderly man is drinking orange juice at a cafe.
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
An elderly man is drinking apple juice at a bar.
Een oudere man drinkt appelsap in een bar.
2
Drinking orange juice at a cafe is not the same as drinking apple juice at a bar. Two different drinks, two different locales.
Sinaasappelsap drinken in een café is niet hetzelfde als appelsap drinken in een bar. Twee verschillende dranken, twee verschillende locales.
0.8865
0.1413
0.853
0.1348
0.5859
0.1177
An elderly man is drinking orange juice at a cafe.
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
An older gentleman is enjoying his orange juice at a new cafe.
Een oudere heer geniet van zijn sinaasappelsap in een nieuw cafe.
1
An older gentleman could enjoy anything at new cafe it doesn't has to be orange juice
Een oudere heer kan van alles genieten in een nieuw cafe het hoeft geen sinaasappelsap te zijn
0.8867
0.1413
0.7473
0.1214
0.3171
0.0974
An elderly man is drinking orange juice at a cafe.
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
An old man is enjoying a beverage at a cafe.
Een oude man geniet van een drankje in een cafe.
0
Elderly is the same as old and orange juice is a beverage.
Ouderen is hetzelfde als oud en sinaasappelsap is een drank.
0.8869
0.1413
0.8521
0.1275
0.0
0.1
A couple holding hands walks down a street.
Een paar handjes vasthouden loopt door een straat.
Two men hold hands while walking down the street.
Twee mannen houden elkaars hand vast terwijl ze op straat lopen.
1
Two men holds hands , walking down the street is unnecessary
Twee mannen houden elkaars hand vast, lopen op straat is onnodig.
0.0
0.0627
0.7051
0.1345
0.2831
0.1188
A couple holding hands walks down a street.
Een paar handjes vasthouden loopt door een straat.
There are people sitting on the side of the road.
Er zitten mensen aan de kant van de weg.
2
The couple can either be walking down a street or sitting at side of road, not both simultaneously.
Het echtpaar kan ofwel lopen in een straat of zitten aan de kant van de weg, niet beide tegelijk.
0.0
0.0627
0.3317
0.1269
0.4285
0.1222
A couple holding hands walks down a street.
Een paar handjes vasthouden loopt door een straat.
People are holding hands and walking.
Mensen houden elkaars hand vast en lopen.
0
A couple are people.
Een paar zijn mensen.
0.0
0.0626
0.2317
0.1273
0.6625
0.1104
A couple walk through a white brick town.
Een paar lopen door een witte bakstenen stad.
People are walking outdoors.
Mensen lopen buiten.
0
A white brick town is outdoors.
Een witte bakstenen stad is buiten.
0.5816
0.1122
0.5308
0.132
0.7111
0.1131
A couple walk through a white brick town.
Een paar lopen door een witte bakstenen stad.
A man and woman walk in a brown brick city.
Een man en vrouw lopen in een bruine bakstenen stad.
2
The town or city can not be described as being built of white brick, then as being built of brown brick. It can be one color or the other, or a mix of bricks.
De stad of stad kan niet worden omschreven als zijnde gebouwd van witte baksteen, dan als zijnde gebouwd van bruine baksteen. Het kan de ene kleur of de andere, of een mix van bakstenen.
0.5816
0.1122
0.747
0.1146
0.2946
0.0729
A couple walk through a white brick town.
Een paar lopen door een witte bakstenen stad.
A man and woman walk through a big city.
Een man en vrouw lopen door een grote stad.
1
A man and woman walk , a big city is unnecessary
Een man en vrouw lopen, een grote stad is onnodig
0.5822
0.1121
0.8796
0.132
0.0002
0.1246
Children going home from school.
Kinderen naar huis gaan van school.
The children are at the library.
De kinderen zijn in de bibliotheek.
2
If the children are going home and they cannot still be in library.
Als de kinderen naar huis gaan en ze kunnen niet meer in de bibliotheek zijn.
0.327
0.119
0.7552
0.1312
0.4483
0.1221
Children going home from school.
Kinderen naar huis gaan van school.
The school children head home.
De schoolkinderen gaan naar huis.
0
The children headed home from school are also school children.
De kinderen die van school naar huis gaan zijn ook schoolkinderen.
0.3258
0.119
0.7456
0.1374
0.6558
0.1207
Children going home from school.
Kinderen naar huis gaan van school.
The children are walking in the afternooon.
De kinderen lopen in de namiddag.
1
It cannot be inferred that the children are walking or that it is afternoon.
Het kan niet worden afgeleid dat de kinderen lopen of dat het middag is.
0.326
0.119
0.0004
0.1132
0.0001
0.1
People listening to a choir in a Catholic church.
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
People are listening to a metal band.
Mensen luisteren naar een metal band.
2
Music from a church choir is very different from metal band music.
Muziek uit een kerkkoor is heel anders dan metalband muziek.
0.7317
0.137
0.7787
0.1299
0.6932
0.1209
People listening to a choir in a Catholic church.
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
Choir singing in mass.
Koor zingt in de mis.
0
People listening to a choir, who is singing in mass of a Catholic church.
Mensen luisteren naar een koor, die zingt in de massa van een katholieke kerk.
0.7316
0.1369
0.0
0.1026
0.5018
0.1154
People listening to a choir in a Catholic church.
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
People are in mass for a first communion
Mensen zitten in de mis voor een eerste communie.
1
People are in mass they doesn't need to be in communion
Mensen zijn in massa die niet in communie hoeven te zijn
0.7318
0.1369
0.1649
0.1258
0.2753
0.1255
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
A bicyclist is sitting down having lunch at the mall.
Een fietser zit te lunchen in het winkelcentrum.
2
THE BICYCLIST IS EITHER SITTING DOWN HAVING LUNCH OR WAITING AT AN INTERSECTION.
Ofwel zit hij beneden te lunchen of wacht hij op een intersectie.
0.4983
0.1439
0.3502
0.124
0.0001
0.1007
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists are outside.
De fietsers staan buiten.
0
An intersection is outside.
Er is een kruising buiten.
0.5015
0.1439
0.6694
0.1323
0.2652
0.1352
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
Bicyclists waiting for a car to pass.
Fietsers wachten tot een auto voorbij komt.
1
You can not infer they are waiting for a car.
Je kunt niet afleiden dat ze wachten op een auto.
0.5015
0.1439
0.4525
0.1224
0.1418
0.1016
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
A person on a bike is waiting while the light is green.
Een persoon op de fiets wacht terwijl het licht groen is.
1
A person is waiting while the light is green they doesn't need to be on bike
Een persoon wacht terwijl het licht groen is ze hoeven niet op de fiets
0.5015
0.1439
0.4681
0.11
0.0
0.0945
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicycles are on a road.
De fietsen zijn op een weg.
0
An intersection is on a road.
Een kruispunt is op een weg.
0.4995
0.1439
0.3508
0.1172
0.8199
0.1306
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
A person on a bike is near a street.
Een persoon op een fiets is vlakbij een straat.
0
An intersection is part of a street.
Een kruising maakt deel uit van een straat.
0.5019
0.1438
0.6904
0.1177
0.9806
0.1419
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
Bikers stop and wait for traffic at the intersection.
Motorrijders stoppen en wachten op verkeer op het kruispunt.
0
Waiting implies that they stopped.
Wachten betekent dat ze gestopt zijn.
0.5002
0.1439
0.3988
0.1275
0.2974
0.0999
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists ride through the mall on their bikes.
De fietsers rijden door het winkelcentrum op hun fietsen.
2
Cyclists cannot be immobile waiting and in motion riding simultaneously. There are no intersections at a mall.
Fietsers kunnen niet onbeweeglijk wachten en tegelijkertijd rijden. Er zijn geen kruispunten in een winkelcentrum.
0.4996
0.1439
0.7669
0.1255
0.4611
0.1202
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
Bicyclists waiting their turn to cross.
Fietsers wachten op hun beurt om over te steken.
0
People cross at an intersection.
Mensen steken over op een kruispunt.
0.5005
0.1438
0.0011
0.0999
0.0623
0.1246
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
Bicyclists riding along a freeway.
Fietsers rijden langs een snelweg.
2
Cyclists cannot be immobile waiting and in motion riding simultaneously. There are no intersections on a freeway.
Fietsers kunnen niet onbeweeglijk wachten en tegelijkertijd rijden. Er zijn geen kruispunten op een snelweg.
0.5005
0.1439
0.4384
0.1426
0.5327
0.13
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists are dead.
De fietsers zijn dood.
2
To be described as waiting is to be assumed as being alive to be able to wait. Dead bicyclists do not wait.
Om te worden omschreven als wachten is om te worden verondersteld te leven om te kunnen wachten. Dode fietsers wachten niet.
0.5005
0.1439
0.4402
0.1273
0.0
0.0729
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists are riding to the book store.
De fietsers rijden naar de boekenwinkel.
1
The bicyclists are could be riding anywhere it doesn't has to be book store
De fietsers kunnen overal rijden. Het hoeft geen boekenwinkel te zijn
0.5005
0.1439
0.7013
0.1307
0.0003
0.1096
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists are in a race.
De fietsers zitten in een race.
1
No all bicyclists are in a race.
Niet alle fietsers zitten in een race.
0.5006
0.1438
0.2097
0.1308
0.3277
0.1231
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
The bicyclists are at home.
De fietsers zijn thuis.
2
There is no intersection in a home. The cyclist cannot be two places at once.
Er is geen kruispunt in een huis. De fietser kan niet twee plaatsen tegelijk zijn.
0.4982
0.1439
0.6321
0.1252
0.1382
0.1127
Bicyclists waiting at an intersection.
Fietsers wachten op een kruispunt
A group of bicyclists remain on the sidewalk at the intersection.
Een groep fietsers blijft op de stoep bij het kruispunt.
1
Just because a bicyclists is waiting at an intersection doesn't imply that they are on a sidewalk.
Gewoon omdat een fietser op een kruispunt wacht, betekent niet dat hij op een stoep staat.
0.4982
0.1439
0.6177
0.1271
0.2899
0.1261
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
A bunch of friends are on a boat
Een stel vrienden zijn op een boot.
2
There are no stoplights on a boat.
Er zijn geen stoplichten op een boot.
0.0
0.0971
0.8008
0.1369
0.8
0.1415
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
People with bikes.
Mensen met fietsen.
0
With bikes is a restatement of on bikes.
Met fietsen is een restatement van op fietsen.
0.0
0.0971
0.2579
0.1076
0.0
0.0562
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
There are people on bikes at a light
Er zijn mensen op de fiets bij een licht
1
Not all people are waiting on bikes at a light .
Niet alle mensen wachten bij het licht op fietsen.
0.0
0.0971
0.0
0.0964
0.0011
0.1024
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
The people are inside waiting.
De mensen wachten binnen.
2
People are not bikes.
Mensen zijn geen fietsen.
0.0
0.0971
0.6821
0.1256
0.2038
0.1267
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
There are some people outside.
Er staan wat mensen buiten.
0
A light is outside.
Er is een licht buiten.
0.0
0.0971
0.3984
0.1388
0.5024
0.1227
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
People are on their bikes.
Mensen zitten op hun fiets.
0
On their bikes is a restatement of on bikes.
Op hun fietsen is een restatement van op fietsen.
0.0
0.0971
0.6907
0.1298
0.0
0.0568
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
The people are riding their bikes to the gym.
De mensen rijden hun fiets naar de sportschool.
1
Not all people waiting at lights are riding their bikes to get to the gym.
Niet alle mensen die aan het licht wachten rijden op hun fiets om naar de sportschool te gaan.
0.0
0.0971
0.7242
0.137
0.266
0.116
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
People biking through the city.
Mensen fietsen door de stad.
1
Not a lights are only in the city.
Geen licht is alleen in de stad.
0.0
0.0971
0.6302
0.1334
0.0126
0.1023
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
The people are on bikes.
De mensen zitten op de fiets.
0
Are on bikes is a restatement of on bikes.
Zijn op fietsen is een restatement van op fietsen.
0.0
0.0971
0.8707
0.1257
0.0
0.0613
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
There is traffic next to the bikes.
Er is verkeer naast de fietsen.
1
No all bikes waiting at lights have traffic next to them.
Niet alle fietsen die bij het licht wachten hebben naast hen verkeer.
0.0
0.0971
0.3137
0.1044
0.0342
0.1045
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
The people are running a red light.
De mensen lopen door rood.
2
Waiting implies that one is in an area. Running implies leaving an area.
Wachten impliceert dat je in een gebied bent.
0.0
0.0971
0.0001
0.129
0.0
0.1013
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
People in a car race.
Mensen in een autorace.
2
Bikes cannot be included in a car race.
Fietsen kunnen niet worden opgenomen in een autorace.
0.0
0.0971
0.0
0.068
0.0
0.0958
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
Men and women outside on a street corner.
Mannen en vrouwen buiten op een straathoek.
0
Men and women are people.
Mannen en vrouwen zijn mensen.
0.0
0.0971
0.542
0.1171
0.9865
0.1356
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
A ladybug has landed on a beautiful pink rose.
Een lieveheersbeestje is geland op een mooie roze roos.
2
A ladybug cannot ride a bike.
Een lieveheersbeestje kan niet fietsen.
0.0
0.0971
0.5567
0.1109
0.5599
0.1347
People waiting at a light on bikes.
Mensen wachten bij het licht op fietsen.
Men and women on their motorcycles, wearing helmets and protective jackets.
Mannen en vrouwen op hun motorfietsen, dragen helmen en beschermende jassen.
1
Not all bikes are considered motorcycles. Not all people using bikes wear helmets and protective jackets.
Niet alle fietsen worden beschouwd als motorfietsen. Niet alle mensen die fietsen gebruiken dragen helmen en beschermende jassen.
0.0
0.0972
0.7136
0.1355
0.7372
0.1464
People on bicycles waiting at an intersection.
Mensen op fietsen wachten op een kruispunt.
The people are on skateboards.
De mensen zitten op skateboards.
2
The people are either on skateboards or bicycles.
De mensen zijn ofwel op skateboards of fietsen.
0.5125
0.1296
0.8513
0.1291
0.7212
0.126
People on bicycles waiting at an intersection.
Mensen op fietsen wachten op een kruispunt.
People are riding their bicycles.
Mensen rijden op hun fiets.
0
PEOPLE ARE WAITING AT AN INTERSECTION,WHILE RIDING THEIR BICYCLES.
Mensen wachten op een intersectie, terwijl ze op hun fietsjes rijden.
0.5125
0.1296
0.9307
0.1404
0.4403
0.1262
People on bicycles waiting at an intersection.
Mensen op fietsen wachten op een kruispunt.
There is a bike race happening right now.
Er is nu een fietsrace aan de gang.
1
People on bicycles doesn't necessarily imply bike race.
Mensen op fietsen impliceert niet noodzakelijk fietsrace.
0.5125
0.1296
0.7388
0.1355
0.0003
0.1129