Datasets:

ethux

/

Dutch-GOV-Law-wetten.overheid.nl

like 1

wetten.nl - Regeling - Rangschikkingsbesluit - BWBR0002345

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rangschikkingsbesluit - BWBR0002345", "content": "Besluit van 5 augustus 1960, houdende regelen inzake het opnieuw rangschikken en opnieuw\n vaststellen van de ouderdom in rang van beroepsmilitairen beneden de rang van tweede-luitenant,\n die behoren tot de Koninklijke Luchtmacht\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Defensie van 28 juni 1960, Directie Militair\n Personeel, nr. P. 118.307/B;\n\nGelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;\n\nGezien het verslag van de Commissie B voor georganiseerd overleg in zaken van belang\n voor de rechtstoestand van militairen;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 19 juli 1960, nr. 16);\n\nGezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 3 augustus 1960,\n nr. P. 118.307/F;\n\nOverwegende:\n\ndat ter zake van het rangschikken van de beroepsmilitairen beneden de rang van tweede-luitenant,\n die behoren tot de Koninklijke Luchtmacht, welk rangschikken tot dusver niet is kunnen\n geschieden op voor alle diensten gelijke wijze en naar gelijke maatstaven, thans de\n gewenste eenheid kan worden bewerkstelligd,\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nIn dit besluit wordt verstaan onder:\n\na. militair: de mannelijke militair beneden de rang van tweede-luitenant, die behoort\n tot het beroepspersoneel van de Koninklijke Luchtmacht, met uitzondering van degene\n die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog niet of nog deelneemt aan\n een opleiding tot het volgen waarvan hij bij het aangaan van de verbintenis als beroepsmilitair\n is bestemd;\n\nb. rang: de effectieve rang die een militair definitief bekleedt;\n\nc. diensttijd:\n\n1\u00b0. de werkelijke militaire diensttijd welke op grond van de Pensioenwet voor de landmacht\n 1922 bij toekenning van een diensttijdpensioen in aanmerking kan worden gebracht om\n met pensioen te worden vergolden,\n\n2\u00b0. de werkelijke militaire diensttijd verkregen v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop het achttiende\n levensjaar is volbracht.\n\n1 Het rangschikken ter voorbereiding van het vaststellen van de volgorde waarin militairen\n bij geschiktheid kunnen worden bevorderd, en het vaststellen van de ouderdom in rang\n die voor dit rangschikken als uitgangspunt dient te worden genomen, geschieden opnieuw\n en wel door Onze Minister van Defensie op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.\n\n2 Het rangschikken bedoeld in het eerste lid geschiedt per rang.\n\nHet opnieuw vaststellen van de ouderdom in rang bedoeld in artikel 2, geschiedt op voor alle diensten gelijke wijze en naar gelijke maatstaven, waarbij\n de maatstaven die voor het niet-technisch personeel zijn aangelegd als richtlijn zullen\n worden genomen.\n\n1 Bij het opnieuw rangschikken bedoeld in artikel 2 wordt het hoogst geplaatst\n\na. hij die de hoogste ouderdom in rang heeft, of ingeval van twee militairen de ouderdom\n in rang gelijk is:\n\nb. hij die de meeste diensttijd heeft, of ingeval de diensttijd gelijk is:\n\nc. hij die in leeftijd de oudste is.\n\n2 De hoogste ouderdom in rang heeft\n\na. hij die in de rang die wordt bekleed de hoogste ouderdom heeft, of ingeval van twee\n militairen de ouderdom in die rang gelijk is:\n\nb. hij die in de voorgaande rang de hoogste ouderdom heeft, of ingeval de ouderdom in\n die rang gelijk is:\n\nc. hij die in de voor voorgaande rang de hoogste ouderdom heeft, enz.\n\nHet ingevolge het bepaalde in artikel 2 opnieuw vaststellen van de ouderdom in een rang leidt tot het vaststellen van een\n datum die wordt aangemerkt als de datum van ingang van de laatste benoeming als beroepsmilitair\n in die rang.\n\nAan dit besluit kan geen aanspraak worden ontleend op bevordering met ingang van een\n datum liggende v\u00f3\u00f3r die van inwerkingtreding van dit besluit.\n\nDit besluit kan worden aangehaald als: \"Rangschikkingsbesluit\".\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 1960.\n\nOnze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 5 augustus 1960\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Defensie,\n\nCALMEYER.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002345/

wetten.nl - Regeling - Militair keuringsreglement - BWBR0002346

{"title": "wetten.nl - Regeling - Militair keuringsreglement - BWBR0002346", "content": "Besluit van 16 augustus 1960, houdende vaststelling van een nieuw reglement op het\n geneeskundige onderzoek omtrent de geschiktheid voor de militaire dienst\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze minister van defensie van 4 juni 1960, no. 659797/657959;\n\nOverwegende:\n\ndat het - onder meer in verband met de omstandigheid, dat de Koninklijke luchtmacht\n een afzonderlijk deel van de krijgsmacht is geworden - noodzakelijk is enige wijzigingen\n aan te brengen in het Militair keuringsreglement (Koninklijk besluit van 24 augustus\n 1949, Stb. J 404), terwijl ook de lijst, welke bij dat reglement behoort, herziening behoeft;\n\ndat het wenselijk is het gehele reglement opnieuw vast te stellen;\n\nGelet op:\n\nde Dienstplichtwet (Stb. 1922, 43);\n\nde Militaire Ambtenarenwet 1931 (Stb. 1931, 519);\n\nde Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren (Stb. 1954, 575);\n\nde Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht (Stb. 1954, 576);\n\nde Pensioenwet voor de zeemacht 1922 (Stb. 1922, 65);\n\nde Pensioenwet voor de landmacht 1922 (Stb. 1922, 66)\n\nde Pensioenwet voor het personeel der Koninklijke marinereserve 1923 (Stb. 1923, 355);\n\nde Pensioenwet voor het reserve-personeel der landmacht 1923 (Stb. 1923, 356);\n\nde Pensioenwet voor de vrijwilligers bij de landstorm (Stb. 1925, 278);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 5 juli 1960, no. 42);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van defensie van 10 augustus\n 1960, no. 750710/657959;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n1 De geschiktheid of ongeschiktheid voor de militaire dienst in verband met ziekten\n of gebreken wordt onderzocht en beoordeeld naar de bepalingen van dit besluit.\n\n2 Zij, die bij het geneeskundige onderzoek niet ongeschikt worden bevonden, worden\n geacht geschikt te zijn.\n\n3 Zij, die de vereiste geschiktheid missen, doch te wier aanzien een heelkundige kunstbewerking\n uitzicht zou geven op het verkrijgen of herkrijgen van de geschiktheid, worden ongeschikt\n geacht, indien zij er niet in toestemmen die kunstbewerking te ondergaan.\n\nDit besluit verstaat onder:\n\na. Onze minister: Onze minister van defensie;\n\nb. afwijking: een der ziekten of gebreken, vermeld in de bijlage van dit besluit.\n\n1 Voor de toepassing van dit besluit worden de te onderzoeken personen onderscheiden\n in twee groepen, te weten:\n\ngroep A: ingeschrevenen voor de dienstplicht en dienstplichtigen;\n\ngroep B: zij, die krachtens een vrijwillige verbintenis of een benoeming bij de krijgsmacht\n dienen of wensen te dienen, daaronder begrepen zij, die een verbintenis hebben aangegaan\n als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Dienstplichtwet, en zij, die een zodanige\n verbintenis wensen aan te gaan.\n\n2 Zij, die zowel tot groep A als tot groep B behoren, worden gerangschikt:\n\nonder groep A: indien het gaat om de geschiktheid voor de dienstplicht;\n\nonder groep B: indien het gaat om de geschiktheid als vrijwilliger.\n\n1 Personen van groep A worden ongeschikt geacht, indien zij:\n\na. een afwijking hebben, waarvan herstel binnen korte tijd niet mogelijk moet worden\n geacht; of\n\nb. geen afwijking hebben, doch hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid niettemin\n doet verwachten, dat zij niet zullen voldoen aan de eisen van de dienst of niet bestand\n zullen zijn tegen de vermoeienissen, verbonden aan de dienst.\n\n2 Zijn zij in werkelijke dienst of in werkelijke dienst geweest, dan worden zij, ondanks\n de aanwezigheid van een afwijking als bedoeld in het eerste lid onder a, niet ongeschikt geacht, indien moet worden verwacht, dat de afwijking hen niet zal\n verhinderen de dienst naar behoren te verrichten zonder hun gezondheid of die van\n anderen te schaden.\n\n3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, berust de beslissing bij de hoogste geneeskundige\n autoriteit voor de zee-, de land- of de luchtmacht.\n\n1 Personen van groep B worden ongeschikt geacht voor de dienst bij het korps, het wapen,\n de dienstgroep, het dienstvak - of onderdeel daarvan - of dergelijke, waarvoor zij\n in aanmerking wensen te komen, indien zij:\n\na. een afwijking hebben of verkeren in een toestand, die een afwijking doet vermoeden;\n of\n\nb. geen afwijking hebben, doch hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid niettemin\n doet verwachten, dat zij niet zullen voldoen aan de eisen van de dienst of niet bestand\n zullen zijn tegen de vermoeienissen, verbonden aan de dienst; of\n\nc. niet voldoen aan de bijzondere eisen, welke door of vanwege Onze minister voor de\n dienst, bedoeld in de aanhef van dit artikel, mochten zijn gesteld.\n\n2 Zijn zij in werkelijke dienst of in werkelijke dienst geweest, dan kunnen zij, ondanks\n de aanwezigheid van een afwijking, onderscheidenlijk ondanks het feit, dat zij niet\n voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in het eerste lid, onder c, geschikt worden geacht voor de dienst bij het korps, het wapen, de dienstgroep,\n het dienstvak - of onderdeel daarvan - of dergelijke, waarvoor zij in aanmerking wensen\n te komen, indien moet worden verwacht, dat die afwijking, onderscheidenlijk het niet\n voldoen aan die eisen, hen niet zal verhinderen die dienst naar behoren te verrichten\n zonder hun gezondheid of die van anderen te schaden.\n\n3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, berust de beslissing bij de hoogste geneeskundige\n autoriteit voor de zee-, de land- of de luchtmacht.\n\n1 Onze minister kan bepalen, dat een gegadigde kan volstaan met een door Onze minister\n aan te geven lagere graad van geschiktheid dan zou worden ge\u00ebist volgens artikel 5, eerste lid, mits moet worden verwacht, dat de beperkte geschiktheid de gegadigde niet zal verhinderen\n de aldaar bedoelde dienst naar behoren te verrichten zonder zijn gezondheid of die\n van anderen te schaden.\n\n2 De beslissing omtrent de geschiktheid of ongeschiktheid van de gegadigde berust bij\n de hoogste geneeskundige autoriteit voor de zee-, de land- of de luchtmacht.\n\n1 Personen van groep B, wier dienstverband niet tot doorlopende werkelijke dienst verplicht,\n worden ongeschikt geacht voor de dienst bij het korps, het wapen, de dienstgroep,\n het dienstvak - of onderdeel daarvan - of dergelijke, waarvoor zij zich hebben verbonden\n of waarbij zij zijn benoemd, indien zij zijn komen te verkeren in een der gevallen,\n bedoeld in het eerste lid van artikel 5, tenzij herstel van de tekortkoming, welke die ongeschiktheid zou veroorzaken, binnen\n korte tijd mogelijk moet worden geacht.\n\n2 Zijn zij in werkelijke dienst of in werkelijke dienst geweest, dan worden zij ondanks\n de aanwezigheid van een afwijking, onderscheidenlijk ondanks het feit, dat zij niet\n voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in artikel 5, eerste lid onder c, niet ongeschikt geacht, indien moet worden verwacht, dat die afwijking, onderscheidenlijk\n het niet voldoen aan die eisen, hen niet zal verhinderen de dienst bij het korps,\n het wapen, de dienstgroep, het dienstvak - of onderdeel daarvan - of dergelijke, waarvoor\n zij zich hebben verbonden of waarbij zij zijn benoemd, naar behoren te verrichten\n zonder hun gezondheid of die van anderen te schaden.\n\n3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, berust de beslissing bij de hoogste geneeskundige\n autoriteit voor de zee-, de land- of de luchtmacht.\n\n1 Personen van groep B, wier dienstverband tot doorlopende werkelijke dienst verplicht,\n worden, ongeacht of zij al of niet reeds in werkelijke dienst zijn of zijn geweest,\n ongeschikt geacht voor de dienst bij het korps, het wapen, de dienstgroep, het dienstvak\n - of onderdeel daarvan - of dergelijke, waarvoor zij zich hebben verbonden of waarbij\n zij zijn benoemd, indien zij een afwijking hebben, welke moet worden geoordeeld ongeneeslijk\n te zijn of waarvan de genezing vruchteloos is beproefd, onderscheidenlijk indien zij,\n ook na geneeskundige behandeling, niet meer voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld\n in artikel 5, eerste lid onder c, tenzij moet worden verwacht, dat die afwijking, onderscheidenlijk het niet voldoen\n aan die eisen, hen niet zal verhinderen die dienst naar behoren te verrichten zonder\n hun gezondheid of die van anderen te schaden.\n\n2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, berust de beslissing bij de hoogste geneeskundige\n autoriteit voor de zee-, de land- of de luchtmacht.\n\nRegelen ter uitvoering van dit besluit worden gegeven door of vanwege Onze minister.\n\n1 Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel van \"Militair keuringsreglement\"\n of onder de verkorte titel \"MKR\".\n\n2 De bijlage van dit besluit kan worden aangehaald onder de titel van \"Lijst MKR\".\n\nOns besluit van 24 augustus 1949 (Stb. J 404) wordt ingetrokken.\n\nOnze minister van defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de\n daarbij behorende bijlage in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nTaormina, 16 augustus 1960\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\n1.0.\n\nAlgemene lichaamsgesteldheid\n\n1.1.\n\nChromosomale afwijkingen;\n\n1.2.\n\nErnstige aangeboren afwijkingen;\n\n1.3.\n\nAfwijkingen van de algemene lichaamsontwikkeling;\n\n1.4.\n\nIn het oog lopende mismaaktheid;\n\n1.5.\n\nBlijvende, ernstige voedingsstoornissen;\n\n1.6.\n\nVerwondingen, waarvan ernstige blijvende stoornissen te verwachten zijn;\n\n1.7.\n\nVervroegd optredende ernstige ouderdomsverschijnselen.\n\n2.0.\n\nAlgemene ziekten\n\n2.1.\n\nErnstige, acute of chronische afwijkingen c.q. aandoeningen van het bloed en/of de\n bloedbereidende organen;\n\n2.2.\n\nErnstige stoornissen van de bloeddrukregulatie zonder aanwijsbare oorzaak;\n\n2.3.\n\nErnstige endocriene stoornissen;\n\n2.4.\n\nChronische stoornissen, ten gevolge van een gebrek aan vitaminen en/of spore-elementen;\n\n2.5.\n\nJicht;\n\n2.6.\n\nChronisch rheuma;\n\n2.7.\n\nIntoxicaties met ernstige restverschijnselen;\n\n2.8.\n\nChronische en/of recidiverende aandoeningen, veroorzaakt door parasieten, bacteri\u00ebn,\n virussen of schimmels;\n\n2.9.\n\nErnstige aandoeningen van allergische aard;\n\n2.10.\n\nImmuniteitsstoornissen;\n\n2.11.\n\nAuto-immuun en overige systeemaandoeningen;\n\n2.12.\n\nErnstige stofwisselingsstoornissen.\n\n3.0.\n\nNieuwvormingen van en vreemde voorwerpen in het lichaam:\n\n3.1.\n\nKwaadaardige nieuwvormingen;\n\n3.2.\n\nGoedaardige nieuwvormingen van blijvende aard, die qua lokalisatie leiden tot ernstige\n stoornissen;\n\n3.3.\n\nVreemde voorwerpen of concrementen, die leiden tot ernstige (functie)stoornissen.\n\n4.0.\n\nZiekten van huid en bewegingsapparaat:\n\n4.1.\n\nChronische aandoeningen van de huid, al dan niet van infectieuze aard;\n\n4.2.\n\nInsuffici\u00ebnte littekens;\n\n4.3.\n\nChronische spieraandoeningen, die leiden tot ernstige functiebeperkingen;\n\n4.4.\n\nErnstige chronische aandoeningen van pezen, peesscheden, peesvliezen, peesbladen of\n banden;\n\n4.5.\n\nChronische aandoeningen van \u00e9\u00e9n of meer slijmbeurzen;\n\n4.6.\n\nScheuring, verslapping, verplaatsing of aangeboren geheel of gedeeltelijk gemis van\n spieren, pezen of banden met ernstige functiebeperkingen;\n\n4.7.\n\nSlecht genezen botbreuken, die (kunnen) leiden tot ernstige functiebeperkingen;\n\n4.8.\n\nErnstige, chronische aandoeningen van beenvlies, bot, beenmerg of kraakbeen;\n\n4.9.\n\nErnstige, recidiverende ontwrichtingen;\n\n4.10.\n\nErnstige functiestoornis van \u00e9\u00e9n of meer gewrichten.\n\n5.0.\n\nBloed- of lymphevatstelsel:\n\n5.1.\n\nErnstige aandoeningen van de bloedvaten, die leiden tot verwijding, vernauwing of\n verstopping;\n\n5.2.\n\nErnstige chronische aandoeningen van de lymphevaten en/of klieren.\n\n6.0.\n\nZenuwstelsel:\n\n6.1.\n\nChronische verworven aandoeningen van het centraal zenuwstelsel;\n\n6.2.\n\nChronische en/of recidiverende aandoeningen van het perifere zenuwstelsel;\n\n6.3.\n\nChronische aandoeningen van het autonome zenuwstelsel;\n\n6.4.\n\nNa ziekte of letsel van het zenuwstelsel overgebleven of te verwachten restverschijnselen;\n\n6.5.\n\nEpilepsie;\n\n6.6.\n\nErnstige vormen van migraine;\n\n6.7.\n\nOnwillekeurige bewegingen;\n\n6.8.\n\nPsychosen;\n\n6.9.\n\nNeurotische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, gedragsstoornissen;\n\n6.10.\n\nVerslaving aan psychotrope stoffen;\n\n6.11.\n\nZwakzinnigheid.\n\n7.0.\n\nHoofd:\n\n7.1.\n\nGemis van beenweefsel van de hersenschedel;\n\n7.2.\n\nInwendige misvorming van de neus, waardoor de neusademhaling ernstig bemoeilijkt wordt;\n\n7.3.\n\nErnstige, chronische aandoeningen van de neusbijholten;\n\n7.4.\n\nWeefselgemis van lip, gehemelte en/of bovenkaak met slik- of spraakstoornissen;\n\n7.5.\n\nErnstige misvorming van de onder- en/of bovenkaak;\n\n7.6.\n\nChronische aandoeningen van de mondslijmvliezen;\n\n7.7.\n\nErnstige cari\u00ebs van het gebit;\n\n7.8.\n\nChronische aandoeningen van een speekselklier of haar afvoergang;\n\n7.9.\n\nGemis van een belangrijk deel van de tong;\n\n7.10.\n\nErnstige, chronische aandoeningen van de tong;\n\n7.11.\n\nLittekenvorming of vergroeiing in de mondholte met functiebeperkingen;\n\n7.12.\n\nErnstige spraakstoornissen;\n\n7.13.\n\nGemis of ernstige misvorming van een oorschelp, al dan niet gepaard gaande met belemmeringen\n in het functioneren;\n\n7.14.\n\nChronische aandoeningen van de uitwendige gehoorgang(en);\n\n7.15.\n\nChronische aandoeningen van trommelvlies, middenoor en/of binnenoor;\n\n7.16.\n\nChronische aandoeningen van de buizen van Eustachius;\n\n7.17.\n\nIedere gehoorvermindering van meer dan 15 dB op enige frequentie tot 3000 Hz en/of\n van meer dan 30 dB op enige frequentie tot 8000Hz. ;\n\n7.18.\n\nChronische stoornissen van het evenwichtsorgaan;\n\n7.19.\n\nErnstige, chronische lucht-, ruimte-, wagen- of zeeziekte;\n\n7.20.\n\nChronische aandoeningen van het traanapparaat;\n\n7.21.\n\nChronische aandoeningen van de oogleden;\n\n7.22.\n\nChronische aandoeningen van de oogbol;\n\n7.23.\n\nErnstige beperking van het gezichtsveld;\n\n7.24.\n\nChronische aandoeningen van de gezichtszenuw;\n\n7.25.\n\nGemis van een oogbol;\n\n7.26.\n\nGlaucoom;\n\n7.27.\n\nChronische accommodatiestoornis van \u00e9\u00e9n oog;\n\n7.28.\n\nVerminderde gezichtsscherpte:\n\na. myopie: bij ten hoogste 6 dioptrie\u00ebn een gezichtsvermogen van minder dan 0,5 op\n \u00e9\u00e9n of beide ogen;\n\nb. hypermetropie: een correctie van meer dan 3 dioptrie\u00ebn;\n\nc. astigmatisme: een correctie van meer dan 4 dioptrie\u00ebn;\n\nd. anisometropie: meer dan 4 dioptrie\u00ebn verschil in correctie tussen beide ogen;\n\n7.29.\n\nErnstige nystagmus;\n\n7.30.\n\nErnstige ex- of enophtalmus;\n\n7.31.\n\nBewegingsstoornissen van \u00e9\u00e9n of meer oogbolspieren, gepaard gaande met diplopie;\n\n7.32.\n\nAsthenopie.\n\n8.0.\n\nHals:\n\n8.1.\n\nAbnormale stand van het hoofd ten opzichte van de romp;\n\n8.2.\n\nErnstige struma;\n\n8.3.\n\nFistelvorming van de slokdarm, luchtpijp en/of strottehoofd;\n\n8.4.\n\nErnstige, chronische aandoeningen van de mond/keelholte, het strottehoofd en/of luchtpijp;\n\n8.5.\n\nErnstige, chronische heesheid of stemzwakte;\n\n8.6.\n\nGemis of verlamming van een stemband;\n\n8.7.\n\nChronische aandoeningen en/of vernauwing van de luchtpijp;\n\n8.8.\n\nChronische aandoeningen, vernauwing, verwijding of uitstulping van de slokdarm;\n\n8.9.\n\nHalsrib, gepaard gaande met belemmeringen in het functioneren.\n\n9.0.\n\nBorst:\n\n9.1.\n\nMisvorming of chronische aandoeningen van een borstklier;\n\n9.2.\n\nErnstige misvorming van de borstkas;\n\n9.3.\n\nChronische bronchitis (CARA);\n\n9.4.\n\nChronische vernauwing of verwijding van \u00e9\u00e9n of meer bronchi\u00ebn;\n\n9.5.\n\nChronische aandoeningen van de longen;\n\n9.6.\n\nLongemphyseem;\n\n9.7.\n\nAsthma bronchiale;\n\n9.8.\n\nGemis van longweefsel in belangrijke mate;\n\n9.9.\n\n(Spontane) pneumothorax;\n\n9.10.\n\nChronische pleuritis die leidt tot functiebeperkende pleura-adhaesies;\n\n9.11.\n\nChronische aandoeningen van mediastinum of middenrif;\n\n9.12.\n\nAandoeningen van het hart en/of de hartvliezen;\n\n9.13.\n\nVerwijding, degeneratie of belangrijke vergroting van het hart;\n\n9.14.\n\nKlepgebreken van het hart en/of van de grote vaten;\n\n9.15.\n\nVernauwing en/of verstopping van de kransslagaderen;\n\n9.16.\n\nErnstige ritmestoornissen van het hart.\n\n10.0.\n\nBuik:\n\n10.1.\n\nChronische stoornissen van de spijsvertering;\n\n10.2.\n\nChronische aandoeningen van het slijmvlies van het maag-darmkanaal;\n\n10.3.\n\nZweer van maag of darm;\n\n10.4.\n\nErnstige stoornis van de peristaltiek van het maag-darmkanaal;\n\n10.5.\n\nErnstige lokale vernauwing, verwijding of uitstulping van het maag-darmkanaal;\n\n10.6.\n\nFistel van \u00e9\u00e9n der spijsverteringsorganen;\n\n10.7.\n\nChronische of recidiverende uitzakking van de endeldarm;\n\n10.8.\n\nErnstige, chronische anaalfissuren;\n\n10.9.\n\nAnaalfistel;\n\n10.10.\n\nChronische en/of recidiverende aambeien;\n\n10.11.\n\nChronische buikvliesontsteking;\n\n10.12.\n\nVerkleving van buikingewanden, gepaard gaande met ernstige klachten;\n\n10.13.\n\nErnstige aandoeningen van de lever;\n\n10.14.\n\nChronische aandoeningen van de galblaas of galwegen, dan wel het gemis van de galblaas;\n\n10.15.\n\nRecidiverende galsteenvorming;\n\n10.16.\n\nChronische aandoeningen van de milt of het gemis van de milt;\n\n10.17.\n\nChronische aandoeningen van de alvleesklier;\n\n10.18.\n\nErnstige ingewandsbreuk;\n\n10.19.\n\nGemis, ernstige misvorming of chronische aandoeningen van \u00e9\u00e9n (de) nier(en) en/of\n urine-afvoerwegen;\n\n10.20.\n\nRecidiverende niersteenvorming;\n\n10.21.\n\nErnstige, chronische aandoeningen van de prostaat;\n\n10.22.\n\nGemis, misvorming en/of chronische aandoeningen van de uitwendige geslachtsorganen;\n\n10.23.\n\nChronische aandoeningen van een (de) teelbal(len);\n\n10.24.\n\nHet niet of niet geheel ingedaald zijn van \u00e9\u00e9n of beide teelballen, indien dit gepaard\n gaat met ernstige belemmeringen van het functioneren in dienst;\n\n10.25.\n\nHydro- of varicoc\u00e8le, gepaard gaande met belemmeringen van het functioneren in dienst;\n\n10.26.\n\nChronische aandoeningen van de inwendige geslachtsorganen.\n\n11.0.\n\nWervelkolom en ledematen:\n\n11.1.\n\nChronische ontstekingen, vergroeiingen, verplaatsingen of degeneratieve aandoeningen\n van hals-, borst-, en/of lendewervels, hun tussenwervelschijven of hun gewrichten;\n\n11.2.\n\nErnstige standafwijkingen van de wervelkolom;\n\n11.3.\n\nAbnormale stand van het schoudergewricht en/of het schouderblad, al dan niet gepaard\n gaande met functiebeperkingen;\n\n11.4.\n\nAbnormale stand en/of misvorming van het heupgewricht, al dan niet gepaard gaande\n met functiebeperkingen;\n\n11.5.\n\nGemis van een arm, hand, been of voet;\n\n11.6.\n\nErnstige verkorting, verkromming of misvorming van \u00e9\u00e9n of beide armen of benen;\n\n11.7.\n\nAbnormale stand of misvorming van een hand, gepaard gaande met functiebeperkingen;\n\n11.8.\n\nGemis, abnormale stand of verstijving van \u00e9\u00e9n of meer vingers of delen daarvan, gepaard\n gaande met ernstige functiebeperkingen;\n\n11.9.\n\nErnstige abnormale stand van \u00e9\u00e9n of beide knie\u00ebn;\n\n11.10.\n\nGemis, verplaatsing en/of abnormale beweeglijkheid van een knieschijf, gepaard gaande\n met functiebeperkingen;\n\n11.11.\n\nAbnormale stand of misvorming van een voet, gepaard gaande met functiebeperkingen;\n\n11.12.\n\nGeheel of gedeeltelijk gemis, verstijving of abnormale stand van \u00e9\u00e9n of meer tenen,\n gepaard gaande met functiebeperkingen;\n\n11.13.\n\nHardnekkige eeltvorming, gepaard gaande met ernstige functiebeperkingen;\n\n11.14.\n\nErnstig voetzweten;\n\n11.15.\n\nErnstige misvorming en/of chronische aandoeningen van \u00e9\u00e9n of meer nagels, gepaard\n gaande met belemmeringen in het functioneren."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002346/

wetten.nl - Regeling - Wet op de Walvisvangst 1960 - BWBR0002347

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de Walvisvangst 1960 - BWBR0002347", "content": "Wet van 28 september 1960, houdende nieuwe regelen betreffende de uitoefening van\n de walvisvangst\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is nieuwe regelen te stellen\n met betrekking tot de uitoefening van de walvisvangst;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2008]\n\nDeze wet verstaat onder \"walvissen\": baleinwalvissen en potvissen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2008]\n\n1 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Landbouw en Visserij van een\n Nederlands schip uit walvissen te vangen of te doden dan wel aan boord van zodanig\n schip walvissen te verwerken.\n\n2 Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, worden voorschriften verbonden\n ter bescherming van de walvisstand dan wel ter bevordering van het wetenschappelijk\n onderzoek met betrekking tot walvissen.\n\n3 Bij de in lid 2 bedoelde voorschriften zal worden verboden:\n\na. walvissen van bepaalde soorten, walvissen welke een bepaalde lengte niet hebben bereikt\n en vrouwelijke walvissen, welke vergezeld worden door jonge dieren, te vangen of te\n doden;\n\nb. walvissen in bepaalde zeegebieden te vangen, te doden of te verwerken;\n\nc. gedode walvissen, niet, niet tijdig of niet volledig te verwerken.\n\nDeze voorschriften kunnen voorts onder meer regelen inhouden omtrent het vangen, doden\n of verwerken van walvissen in bepaalde tijdvakken, omtrent het tijdstip, waarop de\n walvisvangst ieder seizoen moet worden gestaakt, omtrent de wijze van beloning van\n de harpoeniers en de bemanningen van de vaartuigen waarmede de walvisvangst zal worden\n uitgeoefend, zomede omtrent de door de vergunninghouder met betrekking tot de walvisvangst\n te verstrekken gegevens.\n\n4 Onze Minister kan de aan de vergunning verbonden voorschriften wijzigen of intrekken\n dan wel aan die voorschriften nieuwe toevoegen.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2008]\n\nDe Wet op de Walvisvangst (Stb. 1951, 98) wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2008]\n\nDeze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Zij kan worden\n aangehaald als \"Wet op de Walvisvangst 1960\".\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 28 september 1960\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002347/

wetten.nl - Regeling - Besluit overdracht bevoegdheden ingevolge de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Minister van Maatschappelijk Werk - BWBR0002348

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit overdracht bevoegdheden ingevolge de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de Minister van Maatschappelijk Werk - BWBR0002348", "content": "Besluit van 30 september 1960, houdende overdracht van de bevoegdheden ingevolge de\n Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420) van de Minister\n van Verkeer en Waterstaat aan de Minister van Maatschappelijk Werk\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijk Werk van 28 september 1960,\n afdeling Bijzondere Maatschappelijke Zorg/C 1, nr. U 30744, mede namens Onze Minister\n van Verkeer en Waterstaat;\n\nGelet op artikel 86 van de Grondwet;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nMet ingang van 1 oktober 1960 worden de bevoegdheden van Onze Minister van Verkeer\n en Waterstaat ingevolge de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers\n (Stb. 1947, H 420) overgedragen aan Onze Minister van Maatschappelijk Werk.\n\nOnze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Maatschappelijk Werk zijn belast met\n de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van Ministers,\n de Hoge Colleges van Staat, de Departementen van Algemeen Bestuur en de Buitengewone\n Pensioenraad.\n\n\n\nSoestdijk, 30 september 1960\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Maatschappelijk Werk,\n\nM. KLOMP\u00c9.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002348/

wetten.nl - Regeling - Aanwijzing ambtenaren, als Bedoeld in Artikel 72 van de Luchtvaartwet - BWBR0002349

{"title": "wetten.nl - Regeling - Aanwijzing ambtenaren, als Bedoeld in Artikel 72 van de Luchtvaartwet - BWBR0002349", "content": "Aanwijzing ambtenaren, als Bedoeld in Artikel 72 van de Luchtvaartwet\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nGelet op artikel 72 van de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47),\n\nBesluit:\n\nAls ambtenaren, bedoeld in bovengenoemd artikel, worden aangewezen de directeur-generaal\n en de plaatsvervangend directeur-generaal van de Rijksluchtvaartdienst.\n\nZijn beschikking van 17 september 1959, nr. PZ/P 6463, Rijksluchtvaartdienst, wordt\n ingetrokken.\n\n's-Gravenhage, 1 december 1960\n\nminister\n\nsecretaris-generaal\n\nL. Verloop\n\nl.-s.-g"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002349/

wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 14 Instellingswet Produktschappen en Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten (1) - BWBR0002350

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 14 Instellingswet Produktschappen en Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten (1) - BWBR0002350", "content": "Besluit van 6 december 1960, houdende toekenning van enige prijsregelende bevoegdheid\n aan het Produktschap voor Veevoeder\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van de Staatssecretarissen van Algemene Zaken en van Economische\n Zaken en van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 29 november 1960, no. 5016,\n afdeling Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;\n\nOverwegende, dat het wenselijk is op een daartoe strekkend verzoek aan het Produktschap\n voor Veevoeder de bevoegdheid tot enige prijsregeling te verlenen;\n\nGelet op artikel 14, lid 1, onder a, van de Instellingswet Produktschappen en Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten\n (Stb. 1954, 451);\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nOnder aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende\n stadia van voortbrenging en afzet, als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder a, van de Instellingswet Produktschappen en Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten,\n zijn begrepen de prijzen, waartegen grit aan buitenlandse afnemers ten minste moet\n worden afgezet.\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het\n Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.\n\nOnze Ministers van Algemene Zaken, van Landbouw en Visserij en van Economische Zaken\n zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.\n\n\n\nSoestdijk, 6 december 1960\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Algemene Zaken,\n\nN. SCHMELZER.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002350/

wetten.nl - Regeling - Wet op de dierenbescherming - BWBR0002351

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de dierenbescherming - BWBR0002351", "content": "Wet van 25 januari 1961, houdende wijziging van de artikelen 254 en 455 van het Wetboek\n van Strafrecht en andere voorzieningen op het gebied der dierenbescherming\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de artikelen 254 en 455 van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen en enige andere voorzieningen op het gebied der dierenbescherming te\n treffen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur regelen nopens het houden van een waak-\n of heemhond en nopens het houden van mestkalveren.\n\n2 Overtreding van deze regelen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand\n of geldboete van de tweede categorie.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders als bedrijf uit te\n oefenen het kopen, ten verkoop voorradig hebben, verkopen, in bewaring nemen, africhten\n of doden van honden of katten. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.\n\n2 Een belanghebbende kan tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid beroep\n instellen bij gedeputeerde staten.\n\n3 Wij stellen terzake bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen.\n\n4 Overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod of van een krachtens dat lid\n gegeven voorschrift wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of\n geldboete van de tweede categorie.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 Het is verboden zonder vergunning van of vanwege Onze Minister van Onderwijs, Kunsten\n en Wetenschappen een inrichting te houden, waar dieren van bij algemene maatregel\n van bestuur aangewezen soorten of groepen van soorten worden tentoongesteld of vertoond,\n afgericht, dan wel ten verkoop voorradig worden gehouden. Aangewezen worden slechts\n in Nederland niet in het wild levende soorten, met uitzondering van honden, katten\n en soorten van dieren, welke in Nederland plegen te worden gehouden met het oog op\n een door het dier te leveren of daarvan afkomstig goed of in verband met de trekkracht\n van het dier.\n\n2 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van bepaalde groepen van\n inrichtingen al dan niet voor bepaalde soorten van dieren ontheffing verlenen van\n het in het vorige lid gestelde verbod.\n\n3 Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden teneinde een behoorlijke\n verzorging en behandeling van de dieren te verzekeren.\n\n4 Ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zeldzame diersoorten\n kunnen de voorschriften ook strekken tot bevordering van de instandhouding van de\n soort.\n\n5 Een vergunning kan slechts worden geweigerd, indien de in het derde en vierde lid\n bedoelde oogmerken niet in voldoende mate door het geven van voorschriften kunnen\n worden verwezenlijkt.\n\n6 Een vergunning wordt verleend voor bepaalde of onbepaalde tijd; zij kan te allen\n tijde worden ingetrokken, indien de daaraan verbonden voorschriften niet zijn nageleefd\n of op grond van omstandigheden, die, waren zij ten tijde van het verlenen van de vergunning\n bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid.\n\n7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent\n het indienen van een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning en omtrent\n de behandeling daarvan.\n\n8 Overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod of van een krachtens het derde\n of vierde lid gegeven voorschrift wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien\n dagen of geldboete van de tweede categorie.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 De bezoldigde ambtenaren van de rijks- en gemeentepolitie, alsmede de daartoe door\n Onze Minister van Justitie aangewezen onbezoldigde ambtenaren van de rijks- en gemeentepolitie,\n zijn bevoegd:\n\na. honden en katten op te vangen, die tussen zonsondergang en zonsopgang elders dan op\n het erf van de eigenaar of houder zonder toezicht worden aangetroffen;\n\nb. honden en katten, die zich zonder toezicht bevinden op erven of in het veld als bedoeld\n in artikel 1 van de Jachtwet, en welke een onmiddellijk gevaar vormen voor zich op het erf of in het veld bevindende\n dieren, waarvan de instandhouding gewenst is, te vangen en, als geen ander middel\n tot afwering van het gevaar ten dienste staat, te doden.\n\n2 Het hoofd van de plaatselijke politie van de gemeente waar de hond of de kat is gevangen\n of gedood, geeft van dit vangen of doden bericht aan de eigenaar of houder van het\n dier indien deze bekend is. De eigenaar of houder is verplicht het dier, indien dit\n nog in leven is, binnen twee weken na de datum van het bericht op te halen of te doen\n ophalen.\n\n3 Niet nakoming van de in lid 2 gestelde plicht wordt gestraft met geldboete van de\n eerste categorie.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld\n met betrekking tot het in de voorgaande leden bepaalde.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDe bij of krachtens dit hoofdstuk strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot het opsporen van de bij of krachtens dit\n hoofdstuk strafbaar gestelde feiten elke plaats te betreden, waar redelijkerwijs vermoed\n kan worden, dat een zodanig strafbaar feit wordt begaan.\n\n2 Zij zijn te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van\n alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDe Trekhondenwet wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Wet op de dierenbescherming\".\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDe artikelen 2 en 3, het bepaalde onder f, in het tweede lid van artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ingevolge artikel 8 luidt, en artikel 11 treden in werking op door Ons te bepalen tijdstippen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDe bevoegdheid aan de Provinciale Staten krachtens artikel 140, eerste lid, der provinciale wet, en aan de gemeenteraad krachtens artikel 168 der gemeentewet toekomende, blijft ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, gehandhaafd,\n voor zover de door deze colleges te maken verordeningen niet met deze wet of de daarop\n steunende voorschriften in strijd zijn.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 25 januari 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nVAN ROOY.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002351/

wetten.nl - Regeling - Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Zuid-Holland) - BWBR0002352

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Zuid-Holland) - BWBR0002352", "content": "Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Zuid-Holland)\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op artikel 58, lid 3, van de Pachtwet,\n\nBesluit:\n\nGoed te keuren onderstaand krachtens artikel 58, lid 2, van de Pachtwet door de Grondkamer voor Zuidholland genomen besluit;\n\nDe Grondkamer voor Zuidholland,\n\nGelet op artikel 58 van de Pachtwet,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-09-2007]\n\nde in artikel 58, lid 1, van de Pachtwet genoemde oppervlakte van 25 are voor de gehele provincie Zuidholland te verlagen\n tot 10 are voor de tak van bodemcultuur, welke in artikel 1 van de Pachtwet wordt omschreven als \u201etuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen,\n bloemen en bloembollen\u201d.\n\nDit besluit treedt in werking op de dag nadat het in de Nederlandse Staatscourant is bekendgemaakt.\n\nAldus gedaan in de vergadering van de Grondkamer voor Zuidholland op 15 februari 1961.\n\nDe Grondkamer voor Zuidholland,\n\nF. den Hartog, voorzitter.\n\nA. W. Visser, secretaris.\n\n's-Gravenhage, 3 maart 1961\n\nMinister\n\nV. G. M. Marijnen"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002352/

wetten.nl - Regeling - Prijzenwet - BWBR0002353

{"title": "wetten.nl - Regeling - Prijzenwet - BWBR0002353", "content": "Wet van 24 maart 1961, houdende regelen op het gebied van de prijzen van goederen\n en diensten\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheid te openen\n regelen te stellen op het gebied van de prijzen van goederen of diensten, ingeval\n de ontwikkeling dier prijzen daartoe aanleiding geeft;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Deze wet verstaat onder:\n\nproducten: roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek;\n\ndiensten: alle diensten, in de ruimste zin, met inbegrip van de verrichtingen, welke\n het voorwerp zijn van een verzekerings- of garantieovereenkomst, doch met uitzondering\n van die, welke het voorwerp zijn van een arbeidsovereenkomst;\n\nOnze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.\n\n2 Deze wet verstaat onder prijzen niet de vergoedingen voor diensten op het gebied\n van het bankwezen, in de ruimste zin, en van de geld- en kapitaalmarkt, voor zover\n zij het karakter van rentevergoeding dragen.\n\n1 Onze Minister kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, indien\n er naar zijn oordeel als gevolg van een zich plotseling voordoende noodsituatie van\n de nationale economie, veroorzaakt door een of meer schoksgewijs optredende factoren,\n sprake is van een zodanig versnellende inflatie - of indien er aanwijsbare omstandigheden\n zijn, op grond waarvan hij kan vermoeden dat een dergelijke versnellende inflatie\n zal ontstaan -, dat het nemen van een zodanige maatregel is vereist:\n\na. voor producten en diensten in het algemeen verbieden, voor zover het de binnenlandse\n markt betreft, het aanbieden, verkopen, verhuren, krachtens verkoop leveren of krachtens\n verhuur verschaffen van het genot van producten, onderscheidenlijk het aanbieden of\n verrichten van diensten of het zich verbinden deze te verrichten, tegen hogere dan\n door hem aan te geven prijzen;\n\nb. voorschriften geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming\n blijkt van de prijzen, die voor producten of diensten, ten aanzien van welke het onder\n a bepaalde toepassing heeft gevonden, op de binnenlandse markt worden gevraagd, bedongen\n of in rekening gebracht.\n\n2 Een regeling op grond van het eerste lid dient gepaard te gaan met de aankondiging\n van andere maatregelen welke in verband met het zich voordoen van de aldaar bedoelde\n noodsituatie vereist zijn en die ten doel hebben de inflatie te beperken.\n\n3 Een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling geldt voor een bij die regeling\n vast te stellen tijdvak van ten hoogste zes maanden. Dit tijdvak kan eenmaal worden\n verlengd met ten hoogste zes maanden.\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:\n\na. het bekendmaken van de prijzen, waartegen producten of diensten worden aangeboden;\n\nb. het bekendmaken van de prijzen per in die maatregel aangewezen meeteenheden, waartegen\n producten worden aangeboden;\n\nc. het bekendmaken van de vergoedingen, die bij het bepalen van prijzen van diensten\n voor werkzaamheden per bij die maatregel aangewezen tijdsduur in rekening worden gebracht,\n en het bekendmaken van de geldbedragen, die bij het bepalen van prijzen van diensten\n voor materialen en onderdelen, te gebruiken bij het verrichten van die diensten, in\n rekening worden gebracht;\n\nd. het specificeren van op verrichte diensten betrekking hebbende rekeningen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld\n betreffende het bekendmaken van prijsverminderingen.\n\n3 De voordracht tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van een algemene maatregel\n van bestuur als in het eerste en tweede lid bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Minister\n en Onze Minister wie het mede aangaat te zamen.\n\n1 Onze Minister kan van het krachtens de artikelen 2 of 2b bepaalde op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.\n\n2 De ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffingen kunnen\n voorschriften worden verbonden.\n\n3 \nParagraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de ontheffing, bedoeld in het eerste lid.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast\n de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat tezamen aangewezen\n ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n1 De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n2 Zo nodig oefent de toezichthouder de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheid uit met behulp van de sterke arm.\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nIndien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van\n de wet nadere regeling behoeven, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.\n\n1 Een gedraging in strijd met het krachtens de artikelen 2, eerste lid, of 3 bepaalde is een misdrijf, wanneer zij opzettelijk geschiedt, en overigens een overtreding.\n\n2 Een gedraging in strijd met het bij of krachtens artikel 11 bepaalde, indien uitdrukkelijk aangeduid als strafbaar feit, is een overtreding.\n\n[Vervallen per 08-12-1993]\n\n[Vervallen per 08-12-1993]\n\n[Vervallen per 08-12-1993]\n\n[Vervallen per 08-12-1993]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Prijzenwet\".\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 24 maart 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nVAN ROOY.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002353/

wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 570 Wetboek van Koophandel - BWBR0002354

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 570 Wetboek van Koophandel - BWBR0002354", "content": "Besluit van 2 mei 1961, tot hernieuwde vaststelling van de algemene maatregel van\n bestuur, bedoeld bij artikel 570 van het Wetboek van Koophandel\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie van 16 januari 1961, Stafafdeling\n Wetgeving, nr. 019/661, mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nGelet op artikel 570 van het Wetboek van Koophandel;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 28 februari 1961, nr. 31);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 25 april 1961, nr. 145/661,\n mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nVoor de toepassing van de bepalingen van de zevende titel van het tweede boek van\n het Wetboek van Koophandel worden\n\nDe Dollart, de Eems, de Lauwerszee, de Waddenzee en het IJsselmeer in hun geheel,\n de Doorgraving, het Scheur, de Westgeul, de Oude- en Nieuwe Maas en de Dordtse Kil,\n het Malle Gat en de Krabbegeul in hun geheel, alsmede de overige Zuidhollandse en\n Zeeuwse stromen, begrensd in het noorden door de noordelijke oever van het Haringvliet,\n het Vuile Gat en het Hollands Diep tot de spoorbrug bij Moerdijk, in het oosten door\n het vasteland van Noord-Brabant van genoemde spoorbrug tot de Nederlands-Belgische\n grens in het zuiden door de Nederlands-Belgische grens in de Schelde en door het vasteland\n van Zeeuws-Vlaanderen,\n\nbeschouwd tot de zee alsmede de stranden en oevers daarvan tot het zeestrand te behoren.\n\nOnder de in het vorige lid bedoelde wateren zijn begrepen de daaraan gelegen havens,\n mits zij daarmede in vrije verbinding staan.\n\nHet Koninklijk besluit van 18 december 1933, Stb. 703 wordt ingetrokken.\n\nOnze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat zijn belast met de uitvoering\n van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 2 mei 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002354/

wetten.nl - Regeling - Regeling uitkering vliegongeval - BWBR0002355

{"title": "wetten.nl - Regeling - Regeling uitkering vliegongeval - BWBR0002355", "content": "Besluit van 26 juni 1961, houdende regeling van de uitkeringen aan de nabestaanden\n van de militair, die aan de gevolgen van een vliegongeval tijdens dienstverrichtingen\n ten behoeve van de Krijgsmacht komt te overlijden, of aan de militair zelf, wanneer\n hij door gelijke oorzaken blijvend invalide geraakt\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Defensie van 13 maart 1961, Directie Militair\n Personeel, Afdeling Pensioenen en Wachtgelden, nr. P. 109.826/1-B;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 24 mei 1961, no. 11);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 15 juni 1961, Directie Militair\n Personeel, Afd. Pensioenen en Wachtgelden, nr. P. 109.826/1-F;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nAan de nagelaten betrekkingen van degene die als militair, krachtens een door of namens\n de Minister van Defensie verstrekte opdracht, anders dan als passagier, dienst aan\n boord van een vliegtuig verrichtte voor de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht\n of de Koninklijke luchtmacht en die ten gevolge van een vliegongeval met dat vliegtuig\n tijdens het verrichten van die dienst is overleden, wordt gezamenlijk een uitkering\n ineens verleend.\n\n[Vervallen per 15-07-1970]\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nAan degene, die als militair, krachtens een door of namens de Minister van Defensie\n verstrekte opdracht, anders dan als passagier, dienst aan boord van een vliegtuig\n verrichtte voor de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht of de Koninklijke\n luchtmacht en die ten gevolge van een vliegongeval met dat vliegtuig tijdens het verrichten\n van die dienst blijvend invalide is geworden, wordt een uitkering ineens verleend.\n\n[Vervallen per 15-07-1970]\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\n1 Onder dienst aan boord van een vliegtuig in de zin van de artikelen 1 en 3 wordt verstaan het, na het tijdstip van in werking treden dezer regeling, waar ook\n ter wereld, tijdens een vlucht dienst doen aan boord van een vliegtuig.\n\n2 De vlucht, bedoeld in het vorige lid en in artikel 6, wordt geacht:\n\na. aan te vangen op het ogenblik, waarop de betrokkene, met het doel om te vliegen zich\n begeeft naar het vliegtuig en dit zo dicht is genaderd, dat hem ten gevolge van een\n gebeuren met dat vliegtuig, een vliegongeval zou kunnen overkomen;\n\nb. te eindigen onmiddellijk na het ogenblik, waarop de betrokkene, na het verlaten van\n het vliegtuig op het aardoppervlak teruggekeerd, redelijkerwijze kan worden geacht\n zich in veiligheid te bevinden.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nOnder vliegongeval in de zin van deze regeling wordt verstaan een tijdens de vlucht\n rechtstreeks met het vliegtuig in verband staande plotselinge inwerking van uitwendig\n geweld op het lichaam, waaronder begrepen verstikking, het onvrijwillig inademen van\n vergiftigende gassen en dampen, verdrinking, uitputting en de gevolgen van rechtmatige\n verdediging, alsmede zodanige andere feiten als de Minister van Defensie in voorkomende\n gevallen daaronder begrepen oordeelt.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\n1 Onder nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 1 worden voor een gehuwde verstaan de weduwe of weduwnaar en de minderjarige kinderen\n en pleegkinderen en worden voor een ongehuwde verstaan de minderjarige kinderen en\n pleegkinderen, alsmede, indien de overledene een regelmatige bijdrage leverde in hun\n noodzakelijk levensonderhoud, de meerderjarige kinderen en pleegkinderen, ouders,\n grootouders en schoonouders.\n\n2 Indien de overledene een weduwe of weduwnaar, minderjarige kinderen dan wel minderjarige\n pleegkinderen heeft nagelaten, worden uitsluitend zij als nagelaten betrekkingen aangemerkt.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\n1 Met inachtneming van artikel 1, derde en vierde lid van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt in dit besluit onder nagelaten betrekking in de zin van artikel 1 mede verstaan:\n\n1\u00b0. de achtergebleven geregistreerde partner;\n\n2\u00b0. de achtergebleven partner die door de militair als partner is aangemeld bij de Stichting\n Pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.\n\n2 Onder nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 1 worden voorts mede verstaan zij, voor wie de getroffene, naar het oordeel van de\n Minister van Defensie, als kostwinner was aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDe uitkering ineens, bedoeld in artikel 1, bedraagt indien de overledene:\n\n1e. in het genot was van een vliegtoelage bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Regeling\n vliegtoelagen zeemacht 1986 dan wel de artikelen 47 of 48 van de Regeling inkomsten\n militairen land- en luchtmacht 1969, dan wel de ministeri\u00eble regeling ter uitvoering\n van artikel 16, eerste lid, onder a, van het Inkomstenbesluit militairen voor zover die regeling de (garantie)vliegtoelage betreft\n\n2e. gehuwd was, dan wel ongehuwd was en minderjarige kinderen en pleegkinderen heeft nagelaten;\n\n3e. militair was met een stand of rang\n\na. beneden die van luitenant ter zee der 3e klasse, dan wel die van tweede luitenant,\n \u20ac 10 000;\n\nb. van luitenant ter zee der 3e klasse dan wel van tweede-luitenant of hoger, doch beneden\n die van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel die van majoor, \u20ac 15 000;\n\nc. van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel van majoor of hoger, \u20ac 20 000.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDe uitkering ineens, bedoeld in artikel 1, bedraagt indien de overledene:\n\n1e. niet in het genot was van een vliegtoelage bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Regeling\n vliegtoelagen zeemacht 1986 dan wel de artikelen 47 of 48 van de Regeling inkomsten\n militairen land- en luchtmacht 1969, dan wel de ministeri\u00eble regeling ter uitvoering\n van artikel 16, eerste lid, onder a, van het Inkomstenbesluit militairen voor zover die regeling de (garantie)vliegtoelage betreft.\n\n2e. gehuwd was, dan wel ongehuwd was en minderjarige kinderen en pleegkinderen heeft nagelaten;\n\n3e. militair was met een stand of rang\n\na. beneden die van luitenant ter zee der 3e klasse dan wel die van tweede-luitenant,\n \u20ac 25 000;\n\nb. van luitenant ter zee der 3e klasse dan wel van tweede-luitenant of hoger, doch beneden\n die van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel die van majoor, \u20ac 37 500;\n\nc. van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel van majoor of hoger, \u20ac 50 000.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nBehoudens het bepaalde in artikel 12, bedraagt de uitkering ineens indien de overledene:\n\n1e. ongehuwd was en meerderjarige kinderen en pleegkinderen, ouders, grootouders en schoonouders\n heeft nagelaten, die worden aangemerkt als nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 7, eerste lid, dan wel indien betrokkene voor andere nagelaten betrekkingen krachtens artikel 8 wordt aangemerkt als kostwinner;\n\n2e. militair was met een stand of rang\n\na. beneden die van luitenant ter zee der 3e klasse dan wel die van tweede-luitenant,\n \u20ac 25 000;\n\nb. van luitenant ter zee der 3e klasse dan wel tweede-luitenant of hoger, doch beneden\n die van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel die van majoor, \u20ac 37 500;\n\nc. van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel van majoor of hoger, \u20ac 50 000;\n\nmet dien verstande, dat deze uitkering wordt beperkt tot het gedeelte, hetwelk evenredig\n is aan de verhouding, waarin de bijdrage in de kosten van het noodzakelijk levensonderhoud\n staat tot de kosten van het noodzakelijk levensonderhoud op het tijdstip van overlijden,\n indien deze bijdrage een gedeelte vormt van die kosten.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\n1 Indien de som van de uitkeringen, toekomende aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld\n in artikel 11, zou overschrijden het bedrag bedoeld in dat artikel, ondergaat elke uitkering een\n evenredige vermindering.\n\n2 De toekenning van een uitkering ineens terzake van blijvende invaliditeit doet de\n aanspraak op een uitkering terzake van overlijden te niet gaan, tenzij het overlijden\n plaats vindt binnen twee jaar na het tijdstip, waarop het vliegongeval plaats vond,\n in welk geval het bedrag van de uitkering of de som der uitkeringen toekomende aan\n de nagelaten betrekkingen wordt verminderd met het bedrag der verleende uitkering.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDe uitkering ineens, bedoeld in artikel 3, is ingeval van blijvende algehele invaliditeit gelijk aan de in overeenkomstige\n gevallen bij overlijden uit te keren bedragen, genoemd in de artikelen 9 en 10.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDe uitkering ineens, bedoeld in artikel 3, is in het geval van blijvende gedeeltelijke invaliditeit gelijk aan dat gedeelte\n van de in overeenkomstige gevallen bij overlijden uit te keren bedragen, genoemd in\n de artikelen 9 en 10, als wordt uitgedrukt door het percentage van die invaliditeit.\n\nHet percentage wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee jaar na het tijdstip,\n waarop het vliegongeval plaats vond, vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDeze regeling is niet van kracht ten aanzien van vliegongevallen als gevolg van feitelijke\n oorlogsomstandigheden.\n\n[Regeling vervallen per 12-04-2017]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als \"Regeling uitkering vliegongeval\".\n\nOnze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in\n het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 26 juni 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002355/

wetten.nl - Regeling - Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba - BWBR0002356

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba - BWBR0002356", "content": "Rijkswet van 20 juli 1961, houdende de \"Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen\"\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is overeenkomstig artikel 23 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een regeling te geven voor cassatie door de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien\n van burgerlijke en strafzaken in de Nederlandse Antillen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg\n der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen\n zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba,\n Cura\u00e7ao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba,\n voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op\n overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke\n en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie,\n ingesteld hetzij door partijen, hetzij \u00abin het belang der wet\u00bb door de procureur-generaal\n bij de Hoge Raad.\n\n2 De rechtsstelsels van Aruba, Cura\u00e7ao en Sint Maarten en van de openbare lichamen Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba gelden niet als rechtsstelsels van vreemde staten in de zin\n van artikel 79, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie.\n\nDe Hoge Raad neemt in belastingzaken met betrekking tot Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten\n en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennis van een beroep in cassatie,\n ingesteld hetzij door de belanghebbende of door Onze Minister van Financi\u00ebn van onderscheidenlijk\n Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten of Nederland, hetzij \u00abin het belang der wet\u00bb door de\n procureur-generaal bij de Hoge Raad.\n\nDe Hoge Raad neemt ten aanzien van burgerlijke zaken in Aruba, Cura\u00e7ao en Sint Maarten\n en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze rijkswet\n niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met\n overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke zaken in het Europese\n deel van het Koninkrijk, kennis van een gestelde prejudici\u00eble vraag.\n\nDe Hoge Raad neemt ten aanzien van belastingzaken in Aruba, Cura\u00e7ao en Sint Maarten\n en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze rijkswet\n niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met\n overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van belastingzaken in het Europese\n deel van het Koninkrijk, kennis van een gestelde prejudici\u00eble vraag.\n\n[Vervallen per 01-03-2017]\n\n[Vervallen per 10-10-2010]\n\nDe termijn voor het beroep in cassatie is drie maanden. In de gevallen, waarin de\n termijn voor het hoger beroep korter is dan \u00e9\u00e9n maand, is de termijn voor het beroep\n in cassatie het drievoud van de voor het hoger beroep bepaalde termijn met een minimum\n van \u00e9\u00e9n maand.\n\n1 De termijnen van verschijning in vorderingsprocedures worden bij algemene maatregel\n van rijksbestuur vastgesteld.\n\n2 Indien het beroep in cassatie aanhangig wordt gemaakt volgens de regels die gelden\n voor de verzoekprocedure, bericht de griffier van de Hoge Raad de verweerder of belanghebbende\n over de indiening van het cassatieberoep.\n\nHet Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba kan, indien dit wordt gevorderd, niettegenstaande daartegen\n aan te wenden rechtsmiddelen, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal\n zijn, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit.\n\nBij de overeenkomstige toepassing van artikel 22 van de wet van 4 juli 1957, Stb. 233, treedt de president van de Hoge Raad in de plaats van de president van de rechtbank.\n\nDe zaak kan bij de Hoge Raad ook worden bepleit door advocaten, ingeschreven bij het\n Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba.\n\n1 Indien verwijzing der zaak naar een andere rechter moet plaats hebben, geschiedt deze\n verwijzing steeds naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao,\n Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n2 Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba is bij de behandeling van een zaak, als bedoeld in het vorige\n lid, zoveel mogelijk samengesteld uit rechters die nog niet over de zaak hebben geoordeeld.\n\n3 Indien de Hoge Raad ten principale recht heeft gedaan, wordt deze beslissing ten\n uitvoer gelegd als een uitspraak in Aruba, Cura\u00e7ao en Sint Maarten en in de openbare\n lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in hoger beroep gegeven.\n\n1 Partijen kunnen in strafzaken geen beroep in cassatie instellen tegen beschikkingen.\n\n2 De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen.\n\n3 Voor het openbaar ministerie wordt een beroep in cassatie ingesteld door een procureur-generaal\n bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van\n Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n1 Voor het instellen van het beroep in cassatie staat de verdachte en een procureur-generaal\n bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van\n Bonaire, Sint Eustatius en Saba een termijn open van veertien vrije dagen. Bij algemene\n maatregel van rijksbestuur kan een langere termijn worden vastgesteld voor de gevallen,\n waarin de verdachte geen woonplaats heeft op het eiland waar de beslissing, waartegen\n beroep in cassatie wordt ingesteld, is uitgesproken.\n\n2 Alvorens de stukken van het geding aan de griffier van de Hoge Raad worden gezonden,\n wordt aan de raadsman van de verdachte, indien hij dit verzoekt, gelegenheid gegeven\n de stukken in te zien.\n\n3 Aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in titel III van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk geschieden op de in Aruba, Cura\u00e7ao en Sint\n Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruikelijke wijze,\n en, voor zover zij moeten uitgaan van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, op diens\n uitnodiging door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof\n van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n[Vervallen per 01-03-2017]\n\nAls raadsman van de verdachte kunnen bij de Hoge Raad ook optreden advocaten, ingeschreven\n bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van\n Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n1 Indien verwijzing van de zaak naar een andere rechter moet plaats hebben, geschiedt\n deze steeds naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten\n en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n2 Indien de Hoge Raad de zaak ten principale kan afdoen, is de Hoge Raad bevoegd het\n opleggen van straf geheel of ten dele over te laten aan het Gemeenschappelijk Hof\n van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n3 Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba is in de gevallen in de beide voorgaande leden bedoeld, zoveel\n mogelijk samengesteld uit rechters die nog niet over de zaak hebben geoordeeld.\n\n1 Een door de griffier van de Hoge Raad gewaarmerkt afschrift van het arrest van de\n Hoge Raad wordt zo spoedig mogelijk door de procureur-generaal bij de Hoge Raad gezonden\n aan de procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao,\n Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\n2 De procureur-generaal bij de Hoge Raad geeft tevens van de beslissing kennis aan de\n verdachte en aan de benadeelde partij indien deze zich in het geding heeft gevoegd.\n\n3 De procureur-generaal bij de Hoge Raad verstrekt desgevraagd een afschrift van het\n arrest van de Hoge Raad aan de verdachte en de benadeelde partij, bedoeld in het tweede\n lid.\n\n4 Indien bij het arrest ten principale recht is gedaan, wordt deze beslissing, voor\n zover geen termen zijn gevonden tot het verlenen van gratie, ten uitvoer gelegd als\n een uitspraak in Aruba, Cura\u00e7ao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba in hoger beroep gegeven.\n\n1 De belanghebbende die bevoegd was in belastingzaken hoger beroep in te stellen bij\n het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba en Onze Minister van Financi\u00ebn van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten\n of Nederland kunnen bij de Hoge Raad beroep in cassatie instellen tegen uitspraken\n in belastingzaken van het Gemeenschappelijk Hof. Tegen andere beslissingen van het\n Gemeenschappelijk Hof kan slechts tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen\n de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld.\n\n2 Het beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift\n van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof.\n\n3 \nAfdeling 4 van hoofdstuk V, met uitzondering van artikel 28, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Indien verwijzing naar een andere rechter moet plaats hebben, geschiedt deze steeds\n naar het Gemeenschappelijk Hof.\n\n5 Het Gemeenschappelijk Hof is in het geval, bedoeld in het vierde lid, zoveel mogelijk\n samengesteld uit rechters die nog niet over de zaak hebben geoordeeld.\n\nIn het geval bedoeld in artikel 456, laatste lid, van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk zendt de procureur-generaal bij de Hoge\n Raad het aldaar bedoelde afschrift aan een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk\n Hof van Justitie van Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en\n Saba.\n\nDe Hoge Raad neemt geen kennis van een beroep in cassatie ingesteld door partijen\n tegen eindvonnissen of eindbeschikkingen, die in de Nederlandse Antillen en Aruba\n gewezen zijn voordat deze rijkswet aldaar in werking is getreden.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nDeze wet wordt aangehaald als: Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Cura\u00e7ao,\n Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.\n\nLasten en bevelen, dat deze rijkswet in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Het Loo, 20 juli 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002356/

wetten.nl - Regeling - Boswet - BWBR0002357

{"title": "wetten.nl - Regeling - Boswet - BWBR0002357", "content": "Wet van 20 juli 1961, houdende nieuwe bepalingen ter bewaring van bossen en andere\n houtopstanden\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen vast te\n stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Deze wet verstaat onder:\n\nOnze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;\n\neigenaar: hij, die krachtens eigendom of een beperkt recht het genot heeft van grond;\n\ndunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van\n de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.\n\n2 Voor de toepassing van deze wet wordt onder herbeplanten mede begrepen herbebossen\n en wordt onder vellen mede begrepen rooien alsmede het verrichten van handelingen,\n welke de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.\n\n3 Het periodieke vellen van griend- en hakhout wordt voor de toepassing van deze wet\n niet onder vellen begrepen.\n\n4 De hierna volgende artikelen van deze wet zijn, behoudens het bepaalde in afdeling VII, niet van toepassing op:\n\na. houtopstanden op erven en in tuinen;\n\nb. andere houtopstanden dan op erven en in tuinen binnen een bebouwde kom als bedoeld\n in het volgende lid;\n\nc. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover\n bestaande uit populieren of wilgen;\n\nd. Italiaanse populier, linde, paardenkastanje en treurwilg;\n\ne. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;\n\nf. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaren, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld\n op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;\n\ng. kweekgoed.\n\n5 De gemeenteraad stelt bij besluit vast, welke voor de toepassing van deze wet de\n grenzen van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn. Het ontwerp van het door\n de gemeenteraad te nemen besluit ligt gedurende dertig dagen ter gemeentesecretarie\n voor een ieder ter inzage. De burgemeester maakt de nederlegging tevoren in de Staatscourant, in \u00e9\u00e9n of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden, en voorts\n op de gebruikelijke wijze bekend.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Hij, die het voornemen heeft om tot vellen of doen vellen van houtopstand, anders\n dan bij wijze van dunning, over te gaan, is verplicht van dat voornemen ten minste\n \u00e9\u00e9n maand doch niet langer dan \u00e9\u00e9n jaar tevoren door toezending van een formulier,\n dat als aangetekend stuk wordt verzonden, kennis te geven aan Onze Minister alsmede,\n zo hij niet de eigenaar is van de te ontbloten grond, ook aan deze laatste. Onze Minister\n stelt het model voor dit formulier vast. Onze Minister zendt onverwijld een bevestiging\n van de ontvangst van de kennisgeving.\n\n2 De in het vorige lid bedoelde afzender is verplicht het formulier juist en volledig\n in te vullen en te ondertekenen.\n\n3 Het is verboden te vellen of te doen vellen, anders dan bij wijze van dunning, zonder\n dat een voorafgaande tijdige kennisgeving als bedoeld in het eerste lid is gedaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 De eigenaar van grond, waarop een houtopstand, anders dan bij wijze van dunning, is\n geveld of op andere wijze tenietgegaan, is verplicht binnen een tijdvak van drie jaren\n na de velling of het tenietgaan van de houtopstand te herbeplanten volgens regelen\n bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen.\n\n2 De in het vorige lid bedoelde eigenaar is tevens verplicht beplanting die niet is\n aangeslagen binnen drie jaren na de herbeplanting te vervangen.\n\n3 De in de voorgaande leden bedoelde eigenaar kan aan Onze Minister een verklaring\n vragen, inhoudende dat de door hem voorgestelde herbeplanting voldoet aan de regelen,\n krachtens het eerste lid gesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nHij, die de eigendom van grond als bedoeld in artikel 3, eerste lid, overdraagt of een gebruiksrecht daarop vestigt of overdraagt, is verplicht aan de\n verkrijger kennis te geven van het bestaan van de verplichting tot herbeplanting en\n van haar omvang en daarvan uitdrukkelijk in de akte van levering, vereist voor de\n overdracht of vestiging, te doen blijken.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 vindt geen toepassing, indien de grond, waarop de velling zal worden verricht of\n waarop zich de gevelde of tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering\n van een werk overeenkomstig het bestemmingsplan.\n\n2 Het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 vindt voorts geen toepassing ten aanzien van houtopstanden, welke een zelfstandige\n eenheid vormen, en hetzij geen grotere oppervlakte beslaan dan 10 are, hetzij ingeval\n van rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, niet meer bomen omvatten\n dan 20.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Onze Minister kan bij regeling voor door hem daarbij aan te wijzen groepen van gevallen,\n al dan niet onder voorwaarden, vrijstelling van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3 verlenen.\n\n2 Onze Minister kan in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3, al dan niet onder voorwaarden, ontheffing verlenen.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Economische Zaken kunnen\n ter bewaring van natuur- en landschapsschoon het vellen en doen vellen, anders dan\n bij wijze van dunning, van bossen en andere houtopstanden telkens voor ten hoogste\n vijf jaar verbieden.\n\n2 De bekendmaking van een besluit houdende een verbod als bedoeld in het eerste lid,\n geschiedt door toezending of uitreiking aan de gebruiker van de grond waarop de houtopstand\n zich bevindt en, indien deze niet de eigenaar van die grond is, tevens aan deze laatste.\n Van het besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.\n\n3 Een verbod als bedoeld in het eerste lid kan niet worden opgelegd in het geval, omschreven\n in artikel 5, eerste lid.\n\n4 Indien de in het tweede lid bedoelde gebruiker of eigenaar tengevolge van een verbod,\n als bedoeld in het eerste lid, schade lijdt, welke redelijkerwijze niet of niet geheel\n te zijnen laste behoort te blijven, kennen Onze in het eerste lid genoemde Ministers\n hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit 's Lands\n kas toe.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 De aan andere openbare lichamen toekomende bevoegdheden worden ten aanzien van de\n onderwerpen, waarin deze wet voorziet, slechts beperkt door hetgeen hierna uitdrukkelijk\n is bepaald.\n\n2 De provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd regelen te stellen ter\n bewaring van:\n\na. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover\n bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;\n\nb. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;\n\nc. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld\n op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;\n\nd. kweekgoed.\n\n3 Voorts zijn de in het vorige lid bedoelde colleges niet bevoegd regelen te stellen\n ter bewaring van bossen en andere houtopstanden, welke niet gelegen zijn binnen een\n bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, behoudens ter bewaring van houtopstanden als bedoeld in de artikelen 1, vierde lid,\n onderdeel a, en 5, tweede lid.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nIndien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een krachtens provinciale\n of gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een\n houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand,\n schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort\n te blijven, kennen de in de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentelijke verordening\n aangewezen organen hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding\n uit de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentekas toe.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Vervallen per 01-04-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Ingetrokken worden:\n\na. de Boschwet 1922 (wet van 19 mei 1922, Stb. 349);\n\nb. de Bodemproductiebeschikking 1949 Bosbouw en Houtteelt (Stcrt. 184);\n\n2 \n \n [Red: Wijzigt de Overgangswet Bodemproductie 1950.]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nDeze wet kan worden aangehaald onder de titel van \"Boswet\".\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeri\u00eble departementen, autoriteiten, colleges\n en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Het Loo , 20 juli 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002357/

wetten.nl - Regeling - Instellingsbesluit bedrijfschap bakkersbedrijf - BWBR0002358

{"title": "wetten.nl - Regeling - Instellingsbesluit bedrijfschap bakkersbedrijf - BWBR0002358", "content": "Besluit van 19 augustus 1961, tot instelling van een bedrijfschap voor het bakkersbedrijf\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van de Staatssecretarissen van Algemene Zaken, van Economische Zaken\n en van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Onze Minister van Landbouw en Visserij,\n van 21 juni 1961, nr. U 5984, ministerie van Algemene Zaken, afdeling Publiekrechtelijke\n Bedrijfsorganisatie;\n\nOverwegende, dat het wenselijk is, overeenkomstig het door de Sociaal-Economische\n Raad op 24 februari 1961 uit eigen beweging daartoe uitgebrachte en op 28 april 1961\n aangevulde advies over te gaan tot instelling van een bedrijfschap voor het bakkersbedrijf;\n\nGelet op de Wet op de Bedrijforganisatie;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 19 juli 1961, nr. 32);\n\nGezien het nader rapport van de Staatssecretarissen van Algemene Zaken en van Sociale\n Zaken en Volksgezondheid en van Onze Ministers van Economische Zaken en van Landbouw\n en Visserij, van 1 augustus 1961, nr. U 6176, ministerie van Algemene Zaken, afdeling\n Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\n1 Er is een bedrijfschap voor het bakkersbedrijf.\n\n2 Het bedrijfschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\n1 Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin wordt uitgeoefend:\n\na. het bedrijf van het bereiden van brood, al dan niet tezamen met andere bakkersartikelen,\n of\n\nb. het bedrijf van het verkopen van in een andere onderneming bereid brood door middel\n van wijkbezorging aan particulieren, indien dit gepaard gaat met het bereiden van\n andere bakkersartikelen.\n\n2 Onder de ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, zijn niet begrepen:\n\na. de ondernemingen, waarin uitsluitend roggebrood wordt bereid;\n\nb. de ondernemingen, waarin bij de uitoefening van het banketbakkersbedrijf geen ander\n brood dan kleinbrood, krentenbrood, kerstbrood of soortgelijke gelegenheidsprodukten\n wordt bereid.\n\n3 Dit besluit verstaat onder:\n\nbakkersartikelen: geheel of gedeeltelijk uit meel of bloem bereide artikelen;\n\nwederverkoper: degene die een onderneming drijft, waarin brood dat in een andere onderneming\n is bereid, wordt verkocht aan particulieren;\n\nwet: de Wet op de Bedrijfsorganisatie.\n\n4 Dit besluit verstaat onder het verkopen en leveren aan particulieren mede het daarmede\n gepaard gaande verkopen en leveren aan instellingen en aan degenen, die het gekochte\n in een door hen gedreven onderneming aanwenden.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\n1 Het bedrijfschap heeft voor de aangelegenheden, welke de regeling van het in artikel 4, onder c, genoemde onderwerp betreffen, een orgaan als bedoeld in artikel 88a van de wet, genaamd Commissie Aangelegenheden Wederverkopers.\n\n2 De leden van het orgaan worden benoemd door de organisaties van ondernemers en van\n werknemers, daartoe aangewezen door de Sociaal-Economische Raad. Voor aanwijzing komen\n slechts in aanmerking naar het oordeel van de raad representatieve organisaties van\n de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers, welke verenigingen met volledige\n rechtsbevoegdheid zijn.\n\n3 De organisaties zijn bevoegd voor elk lid, dat zij benoemen, tevens een plaatsvervanger\n te benoemen.\n\n4 De Sociaal-Economische Raad bepaalt het aantal leden van het orgaan, alsmede het\n aantal leden dat elke aangewezen organisatie kan benoemen, in dier voege dat het aantal\n leden, te benoemen door organisaties welke ook zijn aangewezen tot het benoemen van\n bestuursleden van het bedrijfschap, gelijk is aan het aantal leden, te benoemen door\n organisaties, welke niet als zodanig zijn aangewezen.\n\n5 Het bestuur van het bedrijfschap benoemt, onder goedkeuring van de Sociaal-Economische\n Raad, de voorzitter van het orgaan buiten de leden van het bestuur en van het orgaan.\n\n6 De zittingsperiode van de voorzitter en van de leden van het orgaan valt samen met\n die van het bestuur van het bedrijfschap.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nAan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende\n onderwerpen:\n\na. het aanbieden en verstrekken van geschenken in de vorm van goederen of diensten;\n\nb. het geven van kortingen bij de verkoop van bakkersartikelen aan particulieren;\n\nc. de levering van brood, al dan niet tezamen met andere bakkersartikelen, aan wederverkopers\n door degenen, die een onderneming drijven, waarin het in artikel 2, eerste lid, onder a, genoemde bedrijf wordt uitgeoefend;\n\nd. de levering van brood, al dan niet tezamen met andere bakkersartikelen, door middel\n van wijkbezorging aan particulieren, aan wie door de daarbij betrokken ondernemer\n of werknemer tevoren als bezorger van een andere onderneming brood is geleverd;\n\ne. de registratie van de ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;\n\nf. het verstrekken van gegevens ten behoeve van de voorbereiding van verordeningen of\n het toezicht op de naleving ervan, dan wel ten behoeve van het vaststellen van heffingen;\n\ng. de inzage van boeken en bescheiden ter verkrijging van gegevens, welke in strijd met\n een bij verordening opgelegde verplichting niet zijn verstrekt, dan wel ter verificatie\n van op grond van een verordening verstrekte gegevens, waarvan de juistheid niet is\n gestaafd door een verklaring van een deskundige, die aan door het bestuur van het\n bedrijfschap te stellen eisen voldoet.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nEen verordening betreffende het in artikel 4, onder c, genoemde onderwerp wordt niet vastgesteld dan nadat de Commissie Aangelegenheden\n Wederverkopers in de gelegenheid is gesteld over het ontwerp van de verordening van\n advies te dienen. Bij het inzenden van de verordening ter goedkeuring wordt dit advies\n overgelegd. In het advies wordt desverlangd melding gemaakt van afwijkende gevoelens\n van een minderheid in de commissie.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nVerordeningen betreffende de in artikel 4, onder e, f en g, genoemde onderwerpen behoeven in plaats van de in artikel 94 van de wet voorziene\n goedkeuring, die van de Sociaal-Economische Raad, tenzij reeds op grond van enige\n andere bepaling van de wet de goedkeuring van Onze betrokken Ministers is vereist.\n In dit laatste geval beslissen dezen omtrent de goedkeuring niet dan na de raad te\n hebben gehoord.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nBij verordeningen betreffende de in artikel 4, onder a en b, genoemde onderwerpen kan worden bepaald, dat de bij of krachtens die verordeningen\n gestelde regelen, voor zover zij betrekking hebben op brood, mede anderen dan de in\n artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen binden,\n voor zover deze handelingen verrichten, die bedrijfsmatig plegen te worden verricht\n in de ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nOvertredingen van een op grond van artikel 4 vastgestelde verordening kunnen bij die verordening worden aangewezen als strafbare\n feiten.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\n1 Behoudens het in het tweede en derde lid bepaalde, worden de heffingen, bedoeld in\n artikel 126, eerste lid, van de wet opgelegd:\n\na. voor de ondernemingen, waarin het in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde bedrijf wordt uitgeoefend, naar de grondslag van de hoeveelheid meel of\n bloem, gebezigd voor de bereiding van bakkersartikelen;\n\nb. voor de ondernemingen, waarin het in artikel 2, eerste lid, onder b, bedoelde bedrijf wordt uitgeoefend, naar de grondslag van de in de uitoefening van\n dat bedrijf verkregen omzet in geld van bakkersartikelen.\n\n2 Als basisheffing kan een periodieke heffing worden opgelegd tot een bedrag, dat voor\n alle ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, gelijk is.\n\n3 Heffingen, waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd\n naar de grondslag, die het bestuur van het bedrijfschap in verband met die bestemming\n passend acht.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als Instellingsbesluit bedrijfschap bakkersbedrijf.\n\n[Regeling vervallen per 09-03-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nOnze Ministers van Algemene Zaken, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij\n en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit,\n dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nPorto Ercole, 19 augustus 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Algemene Zaken,\n\nN. SCHMELZER.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nB. ROOLVINK.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002358/

wetten.nl - Regeling - Wet op de kansspelbelasting - BWBR0002359

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de kansspelbelasting - BWBR0002359", "content": "Wet van 14 september 1961, houdende regelen inzake de belastingheffing met betrekking\n tot kansspelen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de belastingheffing met\n betrekking tot kansspelen nader te regelen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nOnder de naam kansspelbelasting wordt een belasting geheven van:\n\na. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 27g, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden casinospelen, en degene die opbrengst\n geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 27g, eerste lid, van de Wet\n op de kansspelen aangeboden casinospelen in Nederland, niet zijnde kansspelen op afstand;\n\nb. de houder van een vergunning voor de exploitatie van speelautomaten als bedoeld in\n artikel\u00a030h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder diens vergunning in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten\n waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld;\n\nc. degene die opbrengst geniet van zonder een vergunning als bedoeld in onderdeel b in\n Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt\n gespeeld;\n\nd. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden kansspelen op afstand, en degene\n die opbrengst geniet van het tijdelijk zonder een vergunning als bedoeld in artikel\n 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen aangeboden kansspelen op afstand;\n\ne. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de kansspelen ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden sportweddenschappen en degene\n die opbrengst geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 15, eerste lid,\n van de Wet op de kansspelen aangeboden sportweddenschappen in Nederland;\n\nf. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de kansspelen ten aanzien van de onder die vergunning aangeboden totalisator en degene die opbrengst\n geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet\n op de kansspelen aangeboden totalisatoren in Nederland;\n\ng. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde kansspelen\n die vallen onder onderdeel a, b, c, d, e of f;\n\nh. de in Nederland wonende of gevestigde gerechtigden tot de prijzen van buitenlandse\n kansspelen, niet zijnde:\n\n1\u00b0. casinospelen, kansspelautomatenspelen, sportweddenschappen en totalisatoren die worden\n gehouden of georganiseerd door natuurlijke personen of door lichamen van wie er een\n of meer wonen, onderscheidenlijk zijn gevestigd, in een lidstaat van de Europese Unie\n of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische\n Ruimte;\n\n2\u00b0. kansspelen op afstand;\n\ni. de in Nederland wonende of gevestigde gerechtigden tot de prijzen van kansspelen op\n afstand, niet zijnde kansspelen op afstand als bedoeld in onderdeel d.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot mededinging naar:\n\na. prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling\n waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met\n inbegrip van piramidespelen en met uitzondering van levensverzekeringen en premieleningen;\n\nb. prijzen en premies, uitgeloofd ten behoeve van de deelnemers aan een prijsvraag van\n welke aard ook, tenzij een wetenschappelijke of kunstzinnige prestatie wordt gevorderd,\n dan wel een prestatie waarmee het algemeen maatschappelijk belang wordt gediend.\n\n2 Onder kansspelen op afstand worden verstaan kansspelen die op afstand met elektronische\n communicatiemiddelen worden gegeven en waaraan wordt deelgenomen zonder fysiek contact\n met degene die gelegenheid geeft of die voor deelname aan die kansspelen ruimte en\n middelen ter beschikking stelt, met uitzondering van promotionele kansspelen en kansspelen\n waarvoor op grond van een ander artikel dan artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen een vergunning is verleend.\n\n3 Onder kansspelautomatenspel wordt verstaan een kansspel dat bestaat uit een door de\n speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het\n resultaat kan leiden tot rechtstreekse of niet-rechtstreekse uitkering van prijzen,\n met inbegrip van extra speelduur.\n\n4 Onder piramidespelen worden verstaan gelegenheden waarbij deelnemers een goed afgeven\n of een verplichting aangaan teneinde daaruit een voordeel te verwerven dat geheel\n of ten dele afhankelijk is van de afgifte van een goed of het aangaan van een verplichting\n door latere deelnemers.\n\n5 Onder casinospelen worden verstaan casinospelen als bedoeld in artikel\u00a027i van de Wet op de kansspelen, met inbegrip van spelen die naar hun aard en opzet vergelijkbaar zijn met dergelijke\n casinospelen.\n\n6 Kansspelen worden als binnenlands beschouwd, indien zij worden gehouden door natuurlijke\n personen of door lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van wie een of meer in Nederland wonen of zijn gevestigd.\n\n7 Kansspelen worden als buitenlands beschouwd, indien zij niet vallen onder het zesde\n lid.\n\n1 De belasting wordt geheven:\n\na. in de gevallen waarin artikel 1, onderdeel a, b, c, d, e of f, van toepassing is, naar het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten\n en de ter beschikking gestelde prijzen en naar hetgeen in een tijdvak anders dan als\n inzet ontvangen is voor het geven van gelegenheid tot deelneming aan kansspelen;\n\nb. in de gevallen waarin artikel 1, onderdeel g of h, van toepassing is, naar de prijzen;\n\nc. in de gevallen waarin artikel 1, onderdeel i, van toepassing is, naar het positieve verschil tussen de in een kalendermaand gewonnen\n prijzen en de in die kalendermaand gedane inzetten.\n\n2 Onder prijzen worden verstaan alle goederen waaraan in het economische verkeer waarde\n kan worden toegekend, welke aan de deelnemers van de kansspelen uit hoofde van hun\n deelneming toevallen.\n\n3 Voor zover de prijzen niet in geld bestaan, worden zij in aanmerking genomen naar\n de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.\n\n1 Indien artikel\u00a01, onderdeel g of h, van toepassing is, is van de belasting vrijgesteld:\n\na. de prijs die niet meer bedraagt dan \u20ac\u00a0449;\n\nb. de prijs welke niet uitgaat boven de prestatie welke staat tegenover de deelneming\n uit hoofde waarvan aanspraak op de prijs bestaat.\n\n2 Alle prijzen uit loterijen en prijsvragen welke verschuldigd zijn door dezelfde schuldenaar\n en vallen op loten of onderdelen van loten op grond van dezelfde toevallige gebeurtenis,\n worden voor de toepassing van het eerste lid tezamen als \u00e9\u00e9n prijs beschouwd.\n\n1 De belasting bedraagt 30,5 percent.\n\n2 Neemt, in het geval waarin artikel\u00a01, onderdeel g, van toepassing is, degene die de prijs verschuldigd is, de belasting voor zijn rekening,\n dan wordt voor het berekenen van de belasting de prijs met 100/69,5 vermenigvuldigd.\n\n1 In de gevallen waarin artikel 1, onderdeel a, b, c, d, e of f, van toepassing is, moet de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte\n worden voldaan.\n\n2 De belasting is verschuldigd op de laatste dag van het tijdvak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a.\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\n1 In de gevallen waarin artikel 1, onderdeel g, van toepassing is, wordt de belasting geheven door inhouding op de prijs.\n\n2 Inhoudingsplichtige is degene die de prijs verschuldigd is.\n\n3 De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop\n de prijs ter beschikking is gesteld.\n\n4 Overtreft de belasting de prijs voor zover deze in geld bestaat, dan wordt het ontbrekende\n geacht te zijn ingehouden op het in het derde lid omschreven tijdstip, met dien verstande\n dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat ontbrekende te verhalen op de belastingplichtige.\n De inhoudingsplichtige kan de afgifte van de prijs voor zover deze niet in geld bestaat\n opschorten tot voldoening van deze vordering plaatsvindt.\n\n5 De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen.\n Het tijdstip waarop de belasting is verschuldigd, is het tijdstip waarop de prijs\n ter beschikking is gesteld of, onder bij ministeri\u00eble regeling te stellen voorwaarden,\n de laatste dag van de kalendermaand of van het kalenderkwartaal waarin de prijs ter\n beschikking is gesteld.\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\n1 In de gevallen waarin artikel 1, onderdeel h, van toepassing is, moet de belasting op aangifte worden voldaan.\n\n2 De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de prijs:\n\na. ontvangen of verrekend wordt, ter beschikking van de belastingplichtige wordt gesteld\n of rentedragend wordt, dan wel\n\nb. vorderbaar en tevens inbaar wordt.\n\n1 In de gevallen waarin artikel 1, onderdeel i, van toepassing is, moet de belasting op aangifte worden voldaan.\n\n2 De belasting is verschuldigd op de laatste dag van de kalendermaand, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c.\n\n[Vervallen per 01-06-1990]\n\n[Vervallen per 01-06-1990]\n\n[Vervallen per 14-07-1994]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n[Vervallen per 31-12-1964]\n\n1 Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip.\n\n2 Haar bepalingen zijn van toepassing, indien de gerechtigdheid tot de prijs op of\n na dat tijdstip ontstaat.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Wet op de kansspelbelasting.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 14 september 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Financi\u00ebn,\n\nVAN DEN BERGE.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002359/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Verdrag onderhoudsverhaal in het buitenland 1956 - BWBR0002361

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Verdrag onderhoudsverhaal in het buitenland 1956 - BWBR0002361", "content": "Wet van 27 september 1961, houdende uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York\n gesloten Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, voorzieningen te treffen\n tot uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten Verdrag inzake het verhaal\n in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud (Trb. 1957, 121);\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nIn deze wet wordt onder \"het Verdrag\" verstaan het op 20 juni 1956 te New York gesloten\n Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud.\n\nAls verzendende instellingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Verdrag, treedt\n op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.\n\nAls ontvangende instelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag, treedt\n op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.\n\n[Vervallen per 01-01-1997]\n\nDe gemeentebesturen en ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen het Landelijk\n Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kosteloos alle inlichtingen en verstrekken hun kosteloos\n alle afschriften en uittreksels uit hun registers, welke het Bureau van hen vraagt\n ter uitvoering van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taak.\n\nDe ontvangende instelling is bevoegd om ook zonder uitdrukkelijke volmacht, als bedoeld\n in artikel 3, derde lid, van het Verdrag, namens de verzoeker op te treden.\n\nIndien van een beslissing inzake onderhoud, gegeven in een land, dat partij is bij\n het Verdrag, het exequatur in Nederland wordt verzocht op grond van een andere internationale\n overeenkomst, kan dit exequatur door de ontvangende instelling, worden gevraagd.\n\n1 De ontvangende instelling behoeft, in rechte optredend ter uitvoering van de hun bij\n of krachtens deze wet opgedragen taak, niet de bijstand van een advocaat, tenzij het\n een vorderingsprocedure betreft.\n\n2 De verzoeker wordt, onverminderd artikel 79, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geacht woonplaats te hebben gekozen ten kantore van de ontvangende instelling. Alle\n stukken, voor hem bestemd en zijn onderhoudsaanspraak betreffend, kunnen aldaar worden\n betekend.\n\n1 Rogatoire commissies in zaken van onderhoud kunnen door een autoriteit van een Staat,\n voor welke het Verdrag van kracht is, worden opgedragen aan de Nederlandse rechter.\n Op zodanige rogatoire commissies zijn van overeenkomstige toepassing de artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, laatste lid, 12, 13 en 14, met uitzondering van het bepaalde onder a en b van artikel 14, van de wet van 24 december 1958 (Stb. 677), houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag\n betreffende de burgerlijke rechtsvordering.\n\n2 Rogatoire commissies in zaken van onderhoud kunnen door de Nederlandse rechter worden\n opgedragen aan een autoriteit van een Staat, voor welke het Verdrag van kracht is,\n voor zover het recht van die Staat de uitvoering van de rogatoire commissie toelaat.\n Op zodanige rogatoire commissies zijn van toepassing de artikelen 15, tweede lid,\n 17 en 18 van de in het eerste lid bedoelde wet.\n\n1 Indien de in het buitenland verblijvende schuldeiser ter zake van onderhoud kosteloos\n wenst te procederen in Nederland, dient bij zijn daartoe strekkend verzoek een verklaring\n te worden overgelegd, bevattende zo volledig mogelijke gegevens omtrent zijn ambt,\n beroep of bedrijf en zijn gezin en omtrent de stand van de inkomsten en het vermogen\n van hem en zijn gezin.\n\n2 De verklaring dient te zijn afgegeven door de autoriteiten van de gewone verblijfplaats\n van de schuldeiser of, bij gebreke daarvan, door de autoriteiten van zijn werkelijk\n verblijf. Zij wordt kosteloos gelegaliseerd door een diplomatieke of consulaire ambtenaar\n van Nederland.\n\n3 De ontvangende instelling kan, al dan niet op verzoek van de rechter, de verzendende\n instelling, welke de stukken aan haar heeft toegezonden, verzoeken aanvullende gegevens\n over te leggen omtrent de inkomsten en het vermogen van de schuldeiser.\n\nBij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent de\n wijze, waarop het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de in deze wet bedoelde\n taak zal uitvoeren.\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 27 september 1961\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002361/

wetten.nl - Regeling - Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties - BWBR0002362

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties - BWBR0002362", "content": "Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nIn deze beschikking wordt verstaan onder:\n\nde Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;\n\nde geneeskundig hoofdinspecteur van de volksgezondheid;\n\neen rechtspersoonlijkheid bezittende landelijke kruisorganisatie, welke optreedt\n als overkoepelend of centraal orgaan op het terrein van de preventieve gezondheidszorg;\n\neen rechtspersoonlijkheid bezittende provinciale kruisorganisatie met eenzelfde doelstelling\n als de onder c bedoelde organisatie.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nAan de landelijke en provinciale organisaties opgenomen in de bij deze beschikking\n behorende lijst kan, indien de wetgever de nodige gelden heeft toegestaan, op de voorwaarden\n vermeld in deze regeling, een subsidie worden toegekend ter zake van haar leidinggevende\n werk voor de volksgezondheid. Dit omvat werkzaamheden zowel op medisch en sociaal-hygi\u00ebnisch\n als op organisatorisch en administratief gebied.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nOp het ministerie moet zijn gedeponeerd een gewaarmerkt afschrift van de statuten,\n c.q. de stichtingsakte van de organisatie; wijzigingen van de statuten, c.q. akte\n dienen onverwijld aan de Minister te worden medegedeeld.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Het subsidie wordt verleend:\n\na. voor de salarissen van het personeel, dat voor de vervulling van de in artikel 2 bedoelde werkzaamheden is verbonden aan de landelijke of provinciale organisaties;\n\nb. voor de wettelijke ten laste van de werkgever komende sociale lasten en de uitgaven\n voor de ouderdoms- en invaliditeits-, weduwen- en wezenverzekering van het onder a bedoelde personeel;\n\nc. voor de uitgaven voor het administratieve apparaat.\n\n2 Het subsidie in de kosten bedoeld in het eerste lid, onder a en b, bedraagt een percentage van de salarissen bedoeld onder a, dan wel, indien het een provinciale organisatie betreft met minder dan 10 000 leden,\n een vast bedrag per jaar.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De minister stelt vast:\n\na. de personeelsformaties der landelijke en provinciale organisaties, ten behoeve waarvan\n het in artikel 4, eerste lid, bedoelde subsidie wordt verleend;\n\nb. de aan het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 ontleende salarisschalen,\n naar de maxima waarvan na verhoging met een bedrag voor A.O.W.-compensatie het subsidie\n ten behoeve van de functionarissen, behorende tot de onder a bedoelde personeelsformaties, wordt berekend;\n\nc. het percentage en het vaste bedrag bedoeld in artikel 4, tweede lid.\n\n2 De beschikkingen van de minister, ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid,\n worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De minister stelt jaarlijks v\u00f3\u00f3r 1 april de organisaties in kennis van de bedragen\n die als grondslag dienen voor het over het verstreken kalenderjaar per functionaris\n vast te stellen subsidie.\n\n2 Bij de berekening van elke grondslag als bedoeld in het eerste lid wordt een bedrag\n van f 50 of meer naar boven afgerond op f 100 en een bedrag van minder dan f 50 buiten\n beschouwing gelaten.\n\n3 In geval van een vacature wordt het subsidie vastgesteld naar verhouding van het aantal\n volle maanden gedurende welke de formatieplaats bezet is geweest.\n\n4 Voor de toepassing van het gestelde in het derde lid wordt een maand, waarin een formatieplaats\n tenminste 15 dagen bezet is geweest als een volle maand aangemerkt.\n\n5 In geval van arbeidsongeschiktheid van een tot de subsidiabele personeelsformatie\n behorende functionaris, veroorzaakt door ziekte of ongeval, wordt voor de desbetreffende\n functionaris het subsidie ten volle, doch ten hoogste gedurende 12 maanden na het\n optreden van de arbeidsongeschiktheid toegekend. De over die periode door de organisatie\n ontvangen uitkeringen uit hoofde van wettelijke verplichte sociale verzekeringen worden\n niet op het subsidie in mindering gebracht in eventuele kosten van vervanging over\n die periode wordt geen subsidie verleend\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe organisatie richt v\u00f3\u00f3r 1 maart van het jaar, waarvoor subsidie wordt gewenst, een\n aanvraag tot de minister, onder overlegging van:\n\na. een nominatieve opgave van de op 1 januari van dat jaar in dienst zijnde functionarissen\n van de voor subsidie in aanmerking komende personeelsformatie, volgens het daarvoor\n door de hoofdinspecteur vastgestelde model;\n\nb. voor zover het de provinciale organisaties betreft, een opgave van het aantal leden\n op die datum. Onder leden worden verstaan de aan de plaatselijke kruisverenigingen\n contribuerende gezinshoofden en meerderjarige ongehuwde personen.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nVoor zover dit ter bepaling van het subsidie noodzakelijk is, moet te allen tijde\n inzage in de financi\u00eble administratie aan de hiertoe door de minister aan te wijzen\n ambtenaren worden verleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe provinciale organisaties dienen v\u00f3\u00f3r 1 juli, de landelijke v\u00f3\u00f3r 1 oktober van elk\n jaar een jaarverslag over de werkzaamheden in het afgelopen jaar in bij de minister\n en de hoofdinspecteur.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1962.\n\nDeze beschikking, welke in afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer,\n kan worden aangehaald als: Rijkssubsidieregeling landelijke en provinciale kruisorganisaties,\n en zal worden geplaatst in de Staatscourant.\n\n's-Gravenhage, 25 oktober 1961\n\nminister\n\nG. M. J. Veldkamp"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002362/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting - BWBR0002363

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting - BWBR0002363", "content": "Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting\n\nDe Staatssecretaris van Financi\u00ebn,\n\nGelet op artikel 7 van de Wet op de kansspelbelasting (Stb. 1961, 313), artikel 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en artikel 1 van de Wet van 24 december 1927 (Stb. 416);\n\nBesluit:\n\nVoor de toepassing van het bij deze regeling bepaalde wordt verstaan onder:\n\nWet op de kansspelbelasting;\n\nkansspelbelasting.\n\nHet tijdstip waarop de belasting, bedoeld in artikel 6 van de wet, in het kalenderjaar is verschuldigd, is:\n\na. de laatste dag van de kalendermaand waarin de prijs ter beschikking is gesteld, indien:\n\n1\u00b0. de inhoudingsplichtige meerdere keren per kwartaal binnenlandse kansspelen organiseert\n waarop artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet van toepassing is; en\n\nb. de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de prijs ter beschikking is gesteld,\n indien:\n\n1\u00b0. de afgedragen belasting, bedoeld in artikel 6 van de wet, in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren per kwartaal gemiddeld\n niet meer heeft bedragen dan \u20ac\u00a015.000; en\n\n2\u00b0. aan de inhoudingsplichtige in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren\n niet meer dan twee naheffingaanslagen zijn opgelegd ter zake van de belasting, bedoeld\n in artikel 6 van de wet.\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\nDe aanslagbiljetten van de naheffingsaanslagen worden in afwijking van artikel 8 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) verzonden door de inspecteur.\n\n1 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting.\n\n2 Zij treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.\n\n's-Gravenhage, 30 oktober 1961\n\nStaatssecretaris\n\ndirecteur-generaal voor fiscale zaken in algemene dienst\n\nC. P. Tuk"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002363/

wetten.nl - Regeling - Rijkssubsidieregeling voor het algemeen maatschappelijk werk - BWBR0002365

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rijkssubsidieregeling voor het algemeen maatschappelijk werk - BWBR0002365", "content": "Rijkssubsidieregeling voor het algemeen maatschappelijk werk\n\nde Minister van Maatschappelijk Werk\n\nOverwegende, dat de instellingen voor algemeen maatschappelijk werk niet tot de gewenste\n en noodzakelijke ontwikkeling kunnen worden gebracht zonder financi\u00eble steun van rijkswege;\n\nBESLUIT:\n\nvoor het verkrijgen van rijkssubsidie de volgende regelen te stellen.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nVoor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:\n\nde Minister van Maatschappelijk Werk;\n\nhet Ministerie van Maatschappelijk Werk;\n\neen instelling voor algemeen maatschappelijk werk, die zich ten doel stelt:\n\nhet verrichten van arbeid, gericht op het voorkomen en opheffen van de verscheidene\n maatschappelijke moeilijkheden van de mens als zodanig en van het gezin, waarbij ook\n aandacht wordt besteed aan de relatie met andere levensverbanden, teneinde bij te\n dragen tot een persoonlijk en maatschappelijk bevredigend functioneren van de mens;\n\ndiploma van een ingevolge de Nijverheidsonderwijswet gesubsidieerde school voor maatschappelijk\n werk;\n\nschriftelijke verklaring, afgegeven door het bestuur van een der opleidingsinstituten,\n genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, dat de betrokkene de opleiding met goed gevolg heeft doorlopen;\n\nalle betalingen aan \u2013 dan wel ten behoeve van \u2013 functionarissen, supervisors in vast\n dienstverband en administratieve hulpkrachten, welke worden gerekend tot het belastbaar\n loon volgens het Besluit op de Loonbelasting 1940;\n\nde door de minister ingestelde commissie, belast met het uitbrengen van adviezen inzake\n deze regeling.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nVoor subsidie op grond van deze regeling kunnen in aanmerking komen in Nederland gevestigde,\n rechtspersoonlijkheid bezittende, privaatrechtelijke instellingen, welke blijkens\n hun stichtingsakte of statuten algemeen maatschappelijk werk verrichten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Als functionaris wordt aangemerkt:\n\na. de leidinggevend maatschappelijk werker;\n\nb. de maatschappelijk werker;\n\nc. de candidaat-maatschappelijk werker;\n\nd. de assisterende beroepskracht.\n\n2 De functionarissen kunnen worden belast met verschillende taken, met dien verstande,\n dat in het kader van deze regeling wordt verstaan onder:\n\ndegene, die belast is met het geven van directe leiding aan de uitvoerende arbeid\n van maatschappelijk werkers en candidaat-maatschappelijk werkers, alsmede met het\n geven van voorlichtende instructies ten behoeve van de werkzaamheden van assisterende\n beroepskrachten en vrijwilligers;\n\ndegene, die belast is met taken van uitvoerende arbeid van algemeen maatschappelijk\n werk;\n\ndegene, die belast is met uitvoerende arbeid als genoemd onder b, voor zover deze verricht kan worden in combinatie met de studie ter verkrijging\n van de noodzakelijke deskundigheid;\n\ndegene, die, onder directe leiding en op aanwijzing van de maatschappelijk werker,\n aan wie hij is toegevoegd, belast is met taken van uitvoerende arbeid op middelbaar\n niveau.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nAls administratieve hulpkracht wordt aangemerkt de hulpkracht, die administratieve\n werkzaamheden verricht ten behoeve van de functionarissen voor het algemeen maatschappelijk\n werk en eventueel van de deskundigen. De administratieve hulpkracht, belast met het\n voeren van de financi\u00eble administratie van de instelling, wordt niet als zodanig aangemerkt.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nAls deskundigen in de zin van deze regeling worden beschouwd een supervisor, een psychiater\n of een psycholoog, die als adviserend medewerker met het oog op de arbeid van de leidinggevend\n maatschappelijk werker(s) en/of de maatschappelijk werker(s) aan de instelling is\n verbonden.\n\nDe werkzaamheden van de supervisor dienen \u2014 zo nodig \u2014 tevens gericht te zijn op de\n candidaat-maatschappelijk werker(s).\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nWijzigingen in de stichtingsakte of de statuten en in de werkwijze van de instelling\n dienen ter kennis van de minister te worden gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nSubsidie op grond van deze regeling wordt slechts verleend, voor zover de wetgever\n de nodige gelden heeft toegestaan.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nAan de toekenning van subsidie of voorschotten daarop kan geen aanspraak worden ontleend\n op de toekenning van subsidie over volgende jaren.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Indien een instelling voor de eerste maal subsidie aanvraagt, wordt de beslissing\n ten aanzien van deze aanvraag door de minister eerst genomen na voorafgaand overleg\n met de betrokken provinciale of gemeentelijke overheid, aan welke een afschrift van\n deze beslissing wordt gezonden.\n\n2 Het in het eerste lid gestelde is eveneens van toepassing, indien een instelling een\n verzoek indient voor uitbreiding van het aantal voor subsidie in aanmerking komende\n functionarissen, de inschakeling van deskundigen of het gebruik van een auto.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Een instelling komt voor subsidie in aanmerking, indien\n\na. de functionarissen werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van en volgens richtlijnen\n te geven door het bestuur van de instelling;\n\nb. de functionarissen voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 11;\n\nc. de arbeidsvoorwaarden van de functionarissen door het bestuur van de instelling schriftelijk\n worden vastgelegd;\n\nd. aan de onderscheiden facetten van het algemeen maatschappelijk werk, gelet op de omstandigheden\n in plaats of streek, de nodige aandacht wordt besteed, en het werk op deskundige wijze\n wordt verricht;\n\ne. de werkzaamheden van een functionaris gericht zijn op een verantwoord aantal personen,\n dan wel van voldoende omvang zijn \u2014 een en ander ter beoordeling van de minister;\n\nf. het streven gericht is op een verantwoorde inschakeling van vrijwilligers;\n\ng. een zodanige samenwerking met instellingen van bijzonder en gespecialiseerd maatschappelijk\n werk wordt nagestreefd, dat de bemoeienis met personen of gezinnen, welke beter door\n deze instellingen kan worden behartigd, daaraan wordt overgedragen, en dat de bemoeienis\n met personen of gezinnen, welke niet of niet langer bij de instellingen van bijzonder\n of gespecialiseerd maatschappelijk werk behoeft te blijven, van deze wordt overgenomen;\n\nh. zo mogelijk advies en voorlichting worden ontvangen van een orgaan van samenwerking,\n als bedoeld in de regeling voor de subsidi\u00ebring van organen van samenwerking voor\n het maatschappelijk werk op levensbeschouwelijke of algemene grondslag (U 88063);\n\ni. te allen tijde door het bestuur aan de daartoe door of namens de minister aangewezen\n ambtenaren inlichtingen worden verstrekt omtrent aard en omvang van de werkzaamheden.\n\n2 Indien een instelling niet voldoet aan het gestelde onder d of e van het eerste lid\n van dit artikel, kan deze toch voor subsidie in aanmerking komen, zij het tot een\n lager percentage dan genoemd in artikel 14.\n\nHet maximale overheidssubsidie, bedoeld in artikel 31, wordt in dat geval naar evenredigheid verlaagd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nVan de functionarissen dient:\n\na. de leidinggevend maatschappelijk werker in het bezit te zijn van het diploma, gedurende\n vijf jaar werkzaam te zijn geweest in het algemeen maatschappelijk werk of in een\n daarmede gelijk te stellen vorm van maatschappelijk gezinswerk en in het bezit te\n zijn van het diploma van een der voortgezette opleidingen, genoemd in de bij deze\n regeling behorende bijlage 2;\n\nb. de maatschappelijk werker in het bezit te zijn van het diploma;\n\nc. de candidaat-maatschappelijk werker een urgentie-opleiding van maatschappelijk werkers,\n verbonden aan een ingevolge de Nijverheidsonderwijswet gesubsidieerde school voor\n maatschappelijk werk, te volgen;\n\nd. de assisterende beroepskracht in het bezit te zijn van het getuigschrift.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe minister kan \u2014 gehoord de Adviescommissie \u2014 besluiten subsidie te verlenen in de\n kosten van een functionaris in gevallen, waarin hij niet voldoet aan de in deze regeling\n gestelde eisen inzake opleiding en ervaring.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet subsidie aan een instelling wordt verleend in de vorm van een bijdrage in de voor\n subsidie in aanmerking komende uitgaven voor:\n\na. salarissen en diverse op de salarissen rustende kosten, c.q. honoraria;\n\nb. apparaatskosten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe bijdrage bedraagt 50%, tenzij artikel 10, tweede lid, van toepassing is.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet subsidie wordt verleend in de kosten van functionarissen met een volledige dagtaak.\n Ook kan subsidie worden verleend in de kosten van functionarissen met een gedeeltelijke\n dagtaak, indien deze van redelijke omvang is.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Het salaris van een functionaris en van een supervisor in vast dienstverband van een\n instelling komt voor subsidie in aanmerking tot het bedrag, dat, gelet op leeftijd\n en ervaring van betrokkene, redelijk is te achten, en tot het maximum vermeld in de\n bij deze regeling behorende bijlage 5.\n\n2 De in de bij deze regeling behorende bijlage 5 vermelde maxima zijn aan dezelfde verhogingen en verlagingen onderworpen als die\n waaraan de bezoldiging van ambtenaren met een overeenkomstig salaris volgens het Bezoldigingsbesluit\n Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 is onderworpen.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Subsidie voor een leidinggevend maatschappelijk werker kan in het algemeen worden\n verleend wanneer hij is belast met de directe leiding over ten minste tien maatschappelijk\n werkers en candidaat-maatschappelijk werkers, werkzaam in het algemeen maatschappelijk\n werk.\n\n2 In bijzondere gevallen kan de minister het in het eerste lid genoemde subsidie verlenen,\n wanneer de leidinggevend maatschappelijk werker belast is met de leiding over minder\n dan tien maatschappelijk werkers en candidaat-maatschappelijk werkers van het algemeen\n maatschappelijk werk.\n\n3 Het subsidie, genoemd in het eerste lid, kan tijdelijk ook worden verleend in de werkzaamheden\n van een leidinggevend maatschappelijk werker, die een dienstverband heeft met een\n provinciaal samenwerkingsorgaan en belast is met de leiding over maatschappelijk werkers\n en candidaat-maatschappelijk werkers, werkzaam bij enige plaatselijke instellingen\n voor algemeen maatschappelijk werk. Het subsidie wordt alleen verleend, indien bij\n dit provinciaal samenwerkingsorgaan de functie van maatschappelijk werk-adviseur vervuld\n is, en mits er uit de besturen van de betrokken plaatselijke instellingen een commissie\n is gevormd ter begeleiding van deze leidinggevend maatschappelijk werker.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet salaris, bedoeld in artikel 16, eerste lid, kan worden verhoogd met f 600,\u2014, indien de maatschappelijk werker in het bezit is\n van het diploma van een der Voortgezette Opleidingen, genoemd in de bij deze regeling\n behorende bijlage 2, alsmede met f 480,\u2014 indien een instelling tenminste vier maatschappelijk werkers\n en/of candidaat maatschappelijk werkers in dienst heeft en indien de zwaardere verantwoordelijkheid\n of de bijzondere verdiensten van een van de maatschappelijk werkers in zijn salaris\n tot uitdrukking worden gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Subsidie in de kosten van een candidaat-maatschappelijk werker gedurende het eerste\n studiejaar wordt verleend vanaf de datum, waarop met de urgentie-opleiding in feite\n een aanvang is gemaakt. Voorwaarde hierbij is, dat een daadwerkelijke leiding aan\n deze functionaris gewaarborgd is, hetzij door een bij de instelling reeds werkzame\n gediplomeerde maatschappelijk werker, hetzij door een zodanige functionaris van een\n naburige instelling, hetzij volgens werkafspraken met een provinciaal samenwerkingsorgaan.\n\n2 Subsidie in de kosten van een candidaat-maatschappelijk werker wordt vanaf het tweede\n studiejaar verleend, indien gestreefd wordt naar een intensieve begeleiding van deze\n functionaris, hetzij vanuit de instelling zelf, hetzij vanuit een provinciaal samenwerkingsorgaan.\n\n3 Subsidie wordt niet langer verleend, indien het diploma niet is behaald binnen zes\n jaar nadat met de studie een aanvang is gemaakt.\n\n4 Het subsidie kan geheel of gedeeltelijk worden ingehouden of teruggevorderd, indien\n het bestuur van de instelling aan de candidaat-maatschappelijk werker niet voldoende\n gelegenheid geeft tot het verwerven van de in verband met de door hem gevolgde opleiding\n noodzakelijke theoretische kennis.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De voor subsidie in aanmerking komende apparaatskosten worden gesteld op f 850,\u2014 per\n jaar per functionaris en supervisor in vast dienstverband.\n\n2 Indien de instelling uitgaven doet voortvloeiende uit het regelmatig gebruik door\n de functionaris(sen) van een gemotoriseerd vervoermiddel (bromfiets, scooter/motorrijwiel\n of auto) kan het bedrag van de apparaatskosten worden verhoogd met:\n\na. f 150,\u2014 voor het gebruik van een bromfiets;\n\nb. f 450,\u2014 voor het gebruik van een scooter of motorrijwiel;\n\nc. f 1650,\u2014 voor het gebruik van een auto.\n\n3 Indien het gemotoriseerd vervoermiddel niet het gehele jaar is gebruikt, wordt het\n subsidie in evenredigheid tot het aantal maanden gebruik verminderd.\n\n4 Subsidie in de kosten verbonden aan het gebruik van een auto wordt alleen verleend,\n indien de minister het gebruik daarvan noodzakelijk acht.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet salaris van een administratieve hulpkracht kan voor de subsidi\u00ebring niet uitgaan\n boven een bedrag van f 500,\u2014 per jaar per functionaris als bedoeld in artikel 3, eerste lid.\n\nUitgangspunt hierbij is het aantal voor subsidie in aanmerking komende functionarissen\n voor het algemeen maatschappelijk werk op 31 december van het jaar, waarover het subsidie\n wordt verleend, waaronder ook worden begrepen de vertrokken functionaris(sen), voor\n zover de ontstane vacature(s) niet langer dan een jaar onvervuld is (zijn) gebleven.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe honoraria van deskundigen kunnen voor de subsidi\u00ebring ten hoogste bedragen:\n\na. voor de psychiater:\n\nf 16,\u2014 per uur consultatie door een functionaris, als bedoeld in artikel 3 eerste lid onder a en b;\n\nb. voor de psycholoog:\n\nf 10,50 per uur consultatie door een functionaris, als bedoeld in artikel 3 eerste lid onder a en b;\n\nc. voor de supervisor:\n\nindien deze niet in vast dienstverband met de instelling werkt: f 7,50 per uur supervisie\n ten behoeve van een functionaris, als bedoeld in artikel 3 eerste lid onder a, b en c.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Het subsidie in het salaris, in de sociale lasten en in de apparaatskosten, bedoeld\n in artikel 20, eerste lid, wordt per functionaris vastgesteld op het met het basisbedrag, bedoeld in artikel 24, corresponderende bedrag van kolom 2a van de bij deze regeling behorende bijlage 3.\n\n2 Voor zover door de instelling ten behoeve van een functionaris tevens een pensioenverzekering\n is afgesloten, die voldoet aan artikel 2 van de Pensioen- en spaarfondsenwet \u2014 en de pensioenpremie, verminderd met het eventuele werknemersaandeel daarin, tenminste\n 10% van het salaris bedraagt \u2014 wordt het subsidie vastgesteld op het met het basisbedrag,\n bedoeld in artikel 24, corresponderende bedrag van kolom 2b van de bij deze regeling behorende bijlage 3.\n\n3 Indien een functionaris van een instelling niet het gehele jaar in dienst is geweest,\n wordt het subsidie in evenredigheid tot het aantal maanden diensttijd verminderd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet basisbedrag wordt gevormd door:\n\na. het betaalde jaarsalaris, voor zover dit voldoet aan het gestelde in artikel 16;\n\nb. indien de functionaris geen vol jaar in dienst is geweest, het salaris, dat aan de\n hand van het betaalde salaris op jaarbasis is gebracht, voor zover dit voldoet aan\n het gestelde in artikel 16, hetwelk wordt afgerond op honderd gulden en wel zodanig, dat bedragen tot en met\n f 50,\u2014 naar beneden en bedragen vanaf f 50,01 naar boven worden afgerond.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nNiet als salaris worden aangemerkt:\n\na. vergoedingen voor overwerk;\n\nb. gratificaties en andere bijzondere beloningen;\n\nc. vergoedingen ter bestrijding van bepaalde kosten, zoals toelagen voor het gebruik\n van rijwiel e.d.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Aanstelling c.q. ontslag van functonarissen in de loop van de maand worden voor de\n subsidi\u00ebring geacht te zijn geschied met ingang van de eerste van de lopende maand,\n indien de mutatie voor de 16e en met ingang van de eerste van de daarop volgende maand,\n indien de mutatie op of na de 16e van de maand heeft plaats gevonden.\n\n2 Mutaties in de opleiding van reeds voor subsidie in aanmerking komende functionarissen,\n zoals het behalen van het diploma of het getuigschrift worden voor de subsidi\u00ebring\n geacht te zijn ingegaan met ingang van 1 januari van het lopende jaar, indien de mutatie\n voor 1 juli heeft plaats gevonden en met ingang van 1 januari van het volgende jaar,\n indien de mutatie op of na 1 juli heeft plaats gevonden.\n\n3 Ten aanzien van functionarissen, die niet subsidiabel waren, maar door een mutatie\n in de opleiding voor subsidie in aanmerking kunnen komen, is het bepaalde in het eerste\n lid van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Indien de kosten van een administratieve hulpkracht uitsluitend bestaan uit vergoedingen,\n waarop de sociale verzekeringswetten niet van toepassing zijn, wordt het subsidie\n in deze kosten vastgesteld op het met het bedrag van de betaalde kosten c.q. het subsidiabele\n maximum, afgerond op de wijze als vermeld in artikel 24, corresponderende bedrag van kolom 2a van de bij deze regeling behorende bijlage 4.\n\n2 Het subsidie in de kosten van een administratieve hulpkracht, die in vast dienstverband\n met de instelling werkt, wordt vastgesteld op het met het bedrag van de betaalde kosten\n c.q. het subsidiabele maximum, afgerond op de wijze als vermeld in artikel 24, corresponderende bedrag van:\n\na. kolom 2b, indien de kosten uitsluitend bestaan uit salariskosten en sociale lasten;\n\nb. kolom 2c, indien de kosten tevens bestaan uit kosten, voortvloeiende uit een pensioenverzekering,\n bedoeld in artikel 23 tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet subsidie in de kosten van een supervisor in vast dienstverband wordt vastgesteld\n overeenkomstig het bepaalde in artikel 23.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Door de instelling ontvangen ziektegelden worden voor de bepaling van het basisbedrag\n buiten beschouwing gelaten.\n\n2 In de kosten van vervanging wegens ziekte wordt geen subsidie verleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet subsidie wordt naar boven afgerond op hele guldens.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nIndien het subsidie, dat een instelling ontvangt van rijk, provincie en gemeente samen\n meer bedraagt dan 80% \u2014 of meer dan het verlaagde percentage, bedoeld in artikel 10 tweede lid \u2014 van de in artikel 13 bedoelde kosten, wordt het rijkssubsidie met het bedrag der overschrijding verlaagd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Aanvragen tot het verkrijgen van subsidie dienen voor 1 november voorafgaande aan\n het jaar, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, bij het ministerie \u2014 door tussenkomst\n van het hoofd van het bureau van het ministerie in de provincie \u2014 in drievoud te worden\n ingediend.\n\n2 Een (verhoogd) subsidie als bedoeld in artikel 18, artikel 20 vierde lid en artikel 22 dient te worden aangevraagd in een afzonderlijk gemotiveerd schrijven.\n\n3 Een afschrift van de subsidieaanvraag dient te worden gezonden aan de betrokken provinciale\n c.q. gemeentelijke overheid.\n\n4 Voor de subsidieaanvraag wordt vastgesteld het bij deze regeling behorende formulier\n 23.01 (bijlage 6).\n\n5 Een subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen, indien deze zonder voorafgaande\n goedkeuring van de minister na 1 november wordt ingediend.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nIndien voor de eerste maal subsidie wordt gevraagd, moeten behalve het subsidieaanvraagformulier\n de volgende bescheiden worden overgelegd:\n\na. een omschrijving van de gronden, waarop subsidie wordt aangevraagd;\n\nb. een gewaarmerkt exemplaar van de stichtingsakte of de statuten;\n\nc. een beschrijving van de organisatievorm, de werkwijze en het programma van de voorgenomen\n activiteiten;\n\nd. een begroting voor het jaar, waarvoor subsidie wordt aangevraagd;\n\ne. een verklaring, waaruit blijkt dat subsidie bij de betrokken provinciale of gemeentelijke\n overheid is aangevraagd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe beslissingen over subsidieaanvragen worden door de minister medegedeeld aan het\n bestuur van de instelling. Afschriften van deze beslissingen worden aan de betrokken\n provinciale c.q. gemeentelijke overheid gezonden.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Wijzigingen in de situatie, zoals deze is weergegeven in de subsidieaanvraag, dienen\n door de instelling onmiddellijk aan de minister alsmede aan de betrokken provinciale\n c.q. gemeentelijke overheid te worden medegedeeld.\n\n2 Bij uitbreiding van de bestaande personeelsformatie, dient, om voor subsidie in aanmerking\n te komen, vooraf goedkeuring aan de minister te worden gevraagd.\n\nArtikel 34 is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De staat van gegevens ten behoeve van de vaststelling van het definitief uit te keren\n subsidiebedrag, dient voor 1 maart van het jaar, volgende op het kalenderjaar waarvoor\n subsidie werd aangevraagd, door het bestuur in drievoud te worden ingediend door tussenkomst\n van het hoofd van het bureau van het ministerie in de provincie.\n\n2 Een afschrift van de staat van gegevens dient te worden gezonden aan de betrokken\n provinciale c.q. gemeentelijke overheid.\n\n3 Voor de staat van gegevens wordt vastgesteld het bij deze regeling behorende formulier\n 23.02 (bijlage 7).\n\n4 Indien de staat van gegevens, zonder voorafgaande goedkeuring van de minister, na\n 1 maart wordt ingezonden, wordt het definitief subsidie op nihil vastgesteld en is\n de instelling verplicht tot terugbetaling van ontvangen voorschotten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De boekhouding van de instelling moet op overzichtelijke wijze worden gevoerd; het\n kalenderjaar moet als boekjaar worden aangehouden.\n\n2 Van alle uitgaven, welke voor subsidie in aanmerking komen, moeten bewijsstukken ten\n name van de instelling aanwezig zijn.\n\n3 Van de staten voor de loonbelasting alsmede van de opgave van het belastbaar loon\n inzake de sociale verzekeringswetten moet een afschrift worden bewaard.\n\n4 De in dit artikel voorgeschreven administratieve bescheiden moeten berusten op het\n adres, waar de boekhouding wordt bewaard.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nAan door de minister aan te wijzen ambtenaren worden alle bescheiden getoond en alle\n inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak.\n De instelling onderwerpt zich aan controle vanwege de minister.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Het subsidie wordt uitsluitend uitgekeerd door overschrijving op de post- of bankrekening\n van de instelling, waaraan het subsidie is toegekend.\n\n2 Op het subsidie kunnen voorschotten worden verstrekt.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDoor aanvaarding van het toegekende subsidie neemt het bestuur van de instelling op\n zich een teveel ontvangen bedrag te restitueren onmiddellijk na ontvangst van een\n mededeling, waaruit blijkt, dat het subsidie of een voorschot daarop is herzien, tenzij\n in deze mededeling is vermeld, dat het teveel toegekende zal worden overgeboekt naar\n een volgend dienstjaar.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nIndien blijkt, dat opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, of indien de voorwaarden\n van deze regeling niet zijn nageleefd, is de minister gerechtigd het verleende subsidie\n geheel of gedeeltelijk terug te vorderen en kan hij de betrokken instelling van verdere\n subsidieverlening uitsluiten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Aan de minister dient in 7-voud en uiterlijk op 1 juli \u2013 door tussenkomst van het\n hoofd van het bureau van het ministerie in de provincie \u2013 een verslag te worden aangeboden\n waarin onder meer een overzicht wordt gegeven van de werkzaamheden gedurende het voorafgaande\n kalenderjaar.\n\n2 Indien het jaarverslag zonder voorafgaande toestemming van de minister na 1 juli wordt\n aangeboden, wordt van verdere voorschotverstrekking op het subsidie afgezien.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Vervallen per 26-10-1972]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe minister kan van deze regeling afwijken, indien in bepaalde gevallen stringente\n toepassing daarvan naar zijn oordeel tot kennelijke onbillijkheden zou leiden.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nMet een maatschappelijk werker als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, wordt voor de subsidi\u00ebring gelijkgesteld:\n\nhij, die geboren voor 1 januari 1921, op 1 januari 1956 als maatschappelijk werker\n in dienst was van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, mits hij in het\n bezit is van het getuigschrift en te rekenen vanaf 1 januari 1945 in totaal ten minste\n vijf jaar in het maatschappelijk werk in een gesalarieerde functie als maatschappelijk\n werker werkzaam is geweest.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Indien door toepassing van deze regeling, behoudens het gestelde in artikel 45, de kosten van een functionaris, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van\n deze regeling bij een gesubsidieerde instelling in dienst is, niet meer voor subsidie\n in aanmerking komen, zal de subsidi\u00ebring onder de voor de inwerkingtreding van deze\n regeling geldende richtlijnen worden voortgezet.\n\nDe artikelen 14 en 31 van deze regeling zullen echter van toepassing zijn.\n\nNa vertrek van een zodanige functionaris zijn evenwel de bepalingen van deze regeling\n van kracht voor de functionaris, die de ontstane vacature vervult.\n\n2 Eveneens blijft voor de subsidierekening in aanmerking komen het salaris van de functionaris,\n die in verband met de liquidatie van de Stichting voor Maatschappelijk Werk ten Plattelande\n aan de instelling is overgedragen en niet voldoet aan de opleidingseisen van deze\n regeling.\n\nAls subsidiabel salaris geldt, indien dit uitgaat boven het volgens deze regeling\n subsidiabele salaris, ten hoogste het salaris dat op 31 december 1959 volgens de salarisschaal\n van de Stichting voor Maatschappelijk Werk ten Plattelande werd genoten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe richtlijnen voor subsidi\u00ebring van het uitvoerend algemeen maatschappelijk werk\n Hoofdafdeling IV (O.M.O. en I.M.W.) no. U 86113 dd. 14 juni 1955, alsmede de regeling\n ten aanzien van de opleidingseisen etc. no. U 47174 dd. 25 februari 1956, gewijzigd\n bij de circulaires no. 56105 dd. 15 oktober 1957, no. U 42572 dd. 14 november 1957,\n no. 71963 dd. 1 juni 1959, no. U 81273 dd. 26 juli 1960 en no. U. 153 dd. 30 maart\n 1961 worden ingetrokken met dien verstande, dat zij voor de tot en met het jaar 1961\n toe te kennen of toegekende subsidies van toepassing blijven.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze regeling kan worden aangehaald als:\n\nRijkssubsidieregeling voor het algemeen maatschappelijk werk.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van\n de Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 januari 1962. Afschrift zal worden\n gezonden aan de Algemene Rekenkamer.\n\n's-Gravenhage, 8 februari 1962\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nA. \nSociaal-paedagogische opleidingen op middelbaar niveau.\n\n1. Cursus voor maatschappelijk werk \u201eHuize Bergen\u201d te Vught, 3 jaar, parttime (vanaf\n 1958).\n\n2. Opleiding Middelbare Sociale Arbeid, 3 jaar, parttime, uitgaande van de Stichting\n voor opleiding tot Sociale Arbeid te Haarlem (tezamen met de R.K. Leergangen te Tilburg).\n\nB. \nVoor de subsidi\u00ebring worden met de onder A genoemde opleidingen gelijkgesteld (mits de cursisten van de\n onder 7 en 10 genoemde opleidingen het getuigschrift voor respectievelijk 1 januari\n 1963 en 1 januari 1965 hebben behaald):\n\n1. Cursus voor maatschappelijk werk \u201eHuize Bergen\u201d te Vught, 3 jaar, parttime (eindexamen\n voor 1958).\n\n2. Stichting voor opleiding van maatschappelijk werkers, gevestigd te Haarlem:\n\nA-diploma 3 jaar, parttime;\n\nB-diploma 2\u00bd jaar, parttime.\n\n3. Cursus voor maatschappelijk werkers van de R.K. Leergangen te Tilburg:\n\nA-diploma 3 jaar, parttime;\n\nB-diploma 2\u00bd jaar, parttime.\n\n4. \u201eDe Rank\u201d, opleiding en uitzending van kerkelijk sociale werksters (be\u00ebindigd 1951),\n 2 jaar, fulltime.\n\n5. Opleiding \u201eKerk en Wereld\u201d \u2014 eindexamen voor 1-1-1956, (diploma jeugdwerkleiding en\n evangelist), 3 jaar, fulltime.\n\n6. Gereformeerd Opleidingscentrum \u201eDe Nijenburgh\u201d, eindexamen voor 1-1-1958 (diploma\n jeugdleiding en kerkelijk sociaal werk), 3 jaar, fulltime.\n\n7. Bijscholingscursus aan een school voor maatschappelijk werk, 2 jaar, parttime.\n\n8. School voor Sociale Bedrijfsleiding en Gezinszorg \u201eBouvigne\u201d Breda, eindexamen voor\n september 1950, 3 jaar, fulltime.\n\n9. Opleiding tot secundair maatschappelijk werkster aan de Katholieke Middelbare School\n voor Maatschappelijk Werk te Breda, (1940\u20131954), 3 jaar, fulltime.\n\n10. Opleiding voor maatschappelijk werk van het Nederlands Schriftelijk Studiecentrum\n te Culemborg, 3 jaar, parttime.\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1. Voortgezette opleiding van maatschappelijk werkers, verbonden aan de school voor maatschappelijk\n werk \u201eSociale Academie\u201d,\n\nKarthuizerplantsoen 2 te Amsterdam.\n\n2. Voortgezette opleiding van maatschappelijk werkers, verbonden aan de school voor maatschappelijk\n werk \u201eCentraal Instituut voor Christelijk Sociale Arbeid\u201d,\n\nWeteringschans 263 te Amsterdam.\n\n3. Voortgezette opleiding van maatschappelijk werkers, onder beheer van de Stichting\n Studiecentrum Katholieke Opleidingen voor het Maatschappelijk Werk,\n\nBatavierenweg 96\u201398 te Nijmegen.\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nKolom 1\n\nKolom 2\n\nBasisbedrag\n\nRijkssubsidie c.q. gemeentelijk/provinciaal subsidie indien aangepast aan rijksregeling\n\na\n\nb\n\nzonder pensioen\n\nmet pensioen\n\nf 3 000\n\nf 1 636\n\nf 1 780\n\nf 3 100\n\nf 1 680\n\nf 1 828\n\nf 3 200\n\nf 1 723\n\nf 1 876\n\nf 3 300\n\nf 1 766\n\nf 1 924\n\nf 3 400\n\nf 1 809\n\nf 1 972\n\nf 3 500\n\nf 1 852\n\nf 2 020\n\nf 3 600\n\nf 1 896\n\nf 2 068\n\nf 3 700\n\nf 1 939\n\nf 2 116\n\nf 3 800\n\nf 1 982\n\nf 2 164\n\nf 3 900\n\nf 2 025\n\nf 2 212\n\nf 4 000\n\nf 2 068\n\nf 2 260\n\nf 4 100\n\nf 2 112\n\nf 2 308\n\nf 4 200\n\nf 2 155\n\nf 2 356\n\nf 4 300\n\nf 2 198\n\nf 2 404\n\nf 4 400\n\nf 2 241\n\nf 2 452\n\nf 4 500\n\nf 2 284\n\nf 2 500\n\nf 4 600\n\nf 2 328\n\nf 2 548\n\nf 4 700\n\nf 2 371\n\nf 2 596\n\nf 4 800\n\nf 2 414\n\nf 2 644\n\nf 4 900\n\nf 2 457\n\nf 2 692\n\nf 5 000\n\nf 2 500\n\nf 2 740\n\nf 5 100\n\nf 2 544\n\nf 2 788\n\nf 5 200\n\nf 2 587\n\nf 2 836\n\nf 5 300\n\nf 2 630\n\nf 2 884\n\nf 5 400\n\nf 2 673\n\nf 2 932\n\nf 5 500\n\nf 2 716\n\nf 2 980\n\nf 5 600\n\nf 2 760\n\nf 3 028\n\nf 5 700\n\nf 2 803\n\nf 3 076\n\nf 5 800\n\nf 2 846\n\nf 3 124\n\nf 5 900\n\nf 2 889\n\nf 3 172\n\nf 6 000\n\nf 2 932\n\nf 3 220\n\nf 6 100\n\nf 2 976\n\nf 3 268\n\nf 6 200\n\nf 3 019\n\nf 3 316\n\nf 6 300\n\nf 3 062\n\nf 3 364\n\nf 6 400\n\nf 3 105\n\nf 3 412\n\nf 6 500\n\nf 3 148\n\nf 3 460\n\nf 6 600\n\nf 3 192\n\nf 3 508\n\nf 6 700\n\nf 3 235\n\nf 3 556\n\nf 6 800\n\nf 3 278\n\nf 3 604\n\nf 6 900\n\nf 3 320\n\nf 3 652\n\nf 7 000\n\nf 3 360\n\nf 3 696\n\nf 7 100\n\nf 3 400\n\nf 3 741\n\nf 7 200\n\nf 3 440\n\nf 3 786\n\nf 7 300\n\nf 3 480\n\nf 3 831\n\nf 7 400\n\nf 3 520\n\nf 3 876\n\nf 7 500\n\nf 3 560\n\nf 3 920\n\nf 7 600\n\nf 3 600\n\nf 3 965\n\nf 7 700\n\nf 3 640\n\nf 4 010\n\nf 7 800\n\nf 3 680\n\nf 4 055\n\nf 7 900\n\nf 3 720\n\nf 4 100\n\nf 8 000\n\nf 3 660\n\nf 4 044\n\nf 8 100\n\nf 3 700\n\nf 4 089\n\nf 8 200\n\nf 3 740\n\nf 4 134\n\nf 8 300\n\nf 3 780\n\nf 4 179\n\nf 8 400\n\nf 3 820\n\nf 4 224\n\nf 8 500\n\nf 3 860\n\nf 4 268\n\nf 8 600\n\nf 3 900\n\nf 4 313\n\nf 8 700\n\nf 3 940\n\nf 4 358\n\nf 8 800\n\nf 3 980\n\nf 4 403\n\nf 8 900\n\nf 4 020\n\nf 4 448\n\nf 9 000\n\nf 4 060\n\nf 4 492\n\nf 9 100\n\nf 4 100\n\nf 4 537\n\nf 9 200\n\nf 4 140\n\nf 4 582\n\nf 9 300\n\nf 4 180\n\nf 4 627\n\nf 9 400\n\nf 4 220\n\nf 4 672\n\nf 9 500\n\nf 4 260\n\nf 4 716\n\nf 9 600\n\nf 4 300\n\nf 4 761\n\nf 9 700\n\nf 4 340\n\nf 4 806\n\nf 9 800\n\nf 4 380\n\nf 4 851\n\nf 9 900\n\nf 4 420\n\nf 4 896\n\nf 10 000\n\nf 4 460\n\nf 4 940\n\nf 10 100\n\nf 4 500\n\nf 4 985\n\nf 10 200\n\nf 4 540\n\nf 5 030\n\nf 10 300\n\nf 4 580\n\nf 5 075\n\nf 10 400\n\nf 4 620\n\nf 5 120\n\nf 10 500\n\nf 4 660\n\nf 5 164\n\nf 10 600\n\nf 4 700\n\nf 5 209\n\nf 10 700\n\nf 4 740\n\nf 5 254\n\nf 10 800\n\nf 4 780\n\nf 5 299\n\nf 10 900\n\nf 4 820\n\nf 5 344\n\nf 11 000\n\nf 4 860\n\nf 5 388\n\nf 11 100\n\nf 4 900\n\nf 5 433\n\nf 11 200\n\nf 4 940\n\nf 5 478\n\nf 11 300\n\nf 4 980\n\nf 5 523\n\nf 11 400\n\nf 5 020\n\nf 5 568\n\nf 11 500\n\nf 5 060\n\nf 5 612\n\nf 11 600\n\nf 5 100\n\nf 5 657\n\nf 11 700\n\nf 5 140\n\nf 5 702\n\nf 11 800\n\nf 5 180\n\nf 5 747\n\nf 11 900\n\nf 5 220\n\nf 5 792\n\nf 12 000\n\nf 5 260\n\nf 5 836\n\nf 12 100\n\nf 5 300\n\nf 5 881\n\nf 12 200\n\nf 5 340\n\nf 5 926\n\nf 12 300\n\nf 5 380\n\nf 5 971\n\nf 12 400\n\nf 5 420\n\nf 6 016\n\nf 12 500\n\nf 5 460\n\nf 6 060\n\nf 12 600\n\nf 5 500\n\nf 6 105\n\nf 12 700\n\nf 5 540\n\nf 6 150\n\nf 12 800\n\nf 5 580\n\nf 6 195\n\nf 12 900\n\nf 5 620\n\nf 6 240\n\nf 13 000\n\nf 5 660\n\nf 6 284\n\nBij aanwezigheid van een speciaal vervoermiddel worden de tabelbedragen verhoogd als\n volgt:\n\nbromfiets\n\nscooter/motor\n\nauto\n\nKolom 2a en 2b\n\nf 60\n\nf 180\n\nf 660\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nKolom 1\n\nKolom 2\n\nBasisbedrag\n\nRijkssubsidie c.q. gemeentelijk/provinciaal subsidie indien aangepast aan Rijksregeling\n\na\n\nb\n\nc\n\nalleen salariskosten\n\nsalariskosten en sociale lasten\n\nsalariskosten, sociale lasten en pensioenkosten\n\nf 100\n\nf 40\n\nf 44\n\nf 48\n\nf 200\n\nf 80\n\nf 87\n\nf 96\n\nf 300\n\nf 120\n\nf 130\n\nf 144\n\nf 400\n\nf 160\n\nf 173\n\nf 192\n\nf 500\n\nf 200\n\nf 216\n\nf 240\n\nf 600\n\nf 240\n\nf 260\n\nf 288\n\nf 700\n\nf 280\n\nf 303\n\nf 336\n\nf 800\n\nf 320\n\nf 346\n\nf 384\n\nf 900\n\nf 360\n\nf 389\n\nf 432\n\nf 1 000\n\nf 400\n\nf 432\n\nf 480\n\nf 1 100\n\nf 440\n\nf 476\n\nf 528\n\nf 1 200\n\nf 480\n\nf 519\n\nf 576\n\nf 1 300\n\nf 520\n\nf 562\n\nf 624\n\nf 1 400\n\nf 560\n\nf 605\n\nf 672\n\nf 1 500\n\nf 600\n\nf 648\n\nf 720\n\nf 1 600\n\nf 640\n\nf 692\n\nf 768\n\nf 1 700\n\nf 680\n\nf 735\n\nf 816\n\nf 1 800\n\nf 720\n\nf 778\n\nf 864\n\nf 1 900\n\nf 760\n\nf 821\n\nf 912\n\nf 2 000\n\nf 800\n\nf 864\n\nf 960\n\nf 2 100\n\nf 840\n\nf 908\n\nf 1 008\n\nf 2 200\n\nf 880\n\nf 951\n\nf 1 056\n\nf 2 300\n\nf 920\n\nf 994\n\nf 1 104\n\nf 2 400\n\nf 960\n\nf 1 037\n\nf 1 152\n\nf 2 500\n\nf 1 000\n\nf 1 080\n\nf 1 200\n\nf 2 600\n\nf 1 040\n\nf 1 124\n\nf 1 248\n\nf 2 700\n\nf 1 080\n\nf 1 167\n\nf 1 296\n\nf 2 800\n\nf 1 120\n\nf 1 210\n\nf 1 344\n\nf 2 900\n\nf 1 160\n\nf 1 253\n\nf 1 392\n\nf 3 000\n\nf 1 200\n\nf 1 296\n\nf 1 440\n\nf 3 100\n\nf 1 240\n\nf 1 340\n\nf 1 488\n\nf 3 200\n\nf 1 280\n\nf 1 383\n\nf 1 536\n\nf 3 300\n\nf 1 320\n\nf 1 426\n\nf 1 584\n\nf 3 400\n\nf 1 360\n\nf 1 469\n\nf 1 632\n\nf 3 500\n\nf 1 400\n\nf 1 512\n\nf 1 680\n\nf 3 600\n\nf 1 440\n\nf 1 556\n\nf 1 728\n\nf 3 700\n\nf 1 480\n\nf 1 599\n\nf 1 776\n\nf 3 800\n\nf 1 520\n\nf 1 642\n\nf 1 824\n\nf 3 900\n\nf 1 560\n\nf 1 685\n\nf 1 872\n\nf 4 000\n\nf 1 600\n\nf 1 728\n\nf 1 920\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nBruto-jaarsalaris excl. vakantie toelage en huurcompensatie 1960\n\nBruto-jaarsalaris incl. 4% vakantie toelage en huur compensatie 1960\n\na.\n\nAssisterende beroepskracht\n\nb.\n\nCandidaat-maatschappelijk werker\n\nf 5 766\n\nf 6 205\n\nc.\n\nMaatschappelijk werker\n\nf 7 933\n\nf 8 459\n\nd.\n\nLeidinggevend maatschappelijk werker\n\nf 9 090\n\nf 9 681\n\ne.\n\nSupervisor in vast dienstverband\n\nf 10 386\n\nf 11 061\n\nMinister\n\nM. KLOMP\u00c9\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n\u00a7 I. Algemene bepalingen\n\nArt. 1. Begripsomschrijvingen\n\nArt. 2. Te subsidi\u00ebren objecten\n\nArt. 3. Omschrijving functionarissen\n\nArt. 4. Omschrijving administratieve hulpkracht\n\nArt. 5. Omschrijving deskundige\n\nArt. 6. Wijziging in stichtingsakte, statuten of werkwijze\n\nArt. 7. Voorbehoud ten aanzien van beschikbaarheid begrotingsgelden\n\nArt. 8. Algemeen voorbehoud\n\nArt. 9. Overleg met lagere overheid\n\n\u00a7 II. Voorwaarden voor subsidieverlening\n\nArt. 10. Voorwaarden, waaraan instelling moet voldoen\n\nArt. 11. Voorwaarden, waaraan functionarissen moeten voldoen\n\nArt. 12. Inschakeling Adviescommissie\n\n\u00a7 III. Grondslag van het subsidie\n\nArt. 13. Vorm van het subsidie\n\nArt. 14. Subsidiepercentage\n\nArt. 15. Dagtaak functionarissen\n\nArt. 16. Maximaal voor subsidie in aanmerking komende salarissen\n\nArt. 17. Nadere bepalingen ten aanzien van de leidinggevend maatschappelijk werker\n\nArt. 18. Toelage voor bepaalde maatschappelijk werkers\n\nArt. 19. Nadere bepalingen ten aanzien van de candidaat-maatschappelijk werker\n\nArt. 20. Apparaatskosten\n\nArt. 21. Maximaal voor subsidie in aanmerking komend salaris van een administratieve hulpkracht\n\nArt. 22. Maximaal voor subsidie in aanmerking komende honoraria\n\n\u00a7 IV. Berekening van het subsidie\n\nArt. 23. Berekening subsidie in salarissen van functionarissen en in apparaatskosten\n\nArt. 24. Berekening basisbedrag\n\nArt. 25. Niet als salaris aan te merken vergoedingen\n\nArt. 26. Ingangsdatum van mutaties in dienstverband en in opleiding\n\nArt. 27. Berekening subsidie in salarissen van administratieve hulpkrachten\n\nArt. 28. Berekening subsidie in salaris van supervisor\n\nArt. 29. Vervanging bij ziekte\n\nArt. 30. Afronding subsidiebedrag\n\nArt. 31. Maximum overheidssubsidie\n\n\u00a7 V. Indiening van aanvragen voor het verkrijgen van subsidie\n\nArt. 32. Datum en wijze van indiening subsidieaanvraag\n\nArt. 33. Over te leggen bescheiden bij eerste subsidieaanvraag\n\nArt. 34. Mededeling van de beslissing op de subsidieaanvraag\n\nArt. 35. Wijzigingen in de situatie, weergegeven in de subsidieaanvraag\n\n\u00a7 VI. Vaststelling en uitbetaling van het subsidie\n\nArt. 36. Datum en wijze van indiening staat van gegevens\n\nArt. 37. Administratieve voorschriften\n\nArt. 38. Controle\n\nArt. 39. Uitbetaling van het subsidie\n\nArt. 40. Correctie subsidievaststelling\n\nArt. 41. Terugvordering van subsidie\n\nArt. 42. Jaarverslag\n\n\u00a7 VII. Slot- en overgangsbepalingen\n\nArt. 43. Bezwaarschriften\n\nArt. 44. Afwijking van de regeling\n\nArt. 45. Gelijkstelling met maatschappelijk werker\n\nArt. 46. Overgangsregeling\n\nArt. 47. Intrekking voorafgaande regelingen\n\nArt. 48. Citeertitel\n\nArt. 49. Datum inwerkingtreding van de regeling"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002365/

wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikelen 2, 3 en 11 Uitvoeringswet verdrag onderhoudsverhaal in het buitenland 1956 - BWBR0002366

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikelen 2, 3 en 11 Uitvoeringswet verdrag onderhoudsverhaal in het buitenland 1956 - BWBR0002366", "content": "Besluit van 28 februari 1962, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur,\n bedoeld in de artikelen 2, 3 en 11 van de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot\n uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het verhaal\n in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 december 1961, Directie Kinderbescherming,\n Stafbureau Algemene Beleidsvragen en Juridische Zaken, nr. 329/761;\n\nGelet op de artikelen 2, 3 en 11 van de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het\n verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 24 januari 1962, nr. 33);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 20 februari 1962, Directie\n Kinderbescherming, Stafbureau Algemene Beleidsvragen en Juridische Zaken, nr. 34/762;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nDit besluit verstaat onder:\n\n\"het verdrag\": het op 20 juni 1956 te New York gesloten verdrag inzake het verhaal\n in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud (Trb. 1957, 121);\n\n\"de uitvoeringswet\": de wet van 27 september 1961, Stb. 303, tot uitvoering van het verdrag.\n\nAls verzendende instelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het verdrag, treedt\n op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.\n\nAls ontvangende instelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het verdrag, treedt\n op het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.\n\nDe verzendende instelling doet overeenkomstig artikel 4, derde lid, van het verdrag\n een aanbeveling tot kosteloze rechtsbijstand en vrijstelling van kosten, indien de\n verzoeker bij behandeling van de zaak hier te lande in de termen zou vallen voor toelating\n om kosteloos te procederen.\n\n1 De verzendende instelling houdt een nauwkeurige administratie van de door haar aan\n de ontvangende instellingen van de andere Staten, die partij zijn bij het verdrag,\n toegezonden verzoeken.\n\n2 De verzendende instelling bericht de te harer kennis gebrachte resultaten van het\n optreden van die ontvangenden instellingen zo spoedig mogelijk aan de schuldeisers\n hier te lande.\n\n3 De verzendende instelling keert de haar ten behoeve van schuldeisers overgemaakte\n gelden zo spoedig mogelijk aan de rechthebbenden uit.\n\nAlvorens tot het nemen van maatregelen ter verzekering van het verhaal van onderhoud\n over te gaan, stelt de ontvangende instelling zich in verbinding met de schuldenaar\n om te trachten in der minne een oplossing te bereiken, tenzij het nemen van maatregelen\n naar haar oordeel geen uitstel gedoogt.\n\n1 De ontvangende instelling houdt een nauwkeurige administratie van de haar door de\n verzendende instellingen van de andere Staten, die partij zijn bij het verdrag, toegezonden\n verzoeken.\n\n2 De ontvangende instelling maakt de bij maar binnengekomen gelden regelmatig over naar\n de verzendende instellingen die haar de verzoeken hebben toegezonden.\n\n1 Onze Minister van Justitie kan omtrent de inrichting van de in de artikelen 5 en 7 bedoelde administratie voorschriften geven.\n\n2 Hij kan deze administratie met de daarbij behorende bewijsstukken te allen tijde doen\n inzien.\n\n[Vervallen per 01-01-1997]\n\n[Vervallen per 01-01-1997]\n\nDit besluit treedt in werking tegelijk met de uitvoeringswet.\n\nOnze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk , 28 februari 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002366/

wetten.nl - Regeling - Wet op de Raad van State - BWBR0002367

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de Raad van State - BWBR0002367", "content": "Wet van 9 maart 1962, op de Raad van State\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 21 December\n 1861, Stb. 129, houdende regeling van de samenstelling en de bevoegdheid van de Raad van State,\n door een nieuwe wet te vervangen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president\n en ten hoogste tien leden.\n\n2 De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld,\n van rechtswege zitting in de Raad.\n\n3 Bij koninklijk besluit kan ook andere leden van het koninklijk huis wanneer zij meerderjarig\n zijn, zitting in de Raad worden verleend.\n\n4 De leden van het koninklijk huis die zitting in de Raad hebben, kunnen aan de beraadslagingen\n deelnemen, doch onthouden zich van stemmen.\n\n1 De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze\n Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze\n Minister van Justitie voor het leven benoemd. Vacatures worden in de Staatscourant\n gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat of kandidaten.\n De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal per jaar overleg met\n de vice-president over de vacatures.\n\n2 Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord. Voor de benoeming van\n de leden doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling\n of afdelingen van de Raad waarvan het te benoemen lid deel zal uitmaken.\n\n3 De leden worden bij koninklijk besluit benoemd in de Afdeling advisering of de Afdeling\n bestuursrechtspraak, dan wel in beide afdelingen. Het aantal leden dat in beide afdelingen\n wordt benoemd, bedraagt ten hoogste 10. De benoeming kan worden gewijzigd, met dien\n verstande dat een benoeming in de Afdeling bestuursrechtspraak slechts op verzoek\n van het lid kan worden be\u00ebindigd.\n\n4 Een lid kan slechts deelnemen aan de rechtsprekende taak indien:\n\na. hem op grond van het afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk\n onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het\n hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor\n op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht\n is verleend, of\n\nb. hij op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding\n op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop\n de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene\n maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten.\n\n5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit,\n de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid\n van het vierde lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde\n graad Bachelor op het gebied van het recht.\n\n6 In bijzondere gevallen kan van het vierde lid worden afgeweken.\n\n1 De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit ontslagen:\n\na. op eigen verzoek, en\n\nb. met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin zij de leeftijd\n van zeventig jaren hebben bereikt.\n\n2 De vice-president en de leden worden voorts door de Raad, bij met redenen omkleed\n besluit, ontslagen, geschorst, of bij ongeschiktheid wegens ziekte met een andere\n taak belast, en de leden worden door de vice-president, bij met redenen omkleed besluit,\n berispt overeenkomstig hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat:\n\n\u2013 in plaats van \u00abprocureur-generaal\u00bb wordt gelezen: vice-president;\n\n\u2013 in plaats van \u00abplaatsvervangend procureur-generaal\u00bb wordt gelezen: het oudste aanwezige\n lid, naar rang van benoeming;\n\n\u2013 in plaats van \u00abbij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister\u00bb\n wordt gelezen: binnen de Raad dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister van\n Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;\n\n\u2013 in plaats van \u00abfunctionele autoriteit\u00bb wordt gelezen: vice-president;\n\n\u2013 de Raad de mededeling van een beslissing als bedoeld in artikel 46p, vijfde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, doet aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.\n\n3 De artikelen 46i, vijfde lid, 46k, vijfde lid, en 46l, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat wordt gelezen:\n\n\u2013 in plaats van \u00abde rechterlijke ambtenaar\u00bb: de vice-president of het lid;\n\n\u2013 in plaats van \u00abop voordracht van Onze Minister\u00bb: op voordracht van Onze Minister van\n Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;\n\n\u2013 in plaats van \u00abde Hoge Raad\u00bb: de Raad.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld\n met betrekking tot voorzieningen in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.\n\nSlechts Nederlanders kunnen worden benoemd tot vice-president of tot lid.\n\n1 Onverenigbaar met het ambt van vice-president of lid zijn:\n\na. de openbare betrekkingen, aan welke een vaste beloning of toelage is verbonden;\n\nb. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges, waarvoor de keuze geschiedt bij\n krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;\n\nc. het ambt of beroep van advocaat, notaris, accountant, belastingconsulent of zaakwaarnemer;\n\nd. betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling\n van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van\n het vertrouwen daarin.\n\n2 Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit,\n kan ten aanzien van een lid op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij\n koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden\n verleend.\n\n3 Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is het lid ontheven van de waarneming\n van zijn ambt.\n\n4 De bezoldiging wordt gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van\n zijn ambt ingehouden.\n\n5 De betrekkingen die de vice-president en de leden buiten hun ambt vervullen worden\n door de vice-president openbaar gemaakt. De artikelen 44, vijfde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke\n ambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president en de leden in handen van\n de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:\n\n\u00abIk zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch\n onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven\n of beloofd.\n\nIk zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van\n niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk\n of onmiddellijk.\n\nIk zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de\n Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid\n en onpartijdigheid zal vervullen.\n\nZo waarlijk helpe mij God almachtig!\u00bb\n\n(Dat verklaar en beloof ik\u00bb).\n\n2 Deze eed (verklaring en belofte) kan door de leden ook worden afgelegd in een vergadering\n van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.\n\nDe vice-president wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door het oudste\n aanwezige lid, naar rang van benoeming.\n\nDe Raad is belast met de taken, bij de artikelen 35 en 38 van de Grondwet aan hem opgedragen.\n\n1 Er kunnen staatsraden worden benoemd.\n\n2 Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben bewezen op het\n gebied van wetgeving, bestuur of rechtspraak dan wel in aangelegenheden die daaraan\n raken.\n\n3 De staatsraden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse\n Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor\n het leven benoemd. Voor zover zij niet met rechtspraak worden belast, kunnen zij voor\n een bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Vacatures worden in de\n Staatscourant gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat\n of kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal per jaar\n overleg met de vice-president over de vacatures. Voor de benoeming doet de Raad een\n aanbeveling. De aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de\n Raad waarvan de te benoemen staatsraad deel zal uitmaken.\n\n4 De artikelen 2, derde tot en met vijfde lid, 3, 4, 5, eerste lid, aanhef en onder d, en vijfde lid, en 6 zijn op hen van overeenkomstige toepassing.\n\nDe staatsraden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden van een lid van\n de Raad.\n\n1 Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd.\n\n2 Een staatsraad in buitengewone dienst neemt slechts deel aan de werkzaamheden van\n de Raad of van een van zijn afdelingen, voorzover hij daartoe door de vice-president\n is opgeroepen.\n\n3 De artikelen 2, derde tot en met vijfde lid, 3, 4, 5, eerste lid, aanhef en onder d, en vijfde lid, 6, 8, tweede en derde lid, en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Aan de Raad worden toegevoegd een secretaris en het nodige aantal ambtenaren van staat.\n\n2 Zij worden bij koninklijk besluit op voordracht van de Raad benoemd en bij koninklijk\n besluit, de Raad gehoord, ontslagen.\n\n1 Voor benoeming tot secretaris of ambtenaar van staat komt in aanmerking degene:\n\na. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een\n opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open\n Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking\n heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op\n het gebied van het recht is verleend, of\n\nb. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding\n op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop\n de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.\n\nArtikel 5, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit,\n de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid\n van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde\n graad Bachelor op het gebied van het recht.\n\n3 In bijzondere gevallen kan van het eerste lid worden afgeweken.\n\nDe secretaris en de ambtenaren van staat leggen alvorens hun ambt te aanvaarden in\n een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring\n en belofte) af:\n\n\u00abIk zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch\n onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven\n of beloofd.\n\nIk zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van\n niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk\n of onmiddellijk.\n\nIk zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden, eerlijk en vlijtig\n zal vervullen.\n\nZo waarlijk helpe mij God almachtig!\u00bb\n\n(Dat verklaar en beloof ik\u00bb).\n\n1 Ten aanzien van de secretaris en de aan de Raad toegevoegde ambtenaren gelden de voor\n alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten\n collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst\n met de Staat werkzaam zijn.\n\n2 Op verzoek van de Raad van State kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld\n in het eerste lid, andere arbeidsvoorwaarden voor de secretaris en de aan de Raad\n toegevoegde ambtenaren worden opgenomen.\n\n1 Op voorstel van de vice-president regelt de Raad zijn werkzaamheden alsmede voor zover\n nodig de overige aangelegenheden welke op het college betrekking hebben en niet uitsluitend\n de Afdeling advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan.\n\n2 De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.\n\n1 De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.\n\n2 Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering.\n\n3 De Raad beslist niet, indien minder dan de helft van het aantal leden aanwezig is,\n waaruit de Raad, de vice-president inbegrepen, op dat moment bestaat.\n\nDe vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst\n nemen geheimhouding in acht, voorzover:\n\na. de aard van de aangelegenheid daartoe noopt;\n\nb. Onze Minister wie het aangaat dit nodig acht, of\n\nc. de meerderheid van degenen die aan de beraadslaging deelnemen daartoe besluit.\n\n1 De Raad kent een Afdeling advisering.\n\n2 De Afdeling advisering bestaat uit:\n\na. de vice-president en\n\nb. de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst die in de Afdeling\n advisering zijn benoemd.\n\n3 De leden van het koninklijk huis, bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, hebben zitting in de Afdeling advisering. Artikel 1, vierde lid, is van overeenkomstige\n toepassing.\n\n4 De vice-president is voorzitter van de Afdeling advisering. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Wij horen de Afdeling advisering over:\n\na. de voorstellen van wet door Ons aan de Staten-Generaal te doen;\n\nb. de ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;\n\nc. de voorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging\n van een verdrag.\n\n2 Wij horen de Afdeling advisering voorts in de gevallen waarin een wet dit voorschrijft\n en over alle aangelegenheden waaromtrent Wij het nodig oordelen.\n\n3 Wij brengen bij de Afdeling advisering ter overweging de ontwerpen van krachtens enige\n wet te nemen koninklijke besluiten tot vernietiging.\n\n4 De voorstellen, ontwerpen en besluiten vermelden dat de Afdeling advisering van de\n Raad van State is gehoord.\n\n1 De Tweede Kamer der Staten-Generaal hoort de Afdeling advisering over de bij haar\n door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij deze in\n behandeling neemt.\n\n2 In de gevallen waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal zulks nodig oordeelt, hoort\n zij de Afdeling advisering voorts omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen,\n nadat deze in behandeling zijn genomen.\n\n3 Wij horen de Afdeling advisering niet over de bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal\n door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij door de\n Staten-Generaal zijn aangenomen.\n\n4 Het eerste, het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien\n van de Staten-Generaal in verenigde vergadering.\n\nHet horen van de Afdeling advisering kan achterwege blijven over:\n\na. voorstellen van wet tot wijziging van de begroting van het Rijk;\n\nb. voorstellen van wet tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging\n van een verdrag, indien dit verdrag of dit voornemen eerder ter stilzwijgende goedkeuring\n aan de Staten-Generaal was voorgelegd.\n\n1 De Afdeling advisering stelt het ontwerp op van een koninklijk besluit als bedoeld\n in artikel 136 van de Grondwet.\n\n2 Binnen zes maanden nadat het ontwerp is opgesteld kan Onze Minister wie het aangaat,\n de Afdeling advisering gemotiveerd verzoeken haar ontwerp in nadere overweging te\n nemen. Indien het koninklijk besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp\n wordt het in het Staatsblad geplaatst met het ontwerp, bedoeld in het eerste lid en\n indien daarvan sprake is, het nader ontwerp. Indien niet binnen zes maanden een verzoek\n als bedoeld in de eerste volzin is gedaan luidt het koninklijk besluit overeenkomstig\n het ontwerp.\n\nDe Afdeling advisering adviseert Ons voorts indien zij dit nodig acht.\n\nDe Afdeling advisering dient op verzoek Onze Ministers dan wel een van beide kamers\n der Staten-Generaal van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur.\n\nIn de gevallen, bedoeld in artikel 17, wordt de aangelegenheid hetzij door Ons, op voordracht van Onze Minister wie het\n aangaat, hetzij door Onze Minister krachtens koninklijke machtiging, ter overweging\n aanhangig gemaakt.\n\n1 Onze Ministers geven aan de Afdeling advisering de inlichtingen, die in verband met\n de uitoefening van haar taak vereist worden.\n\n2 Het inwinnen door de Afdeling advisering van inlichtingen bij anderen dan Onze Minister,\n wie het aangaat, geschiedt door tussenkomst van deze.\n\n3 De vice-president kan personen oproepen om aan de Afdeling advisering voorlichting\n en advies te geven.\n\nDe Afdeling advisering beraadslaagt met Onze Minister, wie het aangaat, indien de\n Afdeling advisering of de Minister zulks mocht verlangen.\n\nVan de koninklijke besluiten in aangelegenheden, waarover de Afdeling advisering is\n gehoord, wordt aan deze mededeling gedaan.\n\n[Vervallen per 01-05-2022]\n\n[Vervallen per 01-05-2022]\n\n1 Bij de voorbereiding van adviezen en ontwerp-besluiten beraadslaagt de Afdeling advisering\n met gesloten deuren.\n\n2 De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.\n\n3 Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der vergadering. Van die\n omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.\n\n4 De Afdeling advisering beslist niet, indien minder dan de helft van de leden van de\n Afdeling advisering aanwezig is.\n\n1 De adviezen zijn met redenen omkleed.\n\n2 Degene die in de vergadering van de Afdeling advisering een van de meerderheid afwijkende\n mening heeft kenbaar gemaakt, kan een afzonderlijk advies uitbrengen.\n\n3 Dit advies wordt bij het advies van de Afdeling advisering gevoegd.\n\n1 De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling advisering.\n\n2 De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.\n\n1 Bij de voorbereiding van:\n\na. een advies omtrent de vernietiging van een besluit, of\n\nb. een ontwerp-besluit omtrent een geschil als bedoeld in artikel 136 van de Grondwet, kan de Afdeling advisering belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen\n om te worden gehoord.\n\n2 \nArtikel 45 en de artikelen 8:24, 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31 tot en met 8:36, eerste lid, 8:39, 8:50 en 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaar kan bij de beraadslaging\n aanwezig zijn om inlichtingen te geven.\n\nDe vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst\n nemen geen deel aan de beraadslagingen en stemmen niet mee, indien daardoor hun onpartijdigheid\n schade zou kunnen lijden.\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n1 De Raad kent een Afdeling bestuursrechtspraak.\n\n2 De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit de leden, de staatsraden en de staatsraden\n in buitengewone dienst die in de Afdeling bestuursrechtspraak zijn benoemd.\n\n1 Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie in overeenstemming\n met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt uit de leden\n van de afdeling bestuursrechtspraak die voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid, een voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak benoemd. Voor de benoeming doet\n de Raad een aanbeveling, de afdeling bestuursrechtspraak gehoord.\n\n2 De benoeming geldt voor het leven. Zij kan slechts op verzoek van de voorzitter worden\n ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als lid van de Raad.\n\n3 De voorzitter kan worden vervangen door een ander lid van de Afdeling bestuursrechtspraak\n dat voldoet aan het vereiste, gesteld in artikel 2, vierde lid.\n\n4 De voorzitter is lid van de Raad van State, zo nodig in afwijking van artikel 1, eerste lid.\n\n5 De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling bestuursrechtspraak.\n\n6 De daartoe door de voorzitter schriftelijk aangewezen ambtenaren verrichten de werkzaamheden\n die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen.\n\n1\n\nDe Afdeling bestuursrechtspraak is belast met de berechting van de bij de wet aan\n haar opgedragen geschillen.\n\n2 De Afdeling bestuursrechtspraak neemt kennis van door de rechtbank gestelde prejudici\u00eble\n vragen.\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Vervallen per 01-09-2010]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n[Red: Vervallen door vernummering.]\n\n1 De Afdeling bestuursrechtspraak vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige,\n meervoudige en grote kamers.\n\n2 De meervoudige kamers en grote kamers bestaan uit drie onderscheidenlijk vijf leden,\n van wie een als voorzitter optreedt.\n\n3 Leden van de Afdeling bestuursrechtspraak die niet voldoen aan het vereiste, gesteld\n in artikel 2, vierde lid, kunnen:\n\na. geen zitting hebben in een enkelvoudige kamer en\n\nb. niet de meerderheid vormen van de leden van een meervoudige of grote kamer.\n\n4 Een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat betrokken is geweest bij de totstandkoming\n van een advies van de Raad, neemt geen deel aan de behandeling van een geschil over\n een rechtsvraag waarop dat advies betrekking had.\n\n1 De voorzitter van een meervoudige of grote kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag.\n De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.\n\n2 Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.\n\n3 Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen\n of het schriftelijk uitbrengen.\n\nHet is de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak en de ten behoeve van deze afdeling\n werkzame ambtenaren verboden:\n\na. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan voor de uitoefening\n van hun functie wordt gevorderd,\n\nb. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit, en\n\nc. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij weten of redelijkerwijs\n kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden, op enigerlei bijzondere wijze in\n contact te treden met partijen, gemachtigden of degene die een partij bijstaat.\n\n1 De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak stelt een regeling vast voor de\n behandeling van klachten.\n\n2 Klachten kunnen niet een rechterlijke uitspraak betreffen.\n\n3 \nTitel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de zinsnede \u00abof een ander\u00bb in artikel 9:1, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder bestuursorgaan wordt\n verstaan: de Afdeling bestuursrechtspraak.\n\n4 De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Tegen de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst kan\n noch een rechtsvervolging, noch een rechtsvordering worden ingesteld wegens hetgeen\n zij tijdens de beraadslaging in de Raad, de Afdeling advisering, de Afdeling bestuursrechtspraak\n of een kamer van die Afdeling bestuursrechtspraak hebben gezegd, dan wel daaraan schriftelijk\n hebben overgelegd.\n\n2 \nArtikel 42 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak,\n met dien verstande dat in plaats van \u00abOnze Minister\u00bb steeds wordt gelezen: de Minister\n van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.\n\nDeze wet wordt aangehaald als: Wet op de Raad van State.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 9 maart 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002367/

wetten.nl - Regeling - Algemene Kinderbijslagwet - BWBR0002368

{"title": "wetten.nl - Regeling - Algemene Kinderbijslagwet - BWBR0002368", "content": "Wet van 26 april 1962, tot vaststelling van een algemene kinderbijslagverzekering\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen\n inzake een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte kinderbijslagverzekering;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nVoor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt\n verstaan onder:\n\na. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;\n\nb. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid\n die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van\n publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;\n\nc. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;\n\nd. continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;\n\ne. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten\n of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank,\n is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland\n bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op\n de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.\n\nIngezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.\n\n1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven\n hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.\n\n3 Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon\n terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten, de openbare lichamen\n Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te\n hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te\n hebben gewoond.\n\n1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind,\n aangehuwd kind of pleegkind.\n\n2 Als eigen kind wordt beschouwd het kind\n\na. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn moeder wordt aangemerkt;\n\nb. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als zijn vader wordt aangemerkt;\n\nc. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het\n kind reeds op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt;\n\nd. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld,\n mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds\n tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;\n\ne. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind\n in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.\n\n3 Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind\n wordt gelijkgesteld.\n\n[Vervallen per 01-01-1995]\n\nBij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid, en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.\n\n[Vervallen per 01-01-2001]\n\n1 Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die\n\na. ingezetene is;\n\nb. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in\n dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.\n\n2 Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in\n de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste\n en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.\n\n4 Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat bij een niet\n rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, verzekerd zijn:\n\na. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;\n\nb. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.\n\nZo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:\n\na. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze\n wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit\n van een volkenrechtelijke organisatie;\n\nb. wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3 van deze wet onder verzekerde mede verstaan de niet-verzekerde persoon die recht\n op kinderbijslag heeft verkregen op grond van Verordening (EG) nr.\u00a0883/2004 van het\n Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29\u00a0april 2004 betreffende de\n co\u00f6rdinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L\u00a0166);\n\nc. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of\n een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid\n van toepassing is.\n\nVoor de toepassing van deze paragraaf wordt onder centrum voor topsport verstaan een\n voorziening waar een topsporter op tenminste toptalentniveau de mogelijkheid heeft\n op \u00e9\u00e9n locatie te trainen, wonen en studeren.\n\n1 De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag\n voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:\n\na. tot zijn huishouden behoort, of\n\nb. door hem wordt onderhouden.\n\n2 De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag\n indien:\n\na. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;\n\nb. het kind als leerling, vavo-student of student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze\n inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden\n van die wet van die verplichting is vrijgesteld;\n\nc. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of\n\nd. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare\n wijze als bedoeld in onderdeel c.\n\n3 Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt\n uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders\n van de gemeente waar het kind woont.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het\n tweede en derde lid.\n\n5 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n6 Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan\n het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel\n van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid, niet tot het\n huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot\n het huishouden van een ander behoort:\n\na. in verband met ziekte of gebreken van het kind; of\n\nb. in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding aan een school of\n instelling in de zin van artikel 1, onder b of c, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs, genoemd\n in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind overeenkomstig artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staat\n ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs aan een vergelijkbare inrichting\n van onderwijs buiten Nederland waar het kind staat ingeschreven, waarbij:\n\n1\u00b0. de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen beroepsopleiding\n volgt of als toptalent op het gebied van dans en muziek dan wel als topsporter op\n tenminste toptalentniveau een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen school bezoekt\n voor het volgen van voortgezet onderwijs of een opleiding volgt in het voorbereidend\n beroepsonderwijs of in het beroepsonderwijs en als topsporter op tenminste toptalentniveau\n een opleiding bij een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen centrum voor topsport volgt\n waardoor de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres van de\n ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde instelling\n of school waar de beroepsopleiding of het voortgezet onderwijs wordt aangeboden meer\n bedraagt dan een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen aantal kilometers; of\n\n2\u00b0. de verzekerde een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen beroep\n uitoefent; of\n\n3\u00b0. de verzekerde of de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde in een\n bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van Nederland woont,\n of de verzekerde aantoont dat hij of die ander in een gebied buiten Nederland woont\n waarbij niet verwacht kan worden dat het kind op basis van openbaar of eigen vervoer\n dagelijks heen en weer reist tussen school en het adres van de verzekerde of die ander;\n of\n\n4\u00b0. het het kind betreft van de verzekerde, bedoeld in artikel 7b, vierde lid, onderdelen a en b; of\n\n5\u00b0. de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen school\n bezoekt waarbij de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres\n van de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde\n school waar het onderwijs wordt aangeboden meer bedraagt dan een bij ministeri\u00eble\n regeling te bepalen aantal kilometers, met dien verstande dat de afstandseis niet\n geldt als het kind verplicht is gedurende het schooljaar meer dan drie nachten per\n kalenderweek op een aan de school gelieerde locatie te overnachten.\n\n7 Indien de beroepsopleiding of de school, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder\n 1\u00b0, niet langer is opgenomen in de ministeri\u00eble regeling, bedoeld in het zesde lid,\n onderdeel b, onder 1\u00b0, dan wel indien gedurende de beroepsopleiding of het voortgezet\n onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1\u00b0, een gelijke opleiding\n of school in die ministeri\u00eble regeling wordt opgenomen die valt binnen de afstand,\n bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1\u00b0, blijft de verdubbeling van de kinderbijslag,\n bedoeld in het zesde lid, van toepassing tot de dag waarop het kind de opleiding of\n het onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1\u00b0, niet langer volgt.\n\n8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking\n tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.\n\n9 Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht het onderwijs of de beroepsopleiding\n eerst na de vakantie te hebben be\u00ebindigd, indien:\n\na. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt be\u00ebindigd tijdens een door de Minister\n van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie,\n dan wel\n\nb. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort\n voor het begin van de laatste door de Minister van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap,\n de school of instelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt\n afgelegd.\n\n10 In afwijking van het zesde lid, onderdeel b, sub 1\u00b0, is het woord \u00abdichtstbijzijnde\u00bb\n niet van toepassing wanneer:\n\na. het kind een beroepsopleiding volgt aan een niet uit \u2019s Rijks kas bekostigde instelling\n als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; of\n\nb. het kind een beroepsopleiding volgt aan een uit \u2019s Rijks kas bekostigde instelling\n als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de dichtstbijzijnde instelling een niet uit \u2019s Rijks kas bekostigde instelling\n is als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]\n\n1 Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of\n ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling\n van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel\u00a012, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n te bepalen mate van intensieve zorg.\n\n2 Indien een verzekerde over een kalenderjaar tot uitbetaling gekomen recht heeft gehad\n op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid,\n en\n\na. met betrekking tot dat kalenderjaar,\u00a0dan wel een gedeelte daarvan, geen partner heeft\n als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; of\n\nb. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of\n meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft genoten dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;\n\nheeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar\n ten bedrage van \u20ac\u00a02.634,17.\n\n3 Indien een verzekerde of diens partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het\n tweede lid, en recht heeft op meer dan eenmaal de verdubbeling van de kinderbijslag,\n bedoeld in het eerste lid, heeft hij dan wel zijn partner recht op ten hoogste eenmaal\n het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in het tweede lid.\n\n4 Indien twee personen die voor eenzelfde kind recht hebben op kinderbijslag als bedoeld\n in het eerste lid, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking\n overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke\n huishouding te voeren, is voor de beoordeling van het recht op het extra bedrag aan\n kinderbijslag, bedoeld in het tweede lid, de situatie, bedoeld in het tweede lid,\n onderdeel\u00a0a of b, van de ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald, bepalend.\n\n5 Bij het uitvoeren van de verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in\n het eerste lid, kan de Sociale verzekeringsbank gezondheidsgegevens uitwisselen en\n verwerken.\n\n6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking\n tot het eerste, tweede en vijfde lid.\n\n[Vervallen per 01-01-2020]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat\n kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.\n\n2 Het eerste lid is niet van toepassing indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal\n woont in een land waarin ten behoeve van hem op grond van verordening (EG) nr. 883/2004\n van het Europees Parlement en de Raad van 29\u00a0april 2004 betreffende de co\u00f6rdinatie\n van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) recht op kinderbijslag bestaat.\n\n3 Het eerste lid is niet van toepassing indien het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal\n niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ten behoeve\n van het kind dat op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont,\n recht bestaat op kinderbijslag voor:\n\na. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland\n woont;\n\nb. de verzekerde, die in Aruba, Cura\u00e7ao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire,\n Sint Eustatius en Saba woont; of\n\nc. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.\n\n[Vervallen per 01-01-2018]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft de verzekerde\n die een uitreiziger is.\n\n2 De verzekerde heeft geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze\n wet voor een kind dat een uitreiziger is.\n\n[Vervallen per 03-03-2010]\n\n[Vervallen per 03-03-2010]\n\n[Vervallen per 03-03-2010]\n\n[Vervallen per 01-10-1995]\n\n1 Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die\n op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.\n\n2 Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de\n eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.\n\n3 Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die\n op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is en na toepassing van artikel 7d niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij of het kind zich buiten Nederland\n bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.\n\n1 Het basiskinderbijslagbedrag over een kalenderkwartaal bedraagt \u20ac 399,27 per kind.\n\n2 Het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel\u00a07a, tweede lid, bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van\n de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de\n Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeri\u00eble regeling vastgesteld\n percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid, respectievelijk artikel\u00a07a,\n tweede lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding\n tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland.\n Het percentage bedraagt maximaal 100.\n\n3 Het aan een verzekerde over een kalenderkwartaal te betalen bedrag aan kinderbijslag\n bedraagt voor een kind, dat op de eerste dag van dat kwartaal:\n\na. jonger is dan 6 jaar: \u20ac 279,49\n\nb. 6 jaar of ouder, maar jonger is dan 12 jaar: \u20ac\u00a0339,38 en\n\nc. 12 jaar en ouder, maar jonger is dan 18 jaar: \u20ac\u00a0399,27\n\nvan het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde basiskinderbijslagbedrag.\n\n4 De kinderbijslag op grond van het derde lid, onderdelen b en c, wordt betaald zonder\n dat dit bij beschikking is vastgesteld.\n\n5 Het tweede lid is niet van toepassing indien het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal\n niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.\n\n[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]\n\n1 De bedragen, genoemd in de artikelen 7a, tweede lid, en 12, eerste lid, worden al naar gelang de ontwikkeling van het algemene prijsniveau verhoogd of verlaagd.\n\n2 Het bedrag, genoemd in artikel\u00a07a, tweede lid, wordt telkens gewijzigd met ingang van 1\u00a0januari. Bij een wijziging met ingang van\n 1\u00a0januari wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, als waarmee\n de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande, naar boven of\n naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is\n gebaseerd. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in\n de Staatscourant. In afwijking van de eerste zin blijft wijziging per 1\u00a0januari achterwege,\n indien de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande geen afwijking\n vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is\n gebaseerd.\n\n3 Het bedrag, genoemd in artikel\u00a012, eerste lid, wordt telkens gewijzigd met ingang van 1\u00a0januari en 1\u00a0juli. Bij een wijziging met\n ingang van 1\u00a0januari onderscheidenlijk 1\u00a0juli wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd\n met hetzelfde percentage, al waarmede de consumentenprijsindex over de maand oktober\n daaraan voorafgaande onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande, naar\n boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging\n is gebaseerd. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister medegedeeld\n in de Staatscourant. In afwijking van de eerste zin blijft wijziging per 1\u00a0januari\n onderscheidenlijk per 1\u00a0juli achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand\n oktober onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande geen afwijking\n vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is\n gebaseerd.\n\n4 Het overeenkomstig het tweede lid en derde lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats\n van het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede, respectievelijk artikel 12, eerste lid.\n\n5 Indien daartoe naar Ons oordeel een bijzondere aanleiding bestaat, kan het bedrag,\n genoemd in artikel 7a, tweede lid, of artikel 12, eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel\n van bestuur aan te geven datum worden verhoogd. De op grond van de vorige zin verhoogde\n bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 7a, tweede lid, respectievelijk\n artikel 12, eerste lid.\n\n6 Indien een verhoging als bedoeld in het vijfde lid samenvalt met een wijziging als\n bedoeld in het tweede lid of het derde lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de verhoging\n gewijzigd en geschiedt de wijziging, in afwijking van het tweede lid en derde lid,\n bij de in het vijfde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.\n\n7 Hetgeen onder consumentenprijsindex als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan,\n wordt nader bij algemene maatregel van bestuur geregeld.\n\n8 Indien het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt gewijzigd, worden de uit de toepassing van artikel 12, derde lid, met betrekking\n tot dat bedrag voortvloeiende bedragen,\u00a0samen met de dag waarop de wijziging ingaat,\n door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.\n\n9 Een wijziging van de kinderbijslag op grond van dit artikel vindt plaats zonder dat\n dit bij beschikking is vastgesteld.\n\n10 De Sociale verzekeringsbank betaalt de gewijzigde kinderbijslag, bedoeld in het negende\n lid, bij de eerstvolgende betaling van de kinderbijslag nadat de wijziging, bedoeld\n in het tweede dan wel derde lid, heeft plaatsgevonden.\n\n[Vervallen per 01-07-2016]\n\n1 De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat.\n De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1\u00a0december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover\n recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.\n\n2 Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank\n beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken\n gegevens.\n\n3 Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de\n eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd\n ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk\n de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend.\n\n4 Indien de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen, kan deze\n aanvraag worden ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat\n tevens adviseert aan wie de kinderbijslag wordt betaald.\n\n1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking\n van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag,\n herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:\n\na. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;\n\nb. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;\n\nc. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.\n\n2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten\n geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid\n af te zien.\n\n3 Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en\n b, en als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind\n behoort, wordt het recht op kinderbijslag vastgesteld, herzien of ingetrokken en het\n recht op kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig hoofdstuk III, paragraaf 1 en 2.\n\n1 De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar\n verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen,\n waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen\n zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken\n van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.\n\n2 De verplichting van het eerste lid geldt niet indien: die feiten en omstandigheden\n door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk\n voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij\n ministeri\u00eble regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeri\u00eble regeling wordt\n bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is.\n\n1 In aanvulling op artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling\n waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken aan te tonen dat:\n\na. ten aanzien van een kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a,\n en tweede lid, of\n\nb. een kind als bedoeld in artikel 7, zesde lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch tot het huishouden van een ander\n behoort.\n\n2 Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van\n artikel 21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in de gelegenheid te stellen, kan de Sociale\n verzekeringsbank bij dit verzoek aanbieden met de toestemming van de verzekerde of\n de bewoner van de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde onderscheidenlijk\n de woning waar het kind woont binnen te treden.\n\n3 Indien door het ontbreken van toestemming van de bewoner niet kan worden vastgesteld\n tot wiens huishouden het kind behoort, heeft dit gevolgen voor het recht op en het\n geldend maken van het recht op kinderbijslag.\n\n1 De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze\n voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering\n van deze wet.\n\n2 De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins\n aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs\n nodig is voor de uitvoering van deze wet.\n\n3 De verzekerde, alsmede de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens\n de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten\n van hun werkzaamheden.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1997. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 De Sociale verzekeringsbank weigert de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel\n of gedeeltelijk indien de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is\n nagekomen.\n\n2 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging\n en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van\n een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.\n\n3 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld\n in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter\n zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten\n onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet tijdig\n nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen\n vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van\n artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.\n\n4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor\n dringende redenen aanwezig zijn.\n\n5 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een\n bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 17a wordt opgelegd.\n\n6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking\n tot het eerste en tweede lid.\n\n1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag\n wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie\n op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel\u00a015. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel\u00a015, niet of niet behoorlijk\n zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke\n boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel\u00a023, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel\u00a015, niet of niet behoorlijk\n zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke\n boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel\u00a023, vierde\n lid, van het Wetboek van Strafrecht.\n\n2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg\n van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel\u00a015, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend.\n\n3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie\n op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel\u00a015, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een\n bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld\n in artikel\u00a023, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.\n\n4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete\n en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet\n behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel\u00a015, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet\n of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van\n twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon\n aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.\n\n5 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet\n behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel\u00a015, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen,\n van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag,\u00a0met overeenkomstige toepassing\n van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag\n van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke\n sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging,\n die onherroepelijk is geworden.\n\n6 In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien\n jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde,\n of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.\n\n7 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete\n indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.\n\n8 Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de\n Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging\n van de bestuurlijke boete van belang zijn.\n\n9 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van\n de bestuurlijke boete.\n\n10 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete\n is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond\n van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.\n\n11 Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd\n geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen\n een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens\n eenzelfde gedraging is begaan, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd op verzoek van\n degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of\n gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling. Artikel\u00a024c, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n12 Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het elfde lid, wordt ingetrokken of ten\n nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen\n vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde\n gedraging is begaan.\n\n[Vervallen per 01-07-2009]\n\nBij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor\n uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent\n de hoogte van het op grond van artikel 17g, eerste of tweede lid, te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt.\n\n[Vervallen per 01-07-2009]\n\n[Vervallen per 01-07-2009]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke\n boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel\u00a017a, vijfde lid, met kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij\n een huishouden vormt, ontvangt.\n\n2 Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete\n verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd\n op hem heeft.\n\n3 Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk\n het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke\n boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale\n verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel\n degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet.\n\n4 De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe\n aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt\n van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van\n artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.\n\n5 Zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon\n aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting als bedoeld in artikel 17a, achtste lid, niet of niet behoorlijk nakomt:\n\na. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening van de bestuurlijke boete voor zover beslag op de vordering\n van de schuldeiser nietig zou zijn;\n\nb. geldt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht, niet bij de invordering van een bestuurlijke boete bij dwangbevel.\n\n[Vervallen per 01-01-2017]\n\n1 De Sociale verzekeringsbank betaalt de kinderbijslag en het extra bedrag aan kinderbijslag,\n bedoeld in artikel 7a, tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal\n waarover recht op kinderbijslag bestaat, respectievelijk binnen drie maanden na indiening\n van de aanvraag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, tweede zin.\n\n2 Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak\n recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald\n aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.\n\n3 Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt\n de Sociale verzekeringsbank aan welke persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald.\n\n4 Indien twee of meer personen waaronder \u00e9\u00e9n persoon tot wiens huishouden het kind\n behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben,\n wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet\n behoort, niet betaald.\n\n5 Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag\n voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid,\n wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in\n het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag\n uitbetaald.\n\n6 Indien de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou\n moeten worden betaald indien hij een aanvraag zou hebben ingediend, geen aanvraag\n heeft ingediend, wordt de kinderbijslag, in afwijking van het vierde en vijfde lid,\n betaald aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon,\n bedoeld in de eerste zin, die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag indient,\n wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal waarin de\n aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal\n is ingediend. Indien de aanvraag, bedoeld in de tweede zin, is ingediend in de laatste\n maand van een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop\n van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend.\n\n7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop,\n bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld\n waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald\n dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.\n\n8 De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende lid aan\n een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer\n verzekerden worden betaald.\n\n9 Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling\n in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen\n bank wordt gecrediteerd.\n\nDe Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op of schorst\n de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het\n gegronde vermoeden heeft, dat:\n\na. het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat;\n\nb. recht op een lagere kinderbijslag bestaat, of\n\nc. de verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van\n artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting hem of haar op grond van de artikelen 15, 15a, eerste lid, en 16 opgelegd, niet is nagekomen.\n\n1 De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op, indien blijkt\n dat het door de verzekerde verstrekte adres van hemzelf of van zijn kind afwijkt van\n het adres waaronder de verzekerde of het kind in de basisregistratie personen staat\n ingeschreven.\n\n2 Geen opschorting vindt plaats:\n\na. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de\n hoogte van de kinderbijslag;\n\nb. indien de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.\n\n3 De Sociale verzekeringsbank doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de\n verzekerde.\n\n4 De opschorting wordt be\u00ebindigd zodra het aan de Sociale verzekeringsbank gebleken\n is dat de afwijking niet meer bestaat.\n\nIndien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende\n gezinsbijslag is betaald, dan wel kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge\n een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling\n van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeri\u00eble regeling regels worden\n gesteld ter voorkoming, verrekening en beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen\n of ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.\n\nDe Sociale verzekeringsbank is bevoegd, voor zover nodig na ingewonnen advies van\n het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de kinderbijslag voor een kind te\n betalen aan een ander dan de rechthebbende.\n\n[Vervallen per 01-01-2018]\n\nDe kinderbijslag die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden\n na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. De Sociale verzekeringsbank\n is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van degene aan wie de kinderbijslag wordt\n betaald af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden.\n\n1 De kinderbijslag is:\n\na. onvervreemdbaar;\n\nb. niet vatbaar voor verpanding of belening;\n\nc. behoudens voor zoveel dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud\n van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag als\n bedoeld in artikel 24, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge\n faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.\n\n2 Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag, onder welke vorm of welke benaming ook\n door de verzekerde verleend, is steeds herroepelijk.\n\n3 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.\n\n1 De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald,\n wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij\n een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.\n\n2 In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering\n of van verdere terugvordering af te zien, indien de verzekerde, dan wel degene met\n wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald:\n\na. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;\n\nb. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan,\n maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde\n wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft\n betaald;\n\nc. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij\n deze op enig moment zal gaan verrichten; of\n\nd. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in \u00e9\u00e9n keer aflost.\n\n3 De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de\n terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,\n bedoeld in artikel\u00a015.\n\n4 De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:\n\na. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld\n in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en\n\nb. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de\n verplichting, bedoeld in artikel 15.\n\n5 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten\n geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.\n\n6 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank\n de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.\n\n7 In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden\n die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het\n terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven\n gaat.\n\n1 De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde kinderbijslag, bedoeld\n in artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.\n\n2 \nArtikel 17g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:\n\na. indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije\n voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager\n vaststelt; en\n\nb. indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden\n vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid, het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met\n die bijslag.\n\nBij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze\n van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd\n is betaald.\n\n1 In afwijking van artikel 24, eerste lid, kan de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, dan wel degene met\n wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk\n van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:\n\na. redelijkerwijs te voorzien is dat verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding\n vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden\n of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;\n\nb. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen,\n behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder\n een zodanig besluit niet tot stand zal komen;\n\nc. een naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank betrouwbaar voorstel voor een\n schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als\n bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet;\n\nd. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend\n werkt; en\n\ne. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.\n\n2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het opzettelijk\n of door grove schuld niet nakomen door de verzekerde, dan wel degene met wie hij een\n huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 17a is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte\n is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.\n\n3 Het besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering wordt\n ingetrokken of ten nadele van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding\n vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald gewijzigd indien:\n\na. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling\n tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;\n\nb. de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan\n wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald zijn schuld aan de Sociale verzekeringsbank niet overeenkomstig\n de schuldregeling voldoet; of\n\nc. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige\n gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden\n gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen.\n\nEen vordering van de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in de artikelen 24 en 24c is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n[Vervallen per 01-01-2020]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n1 De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot\n dekking van de uitgaven, bedoeld in het derde lid, in de vorm van een Algemeen Kinderbijslagfonds\n dat deel uitmaakt van de Sociale verzekeringsbank, alsmede door de met toepassing\n van artikel 17a verkregen boeten.\n\n2 In de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds\n wordt voorzien door het Rijk, onderscheidenlijk de afdracht van de boeten, bedoeld\n in artikel 17a, door de Sociale verzekeringsbank.\n\n3 De ingevolge deze wet uit te keren kinderbijslagen en de aan de uitvoering van deze\n wet verbonden kosten komen ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds.\n\n[Vervallen per 01-01-1995]\n\n1 Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven\n binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.\n\n2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst\n van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in\n het derde lid is gedaan.\n\n3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt\n die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk\n in kennis gesteld.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\nIn afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de Sociale verzekeringsbank binnen dertien weken gerekend vanaf de dag na\n die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.\n\n1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in\n cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde\n bij of krachtens artikel 2, 3 of 6.\n\n2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken\n van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing,\n waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.\n\n[Vervallen per 01-01-1989]\n\n[Vervallen per 01-01-1989]\n\n[Vervallen per 01-07-2000]\n\n[Vervallen per 01-07-2000]\n\nEen gedraging die in strijd is met een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene\n maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit\n artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete\n van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.\n\n[Vervallen per 01-01-2004]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Vervallen per 29-12-1995]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Vervallen per 01-07-2009]\n\n[Vervallen per 01-07-2000]\n\nHetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt geregeld bij ministeri\u00eble\n regeling.\n\nArtikel 7a, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2018, blijft van toepassing op een recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over het\n kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin artikel I, onderdeel B, van de\n Verzamelwet SZW 2018 in werking is getreden.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Op de persoon die op grond van een verdrag, de voorlopige toepassing van een verdrag\n dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie in afwijking van artikel 7b recht heeft op kinderbijslag en wiens recht op kinderbijslag uitsluitend zou eindigen\n als gevolg van de opzegging of wijziging van dat verdrag, de be\u00ebindiging van de voorlopige\n toepassing van dat verdrag dan wel de be\u00ebindiging van een daarmee gelijk te stellen\n situatie, blijft artikel 7b gedurende de eerste twee kalenderkwartalen vanaf de buitenwerkingtreding\n van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk\n de be\u00ebindiging van de voorlopige toepassing of de be\u00ebindiging van de daarmee gelijk\n te stellen situatie buiten toepassing.\n\n2 Het eerste lid blijft van toepassing zolang het kind op de eerste dag van de in dat\n lid bedoelde kalenderkwartalen woont in hetzelfde land als waar hij op de eerste dag\n van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal woonde en de verzekerde blijft voldoen\n aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.\n\n3 Onze Minister deelt mede ten aanzien van welk land, met inbegrip van de dag waarop,\n een verdrag als bedoeld in het eerste lid zodanig is gewijzigd dat niet langer in\n afwijking van artikel 7b recht op kinderbijslag kan bestaan, een verdrag als bedoeld in het eerste lid buitenwerking\n is getreden als gevolg van opzegging dan wel de voorlopige toepassing van een verdrag\n of een daarmee gelijk te stellen situatie als bedoeld in het eerste lid is be\u00ebindigd.\n\nDeze wet kan worden aangehaald onder de titel: \"Algemene Kinderbijslagwet\".\n\nDe artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit\n te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend\n kan worden gesteld.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 26 april 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Staatssecretaris van Financi\u00ebn,\n\nVAN DEN BERGE.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002368/

wetten.nl - Regeling - Vergoedingen voor de leden enz. van de Grondkamers en de Centrale Grondkamer - BWBR0002369

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vergoedingen voor de leden enz. van de Grondkamers en de Centrale Grondkamer - BWBR0002369", "content": "Besluit van 19 mei 1962, houdende vaststelling van de vergoedingen voor de leden enz.\n van de Grondkamers en de Centrale Grondkamer\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 20 maart 1962, No.\n J. 587, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, mede namens Onze Minister\n van Justitie;\n\nGelet op de artikelen 80 en 86 van de Pachtwet;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 2 mei 1962, no. 87);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 14 mei 1962,\n no. J. 1006, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, mede namens Onze\n Minister van Justitie;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de grondkamer\n wordt aan de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en\n de plaatsvervangende secretaris een vergoeding toegekend van \u20ac 90,76 per dag.\n\n2 De in het vorige lid bedoelde vergoedingen worden evenwel niet toegekend, indien de\n aldaar genoemde personen bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt\n bekleden, voorzover Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visseri niet anders\n bepaalt.\n\n3 Aan een plaatsvervangende voorzitter die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis\n van de voorzitter diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij\n het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt, door Onze Minister\n van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tot wederopzeggens toe een bezoldiging worden\n toegekend overeenkomstig de voor de voorzitter vastgestelde bezoldiging.\n\n4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een plaatsvervangend\n secretaris.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale\n Grondkamer wordt aan de leden en de plaatsvervangende leden een vergoeding toegekend\n van \u20ac 140,67 per dag.\n\n2 Voor het deelnemen aan een zitting en het bijwonen van een vergadering van de Centrale\n Grondkamer wordt aan de plaatsvervangende griffier een vergoeding toegekend van \u20ac\n 90,76 per dag.\n\n3 De in de vorige leden bedoelde vergoedingen worden evenwel niet toegekend indien de\n aldaar genoemde personen bij het Rijk of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt\n bekleden, voorzover Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij niet anders\n bepaalt.\n\n4 Aan een plaatsvervangende griffier die wegens afwezigheid, belet of ontstentenis van\n de griffier diens werkzaamheden volledig waarneemt, kan, indien hij niet bij het Rijk\n of als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleedt, door Onze Minister van Landbouw,\n Natuurbeheer en Visserij tot wederopzeggens toe een bezoldiging worden toegekend overeenkomstig\n de voor de griffier vastgestelde bezoldiging.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt aan de leden en de plaatsvervangende\n leden van de grondkamer een vergoeding van \u20ac 27,23 per uur toegekend.\n\n2 Voor het deelnemen aan een bezichtiging ter plaatse wordt een vergoeding van \u20ac 29,50\n per uur toegekend aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer,\n behalve als zij als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.\n\n3 Bij de berekening van het totale aantal uren waarover een vergoeding volgens de voorgaande\n leden wordt toegekend, vindt afronding naar boven plaats tot een half uur.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nIndien geen bezichtiging als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, plaatsvindt, wordt een vergoeding toegekend van \u20ac 2,27 per afgehandeld dossier aan:\n\na. de leden en de plaatsvervangende leden van de grondkamer;\n\nb. de leden en de plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer, behalve als zij\n als rechterlijk ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nDe leden en plaatsvervangende leden van de Centrale Grondkamer die als rechterlijk\n ambtenaar een bezoldigd ambt bekleden en de in de artikelen 1 en 2 genoemde personen genieten in verband met de in de vorige artikelen genoemde werkzaamheden\n een vergoeding voor reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en de Reisregeling binnenland.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 1, 2, 3, 3a en 4 worden maandelijks ingediend bij de grondkamer of de Centrale Grondkamer.\n\n2 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 1, 2, 3 en 3a vermelden de dagen, waarop de in deze artikelen genoemde werkzaamheden zijn verricht\n en bevatten een verklaring van de voorzitter, dat de declarant de opgegeven werkzaamheden\n heeft verricht gedurende de daarbij opgegeven tijdsduur.\n\n3 De declaraties van de vergoedingen, bedoeld in artikel 4, worden voorzien van een verklaring van de voorzitter, dat de gemaakte reizen noodzakelijk\n waren voor de in de artikelen 1, 2, 3 en 3a genoemde werkzaamheden.\n\n4 De in de vorige leden bedoelde verklaringen kunnen ook worden afgegeven door de secretaris\n of de griffier, indien deze daartoe door de grondkamer onderscheidenlijk de Centrale\n Grondkamer zijn gemachtigd.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nHet Koninklijk besluit van 19 april 1958 (Stb. 194) wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op 1 juli 1962.\n\nOnze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit,\n dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 19 mei 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002369/

wetten.nl - Regeling - Instellingswet Bijstandkorps burgerlijke rijksambtenaren bestemd voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea - BWBR0002370

{"title": "wetten.nl - Regeling - Instellingswet Bijstandkorps burgerlijke rijksambtenaren bestemd voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea - BWBR0002370", "content": "Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren,\n dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de voortschrijdende\n ontwikkeling in Nederlands-Nieuw-Guinea wenselijk is bij de wet regelen te stellen\n betreffende de rechtstoestand van Nederlanders, die ten dienste van het openbaar bestuur\n aldaar werkzaam zijn of zullen zijn;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:\n\nhet Bijstandkorps: het Bijstandkorps bedoeld in artikel 2;\n\nOnze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;\n\nde Gouverneur: de Gouverneur van Nederlands-Nieuw-Guinea;\n\nNederlander: Nederlander in de zin van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.\n\n2 Tenzij het tegendeel blijkt, zijn in deze wet onder leden van het Bijstandkorps gewezen\n leden van dat korps begrepen.\n\n1 Er is een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst\n in Nederlands-Nieuw-Guinea.\n\n2 De leden van het Bijstandkorps worden in openbare dienst aangesteld om in Nederlands-Nieuw-Guinea\n werkzaam te zijn.\n\n3 Zij worden als zodanig met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van\n bestuur te stellen regelen door Ons of door Onze Minister aangesteld en ontslagen.\n\n1 Alleen Nederlanders kunnen tot lid van het Bijstandkorps worden aangesteld.\n\n2 Wij kunnen in bijzondere gevallen anderen dan Nederlanders tot lid van het Bijstandkorps\n aanstellen.\n\n1 De leden van het Bijstandkorps worden, tenzij het tot aanstelling bevoegde gezag anders\n bepaalt, ter beschikking gesteld van het bevoegde gezag van Nederlands-Nieuw-Guinea\n om, met inachtneming van het bepaalde in de akte van aanstelling tot lid van het Bijstandkorps,\n te worden aangesteld in de daarvoor in aanmerking komende ambten van Nederlands-Nieuw-Guinea.\n\n2 Ontslag van de leden van het Bijstandkorps als landsdienaar be\u00ebindigt niet tevens\n het lidmaatschap van het Bijstandkorps, tenzij bij algemene maatregel van bestuur\n anders is bepaald.\n\nDe rechten en verplichtingen van de leden van het Bijstandkorps worden bepaald:\n\na. door hetgeen bij of krachtens deze wet wordt bepaald;\n\nb. door de voorschriften, welke met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde ambten zijn vastgesteld.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de leden van\n het Bijstandkorps, de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken\n gehoord, voorschriften vastgesteld betreffende:\n\na. aanstelling, schorsing en ontslag;\n\nb. bij aanstelling toe te kennen voorlopige wedde;\n\nc. uitzending en terbeschikkingstelling en daarmede verband houdende rechten en verplichtingen;\n\nd. wedde - waarin een vergoeding voor expatriatie is begrepen - en toelagen;\n\ne. aanspraken in geval van ziekte;\n\nf. buiten Nederlands-Nieuw-Guinea door te brengen verloven;\n\ng. aanspraken in het geval dat de bestemming in Nederlands-Nieuw-Guinea vervalt;\n\nh. aanspraken bij ontslag;\n\ni. de beperking van cumulatie van aanspraken op wedde, bezoldiging, vergoedingen en andere\n financi\u00eble aanspraken, welke de leden van het Bijstandkorps als zodanig en uit hoofde\n van het door hen beklede ambt van Nederlands-Nieuw-Guinea hetzij onder gelijke benaming,\n hetzij onder andere benaming bezitten;\n\nj. instelling van een bijzondere commissie van overleg in Nederlands-Nieuw-Guinea.\n\n2 Op gelijke wijze als in het eerste lid is bepaald kunnen ten aanzien van de leden\n van het Bijstandkorps voorschriften worden vastgesteld betreffende andere onderdelen\n van de rechtspositie dan die, welke in dat lid zijn genoemd.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nOnder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden kunnen leden\n van het Bijstandkorps worden verplicht tijdelijk buiten Nederlands-Nieuw-Guinea werkzaam\n te zijn.\n\nLeden van het Bijstandkorps, die deel uitmaken van de zittende magistratuur in Nederlands-Nieuw-Guinea,\n kunnen, zolang zij een zodanige functie bekleden, niet dan op hun eigen verzoek als\n lid van het Bijstandkorps worden ontslagen noch als zodanig worden geschorst. Zij\n kunnen gedurende dat tijdvak niet worden verplicht tijdelijk buiten Nederlands-Nieuw-Guinea\n werkzaam te zijn. Hun kunnen geen voordelen worden onthouden welke de krachtens artikel 6 vastgestelde voorschriften aan vergelijkbare leden van het Bijstandkorps toekennen.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n1 Met inachtneming van het overigens in deze wet terzake bepaalde worden aan gewezen\n leden van het Bijstandkorps, die als lid van dat korps in vaste dienst waren aangesteld,\n en hun weduwen en wezen, alsmede aan de weduwen en wezen van in vaste dienst aangestelde\n leden van genoemd korps, pensioenen en uitkeringen toegekend overeenkomstig het bij\n ordonnantie van 29 december 1958 (Gouvernementsblad No. 83) vastgestelde Pensioenreglement Nederlands-Nieuw-Guinea - verder aan te duiden\n als \"het pensioenreglement\" - zoals dat op de dag van inwerkingtreding van deze wet\n luidt.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid worden de leden van het Bijstandkorps, die\n als lid van dat korps in vaste dienst zijn aangesteld, aangemerkt als landsdienaren\n in de zin van het pensioenreglement.\n\n3 De leden van het Bijstandkorps zijn als zodanig geen ambtenaar in de zin van de Pensioenwet\n 1922 (Stb. 240).\n\n1 De bij of krachtens het pensioenreglement aan de Gouverneur of andere gezaghebbenden\n in Nederlands-Nieuw-Guinea toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door Onze Minister.\n\n2 Verzoeken om toekenning van pensioen dienen te worden gericht aan Onze Minister onder\n overlegging van een verklaring dat belanghebbende de pensioenen en uitkeringen krachtens\n de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling, welke\n ingevolge artikel 21 geheel of gedeeltelijk in mindering kunnen worden gebracht, heeft aangevraagd.\n\n1 Bij de toepassing van artikel 15 wordt de in het eerste lid van artikel 6 onder d bedoelde wedde als bezoldiging aangemerkt met dien verstande, dat voor vaststelling\n van de pensioengrondslag mede in aanmerking worden genomen de tot het tijdstip van\n inwerkingtreding van deze wet genoten bezoldigingen in de zin van het Pensioenreglement\n Nederlands-Nieuw-Guinea.\n\n2 Als pensioengrondslag van een gewezen lid van het Bijstandkorps, dat nog niet tot\n landsdienaar was aangesteld, wordt aangemerkt de wedde, waarop bij aanstelling tot\n landsdienaar recht zou zijn verkregen.\n\nHet ontslag van een lid van het Bijstandkorps, verleend omdat zijn bestemming in Nederlands-Nieuw-Guinea\n om uitsluitend bij de dienst gelegen redenen vervalt, wordt aangemerkt als een ontslag,\n bedoeld in artikel 9, vierde lid, van het pensioenreglement.\n\n1 Krachtens deze wet wordt slechts pensioen toegekend aan degene, die op de dag, waarop\n het recht op pensioen ontstaat, Nederlander is.\n\n2 Een krachtens deze wet toegekend pensioen vervalt indien de gepensioneerde niet langer\n Nederlander is.\n\n3 In geval van toepassing van het tweede lid van artikel 3 kan krachtens deze wet niettemin ook pensioen worden toegekend aan het gewezen lid\n van het Bijstandkorps, dat op de dag, waarop het recht op pensioen ontstaat, dezelfde\n nationaliteit bezit als bij zijn aanstelling tot lid van het Bijstandkorps, alsmede\n aan de nabestaanden van een overleden lid of gewezen lid van het Bijstandkorps, die\n op die dag dezelfde nationaliteit bezitten als dat lid of gewezen lid bij aanstelling\n tot lid van het Bijstandkorps bezat.\n\n4 In geval van toepassing van het derde lid vervalt een krachtens deze wet toegekend\n pensioen, indien de gepensioneerde niet langer de in dat lid bedoelde nationaliteit\n bezit, tenzij de belanghebbende Nederlander is geworden.\n\n5 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Ministers van Financi\u00ebn en van Sociale\n Zaken en Volksgezondheid in bijzondere gevallen bepalen, dat het recht op toekenning\n van een pensioen of het recht op een toegekend pensioen gehandhaafd blijft na wijziging\n in nationaliteit.\n\n6 Voor de toepassing van dit artikel wordt statenloosheid als een vreemde nationaliteit\n aangemerkt.\n\nDe financi\u00eble aanspraken van de leden van het Bijstandkorps, voortvloeiende uit hetgeen\n krachtens artikel 6 wordt bepaald, alsmede de krachtens deze wet toegekende pensioenen en uitkeringen,\n komen ten laste van 's Rijks begroting.\n\n1 Op de pensioenen en uitkeringen, toegekend krachtens artikel 15, wordt in mindering gebracht de tegenwaarde in euro's van de pensioenen en uitkeringen,\n welke de belanghebbenden ontvangen krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea\n geldende pensioenregeling.\n\n2 Indien het krachtens artikel 15 toegekende pensioen over kortere pensioendiensttijd is berekend dan het pensioen,\n waarop de belanghebbende krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea\n geldende pensioenregeling recht heeft, wordt slechts in mindering gebracht het gedeelte\n van het krachtens laatstbedoelde regeling ontvangen pensioen, dat betrekking heeft\n op het gedeelte van de pensioendiensttijd van dat pensioen, samenvallende met de pensioendiensttijd\n van het pensioen krachtens artikel 15.\n\n3 Bij de toepassing van dit artikel worden algemene toeslagen en kortingen op de pensioenen\n in aanmerking genomen.\n\nIndien belanghebbenden geen pensioen of uitkering krachtens de voor landsdienaren\n van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling ontvangt en door hem geen verklaring\n werd overgelegd als bedoeld in het tweede lid van artikel 16, wordt op het pensioen en de uitkering, toegekend krachtens artikel 15, in mindering gebracht hetgeen in mindering zou zijn gebracht, indien het bepaalde\n in artikel 21 toepassing had kunnen vinden.\n\n1 Op de pensioenen, toegekend krachtens artikel 15, zijn, bij een gelijktijdige aanspraak op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, de wetten van 20 december 1956 (Stb. 616) en 23 september 1959 (Stb. 340) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande:\n\na. dat voor de toepassing van deze wetten de pensioendiensttijd met 8/5 wordt vermenigvuldigd,\n tot een maximum van 40 jaren, en voor de toepassing van de eerstgenoemde wet vervolgens\n wordt verminderd met de tijd gedurende welke na 1 januari 1957 geen premie is verschuldigd\n geweest krachtens de Algemene Ouderdomswet;\n\nb. dat artikel 3, vierde en vijfde lid, van de wet van 20 december 1956 (Stb. 616), zomede artikel 14 van de wet van 23 september 1959 (Stb. 340) buiten toepassing blijven, indien het aldaar bedoelde andere pensioen is een\n pensioen als bedoeld in de artikelen 1 en 7 van de wet van 20 december 1956 (Stb. 616), in de artikelen 1 en 24 van de wet van 23 september 1959 (Stb. 340), of in de artikelen 1 en 8 van de wet van 31 januari 1957 (Stb. 30), dan wel een pensioen omschreven in artikel 2, eerste lid, onder c en d, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 ( Stb. 1957, 319).\n\n2 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n3 De bepalingen van dit artikel blijven buiten toepassing voor degenen, die op grond\n van gemoedsbezwaren hun aanspraak op uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet niet geldig maken.\n\n[Vervallen per 18-10-1968]\n\n1 Nederlanders, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in dienst van\n het Gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea zijn anders dan op arbeidsovereenkomst,\n en op wie de \"Bezoldigingsregeling Landsdienaren Nederlands-Nieuw-Guinea 1957\" (Gouvernementsblad No. 24) van toepassing is, worden geacht op dat tijdstip aangesteld te zijn als lid\n van het Bijstandkorps.\n\n2 De in artikel 6 bedoelde algemene maatregel van bestuur stelt ter uitvoering van het in het eerste\n lid bepaalde nadere overgangsregelingen vast.\n\nBij de toepassing van artikel 15 op gewezen leden van het Bijstandkorps, die krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 25 lid van dat korps waren en hun weduwen en wezen, alsmede op de weduwen en wezen van leden\n van het Bijstandkorps, die krachtens evengenoemde bepaling lid van het Bijstandkorps\n waren, is de ordonnantie van 29 december 1958 (Gouvernementsblad no. 83), zoals die op de dag van inwerkingtreding van deze wet luidt, van overeenkomstige\n toepassing.\n\n1 De ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea komende pensioenen, welke\n voor de dag van inwerkingtreding van deze wet zijn toegekend aan hen, die op die dag\n Nederlander zijn, worden geacht mede krachtens deze wet te zijn toegekend.\n\n2 Op de voet van deze wet worden mede pensioenen toegekend aan gewezen landsdienaren,\n die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet zijn ontslagen met uitzicht op pensioen\n ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea en aan hun weduwen en wezen,\n indien belanghebbenden op de dag, waarop recht ontstaat op pensioen ten laste van\n die begroting, Nederlander zijn.\n\n1 Het Rijk vergoedt aan de besturen van instellingen van bijzonder onderwijs de aanspraken\n van hun personeel, ten behoeve waarvan ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea\n subsidie wordt genoten en dat Nederlander is, welke overeenkomen met die, welke overeenkomstig\n personeel bij het openbaar onderwijs ontleent of zou ontlenen aan hetgeen krachtens\n artikel 6 wordt vastgesteld.\n\n2 Het in het eerste lid bedoelde personeel in dienst van instellingen van bijzonder\n onderwijs wordt voor de toepassing van de artikelen 15 tot en met 19 en 21 tot en met 24 geacht lid van het Bijstandkorps te zijn.\n\n3 Op de voet van deze wet worden mede pensioenen toegekend aan voor de dag van inwerkingtreding\n van deze wet met uitzicht op pensioen ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea\n ontslagen personeel als bedoeld in het eerste lid en aan de weduwen en wezen van dat\n personeel, indien belanghebbenden op de dag waarop recht ontstaat op pensioen ten\n laste van die begroting, Nederlander zijn.\n\nOnze Minister en Onze Minister van Financi\u00ebn kunnen bij gemeenschappelijke beschikking\n en onder daarbij te stellen voorwaarden aan rechtspersonen een overeenkomstige vergoeding\n als bedoeld in het eerste lid van artikel 28 toekennen ter vergoeding van aanspraken van personeel, waarvan de bezoldiging uit\n de openbare kas van Nederlands-Nieuw-Guinea wordt bekostigd en hetwelk Nederlander\n is. Daarbij kan het bepaalde in het tweede en het derde lid van artikel 28 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.\n\nDe bepalingen van Titel II van de Ambtenarenwet 1929 vinden overeenkomstige toepassing op de wedde en toelagen, alsmede op de pensioenen,\n waarop de leden van het Bijstandkorps, dan wel hun weduwen en wezen aanspraak hebben\n ingevolge het bij en krachtens deze wet bepaalde.\n\nTegenover de Staat beschikt de gehuwde vrouw zelfstandig over de wedde en toelagen\n of over het pensioen, aan haar als lid of als gewezen lid van het Bijstandkorps door\n de Staat verschuldigd.\n\nOnze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Financi\u00ebn in bijzondere\n gevallen het bepaalde in artikel 27, het eerste en derde lid van artikel 28, en artikel 29 van toepassing verklaren ten aanzien van anderen dan Nederlanders.\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 25 mei 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,\n\nTh. H. BOT.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002370/

wetten.nl - Regeling - Besluit herbeplanting artikel 3 Boswet - BWBR0002372

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit herbeplanting artikel 3 Boswet - BWBR0002372", "content": "Besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting,\n bedoeld in artikel 3 van de Boswet\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 1 mei 1962, No. J.\n 939, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nGelet op artikel 3, eerste lid, van de Boswet;\n\nGezien de adviezen van het Bosschap en het Landbouwschap;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 23 mei 1962, no. 37);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 13 juni 1962,\n no. J. 1201, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 De begripsbepalingen, vervat in artikel 1 van de Boswet, gelden ook voor dit besluit.\n\n2 Voorts wordt voor de toepassing van dit besluit onder \"gevelde houtopstand\" mede\n begrepen: op andere wijze tenietgegane houtopstand.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\n1 Aan de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet, moet worden voldaan door beplanting van de grond, waarop zich de gevelde houtopstand\n bevond, of van andere grond, voor zover Onze Minister hiertoe toestemming heeft verleend.\n\n2 Onze Minister verleent de in het eerste lid bedoelde toestemming, tenzij:\n\na. de grond die de eigenaar wil beplanten gelegen is in een ander gebied dan dat waar\n zich de gevelde houtopstand bevond;\n\nb. de grond die de eigenaar wil beplanten van mindere kwaliteit is dan die waarop zich\n de gevelde houtopstand bevond;\n\nc. de grond die de eigenaar wil beplanten een kleinere oppervlakte heeft dan die waarop\n zich de gevelde houtopstand bevond;\n\nd. de gevelde houtopstand deel uitmaakte van een boskern;\n\ne. andere belangen, welke verband houden met de bodemproduktie, hierdoor zouden worden\n geschaad.\n\n3 Op grond van bijzondere omstandigheden kan Onze Minister ook in de in het tweede\n lid genoemde gevallen de in het eerste lid bedoelde toestemming verlenen. Aan deze\n toestemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.\n\n4 Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, verdeelt Onze Minister bij regeling het Rijk in gebieden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nDe in het vorige artikel bedoelde beplantingen dienen te worden uitgevoerd op bosbouwkundig\n verantwoorde wijze.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nDit besluit treedt in werking op 1 juli 1962.\n\nOnze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit,\n hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 20 juni 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002372/

wetten.nl - Regeling - Verplichting Herbeplanting Artikel 3 van de Boswet - BWBR0002373

{"title": "wetten.nl - Regeling - Verplichting Herbeplanting Artikel 3 van de Boswet - BWBR0002373", "content": "Verplichting Herbeplanting Artikel 3 van de Boswet\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op artikel 2, vierde lid, van het Koninklijk besluit van 20 juni 1962 nr. 28, Stb. 220, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld\n in artikel 3 van de Boswet,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nHet Rijk wordt verdeeld in de volgende gebieden:\n\nde provincies Groningen, Friesland en Drenthe;\n\nde provincies Overijssel met uitzondering van de Noordoostpolder, Gelderland en Utrecht;\n\nde provincies Noordholland, Zuid-Holland en Zeeland en de IJsselmeerpolders;\n\nde provincies Noord-Brabant en Limburg.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2017]\n\nDeze beschikking zal worden geplaatst in de Nederlandse Staatscourant. Zij treedt in werking met ingang van 1 juli 1962.\n\n's-Gravenhage, 26 juni 1962\n\nMinister\n\nsecretaris-generaal\n\nPatijn"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002373/

wetten.nl - Regeling - Wet op de Registeraccountants - BWBR0002374

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de Registeraccountants - BWBR0002374", "content": "Wet van 28 juni 1962, houdende regelen betreffende het accountantswezen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenselijk is bij de wet regelen te\n stellen betreffende het accountantswezen en daarbij toepassing te geven aan de artikelen 159-161 der Grondwet;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Er is onder de naam Nederlands Instituut van Registeraccountants een orde van registeraccountants, in deze wet verder te noemen Orde. Deze heeft tot\n leden degenen, die in het in artikel 55 bedoelde accountantsregister ingeschreven zijn.\n\n2 De Orde is gevestigd te Amsterdam. Zij is een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet.\n\n3 De Orde heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de registeraccountants\n en de behartiging van hun gemeenschappelijk belang. Ten aanzien van registeraccountants\n die werkzaamheden verrichten als externe accountant als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht accountantsorganisaties heeft de Orde tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening van deze accountants\n binnen accountantsorganisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van die wet. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer van de stand van de registeraccountants\n en het verzorgen of doen verzorgen van de praktijkstage, bedoeld in artikel 67, eerste lid.\n\n4 In afwijking van het eerste lid zijn degenen, die op grond van artikel 58, onder b, juncto artikel 59, tweede lid, in het accountantsregister zijn ingeschreven, slechts lid van de Orde indien zij\n de wens daartoe schriftelijk aan het bestuur van de Orde kenbaar hebben gemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe Orde heeft een ledenvergadering, een bestuur en een voorzitter.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Het aantal leden van het bestuur wordt door de ledenvergadering bepaald, doch bedraagt\n ten minste zeven. De bestuursleden worden door de ledenvergadering uit de leden van\n de Orde voor vier jaren benoemd.\n\n2 Jaarlijks treedt een deel der bestuursleden volgens een door de ledenvergadering\n vast te stellen rooster af. De rooster wordt zodanig ingericht, dat voor zover mogelijk\n telkenmale hetzelfde aantal bestuursleden aftreedt. De aftredenden zijn niet terstond\n herbenoembaar.\n\n3 Hij, die benoemd is ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt\n af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.\n\n4 De jaarlijkse benoeming van bestuursleden ter vervulling van de ingevolge het tweede\n lid openvallende plaatsen geschiedt in de bijeenkomst van de ledenvergadering, waarin\n overeenkomstig artikel 26 het bestuur rekening en verantwoording doet.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe leden van het bestuur ontvangen vergoeding van reis- en verblijfkosten.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter worden door de ledenvergadering\n uit de bestuursleden telkens voor een jaar benoemd. Behoudens ter vervulling van een\n tussentijds openvallende plaats geschiedt de benoeming in de bijeenkomst van de ledenvergadering,\n waarin overeenkomstig artikel 26 het bestuur rekening en verantwoording doet.\n\n2 De artikelen 3, derde lid, en 4 zijn ten aanzien van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van overeenkomstige\n toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Het personeel, dat de Orde en de bij of krachtens deze wet ingestelde colleges voor\n de vervulling van hun taak behoeven, wordt door of namens de Orde in dienst genomen\n op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.\n\n2 De ledenvergadering regelt bij verordening de voorwaarden, waaronder de indienstneming\n geschiedt.\n\n3 Verordeningen, vastgesteld krachtens het tweede lid, behoeven de goedkeuring van\n Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur roept de ledenvergadering bijeen, zo dikwijls het zulks nodig oordeelt\n en voorts indien ten minste veertig leden van de Orde, onder opgaaf van de te behandelen\n punten, om haar bijeenroeping verzoeken.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe voorzitter van de Orde bekleedt in de bijeenkomsten van de ledenvergadering en\n in de bestuursvergaderingen het voorzitterschap.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur vergadert niet, wanneer niet ten minste de helft van het aantal zitting\n hebbende leden is opgekomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe leden van het bestuur zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de\n bestuursvergaderingen hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe leden van het bestuur stemmen zonder last of ruggespraak.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe leden van het bestuur onthouden zich in de bestuursvergaderingen van medestemmen\n over aangelegenheden, die hun, hun echtgenoten of hun geregistreerde partners, hun\n bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, degenen met wie zij in de uitoefening\n van een beroep voor gemene rekening of onder gemeenschappelijke naam optreden hun\n werknemers, hun werkgevers, hun opdrachtgevers of degenen, op wie de in de uitoefening\n van hun beroep verrichte werkzaamheden rechtstreeks betrekking hebben, persoonlijk\n aangaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De bijeenkomsten van de ledenvergadering worden in het openbaar gehouden.\n\n2 De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een vijfde van de aanwezige leden daarom\n verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.\n\n3 De ledenvergadering beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Indien bij het nemen van een beslissing geen der leden stemming vraagt, is het voorstel\n aangenomen.\n\n2 Stemming over personen vindt plaats bij gesloten en ongetekende stembriefjes.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Een stemming in een bijeenkomst van de ledenvergadering is nietig, indien niet meer\n dan de helft van de stemmen is uitgebracht van de ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde\n stemgerechtigden.\n\n2 Een stemming in een bestuursvergadering is nietig, indien niet ten minste de helft\n van het aantal zitting hebbende leden, die zich niet van medestemmen moeten onthouden,\n eraan heeft deelgenomen.\n\n3 Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes ingeleverd hebben, voor\n de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Ieder lid kan slechts \u00e9\u00e9n stem uitbrengen.\n\n2 Tenzij bij verordening anders is bepaald, kan een lid aan een ander lid schriftelijk\n volmacht verlenen tot het uitbrengen van zijn stem. Een lid kan voor ten hoogste drie\n andere leden een stem uitbrengen. Leden van het bestuur kunnen niet als gevolmachtigde\n optreden.\n\n3 Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid\n van de uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden voor de toepassing van\n dit artikel geacht niet te zijn uitgebracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Bij staking van stemmen in een bijeenkomst van de ledenvergadering of in een voltallige\n bestuursvergadering is, indien het zaken betreft, het voorstel verworpen en beslist,\n indien het personen betreft, het lot.\n\n2 Bij staking van stemmen in een niet voltallige bestuursvergadering wordt het nemen\n van een beslissing tot een volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen\n kunnen worden heropend. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het eerste lid van\n overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De ledenvergadering kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende haar werkwijze\n en die van het bestuur.\n\n2 Het bestuur kan nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze, voor zover niet\n de ledenvergadering daarin bij verordening heeft voorzien.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De ledenvergadering maakt de verordeningen, die zij ter vervulling van de in artikel 1 omschreven taak nodig oordeelt.\n\n2 De ledenvergadering stelt ten behoeve van een goede uitoefening van de werkzaamheden\n van registeraccountants bij verordening gedrags- en beroepsregels vast, welke gelden\n voor allen, die zijn ingeschreven in het in artikel 55 bedoelde register.\n\n3 Voor zover uit deze wet niet anders blijkt, zijn de verordeningen van de Orde slechts\n verbindend voor haar leden en organen.\n\n4 De ledenvergadering stelt bij verordening regels vast terzake van de onafhankelijkheid,\n het stelsel van kwaliteitsbeheersing en de integere bedrijfsvoering van accountantsorganisaties\n als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, welke verbindend zijn voor alle accountantsorganisaties waarbinnen registeraccountants\n hun beroep uitoefenen.\n\n5 De ledenvergadering stelt bij verordening regels vast terzake van de behandeling\n van klachten door registeraccountants, accountantsorganisaties als bedoeld in het\n vierde lid of andere kantoren waarbinnen registeraccountants hun beroep uitoefenen.\n\n6 De ledenvergadering kan de bevoegdheid tot het geven van nadere voorschriften omtrent\n door haar bij verordening geregelde onderwerpen overdragen aan het bestuur.\n\n7 Verordeningen, vastgesteld krachtens het tweede lid, met betrekking tot de uitoefening\n van de werkzaamheden van registeraccountants ter zake van het verrichten van wettelijke\n controles als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, en vierde lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De voorschriften in de in artikel 19, tweede lid, bedoelde verordening met betrekking tot de uitoefening van de werkzaamheden van\n registeraccountants ter zake van het verrichten van wettelijke controles als bedoeld\n in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet toezicht accountantsorganisaties dienen dezelfde inhoud te hebben als de desbetreffende voorschriften in de in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde verordening.\n\n2 Met het oog op de uitvoering van het eerste lid wordt een ontwerp voor de desbetreffende\n bepalingen van de verordening opgesteld door een commissie, bestaande uit een gelijk\n aantal leden van het Nederlands Instituut van Registeraccountants en van de Nederlandse\n Orde van Accountants-Administratieconsulenten.\n\n3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister van Financi\u00ebn, op voorstel\n van de Orde, bij ministeri\u00eble regeling regels stellen met betrekking tot het in het\n eerste lid bedoelde onderwerp. Daarbij bepaalt Onze Minister van Financi\u00ebn tevens\n welke bepalingen uit de verordeningen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en artikel 19, tweede lid, buiten toepassing blijven. Indien na de inwerkingtreding van de ministeri\u00eble regeling\n een overeenkomstig artikel 19, tweede lid en het tweede lid van dit artikel vastgestelde verordening in werking treedt, trekt\n Onze Minister van Financi\u00ebn haar in.\n\n4 Indien een verordening houdende de in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt\n vernietigd op grond van artikel 31 en de ledenvergadering niet binnen zes maanden na de datum van vernietiging een verordening\n heeft vastgesteld in overeenstemming met het bepaalde in het eerste lid, worden de\n in dat lid bedoelde voorschriften vastgesteld door Onze Minister van Financi\u00ebn, in\n overeenstemming met Onze Minister van Justitie.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur bestuurt de Orde en voert het beheer over haar vermogen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe voorzitter vertegenwoordigt de Orde in en buiten rechte.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur verstrekt Onze Ministers desgevraagd alle inlichtingen over alle zaken,\n de Orde betreffende.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nIndien de Orde haar taken vervult met betrekking tot registeraccountants die werkzaamheden\n verrichten als externe accountant als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, werkt de Orde, voor zover noodzakelijk ten behoeve van de uitoefening van het toezicht\n ingevolge de Wet toezicht accountantsorganisaties, samen met de Stichting Autoriteit Financi\u00eble Markten. In de daartoe voorkomende\n gevallen pleegt de Orde overleg met de Stichting Autoriteit Financi\u00eble Markten.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Orde kan, in afwijking van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitoefening van de haar\n ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:\n\na. de Stichting Autoriteit Financi\u00eble Markten;\n\nb. een organisatorisch verband van marktpartijen, dat zich ten doel stelt een doeltreffende\n bijdrage te leveren aan de uitvoering door de Stichting Autoriteit Financi\u00eble Markten\n van het toezicht op de naleving van de Wet toezicht accountantsorganisaties en daartoe met de Autoriteit Financi\u00eble Markten een convenant heeft gesloten; en\n\nc. de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;\n\nvoor zover de verstrekking nodig is voor de vervulling van hun taak ingevolge de Wet toezicht accountantsorganisaties, onderscheidenlijk de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten.\n\n2 Indien de Orde vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid\n heeft verstrekt aan een in dat lid bedoelde instantie en die instantie verzoekt om\n die gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij\n zijn verstrekt, willigt de Orde dat verzoek slechts in:\n\na. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste lid; of\n\nb. voor zover die instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming\n van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking\n over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe Orde kan, in afwijking van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar\n ingevolge artikel 1, derde lid, tweede volzin van deze wet opgedragen taak, verstrekken aan de accountantskamer, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, en, in hoger beroep, aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De ontwerpen van verordeningen worden door het bestuur op bij algemene maatregel van\n bestuur te bepalen wijze openbaar gemaakt. Een ieder kan gedurende drie weken na de\n openbaarmaking van een ontwerp bij het bestuur zijn bedenkingen schriftelijk naar\n voren brengen. Het bestuur brengt de naar voren gebrachte bedenkingen ter kennis van\n de leden.\n\n2 De verordeningen worden door het bestuur op bij algemene maatregel van bestuur te\n bepalen wijze bekendgemaakt. Indien zij de goedkeuring van een Onzer Ministers behoeven,\n geschiedt de bekendmaking niet dan nadat de goedkeuring is verleend en wordt bij de\n bekendmaking aan de voet van de verordening het besluit vermeld, waarbij deze is goedgekeurd.\n De verordeningen treden, indien zij niet anders bepalen, niet eerder in werking dan\n de tweede dag na die van de bekendmaking.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet boekjaar van de Orde loopt van 1 september tot en met 31 augustus.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nV\u00f3\u00f3r de aanvang van het boekjaar stelt de ledenvergadering de begroting van de Orde\n vast. Het bestuur dient daartoe een ontwerp-begroting in, vergezeld van de nodige\n toelichting. Het ontwerp wordt door het bestuur, ten minste twee weken v\u00f3\u00f3r de behandeling\n daarvan door de ledenvergadering, aan de leden toegezonden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Voor elk boekjaar benoemt de ledenvergadering uit de leden een accountant, die belast\n is met de controle op de financi\u00eble verantwoording, benevens een plaatsvervanger voor\n deze.\n\n2 De accountant brengt binnen dertien weken na afloop van het betrokken boekjaar een\n verslag uit aan het bestuur.\n\n3 Binnen vier maanden na afloop van het boekjaar doet het bestuur aan de ledenvergadering\n rekening en verantwoording over zijn in het boekjaar gevoerde bestuur, onder overlegging\n van een balans en staat van baten en lasten met toelichting en met een verklaring\n van de accountant daarover. De balans, de staat van baten en lasten, de toelichting\n en de verklaring van de accountant worden door het bestuur, ten minste twee weken\n v\u00f3\u00f3r de behandeling daarvan door de ledenvergadering, aan de leden toegezonden.\n\n4 De ledenvergadering stelt de rekening vast. De vaststelling strekt tot d\u00e9charge van\n het bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere\n onregelmatigheden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Orde kan van haar leden jaarlijks bijdragen heffen, waarvan het bedrag voor elk\n boekjaar afzonderlijk door de ledenvergadering bij verordening wordt vastgesteld.\n Het bedrag kan voor verschillende categorie\u00ebn van leden verschillend zijn.\n\n2 De Orde kan bovendien de kosten van de werkzaamheden die zij verricht ter beoordeling\n van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een registeraccountant in rekening\n brengen bij haar leden of de kantoren waarbinnen deze leden werkzaam zijn. Ter bepaling\n van het verschuldigde bedrag worden door de ledenvergadering bij verordening tarieven\n vastgesteld.\n\n3 De verordeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeven de goedkeuring van\n Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe Orde draagt alle kosten en is gerechtigd tot alle baten, uit de uitvoering van\n deze wet voortvloeiende.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Het bestuur kan de krachtens deze wet aan de Orde verschuldigde bedragen, verhoogd\n met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel invorderen. Geen invordering\n geschiedt dan nadat de nalatige schuldenaar door het bestuur bij aangetekende brief\n tot betaling is aangemaand, doch in gebreke is gebleven binnen de in de aanmaning\n gestelde termijn, die ten minste tien dagen moet bedragen, aan zijn verplichting te\n voldoen.\n\n2 Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften\n van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Indien een verordening van de Orde de goedkeuring van een Onzer Ministers behoeft,\n wordt deze alleen geweigerd wegens strijd met het recht of het algemeen belang.\n\n2 Onze Minister kan bij een beslissing tot goedkeuring van een verordening bepalen\n dat nadere voorschriften, overeenkomstig artikel 19, vierde lid, ter uitvoering van die verordening gegeven, eveneens zijn goedkeuring behoeven.\n Het eerste lid is wat de goedkeuring van die nadere voorschriften betreft van overeenkomstige\n toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Verordeningen en andere beslissingen van de Orde kunnen bij koninklijk besluit worden\n vernietigd.\n\n2 Van een besluit tot schorsing of vernietiging wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in het Staatsblad.\n\n3 Het achterwege blijven van vernietiging binnen de termijn waarvoor een beslissing\n is geschorst wordt, nadat de schorsing is ge\u00ebindigd, voor zover het een bekendgemaakte\n beslissing betreft, door het bestuur op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen\n wijze bekendgemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur brengt jaarlijks v\u00f3\u00f3r 1 januari aan Onze Minister van Financi\u00ebn verslag\n uit omtrent de werkzaamheden van de Orde in het afgelopen boekjaar. Dit verslag wordt,\n tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De registeraccountant is bij het beroepsmatig handelen aan tuchtrechtspraak op de\n voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants onderworpen ter zake van:\n\na. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde; en\n\nb. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een\n goede uitoefening van het accountantsberoep.\n\n2 De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de accountantskamer te\n Zwolle en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het College van Beroep\n voor het bedrijfsleven.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nTegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen\n bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Vervallen per 01-05-2009]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Er is een accountantsregister, waarin als registeraccountant op hun aanvrage worden\n ingeschreven zij, die voldoen aan de bij deze wet gestelde eisen.\n\n2 Bij elke inschrijving worden in het register vermeld de naam, voornamen, geboortedatum\n en het adres van de betrokkene en de datum der inschrijving.\n\n3 Het accountantsregister vermeldt de jegens een ingeschrevene opgelegde tuchtrechtelijke\n maatregelen en het tijdstip waarop deze zijn ingegaan en, voor zover van toepassing,\n het tijdstip waarop deze eindigen. Bij elke doorhaling van een inschrijving, bedoeld\n in artikel 63, eerste lid, wordt de datum van de doorhaling vermeld.\n\n4 De vermelding van de tuchtrechtelijke maatregel, bedoeld in het derde lid, wordt\n uit het accountantsregister verwijderd indien tien jaren zijn verstreken na het tijdstip\n waarop de tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.\n\n5 Met het beheer van het accountantsregister is belast het bestuur van de Orde.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Het accountantsregister ligt voor een ieder kosteloos ter inzage bij het bestuur van\n de Orde.\n\n2 Tegen betaling van een vergoeding volgens een door de ledenvergadering bij verordening\n vast te stellen tarief wordt aan een ieder, die zulks verlangt, schriftelijk medegedeeld:\n\na. of een persoon in het accountantsregister staat ingeschreven;\n\nb. of jegens ingeschrevene een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en wat de aard\n van de maatregel is.\n\n3 Ten dienste van het Rijk, de provincies, de gemeenten en andere publiekrechtelijke\n lichamen worden schriftelijke mededelingen als in het tweede lid bedoeld kosteloos\n verstrekt.\n\n4 Verordeningen, vastgesteld krachtens het tweede lid, behoeven de goedkeuring van\n Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nIn het accountantsregister kunnen worden ingeschreven degenen die:\n\na. beschikken over getuigschriften waaruit blijkt dat zij de opleiding, bedoeld in artikel 66, met goed gevolg hebben afgerond; of\n\nb. beschikken over een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 78.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDegene, die is ingeschreven in het accountantsregister als bedoeld in artikel 55, is gerechtigd tot het voeren van de titel registeraccountant, afgekort RA.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet is degene, die niet is ingeschreven in het accountantsregister als bedoeld in\n artikel 55, verboden de titel registeraccountant zonder toevoeging dan wel in enigerlei samenstelling\n of afkorting te voeren, dan wel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek\n redelijkerwijs de indruk moet worden gewekt dat hij tot het voeren van deze titel\n gerechtigd is.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nOnze Minister van Financi\u00ebn kan bepalen dat degene, die is ingeschreven in het accountantsregister,\n bedoeld in artikel 55 en die een opleidings- of beroepstitel of een afkorting daarvan voert, waartoe hij\n op grond van een wettelijke regeling van een andere Staat dan Nederland is gerechtigd,\n bij het voeren van die titel of afkorting tevens de naam en de plaats van vestiging\n van de instelling of examencommissie, die deze titel heeft verleend, moet vermelden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De inschrijving wordt geweigerd:\n\na. indien de aanvrager niet voldoet aan de bij artikel 58 voor inschrijving gestelde eis;\n\nb. indien de aanvrager ingevolge in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak\n in staat van faillissement verkeert of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling\n natuurlijke personen van toepassing is;\n\nc. indien de aanvrager ingevolge in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak\n onder curatele is gesteld;\n\nd. indien de aanvrager ingevolge rechterlijke uitspraak is ontzet van het recht het accountantsberoep\n uit te oefenen;\n\ne. indien gegronde vrees bestaat, dat de aanvrager als registeraccountant inbreuk zal\n maken op wettelijke voorschriften, de registeraccountants betreffende, of dat zijn\n inschrijving uit anderen hoofde de eer van de stand der registeraccountants zal schaden.\n\n2 Het eerste lid onder e is niet van toepassing op een aanvrager, die beschikt over\n de in artikel 58, onder b, bedoelde verklaring, indien hij zonder zich in Nederland te vestigen onderzoeken\n als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 Burgerlijk Wetboek bij wijze van dienstverlening wil verrichten, mits hij bevoegd is tot het wettelijk\n voorgeschreven onderzoek van jaarrekeningen in een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen,\n anders dan Nederland, of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende\n de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132).\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Hij, die in het accountantsregister wenst te worden ingeschreven, dient daartoe een\n aanvrage in bij het bestuur, onder betaling van een door de ledenvergadering bij verordening\n te bepalen bedrag.\n\n2 Verordeningen, vastgesteld krachtens het eerste lid, behoeven de goedkeuring van\n Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n3 Onze genoemde Minister kan bepalen, welke gegevens bij de aanvrage dienen te worden\n verstrekt.\n\n4 Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag tot inschrijving is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nHet bestuur schrijft de aanvrager, te wiens aanzien tot inschrijving is beslist, binnen\n drie dagen in het accountantsregister in.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Het bestuur haalt een inschrijving in het accountantsregister door:\n\na. in geval van overlijden van de ingeschrevene;\n\nb. op verzoek van de ingeschrevene;\n\nc. indien de ingeschrevene in een der in artikel 59, eerste lid, onder b-d, genoemde omstandigheden is komen te verkeren;\n\nd. ter tenuitvoerlegging, van een daartoe strekkende tuchtrechtelijke maatregel;\n\ne. indien de accountantskamer een maatregel tot doorhaling van de gegevens van de ingeschrevene\n in het register, bedoeld in artikel 11 van de Wet toezicht accountantsorganisaties, heeft opgelegd;\n\nf. indien de ingeschrevene na de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in gebreke blijft\n de jaarlijkse bijdrage, bedoeld in artikel 27, te voldoen.\n\n2 Doorhaling van de inschrijving brengt mede verlies van de betrekkingen, waarbij de\n hoedanigheid van lid van de Orde ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde\n vereiste voor benoembaarheid of verkiesbaarheid is.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Hij, die in het accountantsregister ingeschreven is geweest, wordt geacht te voldoen\n aan de bij artikel 58 voor inschrijving gestelde eis.\n\n2 Bij het indienen van een aanvrage om opnieuw in het accountantsregister te worden\n ingeschreven moet, indien de vorige inschrijving is doorgehaald op een der gronden,\n bedoeld in artikel 63, eerste lid, onder c, het bewijs worden overgelegd, dat deze grond heeft opgehouden te bestaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nVan elke doorhaling van een inschrijving in het accountantsregister wordt door het\n bestuur op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze mededeling gedaan.\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe opleiding tot registeraccountant omvat de bij algemene maatregel van bestuur vast\n te stellen vakgebieden die voor de bij of krachtens de wet vereiste controles van\n financi\u00eble verantwoordingen van belang zijn, en voldoet aan de in artikel 69, tweede lid, onderdeel a, bedoelde eindtermen.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Bij verordening wordt het beroepsprofiel van de registeraccountant vastgesteld.\n\n2 De verordening, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister\n van Financi\u00ebn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Gedurende ten minste drie jaar dient als onderdeel van de opleiding een praktijkstage\n te worden gevolgd waarvoor de Orde zorg draagt. De praktijkstage wordt afgesloten\n met een examen. Indien het examen met goed gevolg is afgelegd, geeft de Orde daarvan\n een getuigschrift af.\n\n2 Bij verordening als bedoeld in artikel 19 worden met betrekking tot de praktijkstage in elk geval geregeld:\n\na. de toelatingseisen;\n\nb. de inhoud van het examen, de wijze waarop het examen wordt afgenomen en de personen\n die bevoegd zijn het examen af te nemen;\n\nc. de voorwaarden voor de toelating tot het afleggen van het examen;\n\nd. de voorwaarden voor het verkrijgen van vrijstelling van bepaalde onderdelen van het\n examen;\n\ne. de hoogte van de examengelden en te wiens laste deze komen.\n\n3 De verordening, bedoeld in het tweede lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister\n van Financi\u00ebn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nBij de beoordeling of aan de toelatingeisen voor de praktijkstage is voldaan, bepaalt\n de Orde aan de hand van de vastgestelde eindtermen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, en de overgelegde getuigschriften van opleidingen of een aanvulling op de genoten\n opleiding noodzakelijk is.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Er is een Commissie eindtermen accountantsopleiding.\n\n2 De Commissie eindtermen accountantsopleiding heeft tot taak:\n\na. het vaststellen van de eindtermen, met inachtneming van de vakgebieden, bedoeld in\n artikel 66, en het beroepsprofiel, bedoeld in artikel 66a;\n\nb. het aanwijzen van opleidingen die geheel of gedeeltelijk voldoen aan de in onderdeel\n a bedoelde eindtermen, met uitzondering van de eindtermen die betrekking hebben op\n de praktijkstage, voor zover deze opleidingen niet zijn geaccrediteerd overeenkomstig\n artikel 5a.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;\n\nc. het toetsen van de praktijkstage aan de mate waarin wordt voldaan aan de eindtermen.\n\n3 De vastgestelde eindtermen worden bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Commissie eindtermen accountantsopleiding heeft ten hoogste acht leden waaronder\n de voorzitter.\n\n2 Onze Minister van Financi\u00ebn benoemt, schorst en ontslaat de leden van de commissie.\n De leden zijn deskundig op het gebied van het accountantsberoep. De benoeming vindt\n plaats op persoonlijke titel en geschiedt voor een periode van ten hoogste vijf jaar.\n Bij de benoeming van de leden van de Commissie eindtermen accountantsopleiding bepaalt\n Onze Minister wie de voorzitter is. De leden van de commissie zijn onbeperkt herbenoembaar.\n\n3 Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid\n voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene\n gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.\n\n4 Een lid van de Commissie eindtermen accountantsopleiding vervult geen andere functies\n die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving\n van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.\n\n5 In het bestuursreglement worden regels vastgesteld omtrent:\n\na. het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van het lidmaatschap van\n de Commissie eindtermen accountantsopleiding, en\n\nb. de wijze van openbaarmaking van nevenfuncties.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Aan het lidmaatschap van de Commissie eindtermen accountantsopleiding is een bezoldiging\n dan wel een schadeloosstelling verbonden.\n\n2 Onze Minister van Financi\u00ebn stelt de bezoldiging of schadeloosstelling vast.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe Commissie eindtermen accountantsopleiding stelt een bestuursreglement vast. Het\n bestuursreglement en elke wijziging daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister\n van Financi\u00ebn. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of\n het algemeen belang.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Commissie eindtermen accountantsopleiding zendt jaarlijks voor 1\u00a0april aan Onze\n Minister van Financi\u00ebn de ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar.\n\n2 Indien gedurende een kalenderjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te\n ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven,\n doet de Commissie eindtermen accountantsopleiding daarvan onverwijld mededeling aan\n Onze Minister van Financi\u00ebn onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.\n\n3 De Commissie eindtermen accountantsopleiding brengt jaarlijks de kosten van de werkzaamheden\n die zij verricht in verband met de uitoefening van haar taak op grond van deze wet\n en op grond van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten in rekening bij de Orde en de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten,\n voor zover deze kosten niet ten laste komen van de Rijksbegroting. Tot de kosten behoren\n onder meer de kosten die zij ter voorbereiding op de uitvoering van haar taak heeft\n gemaakt, voordat deze taak aan haar werd opgedragen.\n\n4 De kosten worden gebaseerd op de begroting waarmee Onze Minister van Financi\u00ebn heeft\n ingestemd.\n\n5 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot\n het derde en vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Commissie eindtermen accountantsopleiding stelt jaarlijks voor 1\u00a0juli een verslag\n op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en\n doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen\n kalenderjaar.\n\n2 Het verslag wordt aan Onze Minister van Financi\u00ebn gezonden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Commissie eindtermen accountantsopleiding verstrekt desgevraagd aan Onze Minister\n van Financi\u00ebn alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen.\n\n2 Onze Minister van Financi\u00ebn kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden,\n indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Onze Minister van Financi\u00ebn kan een besluit van de Commissie eindtermen accountantsopleiding\n vernietigen, indien dit besluit is genomen in strijd met het recht of het algemeen\n belang.\n\n2 Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Indien naar het oordeel van Onze Minister van Financi\u00ebn de Commissie eindtermen accountantsopleiding\n haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister van Financi\u00ebn de noodzakelijke voorzieningen\n treffen.\n\n2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen\n dan nadat de Commissie eindtermen accountantsopleiding in de gelegenheid is gesteld\n om binnen een door Onze Minister van Financi\u00ebn te stellen termijn alsnog haar taak\n naar behoren uit te voeren.\n\n3 Onze Minister van Financi\u00ebn stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in\n kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 De Commissie eindtermen accountantsopleiding geeft een verklaring van vakbekwaamheid\n af aan degene die:\n\na. beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid\n die in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen, anders dan Nederland, of in een\n andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische\n Ruimte, krachtens wettelijke regeling worden gesteld voor de toelating tot de controle\n van jaarrekeningen als bedoeld in artikel 1 van de Achtste Richtlijn nr. 84/253/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10\u00a0april 1984 op de grondslag van\n artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast\n met de controle van boekhoudbescheiden (PbEG L 126); of\n\nb. in andere gevallen dan bedoeld in het onderdeel a, beschikt over een in een ander\n land dan Nederland verkregen diploma of soortgelijk bewijsstuk, waaruit naar het oordeel\n van de Commissie eindtermen accountantsopleiding eenzelfde niveau van vakbekwaamheid\n blijkt als die, welke blijkt uit het met goed gevolg hebben voltooid van de opleiding\n tot registeraccountant; en\n\nc. met goed gevolg een examen heeft afgelegd waarbij de kennis van de betrokkene van\n het Nederlandse recht wordt getoetst; en\n\nd. met goed gevolg een examen heeft afgelegd waarbij de kennis van de betrokkene van\n de voor de registeraccountants geldende gedrags- en beroepsregels wordt getoetst.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking\n tot het examen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Bij verordening worden regels\n gesteld met betrekking tot het examen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d. De\n inhoud van het examen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt vastgesteld bij\n verordening als bedoeld in artikel 19. De verordening, bedoeld in de vorige volzin, behoeft de goedkeuring van Onze Minister\n van Financi\u00ebn.\n\n[Vervallen per 01-10-2006]\n\n[Vervallen per 01-10-2006]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Vervallen per 10-09-1993]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Degene, die in strijd handelt met het bepaalde in artikel 58b wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.\n\n2 Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.\n\n3 Indien tijdens het plegen van de in het eerste lid omschreven overtreding nog geen\n jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens dezelfde\n overtreding onherroepelijk is geworden, wordt hij gestraft met een hechtenis van ten\n hoogste twee weken of een geldboete van de tweede categorie. Onder vroegere veroordeling\n wordt mede verstaan een vroegere veroordeling door een strafrechter in een andere\n lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Met de opsporing van bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij of\n krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren, belast zij, die daartoe door Onze Minister van Justitie in\n overeenstemming met Onze Minister van Financi\u00ebn zijn aangewezen.\n\n2 Van een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking wordt mededeling gedaan\n in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Wet op de Registeraccountants.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2013]\n\nDe onderscheidene artikelen van deze wet treden in werking op door Ons te bepalen\n tijdstippen.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 28 juni 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nF. GIJZELS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nJ. CALS.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002374/

wetten.nl - Regeling - Wet op de Ruimtelijke Ordening - BWBR0002375

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op de Ruimtelijke Ordening - BWBR0002375", "content": "Wet van 5 juli 1962, houdende vaststelling van nieuwe voorschriften omtrent de ruimtelijke\n ordening\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is bij de wet nieuwe voorschriften\n omtrent de ruimtelijke ordening vast te stellen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIn deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder\n\nOnze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;\n\nplanologische kernbeslissing: een plan als bedoeld in artikel 2a;\n\nconcrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit\n in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;\n\nOnze projectminister: Onze minister die overeenkomstig artikel 39a, eerste lid, als zodanig is aangewezen;\n\nrijksprojectbesluit: besluit als bedoeld in artikel 39b;\n\ninspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister verricht het nodige ter voorbereiding en ter uitvoering van het Regeringsbeleid\n inzake de ruimtelijke ordening. De uitkomsten hiervan worden, met inachtneming van\n de grenzen gesteld bij of krachtens de Wet openbaarheid van bestuur, gepubliceerd.\n\n2 Jaarlijks doet Onze Minister aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal in de memorie\n van toelichting op het desbetreffende hoofdstuk van de Rijksbegroting toekomen:\n\na. een verslag van het door de Regering gevoerde beleid inzake de ruimtelijke ordening;\n\nb. een wetgevingsprogramma gericht op harmonisatie en co\u00f6rdinatie van ruimtelijk relevante\n wetgeving.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De Ministerraad stelt voor bepaalde aspecten van het nationale ruimtelijke beleid\n plannen vast. Deze plannen kunnen bestaan uit structuurschetsen, structuurschema\u2019s\n of nota's, die van belang zijn voor het nationaal ruimtelijk beleid, zoals nader bepaald\n bij algemene maatregel van bestuur. Indien een onderdeel van een zodanig plan een\n concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de vaststelling van andere\n plannen op grond van deze wet in acht genomen. De in het eerste volzin bedoelde plannen\n worden voorbereid door Onze Ministers, wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen.\n Van het voornemen een plan voor te bereiden doen Onze Ministers mededeling aan de\n Staten-Generaal. Afschrift van deze mededeling zendt Onze Minister aan de VROM-raad,\n ingesteld bij de Wet op de VROM-raad. In het plan wordt vermeld voor welke tijdsduur het geldt.\n\n2 Op de voorbereiding van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. daaraan toepassing wordt gegeven door de eerstverantwoordelijke van Onze Ministers\n als bedoeld in het eerste lid;\n\nb. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;\n\nc. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen twaalf weken bedraagt.\n\n3 Onze in het eerste lid bedoelde Ministers kunnen de VROM-raad verzoeken advies uit\n te brengen over het ontwerp. De raad brengt zijn advies uit binnen een door Onze bedoelde\n Ministers te bepalen termijn, die ten hoogste twaalf weken na de in het tweede lid,\n onder c, bedoelde termijn beloopt.\n\n4 Onze in het eerste lid bedoelde Ministers zenden het ontwerp gelijktijdig met de\n terinzagelegging aan de Staten-Generaal.\n\n5 Het plan wordt uiterlijk negen maanden na de terinzagelegging aan de instemming van\n de Tweede Kamer der Staten-Generaal onderworpen. De motivering van het plan vermeldt\n in elk geval op welke wijze door de Ministerraad bij de vaststelling van het plan\n rekening is gehouden met overeenkomstig artikel 3:15 naar voren gebrachte zienswijzen, uitkomsten van bestuurlijk overleg en het advies,\n bedoeld in het derde lid.\n\n6 Alvorens omtrent instemming te besluiten stelt de Tweede Kamer Onze in het eerste\n lid bedoelde Ministers in de gelegenheid het plan te wijzigen. De Tweede Kamer zendt\n het plan, voor zover zij daarmee heeft ingestemd, onverwijld naar de Eerste Kamer.\n De Eerste Kamer besluit tot verlening of tot onthouding van instemming met het plan,\n zoals het daar ligt. De Eerste Kamer wordt geacht te hebben ingestemd met het plan,\n indien zij niet binnen vier weken na ontvangst van het plan uitdrukkelijk tot behandeling\n ervan besluit.\n\n7 De bekendmaking van het plan waarmee beide Kamers hebben ingestemd geschiedt door\n terinzagelegging op door Onze in het eerste lid bedoelde Ministers te bepalen plaatsen.\n De artikelen 3:11, eerste, tweede en derde lid, en 3:12, eerste en tweede lid, en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n8 Het plan treedt in werking met ingang van de dag volgende op die waarop het overeenkomstig\n het zevende lid ter inzage is gelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Een planologische kernbeslissing kan geheel of gedeeltelijk worden herzien of ingetrokken.\n Artikel 2a, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Uiterlijk \u00e9\u00e9n jaar voor de geldingsduur van een plan verstrijkt, delen Onze in artikel 2a, eerste lid, bedoelde Ministers aan de Staten-Generaal mede of en in hoeverre zij voornemens\n zijn toepassing te geven aan het bepaalde in het eerste lid. Afschrift van deze mededeling\n zendt Onze Minister aan de VROM-raad.\n\n3 Bij de mededeling aan de Staten-Generaal van het voornemen tot herziening of intrekking\n doen Onze in artikel 2a, eerste lid, bedoelde Ministers de Staten-Generaal weten of en in hoeverre zij bij de herziening\n of intrekking toepassing zullen geven aan het bepaalde in artikel 2a, tweede, derde of vierde lid.\n\n4 Voor zover de herziening of intrekking een concrete beleidsbeslissing betreft is het\n derde lid niet van toepassing.\n\n5 Ten aanzien van een herziening of intrekking is artikel 2a, vijfde tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, indien het ontwerp van een\n besluit tot herziening of intrekking niet ter inzage is gelegd, de toezending van\n dat besluit aan Staten-Generaal onverwijld na vaststelling door de Ministerraad geschiedt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven omtrent het bepaalde in de artikelen 2a en 2b.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor het Regeringsbeleid inzake de\n ruimtelijke ordening, komen tot stand door tussenkomst van de Rijksplanologische Commissie.\n\n2 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur al dan niet onder het stellen van voorwaarden,\n afwijking van het eerste lid toestaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe in deze wet voorziene algemene maatregelen van bestuur treden niet eerder in werking\n dan twee maanden na de dagtekening van het Staatsblad, waarin de desbetreffende besluiten zijn geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld\n aan de Staten-Generaal mededeling gedaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Gedeputeerde staten verrichten het nodige ter voorbereiding van de bepaling van het\n provinciale beleid inzake de ruimtelijke ordening. Over maatregelen en plannen, die\n van betekenis zijn voor dit beleid, horen zij vooraf de provinciale planologische\n commissie.\n\n2 Jaarlijks doen gedeputeerde staten aan provinciale staten een verslag toekomen van\n het door hen gevoerde beleid inzake de ruimtelijke ordening.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Provinciale staten kunnen voor \u00e9\u00e9n of meer gedeelten of voor het gehele gebied der\n provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in\n het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld\n streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing\n is, wordt die beslissing bij de uitwerking of afwijking bedoeld in het tiende lid\n of bij de vaststelling van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen\n beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid,\n het provinciale waterhuishoudingsbeleid of het provinciale verkeers- en vervoersbeleid\n en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale\n milieubeleidsplan, het geldende provinciale waterhuishoudingsplan of het geldende\n provinciale verkeers- en vervoersplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag\n aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.\n\n2 Gedeputeerde staten zijn met de voorbereiding belast. Hierbij horen zij de provinciale\n planologische commissie.\n\n3 Op de voorbereiding van het streekplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. de terinzagelegging tevens geschiedt ter secretarie van de gemeenten op wier gebied\n het plan betrekking heeft;\n\nb. aan artikel 3:12 van die wet tevens toepassing wordt gegeven door burgemeester en wethouders van elke gemeente\n op wier gebied het plan betrekking heeft;\n\nc. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.\n\n4 Binnen vier maanden na afloop van de in het derde lid genoemde termijn stellen provinciale\n staten het streekplan vast. Zij kunnen hun beslissing \u00e9\u00e9nmaal voor ten hoogste acht\n weken verdagen. Voor zover bij de vaststelling van het plan wijzigingen worden aangebracht\n ten opzichte van het ontwerp en de gewijzigde vaststelling een concrete beleidsbeslissing\n betreft, wordt Onze Minister tevoren in de gelegenheid gesteld alsnog daarover zienswijzen\n naar voren te brengen.\n\n5 Voor zover het ontwerp van een streekplan zijn grondslag vindt in een in een planologische\n kernbeslissing opgenomen concrete beleidsbeslissing is het derde lid, onder c niet\n van toepassing.\n\n6 Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 4b, eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan binnen twee weken na de dagtekening\n daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor\n een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten\n op wier gebied het betrekking heeft. De artikelen 3:11, eerste, tweede en derde lid, en 3:12, eerste lid, en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede het derde lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n7 Besluiten tot vaststelling van een streekplan worden terstond na dagtekening aan Onze\n Minister medegedeeld door toezending van een afschrift. Indien in het streekplan een\n concrete beleidsbeslissing is opgenomen gaat het afschrift vergezeld van een exemplaar\n van het streekplan.\n\n8 Bij een streekplan wordt bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het\n plan aan te geven regelen het plan moeten uitwerken en binnen bij het plan te bepalen\n grenzen van het plan mogen afwijken. De uitwerking of afwijking kan geen concrete\n beleidsbeslissing inhouden.\n\n9 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding,\n vormgeving en inrichting van streekplannen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor zover in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen kan Onze\n Minister binnen vier weken na de toezending van het afschrift van het besluit tot\n vaststelling van het streekplan provinciale staten schriftelijk mededelen dat hij\n overweegt ten aanzien van die concrete beleidsbeslissing toepassing te geven aan artikel 6.\n\n2 Onze Minister geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien hij op grond van\n artikel 4a, derde of vierde lid, zienswijzen over die concrete beleidsbeslissing naar voren heeft gebracht wegens\n kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid.\n\n3 Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het besluit tot\n vaststelling van het streekplan met ingang van de zesde week na de dagtekening daarvan\n bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder\n ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier\n gebied het betrekking heeft. De artikelen 3:11, eerste, tweede en derde lid, en 3:12, eerste en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 4a, derde lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid, zendt hij gelijktijdig een\n afschrift van zijn mededeling aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde\n staten en aan de inspecteur.\n\n5 Binnen twaalf weken na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling beslist\n Onze Minister omtrent toepassing van artikel 6.\n\n6 Onze Minister maakt zijn besluit binnen een week na dagtekening daarvan bekend aan\n provinciale staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het vijfde\n lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een schriftelijke\n mededeling van dat feit.\n\n7 Het besluit van Onze Minister of de mededeling, bedoeld in het zesde lid, wordt met\n het vaststellingsbesluit van provinciale staten en het vastgestelde streekplan door\n gedeputeerde staten bekendgemaakt door terinzagelegging voor een ieder op het provinciehuis\n en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft.\n\n8 Indien het besluit van Onze Minister strekt tot toepassing van artikel 6 blijft voor wat betreft het daarbij aangegeven gebied, het besluit van provinciale\n staten tot vaststelling van het streekplan buiten werking.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Een streekplan wordt, behoudens door Onze Minister voor ten hoogste tien jaren verleende\n vrijstelling en onverminderd het bepaalde bij artikel 6, ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.\n\n2 Ten aanzien van de herziening en de intrekking van een streekplan zijn de artikelen 4a en 4b van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister kan na overleg met gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie\n gehoord, de provinciale staten verplichten binnen een door hem te bepalen termijn\n een streekplan vast te stellen of te herzien.\n\n2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met gedeputeerde staten,\n de Rijksplanologische Commissie gehoord, voor zover een juiste uitvoering van het\n Regeringsbeleid de totstandkoming of herziening van planologische maatregelen vordert,\n aan de provinciale staten aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een streekplan.\n\n3 Van zijn besluit, bedoeld in het eerste lid en van aanwijzingen, als bedoeld in het\n tweede lid, zendt Onze Minister behalve aan het provinciaal bestuur afschriften aan\n de Rijksplanologische Commissie en aan de inspecteur. Van de dag der verzending van\n de afschriften af liggen aanwijzingen, als bedoeld in het tweede lid op door Onze\n Minister te bepalen plaatsen ter inzage. De nederlegging wordt tevoren door de zorg\n van Onze Minister in de Staatscourant en daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen bekendgemaakt.\n\n4 Provinciale staten zijn verplicht, bij de herziening van een streekplan dit plan\n in overeenstemming te brengen met de in het tweede lid bedoelde aanwijzingen. Voor\n zover deze aanwijzingen betrekking hebben op een gebied waarvoor geen streekplan is\n vastgesteld, bestaat een overeenkomstige verplichting zodra provinciale staten tot\n vaststelling van een streekplan overgaan.\n\n5 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid en\n aanwijzingen als bedoeld in het tweede lid, kan deze als onderdeel van zijn zienswijze\n over het ontwerp voor het streekplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en\n die aanwijzingen, naar voren brengen.\n\n6 Indien provinciale staten niet voldoen aan een verplichting, als bedoeld in het eerste\n en vierde lid, gaat Onze Minister op kosten van de provincie over tot het vaststellen\n of herzien van een streekplan. In dit geval is artikel 4a, derde lid, van toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van provinciale\n staten en gedeputeerde staten.\n\n7 Een streekplan dat ingevolge het zesde lid is tot stand gekomen of herzien, wordt\n geacht te zijn vastgesteld door provinciale staten.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-07-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De gemeenteraad kan voor het grondgebied van de gemeente een structuurplan vaststellen,\n waarin de toekomstige ontwikkeling van de gemeente wordt aangegeven.\n\n2 De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten voor\n het gebied van de betrokken gemeenten een structuurplan vaststellen, waarin de toekomstige\n ontwikkeling van die gemeenten wordt aangegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nOp de voorbereiding van het structuurplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. burgemeester en wethouders de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant plaatsen;\n\nb. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe vaststelling van het structuurplan wordt bekendgemaakt door het besluit tot vaststelling\n samen met het structuurplan voor een ieder ter inzage te leggen ter gemeentesecretarie.\n De artikelen 3:11, eerste, tweede en derde lid, en 3:12, eerste en tweede lid, en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 8, onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van\n het structuurplan mededeling gedaan aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor het gebied van de gemeente, dat niet tot een bebouwde kom behoort, stelt de gemeenteraad\n een bestemmingsplan vast, waarbij, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke\n ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen\n en zo nodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het\n gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen.\n Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest\n doelmatige gebruik inhouden en mogen geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur\n van agrarische bedrijven. Onder grond wordt water mede begrepen.\n\n2 Voor het gebied van de gemeente, dat tot een bebouwde kom behoort, of voor een gedeelte\n daarvan, kan de gemeenteraad een bestemmingsplan, als in het vorige lid bedoeld, vaststellen.\n\n3 Gedeputeerde staten kunnen voor een door hen te bepalen termijn van de in het eerste\n lid bedoelde verplichting ontheffing verlenen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij\n een van deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden, burgemeester en wethouders volgens\n bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken of binnen bij het plan te\n bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht\n inhouden. Bij het plan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid\n worden gesteld hun zienswijzen omtrent de uitwerking of wijziging naar voren te brengen.\n\n2 De besluiten van burgemeester en wethouders of, in voorkomend geval van de gemeenteraad,\n behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten. Met het besluit ontvangen gedeputeerde\n staten de bij burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval de raad, ingebrachte\n zienswijzen.\n\n3 Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring\n aan de gemeenteraad bekendgemaakt. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van het besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste vier weken\n worden verdaagd.\n\n4 De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.\n\n5 Het besluit van gedeputeerde staten wordt door burgemeester en wethouders bekendgemaakt\n door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings- of wijzigingsplan en het desbetreffende\n bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.\n\n6 Uitwerkingen en wijzigingen als in dit artikel bedoeld worden geacht van het plan\n deel uit te maken, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming\n nog niet verwerkelijkt is, kunnen worden herzien op dezelfde wijze, als waarop zij\n tot stand zijn gebracht.\n\n7 In afwijking van het tweede lid behoeven de besluiten van burgemeester en wethouders\n of, in voorkomend geval, de gemeenteraad tot uitwerking of tot wijziging van het bestemmingsplan\n geen goedkeuring van gedeputeerde staten, voor zover deze in hun besluit tot goedkeuring\n van het bestemmingsplan zulks hebben omschreven en tegen die uitwerking of wijziging\n niet van zienswijzen is gebleken. Zodanig besluit van burgemeester en wethouders of\n de raad wordt bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings-\n of wijzigingsplan en het desbetreffend bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor\n een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing. Van zodanig besluit tot uitwerking of wijziging\n van het bestemmingsplan zenden burgemeester en wethouders onverwijld afschrift aan\n gedeputeerde staten.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij een bestemmingsplan kunnen voor een daarbij te stellen termijn:\n\na. voorlopige bestemmingen worden aangewezen;\n\nb. voorlopige gebruiksregelen als bedoeld in artikel 10 worden gegeven.\n\n2 De gemeenteraad kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste\n drie jaren verlengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij een bestemmingsplan kunnen voor zover het gronden betreft, waarvan het gebruik\n afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen, ten aanzien waarvan\n de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht.\n\n2 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat met de verwerkelijking van gemeentewege\n van \u00e9\u00e9n of meer onderdelen daarvan eerst na een bij het plan te bepalen tijdstip een\n aanvang kan worden gemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat het verboden is binnen een bij het\n plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden\n uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders\n (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is:\n\na. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van\n de daaraan bij het plan gegeven bestemming;\n\nb. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder\n a.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming\n van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn:\n\na. van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen;\n\nb. ten opzichte van in het plan omschreven punten nadere eisen te stellen.\n\n2 Bij het plan kan worden bepaald, dat vrijstelling van bepaalde voorschriften slechts\n kan worden verleend mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen,\n dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben. Gedeputeerde staten\n kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.\n\n3 Aan een vrijstelling als bedoeld onder a van het eerste lid mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van\n de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend,\n in het plan zijn opgenomen. Aan de vrijstelling kan een termijn worden verbonden,\n waarbinnen van de vrijstelling gebruik moet zijn gemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBij een bestemmingsplan kan ten aanzien van bepaalde werken uit te voeren in bepaalde\n gebieden worden voorgeschreven, dat bouw- of aanlegvergunning slechts mag worden verleend\n mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het\n verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring\n weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen\n afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan.\n De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat de toepasselijkheid van dit artikel\n is uitgesloten indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in\n het plan is opgenomen, zich niet verdraagt met een vrijstelling als bedoeld in het\n eerste lid.\n\n3 Burgemeester en wethouders zenden van iedere vrijstelling onverwijld afschrift aan\n de inspecteur.\n\n4 Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn is degeen aan wie de\n vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger verplicht de met het bestemmingsplan\n strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij\n met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.\n\n5 De in het vierde lid genoemde verplichting wordt opgeschort, indien v\u00f3\u00f3r het verstrijken\n van de in het eerste lid genoemde termijn een ontwerp voor een op opheffing van bedoelde\n strijdigheid gerichte herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Deze\n opschorting duurt totdat de termijn bedoeld in artikel 25 is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26 is overschreden, dan wel omtrent goedkeuring van de herziening onherroepelijk is\n beslist. Ingeval van goedkeuring vervalt de verplichting.\n\n6 Indien degeen aan wie de vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger in gebreke\n blijft aan zijn verplichting als in het vierde lid bedoeld te voldoen, schrijven burgemeester\n en wethouders hem onverwijld aan tot naleving van die verplichting.\n\n7 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften geven, die bij het verlenen\n van vrijstelling ingevolge dit artikel in acht genomen moeten worden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen\n acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of toepassing zal worden gegeven aan het derde lid.\n\n2 Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het derde lid wordt de vrijstelling\n geweigerd.\n\n3 Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;\n\nb. in afwijking van artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken nadat de termijn voor het\n naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve\n van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan,\n mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van\n gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling\n geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een\n gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen\n structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk\n geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd\n waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende\n gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid\n delegeren aan burgemeester en wethouders.\n\n2 Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in\n door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorie\u00ebn\n van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden\n vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling\n geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot\n een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan\n in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt\n uitgevoerd in een gebied waarvoor\n\na. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of\n\nb. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp\n voor een herziening ter inzage is gelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, bevat een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en\n de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 De gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig\n mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling\n als bedoeld in artikel 19, of toepassing zal worden gegeven aan het vierde lid.\n\n3 Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het vierde lid wordt de vrijstelling\n geweigerd.\n\n4 Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;\n\nb. in afwijking van artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken nadat de termijn voor het\n naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, indien geen verklaring van geen\n bezwaar is vereist.\n\n5 De gemeenteraad beslist of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen\n binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging omtrent het aanvragen\n van een verklaring van geen bezwaar.\n\n6 Indien tot aanvraag van de verklaring van geen bezwaar wordt besloten, wordt deze\n binnen twee weken nadien met de aanvraag om vrijstelling en de in voorkomend geval\n naar voren gebrachte zienswijzen aan gedeputeerde staten gezonden.\n\n7 Alvorens het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, te nemen, horen gedeputeerde staten de inspecteur.\n\n8 Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, wordt binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende\n aanvraag bekendgemaakt. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de\n inspecteur. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens\n strijd met een goede ruimtelijke ordening. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde\n termijn geen besluit aan de gemeenteraad, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders\n hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de\n verklaring.\n\n9 Indien de inspecteur aan gedeputeerde staten te kennen heeft gegeven dat de beoogde\n vrijstelling in kennelijke strijd is met het nationaal ruimtelijk beleid en gedeputeerde\n staten niettemin besluiten tot verlening van de verklaring van geen bezwaar, treedt\n het besluit van gedeputeerde staten niet in werking. Gedeputeerde staten doen hiervan\n mededeling bij de bekendmaking van hun besluit aan de gemeenteraad of in voorkomend\n geval burgemeester en wethouders, onder gelijktijdige verzending van een afschrift\n aan de inspecteur.\n\n10 Onze Minister kan gedurende acht weken na verzending aan de inspecteur van de mededeling,\n bedoeld in het negende lid, het besluit van gedeputeerde staten vervangen door een\n eigen besluit inhoudende weigering van de verklaring. Alvorens te besluiten hoort\n hij de Rijksplanologische Commissie en gedeputeerde staten. Indien Onze Minister binnen\n die termijn geen besluit heeft bekendgemaakt dan wel zoveel eerder als hij heeft medegedeeld\n van vervanging af te zien, treedt het besluit van gedeputeerde staten in werking.\n Gedeputeerde staten doen daarvan mededeling aan de gemeenteraad of in voorkomend geval\n burgemeester en wethouders.\n\n11 In afwijking van artikel 3:18, eerste en tweede lid, beslist de gemeenteraad of beslissen in voorkomend geval burgemeester en wethouders\n omtrent het verlenen van vrijstelling binnen twee weken na de inwerkingtreding van\n het besluit van gedeputeerde staten. Burgemeester en wethouders zenden afschrift van\n het besluit omtrent vrijstelling aan de inspecteur.\n\n12 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven die in acht\n moeten worden genomen alvorens vrijstelling mag worden verleend.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nEen krachtens de artikelen 15, 17 of 19 verleende vrijstelling wordt door burgemeester en wethouders als bijlage bij het\n bestemmingsplan opgenomen, zodra die vrijstelling is verleend. Een zodanige bijlage\n is geen onderdeel van het bestemmingsplan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe voorschriften van het bestemmingsplan blijven buiten toepassing voor zover deze:\n\na. betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning vereist is, of\n\nb. betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan\n de voorschriften die zijn gegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in\n artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De gemeenteraad kan verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).\n Indien artikel 37, eerste of vierde lid, toepassing hebben gevonden, hebben Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde\n staten gelijke bevoegdheid.\n\n2 Bij een voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang\n van welke dag het in werking treedt.\n\n3 Bij een voorbereidingsbesluit kunnen voorschriften als bedoeld in artikel 14 worden gegeven voor zover zulks noodzakelijk is om te voorkomen, dat een terrein\n minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het plan te geven\n bestemming.\n\n4 Een besluit als in het eerste lid bedoeld vervalt, indien niet binnen \u00e9\u00e9n jaar na\n de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.\n\n5 Is het voorbereidingsbesluit genomen door Onze Minister, dan kan hij de in het vierde\n lid genoemde termijn eenmaal met \u00e9\u00e9n jaar verlengen. Hetzelfde geldt voor gedeputeerde\n staten, indien zij het voorbereidingsbesluit hebben genomen.\n\n6 Geldt het voorbereidingsbesluit voor een gebied dat tot een bebouwde kom behoort\n en ten aanzien waarvan bij een structuurplan aanwijzingen voor de bestemming zijn\n gegeven, dan kan in afwijking van het vierde lid bij het besluit worden bepaald, dat\n het besluit vervalt indien niet binnen een bij het besluit aan te geven termijn het\n ontwerp van het plan ter inzage is gelegd. Die termijn mag op niet langer dan twee\n jaar gesteld worden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe bekendmaking van een voorbereidingsbesluit geschiedt door terinzagelegging van\n dit besluit voor een ieder. Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Van het voorbereidingsbesluit wordt tevens mededeling\n gedaan in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. burgemeester en wethouders de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant plaatsen;\n\nb. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.\n\n2 Worden in het ontwerp van een bestemmingsplan ingevolge artikel 13, eerste lid, gronden aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste\n toekomst nodig wordt geacht, dan geschiedt daarvan, onverminderd het eerste lid, afzonderlijke\n kennisgeving aan degenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar\n van die gronden of rechthebbende op een beperkt recht waaraan die gronden onderworpen\n zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVoor zover het ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een concrete\n beleidsbeslissing is artikel 23, eerste lid, onder b, alsmede artikel 27, eerste en tweede lid, niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBinnen acht weken of, indien over het ontwerp tijdig een zienswijze naar voren is\n gebracht, binnen vier maanden na afloop van de in artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn beslist de gemeenteraad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nHet bestemmingsplan wordt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken\n na de dagtekening van het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur\n van zes weken. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Degene die tijdig zijn zienswijze bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht, alsmede\n een belanghebbende aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet overeenkomstig\n artikel 23 juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zijn zienswijze bij de gemeenteraad naar voren heeft gebracht, kan gedurende de in\n artikel 26 genoemde termijn van terinzageligging bij gedeputeerde staten bedenkingen inbrengen\n tegen het bestemmingsplan.\n\n2 Voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft\n aangebracht ten opzichte van het ontwerp, kan een ieder gedurende de in artikel 26 bedoelde termijn bij gedeputeerde staten daartegen bedenkingen inbrengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Het bestemmingsplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan wordt\n daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening\n van het raadsbesluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.\n\n2 Indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 27, wordt het besluit omtrent goedkeuring bekendgemaakt binnen zes maanden na afloop\n van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26. Alvorens het besluit te nemen, horen gedeputeerde staten de provinciale planologische\n commissie. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden indien de ingebrachte\n bedenkingen daartoe aanleiding geven dan wel wegens strijd met een goede ruimtelijke\n ordening.\n\n3 Aan het plan wordt geacht goedkeuring te zijn onthouden, indien het eerste lid, tweede\n volzin, niet is nageleefd en niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt.\n\n4 Indien het besluit van gedeputeerde staten strekt tot het onthouden van goedkeuring,\n kunnen daarbij voorschriften als bedoeld in artikel 14 worden gegeven voor zover dat noodzakelijk is om te voorkomen dat een terrein minder\n geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming.\n\n5 Gelijktijdig met de bekendmaking doen gedeputeerde staten mededeling van hun besluit\n door toezending van een afschrift aan hen die bedenkingen hebben ingebracht krachtens\n artikel 27, aan de provinciale planologische commissie en aan de inspecteur. Indien het derde\n lid dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden wordt het besluit van gedeputeerde staten vervangen door\n een schriftelijke mededeling van gedeputeerde staten van dat feit.\n\n6 Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 29, eerste lid, wordt binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van\n gedeputeerde staten dit besluit, of zo het derde lid dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, de schriftelijke mededeling van dat feit, met het bestemmingsplan\n ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken.\n Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.\n\n7 Een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring treedt in werking met ingang\n van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister kan binnen vier weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring\n van het bestemmingsplan aan gedeputeerde staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt\n dat besluit voor zover in kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid te\n vervangen door een eigen besluit.\n\n2 Voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot goedkeuring geeft Onze\n Minister slechts toepassing aan het eerste lid, indien de inspecteur op de in het\n eerste lid genoemde grondslag bedenkingen heeft ingebracht bij gedeputeerde staten\n op grond van artikel 27, eerste of tweede lid.\n\n3 Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid wordt het besluit van\n gedeputeerde staten met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking,\n bedoeld in artikel 28, vijfde lid, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd.\n\n4 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid zenden gedeputeerde staten\n hem terstond hun besluit onder bijvoeging van de zich onder hen bevindende, op de\n zaak betrekking hebbende stukken, voor zover dit niet in strijd is met enige wettelijke\n bepaling tot geheimhouding.\n\n5 Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid doet Onze Minister daarvan gelijktijdig\n mededeling door toezending van een afschrift aan de Rijksplanologische Commissie,\n aan de betrokken gemeente en aan de inspecteur. Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.\n\n6 Binnen twaalf weken na de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling\n beslist Onze Minister omtrent vervanging van het besluit van gedeputeerde staten.\n Alvorens te beslissen hoort hij de Rijksplanologische Commissie, gedeputeerde staten\n en de betrokken gemeenteraad.\n\n7 Onze Minister maakt zijn besluit binnen twee weken na dagtekening daarvan bekend\n aan gedeputeerde staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het\n zesde lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een\n schriftelijke mededeling van dat feit. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.\n Voorts zendt Onze Minister een afschrift van zijn besluit of van de in de tweede volzin\n van dit lid bedoelde mededeling aan hen die bij gedeputeerde staten bedenkingen hebben\n ingebracht als bedoeld in artikel 27, eerste of tweede lid. Het besluit van Onze Minister of de mededeling, bedoeld in de tweede volzin van\n dit lid, wordt binnen twee weken na de bekendmaking daarvan met het besluit van gedeputeerde\n staten en het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd\n voor de duur van zes weken. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.\n\n8 Voor zover het besluit, bedoeld in het zesde lid, strekt tot vervanging, komt het\n besluit van Onze Minister in de plaats van het besluit van gedeputeerde staten. Onze\n Minister geeft zo nodig het door hem vervangen gedeelte van het besluit van gedeputeerde\n staten op de tot het plan behorende kaart en in de daarbij behorende voorschriften\n aan. Artikel 28, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n9 Indien het besluit, bedoeld in het zesde lid, ertoe strekt van vervanging af te zien,\n dan wel de in dat lid bedoelde termijn is verstreken zonder dat een besluit als bedoeld\n in dat lid is genomen, blijft het besluit van gedeputeerde staten gehandhaafd.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien door gedeputeerde staten of, in een geval als bedoeld in artikel 29, achtste lid, door Onze Minister goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden,\n stelt de gemeenteraad binnen een jaar met ingang van de dag na die, waarop de beroepstermijn\n bedoeld in artikel 56a, onder b of c, afloopt of, indien binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak\n van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, dat verzoek\n is afgewezen, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van gedeputeerde staten, dan\n wel van Onze Minister in acht wordt genomen.\n\n2 Gedeputeerde staten kunnen of, in een geval als bedoeld in artikel 29, achtste lid, Onze Minister kan de termijn tot vaststelling van een nieuw plan op verzoek van\n burgemeester en wethouders met zes maanden verlengen of bij het besluit inzake goedkeuring\n die termijn door een andere vervangen, dan wel bepalen dat geen nieuw plan behoeft\n te worden vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nHet bestemmingsplan ligt, nadat de goedkeuring onherroepelijk is geworden, voor een\n ieder ter inzage ter gemeentesecretarie. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door andere openbare\n lichamen dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van die openbare lichamen, dan wel\n krachtens wettelijk voorschrift bepalingen in een bestemmingsplan zijn opgenomen die\n hogere kosten voor de gemeente ten gevolge kunnen hebben en blijkens de bij het bestemmingsplan\n behorende toelichting over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming kon worden\n bereikt, kan de gemeenteraad binnen de termijn, bedoeld in artikel 28, eerste lid, gedeputeerde staten verzoeken gelijktijdig met hun besluit omtrent goedkeuring van\n het vastgestelde plan te beslissen omtrent het opleggen van de verplichting aan die\n openbare lichamen de hogere kosten, welke redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste\n van de gemeente behoren te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende\n anderszins is verzekerd en evenmin krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten,\n geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te vergoeden.\n\n2 Indien ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de hogere kosten, bedoeld\n in het eerste lid, in redelijkheid niet waren te voorzien kunnen gedeputeerde staten,\n in afwijking van het eerste lid, op een desbetreffend verzoek van de gemeente beslissen\n nadat het bestemmingsplan in werking is getreden. Burgemeester en wethouders vermelden\n in hun verzoek uitdrukkelijk waarom over de verdeling van de hogere kosten tussen\n de gemeente en de desbetreffende openbare lichamen geen overeenstemming kon worden\n bereikt.\n\n3 In afwijking van het eerste en het tweede lid beslist Onze Minister dan wel beslissen\n Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat omtrent een verzoek als bedoeld\n in die leden, indien het andere openbaar lichaam het Rijk is. In een geval als bedoeld\n in het eerste lid beslissen Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat, zodra\n de desbetreffende bepalingen van het bestemmingsplan in werking zijn getreden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door andere openbare\n lichamen dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van die openbare lichamen onherroepelijk\n vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 17, 19 en 40, dan wel onherroepelijk is beslist de verlening van een bouw- of aanlegvergunning\n ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, dan wel ingevolge artikel 46, tweede lid, aan te houden, kunnen burgemeester en wethouders gedeputeerde staten gedurende vier\n weken, ingaande daags nadat de vrijstelling, dan wel het besluit tot aanhouding onherroepelijk\n is geworden, een verzoek doen als bedoeld in artikel 31a. Burgemeester en wethouders kunnen vorenbedoeld verzoek ook tot gedeputeerde staten\n richten binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn wanneer ingevolge artikel 40 een vrijstelling of ingevolge artikel 41 een vergunning of andere beschikking is verleend.\n\n2 In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, beslist Onze Minister dan wel beslissen\n Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat omtrent het in die volzin bedoelde\n verzoek, indien het andere openbaar lichaam het Rijk is. In afwijking van het eerste\n lid, tweede volzin, beslist Onze Minister omtrent het in die volzin bedoelde verzoek,\n in geval artikel 40 of artikel 41 toepassing heeft gevonden op verzoek van Onze Minister.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Een structuurplan en een bestemmingsplan worden, onverminderd het bepaalde bij artikel 37, eerste en vierde lid, tenminste eenmaal in de tien jaren herzien.\n\n2 Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren\n vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.\n\n3 Op de totstandkoming van het besluit tot vrijstelling is artikel 23, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Ten aanzien van de herziening van een structuurplan zijn de artikelen 8 en 9 van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Ten aanzien van de herziening van een bestemmingsplan zijn de artikelen 21-31 van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe gemeenteraad kan besluiten een bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk in te trekken.\n De artikelen 23-29 zijn van overeenkomstige toepassing. Intrekking van een bestemmingsplan voor een\n gebied, dat niet tot een bebouwde kom behoort, is behoudens ingeval ontheffing is\n verleend ingevolge het bepaalde in artikel 10, derde lid, slechts mogelijk, indien voor dat gebied een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan\n ter inzage is gelegd dan wel een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent\n de voorbereiding, de vormgeving en de inrichting van structuurplannen en bestemmingsplannen\n gegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIn dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:\n\na. regionaal openbaar lichaam: een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond,\n Enschede en Hengelo, \u2019s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat;\n\nb. samenwerkingsgebied: het grondgebied van een regionaal openbaar lichaam.\n\n[Vervallen per 01-07-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam stelt voor het samenwerkingsgebied\n een regionaal structuurplan vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied\n wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de\n lokatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Bij de vaststelling van\n gemeentelijke plannen als bedoeld in Hoofdstuk IV van deze wet en Hoofdstuk IV van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing worden die beslissingen in acht genomen.\n\n2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, blijft voor het daarbij begrepen\n gebied artikel 7, tweede lid, buiten toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op de voorbereiding van een regionaal structuurplan is artikel 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het ontwerp ter inzage ligt\n ter secretarie van het regionaal openbaar lichaam en van de gemeenten op wier gebied\n het betrekking heeft en dat burgemeester en wethouders worden vervangen door het dagelijks\n bestuur van het regionaal openbaar lichaam.\n\n2 Binnen acht weken of, indien over het ontwerp een zienswijze naar voren is gebracht,\n binnen vier maanden na afloop van de termijn voor terinzageligging van het ontwerp,\n stelt het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam het regionaal structuurplan\n vast.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Het regionaal structuurplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan\n wordt daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening\n van het besluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.\n\n2 Alvorens het besluit omtrent goedkeuring te nemen horen gedeputeerde staten de provinciale\n planologische commissie en voorzover het regionaal structuurplan mede een beschermd\n stads- of dorpsgezicht omvat, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een\n goede ruimtelijke ordening, wegens het belang van het aangewezen beschermde stads-\n of dorpsgezicht of wegens het belang van bescherming van archeologische vindplaatsen.\n Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan door toezending van een afschrift\n aan Onze Minister, aan de provinciale planologische commissie en aan genoemde Rijksdienst.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, geschiedt door het besluit tezamen met het regionaal structuurplan voor een ieder\n ter inzage te leggen ter secretarie van het regionaal openbaar lichaam en van de gemeenten\n op wier gebied het betrekking heeft. De artikelen 3:11, eerste, tweede en derde lid, en 3:12, eerste en tweede lid, en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 4a, derde lid, onderdeel b, zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nEen regionaal structuurplan wordt, behoudens door gedeputeerde staten voor ten hoogste\n tien jaren verleende vrijstelling en onverminderd het bepaalde bij artikel 36k, ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nTen aanzien van de herziening van een regionaal structuurplan zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIntrekking van een regionaal structuurplan of van een gedeelte daarvan is slechts\n mogelijk indien voor dat gebied een ontwerp voor een nieuw regionaal structuurplan\n ter inzage is gelegd dan wel een nieuw regionaal structuurplan is vastgesteld. Ten\n aanzien van de intrekking zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBij of krachtens algemeen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven\n omtrent de voorbereiding, de vormgeving en inrichting van regionale structuurplannen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister kan na overleg met het algemeen bestuur, gedeputeerde staten en de Rijksplanologische\n Commissie gehoord, het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam verplichten\n binnen een door hem te bepalen termijn een regionaal structuurplan vast te stellen\n of te herzien.\n\n2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met het algemeen bestuur,\n gedeputeerde staten en de Rijksplanologische Commissie gehoord, voor zover een juiste\n uitvoering van het Regeringsbeleid de totstandkoming of herziening van regionale planologische\n maatregelen vordert, aan het algemeen bestuur aanwijzingen geven omtrent de inhoud\n van een regionaal structuurplan.\n\n3 Van zijn besluit, bedoeld in het eerste lid en van aanwijzingen, als bedoeld in het\n tweede lid, zendt Onze Minister behalve aan het algemeen bestuur afschriften aan de\n Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur. Van de\n dag der verzending van de afschriften af liggen aanwijzingen, als bedoeld in het tweede\n lid op door Onze Minister te bepalen plaatsen ter inzage. De nederlegging wordt tevoren\n door de zorg van Onze Minister in de Staatscourant en daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen bekendgemaakt.\n\n4 Gedeputeerde staten kunnen na overleg met het algemeen bestuur van een regionaal\n openbaar lichaam, de provinciale planologische commissie gehoord, dat algemeen bestuur\n verplichten binnen een door hen te bepalen termijn een regionaal structuurplan vast\n te stellen of te herzien.\n\n5 Bij toepassing van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met het algemeen\n bestuur, de provinciale planologische commissie gehoord, voor zover bovengemeentelijke\n belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een regionaal structuurplan.\n Deze aanwijzingen moeten hun grondslag vinden in of redelijkerwijs voortvloeien uit\n een streekplan of het provinciaal ruimtelijk beleid, voor zover dit is neergelegd\n in een besluit van provinciale staten, de provinciale planologische commissie gehoord.\n\n6 Van hun besluit, bedoeld in het vierde lid, en van aanwijzingen als bedoeld in het\n vijfde lid, zenden gedeputeerde staten behalve aan het algemeen bestuur, afschriften\n aan de provinciale planologische commissie en aan Onze Minister. Van de dag der verzending\n van de afschriften af liggen aanwijzingen als bedoeld in het vijfde lid ter provinciale\n griffie, op de secretarie van het desbetreffende regionale openbaar lichaam en van\n de gemeenten op wier grondgebied het betrekking heeft ter inzage. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van\n dat artikel, wordt door gedeputeerde staten tevens in de Staatscourant geplaatst.\n\n7 Het algemeen bestuur is verplicht bij de herziening van het regionaal structuurplan\n dit plan in overeenstemming te brengen met aanwijzingen als bedoeld in het tweede\n of vijfde lid. Voor zover die aanwijzingen betrekking hebben op een gebied, waarvoor\n geen regionaal structuurplan is vastgesteld, bestaat een overeenkomstige verplichting\n zodra het algemeen bestuur tot vaststelling van een regionaal structuurplan overgaat.\n\n8 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste of vierde\n lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid, kan deze als onderdeel\n van zijn zienswijze over het ontwerp voor het regionaal structuurplan, dat strekt\n ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, naar voren brengen.\n\n9 Indien het algemeen bestuur niet voldoet aan een verplichting, als bedoeld in het\n eerste of vierde lid, gaat Onze Minister onderscheidenlijk gaan gedeputeerde staten\n op kosten van het algemeen bestuur over tot het vaststellen of herzien van een regionaal\n structuurplan. Zolang de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van\n het plan nog niet heeft plaatsgevonden blijft het algemeen bestuur tot de vaststelling\n of herziening bevoegd.\n\n10 In het geval bedoeld in het negende lid zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Onze Minister in de plaats\n treedt onderscheidenlijk gedeputeerde staten in de plaats treden van het algemeen\n en het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam.\n\n11 Een regionaal structuurplan dat ingevolge het negende lid is tot stand gekomen of\n herzien, staat gelijk aan een door het algemeen bestuur van het regionaal openbaar\n lichaam vastgesteld regionaal structuurplan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien voor het gebied begrepen in een regionaal structuurplan een bestemmingsplan\n is vastgesteld en dit aan de goedkeuring van gedeputeerde staten wordt onderworpen,\n houden gedeputeerde staten bij hun besluit omtrent goedkeuring van dat bestemmingsplan\n rekening met het regionaal structuurplan.\n\n2 Voor zover het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in strijd is met het regionaal\n structuurplan, vragen gedeputeerde staten het dagelijks bestuur van het regionaal\n openbaar lichaam om advies. Binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag bericht\n het dagelijks bestuur gedeputeerde staten, dat\n\na. het regionaal structuurplan zal worden gewijzigd en het bestemmingsplan, vooruitlopend\n op die wijziging kan worden goedgekeurd, of\n\nb. aan het bestemmingsplan goedkeuring moet worden onthouden wegens strijd met het regionaal\n structuurplan.\n\n3 In een geval, bedoeld in het tweede lid, onder b, stellen gedeputeerde staten de termijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, op drie maanden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVoor zover in een gebied, begrepen in een regionaal structuurplan, toepassing wordt\n gegeven aan artikel 19 of 46, horen gedeputeerde staten tevens het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar\n lichaam alvorens zij besluiten omtrent de verklaring van geen bezwaar.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVoor zover een gemeente, waarvan grondgebied begrepen is in een regionaal structuurplan,\n weigert een bestemmingsplan voor dat gebied in overeenstemming te brengen met dat\n regionaal structuurplan, ondanks een daartoe strekkend verzoek van het regionaal openbaar\n lichaam, kan het dagelijks bestuur van dat openbaar lichaam gedeputeerde staten verzoeken\n toepassing te geven aan artikel 37, met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel,\n haar grondslag vindt in het regionaal structuurplan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister kan na overleg met gedeputeerde staten en de gemeenteraad, de Rijksplanologische\n Commissie gehoord, voor zover een juiste uitvoering van het Regeringsbeleid de totstandkoming\n of herziening van planologische maatregelen vordert, de gemeenteraad verplichten,\n een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien.\n\n2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met gedeputeerde staten\n en de gemeenteraad, de Rijksplanologische Commissie gehoord, voorzover bovengemeentelijke\n belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een bestemmingsplan.\n Hij gaat hiertoe niet eerder over dan vier weken nadat hij de Tweede Kamer der Staten-Generaal\n van zijn voornemen tot het geven van bedoelde aanwijzingen in kennis heeft gesteld.\n Het voornemen gaat vergezeld van de door gedeputeerde staten en de gemeenteraad gemaakte\n opmerkingen. Indien en voor zover bedoelde aanwijzingen niet gebaseerd zijn op een\n planologische kernbeslissing geeft Onze Minister geen uitvoering aan zijn voornemen,\n dan na uitdrukkelijke instemming daarmee door de Tweede Kamer. Met het voornemen wordt\n geacht te zijn ingestemd, indien de Tweede Kamer binnen vier weken na de inkennisstelling\n van het voornemen geen besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan.\n\n3 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van besluiten en aanwijzingen van Onze\n Minister, als bedoeld in het eerste en tweede lid, mededeling gedaan door toezending\n van een afschrift aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en\n aan de inspecteur. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt, tegelijkertijd\n met de toezending van de afschriften, op door Onze Minister te bepalen plaatsen ter\n inzage gelegd. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van\n dat artikel, wordt tevens in de Staatscourant geplaatst.\n\n4 Gedeputeerde staten kunnen na overleg met de gemeenteraad, de provinciale planologische\n commissie gehoord, de gemeenteraad verplichten een bestemmingsplan vast te stellen\n of te herzien.\n\n5 Bij toepassing van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de gemeenteraad,\n de provinciale planologische commissie gehoord, voorzover bovengemeentelijke belangen\n dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een bestemmingsplan. Deze aanwijzingen\n moeten hun grondslag vinden in of redelijkerwijs voortvloeien uit een streekplan of\n het provinciaal ruimtelijk beleid, voorzover dit is neergelegd in een besluit van\n provinciale staten, de provinciale planologische commissie gehoord.\n\n6 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van besluiten en aanwijzingen van gedeputeerde\n staten, als bedoeld in het vierde en vijfde lid, mededeling gedaan door toezending\n van een afschrift aan de provinciale planologische commissie en aan de inspecteur.\n Een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid wordt, tegelijkertijd met de toezending\n van de afschriften, op het provinciehuis en bij de desbetreffende gemeentesecretarie\n ter inzage gelegd. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van\n dat artikel, wordt tevens in de Staatscourant geplaatst.\n\n7 De gemeenteraden zijn verplicht binnen een jaar na dagtekening van een besluit als\n bedoeld in het eerste of vierde lid, een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien\n en dat in overeenstemming te brengen met aanwijzingen als bedoeld in het tweede of\n vijfde lid.\n\n8 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste of vierde\n lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid, kan deze als onderdeel\n van zijn zienswijze over het ontwerp voor het bestemmingsplan, dat strekt ter uitvoering\n van dat besluit en die aanwijzingen, naar voren brengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na de bekendmaking van een\n besluit als bedoeld in artikel 37, eerste of vierde lid, en van aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid, van dat artikel, besluit\n de gemeenteraad omtrent medewerking aan de opgedragen vaststelling of herziening van\n het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders maken dit besluit onverwijld bekend.\n\n2 Indien de gemeenteraad\n\na. de termijn genoemd in het eerste lid, voor het besluit omtrent medewerking overschrijdt,\n\nb. binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, besluit niet mee te werken aan de opgedragen\n vaststelling of herziening van het bestemmingsplan, of\n\nc. binnen de termijn van een jaar, genoemd in artikel 37, zevende lid, geen bestemmingsplan of herziening hiervan heeft vastgesteld in overeenstemming\n met de gegeven aanwijzingen,\n\nkunnen Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten binnen een jaar na afloop\n van de onder a, b of c bedoelde termijn, met uitsluiting van de bevoegdheid ter zake van de gemeenteraad,\n op kosten van de gemeente overgaan tot die vaststelling of herziening.\n\n3 Indien Onze Minister overgaat tot de vaststelling of herziening, zijn de artikelen 21 tot en met 26, 28, zevende lid, en 31a van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:\n\na. Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders;\n\nb. Onze Minister, alvorens te besluiten, de Rijksplanologische Commissie hoort.\n\n4 Indien gedeputeerde staten overgaan tot de vaststelling of herziening, zijn de artikelen 21 tot en met 27, 28, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 30 en 31a, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:\n\na. gedeputeerde staten in de plaats treden van de gemeenteraad en van burgemeester en\n wethouders;\n\nb. gedeputeerde staten, alvorens te besluiten, de provinciale planologische commissie\n horen;\n\nc. Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten;\n\nd. Onze Minister, alvorens te besluiten, de Rijksplanologische Commissie hoort.\n\n5 Een planologische maatregel overeenkomstig dit artikel tot stand gekomen, wordt geacht\n door de gemeenteraad onder goedkeuring van gedeputeerde staten te zijn vastgesteld.\n\n6 Indien door Onze Minister of gedeputeerde staten niet binnen het jaar bedoeld in\n het tweede lid, het bestemmingsplan is vastgesteld of herzien, vervalt de desbetreffende\n aanwijzing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nEen planologische kernbeslissing ten behoeve van een groot project van nationaal belang\n bevat een of meer concrete beleidsbeslissingen. Bij de nadere besluitvorming over\n zodanige projecten worden die beleidsbeslissingen in acht genomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij de wet, in een planologische kernbeslissing of, indien spoedeisende maatschappelijke\n belangen dit vergen, in een besluit van Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister\n daaronder begrepen, na overleg in de ministerraad, kan worden bepaald dat op de besluitvorming\n omtrent een project of een categorie van projecten van nationaal belang de procedure\n die is beschreven in de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling, dan wel een van die paragrafen van toepassing is. Onder projecten\n van nationaal belang worden verstaan projecten met een bovenlokale ruimtelijke dimensie\n of met bovenlokale ruimtelijke effecten. Indien de grondslag wordt gevonden in de\n wet of een planologische kernbeslissing wordt daarbij aangegeven welke minister optreedt\n als projectminister. Indien de grondslag is gelegen in een besluit van Onze Ministers\n wie het aangaat treedt Onze minister op als projectminister tenzij bij dat besluit\n uitdrukkelijk een andere minister wordt aangewezen.\n\n2 Indien paragraaf\u00a02 van deze afdeling van toepassing is verklaard, wordt in de wet, de planologische\n kernbeslissing of het besluit tevens bepaald of het rijksprojectbesluit wordt vastgesteld\n door Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, na overleg\n in de ministerraad of door Onze projectminister.\n\n3 Een besluit van Onze Ministers wie het aangaat als bedoeld in het eerste lid, geeft\n een aanduiding van de betekenis en het belang van het betrokken project en bevat een\n globale beschrijving van de te verwachten gevolgen van het project voor het nationaal\n ruimtelijk beleid, van de sociaal-economische gevolgen van het project en van de gevolgen\n voor de andere bij het project betrokken belangen. Het besluit wordt toegezonden aan\n de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Aan het besluit wordt geen uitvoering gegeven\n dan nadat de Tweede Kamer daarmee heeft ingestemd. Met het besluit van Onze Ministers\n wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, wordt geacht te zijn ingestemd\n indien de Tweede Kamer binnen vier weken na de toezending van dat besluit geen besluit\n heeft genomen omtrent de behandeling daarvan.\n\n4 Voorzover de uitvoering van een project waarop een wet of een besluit van Onze Ministers\n wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, als bedoeld in het eerste lid,\n betrekking heeft, in strijd zou zijn met een planologische kernbeslissing, wordt door\n Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, aan de Tweede Kamer\n mededeling gedaan van het voornemen deze planologische kernbeslissing te herzien.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nOnze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, na overleg in de\n ministerraad dan wel Onze projectminister stelt een rijksprojectbesluit vast, dat\n ten minste een beschrijving bevat van:\n\na. het betrokken project en de wijze waarop het zal worden uitgevoerd,\n\nb. de gevolgen van het project voor de bij het project betrokken belangen, en\n\nc. de wijze waarop de inpassing van het betrokken project zal geschieden en, waar deze\n in redelijkheid niet kan worden verlangd, de compenserende maatregelen, die zullen\n worden getroffen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien ten aanzien van het project het maken van een milieueffectrapport krachtens\n artikel 7.2 of artikel 7.4 van de Wet milieubeheer verplicht is, gaat de mededeling, bedoeld in artikel 7.12, eerste lid, of artikel 7.13, eerste lid, van die wet, vergezeld van een toelichting met betrekking tot de wijze waarop het project past\n binnen het in planologische kernbeslissingen vastgestelde nationale ruimtelijk beleid.\n Indien het project strijdig is met het vastgestelde nationale ruimtelijk beleid, dient\n de mededeling vergezeld te gaan van een uitgebreide motivering waarom afwijking van\n dit beleid gerechtvaardigd is. Voorts dient de mededeling vergezeld te gaan van een\n globale beschrijving van de te verwachten sociaal-economische gevolgen van het project\n en van de gevolgen voor de overige bij het project betrokken belangen.\n\n2 Onze projectminister draagt ervoor zorg dat bij de publicatie van de beschrijving\n wordt vermeld binnen welke termijn een ontwerp van het rijksprojectbesluit ter inzage\n zal worden gelegd. Indien de terinzagelegging niet binnen deze termijn kan geschieden,\n deelt Onze projectminister dit voor het verstrijken daarvan onder vermelding van de\n redenen mee:\n\na. aan beide kamers der Staten-Generaal;\n\nb. in de Staatscourant.\n\n3 Indien ten aanzien van het project het maken van een milieueffectrapport niet verplicht\n is, draagt Onze projectminister ervoor zorg dat in het kader van de voorbereiding\n van een rijksprojectbesluit een beschrijving als bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld.\n Het tweede lid is alsdan niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op de voorbereiding van het rijksprojectbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.\n\n2 Voor zover een ontwerp van een rijksprojectbesluit als bedoeld in het eerste lid zijn\n grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing,\n kunnen zienswijzen daarop geen betrekking hebben.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIndien paragraaf\u00a03 van deze afdeling op het project van toepassing is, kan desalniettemin in het rijksprojectbesluit\n worden bepaald dat in de verdere procedure ter realisering van het project van de\n toepassing van die paragraaf wordt afgezien, indien het nut van de toepassing naar\n het oordeel van de ministerraad of de projectminister niet opweegt tegen de daaraan\n verbonden bezwaren.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Het rijksprojectbesluit wordt vastgesteld binnen dertien weken nadat de termijn voor\n het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.\n\n2 De vaststelling van het rijksprojectbesluit kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken\n worden verdaagd.\n\n3 \nArtikel 39c, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nHet rijksprojectbesluit vervalt van rechtswege indien het niet binnen tien jaar na\n het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden in uitvoering is genomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor het gebied dat is begrepen in een rijksprojectbesluit geldt het rijksprojectbesluit\n als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21. Voorzover het rijksprojectbesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 21, vierde tot en met zesde lid, niet van toepassing. Het rijksprojectbesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit\n indien voor het gebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksprojectbesluit\n in werking is getreden.\n\n2 \nArtikel 50 van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van het\n rijksprojectbesluit.\n\n3 Voorzover het rijksprojectbesluit en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming\n zijn, geldt het rijksprojectbesluit voor de uitvoering daarvan als vrijstelling, als\n bedoeld in artikel 19.\n\n4 Voorzover een bestemmingsplan of een ander besluit voor de uitvoering van werken en\n werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken en werkzaamheden ter\n uitvoering van het rijksprojectbesluit in het gebied dat is begrepen in een rijksprojectbesluit.\n\n5 Voorschriften in een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing blijven buiten toepassing voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwwerken\n en voor het gebruik van gronden en opstallen ter uitvoering van een rijksprojectbesluit,\n voorzover het rijksprojectbesluit en die voorschriften niet met elkaar in overeenstemming\n zijn.\n\n6 De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar nadat het rijksprojectbesluit onherroepelijk\n is geworden, het bestemmingsplan overeenkomstig dat rijksprojectbesluit vast te stellen\n of te herzien.\n\n7 Indien het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het rijksprojectbesluit,\n verleent het gemeentebestuur aan degenen die inzage verlangen in dat plan tevens inzage\n in het rijksprojectbesluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien voor de uitvoering van een project een op aanvraag te nemen besluit van een\n bestuursorgaan is vereist, zendt het bestuursorgaan onverwijld na de ontvangst van\n de aanvraag een afschrift daarvan aan Onze projectminister.\n\n2 Met betrekking tot een verzoek om vrijstelling van een geldend bestemmingsplan krachtens\n artikel 19 is een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in dat artikel niet vereist.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze projectminister bevordert een geco\u00f6rdineerde voorbereiding van de besluiten,\n bedoeld in artikel 39i, eerste lid, en van de ambtshalve met het oog op de uitvoering van het project te nemen besluiten.\n\n2 Onze projectminister kan van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen\n die voor het welslagen van de co\u00f6rdinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de\n van hen gevorderde medewerking.\n\n3 Indien voor een project of categorie van projecten, bedoeld in artikel 39a, is bepaald dat uitsluitend de procedure van paragraaf\u00a03 van deze afdeling van toepassing is, geeft Onze projectminister bij de geco\u00f6rdineerde\n voorbereiding, bedoeld in het eerste lid, aan op welke wijze de inpassing van het\n betrokken project bevorderd kan worden en, waar deze in redelijkheid niet kan worden\n verlangd, de compenserende maatregelen die kunnen worden getroffen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op de voorbereiding van de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde besluiten is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. de ontwerpen van de besluiten binnen een door Onze projectminister te bepalen termijn\n worden toegezonden aan Onze projectminister, die zorg draagt voor de in artikel 3:13, eerste lid, van die wet bedoelde toezending;\n\nb. Onze projectminister ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing\n kan geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet;\n\nc. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;\n\nd. in afwijking van artikel 3:18 van die wet de besluiten worden genomen binnen een door Onze projectminister te bepalen termijn;\n\ne. de besluiten onverwijld worden toegezonden aan Onze projectminister.\n\n2 Voor zover een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn grondslag\n vindt in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing of in\n een projectbesluit, kunnen bedenkingen daarop geen betrekking hebben.\n\n3 \nArtikel 46, eerste lid, van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van het\n rijksprojectbesluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien een bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is een besluit als bedoeld\n in artikel 39i te nemen, niet of niet tijdig op de aanvraag beslist dan wel een beslissing neemt\n die naar het oordeel van Onze Minister en van Onze projectminister wijziging behoeft\n kunnen Onze projectminister en Onze Minister wie het mede aangaat gezamenlijk een\n beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats\n van het besluit van het in het eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien Onze\n in de eerste volzin bedoelde Ministers voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag\n te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is\n op de aanvraag te beslissen.\n\n2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde ambtshalve te nemen besluiten.\n\n3 Indien bij de toepassing van het eerste lid de beslissing op een aanvraag wordt genomen\n door in dat lid bedoelde ministers, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg\n bevoegd was te beslissen op de aanvraag, de ter zake ontvangen leges in 's Rijks kas.\n\n4 Ten aanzien van de in de in artikel 39i, eerste lid, bedoelde aanvragen is Onze projectminister mede bevoegd deze in te dienen bij de\n bevoegde bestuursorganen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe in artikel 39j, eerste lid, bedoelde besluiten worden gelijktijdig door Onze projectminister bekendgemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIndien ten behoeve van een project de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling gelijktijdig worden toegepast, zijn op de gezamenlijke voorbereiding\n en bekendmaking van het rijksprojectbesluit en de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde besluiten de artikelen 39k en 39m van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Projecten waarop krachtens artikel 39a de paragrafen 2 en 3 dan wel een van die paragrafen van toepassing zijn, worden voor de toepasssing van\n de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbare werken van algemeen nut.\n\n2 Indien voor de uitvoering van een of meer besluiten als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzakelijk is:\n\na. kan Onze Minister in afwijking van artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:\n\n1\u00b0. een andere plaats of gemeente aanwijzen waar de zitting plaatsvindt;\n\n2\u00b0. bepalen dat de zitting wordt geleid door een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat\n aan te wijzen persoon;\n\nb. worden in afwijking van de artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht gedeputeerde staten niet gehoord;\n\nc. geldt in plaats van artikel 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht dat:\n\n1\u00b0. tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van die wet een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de\n Raad van State;\n\n2\u00b0. \nartikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is;\n\n3\u00b0. de werking van een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgeschort wordt totdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het rijksprojectbesluit is vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van onteigening van de rechtbank niet eerder in de openbare registers\n worden ingeschreven dan nadat het rijksprojectbesluit onherroepelijk is geworden.\n\n2 In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde inschrijving een uitspraak van de\n Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel een verklaring van de Secretaris\n van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het rijksprojectbesluit onherroepelijk\n is geworden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Gedeputeerde staten kunnen burgemeester en wethouders verzoeken ten behoeve van de\n verwezenlijking van een project vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan\n voor zover bovengemeentelijke belangen zulks vorderen, een verwezenlijking van dat\n project in de naaste toekomst noodzakelijk is en naar het oordeel van gedeputeerde\n staten of van Onze Minister de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen.\n In dat geval is artikel 19 niet van toepassing. Bij hun verzoek voegen gedeputeerde staten, onder vermelding\n van de redenen tot het verzoek, een beschrijving van het betrokken project en geven\n zij aan welke consequenties het project zal hebben voor het betreffende bestemmingsplan.\n Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het\n verzoek en de daarbij behorende stukken. Het verzoek geeft aan voor welk gebied het\n geldt en wordt vanaf het tijdstip van ontvangst voor dit gebied gelijkgesteld met\n een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21. Bij hun verzoek voegen gedeputeerde staten het desbetreffend verzoek tot vrijstelling\n voor het betrokken project met daarbij behorende stukken. Zij doen hiervan gelijktijdig\n mededeling aan provinciale staten en Onze Minister door toezending van een afschrift\n van hun verzoek. Onze Minister heeft gelijke bevoegdheid. Hij doet gelijktijdig mededeling\n van zijn verzoek door toezending van een afschrift daarvan aan de Tweede Kamer der\n Staten-Generaal en gedeputeerde staten.\n\n2 Voor zover het verzoek van gedeputeerde staten geen grondslag vindt in of redelijkerwijs\n voortvloeit uit een streekplan of het provinciaal ruimtelijk beleid, voor zover dit\n is neergelegd in een besluit van provinciale staten, de provinciale planologische\n commissie gehoord, stellen gedeputeerde staten vier weken tevoren provinciale staten\n in kennis van hun voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid, onder vermelding\n van de redenen daarvoor. Het verzoek kan binnen de in de eerste volzin genoemde termijn\n worden gedaan\n\na. indien door of namens provinciale staten de wens te kennen wordt gegeven dat zij over\n het voornemen in het openbaar willen beraadslagen en die beraadslagingen binnen die\n termijn zijn be\u00ebindigd, dan wel\n\nb. indien binnen die termijn te kennen wordt gegeven dat van beraadslagingen wordt afgezien.\n\nVoor zover het verzoek van Onze Minister geen grondslag vindt in een plan als bedoeld\n in artikel 2a, achtste lid, dan wel in een aanwijzing als bedoeld in artikel 37, tweede lid, stelt hij de Tweede Kamer vier weken tevoren in kennis van zijn voornemen om toepassing\n te geven aan het eerste lid, onder vermelding van de redenen daarvoor. De tweede volzin\n is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na ontvangst van het verzoek\n met de bijbehorende aanvraag besluiten burgemeester en wethouders omtrent medewerking\n aan het verzoek tot het verlenen van vrijstelling.\n\n4 Indien burgemeester en wethouders besluiten tot medewerking aan het verzoek, is op\n het te nemen besluit omtrent het verzoek tot verlenen van vrijstelling afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De terinzagelegging vindt plaats binnen twee weken na dagtekening\n van het besluit tot medewerking aan het verzoek.\n\n5 Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens in de Staatscourant. Afschrift van de kennisgeving wordt gezonden aan gedeputeerde\n staten en de inspecteur. Indien Onze Minister om medewerking heeft verzocht, wordt\n tevens een afschrift gezonden aan Onze Minister.\n\n6 Zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.\n\n7 In afwijking van artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besluiten burgemeester en wethouders omtrent het verzoek tot het verlenen van vrijstelling\n binnen acht weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is\n verstreken. In afwijking van artikel 3:18, tweede lid, van die wet kunnen gedeputeerde staten of Onze Minister deze termijn op verzoek van burgemeester\n en wethouders eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.\n\n8 Indien burgemeester en wethouders niet tijdig hebben besloten omtrent medewerking\n als bedoeld in het derde lid, dan wel hun medewerking weigeren of, indien de termijn\n voor terinzagelegging wordt overschreden, besluiten gedeputeerde staten onderscheidenlijk\n Onze Minister omtrent het verlenen van vrijstelling. Het vierde tot en met zevende\n lid zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n9 Indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn\n besluiten dan wel bij hun besluit ingevolge het zevende lid geen vrijstelling verlenen,\n besluiten gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister omtrent het verlenen\n van de vrijstelling binnen vier weken na afloop van die termijn, dan wel na eerdere\n kennisgeving van dat besluit. Burgemeester en wethouders dragen onverwijld de desbetreffende\n stukken over aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister.\n\n10 Tegelijkertijd met de bekendmaking van het besluit op het verzoek om vrijstelling\n wordt daarvan mededeling gedaan aan degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht,\n aan gedeputeerde staten en de inspecteur en, indien Onze Minister om medewerking heeft\n verzocht, tevens aan Onze Minister. Indien gedeputeerde staten of Onze Minister hebben\n besloten tot verlening van vrijstelling, handelen zij overeenkomstig, met dien verstande\n dat gedeputeerde staten of Onze Minister tevens mededeling doen van het besluit door\n toezending van een afschrift aan burgemeester en wethouders alsmede aan provinciale\n staten onderscheidenlijk de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Afschrift van het besluit\n ligt zo spoedig mogelijk voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage. Het vijfde\n lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIndien met toepassing van artikel 40 besloten wordt tot verlening van vrijstelling, is de gemeenteraad verplicht binnen\n een jaar te rekenen vanaf de dagtekening van dat besluit het bestemmingsplan dienovereenkomstig\n vast te stellen of te herzien. Gedeputeerde staten of Onze Minister kunnen deze termijn\n eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien de gemeenteraad niet voldoet aan een verplichting als bedoeld in artikel 30, gaan gedeputeerde staten op kosten van de gemeente tot de vaststelling of herziening\n van het bestemmingsplan over. Zolang de kennisgeving van de terinzagelegging van het\n ontwerp van het plan nog niet heeft plaatsgevonden blijft de gemeenteraad tot de vaststelling\n of herziening bevoegd. Artikel 38, vierde lid, is van toepassing; het vijfde lid van dat artikel is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Indien de gemeenteraad niet voldoet aan een verplichting als bedoeld in artikel 40a, gaan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister op kosten van de gemeente\n tot de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan over. De tweede volzin van\n het eerste lid is van toepassing. Artikel 38, vierde, onderscheidenlijk derde lid, is van toepassing; het vijfde lid van dat artikel is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor zover bovengemeentelijke belangen zulks vorderen, een verwezenlijking van een\n project in de naaste toekomst noodzakelijk is en naar het oordeel van gedeputeerde\n staten of van Onze Minister de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen,\n kunnen gedeputeerde staten of Onze Minister aan het daartoe bevoegde orgaan van een\n gemeente, een waterschap, een provincie of enig ander publiekrechtelijk lichaam verzoeken\n enige andere beschikking dan bedoeld in artikel 40, eerste lid, inzake toestemming ten behoeve van het verwezenlijken van dat project te geven.\n Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:\n\na. indien de desbetreffende beschikking bij of krachtens een wet is vereist en Onze Minister\n het verzoek heeft gedaan, ten aanzien van de betrokken beschikking overigens Onze\n Minister die de verantwoordelijkheid of de eerste verantwoordelijkheid heeft voor\n de uitvoering van de desbetreffende wet, in de plaats treedt van Onze Minister,\n\nb. de in artikel 40 voorgeschreven procedure, met inbegrip van de daarbij aangegeven termijnen, in de\n plaats treedt van de bij de desbetreffende regeling voorgeschreven procedure voor\n het tot stand brengen van die beschikking,\n\nc. ten aanzien van de inhoud van de beschikking in acht genomen wordt hetgeen daarover\n bij of krachtens de wet is bepaald; bepalingen, die - al dan niet krachtens de wet\n - bij of krachtens een regeling van een provincie, gemeente of waterschap daaromtrent\n zijn vastgesteld, kunnen om dringende redenen buiten toepassing worden gelaten, voor\n zover het toepassen daarvan een onevenredige belemmering met zich zou brengen voor\n de verwezenlijking van het project.\n\n2 Indien ten behoeve van een zelfde project een of meer beschikkingen vereist zijn,\n als bedoeld in artikel 40, eerste lid, of in het eerste lid van dit artikel, worden de aanvragen om de betrokken beschikkingen\n te zamen, overeenkomstig de in artikel 40 voorgeschreven procedure, behandeld.\n\n3 Het bestuursorgaan dat het verzoek om medewerking aan de verwezenlijking van het\n betrokken project heeft gedaan, kan, indien dat met het oog op de samenhang tussen\n de onderscheidene beschikkingen ter verwezenlijking van het project geboden is, en\n artikel 40, achtste of negende lid, niet wordt toegepast, aan het in eerste aanleg bevoegde orgaan een bindende aanwijzing\n geven ter zake van de inhoud van een zodanige beschikking. Deze aanwijzing wordt niet\n gegeven dan na overleg met het betrokken orgaan.\n\n4 Een aanwijzing als bedoeld in het derde lid wordt vermeld in de beschikking ter zake\n waarvan zij wordt gegeven. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van\n die beschikking.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIndien, bij de toepassing van artikel 40 of artikel 41, de beslissing omtrent enige bestuursrechtelijke toestemming als in die artikelen\n bedoeld, wordt genomen door een ander bestuursorgaan dan het oorspronkelijk bevoegde\n bestuursorgaan, zijn de leges, die ingevolge wettelijk voorschrift verschuldigd zijn\n terzake van die toestemming, verschuldigd aan het bestuursorgaan dat omtrent die toestemming\n heeft beslist, tenzij de beslissing van dat orgaan niet afwijkt van de beslissing\n van het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorie\u00ebn van gevallen worden\n aangewezen waarin verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk\n beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en de bekendmaking van nader aan te\n duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden geco\u00f6rdineerd.\n\n2 Bij de geco\u00f6rdineerde voorbereiding en bekendmaking, bedoeld in het eerste lid, wordt\n de procedure, bedoeld in de artikelen 41d en 41e, toegepast.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 In de door de gemeenteraad met toepassing van artikel 41c, eerste lid, bepaalde gevallen bevorderen burgemeester en wethouders een geco\u00f6rdineerde voorbereiding\n van de krachtens dat lid aangeduide besluiten. Burgemeester en wethouders kunnen andere\n bestuursorganen verzoeken de medewerking te verlenen, die voor het welslagen van de\n co\u00f6rdinatie nodig is. Met het oog daarop zendt het bestuursorgaan dat bevoegd is op\n een aanvraag voor een dergelijk besluit te beslissen, hen onverwijld een afschrift\n van die aanvraag.\n\n2 Ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, derde volzin, zijn burgemeester\n en wethouders mede bevoegd die in te dienen bij het bevoegde bestuursorgaan.\n\n3 Op de voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 41c, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens wordt gedaan in de Staatscourant en langs elektronische weg;\n\nb. burgemeester en wethouders de kennisgevingen, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, voor verschillende onderwerpen kunnen samenvoegen in een kennisgeving die door burgemeester\n en wethouders wordt gedaan;\n\nc. de ontwerpbesluiten binnen een door burgemeester en wethouders in overeenstemming\n met het betrokken bevoegd gezag te bepalen termijn worden toegezonden aan burgemeester\n en wethouders die zorg dragen voor de toezending, bedoeld in artikel 3:13 van die wet;\n\nd. zienswijzen door een ieder naar voren kunnen worden gebracht;\n\ne. in afwijking van artikel 3:18 van die wet de besluiten worden genomen binnen een door burgemeester en wethouders in overeenstemming\n met het betrokken bevoegd gezag te bepalen termijn;\n\nf. de besluiten onverwijld worden toegezonden aan burgemeester en wethouders;\n\ng. burgemeester en wethouders beslissen over de toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van die wet, en\n\nh. de toezending, bedoeld in artikel 3:44 van die wet, tevens geschiedt aan burgemeester en wethouders.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBurgemeester en wethouders maken de vaststelling van de op grond van artikel 41c, eerste lid, geco\u00f6rdineerde besluiten gelijktijdig bekend. Zij doen mededeling van die besluiten\n in de Staatscourant en langs elektronische weg.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin de voorwaarden worden vastgelegd,\n waaronder de gemeente medewerking zal verlenen aan de exploitatie van gronden, die\n in de naaste toekomst voor bebouwing in aanmerking komen (exploitatieverordening).\n\n2 Een exploitatieverordening bevat onder meer voorschriften omtrent:\n\na. de gevallen, waarin en de wijze waarop het treffen van voorzieningen voor doeleinden\n van openbaar nut afhankelijk wordt gesteld van de afstand van grond aan de gemeente;\n\nb. het aandeel van de kosten van voorzieningen van openbaar nut, dat ten laste wordt\n gebracht van de gronden, die door deze voorzieningen worden gebaat en de wijze, waarop\n deze kosten over de genoemde gronden worden omgeslagen.\n\n3 Gedeputeerde staten kunnen van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieverordening\n op verzoek vrijstelling verlenen.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:\n\na. het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens\n zodanig plan gestelde eisen;\n\nb. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet\n is verleend.\n\n2 Aan een vergunning mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van\n de belangen ten behoeve waarvan de bepalingen strekken krachtens welke de vergunning\n wordt verleend en waaraan het werk of de werkzaamheid, waarop de aanvraag betrekking\n heeft, moet voldoen.\n\n3 Indien de vergunning betrekking heeft op een werk of werkzaamheid in een gebied dat\n behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 zenden burgemeester en wethouders terstond na de bekendmaking een afschrift van hun\n besluit aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.\n\n4 De vergunning treedt in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij\n is verleend.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien het werk of de werkzaamheid slechts toelaatbaar is ingevolge een voorlopige\n bestemming of een voorlopige gebruiksregel, stellen burgemeester en wethouders overeenkomstig\n hetgeen bij het bestemmingsplan omtrent de duur van de bestemming is bepaald, in de\n vergunning een termijn na het verstrijken waarvan het werk of de werkzaamheid moet\n worden verwijderd of be\u00ebindigd of op andere wijze met het bestemmingsplan in overeenstemming\n moet worden gebracht. De termijn kan worden verlengd, indien en voor zover de duur\n van de voorlopige bestemming is verlengd.\n\n2 Indien de termijn is verstreken is de rechthebbende verplicht binnen twaalf weken\n na aanzegging van burgemeester en wethouders te zijner keuze het werk of de werkzaamheden\n te verwijderen of te be\u00ebindigen of in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om aanlegvergunning binnen\n vier weken na de dag, waarop de aanvraag ontvangen is.\n\n2 In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing aan,\n indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het\n werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een\n voorbereidingsbesluit in werking is getreden, een ontwerp-bestemmingsplan of het ontwerp\n voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, dan wel een bestemmingsplan of een\n herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan\n na vaststelling ter inzage is gelegd.\n\n3 De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21 is vervallen, de termijn, genoemd in artikel 25, is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26, is overschreden, de termijn, genoemd in artikel 30, is overschreden, dan wel het bestemmingsplan of de herziening daarvan in werking\n is getreden.\n\n4 In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent\n een aanvraag om vergunning eveneens aan indien er geen grond is om de vergunning te\n weigeren en de aanvraag van de vergunning een werk of werkzaamheid betreft in een\n gebied, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt.\n\n5 De aanhouding, bedoeld in het vierde lid, duurt totdat een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 vast te stellen of te herzien bestemmingsplan in werking is getreden.\n\n6 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning\n verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het in voorbereiding\n zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel\n met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid.\n\n7 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning\n eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding\n zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits\n het werk of de werkzaamheid is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en\n vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen\n van vergunning geen bezwaar hebben. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n8 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning\n eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding\n zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en het\n betreft:\n\na. een werk of werkzaamheid ten aanzien waarvan artikel 17 wordt toegepast;\n\nb. een geval als bedoeld in artikel 19, tweede of derde lid.\n\n9 Op de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening, bedoeld in het achtste\n lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder. Artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.\n\n10 Onverminderd het zesde en zevende lid, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking\n van het vierde lid, de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid\n niet strijdt met het in voorbereiding zijnde ter bescherming van het beschermde stads-\n of dorpsgezicht, alsmede van beschermd landschap, natuurgebied, rijksbufferzone en\n archeologische vindplaats strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten\n de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar\n hebben.\n\n11 De in het zevende en tiende lid bedoelde verklaringen worden gelijktijdig bekendgemaakt.\n Artikel 19a, achtste lid, eerste volzin, is alsdan niet van toepassing. Alvorens het besluit omtrent de in het tiende lid\n bedoelde verklaring te nemen, horen gedeputeerde staten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.\n Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens\n strijd met een goede ruimtelijke ordening.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBurgemeester en wethouders kunnen een aanlegvergunning intrekken:\n\na. indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave\n is verleend;\n\nb. indien binnen een in de vergunning te bepalen termijn na de dagtekening van de vergunning\n geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;\n\nc. indien de werkzaamheden langer dan een in de vergunning te bepalen termijn zijn gestaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een onherroepelijk rijksprojectbesluit\n schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste\n behoort te blijven, en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door\n aankoop, onteigening of op andere wijze is verzekerd, kent Onze projectminister hem\n op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.\n\n2 \nArtikel 49 blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade\n een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.\n\n3 Onze projectminister kan nadere regels geven omtrent de indiening en afhandeling van\n een verzoek om schadevergoeding.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:\n\na. de bepalingen van een bestemmingsplan,\n\nb. het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19,\n\nc. het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40, of van een vergunning of andere beschikking ingevolge artikel 41,\n\nd. de aanhouding van het besluit omtrent het verlenen van een bouw- of aanlegvergunning\n ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet dan wel ingevolge artikel 46, tweede lid,\n\ne. aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, tweede of vijfde lid,\n\nf. het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 66,\n\nschade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste\n behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening\n of anderszins is verzekerd kennen burgemeester en wethouders hem op aanvraag een naar\n billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.\n\n2 Een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c,\n of f, moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van\n het bestemmingsplan onderscheidenlijk het desbetreffende besluit onherroepelijk is\n geworden. Ingeval van schade ten gevolge van een aanhouding bedoeld onder d of van\n een aanwijzing onder e, kan de aanvraag om schadevergoeding eerst worden ingediend\n na de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan, doch niet later dan vijf\n jaar nadat dat bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.\n\n3 Van de aanvrager heffen burgemeester en wethouders een recht ten bedrage van \u20ac 300,\n welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan\n worden verhoogd of verlaagd. Zij wijzen hem op de verschuldigdheid van het recht en\n delen hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending\n van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats\n moet zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of\n gestort verklaren zij de aanvrager niet ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan\n worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel\n of gedeeltelijk positief wordt beslist, storten burgemeester en wethouders het betaalde\n recht terug.\n\n4 Het in het derde lid genoemde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden\n gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie daartoe aanleiding\n geeft.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor zover schade die op grond van artikel 49 voor vergoeding in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een\n verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan\n op te nemen of te wijzigen dan wel om vrijstelling te verlenen, anders dan bedoeld\n in artikel 31a of 31b, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel\n of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.\n\n2 De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is\n belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om schadevergoeding\n op grond van artikel 49 terzake van de wijziging van het bestemmingsplan dan wel de verlening van de vrijstelling\n waarom hij heeft verzocht.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister kan ter uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord\n in de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, subsidies verstrekken\n ten behoeve van:\n\na. de ontwikkeling of herziening van ruimtelijke plannen van provincies, samenwerkingsgebieden\n als bedoeld in hoofdstuk IVA of gemeenten;\n\nb. de voorbereiding van projecten of activiteiten die voor de uitvoering van het nationaal\n ruimtelijk beleid van strategisch belang zijn;\n\nc. de realisering van projecten of activiteiten die voor de uitvoering van het nationaal\n ruimtelijk beleid van strategisch belang zijn.\n\n2 Onze Minister kan tevens subsidies verstrekken ten behoeve van activiteiten ter uitvoering\n van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in een andere planologische kernbeslissing\n dan genoemd in het eerste lid, indien bij algemene maatregel van bestuur zodanige\n planologische kernbeslissing alsmede de activiteiten waarvoor een subsidie kan worden\n verstrekt, zijn aangewezen.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking\n tot de wijze van verdeling van de subsidiegelden.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking\n tot:\n\na. de vaststelling van een subsidieplafond, het tijdvak waarvoor het subsidieplafond\n is vastgesteld, alsmede de wijze waarop dit bekend wordt gemaakt;\n\nb. de subsidieverlening;\n\nc. de gevallen waarin de subsidieverlening wordt geweigerd;\n\nd. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;\n\ne. de subsidievaststelling;\n\nf. het intrekken of het ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen zolang de subsidie\n niet is vastgesteld;\n\ng. de betaling van de subsidie;\n\nh. het verlenen van voorschotten en de betaling daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Ten behoeve van overleg over zaken betreffende de ruimtelijke ordening is er een Rijksplanologische\n Commissie. De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister en desgevraagd Onze andere\n Ministers van advies te dienen over zaken betreffende de ruimtelijke ordening.\n\n2 De voorzitter van de Commissie wordt door Ons benoemd. Onze bij algemene maatregel\n van bestuur aan te wijzen Ministers benoemen de leden der commissie. Elke Minister\n kan zoveel leden benoemen als bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald.\n\n3 Onze Minister voorziet in het secretariaat van de commissie.\n\n4 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur subcommissies instellen en bepalen,\n in welke gevallen het advies dier subcommissies in de plaats treedt van dat der Rijksplanologische\n Commissie.\n\n5 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften geven omtrent\n de taak en de werkwijze van de commissie.\n\n[Vervallen per 25-02-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Ten behoeve van het overleg over zaken betreffende de ruimtelijke ordening is er in\n elke provincie een provinciale planologische commissie. Deze commissie dient voorts\n het provinciaal bestuur van advies over de uitvoering van de taak, die bij of krachtens\n deze wet aan dat bestuur is opgedragen.\n\n2 De voorzitter, de leden en de secretaris der commissie worden door gedeputeerde staten\n benoemd. De inspecteur is ambtshalve lid van de commissie.\n\n3 Wij geven bij algemene maatregel van bestuur voorschriften omtrent de samenstelling\n der commissies.\n\n4 Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften geven omtrent de taak en werkwijze\n der commissie. Zij kunnen bepalen, dat bepaalde bevoegdheden van de provinciale planologische\n commissie worden uitgeoefend door subcommissies.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 \nAfdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 29, zesde lid.\n\n2 Een belanghebbende kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep\n instellen tegen:\n\na. een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen\n in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;\n\nb. een besluit inzake goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders of de\n gemeenteraad tot uitwerking of tot wijziging van een bestemmingsplan;\n\nc. een besluit van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot uitwerking of wijziging\n van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, zevende lid;\n\nd. een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking\n daarvan;\n\ne. een besluit van Onze Minister tot vervanging van het besluit van gedeputeerde staten\n omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking daarvan;\n\nf. een besluit omtrent een verzoek tot vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het\n opnemen van bepalingen in een bestemmingsplan op verzoek of krachtens wettelijke bepaling;\n\ng. een besluit omtrent een verzoek om vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het\n verlenen van vrijstelling of aanhouding van bouw- of aanlegvergunning op verzoek van\n een ander openbaar lichaam;\n\nh. een besluit van gedeputeerde staten omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid;\n\ni. een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 40;\n\nj. een beschikking als bedoeld in artikel 41, eerste lid;\n\nk. een rijksprojectbesluit;\n\nl. een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, voorzover dat besluit geen grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing in\n een planologische kernbeslissing of in een rijksprojectbesluit;\n\nm. besluiten als bedoeld in artikel 41c, eerste lid.\n\n3 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op:\n\na. de beroepen, bedoeld in het tweede lid, onder d en e, binnen twaalf maanden na afloop\n van de beroepstermijn;\n\nb. een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder k, binnen twaalf maanden na ontvangst\n van het verweerschrift, met dien verstande dat de Afdeling bestuursrechtspraak in\n bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste drie maanden kan verlengen;\n\nc. een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder l en m, binnen zes maanden na ontvangst\n van het verweerschrift;\n\nd. op een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder k en l, indien gelijktijdig beroep\n is ingesteld, binnen twaalf maanden na ontvangst van het verweerschrift, met dien\n verstande dat de Afdeling bestuursrechtspraak in bijzondere omstandigheden deze termijn\n met ten hoogste drie maanden kan verlengen.\n\n4 Indien het beroep een bestemmingsplan of een herziening daarvan betreft waarin ingevolge\n artikel 13, eerste lid, onderdelen zijn aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste\n toekomst nodig wordt geacht, wordt het beroep behandeld v\u00f3\u00f3r andere ingestelde beroepen\n als bedoeld in het derde lid.\n\n5 Indien tegen een beschikking als bedoeld in artikel 41 een beroep anders dan ingevolge het tweede lid, onder j, openstaat, blijven de bepalingen\n inzake dat beroep buiten toepassing.\n\n6 Indien tegen een rijksprojectbesluit tevens een beroep anders dan overeenkomstig het\n tweede lid, onder k, kan worden ingesteld, blijven de bepalingen inzake dat beroep\n buiten toepassing.\n\n7 Bij het beroep tegen een rijksprojectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd\n die betrekking hebben op de concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing,\n waarop dat besluit berust.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVoor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als \u00e9\u00e9n besluit aangemerkt:\n\na. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 15, tweede lid, 16, 19, eerste, of, in voorkomend geval, tweede lid, 46, zevende of tiende lid, en het besluit waarop de verklaring betrekking heeft;\n\nb. een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 29, zevende lid, en een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in 28, tweede lid, voor zover niet vervangen;\n\nc. een besluit omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en besluiten omtrent medewerking als bedoeld in artikel 40, derde, achtste en negende lid, en het besluit omtrent die vrijstelling;\n\nd. een besluit tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 40 en een besluit omtrent een beschikking als bedoeld in artikel 41, in onderlinge samenhang genomen;\n\ne. de beschikkingen, bedoeld in artikel 41, met betrekking tot de verwezenlijking van eenzelfde project;\n\nf. de besluiten, bedoeld in artikel 39j, eerste lid;\n\ng. indien ten behoeve van een project de paragrafen 2 en 3 van afdeling 1a van hoofdstuk Va gelijktijdig zijn toegepast, de besluiten, bedoeld in artikel 39j, eerste lid, en het rijksprojectbesluit;\n\nh. de besluiten, bedoeld in artikel 41c, eerste lid, met betrekking tot de verwezenlijking van eenzelfde project.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voor de toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht op een beroep als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d en e, wordt het inbrengen van bedenkingen overeenkomstig artikel 27, eerste of tweede lid, aangemerkt als het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n2 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld\n door uitsluitend:\n\na. het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam tegen een besluit van gedeputeerde\n staten tot onthouding van goedkeuring aan een regionaal structuurplan of een herziening\n daarvan;\n\nb. het in eerste aanleg bevoegde gezag tegen een besluit houdende een aanwijzing krachtens\n artikel 41, vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIn afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beroepstermijn aan:\n\na. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder b, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig\n artikel 11, vijfde lid;\n\nb. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig\n artikel 28, zesde lid of artikel 29, derde lid;\n\nc. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder e, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van Onze Minister overeenkomstig\n artikel 29, zevende lid;\n\nd. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder f, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van gedeputeerde staten\n overeenkomstig artikel 28, zesde lid;\n\ne. in een geval als bedoeld in artikel 56, tweede lid, onder b, met ingang van de dag na die waarop de beschikking waarop de aanwijzing betrekking\n heeft, is gegeven;\n\nf. voor beroepen tegen een of meer concrete beleidsbeslissingen of een herziening daarvan,\n in een planologische kernbeslissing die de grondslag vormt voor een rijksprojectbesluit\n of voor een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen het rijksprojectbesluit\n of de herziening daarvan dan wel tegen een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met dien verstande dat indien niet binnen een jaar na het van kracht worden van\n de planologische kernbeslissing of de herziening daarvan een daarop berustend rijksprojectbesluit\n onderscheidenlijk een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, is bekendgemaakt, de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag waarop dat jaar\n is verstreken;\n\ng. voor een beroep tegen een rijksprojectbesluit dat de grondslag vormt voor een besluit\n als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld\n in artikel 39j, eerste lid, met dien verstande dat indien niet binnen een jaar na het van kracht worden van\n het rijksprojectbesluit een daarop berustend besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, is bekendgemaakt, de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag waarop dat jaar\n is verstreken; dit onderdeel is niet van toepassing in gevallen als bedoeld in onderdeel\n f.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake goedkeuring\n van een bestemmingsplan, de uitwerking of wijziging of de herziening of intrekking\n daarvan of met betrekking tot een besluit tot uitwerking of wijziging als bedoeld\n in artikel 11, zevende lid, bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een\n verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort\n totdat op het verzoek is beslist. Bij toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter\n aan op welke onderdelen van het plan de voorlopige voorziening betrekking heeft.\n\n2 In geval van samenloop van een aanwijzing ingevolge artikel 37 met een aanwijzing ingevolge artikel 26 van de Luchtvaartwet of artikel 15 van de Trac\u00e9wet begint de termijn van een jaar na afloop van de in artikel 38, tweede lid, onder a, b of c, bedoelde termijn voor Onze Minister of voor gedeputeerde staten te lopen met ingang\n van de dag na die waarop de beroepstermijn voor de aanwijzing krachtens de Luchtvaartwet, de Trac\u00e9wet of de Ontgrondingenwet afloopt. Indien gedurende de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak\n van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking\n van de aanwijzing ingevolge artikel 37 opgeschort totdat op het verzoek is beslist.\n\n3 Indien tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40 beroep is ingesteld en binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling\n bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is\n gedaan, begint de in artikel 40a, eerste lid, bedoelde termijn te lopen zodra dat verzoek is afgewezen.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister is gemachtigd namens de Staat tot oprichting over te gaan van een stichting\n die tot doel heeft de taak te verrichten, bedoeld in artikel 57a.\n\n2 Wijziging van de statuten van de stichting, dan wel ontbinding van de stichting behoeft\n de toestemming van Onze Minister. Alvorens te beslissen over de toestemming, hoort\n Onze Minister de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.\n\n3 De statuten van de stichting waarborgen dat de stichting haar werkzaamheden onpartijdig\n en onafhankelijk verricht.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe stichting heeft tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek deskundigenbericht\n uit te brengen inzake beroepen op grond van deze wet. Op verzoek van de administratieve\n rechter brengt de stichting tevens deskundigenbericht uit inzake beroepen op grond\n van andere wetten, voor zover het onderwerpen betreft die samenhangen met de ruimtelijke\n ordening.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe personen die deel uitmaken van de organen van de stichting, en het personeel van\n de stichting vervullen geen functies en betrekkingen, waarvan de uitoefening ongewenst\n is met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de\n stichting dan wel van het vertrouwen daarin.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien met toepassing van artikel 57 een stichting is opgericht, verstrekt Onze Minister aan de stichting subsidie overeenkomstig\n bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorschriften, voor zover\n dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening.\n\n2 \nArtikel 8:36, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 13-09-2004]\n\n[Vervallen per 13-09-2004]\n\n[Vervallen per 13-09-2004]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe inspecteur alsmede de door de commissaris van de Koning en de burgemeester aangewezen\n ambtenaren zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan\n of ondernomen door henzelf.\n\n[Vervallen per 13-09-2004]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Met het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het bij of krachtens deze wet\n bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.\n\n2 De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, mede met betrekking tot de uitvoering van verordeningen\n betreffende de ruimtelijke ordening.\n\n3 Onze Minister kan bij ministeri\u00eble regeling bepalen dat bestuursorganen die met de\n uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast,\n daarbij aan te geven gegevens verstrekken aan de krachtens het eerste lid aangewezen\n ambtenaren. Bij de regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip\n waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens\n kan bij de regeling worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij\n aangegeven gevallen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nOp de gezamenlijke voordracht van Onze Minister en van Onze Minister, die het mede\n aangaat, kunnen Wij bepalen, dat deze wet niet van toepassing is op een in Ons besluit\n aan te wijzen werk of werkzaamheid ten behoeve van de landsverdediging. Alvorens Ons\n een voordracht te doen horen Onze Ministers de Rijksplanologische Commissie.\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Vervallen per 03-04-2000]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onderstaande personen hebben in de hierna genoemde gebieden van zonsopgang tot zonsondergang\n toegang tot alle terreinen, voor zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering van deze\n wet nodig is:\n\n1\u00b0. in het gehele Rijk:\n\nde voorzitter en de leden van de Rijksplanologische Commissie en de door Onze Minister\n aan te wijzen rijksambtenaren;\n\n2\u00b0. in een provincie: de door de commissaris van de Koning aan te wijzen personen;\n\n3\u00b0. in een gemeente:\n\nde burgemeester en de door hem aan te wijzen personen.\n\n2 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschrijven dat ten aanzien van bepaalde\n plaatsen de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid slechts wordt uitgeoefend door\n bepaalde van de in het eerste lid genoemde personen.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde personen verschaffen zich zo nodig de toegang met behulp\n van de sterke arm.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nAlle stukken, opgemaakt ter verkrijging van de beschikking door de gemeente over onroerende\n zaken ten einde uitvoering te kunnen geven aan een bestaand of toekomstig bestemmingsplan,\n zijn vrij van kosten van legalisatie en van griffiekosten.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe kosten, voor de gemeente voortvloeiende uit de medewerking aan de uitvoering van\n deze wet, zijn uitgaven als bedoeld in artikel 193 van de Gemeentewet. Artikel 194 van die wet vindt toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe bevoegdheid aan provinciale staten overeenkomstig artikel 145 van de Provinciewet en aan de gemeenteraad overeenkomstig artikel 149 van de Gemeentewet toekomende blijft ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, gehandhaafd\n voor zover de door deze colleges te maken verordeningen niet met deze wet in strijd\n zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de Ruimtelijke Ordening.\n\n2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 5 juli 1962.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nJ. CALS.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Maatschappelijk Werk,\n\nM. KLOMP\u00c9.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002375/

wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerwet - BWBR0002376

{"title": "wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerwet - BWBR0002376", "content": "Wet van 5 juli 1962, houdende een regeling op het gebied van de invoer en de uitvoer\n van goederen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede ter vervanging van\n bestaande wettelijke regelingen, een regeling op het gebied van de invoer en de uitvoer\n van goederen vast te stellen in het belang van de volkshuishouding, van de inwendige\n en uitwendige veiligheid des lands en van de internationale rechtsorde, mede in verband\n met daarop betrekking hebbende internationale afspraken of besluiten van volkenrechtelijke\n organisaties;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:\n\ngoederen: roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse\n wettige betaalmiddelen;\n\nCommunautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling\n van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);\n\ncommunautaire goederen: goederen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, onderdeel\n 7, van het Communautair douanewetboek;\n\ninvoer van goederen: de plaatsing van goederen onder enige douaneregeling als bedoeld\n in artikel 4, onderdeel 16, onder a, d en f, van het Communautair douanewetboek, alsmede iedere handeling die daarop kennelijk\n rechtstreeks is gericht;\n\nuitvoer van goederen: de plaatsing van communautaire goederen onder een douaneregeling\n als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16, onder c, g en h, van het Communautair douanewetboek, alsmede iedere handeling die daarop kennelijk\n rechtstreeks is gericht;\n\nCollege: het College van Beroep voor het bedrijfsleven;\n\nbedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.\n\n2 De artikelen van deze wet die betrekking hebben op goederen hebben mede betrekking\n op programmatuur, op technologie en op andere producten dan goederen, voor zover deze\n verband houden met goederen die worden aangemerkt als strategische goederen in een\n krachtens deze wet vastgesteld invoer- of uitvoerbesluit onderscheidenlijk een krachtens\n artikel 2, vierde lid, of\u00a07, eerste lid, vastgestelde ministeri\u00eble regeling.\n\n3 Deze wet verstaat onder internationale afspraak mede een besluit van een volkenrechtelijke\n organisatie.\n\n4 Voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet ter zake van invoer gestelde\n regelen worden goederen als bedoeld in de artikelen 202, eerste lid, en 203, eerste\n lid, alsmede goederen met betrekking tot welke niet is voldaan aan enige verplichting\n of voorwaarde als bedoeld in artikel 204, eerste lid, van het Communautair douanewetboek,\n geacht te zijn geplaatst onder de douaneregeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel\n 16, onder a, van dat wetboek.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Indien het belang van de volkshuishouding, van de inwendige of uitwendige veiligheid\n des lands of van de internationale rechtsorde op zichzelf, dan wel een daarop betrekking\n hebbende internationale afspraak zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen bij algemene\n maatregel van bestuur, in deze wet verder genoemd invoerbesluit, onderscheidenlijk\n uitvoerbesluit, regelen worden gesteld ten aanzien van:\n\na. de invoer of de uitvoer van daarbij aangewezen goederen,\n\nb. de invoer of de uitvoer van goederen, die bestemd zijn voor, of van herkomst of oorsprong\n zijn uit daarbij aangewezen landen, dan wel een onbekende bestemming, herkomst of\n oorsprong hebben, of\n\nc. de invoer of de uitvoer van goederen, die op een daarbij aangegeven wijze worden betaald.\n\n2 In een invoer- of uitvoerbesluit kan worden bepaald dat bij of krachtens dat besluit\n ten aanzien van de invoer of uitvoer van goederen gestelde regelen slechts gelden\n met betrekking tot een of meer daarbij aangewezen bestemmingen onderscheidenlijk gevallen\n als bedoeld in de in artikel 1 opgenomen definitie van invoer onderscheidenlijk uitvoer van goederen. Daarbij kan\n tevens worden bepaald, dat voor de toepassing van die regelen en de daarop berustende\n bepalingen de definitie van invoer onderscheidenlijk uitvoer slechts betrekking heeft\n op de aangewezen bestemmingen onderscheidenlijk gevallen.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen onder meer inhouden:\n\na. een verbod van invoer, onderscheidenlijk uitvoer, zonder vergunning van Onze bij het\n besluit aangewezen Minister;\n\nb. toekenning aan Onze bij het besluit aangewezen Minister van de bevoegdheid tot het\n vaststellen van rechten bij invoer, andere dan douanerechten, dan wel rechten bij\n uitvoer als bedoeld in artikel 1, tweede, onderscheidenlijk derde lid, van de Douanewet, alsmede van restituties of bijdragen, door hem op aanvrage te verlenen ter zake\n van de invoer, dan wel de uitvoer van goederen;\n\nc. toekenning aan Onze bij het besluit aangewezen Minister van de bevoegdheid van bij\n of krachtens het besluit gestelde regelen vrijstelling en, op aanvrage, ontheffing\n te verlenen;\n\nd. al hetgeen naar Ons oordeel overigens is vereist ter voldoening aan een internationale\n afspraak als in het eerste lid bedoeld.\n\n4 Indien de regelen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, uitsluitend strekken\n ter uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit verdragen of uit bindende besluiten\n van volkenrechtelijke organisaties kan Onze Minister van Economische Zaken dan wel\n Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wat betreft verplichtingen op\n zijn terrein, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat deze regelen\n vaststellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Indien een in artikel 2, eerste lid, bedoeld belang of internationale afspraak, ten behoeve waarvan in een invoer- of\n uitvoerbesluit ten aanzien van de invoer of uitvoer van goederen regelen worden gesteld,\n zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen die regelen in dat besluit van overeenkomstige\n toepassing worden verklaard op andere handelingen, welke worden verricht met betrekking\n tot zodanige goederen, voor zover het, in de zin van het Communautair douanewetboek,\n betreft:\n\na. goederen die op regelmatige wijze zijn aangebracht en aangegeven of op regelmatige\n wijze zijn aangebracht onder geleide van een document voor communautair douanevervoer\n en die nog niet zijn vrijgegeven voor een van de douanebestemmingen als bedoeld in\n artikel 4, onderdeel 16, onder a, d of f, van het Communautair douanewetboek;\n\nb. communautaire goederen die zijn aangegeven voor de douaneregeling uitvoer dan wel\n niet-communautaire goederen waarvoor een aangifte tot wederuitvoer is gedaan.\n\nTer zake van die toepassing kunnen bij of krachtens het besluit nadere regelen worden\n gesteld.\n\n2 Voor de in het eerste lid bedoelde toepassing van de in een invoer- of uitvoerbesluit\n gestelde regelen worden onder krachtens dat lid aangewezen handelingen mede verstaan\n handelingen, die kennelijk rechtstreeks zijn gericht op het bewerkstelligen van een\n of meer van die handelingen.\n\n3 Indien het belang van de internationale rechtsorde of een daarop betrekking hebbende\n internationale afspraak, ten behoeve waarvan in een uitvoerbesluit ten aanzien van\n de uitvoer van goederen regelen worden gesteld, zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen\n die regelen in dat besluit van overeenkomstige toepassing worden verklaard op het\n doen uitgaan van zodanige goederen uit Nederland met als bestemming een andere Lid-Staat\n van de Europese Gemeenschappen. Het eerste lid, tweede volzin, en het tweede lid zijn\n van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking\n tot de in artikel 2, vierde lid, bedoelde regelen.\n\n5 Met betrekking tot goederen:\n\na. ten aanzien van welker uitvoer in een invoer- of uitvoerbesluit regelen worden gesteld,\n\nb. die behoren tot een in dat besluit aangegeven categorie van strategische goederen\n en\n\nc. waarvoor op grond van het bij of krachtens dit artikel bepaalde geen verbod op de\n wederuitvoer zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken geldt,\n\nkan Onze voornoemde minister, indien het belang van de internationale rechtsorde of\n een daarop betrekking hebbende internationale afspraak of van de uitwendige veiligheid\n van het land dat vereist, bij beschikking bepalen dat het doen uitgaan van die goederen\n uit Nederland zonder vergunning is verboden.\n\n6 Voor zover dit strekt tot uitvoering van verdragen of van bindende besluiten van volkenrechtelijke\n organisaties, kan Onze Minister van Economische Zaken regelen stellen ten aanzien\n van de uitvoer en de wederuitvoer van goederen waarvoor geen verbod op de uitvoer\n zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken geldt op grond van een uitvoerbesluit\n of een regeling als bedoeld in artikel 2, vierde lid, of\u00a07, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Indien een in artikel 2, eerste lid, bedoeld belang of internationale afspraak zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen\n bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld ten aanzien van in het internationaal\n handelsverkeer omtrent goederen te bezigen verklaringen, of kan bij algemene maatregel\n van bestuur aan Onze daarbij aangewezen Ministers de bevoegdheid worden toegekend\n te dien aanzien regelen te stellen een en ander onverminderd het in artikel 2 bepaalde. Bij of krachtens zodanige maatregel kan het orgaan worden aangewezen, dat\n met het verstrekken van dergelijke verklaringen is belast. Bij zodanige aanwijzing\n kan van het aangewezen orgaan de medewerking worden gevorderd.\n\n2 Indien een in artikel 2, eerste lid, bedoeld belang of internationale afspraak zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen\n bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld met betrekking tot het doen\n van kennisgevingen in verband met het doen uitgaan van de goederen, bedoeld in artikel 2a, vijfde lid.\n\n3 \nArtikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een invoer- of uitvoerbesluit\n of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2b wordt Ons gedaan door Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met\n Onze Minister wie het mede aangaat.\n\n2 Een invoer- of uitvoerbesluit, zomede een besluit tot wijziging of intrekking daarvan,\n treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.\n\n3 Met betrekking tot een op grond van het belang van de internationale rechtsorde op\n zichzelf, dan wel op grond van een daarop betrekking hebbende internationale afspraak,\n anders dan ter voldoening aan een verplichting die voortvloeit uit een verdrag of\n uit een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, vastgesteld invoer-\n of uitvoerbesluit, waarin regelen worden gesteld ten aanzien van daarbij aangewezen\n landen, zomede met betrekking tot een besluit tot intrekking of wijziging daarvan,\n is het bepaalde in het vierde en vijfde lid van toepassing.\n\n4 Met betrekking tot een invoer- of uitvoerbesluit als bedoeld in het derde lid kan,\n binnen \u00e9\u00e9n maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het betrokken besluit wordt geplaatst, door of namens \u00e9\u00e9n der Kamers der Staten-Generaal\n of door ten minste een vijfde van \u00e9\u00e9n dier Kamers de wens te kennen worden gegeven,\n dat het betrokken besluit bij de wet zal worden bekrachtigd. Indien zodanige wens\n te kennen is gegeven, wordt zo spoedig mogelijk een desbetreffend voorstel van wet\n aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.\n\n5 Indien een overeenkomstig het vierde lid ingediend wetsontwerp door \u00e9\u00e9n der beide\n Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, wordt het desbetreffende besluit onverwijld\n ingetrokken.\n\n6 Een invoer- of uitvoerbesluit vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na\n het in werking treden, tenzij bij nadere wet anders wordt bepaald.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nOnze Minister van Economische Zaken kan in overeenstemming met Onze Minister wie het\n mede aangaat regelen stellen ten aanzien van de overdracht van programmatuur en technologie\n door middel van elektronische media, faxapparaten of telefoon naar een bestemming\n buiten de Europese Gemeenschappen. De artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, onder a en d, 2a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2b, 4, eerste en tweede lid, 5, 9, eerste lid, 10, 10a, en 12b zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Bij of krachtens een invoer- of uitvoerbesluit kunnen ter verzekering van een goede\n toepassing van hetgeen op grond van artikel 2 of 2a bij of krachtens dat besluit wordt bepaald regelen worden gesteld:\n\na. met betrekking tot het bij of in verband met de invoer of uitvoer van goederen, dan\n wel gedragingen als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid, doen van aangifte of van andere kennisgevingen;\n\nb. met betrekking tot het bij of in verband met de invoer of uitvoer van goederen, dan\n wel gedragingen als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid, verstrekken van gegevens en overleggen van bewijsstukken;\n\nc. met het oog op het in verband met de invoer of uitvoer van goederen, dan wel gedragingen\n als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid, nemen van monsters en onderzoeken van die goederen;\n\nd. met het oog op het in verband met de invoer of uitvoer van goederen, dan wel gedragingen\n als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid, op die goederen uit te oefenen toezicht;\n\ne. met betrekking tot het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aantekening houden\n van de invoer of uitvoer van goederen of gedragingen als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid, alsmede van de vervaardiging, de be- of verwerking, het bewaren dan wel het aan\n derden afleveren van ingevoerde of uitgevoerde goederen, en het bewaren van de desbetreffende\n aantekeningen en bescheiden.\n\n2 Bij of krachtens een dergelijk besluit kan voorts worden bepaald, dat ter zake van\n het aanvragen en ter zake van het verkrijgen van een vergunning, een restitutie, een\n bijdrage of een ontheffing bij dat besluit vastgestelde bedragen moeten worden betaald,\n en kunnen regelen worden gesteld betreffende het tijdstip en de wijze van betaling.\n\n3 \nArtikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend.\n Aan de vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.\n\n2 Deze voorschriften kunnen inhouden al hetgeen is vereist ter voldoening aan een internationale\n afspraak als in artikel 2, eerste lid, bedoeld.\n\n3 De voorschriften, verbonden aan op invoer van goederen betrekking hebbende vergunningen,\n vrijstellingen of ontheffingen, kunnen de verplichting inhouden:\n\na. die goederen te leveren aan bij die voorschriften aangewezen afnemers of aan afnemers,\n behorende tot een daarbij aangewezen groep;\n\nb. die goederen of de daaruit of met behulp daarvan verkregen goederen, indien die voorschriften\n tot uitvoer daarvan verplichten, niet uit te voeren naar in die voorschriften aangewezen\n landen.\n\n4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van vergunningen, vrijstellingen\n of ontheffingen, verleend ter zake van gedragingen als bedoeld in artikel 2a, eerste of derde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nIndien bij of krachtens een invoer- of uitvoerbesluit, dan wel bij een regeling op\n grond van artikel 2, vierde lid, of artikel 7, eerste lid, restituties of bijdragen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, worden vastgesteld, worden bij of krachtens dat besluit, onderscheidenlijk bij die\n regeling, tevens regelen gesteld met betrekking tot:\n\na. de gevallen waarin aanspraak kan worden gemaakt op een restitutie of bijdrage, de\n grondslagen waarnaar de berekening van de uit te keren bedragen plaatsvindt en de\n tarieven van de restituties of bijdragen;\n\nb. de aanspraak op en de voldoening van de toegekende bedragen.\n\n[Vervallen per 01-06-1996]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe verlening van een restitutie of bijdrage geschiedt schriftelijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister wie het mede\n aangaat, kan, wanneer hij overweegt een voordracht tot vaststelling, wijziging of\n intrekking van een invoer- of uitvoerbesluit te doen en naar zijn oordeel een gewichtige\n reden een onmiddellijke voorziening eist, bij ministeri\u00eble regeling overeenkomstig\n de in overweging zijnde maatregel regelen stellen en in het bestaande besluit vervatte\n regelen buiten werking stellen.\n\n2 De artikelen 2, tweede en derde lid, 2a, eerste tot en met derde lid, 4, eerste en tweede lid, 5, 5a en 6 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nEen regeling op grond van artikel 7, eerste lid, blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht, totdat een krachtens artikel 2, eerste lid, getroffen maatregel, welke hetzelfde onderwerp betreft, in werking treedt doch uiterlijk\n tot tien maanden na het in werking treden van de regeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Onze betrokken Minister kan een vergunning, een restitutie, een bijdrage of een ontheffing\n intrekken, indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig\n blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling\n daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.\n\n2 Een bijdrage of een restitutie welke is verleend in het kader van de uitvoering van\n een regeling, vastgesteld door een orgaan van de Europese Gemeenschappen, kan eveneens\n worden ingetrokken indien ingevolge een toepasselijk voorschrift, vastgesteld door\n een zodanig orgaan, geen aanspraak kan worden gemaakt op die restitutie of bijdrage.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Onze betrokken Minister kan de vergunningen en ontheffingen, behorende tot een door\n hem aangewezen groep, gezamenlijk intrekken, indien een gewichtige reden dit naar\n zijn oordeel noodzakelijk maakt.\n\n2 De bekendmaking van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit geschiedt door\n plaatsing in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nIndien ter uitvoering van regelen, die mede op grond van artikel 2, derde lid, onder d, zijn gesteld, Onze bij die regelen aangewezen Minister nadere regelen stelt, zijn\n ten aanzien van rechten en aanspraken te verlenen krachtens die regelen, de artikelen 4, eerste en tweede lid, 5, 6, 9 en 10 van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Onze betrokken Minister kan bevoegdheden, welke hem ingevolge het bij of krachtens\n een invoer- of uitvoerbesluit, een algemene maatregel van bestuur als in artikel 2b bedoeld of een krachtens artikel 2, vierde lid, 2b, derde lid, 4, derde lid, of\u00a07 vastgestelde ministeri\u00eble regeling bepaalde, dan\n wel ingevolge artikel 9 toekomen, delegeren aan het bestuur van een bedrijfslichaam of van een rechtspersoonlijkheid\n bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie. De vorige volzin geldt niet, voor zover de toepasselijkheid daarvan bij het invoer-\n of uitvoerbesluit, bij de betrokken maatregel, onderscheidenlijk bij de krachtens\n artikel 2, vierde lid, 2b, derde lid, 4, derde lid, of\u00a07 vastgestelde ministeri\u00eble regeling, is uitgesloten.\n Onze Minister van Economische Zaken kan aan een delegatie op grond van de eerste volzin\n beperkingen verbinden.\n\n2 Besluiten van algemene strekking, vastgesteld met gebruikmaking van een gedelegeerde\n bevoegdheid, behoeven de goedkeuring van Onze betrokken Minister. Goedkeuring kan\n slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.\n\n3 Besluiten zonder algemene gelding, tot het nemen waarvan de bevoegdheid is gedelegeerd,\n kunnen worden genomen ten aanzien van een ieder.\n\n4 De bekendmaking van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit of van een besluit\n tot wijziging of intrekking daarvan, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.\n\n5 De besturen van de in het eerste lid bedoelde lichamen stellen jaarlijks een begroting\n en een jaarrekening op met betrekking tot de werkzaamheden voortvloeiend uit de gedelegeerde\n bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid. De begroting en de jaarrekening behoeven\n de goedkeuring van Onze betrokken Minister. Bij of krachtens algemene maatregel van\n bestuur kunnen terzake nadere voorschriften worden gesteld.\n\n[Vervallen per 01-06-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Indien dit ingevolge een besluit, vastgesteld door een orgaan van de Europese Gemeenschappen,\n wordt vereist om te kunnen beoordelen of ten aanzien van de invoer of uitvoer van\n goederen maatregelen moeten worden getroffen, kan Onze Minister van Economische Zaken\n bij door hem aangewezen ondernemers onderzoekingen doen verrichten.\n\n2 Deze onderzoekingen kunnen uitsluitend worden gericht op het verzamelen van die gegevens,\n welker verkrijging naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken noodzakelijk\n is om te voldoen aan hetgeen wordt vereist ingevolge een besluit als in het eerste\n lid bedoeld.\n\n3 Voor het verrichten van onderzoekingen als in het eerste lid bedoeld geeft Onze Minister\n van Economische Zaken voor ieder afzonderlijk geval schriftelijk opdracht. In zodanige\n opdracht worden de daarmede belaste ambtenaren en de te verkrijgen gegevens vermeld.\n\n4 Ten aanzien van de ambtenaren, bedoeld in het derde lid, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Zo nodig oefenen zij de in artikel 5:17 van die wet\n bedoelde bevoegdheid uit met behulp van de sterke arm.\n\n5 Onze Minister van Economische Zaken oefent de hem in dit artikel toegekende bevoegdheden\n niet uit dan in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen\n bij het College.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de beschikking van Onze Minister van Economische\n Zaken, bedoeld in artikel 2a, vijfde lid, of de beschikking, genomen krachtens artikel 2a, zesde lid, voor zover de in dat lid bedoelde regelen de bevoegdheid van Onze Minister van Economische\n Zaken omvatten om bij beschikking te bepalen dat de uitvoer van de in dat lid bedoelde\n goederen zonder vergunning verboden is, beschouwd als een beslissing als bedoeld in\n artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de procedure ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag van een ingevolge\n die beschikking vereiste vergunning.\n\n[Vervallen per 14-04-1986]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nIndien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van\n de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nHet is verboden ter zake van een aanvrage om vergunning, ontheffing, restitutie, bijdrage,\n een verklaring als in artikel 2b, eerste lid, bedoeld, of een recht of aanspraak als in artikel 10a bedoeld onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast\n de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken en Onze Ministers wie het mede\n aangaat tezamen aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-06-1988]\n\n[Vervallen per 01-06-1988]\n\n[Vervallen per 01-06-1988]\n\n[Vervallen per 01-06-1988]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: In- en uitvoerwet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 5 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken,\n\nJ. LUNS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002376/

wetten.nl - Regeling - Besluit erkenning van openbaar belang van werken ingevolge de Deltawet - BWBR0002377

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit erkenning van openbaar belang van werken ingevolge de Deltawet - BWBR0002377", "content": "Besluit van 6 juli 1962, houdende erkenning van het openbaar belang van werken ingevolge\n de Deltawet\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 juli 1962, nr.\n 37327, Directie van de Waterstaat, Afdeling Waterstaatsrecht;\n\nGelet op de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 22-12-2009]\n\nhet openbaar belang te erkennen van de werken, welke door degenen, die daartoe ingevolge\n artikel 2 lid 2 en artikel 3 lid 2 van de Deltawet verplicht zijn, worden of zijn ondernomen.\n\nOnze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit,\n dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.\n\n\n\nSoestdijk, 6 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002377/

wetten.nl - Regeling - Wet tijdelijke openstelling mogelijkheid van adoptie - BWBR0002378

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet tijdelijke openstelling mogelijkheid van adoptie - BWBR0002378", "content": "Wet van 12 juli 1962, tot tijdelijke openstelling van de mogelijkheid van adoptie\n in afwijking van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tijdelijk de mogelijkheid\n van adoptie open te stellen in sommige gevallen, waarin niet aan alle in artikel 344k van het Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarden is voldaan;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nAdoptie van een kind dat voor 1 maart 1956 in het gezin van de adoptanten is opgenomen,\n kan worden uitgesproken, ofschoon aan de in artikel 228, onder c, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarde niet is voldaan.\n\n1 Indien het verzoek daartoe binnen twee jaren na de inwerkingtreding van deze wet door\n de adoptanten of, een hunner overleden zijnde, door de overblijvende is gedaan, kan\n adoptie worden uitgesproken van een kind dat op de dag van de uitspraak in eerste\n aanleg meerderjarig is.\n\n2 Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de adoptie zowel uit het oogpunt\n van verbreking van de banden met de ouders als uit dat van bevestiging van de banden\n met de adoptanten, in het kennelijk belang van het kind is en aan de volgende voorwaarden\n is voldaan:\n\na. dat het kind in de adoptie heeft toegestemd;\n\nb. dat het kind niet is een afstammeling van een der adoptanten;\n\nc. dat het kind in het gezin van de adoptanten is opgenomen voor 1 maart 1956 en gedurende\n ten minste drie jaren feitelijk door hen tezamen en vervolgens tot zijn meerderjarig\n worden door ten minste een hunner is verzorgd en opgevoed geworden;\n\nd. dat de adoptanten ten minste vijf jaren voor de dag, waarop het kind meerderjarig\n is geworden, met elkander zijn gehuwd.\n\n3 Tegen toewijzing van het verzoek staat geen ander rechtsmiddel open dan beroep in\n cassatie in het belang der wet.\n\n4 De adoptie van een kind dat op de dag van de uitspraak in eerste aanleg meerderjarig\n was, kan niet worden herroepen.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Het Loo, 12 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002378/

wetten.nl - Regeling - Woningwet 1962 - BWBR0002379

{"title": "wetten.nl - Regeling - Woningwet 1962 - BWBR0002379", "content": "Wet van 12 juli 1962 tot vaststelling van nieuwe voorschriften omtrent de volkshuisvesting\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is bij de wet nieuwe voorschriften\n omtrent de volkshuisvesting vast te stellen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 28-12-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Vervallen per 01-07-1993]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Vervallen.]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Vervallen per 01-01-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Het Loo , 12 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002379/

wetten.nl - Regeling - Bestrijdingsmiddelenwet 1962 - BWBR0002380

{"title": "wetten.nl - Regeling - Bestrijdingsmiddelenwet 1962 - BWBR0002380", "content": "Wet van 12 juli 1962, houdende vaststelling van nieuwe regelen met betrekking tot\n de handel in en het gebruik van bestrijdingsmiddelen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen vast te\n stellen met betrekking tot de handel in en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, zowel\n uit een oogpunt van deugdelijkheid voor het doel, waarvoor zij bestemd zijn, als uit\n een oogpunt van veiligheid en gezondheid van de mens en van dieren, welker instandhouding\n gewenst is;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:\n\na. planten: levende planten en levende delen van planten met inbegrip van vers fruit\n en zaden;\n\nb. plantaardige produkten: van planten afkomstige produkten die geen of slechts een eenvoudige\n bewerking hebben ondergaan, zoals malen, drogen of persen, voor zover het geen planten\n zijn;\n\nc. organismen: organismen van het dieren- of plantenrijk en virussen, bacteri\u00ebn, mycoplasma's\n of andere pathogenen die schade kunnen veroorzaken of waarvan uit anderen hoofde bestrijding\n of afwering wenselijk is;\n\nd. stof: chemisch element of verbinding daarvan, zoals dat of zoals deze in de natuur\n voorkomt of industrieel wordt vervaardigd, met inbegrip van verontreinigingen die\n onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan;\n\ne. werkzame stof: stof of micro-organisme, met inbegrip van een virus of fungus met een\n algemene of algemeen verkrijgbare werking als bedoeld in de onderdelen g of h, op of tegen schadelijke organismen;\n\nf. bestrijdingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel of biocide;\n\ng. gewasbeschermingsmiddel: werkzame stof of een preparaat dat \u00e9\u00e9n of meer werkzame stoffen\n bevat, bestemd om te worden gebruikt om:\n\n1\u00b0. planten of plantaardige produkten te beschermen tegen organismen of de werking daarvan\n te voorkomen;\n\n2\u00b0. levensprocessen van planten te be\u00efnvloeden, voor zover niet zijnde meststoffen in\n de zin van de Meststoffenwet 1947 (Stb. H. 123) of van de Meststoffenwet (Stb. 1986, 598);\n\n3\u00b0. plantaardige produkten te bewaren;\n\n4\u00b0. ongewenste planten te doden of\n\n5\u00b0. delen van planten te vernietigen of een ongewenste groei van planten te remmen of\n te voorkomen;\n\nh. biocide: werkzame stof of preparaat, welke in de vorm waarin die stof of dat preparaat\n aan de gebruiker wordt geleverd, een of meer werkzame stoffen bevat, en bestemd is\n om een schadelijk organisme te vernietigen, af te weren, onschadelijk te maken, de\n effecten daarvan te voorkomen af dat organisme op andere wijze langs chemische of\n biologische weg te bestrijden, niet zijnde een gewasbeschermingsmiddel, en welke is\n opgenomen in de lijst, bedoeld in het vijfde lid;\n\ni. biocide met gering risico: biocide dat als werkzame stof uitsluitend een of meer,\n bij communautaire maatregel aangewezen, geen aanleiding tot bezorgdheid gevende stoffen\n bevat;\n\nj. basisstof: bij communautaire maatregel opgenomen stof die hoofdzakelijk voor andere\n dan bestrijdingsdoeleinden wordt gebruikt, doch in ondergeschikte mate als biocide\n wordt toegepast, hetzij rechtstreeks, hetzij in een product dat bestaat uit die stof\n en een eenvoudig oplosmiddel, dat zelf geen tot bezorgdheid aanleiding gevende stof\n is, en die niet rechtstreeks voor gebruik als biocide op de markt wordt gebracht;\n\nk. tot bezorgdheid aanleiding gevende stof: iedere stof, met uitzondering van de werkzame\n stof, die als intrinsieke eigenschap heeft dat zij een schadelijk effect heeft op\n mensen, dieren of het milieu en die in een biocide in voldoende concentratie aanwezig\n is of ontstaat om een dergelijk effect te veroorzaken;\n\nl. afleveren: verkopen, te koop of in ruil aanbieden, ter beschikking stellen, schenken\n alsmede uitdelen;\n\nm. milieu: water, bodem, lucht en wilde soorten van dieren en planten alsmede hun onderlinge\n relatie en hun relatie met levende organismen;\n\nn. ge\u00efntegreerde bestrijding: rationele toepassing van een combinatie van biologische,\n biotechnologische, chemische, mechanische en fysische bestrijding, teelt- of gewasverbeteringsmaatregelen,\n waarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt tot het\n strikte minimum dat noodzakelijk is om populaties van organismen onder de niveaus\n te houden waarbij in economisch opzicht onaanvaardbare schade of verliezen optreden;\n\no. verpakking: omhulsel waarin een bestrijdingsmiddel aan of ten behoeve van een gebruiker\n wordt afgeleverd, of dat daartoe is bestemd;\n\np. residu: een of meer van de in een bestrijdingsmiddel aanwezige stoffen, die als gevolg\n van het gebruik ervan achterblijven, met inbegrip van de metabolieten van die stof\n dan wel stoffen en de producten die bij afbraak of reactie vrijkomen;\n\nq. communautaire maatregel: verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel\n 189 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (Trb. 1957,\n 91) betrekking hebbende op onderwerpen geregeld in, dan wel hun grondslag hebbende\n in:\n\n1 richtlijn nr. 91 /414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt\n brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Pb EG L 236);\n\n2 \nrichtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de\n markt brengen van biociden (Pb EG L123);\n\no. bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.\n\n2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:\n\n\"Onze betrokken Minister\":\n\na. voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen\n bestemd voor plantaardige produkten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan:\n Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in overeenstemming met Onze Minister\n van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke\n Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;\n\nb. voor wat betreft biociden alsmede gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige\n produkten voor zover deze een eenvoudige bewerking hebben ondergaan: Onze Minister\n van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw,\n Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening\n en Milieubeheer en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;\n\n\"Onze Ministers\": Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister\n van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke\n Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\n3 Onze betrokken Minister kan bij regeling deze wet ten aanzien van bepaalde bestrijdingsmiddelen\n of groepen van bestrijdingsmiddelen buiten toepassing verklaren.\n\n4 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet kunnen bij algemene\n maatregel van bestuur:\n\na. andere zelfstandigheden worden gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde stoffen\n of werkzame stoffen;\n\nb. andere bestemmingen worden gelijkgesteld met \u00e9\u00e9n of meer in de maatregel aan te wijzen\n bestemmingen, genoemd in het eerste lid, onderdelen g en h.\n\n5 Bij ministeriele regeling wordt een lijst van soorten biociden vastgesteld met voor\n elke soort een indicatieve lijst van beschrijvingen.\n\n6 Onze betrokken Minister doet mededeling in de Staatscourant van de vaststelling of wijziging van een communautaire maatregel voor zover daaraan\n uitvoering moet worden gegeven, onder vermelding van de artikelen van deze wet waarop\n de betreffende communautaire maatregel betrekking heeft. Een communautaire maatregel\n of wijziging daarvan treedt voor de toepassing van deze wet in werking met ingang\n van de dag waarop daaraan uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, tenzij Onze betrokken\n Minister hiervoor een ander tijdstip heeft vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Er is een College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen, voor de toepassing van\n het bepaalde bij of krachtens deze wet verder te noemen het college. Het college bezit\n rechtspersoonlijkheid.\n\n2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder \u00abOnze Minister\u00bb verstaan: Onze Minister\n van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,\n Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer\n en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college is belast met:\n\na. de uitvoering van de bij of krachtens deze wet aan hem opgedragen taken en\n\nb. andere, bij algemene maatregel van bestuur opgedragen taken, die verband houden met\n de onder a bedoelde taken.\n\n2 Het college draagt zorg voor de systematische bewaking van de kwaliteit van de taakverrichting.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college bestaat uit vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen, en ten hoogste\n vier plaatsvervangende leden, die op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit\n worden benoemd en ontslagen. De benoeming vindt plaats op grond van deskundigheid\n op het gebied van de taken waarmee het college is belast. Geen benoeming vindt plaats\n van aan Onze Ministers ondergeschikte personen.\n\n2 De leden wijzen uit hun midden een plaatsvervangend voorzitter aan.\n\n3 De leden, de plaatsvervangers en de voorzitter worden voor de duur van vier jaren\n benoemd. Zij zijn ten hoogste twee keer herbenoembaar.\n\n4 De leden hebben op persoonlijke titel zitting in het college en oefenen hun functie\n uit zonder last of ruggespraak.\n\n5 De leden en de plaatsvervangend leden kunnen om zwaarwichtige redenen door Onze Minister\n worden geschorst of tussentijds worden ontslagen. Ontslag kan op eigen verzoek worden\n verleend.\n\n6 Zolang in een vacature niet is voorzien, vormen de overblijvende leden het college,\n met de bevoegdheid van het volledig college.\n\n7 Degene die is benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats, treedt\n af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden.\n\n8 Het college regelt bij reglement zijn werkwijze. Het reglement behoeft de instemming\n van Onze Minister.\n\n9 Onze Minister kent de leden van het college een vergoeding toe voor hun werkzaamheden.\n Deze vergoeding komt ten laste van het college.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college heeft een secretaris en een secretariaat. Het secretariaat is belast met\n de ondersteuning van het college.\n\n2 De secretaris wordt op voordracht van het college benoemd door Onze Minister van Landbouw,\n Natuurbeheer en Visserij. Hij kan worden geschorst of ontslagen door Onze Minister\n van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.\n\n3 De secretaris van het college is tevens directeur van het secretariaat. Hij is belast\n met de dagelijkse leiding daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college kan bij het reglement, bedoeld in artikel 1c, achtste lid, zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte opdragen aan een of meer leden van het\n college of aan de secretaris. Het kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend\n betrekking heeft op bepaalde aangelegenheden.\n\n2 Het college kan bij het reglement als bedoeld in artikel 1c, achtste lid, de uitoefening van daarbij aan te wijzen taken en bevoegdheden opdragen aan een\n of meer leden of aan de secretaris.\n\n3 De opgedragen bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college\n uitgeoefend. Het college kan te dien aanzien alle aanwijzingen geven die het nodig\n acht.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De directeur en het personeel van het secretariaat zijn ambtenaar in de zin van de\n Ambtenarenwet 1929, behoudens degene met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten.\n\n2 Onverminderd artikel 1d, tweede lid, is de rechtspositie van de directeur en het personeel van het secretariaat in overeenstemming\n met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries en\n die behoren tot de sector Rijk, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid\n is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze\n bevoegdheid ten aanzien van het personeel van het secretariaat wordt uitgeoefend door\n de directeur.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur kan zo nodig worden afgeweken van de in het tweede\n lid bedoelde regels.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De inkomsten van het college bestaan uit:\n\na. de opbrengsten van de bedragen, gelden en vergoedingen, bedoeld in de artikelen 4, 4a, 6 en 15;\n\nb. vergoedingen voor verrichte diensten;\n\nc. bijdragen van het Rijk;\n\nd. andere baten, hoe ook genoemd.\n\n2 Instemming van Onze Minister behoeft een besluit van het college strekkende tot:\n\na. het aangaan van geldleningen die een door Onze Minister vast te stellen bedrag te\n boven gaan;\n\nb. het aangaan van lease-overeenkomsten waarvan de door het college te leveren tegenprestatie\n een door Onze Minister vast te stellen omvang te boven gaat;\n\nc. het (mede) oprichten van rechtspersonen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college stelt jaarlijks een werkplan voor het eerstvolgende jaar vast. Het werkplan\n bevat tevens een visie op de ontwikkelingen voor de eerstvolgende vier jaren met betrekking\n tot aard en omvang van de aan het college toebedeelde taken en de daaruit voortvloeiende\n gevolgen voor de organisatie. Het werkplan wordt v\u00f3\u00f3r 1 oktober aan Onze Ministers\n ter kennis gebracht.\n\n2 Het college stelt jaarlijks een begroting vast. De begroting bevat ten minste een\n staat van lasten en baten, een balans en een toelichting op deze stukken.\n\n3 De begroting met daaraan toegevoegd een onderbouwing aan de hand van kostencomponenten\n en prestatie-elementen alsmede een financieel meerjarenplan wordt v\u00f3\u00f3r 1 oktober van\n het voorafgaande jaar ter instemming aan Onze Minister voorgelegd. Indien de begroting\n waarmee Onze Minister heeft ingestemd niet toereikend is, legt het college lopende\n het jaar een wijziging van die begroting ter instemming voor aan Onze Minister.\n\n4 Het college dient jaarlijks v\u00f3\u00f3r 1 april bij Onze Ministers een jaarrekening in waarin\n rekening en verantwoording wordt afgelegd over het afgelopen kalenderjaar. De jaarrekening\n gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven\n door een door het college, in overleg met Onze Minister aangewezen accountant als\n bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze Minister van Landbouw,\n Natuurbeheer en Visserij dan wel aan een door hem aangewezen accountant als bedoeld\n in het vijfde lid op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden\n van de accountant. De jaarrekening behoeft de instemming van Onze Minister.\n\n5 Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij belast een tot de departementale\n accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij behorende\n accountant met een onderzoek naar de controlewerkzaamheden van de accountant, bedoeld\n in het vierde lid.\n\n6 Het college stelt de in het vierde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.\n\n7 Onze Minister kan tevens een onderzoek instellen naar de doelmatigheid van het beheer,\n de organisatie en het beleid van het college. Desgevraagd geeft het college ten behoeve\n van dit onderzoek inzage van de boeken en bescheiden en verstrekt het alle inlichtingen\n die voor dit onderzoek nodig geoordeeld worden.\n\n8 Onze Minister kan regelen stellen omtrent de inrichting van de stukken, bedoeld in\n het eerste, tweede, derde en vierde lid, alsmede omtrent de aandachtspunten voor de\n accountantscontrole.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Op verzoek van Onze Ministers verstrekt het college alle door Onze Ministers gevraagde\n gegevens en inlichtingen die zij nodig achten voor de uitoefening van hun bevoegdheden\n en de uitvoering van deze wet.\n\n2 Onze Minister stelt na overleg met het college een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut\n bevat regels met betrekking tot de informatievoorziening tussen Onze Ministers en\n het college.\n\n3 Het college stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op omtrent zijn werkzaamheden,\n het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn\n werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Hij biedt dit verslag aan\n Onze Ministers aan en stelt het algemeen verkrijgbaar.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nOnze betrokken Minister kan het college aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking\n tot de uitoefening van de aan het college opgedragen taken.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nIn de Staatscourant worden bekendgemaakt:\n\na. de door het college vastgestelde reglementen;\n\nb. de door Onze betrokken Minister gegeven aanwijzingen van algemene aard, voor zover\n zij te beschouwen zijn als algemene regels omtrent de afweging van belangen, de vaststelling\n van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de aan het\n college toegekende bevoegdheden.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Indien het college de hem bij deze wet opgedragen taken niet of niet naar behoren\n uitvoert, kan Onze betrokken Minister, zo nodig in afwijking van deze wet, daarin\n voorzien.\n\n2 Na het tot stand komen van een voorziening, bedoeld in het eerste lid, draagt Onze\n betrokken Minister zorg voor vervanging van de voorziening door een algemene maatregel\n van bestuur. De voordracht daartoe wordt Ons zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen\n drie maanden na inwerkingtreding van de voorziening gedaan.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De artikelen 10.28 tot en met 10.31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige\n toepassing op de instemming als bedoeld in de artikelen 1c, achtste lid, 1g, tweede lid, en 1h, derde en vierde lid.\n\n2 Indien de instemming wordt onthouden aan de begroting, is het college gerechtigd gedurende\n ten hoogste zes maanden voor iedere maand gedurende welke de instemming wordt onthouden,\n uitgaven te doen ter grootte van ten hoogste een twaalfde deel van de begroting van\n het voorafgaande jaar waarmee is ingestemd.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden een bestrijdingsmiddel af te leveren, voorhanden of in voorraad te\n hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, waarvan niet blijkt dat het ingevolge\n deze wet is toegelaten of voor zover het een biocide met een gering risico betreft,\n is geregistreerd.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid gelden als toegelaten of geregistreerd: bestrijdingsmiddelen,\n op de verpakking waarvan de naam van een toegelaten of geregistreerd middel en het\n nummer van de toelating of de registratie zijn vermeld.\n\n3 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor het afleveren of voorhanden of in voorraad\n hebben elders dan in winkels, op markten of op enige andere voor het publiek toegankelijke\n verkoopplaats van bestrijdingsmiddelen, welke kennelijk bestemd zijn voor uitvoer\n of doorvoer, mits wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n gestelde regelen.\n\n4 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor:\n\na. het voorhanden of in voorraad hebben door een particuliere persoon, voor zover het\n betreft een biocide dat kennelijk bestemd is om door die persoon in een door hem bewoonde\n ruimte te worden gebruikt;\n\nb. het gebruiken van een biocide door een particuliere persoon in een door hem bewoonde\n ruimte.\n\n5 Het college maakt in de Staatscourant bekend dat een bestrijdingsmiddel, dat ten gevolge\n van de toepassing van artikel 7, eerste of tweede lid, niet meer is toegelaten of geregistreerd, gedurende een bij die bekendmaking bepaalde\n termijn in afwijking van het in het eerste lid bedoelde verbod nog mag worden afgeleverd,\n gebruikt dan wel in voorraad of voorhanden gehouden. Daarbij kan het voorschriften\n met betrekking tot het gebruik geven als bedoeld in artikel 5, tweede lid. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, staat in verhouding tot de reden waarom\n het bestrijdingsmiddel niet meer is toegelaten of geregistreerd.\n\n6 Bij regeling van Onze betrokken Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking\n tot de aflevering of het in voorraad of voorhanden hebben van de in het vijfde lid\n bedoelde bestrijdingsmiddelen. Daarbij kunnen tevens regelen worden gesteld omtrent\n de verwijdering binnen een daarbij te bepalen tijdvak van een niet meer toegelaten\n of geregistreerd bestrijdingsmiddel.\n\n7 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan Onze betrokken Minister, indien\n er bij het college gegronde aanwijzingen bestaan om te oordelen dat een ingevolge\n een communautaire maatregel toe te laten of te registreren middel gevaar oplevert\n voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, tijdelijk bepalen dat de aflevering\n en het gebruik van dat middel verboden is.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden een werkzame stof af te leveren, voorhanden of in voorraad te hebben\n of binnen Nederland te brengen, tenzij het bepaalde in artikel 4a in acht is genomen.\n\n2 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een werkzame stof:\n\na. die tot de samenstelling behoort van een ingevolge deze wet toegelaten of geregistreerd\n bestrijdingsmiddel of van een bestrijdingsmiddel waarvoor deze wet buiten toepassing\n is verklaard, of\n\nb. die kennelijk bestemd is om overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 15 voor een proef te worden gebruikt.\n\n[Vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Een bestrijdingsmiddel wordt slechts toegelaten of geregistreerd indien:\n\na. op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en aan de hand\n van onderzoek van de gegevens, bedoeld in artikel 4, tweede lid, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 3a vastgestelde regels en beginselen voor de beoordeling, is vastgesteld dat het bestrijdingsmiddel\n en zijn omzettingsprodukten, wanneer het overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens\n deze wet wordt gebruikt:\n\n1. voldoende werkzaam is;\n\n2. geen onaanvaardbare uitwerking heeft op planten of plantaardige produkten;\n\n3. geen schadelijke uitwerking heeft op de gezondheid van de mens, hetzij direct, hetzij\n indirect;\n\n4. geen schadelijke uitwerking heeft op de gezondheid van dieren, hetzij direct, hetzij\n indirect;\n\n5. de gezondheid niet schaadt of de veiligheid niet in gevaar brengt van degene die het\n middel toepast;\n\n6. de gezondheid niet schaadt of de veiligheid niet in gevaar brengt van diegenen, die\n na toepassing van het middel door het verrichten van werkzaamheden daarmee of met\n de residuen daarvan in aanraking komen;\n\n7. de hoedanigheid van voedingsmiddelen niet schaadt;\n\n8. het welzijn van de te bestrijden gewervelde dieren niet onnodig schaadt;\n\n9. geen schadelijke uitwerking heeft op het grondwater;\n\n10. geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft, waarbij in het bijzonder rekening\n wordt gehouden met:\n\n- de plaats waar het bestrijdingsmiddel in het milieu terecht komt en wordt verspreid,\n met name voor wat betreft besmetting van het water, met inbegrip van drink- en grondwater\n en belasting van de bodem;\n\n- de gevolgen voor niet-doelsoorten;\n\nb. de aard en de hoeveelheid van de werkzame stoffen en zo nodig de in toxicologisch\n en ecotoxicologisch opzicht belangrijke onzuiverheden en hulpstoffen en omzettingsprodukten\n kunnen worden bepaald overeenkomstig de bij een communautaire maatregel vastgestelde\n methoden, of, voor zover deze methoden niet zijn vastgesteld, door Onze betrokken\n Minister zijn vastgesteld of worden goedgekeurd;\n\nc. de residuen die het gevolg zijn van het gebruik van het bestrijdingsmiddel overeenkomstig\n het bepaalde bij of krachtens deze wet en die uit toxicologisch of milieu-oogpunt\n van belang zijn, kunnen worden bepaald door middel van methoden die voldoen aan door\n Onze betrokken Minister gestelde regelen;\n\nd. de fysisch-chemische eigenschappen van het bestrijdingsmiddel worden vastgesteld en\n voor het gebruik van het bestrijdingsmiddel overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens\n deze wet aanvaardbaar zijn.\n\n2 Een bestrijdingsmiddel wordt voorts slechts toegelaten of geregistreerd indien:\n\na. voor zover het een bestrijdingsmiddel betreft, de werkzame stof of werkzame stoffen\n zijn aangewezen bij een communautaire maatregel die de werkzame stoffen vermeldt die\n mogen worden gebruikt als basis voor bestrijdingsmiddelen en aan de daarbij gestelde\n voorwaarden wordt voldaan;\n\nb. het gehalte aan werkzame stof of werkzame stoffen en de verdere samenstelling, de\n kleur, vorm, afwerking, verpakking en aanduidingen en vermeldingen op, aan of bij\n de verpakking voldoen aan door Onze betrokken Minister gestelde regelen;\n\nc. voor zover het betreft een biocide, voldaan is aan de ingevolge een communautaire\n maatregel gestelde eisen.\n\n3 Een biocide wordt voorts slechts toegelaten of geregistreerd indien op adequate wijze\n rekening wordt gehouden met:\n\na. alle omstandigheden waaronder het biocide normaliter gebruikt wordt,\n\nb. de wijze waarop het met het biocide behandelde materiaal kan worden gebruikt en\n\nc. de gevolgen van gebruik en verwijdering van het biocide.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld\n met betrekking tot de toelatingscriteria of registratiecriteria als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a en het tweede lid, onderdeel c, en kunnen beginselen voor de beoordeling worden vastgesteld.\n\n2 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid,\n wordt:\n\na. voor zover daarin gestelde regelen betrekking hebben op de toelatingscriteria of registratiecriteria,\n bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a , ten eerste, ten tweede, ten vierde en ten achtste en derde lid, Ons gedaan door Onze betrokken Minister;\n\nb. voor zover daarin gestelde regelen betrekking hebben op de toelatingscriteria of registratiecriteria\n als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a , ten derde en ten zevende en derde lid, Ons gedaan door Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur in overeenstemming\n met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volkshuisvesting,\n Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;\n\nc. voor zover daarin gestelde regelen, betrekking hebben op de toelatingscriteria of\n registratiecriteria als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde, ten vijfde en ten zesde, Ons gedaan door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming\n met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Welzijn,\n Volksgezondheid en Cultuur en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening\n en Milieubeheer;\n\nd. voor zover daarin gestelde regelen, betrekking hebben op de toelatingscriteria of\n registratiecriteria als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten negende en ten tiende, Ons gedaan door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer\n in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze\n Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Onze Minister van Sociale Zaken\n en Werkgelegenheid;\n\ne. voor zover daarin gestelde regelen betrekking hebben op meerdere toelatingscriteria\n of registratiecriteria als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a en derde lid, Ons gedaan door Onze meest betrokken minister in overeenstemming met de andere in\n onderdeel b, c of d genoemde ministers.\n\n3 Indien Onze Minister, bedoeld in het tweede lid, overweegt een voordracht te doen\n tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als\n bedoeld in het eerste lid kan hij indien in verband met de toelatingscriteria of registratiecriteria,\n bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, naar zijn oordeel een onmiddellijke voorziening is vereist, in overeenstemming met\n de andere in het tweede lid genoemde ministers regelen stellen overeenkomstig de in\n overweging zijnde maatregelen.\n\n4 Een regeling als bedoeld in het derde lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van\n kracht totdat de daar bedoelde algemene maatregel van bestuur, in werking treedt,\n doch uiterlijk tot acht maanden na het in werking treden van de regeling.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Over de toelating of registratie van een bestrijdingsmiddel wordt op aanvraag beslist\n door het college.\n\n2 Onze betrokken Minister stelt regelen omtrent het indienen van een aanvraag, de bij\n een aanvraag door de aanvrager over te leggen gegevens en zelfstandigheden, de aan\n de gegevens en zelfstandigheden ten grondslag liggende onderzoeksmethoden en omstandigheden\n en de wijze van behandeling daarvan. Daarbij kan onder meer worden bepaald:\n\na. dat een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen nadat een daarvoor vastgesteld\n bedrag is voldaan;\n\nb. in welke gevallen een aanvraag voor een toelating of registratie niet in behandeling\n wordt genomen.\n\n3 Bij de regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald in welke gevallen en onder\n welke voorwaarden het overleggen van gevraagde gegevens achterwege kan blijven.\n\n4 Degene die het voornemen heeft een aanvraag in te dienen, dient, indien aan de over\n te leggen gegevens dierproeven ten grondslag liggen, alvorens tot dergelijke proeven\n wordt overgegaan, inlichtingen in te winnen bij het college omtrent:\n\na. het reeds verleend zijn van een toelating of registratie voor het betrokken middel\n en omtrent de identiteit van degenen die daartoe de betrokken gegevens hebben overgelegd,\n en\n\nb. voor zover het een niet bij een communautaire maatregel als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, aangewezen werkzame stof van een middel betreft, het met betrekking tot die stof\n reeds overgelegd zijn van aan dierproeven ontleende gegevens en omtrent de identiteit\n van degenen die deze gegevens hebben overgelegd.\n\nDe identiteit van de betrokken partijen wordt door het college over en weer aan hen\n bekendgemaakt nadat zij zekerheid heeft verkregen over het voornemen. Indien is overgegaan\n tot het verrichten van dierproeven zonder dat daaraan voorafgaand de in de eerste\n zin bedoelde inlichtingen zijn ingewonnen, wordt de aanvraag door het college niet\n in behandeling genomen.\n\n5 Bij ministeri\u00eble regeling worden regelen gesteld die onder meer betrekking kunnen\n hebben op:\n\na. gegevens die het verzoek om inlichtingen als bedoeld in het vierde lid dienen te vergezellen;\n\nb. de te volgen procedure om tot verwijzing naar of uitwisseling van gegevens als bedoeld\n in het vierde lid te komen, en,\n\nc. de voorwaarden waaronder de gegevens als bedoeld in het vierde lid niet behoeven te\n worden overgelegd indien partijen niet tot overeenstemming komen omtrent de verwijzing\n naar of uitwisseling van die gegevens; onder deze voorwaarden kan zijn begrepen de\n betaling van een geldsom ter vergoeding aan degenen die die gegevens hebben overgelegd.\n\n6 De kosten van het onderzoek, voortvloeiende uit een aanvraag, de kosten van voortgezette\n onderzoekingen na de beslissing op een aanvraag, alsmede de kosten voortvloeiende\n uit de toepassing van het vierde en vijfde lid kunnen geheel of gedeeltelijk ten laste\n van de aanvrager worden gebracht.\n\n7 De toelatinghouder of registratiehouder, die in het in artikel 6, tweede lid, bedoelde register staat vermeld, is periodiek een vergoeding verschuldigd.\n\n8 Een aanvraag kan slechts worden gedaan door een binnen de Europese Gemeenschappen\n permanent gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die er verantwoordelijk voor is\n dat het middel wordt afgeleverd.\n\n9 Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de verlenging van\n een toelating of registratie.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Ten behoeve van de aanwijzing van een werkzame stof bij een communautaire maatregel\n als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, alsmede de verlenging van die aanwijzing dient een aanvraag te worden gedaan.\n\n2 \nArtikel 4, tweede, zesde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.\n Onze betrokken Minister stelt daarbij voorts regelen met betrekking tot de door de\n aanvrager aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen\n alsmede aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen te zenden gegevens en de wijze\n waarop dit dient te geschieden.\n\n3 Onze betrokken Minister kan regelen stellen met betrekking tot de verstrekking door\n toelatinghouders of registratiehouders van gegevens met betrekking tot werkzame stoffen\n aan de in het tweede lid genoemde instanties en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.\n\n4 Ten behoeve van het anders dan op aanvraag als bedoeld in het eerste lid aanwijzen\n van een werkzame stof bij een communautaire maatregel als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, het herbeoordelen van die aanwijzing alsmede het verlengen van die aanwijzing, kan\n Onze betrokken Minister bepalen dat de kosten verbonden aan de beoordeling van die\n werkzame stof geheel of gedeeltelijk ten laste worden gebracht van de kennisgevers\n als bedoeld in een communautaire maatregel van die werkzame stof of van een bestrijdingsmiddel\n waarin die werkzame stof wordt gebruikt.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De bedragen, gelden en vergoedingen als bedoeld in de artikelen 4, 4a, 6 en 15 worden met inachtneming van het bepaalde krachtens het tweede lid door het college\n vastgesteld en in de Staatscourant bekendgemaakt.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake\n bedragen, gelden en vergoedingen als bedoeld in de artikelen 4, 4a, 6 en 15.\n\n3 De tarieven behoeven de goedkeuring van Onze betrokken Minister.\n\n4 De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De toelating of registratie van een bestrijdingsmiddel geldt voor een in het besluit\n tot toelating of registratie te bepalen termijn van ten hoogste tien jaren. De toelating\n of registratie kan \u00e9\u00e9n of meerdere malen met ten hoogste tien jaren worden verlengd\n indien is gebleken dat nog steeds aan de voorwaarden voor toelating of registratie\n is voldaan. Zonodig kan de toelating of registratie worden verlengd voor de periode\n die met de beoordeling van de aanvraag tot verlenging gemoeid is.\n\n2 Bij de toelating of de registratie:\n\na. worden voorschriften gegeven omtrent:\n\n1. de doeleinden waarvoor het middel uitsluitend dan wel niet gebruikt mag worden;\n\n2. voor zover het een biocide betreft, een rationele toepassing van een combinatie van\n fysische, biologische, chemische of eventueel andere maatregelen, waardoor het gebruik\n van biociden tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt, en\n\n3. voor zover het de toelating van een gewasbeschermingsmiddel betreft, waar mogelijk,\n de toepassing van de beginselen van ge\u00efntegreerde bestrijding;\n\nb. kunnen voorschriften worden gegeven welke onder meer betrekking hebben op:\n\n1. de tijden en de plaatsen waarop,\n\n2. de klimatologische omstandigheden waaronder,\n\n3. de doseringen waarin,\n\n4. de wijze waarop, of\n\n5. de technische hulpmiddelen waarmede het middel uitsluitend dan wel niet mag worden\n gebruikt, alsmede op de bij het gebruik in acht te nemen veiligheidstermijnen.\n\n3 Bij de toelating of registratie kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent\n de samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking en aanduidingen en vermeldingen\n op, aan of bij de verpakking van het bestrijdingsmiddel.\n\n4 Bij de toelating:\n\na. kan worden bepaald, dat het bestrijdingsmiddel uitsluitend mag worden afgeleverd aan\n en gebruikt door personen of rechtspersonen, behorende tot een daarbij aangewezen\n categorie;\n\nb. wordt bepaald dat het verboden is aan het grote publiek biociden af te leveren, welke\n ingevolge richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europese Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassingen\n van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling,\n de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (Pb EG L 187) als vergiftig,\n zeer vergiftig, kankerverwekkend of mutageen categorie 1 of 2, of als vergiftig voor\n de voortplanting categorie 1 of 2 zijn ingedeeld.\n\n5 Het college kan, hetzij op een met redenen omkleed schriftelijk verzoek van de toelatinghouder\n of registratiehouder, hetzij in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen\n gevallen, de ingevolge dit artikel gestelde voorschriften wijzigen met ingang van\n een bij die wijziging aan te geven tijdstip. Alvorens tot wijziging van de voorschriften\n te besluiten, stelt het college de toelatinghouder of registratiehouder binnen een\n daarvoor aangegeven termijn in de gelegenheid zijn zienswijze omtrent de voorgenomen\n wijziging en het tijdstip van ingang daarvan kenbaar te maken en kan hij hem verzoeken\n aanvullende informatie te verschaffen. Artikel 4, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de op verzoek of anders dan op verzoek te verstrekken\n gegevens. Indien is overgegaan tot het verrichten van dierproeven zonder dat daaraan\n voorafgaand de bedoelde inlichtingen zijn ingewonnen, worden de uit die dierproeven\n verkregen gegevens door het college bij de beslissing buiten beschouwing gelaten,\n tenzij zij leiden tot een inperking van de toelating.\n\n6 Het college kan, voor zover het gewasbeschermingsmiddelen betreft, op aanvraag van\n wetenschappelijke instanties, lichamen, organisaties en instellingen die werkzaamheden\n verrichten of mede verrichten op het gebied van de landbouw dan wel van organisaties\n van gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen onder nader door Onze betrokken Minister\n gestelde regelen, de doeleinden waarvoor het middel gebruikt mag worden, bedoeld in\n het tweede lid, uitbreiden.\n\n7 Het college kan voorts op aanvraag van de toelating- of registratiehouder onder nader\n door Onze betrokken Minister te stellen regelen de doeleinden waarvoor een bestrijdingsmiddel\n gebruikt mag worden, bedoeld in het tweede lid, uitbreiden, voor zover het een gewasbeschermingsmiddel\n onderscheidenlijk biocide betreft dat een werkzame stof bevat die reeds v\u00f3\u00f3r 26 juli\n 1993, onderscheidenlijk v\u00f3\u00f3r 15 mei 2000 werd afgeleverd en niet bij een in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, bedoelde communautaire maatregel is aangewezen of ten aanzien waarvan geen communautaire\n maatregel geldt op grond waarvan de toelating of registratie niet verleend mag worden\n of dient te worden ingetrokken.\n\n8 Met uitzondering van het toelatingscriterium, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde, kan bij de regelen, bedoeld in het zesde en zevende lid, voor bij die regelen aangewezen\n bestrijdingsmiddelen onder meer worden bepaald dat voor de beoordeling van de uitbreiding\n van de doeleinden, waarvoor het middel mag worden gebruikt, \u00e9\u00e9n of meer eisen van\n toepassing zijn aan de hand waarvan het betrokken middel of een ander bestrijdingsmiddel\n dat dezelfde werkzame stof bevat en is toegelaten of geregistreerd voor een naar het\n oordeel van het college vergelijkbaar doeleinde, laatstelijk is beoordeeld, en dat\n die beoordeling, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aanhef, plaatsvindt aan de hand van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis\n op het tijdstip waarop het betrokken middel, dan wel een ander bestrijdingsmiddel,\n zoals hiervoor bedoeld, laatstelijk is beoordeeld. Het college kan, indien het belang\n van de volksgezondheid zich hier naar het oordeel van het college niet tegen verzet,\n op een daartoe gemotiveerd verzoek van de aanvrager, bepalen dat de beoordeling van\n de uitbreiding van de doeleinden van een bestrijdingsmiddel aan de hand van het toelatingscriterium,\n bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde, voor zover dat toelatingscriterium betrekking heeft op de beoordeling van de uitwerking\n van residuen van bestrijdingsmiddelen op de gezondheid van de mens, in afwijking van\n artikel 3, eerste lid, onderdeel a, aanhef, plaatsvindt aan de hand van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis\n op het tijdstip waarop het betrokken middel laatstelijk is beoordeeld.\n\n9 Het bepaalde in artikel 4, tweede tot en met zesde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het zesde, onderscheidenlijk\n zevende lid. In het geval het college overweegt een wijziging aan te brengen in de\n uitbreiding, bedoeld in het zesde, onderscheidenlijk zevende lid, is het bepaalde\n in het vijfde lid, met uitzondering van de eerste volzin, van overeenkomstige toepassing\n met dien verstande dat, indien het een uitbreiding betreft als bedoeld in het zesde\n lid, ook de toelatinghouder of registratiehouder bij die procedure wordt betrokken.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Onze betrokken Minister kan bij regeling voorschriften geven omtrent:\n\na. het in acht nemen van veiligheidstermijnen bij het oogsten van met een bestrijdingsmiddel\n behandelde planten of bij het in het verkeer brengen van met een bestrijdingsmiddel\n behandelde planten of delen daarvan;\n\nb. het in acht nemen van veiligheidstermijnen bij het in het verkeer brengen van voortbrengselen\n van met een bestrijdingsmiddel behandelde dieren of bij het slachten van zodanige\n dieren;\n\nc. het gebruiken van met een bestrijdingsmiddel behandelde planten of delen van planten;\n\nd. het telen van gewassen op met een bestrijdingsmiddel behandelde grond;\n\ne. het gebruiken van met een bestrijdingsmiddel behandeld water;\n\nf. het betreden onderscheidenlijk gebruiken van met een bestrijdingsmiddel behandelde\n ruimten, oppervlakken en goederen, dan wel van ruimten waarin zich behandelde goederen\n bevinden of bevonden hebben;\n\ng. het rekening houden met de voordelen van het gebruik van het biocide.\n\n2 Ten aanzien van een bestrijdingsmiddel, waarop de in het vorige lid bedoelde regeling\n geen betrekking heeft, kunnen bij de toelating of registratie \u00e9\u00e9n of meer voorschriften\n van die regeling van toepassing worden verklaard. Dit wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.\n\n3 Degene die een bestrijdingsmiddel ten aanzien waarvan een voorschrift geldt, als\n bedoeld in de vorige leden, heeft gebruikt met betrekking tot in het eerste lid bedoelde\n zelfstandigheden waarvan een ander het genot heeft, is verplicht omtrent dat gebruik\n de ander, onder vermelding van de naam, de werkzame stof en het nummer van toelating\n of registratie van het bestrijdingsmiddel, zodanig op de hoogte te stellen als voor\n deze nodig is om vorenbedoeld voorschrift te kunnen naleven. Het in de vorige volzin\n bepaalde is van overeenkomstige toepassing op degene die het genot van zelfstandigheden\n als daar bedoeld aan een ander overdraagt.\n\n4 Behoudens tegenbewijs wordt men geacht niet aan de in het derde lid bedoelde verplichting\n te hebben voldaan, voor zover dit niet blijkt uit een geschrift, ondertekend door\n degene aan wie de inlichtingen moesten worden verstrekt.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Van een toelating of registratie wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.\n\n2 Het college draagt zorg, dat van de toegelaten of geregistreerde bestrijdingsmiddelen\n aantekening wordt gehouden in een register dat volgens door Onze betrokken Minister\n te stellen regelen wordt ingericht.\n\n3 Op aanvraag van de in het register vermelde fabrikant, importeur of handelaar en\n tegen betaling van een bedrag worden wijzigingen in het register aangetekend.\n\n4 Van de wijziging wordt aan de belanghebbenden een bewijs verstrekt en wordt mededeling\n gedaan in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het college trekt een toelating of registratie als bedoeld in artikel 4 in, indien:\n\na. niet of niet meer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 3a;\n\nb. onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op\n grond waarvan een toelating of registratie als bedoeld in artikel 4 is verleend of\n\nc. zulks noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire maatregel.\n\n2 Het college trekt een toelating of registratie als bedoeld in artikel 4 in, indien de toelatinghouder of registratiehouder hiertoe een aanvraag indient.\n\n3 Een besluit op grond van het eerste of tweede lid wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.\n\n4 Het besluit vermeldt de datum met ingang waarvan de intrekking van kracht wordt.\n\n5 Een toelating of registratie kan tijdelijk worden ingetrokken, indien het college\n gegronde aanwijzingen heeft dat het bestrijdingsmiddel een gevaar oplevert voor de\n gezondheid van mens of dier of voor het milieu. Het bepaalde in het derde en vierde\n lid is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke intrekking.\n\n6 In afwijking van artikel 2, eerste lid, is het toegestaan een bestrijdingsmiddel, waarvan de toelating of registratie tijdelijk\n is ingetrokken, voorhanden of in voorraad te hebben.\n\n7 \nArtikel 4, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de op verzoek of anders dan op verzoek te verstrekken\n gegevens. Indien is overgegaan tot het verrichten van dierproeven zonder dat daaraan\n voorafgaand de bedoelde inlichtingen zijn ingewonnen, worden de uit die dierproeven\n verkregen gegevens door het college bij de beslissing buiten beschouwing gelaten.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nTegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen\n bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Op verzoek van Onze betrokken Minister wordt een bestrijdingsmiddel door het college\n ambtshalve toegelaten of geregistreerd.\n\n2 Aan een toelating of registratie ingevolge het eerste lid kunnen voorschriften, als\n bedoeld in artikel 5, tweede lid, worden verbonden.\n\n3 Aan een toelating of registratie ingevolge het eerste lid kunnen nadere voorschriften,\n als bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, worden verbonden.\n\n4 Een besluit tot ambtshalve toelating of registratie, tot wijziging van de in het\n tweede en derde lid bedoelde voorschriften en tot intrekking van de toelating of registratie\n wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De toelatinghouder of registratiehouder alsmede de instanties, lichamen, organisaties\n of instellingen waarvan het verzoek als bedoeld in artikel 5, zesde lid, is toegewezen, zijn verplicht terstond mededeling aan het college te doen van alle\n nieuwe gegevens die zij verkrijgen met betrekking tot de mogelijke gevaarlijke gevolgen\n van een bestrijdingsmiddel of van de residuen van een werkzame stof voor de gezondheid\n van mens of dier of voor het milieu.\n\n2 De toelatinghouder of registratiehouder alsmede de in het eerste lid bedoelde instanties,\n lichamen, organisaties of instellingen zijn onverminderd het eerste lid tevens verplicht\n de gegevens, bedoeld in het eerste lid terstond te melden aan de bevoegde instanties\n van de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen alsmede aan de Commissie van\n de Europese Gemeenschappen.\n\n3 Onze betrokken Minister kan regelen stellen omtrent de wijze waarop en de instanties\n waaraan een mededeling als bedoeld in het eerste of tweede lid dient te geschieden.\n\n4 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat andere dan de in het eerste\n lid bedoelde gegevens dienen te worden medegedeeld. Het derde lid is van overeenkomstige\n toepassing op deze gegevens.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden te handelen in strijd met de krachtens de artikelen 5, tweede, derde, vierde, zesde, zevende en achtste lid, 5a, eerste en tweede lid, en 9, tweede en derde lid, vastgestelde voorschriften.\n\n2 Het is een ieder verboden van een bij regeling van Onze betrokken Minister aangewezen\n bestrijdingsmiddel een hoeveelheid voorhanden of in voorraad te hebben, tenzij die\n hoeveelheid bestemd is voor een gebruik waarvoor het middel is toegelaten, geregistreerd\n of ter aflevering.\n\n3 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een particuliere persoon, voor zover\n het betreft het gebruiken van een bestrijdingsmiddel in een door hem bewoonde ruimte.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nHet is verboden toegelaten of geregistreerde bestrijdingsmiddelen af te leveren, en,\n voor zover ze voor de handel bestemd zijn, voorhanden of in voorraad te hebben, indien\n de krachtens artikel 5, tweede lid, of krachtens artikel 9, tweede lid, voor het gebruik gegeven voorschriften niet op de daarbij voorgeschreven wijze op,\n aan of bij de verpakking zijn vermeld, en indien het gehalte aan werkzame stof en\n de verdere samenstelling kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen\n op, aan of bij de verpakking niet voldoen aan de krachtens artikel 3, tweede lid, onderdeel b, gegeven algemene voorschriften, of de krachtens artikel 5, derde lid, of artikel 9, derde lid, gegeven nadere voorschriften.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het aanbevelen of aanprijzen van een niet ingevolge deze wet toegelaten of geregistreerd\n bestrijdingsmiddel of van enig gebruik van een bestrijdingsmiddel in strijd met het\n bij of krachtens deze wet bepaalde, is verboden.\n\n2 Onze betrokken Minister stelt ter uitvoering van richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de\n markt brengen van biociden (Pb EG L 123), nadere regels betreffende het aanbevelen\n en aanprijzen van biociden.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden aan personen beneden de leeftijd van zestien jaren bestrijdingsmiddelen\n af te leveren, voor welke krachtens artikel 3, tweede lid, onderdeel b, artikel 5, derde lid, of artikel 9, derde lid, is voorgeschreven, dat de giftigheid moet worden aangeduid door middel van een doodshoofd.\n\n2 Het is verboden de in het vorige lid bedoelde bestrijdingsmiddelen af te leveren\n aan personen, die niet in het bezit zijn van een daartoe door Onze betrokken Minister\n aangewezen legitimatiebewijs, tenzij degene aan wie wordt afgeleverd aantoont, dat\n hij de handel in bestrijdingsmiddelen uitoefent. Aangewezen zullen worden legitimatiebewijzen,\n waaruit blijkt, dat de houder een beroep uitoefent, hetwelk het gebruik van in dit\n artikel bedoelde bestrijdingsmiddelen meebrengt.\n\n3 Het is aan anderen dan de houder der in het tweede lid bedoelde legitimatiebewijzen\n verboden de in het eerste lid bedoelde bestrijdingsmiddelen te gebruiken.\n\n4 Het in het tweede en derde lid bepaalde geldt niet ten aanzien van door Onze betrokken\n Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling aangewezen middelen ter bestrijding van schadelijke knaagdieren,\n waarvan uit een bij die regeling vastgestelde aanduiding op de verpakking blijkt,\n dat deze voor gebruik door particuliere personen zijn bestemd.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften onderscheidenlijk\n nadere voorschriften worden gegeven betreffende het afleveren, het voorhanden of in\n voorraad hebben, het vervoeren na aflevering aan de kleinhandel anders dan in een\n vervoeronderneming, het vervoeren door de gebruiker, en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen,\n alsmede omtrent het verwijderen en vernietigen van bestrijdingsmiddelen, resten van\n bestrijdingsmiddelen en ledige verpakkingen. Voorzover de in de vorige volzin bedoelde\n voorschriften het verwijderen van de daarbedoelde zelfstandigheden betreffen kunnen\n zij mede betrekking hebben op de afgifte van die zelfstandigheden aan, het vervoer\n naar en de in ontvangstneming door personen, behorende tot een daarbij aangewezen\n categorie.\n\n2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen\n regels worden gesteld betreffende het gebruik van bestrijdingsmiddelen in verband\n met de veiligheid en de gezondheid bij de arbeid. Deze regels kunnen in ieder geval\n betrekking hebben op:\n\na. de verdamping of verspreiding van bestrijdingsmiddelen op de werkplek;\n\nb. de omgang met en de opslag van bestrijdingsmiddelen;\n\nc. de voorkoming van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen;\n\nd. kleding, kledingbergplaatsen, kleedruimten, toiletten en wasgelegenheden;\n\ne. persoonlijke beschermingsmiddelen;\n\nf. het registreren, melden of bewaren van gegevens met betrekking tot bestrijdingsmiddelen,\n het melden van ongevallen met bestrijdingsmiddelen of het melden van beroepsziekten\n in verband met bestrijdingsmiddelen.\n\n3 Door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen onder\n hem ressorterende ambtenaren zijn namens hem bevoegd voorschriften te geven betreffende\n de uitvoering van een of meer voorschriften als bedoeld in het eerste en tweede lid\n met betrekking tot het vervoer of het gebruik van bestrijdingsmiddelen in verband\n met de arbeid alsmede omtrent het voorhanden hebben van deze middelen en het opbergen\n van ledige verpakkingen of restanten van bestrijdingsmiddelen. Bij de bekendmaking\n van het voorschrift wordt de termijn gesteld, waarbinnen aan het voorschrift moet\n worden voldaan. Een bezwaarschrift, ingediend tegen het voorschrift, heeft schorsende\n werking.\n\n4 Een ieder is verplicht ten aanzien van bestrijdingsmiddelen, resten van bestrijdingsmiddelen\n en ledige verpakkingen:\n\na. zodanige zorgvuldigheid in acht te nemen dat geen gevaar ontstaat voor de mens dan\n wel voor dieren of planten welker instandhouding gewenst is of voor grond of water,\n en\n\nb. overigens zodanige zorgvuldigheid in acht te nemen als redelijkerwijs van hem kan\n worden verlangd om te voorkomen dat schade wordt toegebracht aan planten of delen\n van planten, welke aan anderen toebehoren.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nOnze betrokken Minister kan regels stellen omtrent het voeren van een administratie\n en het verstrekken van gegevens door toelatinghouders of registratiehouders en, voor\n zover zij geen toelatinghouder of registratiehouder zijn, door fabrikanten, importeurs,\n handelaren en gebruikers met betrekking tot de door hen in voorraad gehouden, ontvangen,\n afgeleverde en gebruikte hoeveelheden van aangewezen bestrijdingsmiddelen of groepen\n van bestrijdingsmiddelen. De regels hebben geen betrekking op onderwerpen die uit\n hoofde van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel f, gesteld kunnen worden.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen degenen die bestrijdingsmiddelen afleveren\n waarvan de toelating of registratie niet te hunnen name is gesteld worden verplicht\n zich te doen inschrijven in een register.\n\n2 Bij of krachtens een algemene maatregel, bedoeld in het vorige lid, wordt bepaald\n waar de inschrijving geschiedt, en kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de\n inrichting van het register, de wijze van aanmelding ter inschrijving, de wijze waarop\n van de inschrijving kan blijken, de duur van de inschrijving en het vervallen van\n de inschrijving.\n\n3 In geval van toepassing van het eerste lid is het verboden bestrijdingsmiddelen af\n te leveren aan anderen dan degenen die in het register zijn ingeschreven.\n\n4 Het verbod, gesteld in het vorige lid, geldt niet voor het afleveren van bestrijdingsmiddelen\n aan gebruikers.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat arbeid met bestrijdingsmiddelen\n of categorie\u00ebn van bestrijdingsmiddelen, dan wel arbeid met bestrijdingsmiddelen onder\n bepaalde omstandigheden, slechts mag worden verricht nadat degenen die de arbeid verrichten\n gezondheidskundig zijn onderzocht. Daarbij kan voorts worden bepaald dat dit gezondheidskundig\n onderzoek na de aanvang van de werkzaamheden met een bestrijdingsmiddel periodiek\n moet worden herhaald.\n\n2 Met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde onderzoek kunnen door een daartoe\n door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende\n ambtenaar eisen worden gesteld met betrekking tot:\n\na. de wijze waarop en de termijn waarbinnen het onderzoek moet worden verricht;\n\nb. de persoon of personen door wie of onder wier leiding het onderzoek moet worden gedaan.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de veiligheid\n en de gezondheid van de mens en van dieren, welker instandhouding gewenst is, voorschriften\n worden gegeven betreffende het aanbrengen van waarschuwingstekens in verband met het\n gebruik van bestrijdingsmiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende\n het afleveren, voorhanden of in voorraad hebben en gebruiken van bestrijdingsmiddelen\n welke als zodanig dan wel voor wat betreft een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden\n kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen\n van deze wet.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende\n het afleveren, voorhanden of in voorraad hebben en gebruiken van niet-toegelaten of\n niet-geregistreerde bestrijdingsmiddelen voor onderzoeksdoeleinden.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op behandelingen,\n uitgevoerd met de in het eerste en tweede lid bedoelde middelen, voorschriften worden\n gegeven als bedoeld in artikel 5a, eerste lid. Ten aanzien van zodanige voorschriften is artikel 5a, derde lid, van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Voor zover krachtens het eerste en tweede lid proefnemingen als daar bedoeld slechts\n na daartoe gedane aanvraag kunnen worden toegestaan, kunnen de kosten voortvloeiende\n uit deze aanvraag geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager worden gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Indien op of in eet- of drinkwaren een hoeveelheid van een of meer bestrijdingsmiddelen,\n bestanddelen daarvan of omzettingsprodukten van deze aanwezig is, welke groter is\n dan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald, worden zij voor de\n toepassing van artikel 14, eerste lid, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de\n algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting\n van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures\n voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31) aangemerkt als onveilige levensmiddelen.\n\n2 In de krachtens het eerste lid bepaalde hoeveelheid wordt geacht te zijn begrepen\n een uit anderen hoofde aanwezige hoeveelheid van dezelfde stof.\n\n3 De krachtens het eerste lid te bepalen hoeveelheid kan worden uitgedrukt in termen\n van een kenmerkend element, een kenmerkende moleculaire groep of een reactieprodukt\n van de betreffende stof.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Onze betrokken Minister kan in bijzondere omstandigheden van het bepaalde in de artikelen 2, eerste lid, en 10, eerste en tweede lid voor ten hoogste 120 dagen, vrijstelling of ontheffing verlenen:\n\na. voor zover het gewasbeschermingsmiddelen betreft, indien de plantaardige produktie\n door onvoorziene, op geen enkele andere wijze te bestrijden gevaren wordt bedreigd;\n\nb. voor zover het biociden betreft, voor zover noodzakelijk wegens een onvoorzien, niet\n op andere wijze te bestrijden gevaar.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde vrijstelling of ontheffing wordt in ieder geval verleend\n ter uitvoering van een communautaire maatregel met in achtneming van het daarin gestelde.\n\n3 Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen\n onder beperkingen worden verleend en te allen tijde worden ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Onze betrokken Minister kan, wanneer de belangen van de landbouw zulks dringend vereisen,\n vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 2, eerste lid, en 10, eerste en tweede lid, ten aanzien van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat:\n\na. die reeds v\u00f3\u00f3r 26 juli 1993 werd afgeleverd;\n\nb. die niet bij een in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, bedoelde communautaire maatregel is aangewezen, en\n\nc. ten aanzien waarvan het onderzoek, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van Richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991, betreffende het op de\n markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230), na 26 juli 2003 wordt aangevangen\n of voortgezet.\n\n2 Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen\n onder beperkingen worden verleend en te allen tijde worden ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ter uitvoering van artikel 13 de medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam.\n\n2 Indien de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking bestaat in\n het stellen van nadere regels bij verordening, behoeft deze verordening de goedkeuring\n van Onze Minister en van Onze Ministers wie het mede aangaat, tezamen. Krachtens de\n verordening genomen besluiten behoeven, voorzover dit bij of krachtens de maatregel,\n bedoeld in het eerste lid, is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of onderdelen\n daarvan zijn belast de bij besluit van Onze betrokken Minister aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nEen toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning\n binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Vervallen per 17-10-2007]\n\n[Vervallen per 17-10-2007]\n\n[Vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De opsporingsambtenaar, die een monster van een bestrijdingsmiddel neemt, verpakt\n en verzegelt dit ter plaatse.\n\n2 Op verlangen van hem, in wiens bezit het bestrijdingsmiddel zich tijdens de monsterneming\n bevindt, neemt de opsporingsambtenaar een tweede monster, hetwelk hij verpakt en verzegeld\n in diens bezit laat.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De ambtenaar, die het monster heeft genomen, stelt dit in handen van de instelling,\n die voor onderzoek daarvan bij regeling van Onze betrokken Minister is aangewezen.\n\n2 Het monster wordt zo spoedig mogelijk door de aangewezen instelling onderzocht.\n\n3 Indien de directeur van de aangewezen instelling van mening is, dat de resultaten\n van het onderzoek aanleiding kunnen geven tot het uitlokken van een strafvervolging,\n doet hij hiervan mededeling aan de ambtenaar, die het monster heeft genomen. De uitkomsten\n van het onderzoek worden als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nBij regeling van Onze Ministers kunnen regelen worden gegeven betreffende de wijze\n van monsterneming, het verpakken en het verzegelen der monsters.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Vervallen per 21-02-1997]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij gemeentelijke verordening worden geen bepalingen vastgesteld met betrekking tot\n de onderwerpen waarin deze wet voorziet.\n\n2 Bestaande bepalingen van gemeentelijke verordeningen met betrekking tot de onderwerpen\n waarin deze wet voorziet vervallen een jaar na het in werking treden van dit artikel.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De verplichting tot geheimhouding op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet ten aanzien van die bestanddelen van een bestrijdingsmiddel, welke schadelijk\n zijn voor de mens, of voor dieren of planten, welker instandhouding gewenst is.\n\n2 Indien in een stuk dat ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde aan Onze\n betrokken Minister, onderscheidenlijk het college, dan wel aan een andere persoon\n of instelling wordt overgelegd, gegevens voorkomen of uit zodanig stuk gegevens kunnen\n worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd\n is, besluit Onze betrokken Minister, onderscheidenlijk het college, op een daartoe\n strekkend schriftelijk verzoek van degene die het stuk overlegt, dat die gegevens\n geheim worden gehouden. Een zodanig verzoek is met redenen omkleed.\n\n3 Onze betrokken Minister stelt regelen met betrekking tot de gegevens waarvoor de\n verplichting tot geheimhouding niet geldt.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een communautaire maatregel\n inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, regelen worden gesteld.\n\n2 Bij de regelen, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken van het bij deze\n wet bepaalde inzoverre het betreft:\n\na. de voorwaarden, genoemd in artikel 3, eerste of tweede lid;\n\nb. werkzame stoffen voor bestrijdingsmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e;\n\nc. de invulling van de in onderdeel a bedoelde voorwaarden, bedoeld in artikel 3a, eerste lid;\n\nd. de aanvraag als bedoeld in de artikelen 4, 4a of 5, vijfde lid;\n\ne. de duur van de toelating of registratie alsmede van de verlenging daarvan als bedoeld\n in artikel 5, eerste lid;\n\nf. de datum van 26 juli 2003, genoemd in artikel 25, eerste lid;\n\ng. de datum van 13 mei 2010, genoemd in artikel 25b, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 \nArtikel 3, tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten\n die op 25 juli 1993 nog niet eerder werden afgeleverd en die niet bij de in dat artikelonderdeel\n bedoelde communautaire maatregel zijn aangewezen, mits:\n\na. voldaan is aan de regelen, bedoeld in artikel 4a, tweede lid, tweede zin;\n\nb. door het college wordt vastgesteld dat:\n\n- de residuen van de betreffende werkzame stoffen geen schadelijke uitwerking hebben\n op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen voor het milieu onaanvaardbaar\n effect, en deze residuen, voor zover zij in toxicologisch opzicht of uit milieu-oogpunt\n van belang zijn, door middel van algemeen gebruikte methoden kunnen worden gemeten;\n\n- het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen na een toepassing die in overeenstemming\n is met de goede gewasbeschermingspraktijken, geen schadelijke uitwerking op de gezondheid\n van mens en dier en geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft als bedoeld in\n artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde tot en met ten tiende, en\n\n- het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de overige voorwaarden voor toelating, bedoeld\n in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 3a.\n\n2 In geval van een toelating waarbij toepassing is gegeven aan het eerste lid, geldt\n deze voor een termijn van ten hoogste drie jaren. Indien de termijn van toelating\n korter is dan drie jaren, kan deze \u00e9\u00e9n of meerdere malen worden verlengd met dien\n verstande, dat de totale duur van de termijn niet langer zal zijn dan drie jaren,\n tenzij ter uitvoering van een communautaire maatregel een langere termijn kan worden\n gesteld.\n\n3 Het college kan een toelating waarbij toepassing is gegeven aan het eerste lid intrekken.\n Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op een zodanige intrekking.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 \nArtikel 3, tweede lid, onderdeel a, is tot 26 juli 2003 evenmin van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die uitsluitend\n werkzame stoffen bevatten die niet bij de in dat artikelonderdeel bedoelde communautaire\n maatregel zijn aangewezen en reeds v\u00f3\u00f3r 26 juli 1993 werden afgeleverd.\n\n2 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 5 en 7 trekt het college ter uitvoering van een communautaire maatregel met betrekking tot\n een bestrijdingsmiddel als bedoeld in het eerste lid een toelating, waarbij toepassing\n is gegeven aan het eerste lid, in, of wijzigt het de voorschriften als bedoeld in\n artikel 5, tweede lid. Artikel 7, derde en vierde lid, zijn op de intrekking van de toelating en artikel 5, vijfde lid, laatste zin, is op de wijziging van de voorschriften van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 \nArtikel 3, tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op biociden die werkzame stoffen bevatten die op 13 mei 2000\n nog niet eerder werden afgeleverd en die niet bij de in dat artikelonderdeel bedoelde\n communautaire maatregel zijn aangewezen, mits voldaan is aan de regelen, bedoeld in\n de artikelen 3, eerste lid, onderdelen a, b en d; 3a en 4a, tweede lid, tweede zin.\n\n2 In geval van een toelating dan wel registratie waarbij toepassing is gegeven aan het\n eerste lid, geldt deze voor een termijn van ten hoogste drie jaren. Indien de termijn\n van toelating dan wel registratie korter is dan drie jaren, kan deze een of meerdere\n malen worden verlengd met dien verstande, dat de totale duur van de termijn niet langer\n zal zijn dan drie jaren.\n\n3 Het college kan een toelating dan wel registratie waarbij toepassing is gegeven aan\n het eerste lid intrekken. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op een zodanige intrekking.\n\n4 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan ter uitvoering van een communautaire\n maatregel, de termijn van drie jaren met ten hoogste een jaar worden verlengd.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 \nArtikel 3, tweede lid, onderdeel a, is tot en met 13 mei 2010 evenmin van toepassing op biociden die uitsluitend werkzame\n stoffen bevatten die niet bij de in dat artikelonderdeel bedoelde communautaire maatregel\n zijn aangewezen en reeds voor 13 mei 2000 werden afgeleverd.\n\n2 Onverminderd artikel 5 wijzigt het college ter uitvoering van een communautaire maatregel met betrekking\n tot een bestrijdingsmiddel als bedoeld in het eerste lid, de voorschriften, bedoeld\n in artikel 5, tweede lid waarbij toepassing is gegeven aan het eerste lid. Artikel 5, vijfde lid, is van toepassing op de wijziging van de voorschriften.\n\n3 Onverminderd het bepaalde in artikel 7 trekt het college ter uitvoering van een communautaire maatregel met betrekking tot\n een bestrijdingsmiddel als bedoeld in het eerste lid, een toelating of registratie\n in, waarbij toepassing is gegeven aan het eerste lid. Artikel 7, derde en vierde lid, is van toepassing op de intrekking van de toelating of registratie.\n\n[Vervallen per 01-03-2003]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Een bestrijdingsmiddel, waarvan de werkzame stof of stoffen door het college zijn\n aangewezen, is, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 3a en van de artikelen 4, eerste lid, en 5, eerste lid, van rechtswege toegelaten of geregistreerd met ingang van het in het derde lid bedoelde\n tijdstip.\n\n2 Bij de aanwijzing van een werkzame stof, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening\n gehouden met de effecten van de betrokken werkzame stof, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde tot en met ten tiende.\n\n3 De toelating of registratie, bedoeld in het eerste lid, is van kracht met ingang van\n het tijdstip van be\u00ebindiging van de uit hoofde van artikel 4 afgegeven toelating of registratie, met dien verstande dat indien dit tijdstip van\n be\u00ebindiging reeds is verstreken, de toelating, onderscheidenlijk registratie terug\n werkt tot en met dat tijdstip. De toelating, onderscheidenlijk registratie geldt,\n in afwijking van artikel 5, eerste lid, tot het tijdstip waarop uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven aan een met betrekking\n tot de betrokken werkzame stof vastgestelde communautaire maatregel als bedoeld in\n artikel 3, tweede lid, onderdeel a, met dien verstande dat zij in ieder geval doorloopt na 26 juli 2003, dan wel 15\n mei 2010 indien uiterlijk op die onderscheiden datum geen communautaire maatregel\n is vastgesteld die vermeldt of de betrokken werkzame stof mag worden gebruikt als\n basis voor een gewasbeschermingsmiddel onderscheidenlijk biocide.\n\n4 Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde bestrijdingsmiddelen is het verboden\n te handelen in strijd met de krachtens artikel 5, tweede en derde lid, gegeven voorschriften, zoals deze golden tot het moment van be\u00ebindiging van de toelating\n of registratie uit hoofde van artikel 4, en met de krachtens artikel 13 gegeven voorschriften.\n\n5 Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt een toelating of registratie als bedoeld in het eerste lid, door het college\n ingetrokken of worden de voorschriften, bedoeld in artikel 5, tweede lid, door het college gewijzigd indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire\n maatregel. Artikel 7, derde en vierde lid, zijn op de intrekking van de toelating, onderscheidenlijk registratie van toepassing.\n\n6 Het eerste lid is:\n\na. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie\n ingevolge een communautaire maatregel niet verleend mag worden;\n\nb. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie\n ingevolge een communautaire maatregel dient te worden ingetrokken, vanaf het tijdstip\n waarop aan die maatregel uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven;\n\nc. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat een werkzame stof bevat die\n reeds v\u00f3\u00f3r 26 juli 1993, indien het een gewasbeschermingsmiddel betreft, onderscheidenlijk\n 15 mei 2000, indien het een biocide betreft, werd afgeleverd en niet bij een in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, bedoelde communautaire maatregel is aangewezen;\n\nd. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat is toegelaten of laatstelijk\n op 1 januari 2001 toegelaten is geweest of is geregistreerd;\n\ne. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie\n is ingetrokken op verzoek van de toelatinghouder of ten aanzien waarvan geen aanvraag\n tot verlenging van de toelating of registratie is ingediend overeenkomstig de krachtens\n artikel 4 gestelde regelen omtrent het indienen van een aanvraag;\n\nf. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarop artikel II van de wet van 25 januari 2001, houdende wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet\n 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen) van toepassing is of is geweest.\n\n7 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt door de zorg van Onze Minister\n van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de Staatscourant bekend gemaakt. Hij gaat\n daartoe niet eerder over dan nadat de aanwijzing aan beide Kamers der Staten-Generaal\n is overgelegd voor een periode van 30 dagen.\n\n8 Onze betrokken minister kan, ter uitvoering van een communautaire maatregel, dit artikel\n onder door hem te stellen regelen van overeenkomstige toepassing verklaren voor bestrijdingsmiddelen\n op basis van door hem aangewezen werkzame stoffen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDeze wet wordt aangehaald als Bestrijdingsmiddelenwet 1962.\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Het Loo , 12 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002380/

wetten.nl - Regeling - Wet financiële medewerking oprichting en exploitatie congresgebouw 's-Gravenhage - BWBR0002381

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet financi\u00eble medewerking oprichting en exploitatie congresgebouw 's-Gravenhage - BWBR0002381", "content": "Wet van 19 juli 1962, houdende machtiging tot het verlenen van financi\u00eble medewerking\n ter zake van de oprichting en exploitatie van een Congresgebouw te 's-Gravenhage\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, dat van Staatswege wordt\n deelgenomen in het aandelenkapitaal van een in het leven te roepen Nederlandse naamloze\n vennootschap met als doelstelling de oprichting en exploitatie van een te 's-Gravenhage\n te vestigen congresgebouw, en een gedeeltelijke garantie wordt verleend voor de betaling\n van rente en aflossing op door die vennootschap ter verwezenlijking van dat doel te\n sluiten geldleningen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-04-2008]\n\nOnze Ministers van Economische Zaken en van Financi\u00ebn worden gemachtigd namens de\n Staat:\n\na. tot een bedrag van ten hoogste vijf miljoen gulden deel te nemen in het aandelenkapitaal\n van een Nederlandse naamloze vennootschap, die zal worden in het leven geroepen met\n als doelstelling de oprichting en exploitatie van een te 's-Gravenhage te vestigen\n congresgebouw;\n\nb. ten behoeve van de onder a bedoelde naamloze vennootschap tegenover derden de betaling te garanderen van rente\n en aflossing op de helft van het bedrag van een of meer geldleningen, groot of tezamen\n groot dertig miljoen gulden, door die vennootschap ter verwezenlijking van haar onder\n a genoemde doel te sluiten.\n\n[Regeling vervallen per 01-04-2008]\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het\n Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 19 juli 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nF. J. W. GIJZELS.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002381/

wetten.nl - Regeling - Invoeringswet douanewetgeving - BWBR0002382

{"title": "wetten.nl - Regeling - Invoeringswet douanewetgeving - BWBR0002382", "content": "Wet van 2 augustus 1962, houdende de inwerkingtreding van de Algemene wet inzake de\n douane en de accijnzen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene wet inzake\n de douane en de accijnzen in werking te doen treden en enige in de accijnswetgeving\n en andere wetten voorkomende bepalingen aan te passen aan die wet;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDe Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (Stb. 1961, 31) treedt in werking met ingang van 1 oktober 1962.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n1 De navolgende wetten inzake de in-, uit- en doorvoer worden ingetrokken:\n\n1\u00b0. de wet van 26 augustus 1822 (Stb. 38);\n\n2\u00b0. de wet van 31 maart 1828 (Stb. 10);\n\n3\u00b0. de wet van 4 april 1870 (Stb. 61);\n\n4\u00b0. de wet van 6 april 1877 (Stb. 71);\n\n5\u00b0. de wet van 28 december 1879 (Stb. 250);\n\n6\u00b0. de wet van 7 december 1896 (Stb. 212);\n\n7\u00b0. de wet van 30 maart 1912 (Stb. 135);\n\n8\u00b0. de wet van 31 december 1915 (Stb. 533);\n\n9\u00b0. de wet van 7 juni 1919 (Stb. 318);\n\n10\u00b0. de wet van 4 december 1920 (Stb. 872);\n\n11\u00b0. de wet van 29 december 1922 (Stb. 755);\n\n12\u00b0. de wet van 2 juli 1923 (Stb. 308);\n\n13\u00b0. de wet van 19 maart 1932 (Stb. 110).\n\n2 \n \n [Red: Wijzigt de wet van 23 juni 1960 (Stb. 262), houdende voorzieningen op het terrein\n van de invoerrechten en accijnzen ter uitvoering van het Benelux-Unieverdrag en andere\n internationale overeenkomsten.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nGoederenaangiften en documenten, betrekking hebbende op aan accijns onderworpen goederen,\n zijn in alle gevallen, en zo nodig meermalen, aan verificatie onderworpen. De te betalen,\n af te schrijven of terug te geven accijns wordt berekend overeenkomstig de gedane\n goederenaangifte en met inachtneming van hetgeen bij verificatie van die aangifte\n of van het daarop afgegeven document is bevonden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n1 Ten aanzien van alle geldboeten, welke zijn bedreigd in de wetten, gewijzigd bij de\n artikelen 4-8, geldt een minimum van vijftig cent. In de gevallen waarin die wetten de geldboete\n op een vast bedrag of op een bedrag verband houdende met de ontdoken belasting bepalen,\n geldt dat bedrag als maximum.\n\n2 De in die wetten voorkomende bepalingen met betrekking tot de verbeurdverklaring,\n blijven buiten toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDe bij het in werking treden van deze wet bestaande algemene maatregelen van bestuur\n uitsluitend of mede gegrond op wetten, gewijzigd bij de artikelen 4-8, regelende onderwerpen welker regeling bij de Algemene wet inzake de douane en de\n accijnzen aan de Kroon is opgedragen of voorbehouden, worden geacht uitsluitend of\n mede te zijn gegrond op genoemde Algemene wet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n1 De bepalingen van Titel VI van het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering,\n artikel 56, eerste en tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, en artikel 14a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht blijven ten aanzien van strafzaken betreffende de douane en de accijnzen buiten toepassing,\n behoudens voor zaken waarin reeds het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek\n is gevorderd of een dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is uitgebracht.\n\n2 In artikel 473 van het Wetboek van Strafvordering blijft de zinsnede \"en van de artikelen 528, 530 en 531\" buiten toepassing, voor zoveel Titel VI van het vierde Boek van dat wetboek buiten\n toepassing is verklaard.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n1 De bij deze wet ingetrokken, vervallen of buiten toepassing verklaarde regelingen\n en de krachtens die regelingen uitgevaardigde voorschriften blijven toepassing vinden\n voor zover de bepalingen daarvan betrekking hebben op:\n\na. de verplichtingen welke ingevolge die bepalingen bestaan ten aanzien van documenten\n en andere bescheiden, voor zover die documenten en bescheiden nog niet zijn gezuiverd\n op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, alsmede op de rechtsgevolgen -\n daaronder begrepen de gevolgen van strafrechtelijke aard - welke ingevolge die bepalingen\n ontstaan uit het niet of niet volledig zuiveren van zodanige documenten en bescheiden,\n met dien verstande echter, dat de zuivering daarvan plaats vindt overeenkomstig door\n Ons bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorschriften;\n\nb. ambtelijke bevoegdheden ten aanzien van aangiften en documenten, indien deze nog niet\n voor visitatie of verificatie zijn afgetekend op het tijdstip waarop deze wet in werking\n treedt, alsmede op de rechtsgevolgen - daaronder begrepen de gevolgen van strafrechtelijke\n aard - welke ingevolge die bepalingen bestaan bij ambtelijke bevindingen bij de uitoefening\n van die bevoegdheden, zomede op de rechtsmiddelen welke tegen die bevindingen kunnen\n worden toegepast;\n\nc. strafbare feiten welke zijn begaan v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop deze wet in werking treedt;\n\nd. de vaststelling van de waarde van goederen, de rechtsmiddelen daartegen, alsmede de\n rechtsgevolgen welke ingevolge die bepalingen bestaan in geval van waardeverhoging,\n indien de goederen zijn aangehouden v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop deze wet in werking treedt,\n dan wel zijn aangehouden ingevolge letter b;\n\ne. de rechtsmiddelen tegen de beslissing inzake de vermelding van goederen in specifieke\n aangiften, tegen de toepassing van het tarief van invoerrechten en van de tabel van\n bijzonder invoerrecht, indien de goederen ten invoer zijn aangegeven v\u00f3\u00f3r het tijdstip\n waarop deze wet in werking treedt;\n\nf. de rechtsmiddelen tegen aanhalingen van vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust\n om goederen aan het toezicht te onttrekken of om genomen dwangmaatregelen te verijdelen\n en van voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het toezicht te onttrekken of\n om een vervoermiddel in te richten om goederen aan het toezicht te onttrekken of dwangmaatregelen\n te verijdelen, indien die aanhalingen hebben plaats gehad v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop\n deze wet in werking treedt;\n\ng. de behandeling van ten invoer verboden, onbekende en onbeheerde goederen, indien deze\n zijn aangebracht v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop deze wet in werking treedt;\n\nh. de invordering, indien het betreft een schuld welke invorderbaar is geworden v\u00f3\u00f3r\n het tijdstip waarop deze wet in werking treedt;\n\ni. andere door Ons bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen, in de\n gevallen bij die algemene maatregel van bestuur bepaald.\n\n2 In afwijking in zoverre van het eerste lid, letters a-c, vinden ten aanzien van de daar bedoelde strafbare feiten de artikelen 197-207 van\n de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen toepassing, behoudens voor zaken\n waarin reeds het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd of een\n dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is uitgebracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n1 De publieke, particuliere en fictieve entrepots voor buitenlandse goederen, welke\n bestaan op de dag, voorafgaande aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt,\n worden aangemerkt als publieke, particuliere, onderscheidenlijk fictieve douane-entrepots;\n de op die dag bestaande particuliere en fictieve entrepots voor binnenlandse goederen\n worden aangemerkt als particuliere onderscheidenlijk fictieve accijnsentrepots. De\n op die dag bestaande algemene entrepots en fabrieksentrepots worden aangemerkt als\n publieke douane-entrepots, onderscheidenlijk fabrieksentrepots.\n\n2 De voor de in het eerste lid bedoelde entrepots verleende goedkeuringen worden geacht\n te zijn verleend krachtens artikel 34 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen;\n aan de beheerders van die entrepots wordt geacht een vergunning van de wet te zijn\n verleend op de voet van artikel 35.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDe personen die zijn geadmitteerd als convooilopers, expediteurs, scheepsmakelaars\n en cargadoors v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, worden geacht als\n douane-expediteurs te zijn toegelaten op de voet van artikel 55 van de Algemene wet\n inzake de douane en de accijnzen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDe borgtochten en andere vormen van zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen,\n voortvloeiende uit de bij artikel 3 ingetrokken wetten en de krachtens die wetten uitgevaardigde voorschriften, welke\n zijn gesteld v\u00f3\u00f3r het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, worden, voor zover\n die zekerheid niet wordt gewijzigd of opgeheven, geacht op de voet van de Algemene\n wet inzake de douane en de accijnzen te zijn gesteld voor overeenkomstige verplichtingen,\n voortvloeiende uit die wet of uit de krachtens die wet vastgestelde voorschriften.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nOnze Minister van Financi\u00ebn stelt de voorschriften vast welke ter uitvoering van dit\n hoofdstuk nodig zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDe teksten van de Statistiekwet 1950 en van de Waarborgwet 1950 worden door Onze Minister van Financi\u00ebn overgebracht in de wettelijke spelling en\n door Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst. Onze Minister van Financi\u00ebn stelt tevens de nummering van de artikelen,\n alsmede de aanduiding van de onderdelen van die artikelen opnieuw vast, zulks met\n inachtneming van de bestaande volgorde en brengt de aanhalingen in die wetten van\n artikelen en onderdelen van artikelen daarmede in overeenstemming.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van 1 oktober 1962.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2003]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Invoeringswet douanewetgeving\".\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 2 augustus 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Financi\u00ebn,\n\nVAN DEN BERGE.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002382/

wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek - BWBR0002383

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek - BWBR0002383", "content": "Besluit van 10 augustus 1962, houdende uitvoering van artikel 993b, tweede lid van\n het Burgerlijk Wetboek\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Ministers van Defensie en van Justitie van 17 mei 1962,\n Directoraat Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving en Publiekrecht, nr. 202.180/T en\n van 13 juni 1962, Stafafdeling Wetgeving, nr. 164/662;\n\nGelet op artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 11 juli 1962, nr. 39);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 27 juli 1962, nr. 202.180/Z;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 22-06-2005]\n\n1 De bekendmaking, als bedoeld in artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, geschiedt in opdracht van Onze Minister van Defensie door de militair die het bevel\n voert over het aangewezen gedeelte van de krijgsmacht, als bedoeld in artikel 993, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De bekendmaking geschiedt zowel mondeling als schriftelijk aan dat aangewezen gedeelte\n van de krijgsmacht.\n\n2 Bij de bekendmaking als bedoeld in het eerste lid wordt tevens gewezen op de gevolgen\n van deze bekendmaking ten aanzien van de mogelijkheid een uiterste wil in buitengewone\n omstandigheden te maken en ten aanzien van de geldigheid van reeds gemaakte uiterste\n willen in buitengewone omstandigheden.\n\n3 Onze Minister van Defensie pleegt, alvorens een opdracht te geven als bedoeld in het\n eerste lid, overleg met Onze Minister van Justitie.\n\n[Regeling vervallen per 22-06-2005]\n\nDegene die de bekendmaking heeft gedaan, maakt hiervan een proces-verbaal in tweevoud\n op, hetwelk hij onverwijld zendt aan Onze Minister van Defensie. Deze zendt onverwijld\n een exemplaar aan Onze Minister van Justitie.\n\n[Regeling vervallen per 22-06-2005]\n\nDit besluit treedt in werking tegelijk met de Wet van 27 september 1961, Stb. 304.\n\nOnze Ministers van Defensie en van Justitie zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast\n met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nPorto Ercole, 10 augustus 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002383/

wetten.nl - Regeling - Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Utrecht) - BWBR0002385

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Utrecht) - BWBR0002385", "content": "Uitvoering artikel 58, lid 2, van de Pachtwet (voor Utrecht)\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op artikel 58, lid 3, van de Pachtwet,\n\nBesluit:\n\ngoed te keuren onderstaand krachtens artikel 58, lid 2, van de Pachtwet door de Grondkamer voor Utrecht genomen besluit.\n\nDe Grondkamer voor Utrecht,\n\nGelet op artikel 58, lid 2, van de Pachtwet,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-09-2007]\n\nDe bepaling van de artikelen 2 \u2014 12, 30, derde lid, 31, 33, 36 \u2014 48, 49 en 54, tweede tot en met elfde lid, van de Pachtwet zijn in de provincie Utrecht ook van toepassing op pachtovereenkomsten betreffende\n los land met een oppervlakte van 15 tot 25 are, indien dit land gebruikt wordt voor\n de tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen.\n\n[Regeling vervallen per 01-09-2007]\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die zijner afkondiging\n in de Nederlandse Staatscourant.\n\nAldus vastgesteld in de vergadering van de grondkamer van 16 mei 1962.\n\nDe Secretaris,\n\nL. M. Rutgers van Rozenburg.\n\nDe voorzitter,\n\nMiddelweerd.\n\n's-Gravenhage, 27 augustus 1962\n\nMinister\n\nV. G. M. Marijnen"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002385/

wetten.nl - Regeling - Wet gewetensbezwaren militaire dienst - BWBR0002386

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet gewetensbezwaren militaire dienst - BWBR0002386", "content": "Wet van 27 september 1962, houdende regeling inzake vrijstelling van de militaire\n dienst wegens ernstige gewetensbezwaren\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuwe regeling\n ter uitvoering van artikel 196 van de Grondwet te treffen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:\n\n\u00abmilitair\u00bb: degene die behoort tot de krijgsmacht, ook gedurende de tijd, dat deze niet in werkelijke\n dienst is;\n\n\u00abvervangende dienst\u00bb: de dienst die verplicht wordt vervuld ter vervanging van de militaire dienst;\n\n\u00aberkende gewetensbezwaarde\u00bb degene van wie bezwaren tegen de persoonlijke vervulling van de militaire dienst\n als ernstige gewetensbezwaren zijn erkend;\n\n\u00abgroot verlof\u00bb: de tijd gedurende welke de erkende gewetensbezwaarde geen vervangende dienst vervult\n of behoeft te vervullen;\n\n\u00abtewerkgestelde\u00bb: degene die voor vervangende dienst is opgeroepen van het ogenblik af dat deze op\n de plaats van de eerste bestemming is aangekomen tot het tijdstip, waarop deze met\n groot verlof wordt gezonden;\n\n\u00abdienstplichtige\u00bb: degene die ingevolge de Kaderwet dienstplicht geschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst.\n\n2 Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van personen die\n ongeschikt zijn verklaard, zijn erkend als gewetensbezwaarde, ontheven zijn van de\n verplichting tot het vervullen van de vervangende dienst in gewone omstandigheden,\n disciplinair gestraft of veroordeeld zijn, worden hieronder, voor zover het tegendeel\n niet blijkt, verstaan degenen omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende\n uitspraak onherroepelijk is geworden.\n\n3 Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van het oproepen\n voor de vervangende dienst wordt daaronder ten aanzien van hen die reeds de vervangende\n dienst vervullen verstaan het blijven vervullen van de vervangende dienst.\n\nErnstige gewetensbezwaren in de zin van deze wet zijn de onoverkomelijke gewetensbezwaren\n tegen de persoonlijke vervulling van militaire dienst in verband met het gebruik van\n middelen van geweld waarbij men door dienstvervulling in de Nederlandse krijgsmacht\n kan worden betrokken.\n\n1 Op aanvraag kan Onze Minister van Defensie de bezwaren van een dienstplichtige of\n een militair als ernstige gewetensbezwaren erkennen. De aanvraag vermeldt mede het\n registratienummer en is met redenen omkleed.\n\n2 Onze Minister van Defensie doet een onderzoek instellen naar de vraag of de bezwaren\n zijn aan te merken als ernstige gewetensbezwaren. Onze Minister van Defensie kan het\n inwinnen van een advies achterwege laten, indien het een hernieuwde aanvraag betreft.\n\n1 Degene die een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan door Onze Minister, in afwachting van een beslissing daarop, geheel of gedeeltelijk\n van dienstverrichtingen worden vrijgesteld.\n\n2 Ingeval tegen degene die een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, een strafvervolging is ingesteld wegens overtreding van artikel 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht, wegens ongehoorzaamheid aan enig dienstbevel of dienstvoorschrift, dan wel wegens\n overtreding van artikel 36 van de Kaderwet dienstplicht kan het openbaar ministerie besluiten deze strafvervolging, in afwachting van een\n beslissing op die aanvraag, te schorsen. Ingeval van een hernieuwde aanvraag wordt\n geen schorsing verleend, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.\n\n1 Het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderzoek wordt verricht door een of meer leden van een commissie van advies.\n De leden van de commissie worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.\n\n2 De commissie brengt advies uit, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld ter\n zitting te worden gehoord.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n1 Indien Onze Minister van Defensie van oordeel is, dat de bezwaren zijn aan te merken\n als ernstige gewetensbezwaren, zal hij die bezwaren als zodanig erkennen.\n\n2 Indien aanvrager zonder gegronde redenen niet voor het onderzoek ter zitting voor\n de commissie, bedoeld in artikel 5, is verschenen, wordt de aanvraag in ieder geval afgewezen.\n\n1 Indien de aanvrager bezwaar maakt tegen een besluit tot afwijzing van de aanvraag\n om erkenning, beslist Onze Minister van Defensie op dat bezwaar na advies van de commissie,\n bedoeld in artikel 5, eerste lid. De commissie adviseert nadat zij met ten minste drie leden een onderzoek heeft ingesteld.\n\n2 In de gevallen genoemd in artikel 7:3, onder a tot en met e, van de Algemene wet bestuursrecht wint Onze Minister van Defensie geen advies als bedoeld in het eerste lid in.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering\n van dit hoofdstuk.\n\n1 Een beschikking op grond van artikel 4 blijft van kracht totdat de afwijzing van een aanvraag omtrent erkenning als gewetensbezwaarde\n onherroepelijk is geworden.\n\n2 Zolang de beroepstermijn niet is verstreken, dan wel op een tegen een beschikking\n omtrent erkenning als gewetensbezwaarde ingesteld beroep als bedoeld in artikel 7b niet is beslist, kan Onze Minister van Defensie alsnog toepassing geven aan artikel 4, eerste lid.\n\n1 De erkende gewetensbezwaarde is onder alle omstandigheden vrijgesteld van de militaire\n dienst. Evenmin mogen degene werkzaamheden worden opgedragen, welke naar hun aard\n er slechts op gericht kunnen zijn de krijgsmacht hulp te verlenen.\n\n2 Onverminderd het vierde lid is de dienstplichtige die als gewetensbezwaarde is erkend,\n verplicht tot vervangende dienst in gewone omstandigheden en vervangende dienst in\n buitengewone omstandigheden.\n\n3 De militair, die als gewetensbezwaarde is erkend, wordt zo spoedig mogelijk uit de\n militaire dienst ontslagen.\n\n4 De erkende gewetensbezwaarde die als dienstplichtige uitsluitend in buitengewone omstandigheden\n tot het vervullen van werkelijke dienst zou kunnen worden verplicht is alleen verplicht\n tot het vervullen van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden.\n\nHet recht tot strafvordering terzake van een delict, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, vervalt, zodra de gewetensbezwaren van de verdachte zijn erkend.\n\n1 De erkende gewetensbezwaarde wordt op of zo spoedig mogelijk na de datum, waarop deze\n zijn militaire dienst zou moeten aanvangen of voortzetten, door Onze Minister van\n Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de vervangende dienst opgeroepen. De erkende\n gewetensbezwaarde is verplicht aan deze oproeping gevolg te geven.\n\n2 Voor vervangende dienst in gewone omstandigheden worden erkende gewetensbezwaarden\n ouder dan 35 jaar niet opgeroepen. In geval van buitengewone omstandigheden vindt\n geen oproeping van erkende gewetensbezwaarden ouder dan 45 jaar plaats.\n\n1 De duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden is een derde langer dan\n die van het verplichte verblijf onder de wapenen voor opleiding en oefening van het\n merendeel van de dienstplichtigen.\n\n2 De duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden wordt voor de dienstplichtige\n die als gewetensbezwaarde is erkend, verminderd met de duur van de werkelijke dienst\n die de betrokkene reeds als dienstplichtige in gewone omstandigheden heeft volbracht.\n\n3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de duur van de vervangende\n dienst in gewone omstandigheden verkorten ten aanzien van de dienstplichtige, die\n voor het ontslag uit militaire dienst, de opleiding en oefening reeds heeft volbracht.\n\n4 De duur van de vervangende dienst in buitengewone omstandigheden is voor de erkende\n gewetensbezwaarde gelijk aan de periode gedurende welke de betrokkene als dienstplichtige\n in buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst zou zijn geweest.\n\n5 Voor zover de erkende gewetensbezwaarde bij aanvang van de vervulling van de vervangende\n dienst in buitengewone omstandigheden de vervangende dienst in gewone omstandigheden\n nog niet heeft volbracht, wordt voor de betrokkene de periode gedurende welke deze\n verplicht is tot vervulling van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden\n verlengd. Voor zover als gevolg van be\u00ebindiging van de buitengewone omstandigheden\n geen of geen verdere toepassing kan worden gegeven aan de eerste volzin is de betrokkene\n nog verplicht tot vervulling van vervangende dienst in gewone omstandigheden.\n\n6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van personen worden aangewezen die\n niet of voorlopig niet tot het vervullen van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden\n worden opgeroepen.\n\n1 De vervangende dienst wordt vervuld bij overheidsdiensten, dan wel bij, door Onze\n Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen, voor tewerkstelling van\n gewetensbezwaarden geschikte instellingen, die in het algemeen belang werkzaam zijn.\n\n2 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan aan de tewerkstelling, anders\n dan bij overheidsdiensten, voorwaarden verbinden.\n\n3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepaalt bij welke instantie of\n in wiens dienst de tewerkstelling plaats vindt.\n\nDe tewerkgestelde is verplicht de opdrachten en voorschriften naar behoren na te leven,\n die de betrokkene worden gegeven of voor de betrokkene zijn vastgesteld door of vanwege\n Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of degene aan wie bij de instelling\n of dienst van tewerkstelling de bevoegdheid tot het geven van opdrachten of het vaststellen\n van voorschriften krachtens bijzondere aanwijzing of ten aanzien van aldaar werkzame\n werknemers uit hoofde van zijn functie toekomt. De tewerkgestelde is voorts in het\n algemeen verplicht zich tijdens de vervangende dienst naar behoren te gedragen.\n\nOnze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verleent in bij algemene maatregel\n van bestuur nader aangewezen categorie\u00ebn van gevallen ontheffing van de vervangende\n dienst in gewone omstandigheden wegens:\n\na. persoonlijke onmisbaarheid;\n\nb. de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden;\n\nc. kostwinnerschap;\n\nd. het bekleden van een geestelijk ambt of het volgen van een opleiding tot een zodanig\n ambt; of\n\ne. broeder- of zusterdienst.\n\n1 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.\n\n2 Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.\n\n3 Een ontheffing kan door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden\n ingetrokken, wanneer:\n\na. een of meer redenen waarom de ontheffing is verleend, zijn vervallen;\n\nb. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet worden nageleefd; of\n\nc. na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien\n deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in\n die vorm zou zijn verleend.\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking\n tot de ontheffing. Een krachtens artikel 15 of krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt\n niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad\n waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de\n beide kamers der Staten-Generaal.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n1 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de dienstplichtige die als\n gewetensbezwaarde is erkend, verplichten de vervangende dienst in gewone omstandigheden\n bij gedeelten in twee of meer niet aansluitende tijdvakken te vervullen.\n\n2 Indien de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt opgelegd als gevolg van omstandigheden\n onafhankelijk van de wil van de tewerkgestelde komt het tijdvak gelegen tussen de\n gedeelten van de vervangende dienst in mindering op de duur van de vervangende dienst\n in gewone omstandigheden.\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\nDe vervangende dienst kan voor de tewerkgestelde, indien deze voor groot verlof in\n aanmerking komt, worden verlengd:\n\na. gedurende evenveel dagen als deze door ongeoorloofde afwezigheid niet aan de dagelijkse\n dienst heeft deelgenomen;\n\nb. zolang het vertrek met groot verlof gevaar zou opleveren voor de verspreiding van\n een heersende of geheerst hebbende besmettelijke ziekte.\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n1 Het verlenen van groot verlof geschiedt door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\n2 De erkende gewetensbezwaarde met groot verlof is verplicht om aan Onze Minister van\n Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen functionarissen inzage te verlenen\n van de aan de gewetensbezwaarde ter zake van de erkenning uitgereikte bescheiden alsmede\n om aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid desgevraagd alle gewenste\n inlichtingen te verschaffen in verband met de betreffende vervangende dienst.\n\nDe uit deze wet voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het vervullen van\n vervangende dienst zijn niet langer van toepassing indien de betrokkene:\n\na. blijkt daarvoor wegens ziekte of gebreken voorgoed ongeschikt te zijn;\n\nb. blijkens een verdrag daartoe niet is verplicht; of\n\nc. het Nederlanderschap verliest.\n\n1 Vervreemding, verpanding of belening van het aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld\n is slechts geldig voor zover beslag op zijn zakgeld geldig zou zijn bij ontbreken\n van andere inkomsten.\n\n2 Een volmacht tot invordering van het zakgeld is slechts geldig, indien zij schriftelijk\n is verleend. Zij is steeds herroepelijk.\n\n3 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.\n\nDe tewerkgestelde die zich gedraagt in strijd met artikel 14 kan deswege disciplinair worden gestraft door een daartoe door Onze Minister van\n Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen persoon.\n\n1 De disciplinaire straffen zijn:\n\na. berisping;\n\nb. geldboete, van ten minste \u20ac 2 en ten hoogste het bedrag van het zakgeld over een halve\n maand;\n\nc. verlenging van de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden met ten\n hoogste veertien dagen.\n\n2 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze geheel of ten dele niet\n ten uitvoer zal worden gelegd, indien de tewerkgestelde zich gedurende een vastgestelde\n termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing\n plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.\n\n3 Een opgelegde geldboete kan worden ge\u00efnd door inhouding van het bedrag op het aan\n de tewerkgestelde toekomende zakgeld. Een geldboete kan niet worden ge\u00efnd, indien\n en voor zover daardoor de som van de in \u00e9\u00e9n kalendermaand te innen geldboeten, ingevolge\n deze wet aan de tewerkgestelde opgelegd, het bedrag gelijk aan \u00e9\u00e9n derde gedeelte\n van het zakgeld over \u00e9\u00e9n maand te boven zou gaan.\n\n4 Bij be\u00ebindiging van de vervangende dienst in gewone omstandigheden worden geldboeten,\n voor zover zij nog niet zijn ge\u00efnd, op het nog aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld\n ingehouden.\n\n5 Geen straf van verlenging kan worden opgelegd indien en voor zover als gevolg daarvan\n de krachtens artikel 12 vastgestelde duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden van de tewerkgestelde\n met meer dan dertig dagen zou worden verlengd.\n\n1 Geen straf wordt opgelegd of het voorwaardelijke karakter van een opgelegde straf\n herroepen dan nadat de tewerkgestelde in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk\n binnen zes maal vierentwintig uur te verantwoorden. Bij de uitnodiging zich te verantwoorden\n worden afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken meegezonden, tenzij\n het belang van geheimhouding van gegevens of het belang van derden zich daartegen\n verzet.\n\n2 De tewerkgestelde die zich overeenkomstig het eerste lid heeft verantwoord wordt\n op verzoek in de gelegenheid gesteld ten overstaan van de strafoplegger dan wel een\n door deze aangewezen andere persoon een nadere mondelinge toelichting op de verantwoording\n te geven.\n\n3 De strafoplegging of herroeping geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed.\n\n4 De gestrafte ontvangt van de strafoplegging of herroeping onverwijld bericht door\n toezending of uitreiking van het daartoe strekkende besluit. Daarbij wordt degene\n medegedeeld binnen welke termijn en bij welke instantie degene beroep kan instellen.\n\n1 De gestrafte kan binnen vijf dagen na de ontvangst van het in artikel 32, vierde lid, bedoelde bericht beroep instellen bij de rechtbank Den Haag. De straf, behalve die\n van berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden,\n tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.\n\n2 De behandeling van het beroep geschiedt door een meervoudige kamer van de rechtbank,\n welke zitting houdt en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter,\n lid of plaatsvervangend lid zijn van de rechtbank en \u00e9\u00e9n niet tot de rechterlijke\n macht behoort. Laatstgenoemde en zoveel plaatsvervangers voor deze als Wij dienstig\n oordelen worden door Ons benoemd op voordracht van Onze Ministers van Veiligheid en\n Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de tijd van vier jaren.\n\n3 Aan de deskundige leden en hun plaatsvervangers wordt een vergoeding toegekend met\n overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.\n Op hen zijn artikel 4 en de artikelen 46c, 46ca, 46d, 46e, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Op de zittende leden van de in het tweede lid bedoelde kamer zijn de artikelen 512 tot en met 515 en de artikelen 517 en 518 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Het beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift bij de griffie van\n de in artikel 33, eerste lid, genoemde rechtbank.\n\n2 De rechtbank kan bij gemotiveerde beslissing verklaren, dat een na de beroepstermijn\n ingediend beroepschrift geacht wordt tijdig te zijn ingekomen indien de gestrafte\n redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.\n\n1 Het beroep wordt zo spoedig mogelijk behandeld. De voorzitter van de in artikel 33, tweede lid, bedoelde kamer bepaalt de dag van behandeling.\n\n2 De gestrafte wordt ten minste zes dagen voor de behandeling van het beroep door de\n griffier opgeroepen. Daarbij wordt de gestrafte opmerkzaam gemaakt op de bevoegdheid\n zich door een raadsman te doen bijstaan, alsmede op het recht op kennisneming van\n de processtukken. Indien de gestrafte niet verschijnt en de rechtbank de aanwezigheid\n van de gestrafte noodzakelijk acht, kan zij de behandeling van het beroep voor bepaalde\n tijd uitstellen en de oproeping van de gestrafte gelasten. Verschijnt deze ten dienende\n dage wederom niet, dan kan de rechtbank het beroep vervallen verklaren.\n\n1 De behandeling van het beroep geschiedt ter openbare terechtzitting. De voorzitter\n heeft de leiding van de behandeling. Hij kan op verzoek van de gestrafte of om redenen\n aan de openbare orde ontleend gelasten dat de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt.\n\n2 De gestrafte kan zich door een raadsman doen bijstaan.\n\nDe rechtbank kan weigeren personen, die geen advocaat zijn, als raadsman toe te laten.\n\n3 De rechtbank is bevoegd getuigen en deskundigen schriftelijk te bevragen of op te\n roepen. Vergoeding van door getuigen en deskundigen gemaakte kosten geschiedt overeenkomstig\n het bepaalde krachtens de Wet tarieven in strafzaken.\n\n1 De rechtbank beslist uiterlijk op de veertiende dag na afloop van de behandeling van\n het beroep in een schriftelijke, met redenen omklede, uitspraak.\n\n2 De voorlezing van de uitspraak in beroep geschiedt in het openbaar en de uitspraak\n wordt de gestrafte uitgereikt of toegezonden. Een afschrift van de uitspraak wordt\n toegezonden aan degene die de straf in eerste aanleg heeft opgelegd en aan Onze Minister\n van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\n3 De rechtbank bevestigt in beroep de beslissing in eerste aanleg tot oplegging of\n uitvoerbaarverklaring van straf of vernietigt deze geheel of gedeeltelijk en doet\n de zaak zelf af.\n\n4 Indien bij de beslissing in beroep een reeds geheel of gedeeltelijk ten uitvoer gelegde\n straf van verlenging van de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden\n wordt tenietgedaan of verminderd, bepaalt de rechtbank, volgens bij algemene maatregel\n van bestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel\n zal worden hersteld.\n\n5 Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen verdere voorziening open.\n\n1 Het recht van strafvordering vervalt door de toepassing van disciplinaire straf.\n\n2 Boven de door de strafrechter uitgesproken straf zal geen disciplinaire straf worden\n opgelegd.\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n[Vervallen per 01-07-1986]\n\n1 Degene die opzettelijk niet voldoet aan een wettige oproeping tot het vervullen van\n vervangende dienst, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren\n of geldboete van de vierde categorie.\n\n2 Blijkt niet, dat het feit opzettelijk is gepleegd, dan wordt degene gestraft met\n gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de derde categorie.\n\n1 Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie\n wordt gestraft degene die niet voldoet aan de ingevolge artikel 27, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.\n\n2 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie\n wordt gestraft degene die opzettelijk niet voldoet aan de ingevolge artikel 27, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.\n\n1 De tewerkgestelde, die opzettelijk ongeoorloofd afwezig is, wordt gestraft:\n\na. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie,\n indien die afwezigheid langer dan vier dagen duurt;\n\nb. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie,\n indien die afwezigheid langer dan dertig dagen duurt dan wel de schuldige zich heeft\n verwijderd met het oogmerk zich voorgoed aan de dienstverplichtingen te onttrekken.\n\n2 Onder afwezig zijn wordt verstaan het afwezig zijn van die plaats of plaatsen waar\n de tewerkgestelde zich ter vervulling van de op betrokkene rustende dienstverplichtingen\n behoort te bevinden; onder zich verwijderen wordt mede begrepen het zich schuil houden,\n afwezig blijven of achterblijven van die plaats of plaatsen.\n\nDe tewerkgestelde die de dienstverplichtingen stelselmatig niet nakomt wordt gestraft\n met gevangenisstraf van ten hoogste \u00e9\u00e9n jaar en negen maanden of geldboete van de\n vierde categorie.\n\n1 De duur van een vrijheidsberoving ondergaan wegens overtreding van een van de artikelen 52, 52a, 53, eerste lid, en 54 komt in mindering op de duur van de vervangende dienst in gewone of buitengewone\n omstandigheden.\n\n2 In gevallen waarin na toepassing van het eerste lid de tewerkgestelde nog verplicht\n is tot het vervullen van vervangende dienst gedurende \u00e9\u00e9n maand of minder, kan Onze\n Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de tewerkgestelde van deze verplichting\n ontslaan.\n\nOnze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan degene, die op grond van artikel 52, eerste lid, of wegens een misdrijf begaan tijdens de vervangende dienst onherroepelijk is veroordeeld\n tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, ontslaan van de voor die persoon uit deze\n wet voortvloeiende verplichtingen.\n\n1 De in de artikelen 52, eerste lid, 52a, tweede lid, 53 en 54, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.\n\n2 De in de artikelen 52, tweede lid, en 52a, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.\n\n1 Met betrekking tot de voorlopige hechtenis worden misdrijven, omschreven in deze\n wet, gelijkgesteld met misdrijven, waarop als maximum een gevangenisstraf van vier\n jaren of meer is gesteld.\n\n2 Met het opsporen van deze feiten zijn, behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen personen.\n\n3 Zij die ingevolge het voorgaande lid met de opsporing zijn belast, kunnen degene\n die zich schuldig maakt aan een feit, strafbaar gesteld bij deze wet, na aanhouding\n overbrengen naar de plaats waar degene zich voor het vervullen van de dienstverplichtingen\n behoort te bevinden.\n\n1 De voor de uitvoering van deze wet nodige regelen worden bij of krachtens algemene\n maatregel van bestuur vastgesteld, tenzij de wet anders bepaalt.\n\n2 Hierbij zal de rechtspositie van de dienstplichtigen die als gewetensbezwaarden zijn\n erkend zoveel mogelijk op gelijke wijze worden geregeld als die van de dienstplichtige\n militairen.\n\nAlle stukken, die in verband met de bepalingen van deze wet of van de te harer uitvoering\n gegeven voorschriften worden gevorderd, ingediend, overgelegd of uitgereikt, zijn\n vrij van legesheffing, van kosten van legalisatie en van griffiekosten.\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n[Vervallen per 01-09-2003]\n\n1 Ten aanzien van erkende gewetensbezwaarden worden de artikelen 11 tot en met 13 alsmede de artikelen 23 en 25 bij inwerkingtreding van de Kaderwet dienstplicht opgeschort.\n\n2 \nHoofdstuk 4 van de Kaderwet dienstplicht is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde opschorting is niet van toepassing bij de oproeping\n van dienstplichtigen als bedoeld in artikel 64 van de Kaderwet dienstplicht.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Wet gewetensbezwaren militaire dienst\".\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeri\u00eble departementen, autoriteiten, colleges\n en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 27 september 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002386/

wetten.nl - Regeling - Instellingsbesluit Nieuw-Guinea-herinneringskruis - BWBR0002387

{"title": "wetten.nl - Regeling - Instellingsbesluit Nieuw-Guinea-herinneringskruis - BWBR0002387", "content": "Besluit van 29 september 1962, houdende instelling van het Nieuw-Guinea-herinneringskruis\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de gemeenschappelijke voordracht van Onze minister van defensie van 27 september\n 1962, directie militair personeel, nr. P. 122.894/B, en van de staatssecretaris van\n binnenlandse zaken van 27 september 1962, directoraat-generaal voor Nederlands Nieuw-Guinea,\n nr. 518196/-;\n\nOverwegende, dat het gewenst is om aan militairen van de Koninklijke marine, van de\n Koninklijke landmacht, van de Koninklijke luchtmacht, alsmede aan niet-militairen,\n Nederlanders, die zich in Nederlands Nieuw-Guinea in militaire zin verdienstelijk\n hebben gemaakt een herinneringsteken toe te kennen en dit herinneringsteken tevens\n dienstbaar te stellen als beloning voor hen, die in militair verband hebben deelgenomen\n aan een door de overheid bevolen actie of een verkennings- of patrouilletocht;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nIngesteld wordt een \"Nieuw-Guinea-herinneringskruis\", waaraan een gesp voor krijgsverrichtingen\n kan worden verbonden.\n\n1 Het Nieuw-Guinea Herinneringskruis wordt toegekend aan de militairen van de Koninklijke\n marine, van de Koninklijke landmacht, van de Koninklijke luchtmacht alsmede aan de\n militairen van het voormalig Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger, die in Nieuw-Guinea\n of de aangrenzende zeegebieden gedurende het tijdvak van 28 december 1949 tot 23 november\n 1962 ten minste drie maanden in werkelijke dienst zijn geweest.\n\n2 Het herinneringskruis kan mede worden toegekend aan niet-militairen, Nederlanders,\n die zich in het tijdvak, genoemd in het eerste lid, in militaire zin verdienstelijk\n hebben gemaakt.\n\n3 Aan hen die in 1962 in de gebieden, genoemd in het eerste lid, in militair verband\n hebben deelgenomen aan een actie of een verkennings- of patrouilletocht, bevolen door\n de militaire overheid, wordt een gesp toegekend.\n\nDe toekenning van de gesp is onafhankelijk van de duur van de actie of tocht waaraan\n werd deelgenomen.\n\n4 Zij, die in aanmerking komen voor een gesp, hebben tevens aanspraak op het herinneringskruis,\n ook indien zij niet voldoen aan de diensttijdseis, genoemd in het eerste lid.\n\n5 Het herinneringskruis, eventueel met gesp, kan posthuum worden toegekend.\n\nDe toekenning van het herinneringskruis en van de gesp geschiedt:\n\na. aan de militairen van de Koninklijke marine, van de Koninklijke landmacht, van de\n Koninklijke luchtmacht en van het voormalig Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger:\n door Onze minister van defensie, of namens deze door een door hem daartoe aangewezen\n autoriteit;\n\nb. aan personen als bedoeld in artikel 2, tweede lid: door Onze minister van binnenlandse zaken of namens deze door een door hem daartoe\n aangewezen autoriteit.\n\n1 Het versiersel van het herinneringskruis, waarvan het standaardmodel nader zal worden\n vastgesteld, bestaat uit een vierarmig kruis van goudkleurig metaal waarvan de verticale\n armen langer zijn dan de horizontale.\n\nIn het hart van het kruis bevindt zich een cirkelvormig schild. Op het schild is in\n sterk reli\u00ebf aangebracht een vijfpuntige ster. Als randschrift zijn aangebracht de\n woorden Nederland en Nieuw-Guinea. Het geheel wordt gedekt door de Koninklijke kroon.\n\nOp de keerzijde van het kruis is eveneens een cirkelvormig schild van gelijke grootte\n aangebracht waarop is afgebeeld de leeuw uit het Rijkswapen gedekt door de Koninklijke\n kroon.\n\n2 Het kruis wordt gedragen op een zijden lint met aan de boorden smalle strepen onderscheidenlijk\n dubbel rood wit blauw en blauw wit rood met een brede middenbaan van effen groen.\n In opgemaakte vorm is de breedte van het lint 48 mm.\n\n3 De gesp geeft het jaartal 1962 aan en wordt gedragen op het lint boven het kruis.\n\n4 Het is aan hen, die gerechtigd zijn tot het dragen van het herinneringskruis eventueel\n met gesp, vergund een kruis van verkleind model onder aan het lint, danwel het lint\n alleen te dragen. Indien alleen het lint wordt gedragen, zal de gesp worden aangegeven\n door een goudkleurige vijfpuntige ster op het lint.\n\nDe betrokken minister kan het herinneringskruis, eventueel met gesp, tijdelijk of\n blijvend ontnemen aan hen, die het zich naar zijn oordeel niet langer waardig tonen.\n\nOnze ministers van defensie en van binnenlandse zaken zijn, ieder voor zover hem betreft,\n belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de kanselier der\n Nederlandse orden.\n\n\n\nSoestdijk, 29 september 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,\n\nTH. H. BOT.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002387/

wetten.nl - Regeling - Inventarisatiebeschikking Wijn 1962 - BWBR0002388

{"title": "wetten.nl - Regeling - Inventarisatiebeschikking Wijn 1962 - BWBR0002388", "content": "Inventarisatiebeschikking wijn 1962\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nOverwegende, dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel\n 2, lid 2, van de Verordening nr. 134 van de Commissie van de Europese Economische\n Gemeenschap betreffende de opgaven van oogsten en voorraden van wijn (Pb. E.G. 1962,\n 111);\n\nGelet op de Landbouwwet,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-04-2022]\n\nAls autoriteit, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening nr. 134 van de Commissie\n van de Europese Economische Gemeenschap wordt aangewezen:\n\nhet Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten, te 's-Gravenhage;\n\nhet Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten, te 's-Gravenhage, als gemachtigde in\n de zin van artikel 27 van de Landbouwwet.\n\n[Regeling vervallen per 01-04-2022]\n\nHet Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten dient de door hetzelve ontvangen opgaven\n van de aanwezige voorraden wijn jaarlijks uiterlijk 31 januari in bij het Ministerie\n van Landbouw en Visserij.\n\n[Regeling vervallen per 01-04-2022]\n\nDeze beschikking kan worden aangehaald als: Inventarisatiebeschikking Wijn 1962.\n\n's-Gravenhage, 15 november 1962\n\nMinister\n\nplv. secretaris-generaal\n\nDani\u00ebls"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002388/

wetten.nl - Regeling - Hamsterwet - BWBR0002389

{"title": "wetten.nl - Regeling - Hamsterwet - BWBR0002389", "content": "Wet van 29 november 1962, houdende een regeling tot het tegengaan van het hamsteren\n van goederen in buitengewone omstandigheden\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, de mogelijkheid te openen\n regelen te stellen teneinde het hamsteren van goederen in geval van buitengewone omstandigheden\n tegen te gaan;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit,\n op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte daarvan\n artikel 3 in werking worden gesteld.\n\n2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel\n van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de\n bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.\n\n3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het\n eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.\n\n4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen\n die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra\n de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.\n\n5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen\n wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.\n\n6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst\n in het Staatsblad.\n\n[Vervallen per 01-05-1997]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan regels stellen tot het tegengaan\n van het hamsteren van andere goederen dan de in het tweede lid bedoelde.\n\n2 Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan regels stellen tot het\n tegengaan van het hamsteren van voortbrengselen als bedoeld in de omschrijving van\n het begrip produkten, in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Landbouwwet.\n\n3 De krachtens het eerste of het tweede lid gestelde regels kunnen onder meer inhouden\n een verbod daarbij aangewezen goederen binnen daarbij aangegeven tijdsruimten in grotere\n dan daarbij aangegeven hoeveelheden af te leveren of in ontvangst te nemen.\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1962. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Een ministeri\u00eble regeling als bedoeld in artikel 3, of een regeling tot wijziging of intrekking daarvan, en een besluit als bedoeld\n in artikel 4, vierde lid, treden niet in werking alvorens te zijn bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant of op een andere door Onze betrokken Minister bepaalde wijze.\n\n2 Een besluit als bedoeld in artikel 4, vierde lid, treedt niet in werking alvorens het is bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant of op een andere door Onze betrokken Minister bepaalde wijze.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast\n de bij besluit van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen ambtenaren\n of, voor zover het de voedselvoorziening betreft, de bij besluit van Onze Minister\n van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n3 Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.\n\n4 Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving\n van de krachtens deze wet opgelegde verplichtingen.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n1 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover\n het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting\n die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de\n uitvoering van de militaire taak.\n\n2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening\n van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak,\n vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet\n kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet\n is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van\n een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.\n\n1 Deze wet kan worden aangehaald als \"Hamsterwet\".\n\n2 Met uitzondering van de artikelen 3-5 treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.\n\n3 De artikelen 3 tot en met 5 treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeri\u00eble departementen, autoriteiten, colleges\n en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 29 november 1962.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President,\n\nMinister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002389/

wetten.nl - Regeling - Wet inzake het Agentschap der Westeuropese Unie - BWBR0002390

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet inzake het Agentschap der Westeuropese Unie - BWBR0002390", "content": "Wet van 29 november 1962, houdende goedkeuring van het Verdrag van Parijs van 14 december\n 1957 betreffende door de Lid-Staten van de Westeuropese Unie te nemen maatregelen\n teneinde het Agentschap voor het Toezicht op de bewapening in staat te stellen op\n doeltreffende wijze toezicht uit te oefenen en houdende voorziening in een behoorlijke\n rechtsbescherming overeenkomstig Protocol No. IV bij het Verdrag van Brussel\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het Verdrag van Parijs van 14 december\n 1957, betreffende door de Lid-Staten van de Westeuropese Unie te nemen maatregelen\n teneinde het Agentschap voor het toezicht op de bewapening in staat te stellen op\n doeltreffende wijze toezicht uit te oefenen en houdende voorziening in een behoorlijke\n rechtsbescherming overeenkomstig Protocol no. IV bij het Verdrag van Brussel zoals\n gewijzigd bij de op 23 oktober 1954 te Parijs ondertekende Protocollen, ingevolge\n artikel 60, tweede lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft alvorens te kunnen worden bekrachtigd\n en dat het voorts wenselijk is enige regelen te stellen ter uitvoering van eerstgenoemd\n Verdrag;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nHet op 14 december 1957 te Parijs tot stand gekomen Verdrag, betreffende door de Lid-Staten\n van de Westeuropese Unie te nemen maatregelen teneinde het Agentschap voor het toezicht\n op de bewapening in staat te stellen op doeltreffende wijze toezicht uit te oefenen\n en houdende voorziening in een behoorlijke rechtsbescherming overeenkomstig Protocol\n no. IV bij het Verdrag van Brussel zoals gewijzigd bij de op 23 oktober 1954 te Parijs\n ondertekende Protocollen, van welk Verdrag de tekst is geplaatst in Tractatenblad 1958, 71, en de vertaling in het Nederlands in Tractatenblad 1958, 161, wordt voor Nederland goedgekeurd.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\n1 Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie houdt een register, vermeldend\n de ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, ten aanzien waarvan krachtens het\n in artikel 1 genoemde Protocol no. IV controlemaatregelen kunnen worden gelast. Indien ten aanzien\n van een onderneming slechts bepaalde van de in dat Protocol bedoelde controlemaatregelen\n kunnen worden gelast, wordt dit in het register vermeld.\n\n2 Het register is niet openbaar. Afschrift van het register en van de daarin aangebrachte\n wijzigingen wordt onverwijld aan het in artikel 1 genoemde agentschap toegezonden.\n\n3 Onze genoemde Minister doet aan de eigenaren van de betrokken ondernemingen mededeling\n van de inhoud der in het register ten aanzien van hun onderneming opgenomen vermelding.\n In geval van mede\u00ebigendom kan hij volstaan met een mededeling aan \u00e9\u00e9n der eigenaren.\n\n4 Op verzoek van de eigenaar van een onderneming of van een persoon, belast met de\n leiding van een onderneming of van een onderdeel daarvan, wordt hem door Onze genoemde\n Minister medegedeeld, of de onderneming in het register vermeld is, en, zo dit het\n geval is, van de inhoud der vermelding mededeling gedaan.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\n1 De eigenaar van een onderneming, aan wie van de inhoud der ten aanzien van zijn onderneming\n in het register opgenomen vermelding mededeling is gedaan, is verplicht de personen,\n belast met de leiding van de onderneming of van het betrokken onderdeel, van de mededeling\n in kennis te stellen.\n\n2 Ingeval de onderneming wordt overgedragen, is de eigenaar verplicht de nieuwe eigenaar\n van de gedane mededeling in kennis te stellen.\n\n3 In geval van mede\u00ebigendom is de eigenaar, aan wie de mededeling is gedaan, verplicht\n zijn mede\u00ebigenaren, voor zover mogelijk, van die mededeling in kennis te stellen.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nDe eigenaar van een in het register vermelde onderneming, alsmede de personen, belast\n met de leiding van de onderneming of van het betrokken onderdeel, zijn verplicht medewerking\n aan de uitvoering van de krachtens Protocol no. IV gelaste controlemaatregelen te\n verlenen.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nIndien de in artikel 4 vervatte verplichting niet wordt nageleefd, kan de controleur zich met behulp van\n de sterke arm de verlangde toegang tot de onderneming of van het betrokken onderdeel,\n met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, en inzage verschaffen.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nDe eigenaar van de betrokken onderneming, alsmede de personen, belast met de leiding\n van de onderneming of van het betrokken onderdeel, kunnen verlangen, dat bij de uitvoering\n van de controlemaatregelen een door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw\n en Innovatie aangewezen ambtenaar aanwezig is.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nNiet-naleving van de in artikel 4 vervatte verplichting is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten\n hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie.\n\n[Vervallen per 01-09-1976]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nTen aanzien van feiten, tegenover controleurs van het Agentschap begaan, die, indien\n zij worden begaan tegenover Nederlandse ambtenaren, strafbaar zijn, worden bedoelde\n controleurs met Nederlandse ambtenaren gelijkgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Wet inzake het Agentschap der Westeuropese Unie.\n\n[Regeling vervallen per 25-01-2014]\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het\n Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 2-10, welke in werking treden op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 29 november 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken,\n\nJ. LUNS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. Beerman."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002390/

wetten.nl - Regeling - Vervoersnoodwet - BWBR0002391

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vervoersnoodwet - BWBR0002391", "content": "Wet van 5 december 1962, houdende regeling van het vervoer te land en op de binnenwateren\n in buitengewone omstandigheden\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen, teneinde\n in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone\n omstandigheden de instandhouding van het vervoer te land en op de binnenwateren en\n een doelmatig gebruik der vervoermiddelen zoveel mogelijk te waarborgen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 In deze wet wordt verstaan onder:\n\na. \"Onze Minister\": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nb. \"vervoermiddelen\":\n\n1\u00b0. vaartuigen, hoe ook genaamd en van welke aard ook, behalve zeeschepen in de zin van\n artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;\n\n2\u00b0. motorrijtuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en aanhangwagens, bestemd om door zodanige motorrijtuigen te worden voortbewogen;\n\n3\u00b0. spoorvoertuigen;\n\nc. \"houder\": hij die als eigenaar of krachtens enige andere rechtstitel gerechtigd is\n een vervoermiddel te gebruiken.\n\n2 Onder vervoer wordt in deze wet mede verstaan het verplaatsen van vervoermiddelen\n met behulp van een ander vervoermiddel.\n\n1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 8, 9, 10, 12, 13, 15 en 17 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.\n\n2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel\n van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de\n bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.\n\n3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het\n eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.\n\n4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen\n die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra\n de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.\n\n5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen\n wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.\n\n6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst\n in het Staatsblad.\n\n1 De in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering\n van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie\n gezamenlijk.\n\n2 Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening\n van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze\n Minister van Defensie.\n\n3 Indien krachtens artikel 18, eerste lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege de uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering\n van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.\n\n[Vervallen per 01-05-1997]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1962. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nOnze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn zich in\n door hem te bepalen gevallen en op een door hem te bepalen wijze en plaats al of niet\n met het vervoermiddel te melden, zonodig onder mededeling van gegevens omtrent het\n gebruik, dat van het vervoermiddel wordt gemaakt.\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n1 Met betrekking tot het in het eerste lid van artikel 10 bedoelde vervoer gelden tussen de vervoerder en hem te wiens behoeve het vervoer\n plaats vindt de voor soortgelijk vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven\n en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven\n en voorwaarden gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.\n\n2 Onze Minister kan bij ministeri\u00eble regeling regels stellen ter aanvulling of ter vervanging\n van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nOnze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn:\n\na. de hun ter beschikking staande vervoermiddelen behoudens door hem verleende ontheffing\n in behoorlijke staat van onderhoud te houden of te doen houden;\n\nb. de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen\n te herstellen of te doen herstellen;\n\nc. aan de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen\n veranderingen aan te brengen of te doen aanbrengen;\n\nd. de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen\n uit te rusten of te doen uitrusten;\n\ne. de hun ter beschikking staande vervoermiddelen naar door hem te geven aanwijzingen\n te verplaatsen of te doen verplaatsen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nOnze Minister kan aan een beheerder van infrastructuur die open staat voor het verkeer\n te land, onderscheidenlijk op binnenwater aanwijzingen geven betreffende het beheer,\n alsmede andere met betrekking tot het verkeer over die infrastructuur toegekende taken\n en bevoegdheden. Daarbij kan van de op die infrastructuur en die taken en bevoegdheden\n betrekking hebbende wetgeving worden afgeweken.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk en\n hoofdstuk IV zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n3 Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.\n\n4 Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens\n dit hoofdstuk en hoofdstuk IV opgelegde verplichtingen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1962. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 De beheerders of onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht de werken\n en voorzieningen uit te voeren en na de uitvoering te onderhouden, welke nodig zijn\n in het belang van een doelmatig vervoer van personen of goederen.\n\n2 Indien en voor zover de beheerders of onderhoudsplichtigen niet krachtens een andere\n wettelijke bepaling tot uitvoering van de in het eerste lid bedoelde werken of voorzieningen\n gehouden zijn, komen de kosten dan wel het overeenkomstig deel daarvan voor rekening\n van het Rijk.\n\n3 In geval van tenuitvoerlegging van een bevel tot uitvoering van een werk of voorziening\n krachtens paragraaf 12 van de Waterstaatswet 1900 geschiedt het verhaal van de kosten daarvan met inachtneming van het vorige lid.\n De voor rekening van het Rijk komende kosten worden, indien de tenuitvoerlegging door\n Gedeputeerde Staten is geschied, aan de provincie vergoed.\n\nOnze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn:\n\n1\u00b0. die vervoermiddelen naar door Onze Minister te stellen regelen in daartoe door hem\n bestemde registers te doen inschrijven;\n\n2\u00b0. omtrent die vervoermiddelen de gegevens te verstrekken, welke door hem voor de uitvoering\n van deze wet van hen worden verlangd;\n\n3\u00b0. zorg te dragen, dat die vervoermiddelen op door Onze Minister te bepalen wijze door\n hem vastgestelde bijzondere kenmerken voeren.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nOnze Minister kan bepalen, dat:\n\na. het op enigerlei wijze in eigendom, in gebruik of ter beschikking overdragen van vervoermiddelen;\n\nb. het buiten Nederland brengen van vervoermiddelen;\n\nc. het slopen of op andere wijze onbruikbaar maken van vervoermiddelen;\n\nd. het aanbrengen van veranderingen aan vervoermiddelen;\n\ne. het gebruiken van vervoermiddelen als opslagplaats;\n\nf. het doen verrichten van handelingen, als bedoeld onder a, b, c, d of e,\n\nslechts mag geschieden krachtens een door hem verleende vergunning.\n\n1 Onze Minister kan aan de houder van vervoermiddelen of aan de beheerder van infrastructuur\n aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens artikel 10, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten\n door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.\n\n2 Onze Minister kan aan degene die een verplichting nakomt welke is opgelegd krachtens\n de hoofdstukken III en IV, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten\n door betrokkene gemaakt vanwege de nakoming van de verplichting.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden\n gesteld ter zake van de toepassing van het eerste en tweede lid.\n\n4 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de uitkering alsmede de vergoeding\n wegens genees- en heelkundige behandeling in daarbij te bepalen gevallen terzake van\n tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden als gevolg\n van het nakomen of de medewerking aan het nakomen van krachtens deze wet opgelegde\n verplichtingen, indien en voorzover niet uit anderen hoofde aanspraak op een dergelijke\n uitkering of vergoeding bestaat.\n\n5 Tegen een beslissing ter zake van een vergoeding of een uitkering als bedoeld in\n het eerste, tweede of vierde lid kan de belanghebbende in beroep komen bij een door\n Ons te benoemen commissie. Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de samenstelling\n der commissie, alsmede de wijze waarop zij bij behandeling van het beroep te werk\n gaat.\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n1 Overtreding van het bij of krachtens artikel 8, 9, 10, eerste lid, 12, 13, 16 of 17 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de\n derde categorie.\n\n2 Het feit is een overtreding.\n\n1 Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens artikel 8, 9, 10, eerste lid, 12, 13, of 17 bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.\n\n2 Het feit is een misdrijf.\n\n3 Indien het in het eerste lid bedoelde misdrijf wordt begaan in een gebied, waarvoor,\n op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderings toestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, kan de straf met een derde worden verhoogd.\n\n[Vervallen per 01-09-1976]\n\nDit hoofdstuk is van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig\n maakt aan een bij deze wet strafbaar gesteld feit.\n\n1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd\n artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren.\n Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld\n in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan\n of ondernomen door henzelf.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\nBij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 24 bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats en zijn zij bevoegd inzage van alle bescheiden\n te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n1 Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie worden\n bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen\n mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij\n die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de in de artikelen 8 tot en met 17 omschreven bevoegdheden uitoefenen namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat\n en van Defensie.\n\n2 Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste lid wordt niet voor onbepaalde tijd\n gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid\n die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.\n\n3 Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste de\n naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode\n waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.\n\n1 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover\n het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting\n die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de\n uitvoering van de militaire taak.\n\n2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening\n van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak,\n vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet\n kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet\n is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van\n een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als Vervoersnoodwet. Zij treedt in werking met ingang\n van de dag, na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 5 december 1962.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002391/

wetten.nl - Regeling - Noodwet voedselvoorziening - BWBR0002392

{"title": "wetten.nl - Regeling - Noodwet voedselvoorziening - BWBR0002392", "content": "Wet van 12 december 1962, houdende verzekering van de voedselvoorziening in geval\n van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regelen te stellen,\n ten einde in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden\n de voedselvoorziening te verzekeren;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:\n\nOnze Minister: Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nlandbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, bijenhouderij, tuinbouw\n - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen -,\n teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur met uitzondering van bosbouw;\n\nprodukten:\n\na. alle voortbrengselen, welke, al dan niet na bewerking of verwerking, kunnen dienen\n als voedsel voor mens of dier, alsmede de bij bewerking of verwerking van die voortbrengselen\n verkregen derivaten en afvallen;\n\nb. de niet reeds onder a begrepen, al dan niet bewerkte of verwerkte voortbrengselen van de landbouw en de\n visserij, alsmede de bij bewerking of verwerking van die voortbrengselen verkregen\n derivaten en afvallen.\n\n2 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt mede verstaan\n onder:\n\nhandelaren: tussenpersonen;\n\nvisserij: mosselteelt, oesterteelt en viskwekerij.\n\n1 Er is in iedere provincie een voedselcommissaris, die door Ons wordt benoemd en ontslagen.\n\n2 Onze Minister bepaalt het ambtsgebied van de voedselcommissaris, al dan niet in afwijking\n van het gebied van de desbetreffende provincie.\n\n3 De voedselcommissaris is, tenzij het tegendeel blijkt, onder de bevelen van Onze\n Minister belast met de uitvoering van de krachtens deze wet vastgestelde regelen.\n\nOnze Minister kan in door hem te bepalen gebieden voedselcommissarissen aanwijzen,\n die in die gebieden belast zijn met de uitvoering van krachtens deze wet vastgestelde\n regelen.\n\n1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een gedeelte\n daarvan de artikelen 6 tot en met 12 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.\n\n2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel\n van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de\n bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.\n\n3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het\n eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.\n\n4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen\n die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra\n de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.\n\n5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen\n wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.\n\n6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst\n in het Staatsblad.\n\n[Vervallen per 01-05-1997]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan regelen vaststellen betreffende een of meer der in het tweede lid\n van dit artikel genoemde gedragingen.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde gedragingen zijn: het telen, kweken, fokken, vangen,\n broeden, bereiden, vervaardigen, oogsten, voorhanden hebben, in voorraad hebben, bewaren,\n opslaan, inzamelen, bewerken, verwerken, gebruiken, verbruiken, vervoederen, verpakken,\n slachten, vervoeren, aanvoeren, veilen, ontvangen, afleveren, te koop aanbieden, kopen\n en vervreemden van produkten.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen Onze Minister\n regelen, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van ondernemingen, waarin daarbij\n aan te wijzen bedrijven op het gebied van industrie, handel en ambacht worden uitgeoefend,\n niet vaststelt dan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan regelen vaststellen betreffende de prijzen voor produkten.\n\n2 \nArtikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan regelen vaststellen betreffende het betalen van een geldsom ter\n zake van een of meer der in artikel 6, tweede lid, genoemde gedragingen.\n\n2 Onze Minister kan in door hem te bepalen gevallen of groepen van gevallen tot gehele\n of gedeeltelijke restitutie overgaan van hetgeen ingevolge het bepaalde krachtens\n het eerste lid is betaald.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan regelen vaststellen, betreffende het bereiden, vervaardigen, voorhanden\n hebben, in voorraad hebben, bewaren, opslaan, bewerken, verwerken, gebruiken, verbruiken,\n vervoeren, ontvangen, afleveren, te koop aanbieden, kopen, huren, verhuren en vervreemden\n van:\n\na. grondstoffen, hulpstoffen en verpakkingsmateriaal voor produkten;\n\nb. fust, machines, werktuigen en gereedschappen - alsmede onderdelen daarvan -, welke\n worden gebezigd bij het telen, kweken, fokken, vangen, winnen, broeden, bereiden,\n vervaardigen, oogsten, bewaren, opslaan, bewerken, verwerken, verpakken of slachten\n van produkten;\n\nc. merken, kentekenen, alsmede stempels en andere werktuigen, waarmede merken en kentekenen\n kunnen worden vervaardigd of aangebracht, een en ander voorzover krachtens enige bepaling\n van deze wet regelen zijn vastgesteld betreffende het voorzien zijn van produkten,\n verpakkingsmateriaal en fust van zodanige merken of kentekenen, dan wel het voorzien\n zijn van produkten, verpakkingsmateriaal en fust van zodanige merken of kentekenen\n als vereiste wordt gesteld voor de bevoegdheid tot enige gedraging met betrekking\n tot die produkten, dat verpakkingsmateriaal en dat fust.\n\n2 \nArtikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan regelen vaststellen betreffende het ter beschikking houden van produkten\n en van goederen, bedoeld in artikel 9, voor of het inleveren daarvan bij een door hem aan te wijzen lichaam, orgaan of\n persoon.\n\n2 \nArtikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Voor de ingeleverde produkten en goederen wordt door Onze Minister de op het tijdstip\n van het opleggen van de verplichting tot inlevering voor die produkten en goederen\n krachtens artikel 7 of enig ander wettelijk voorschrift vastgestelde prijs uitbetaald of, bij het ontbreken\n daarvan, de dan in de betrokken bedrijfstak voor die produkten en goederen gebruikelijke\n prijs.\n\n4 Onze Minister kent aan degene, die ingevolge dit artikel produkten of goederen ter\n beschikking houdt en ten gevolge daarvan schade lijdt, welke redelijkerwijze niet\n of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, op zijn verzoek een naar billijkheid\n te bepalen schadevergoeding uit \u2019s Lands kas toe.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1962. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Krachtens de artikelen 6-10 vastgestelde regelen kunnen onder meer de bepaling inhouden, dat bij of krachtens\n die regelen gegeven voorschriften niet gelden, indien en voorzover vrijstelling of\n op aanvraag ontheffing of vergunning is verleend.\n\n2 Aan de vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen kunnen voorschriften worden verbonden.\n Zij kunnen onder beperkingen worden verleend.\n\n3 De ontheffingen en vergunningen, zomede de restituties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, kunnen worden ingetrokken, indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig\n onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen,\n als bij de beoordeling de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan bepalen, dat degenen, die een of meer der in artikel 6, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, genoemde gedragingen verrichten of plegen te verrichten, verplicht zijn:\n\na. nauwgezet, volledig en naar waarheid aantekening te houden betreffende die gedragingen\n en daarbij de door Onze Minister of de door hem aangewezen lichamen, organen of personen\n gegeven voorschriften na te leven;\n\nb. boeken en bescheiden betreffende die gedragingen aan de lichamen, organen of personen,\n die Onze Minister daartoe heeft aangewezen, op eerste vordering te tonen of tegen\n bewijs van ontvangst af te geven of te zenden.\n\n2 \nArtikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.\n 2014/571.]\n\n1 Onze Minister kan bepalen, dat verordeningen of andere besluiten, door een orgaan\n van een bedrijfslichaam krachtens deze wet, de Landbouwwet of de Wet op de bedrijfsorganisatie vastgesteld, geheel of gedeeltelijk worden geschorst. Hij kan in verband daarmee\n nadere regels vaststellen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb.\n 2014/571.]\n\n1 Indien het naar het oordeel van het dagelijks bestuur van een bedrijfslichaam in een\n der gevallen, genoemd in het tweede lid van artikel 4, niet mogelijk is, dat het bestuur, een commissie uit het midden van het bestuur\n of een orgaan, bedoeld in artikel 88a van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, bijeenkomt, oefent het dagelijks bestuur de aan het bestuur, die commissie of dat\n orgaan toekomende bevoegdheden uit.\n\n2 Indien het naar het oordeel van de voorzitter van een bedrijfslichaam in zodanig\n geval niet mogelijk is, dat het dagelijks bestuur bijeenkomt, oefent hij de aan het\n dagelijks bestuur toekomende bevoegdheden uit. Indien hij in zodanig geval tevens\n van oordeel is, dat tengevolge van bedoelde omstandigheden het bestuur, een commissie\n uit het bestuur of een orgaan, bedoeld in artikel 88a van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, niet kan bijeenkomen, oefent hij ook de aan het bestuur, die commissie of dat orgaan\n toekomende bevoegdheden uit.\n\n3 Zo spoedig mogelijk legt het dagelijks bestuur, onderscheidenlijk de voorzitter aan\n het bestuur verantwoording af van hetgeen krachtens de vorige leden is verricht.\n\n[Vervallen per 01-01-2015]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\nBij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende tegemoetkoming\n in de kosten van de krachtens dit hoofdstuk verleende medewerking.\n\nBij algemene maatregel van bestuur wijzen Wij de autoriteiten aan, die onder daarbij\n vast te stellen regelen in enig gebied de bevoegdheden, welke krachtens deze wet,\n de Distributiewet, de Hamsterwet, de Vorderingswet, de Prijzennoodwet, de Landbouwwet en de Algemene douanewet aan Onze Minister toekomen, uitoefenen voor zolang in een der in artikel 4, tweede lid, genoemde gevallen de verbinding tussen dat gebied en Onze Minister verbroken is.\n Ons besluit wordt mede bekend gemaakt in de Staatscourant.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nIn afwijking van artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht werkt een vernietiging vanaf het tijdstip, waarop zij wordt uitgesproken.\n\n1 Zolang de artikelen 6-12 in werking zijn, is een ieder verplicht bij het verrichten van gedragingen, genoemd\n in artikel 6, tweede lid, ten aanzien van de desbetreffende produkten die zorg aan te wenden, welke onder\n de met betrekking tot de voedselvoorziening bestaande omstandigheden redelijkerwijze\n kan worden verwacht.\n\n2 Het bepaalde bij het vorige lid is van overeenkomstige toepassing bij het verrichten\n van gedragingen, in artikel 9, eerste lid, genoemd.\n\n1 Onze Minister kan ten aanzien van degenen, die een of meer der in artikel 6, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, genoemde gedragingen verrichten of plegen te verrichten, regelen vaststellen betreffende\n het beantwoorden van vragen en verstrekken van gegevens, welke naar het oordeel van\n Onze Minister nodig zijn ter voorbereiding of uitvoering van enige krachtens deze\n wet te nemen of genomen maatregel, aan lichamen, organen of personen, die Onze Minister\n daartoe heeft aangewezen.\n\n2 \nArtikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Ieder, die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde in het bezit dient te\n zijn van een of meer bescheiden, is verplicht die bescheiden steeds bij zich te hebben\n bij gedragingen met betrekking tot welke het bezit van zodanige bescheiden verplicht\n is gesteld.\n\n2 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast\n de bij besluit van Onze Minister of bij besluit van een in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 bedoelde voedselcommissaris aangewezen personen.\n\nHet is verboden ter zake van een aanvraag om een ontheffing, vergunning of restitutie,\n onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.\n\n1 In afwijking van artikel 5 van de Wet op de economische delicten is Onze Minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving\n van de krachtens de artikelen 6, 9 en 10 vastgestelde verplichtingen.\n\n2 Voor de in bezit genomen produkten wordt als schadeloosstelling toegekend een bedrag,\n gelijk aan de prijs, onderscheidenlijk vergoeding, welke bij inlevering, onderscheidenlijk\n terbeschikkinghouding ter nakoming van een krachtens artikel 10 opgelegde verplichting zou zijn uitgekeerd, een en ander verminderd met de op de\n inbezitneming vallende kosten.\n\nHetgeen krachtens artikel 8 is verschuldigd, kan door Onze Minister bij dwangbevel worden ingevorderd.\n\n[Vervallen per 08-03-2000]\n\n1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van\n de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij door Onze Minister vast te\n stellen regeling.\n\n2 Een gedraging in strijd met een bepaling in zodanige regeling is een strafbaar feit,\n voorzover uitdrukkelijk als zodanig aangeduid.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nKrachtens deze wet vastgestelde regelen treden, tenzij daarbij anders is bepaald,\n in werking met ingang van de dag na die van hun bekendmaking. Zij kunnen bepalen,\n dat zij onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden.\n\n1 Besluiten, door Onze Minister krachtens de artikelen 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 23 en 29 vastgesteld, worden in de Staatscourant bekend gemaakt.\n\n2 Indien het landsbelang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, kan Onze Minister\n een besluit, bedoeld in het eerste lid, op andere wijze bekend maken.\n\n1 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover\n het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting\n die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de\n uitvoering van de militaire taak.\n\n2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening\n van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak,\n vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet\n kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet\n is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van\n een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n1 Deze wet kan worden aangehaald als: Noodwet voedselvoorziening.\n\n2 Met uitzondering van de artikelen 6-12 treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 12 december 1962.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij a.i.,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Economische Zaken a.i.,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Staatssecretaris van Algemene Zaken,\n\nN. SCHMELZER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002392/

wetten.nl - Regeling - Vorderingswet - BWBR0002393

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vorderingswet - BWBR0002393", "content": "Wet van 12 december 1962, houdende een regeling betreffende het vorderen van zaken\n door de landsoverheid\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling vast\n te stellen betreffende het vorderen van zaken door de landsoverheid;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Voor de toepassing van het bij en krachtens deze wet bepaalde worden onder zaken verstaan\n de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.\n\n2 Met betrekking tot vermogensrechten kan in dezelfde gevallen een vordering plaats\n vinden als met betrekking tot zaken. Voor zover geen andere regels zijn gegeven, is\n het bij en krachtens deze wet met betrekking tot zaken bepaalde van overeenkomstige\n toepassing.\n\n3 Op grond van het bij en krachtens deze wet bepaalde is geen vordering toegelaten\n van enig recht dat betrekking heeft op\n\na. alle vaartuigen, hoe ook genaamd en van welke aard ook, welke geheel of in hoofdzaak\n tot de vaart ter zee zijn bestemd;\n\nb. effecten, betaalmiddelen, geldswaardige papieren, goud, vorderingen en documenten\n waarin zodanige vorderingen zijn belichaamd, ten aanzien waarvan het bepaalde bij\n of krachtens de Wet financi\u00eble betrekkingen buitenland 1994 van toepassing is.\n\nDe toepasselijkheid van deze wet wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende\n uitzonderingen.\n\n1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit,\n op voordracht van Onze Minister-President, artikel 3 a in werking worden gesteld.\n\n2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel\n van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de\n bij dat besluit in werking gestelde bepaling.\n\n3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het\n eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.\n\n4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling\n die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra\n de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.\n\n5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen\n wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.\n\n6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst\n in het Staatsblad.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1996. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nAl Onze Ministers zijn bevoegd, indien dit noodzakelijk is met het oog op de behartiging\n van belangen van tot hun zorg behorende aangelegenheden, ten behoeve van de Staat,\n andere lichamen of personen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van zaken\n te vorderen.\n\nDe bekendmaking van een beschikking waarbij een Onzer Ministers machtiging verleent\n namens hem vorderingsbeschikkingen te ondertekenen, geschiedt door toezending of uitreiking\n aan de gemachtigde dan wel door plaatsing in de Staatscourant.\n\n1 Onze Ministers gaan niet tot vordering over dan in overeenstemming met Onze Minister\n van Economische Zaken en Klimaat.\n\n2 Alvorens een beslissing omtrent vorderingen te nemen pleegt Onze Minister van Economische\n Zaken en Klimaat overleg met Onze Ministers, tot wier zorg belangen, die door de vorderingen\n kunnen worden geraakt, behoren, tenzij de vereiste spoed dit niet toelaat.\n\nIn vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden\n opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op de daarbij\n aangegeven plaats en tijd aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de\n feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht te verschaffen.\n\nIn beschikkingen tot vordering van een recht tot gebruik van een zaak wordt de inhoud\n van dat recht omschreven.\n\n1 Ingeval de vorderingsbeschikking door een gemachtigde is ondertekend, vermeldt zij\n de naam en de functie van de ondertekenaar alsmede de beschikking, waarbij de machtiging\n is verleend.\n\n2 Het niet inachtnemen van het eerste lid brengt nietigheid van de beschikking mede\n indien op deze nietigheid binnen \u00e9\u00e9n maand nadat de vordering is gedaan, een beroep\n wordt gedaan. Zodanig beroep kan niet worden gedaan door de Staat, noch door degene,\n te wiens behoeve de vordering is geschied.\n\n1 De bekendmaking van een vorderingsbeschikking geschiedt door toezending of uitreiking:\n\na. aan de eigenaar, de beperkt gerechtigde, de pachter, de huurder, de huurkoper en degene\n die beslag heeft gelegd, voor zover zij bekend zijn;\n\nb. bij toepassing van artikel 6 aan ieder der krachtens dat artikel aangewezen personen;\n\nc. aan degene, in wiens feitelijke macht de zaak wordt aangetroffen.\n\n2 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van de vorderingsbeschikking\n door middel van toezending of uitreiking van een exemplaar daarvan mededeling gedaan:\n\na. indien de vordering ten behoeve van een ander dan de Staat geschiedt, aan deze ander;\n\nb. aan de burgemeester der gemeente, waar de zaak wordt aangetroffen.\n\n3 Ingeval van vordering van het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van tot\n een zelfde groep behorende zaken, die bij verscheidene personen aanwezig zijn, kunnen\n de bekendmaking en de mededeling overeenkomstig het eerste en tweede lid worden vervangen\n door een algemene bekendmaking de beschikking. De beschikking wordt dan tevens zo\n spoedig mogelijk in de Staatscourant geplaatst.\n\n4 Van vorderingsbeschikkingen, die niet door Onze Minister van Economische Zaken en\n Klimaat zijn vastgesteld, wordt aan deze afschrift gezonden.\n\n1 Onze Minister die een vordering heeft gedaan, is bevoegd tot oplegging van een last\n onder bestuursdwang ter handhaving van de vordering.\n\n2 Een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden kan worden gegeven door Onze Minister die de vordering heeft gedaan.\n\n1 Ingeval het eigendomsrecht op een zaak is gevorderd, gaat dit op degene, te wiens\n behoeve de vordering is geschied, over op het tijdstip, waarop hij de feitelijke mogelijkheid\n tot uitoefening van dat recht verkrijgt, of, zo hij deze reeds heeft, op het voor\n dat geval in de vorderingsbeschikking te bepalen tijdstip.\n\n2 De in artikel 60 der Onteigeningswet (Stb. 1851, 125) bedoelde lasten en belastingen, waarmede de zaak is bezwaard, gaan bij\n de eigendomsovergang over op degene, te wiens behoeve de vordering is geschied. Overigens\n gaat de eigendom over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en\n rechten, tenzij in de vorderingsbeschikking anders is bepaald.\n\nIngeval een recht tot gebruik van een zaak is gevorderd, ontstaat dit recht voor degene,\n te wiens behoeve de vordering is geschied, op het tijdstip, waarop hij de feitelijke\n mogelijkheid tot uitoefening van dat recht verkrijgt, of, zo hij deze reeds heeft,\n op het voor dat geval in de vorderingsbeschikking te bepalen tijdstip.\n\n1 Zodra als gevolg van een vordering het eigendomsrecht is overgegaan of een recht tot\n gebruik is ontstaan, wordt daarvan door Onze Minister, die de vordering heeft gedaan,\n zo spoedig mogelijk een bewijsstuk opgemaakt.\n\n2 Het bewijsstuk verwijst naar de vorderingsbeschikking en bevat zo nodig de gegevens\n vereist met betrekking tot de inschrijving van stukken in de betrokken openbare registers,\n voor zover deze niet in de beschikking staan. Indien de feitelijke mogelijkheid tot\n uitoefening van het gevorderde recht is verschaft met toepassing van artikel 10, wordt hiervan in het bewijsstuk melding gemaakt.\n\n3 Een exemplaar van het bewijsstuk, mede ondertekend door degene, te wiens behoeve\n de vordering is geschied, wordt, zo mogelijk, verstrekt aan ieder dergenen, aan wie\n een exemplaar van de vorderingsbeschikking is verstrekt. Van bewijsstukken, die niet\n door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn opgemaakt, wordt aan deze\n afschrift gezonden.\n\n1 Ingeval een registergoed of een recht waarvan de overdracht slechts na inschrijving\n in openbare registers tegen derden werkt, is gevorderd, doet Onze Minister, die de\n vordering heeft gedaan, de vorderingsbeschikking en het krachtens artikel 13 opgemaakte bewijsstuk zo spoedig mogelijk in de betrokken openbare registers inschrijven.\n\n2 Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.\n\n1 Degene te wiens behoeve de vordering is geschied, is gehouden de eigenaar, de beperkt\n gerechtigde, de pachter, de huurder, de huurkoper en de beslaglegger voor zover zij\n schade lijden, schadeloos te stellen. Het recht op schadeloosstelling van de pand-\n of hypotheekhouder en van de beslaglegger wordt echter uitgeoefend overeenkomstig\n de hun in artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 455a en 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegekende rechten.\n\n2 De schadeloosstelling wordt, ingeval het eigendomsrecht op een zaak is gevorderd,\n vastgesteld met overeenkomstige toepassing, voor zover uit deze wet niet anders voortvloeit,\n van paragraaf 15.3.1 van de Omgevingswet en, ingeval het een roerende zaak betreft, tevens overeenkomstig bij algemene maatregel\n van bestuur daaromtrent te stellen aanvullende regelen. Zij wordt, ingeval een recht\n tot gebruik van een zaak is gevorderd, vastgesteld overeenkomstig bij zodanige maatregel\n daaromtrent te stellen regelen.\n\n3 De Staat is voor de betaling van de schadeloosstelling mede aansprakelijk.\n\n1 Het bedrag van de aan iedere rechthebbende te betalen schadeloosstelling wordt, zo\n mogelijk, door Onze Minister, die de vordering heeft gedaan, degene, te wiens behoeve\n de vordering is geschied, en de rechthebbende in onderling overleg vastgesteld.\n\n2 Nadat overeenstemming is bereikt, wordt een bewijsstuk, waarin het overeengekomene\n wordt vastgelegd, opgemaakt en door degenen, die aan het overleg hebben deelgenomen,\n ondertekend. Van dit bewijsstuk ontvangt elk een exemplaar.\n\n1 De vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling, te betalen aan rechthebbenden\n met wie daarover geen overeenstemming is bereikt of die niet aan het overleg hebben\n deelgenomen, geschiedt:\n\na. zo het betreft vordering van het eigendomsrecht op een onroerende zaak, of van een\n beperkt recht waaraan een zodanige zaak is onderworpen, telkens ongeacht of zij zijn\n gevorderd tezamen met andere zich daarop bevindende of daarbij behorende zaken, door\n de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de betrokken onroerende zaak is gelegen;\n\nb. in andere gevallen door de kantonrechter, binnen wiens rechtsgebied de betrokken onroerende\n zaak is gelegen, dan wel de betrokken roerende zaak is aangetroffen of, zo de vordering\n niet op enige zaak betrekking heeft, door de kantonrechter van de woonplaats van degene\n te wiens behoeve de vordering is geschied.\n\n2 Indien de betrokken onroerende zaak in het rechtsgebied van meer dan \u00e9\u00e9n rechtbank\n of kantonrechter is gelegen, geschiedt de vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling\n door een dier rechtbanken of kantonrechters, ter keuze van de meest gerede partij.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het bedrag van de in artikel 17 bedoelde schadeloosstelling wordt door de rechter vastgesteld op verzoek van de rechthebbende,\n van degene, te wiens behoeve de vordering is geschied of van Onze Minister, die de\n vordering heeft gedaan. Het geding wordt door de verzoeker aanhangig gemaakt bij een\n in drievoud ingediend verzoekschrift, waarin de namen en adressen van de overige in\n dit lid bedoelde partijen zijn vermeld, alsmede het bedrag van de schadeloosstelling,\n waarvan vaststelling wordt verlangd.\n\n2 Indien het verzoekschrift aan de kantonrechter is gericht, bepaalt deze de dag en\n het uur waarop de zaak ter terechtzitting zal dienen; indien het aan de rechtbank\n is gericht, bepaalt de rechtbank de dag waarop de zaak ter rolle zal worden uitgeroepen.\n Bedoelde dag zal niet later mogen worden gesteld dan drie weken na die, waarop het\n verzoekschrift ter griffie is ontvangen.\n\n3 De griffier geeft bij aangetekende brief van deze dagbepaling kennis aan de verzoeker\n en aan de overige partijen. Tussen de dag, waarop deze kennisgeving is verzonden en\n de in het tweede lid bedoelde dag moeten tenminste veertien dagen verlopen. Bij de\n kennisgeving aan de overige partijen wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.\n\n4 De in het derde lid bedoelde kennisgeving heeft ten opzichte van partijen de kracht\n van een dagvaarding.\n\n5 Tegen het vonnis is uitsluitend beroep in cassatie toegelaten.\n\n6 De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op het geding van toepassing voor zover daarvan bij deze wet niet is afgeweken.\n\n1 Degene, die als gevolg van een vordering het eigendomsrecht op een zaak of een beperkt\n recht, waaraan een zaak is onderworpen, heeft verkregen, mag die zaak of dat recht,\n zo de betrokken zaak onroerend is, binnen tien en anders binnen drie jaren daarna\n niet vervreemden alvorens die zaak of dat recht aan degene, die deze zaak of dat recht\n door de vordering heeft verloren, te koop te hebben aangeboden tegen een prijs, te\n bepalen in onderling overleg, dan wel bij gebreke van overeenstemming door de in artikel 17 bedoelde rechter.\n\n2 Niet inachtneming van het eerste lid tast de geldigheid van de vervreemding niet\n aan.\n\n3 Indien bij een vorderingsbeschikking is vermeld, dat de vordering mede beoogt degene,\n te wiens behoeve gevorderd wordt, in de gelegenheid te stellen de zaak of het recht\n te vervreemden, is het eerste lid niet van toepassing.\n\n1 Onze Minister, wie het rechtstreeks aangaat, kan een als gevolg van een vordering\n ontstaan recht tot gebruik van een zaak, waarvan de duur in de vorderingsbeschikking\n niet aan een termijn is gebonden, met een termijn van zes maanden be\u00ebindigen.\n\n2 Hij kan een als gevolg van een vordering ontstaan recht tot gebruik van een zaak\n zonder inachtneming van enige termijn be\u00ebindigen, indien gebleken is, dat degene,\n voor wie het recht is ontstaan, en de eigenaar van de zaak daartegen geen bedenkingen\n hebben.\n\n3 De artikelen 4 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n4 De bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending of uitreiking aan degene\n wiens recht wordt be\u00ebindigd; tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk daarna wordt van\n de beschikking door middel van toezending of uitreiking mededeling gedaan aan de eigenaar\n van de zaak.\n\nEen als gevolg van een vordering ontstaan recht tot gebruik van een zaak, dat nog\n bestaat bij het vervallen van de bevoegdheid, krachtens welke die vordering is gedaan,\n blijft bestaan tot zes maanden nadat vorenbedoelde bevoegdheid is vervallen, tenzij\n het eerder een einde neemt door het verstrijken van de termijn, waaraan zijn duur\n in de vorderingsbeschikking was gebonden of als gevolg van toepassing van artikel 20.\n\n1 In alle gevallen, waarin een recht tot gebruik van een zaak is ge\u00ebindigd, is degene,\n voor wie dat recht als gevolg van de vordering was ontstaan, verplicht aan de eigenaar\n van de zaak onverwijld de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het recht te\n verschaffen.\n\n2 Onze Minister die het rechtstreeks aangaat is bevoegd tot oplegging van een last onder\n bestuursdwang ter handhaving van het eerste lid.\n\n1 Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister\n van Defensie de bevoegdheid worden verleend in het belang van de uitvoering van de\n militaire taak, ten behoeve van de Staat of van andere met de behartiging van openbare\n belangen belaste lichamen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van een of\n meer bij Ons besluit aangewezen onroerende zaken te vorderen.\n\n2 Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister\n van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid worden verleend in het belang van de bestrijding\n van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf\u00a012 van de Wet veiligheidsregio\u2019s, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan, ten behoeve van de Staat\n of van andere met de behartiging van openbare belangen belaste lichamen het eigendomsrecht\n op of een recht tot gebruik van een of meer bij Ons besluit aangewezen onroerende\n zaken te vorderen.\n\n3 Wij nemen Ons besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, de Raad van State\n gehoord.\n\n4 De voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het eerste lid wordt Ons\n gedaan door Onze Minister van Defensie, tezamen met Onze Minister van Economische\n Zaken en Klimaat, en de voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het\n tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, tezamen met\n Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. Onze Minister van Economische Zaken\n en Klimaat pleegt, alvorens de voordracht mede te ondertekenen, overleg met Onze Ministers,\n tot wier zorg belangen, die door de vordering kunnen worden geraakt, behoren.\n\n5 De voordracht wordt niet gedaan dan nadat gebleken is, dat de nodige beschikking\n over de onroerende zaak niet of niet tijdig bij minnelijke overeenkomst verkregen\n kan worden.\n\n6 Een krachtens het eerste of tweede lid verleende bevoegdheid vervalt een maand na\n het in werking treden van Ons besluit, waarbij zij is verleend.\n\n7 De vorderingsbeschikking vermeldt het koninklijk besluit, waarbij de bevoegdheid\n tot het doen der vordering is verleend.\n\n8 De artikelen 4, 7, 8, 9, eerste en derde lid, 15-20 en 22 zijn van toepassing.\n\n9 Met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 23-27 blijft artikel 1, tweede lid, buiten toepassing.\n\nIn krachtens artikel 23 vastgestelde vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting\n worden opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op het\n tijdstip, waarop het gevorderde recht op de zaak zal overgaan of ontstaan, aan degene,\n te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening\n van dat recht te verschaffen.\n\n1 In geval krachtens artikel 23 het eigendomsrecht op een onroerende zaak is gevorderd, doet Onze Minister, die de\n vordering heeft gedaan, de beschikking zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare\n registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n2 Door de inschrijving van de beschikking gaat het eigendomsrecht op de zaak over op\n degene, te wiens behoeve de vordering is geschied. Artikel 11, tweede lid, is van toepassing.\n\nIngeval krachtens artikel 23 een recht tot gebruik van een onroerende zaak is gevorderd, ontstaat dit recht voor\n degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, op het daarvoor in de vorderingsbeschikking\n te bepalen tijdstip.\n\n1 Onze Minister die krachtens artikel 23 een vordering heeft gedaan, is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang\n ter handhaving van de vordering.\n\n2 Een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden kan worden gegeven door Onze Minister die de vordering krachtens artikel 23 heeft gedaan.\n\n[Red: Dit artikel is niet gepubliceerd.]\n\n1 Onze Ministers, aan wie krachtens artikel 3 of 23 vorderingsbevoegdheid is verleend, kunnen van een ieder inlichtingen en inzage van\n zakelijke gegevens en bescheiden vorderen, voor zover zij die voor een goede uitvoering\n van deze wet nodig achten.\n\n2 Zij kunnen de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden, opdragen\n aan daartoe schriftelijk door hen aangewezen personen.\n\n3 De artikelen 5:12., 5:13, 5:15 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde\n personen.\n\n4 Zo nodig oefenen die personen de in het eerste lid genoemde bevoegdheid uit met behulp\n van de sterke arm.\n\n5 Onze Ministers zijn bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen.\n\n1 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover\n het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting\n die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de\n uitvoering van de militaire taak.\n\n2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening\n van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak,\n vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet\n kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet\n is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van\n een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.\n\n1 Hij die opzettelijk niet voldoet aan een hem bij of krachtens artikel 6, 22 of 24 opgelegde verplichting, dan wel opzettelijk bewerkt, dat aan zodanige, een ander\n opgelegde verplichting niet wordt voldaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van\n ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.\n\n2 Hij aan wiens schuld te wijten is, dat aan een verplichting als in het vorige lid\n bedoeld niet wordt voldaan, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar\n of geldboete van de derde categorie.\n\n3 Hij die de krachtens artikel 29 van hem verlangde inlichtingen niet, niet volledig of niet naar waarheid verstrekt\n of niet inzage verleent van de zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan krachtens\n dat artikel inzage is gevorderd, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een\n jaar of geldboete van de derde categorie.\n\n4 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven, de in het tweede\n en derde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.\n\n1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd\n artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze\n andere Ministers, wie het aangaat, daartoe aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren\n zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan\n of ondernomen door henzelf.\n\n2 De artikelen 5:13, 5:15 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde\n ambtenaren.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd bij het opsporen van de bij\n deze wet strafbaar gestelde feiten, met medeneming van de benodigde apparatuur, een\n woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.\n\n4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n1 De Algemene Vorderingswet 1939 (Stb. 631) en de Algemene Vorderingsregeling 1944 (Stb. E 140) worden ingetrokken.\n\n2 \n \n [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n3 Het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 (Verordeningenblad 110) vervalt.\n\nTen aanzien van op grond van de Algemene Vorderingswet 1939 en het Algemeen Vorderingsbesluit\n 1940 gedane vorderingen blijft het bij en krachtens de artikelen 10 en 11 van die\n wet onderscheidenlijk de artikelen 9, 10 en 11 van dat besluit bepaalde van toepassing,\n behoudens dat met overeenkomstige toepassing van artikel 17 van deze wet de rechter in de plaats treedt van de krachtens die regelingen ingestelde commissies.\n\n1 Een recht tot gebruik van een zaak of vermogensrecht, ontstaan als gevolg van een\n op grond van de Algemene Vorderingswet 1939 of het Algemeen Vorderingsbesluit 1940\n gedane vordering en nog bestaande bij het in werking treden van deze wet, blijft bestaan\n tot het tijdstip, waarop het krachtens de wettelijke regeling, op grond waarvan de\n vordering is gedaan, een einde zou hebben genomen, of, indien geen zodanig tijdstip\n is bepaald, tot zes maanden na het in werking treden van deze wet. Onze Minister,\n wie het rechtstreeks aangaat, kan laatstbedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes\n maanden verlengen.\n\n2 \nArtikel 22 is van overeenkomstige toepassing.\n\nDeze wet wordt aangehaald als: Vorderingswet.\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 12 december 1962.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nF. J. W. GIJZELS.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002393/

wetten.nl - Regeling - Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond - BWBR0002394

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond - BWBR0002394", "content": "Besluit van 19 december 1962, houdende regelen, ter uitvoering van artikel 1 van de\n Wet op de dierenbescherming, inzake het houden van een waak- of heemhond\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van de staatssecretaris van onderwijs, kunsten en wetenschappen van\n 5 november 1962, nr. 90636 II, afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming;\n\nGelet op artikel 1 van de Wet op de dierenbescherming (Stb. 1961, 19);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 28 november 1962, nr. 31);\n\nGezien het nader rapport van de voornoemde staatssecretaris van 12 december 1962,\n nr. 93386, afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nHet is de eigenaren of gebruikers van erven, landerijen of andere terreinen verboden\n daarop een hond te houden, die aan een ketting of op andere wijze is vastgelegd, indien\n niet is voldaan aan de in artikel 2 gestelde eisen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 De ketting, waaraan de hond is vastgelegd, moet voldoen aan de volgende eisen:\n\na. de lengte moet ten minste 2 meter bedragen;\n\nb. het gewicht mag ten hoogste 300 gram per meter bedragen;\n\nc. de schakels mogen geen grotere maat hebben dan 20 mm.\n\n2 E\u00e9n uiteinde van de ketting dient verbonden te zijn aan de halsband van de hond door\n middel van een wartelhaak, waaronder wordt verstaan een vrij om zijn as draaiende\n haak, het andere aan een metalen ring met een diameter van ten minste 8 cm, welke\n ring vrij moet kunnen glijden langs een looplijn, waaronder voor de toepassing van\n deze bepaling wordt verstaan een niet hoger dan een halve meter boven de grond, tussen\n twee ten minste 10 meter uit elkaar gelegen steunpunten, horizontaal gespannen metalen\n draad ter dikte van ten minste 10 mm.\n\n3 Indien de hond op andere wijze dan door middel van een ketting is vastgelegd, moet\n het bevestigingsmiddel voldoen aan de in het eerste lid, onder a en b, genoemde eisen en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.\n\n4 De halsband mag geen strophalsband of prikkelhalsband zijn en mag ook anderszins\n niet schadelijk of kwellend zijn voor de hond.\n\n5 Op het terrein, waar de hond zich bevindt, mogen geen obstakels aanwezig zijn waardoor\n de hond wordt belemmerd in de bewegingsvrijheid welke hem door de looplijn wordt gelaten.\n\n6 Op het terrein, waar de hond zich bevindt, moet aanwezig zijn een uitsluitend voor\n de hond bestemd en voor deze steeds bereikbaar vocht- en tochtvrij hok van deugdelijk\n materiaal, welk hok, behoudens een voldoend ruime ingang naar de tochtgang, aan alle\n zijden en van boven doelmatig afgesloten dient te zijn. Het hok moet verder voldoen\n aan de volgende eisen:\n\na. het moet verdeeld zijn in twee door een schot van elkaar gescheiden delen, namelijk\n een slaapplaats en een tochtgang;\n\nb. de afmetingen van de slaapplaats moeten bedragen:\n\nhoogte: ten minste anderhalf maal de hoogte van de hond;\n\nlengte: ten minste anderhalf maal de lengte van de hond;\n\nbreedte: ten minste \u00e9\u00e9nmaal de hoogte van de hond;\n\nwaarbij onder hoogte van de hond wordt verstaan de schofthoogte en onder lengte de\n romplengte;\n\nc. de tochtgang moet van de slaapplaats gescheiden zijn door een tot het dak doorlopend\n schot, dat aan de achterkant een voldoend ruime doorgang moet hebben om de hond gelegenheid\n te geven van de tochtgang in de slaapruimte te komen;\n\nd. het hok dient een op klossen rustende, zindelijke houten vloer te hebben van ten minste\n 3 cm dikte, welke in goede staat verkeert, naar buiten afwatert en zich ten minste\n 10 cm boven de grond bevindt;\n\ne. het hok moet zodanig zijn, dat het goed kan worden gereinigd, dat het de hond afdoende\n beschutting biedt tegen nadelige weersinvloeden en dat de hond zich niet aan het hok\n kan verwonden.\n\n7 Een zindelijke drinkbak met vers drinkwater moet op een voortdurend voor de hond\n bereikbare plaats buiten het hok aanwezig zijn. Deze drinkbak moet zodanig zijn, dat\n hij door de hond niet omver kan worden geworpen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nHet is de eigenaren of gebruikers van erven, landerijen of andere terreinen verboden\n daarop een hond te houden, die is ingesloten in een ren, indien niet is voldaan aan\n de in artikel 4 gestelde eisen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 De ren moet uitsluitend bestemd zijn voor het verblijf van de hond en moet verder\n voldoen aan de volgende eisen:\n\na. de afmetingen moeten bedragen:\n\nhoogte: ten minste 2 meter;\n\noppervlakte: ten minste 7 vierkante meter, met dien verstande, dat de afmeting van\n de kortste zijde niet minder dan 1 meter mag bedragen;\n\nb. de bodem moet zindelijk zijn en niet drassig;\n\nc. de omheining moet aan ten minste \u00e9\u00e9n zijde bestaan uit harmonikagaas met een maaswijdte\n van ten hoogste 5 cm of uit tralies met een onderlinge afstand van ten hoogste 5 cm;\n\nd. de ren moet zodanig zijn, dat de hond zich daaraan niet kan verwonden.\n\n2 In of in verbinding met de ren moet zich een hok bevinden, dat voldoet aan de in\n artikel 2, zesde lid, genoemde eisen. De ruimte, ingenomen door een zich in de ren bevindend hok, mag\n niet in mindering komen van de in het eerste lid, onder a, genoemde minimum-oppervlakte van de ren.\n\n3 In de ren mogen zich geen voorwerpen bevinden, waaraan de hond zich kan verwonden.\n\n4 Een zindelijke drinkbak met vers drinkwater moet in de ren, doch buiten het hok,\n aanwezig zijn. Deze drinkbak moet zodanig zijn, dat hij door de hond niet omver kan\n worden geworpen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nHet is de eigenaren of gebruikers van erven, landerijen of andere terreinen verboden\n daarop een hond te houden, die is ingesloten in een ren en daarin aan een ketting\n of op andere wijze is vastgelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\n1 Overtreding van de in dit besluit gestelde verboden wordt gestraft met hechtenis van\n ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.\n\n2 De in dit besluit gestelde verboden gelden niet, indien de houder van de hond aannemelijk\n maakt, dat hij het dier niet houdt als waak- of heemhond.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2014]\n\nDit besluit treedt in werking drie maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.\n\nOnze minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen is belast met de uitvoering\n van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 19 december 1962\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002394/

wetten.nl - Regeling - Rechtspositiebesluit Buitenlandse Inlichtingendienst - BWBR0002396

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rechtspositiebesluit Buitenlandse Inlichtingendienst - BWBR0002396", "content": "Besluit van 29 januari 1963, houdende vaststelling van een aanvullende regel ten aanzien\n van de rechtspositie van de ambtenaren bij de Buitenlandse Inlichtingendienst\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Algemene Zaken van 16 oktober 1962, AC Nr.\n 147042 en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 oktober 1962, hoofdafdeling\n Overheidspersoneelszaken, afdeling Algemene en Juridische Zaken, nr. A 622/U 3032;\n\nOverwegende, dat het in verband met hun bijzondere taak wenselijk is een aanvullende\n regel betreffende de rechtspositie van de ambtenaren van de Buitenlandse Inlichtingendienst\n vast te stellen;\n\nGelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 21 november 1962, nr. 40);\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2020]\n\nIn dit besluit wordt verstaan onder \"ambtenaar\": ieder, die ingevolge het bepaalde\n in artikel 1 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ambtenaar is en te werk is gesteld bij de Buitenlandse Inlichtingendienst.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2020]\n\n1 In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 is de duur van het wachtgeld voor de ambtenaar, aan wie krachtens artikel 96, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ontslag is verleend, gelijk aan de diensttijd in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959.\n\n2 Onze Minister van Algemene Zaken kan na overleg met zijn ambtgenoot van Binnenlandse\n Zaken ten aanzien van ambtenaren of groepen van ambtenaren het bepaalde in het eerste\n lid buiten toepassing verklaren.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2020]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als \"Rechtspositiebesluit Buitenlandse Inlichtingendienst\".\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2020]\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de dagtekening van\n het Staatsblad waarin het is geplaatst.\n\nOnze Ministers van Algemene Zaken en van Binnenlandse Zaken zijn, ieder voor zoveel\n hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan een afschrift zal worden gezonden aan de Raad van\n State.\n\n\n\nSoestdijk, 29 januari 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002396/

wetten.nl - Regeling - Landbouwuitvoerbesluit 1963 (Algemene Voorwaarden) - BWBR0002398

{"title": "wetten.nl - Regeling - Landbouwuitvoerbesluit 1963 (Algemene Voorwaarden) - BWBR0002398", "content": "Besluit van 7 februari 1963, houdende vaststelling van het Landbouwuitvoerbesluit\n 1963 (Algemene Voorwaarden)\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij van 8 oktober 1962, No.\n J. 2408, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nGelet op de artikelen 8, 9 en 10 van de Landbouwuitvoerwet 1938;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 12 december 1962, No. 105);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 31 januari 1963, No. J.\n 3377, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nIn dit besluit wordt verstaan onder:\n\n\"Onze Minister\": Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\n\"wet\": Landbouwuitvoerwet 1938;\n\n\"uitvoercontrolebesluit\": een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 2 van de wet;\n\n\"uitvoercontrole-instelling\": rechtspersoon als bedoeld in artikel 8 van de wet;\n\n\"aangeslotene\": hij, die zich overeenkomstig het in de statuten ener uitvoercontrole-instelling\n bepaalde aan haar controle onderwerpt.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nEen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid moet om door Ons in een uitvoercontrolebesluit\n als uitvoercontrole-instelling te worden aangewezen, voldoen aan de volgende voorwaarden:\n\na. zij moet ten doel hebben, door middel van het uitoefenen van toezicht, de goede hoedanigheid\n en verzorging van een of meer der in artikel 2 van wet genoemde produkten te bevorderen;\n\nb. zij mag in geen enkel opzicht werkzaam zijn met het oogmerk winst te behalen;\n\nc. zij moet ieder als aangeslotene toelaten, die haar schriftelijk de wens te kennen\n geeft zich overeenkomstig het in de statuten bepaalde aan haar toezicht te onderwerpen;\n\nd. zij moet door de samenstelling van haar bestuur een algemeen de belanghebbenden vertegenwoordigend\n karakter hebben;\n\ne. zij moet, indien in een uitvoercontrolebesluit overeenkomstig artikel 5 van de wet een keuring is voorgeschreven, in een keuringsreglement datgene voorschrijven,\n wat nodig is voor een goed verloop der keuring, daaronder begrepen het uitreiken en\n het gebruik van merken, tekenen en bewijsstukken als bedoeld in artikel 6 van de wet, indien de rechtspersoon tot dat uitreiken bevoegd is verklaard; zij moet\n in dat reglement tevens regelen stellen inzake het beroep van de bij keuring genomen\n beslissingen;\n\nf. zij moet zich onderwerpen aan toezicht op de uitvoering der wet, uit te oefenen volgens\n door Onze Minister te stellen regelen en ten behoeve van het welslagen daarvan alle\n medewerking verlenen;\n\ng. haar statuten en reglementen, alsmede wijzigingen en aanvullingen van haar statuten\n en reglementen, behoeven de goedkeuring van Onze Minister;\n\nh. het financieel beheer, waaronder begrepen de vaststelling van een tarief voor de kosten\n van de controle, de regeling van de wijze van inning dier kosten en het eisen van\n een zekerheidstelling door de aangeslotenen voor de juiste naleving van de uit de\n wet voortvloeiende verplichtingen, moet geschieden onder toezicht van Onze Minister;\n\ni. de voorzitter van het bestuur van de rechtspersoon moet worden benoemd door Onze Minister;\n\nj. de benoeming van een directeur behoeft de goedkeuring van Onze Minister;\n\nk. de voorzitter, de overige bestuursleden en het personeel van de rechtspersoon, alsmede\n de met de uitoefening van tuchtrecht als bedoeld in \u00a7 4 belaste personen, zijn verplicht\n tot geheimhouding van alles, wat zij in verband met de uitoefening hunner functie\n omtrent persoonlijke en zakelijke omstandigheden van een aangeslotene ervaren;\n\nl. de statuten van de rechtspersoon moeten bepalingen bevatten overeenkomstig het bij\n dit artikel onder de letters a-d en f-k voorgeschrevene;\n\nm. haar statuten moeten voorts de bepaling inhouden, dat een of meer door Onze Minister\n aan te wijzen personen recht van toegang hebben tot de vergaderingen van het bestuur\n en bevoegd zijn aan de beraadslagingen daarvan deel te nemen.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nOnze Minister is bevoegd, indien hij dit in het belang van de uitvoer van produkten\n als bedoeld in de Landbouwuitvoerwet 1938 nodig oordeelt, aan de aangeslotenen vrijstelling te verlenen van door de uitvoercontrole-instelling\n gestelde bindende regelen. Aan zodanige vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden;\n zij kan onder beperkingen worden verleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 De statuten van een uitvoercontrole-instelling moeten onverminderd het te dien aanzien\n in artikel 2 voorgeschrevene, bepalen dat:\n\na. iedere aangeslotene verplicht is tot stipte naleving van de bij of krachtens het desbetreffende\n uitvoercontrolebesluit, alsmede in haar statuten en keuringsreglement gegeven voorschriften\n en voorts van de ter uitvoering daarvan door het bestuur genomen besluiten, welke\n te zijner kennis of ter kennis van de aangeslotenen zijn gebracht;\n\nb. niet-nakoming van enige verplichting als bedoeld onder a door het bestuur of een ander in de statuten aangewezen orgaan van de rechtspersoon,\n kan worden gestraft met:\n\n1e. een berisping, bestaande in een schriftelijk of mondeling vermaan, gericht tot de\n betrokkene in verband met het begane feit;\n\n2e. een geldboete van ten hoogste de derde categorie;\n\n3e. plaatsing van het bedrijf van de aangeslotene voor een bepaalde tijd onder een verscherpt\n toezicht vanwege de rechtspersoon, van welk toezicht de extra kosten ten laste van\n de aangeslotene komen; deze maatregel kan tegelijk met een maatregel als bedoeld onder 1e of 2e worden opgelegd;\n\nc. van de besluiten tot het nemen van een tuchtmaatregel als bedoeld onder b aan de betrokkene binnen een nader bij de statuten te bepalen termijn, welke niet\n korter mag zijn dan veertien dagen en niet langer dan \u00e9\u00e9n maand na de dagtekening\n van zodanige besluiten, beroep open staat bij de in artikel 5 bedoelde raad van beroep voor de uitvoercontrole-instellingen, welk college alsdan\n uitspraak zal doen bij wijze van bindend advies;\n\nd. dat het beroep schorsende werking heeft.\n\n2 Bij de uitoefening van het tuchtrecht nemen de uitvoercontrole-instellingen de regelen\n van een door het bestuur van elke rechtspersoon, onder goedkeuring van Onze Minister,\n vast te stellen reglement voor de tuchtrechtspraak in acht; wijzigingen en aanvullingen\n van dit reglement behoeven eveneens de goedkeuring van Onze Minister.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Er is een raad van beroep voor de uitvoercontrole-instellingen, welke bestaat uit\n drie leden en ten hoogste evenveel plaatsvervanger, alsmede een nader door Onze Minister\n te bepalen aantal deskundige bijzitters.\n\n2 De in het vorige lid bedoelde personen mogen geen deel uitmaken van het bestuur of\n van het personeel ener uitvoercontrole-instelling.\n\n3 De leden en hun plaatsvervangers worden benoemd door Onze Minister; deze wijst \u00e9\u00e9n\n der leden aan als voorzitter.\n\n4 De deskundige bijzitters worden benoemd door Onze Minister, ieder op voorstel van\n het bestuur der uitvoercontrole-instelling, op welker gebied hij geacht wordt deskundig\n te zijn.\n\n5 Onze Minister wijst \u00e9\u00e9n of meer secretarissen van de raad van beroep aan.\n\n6 Onze Minister regelt de aan de in dit artikel bedoelde personen toe te kennen vergoedingen\n ter zake van hun werkzaamheden.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe raad van beroep oordeelt met vijf leden, van wie twee deskundige bijzitters.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Het beroep moet onder gelijktijdige storting van een bedrag van \u20ac 11,34 voor griffierecht\n worden ingesteld door indiening van een met redenen omkleed beroepschrift, dat als\n aangetekend stuk aan de raad van beroep moet worden toegezonden.\n\n2 Het griffierecht wordt teruggeven, indien het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond\n wordt verklaard. Bij afwijzing van het beroep kan de raad van beroep beslissen, dat\n het griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe kosten van de raad van beroep, verminderd met het krachtens artikel 7 ontvangen bedrag, komen ten laste van de Staat.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe bestuursleden en het personeel van de uitvoercontrole-instelling zijn verplicht\n de raad van beroep desgevraagd van voorlichting te dienen.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe leden, plaatsvervangende leden, deskundige bijzitters, en secretarissen van de\n raad van beroep zijn verplicht tot geheimhouding van alles, wat zij in verband met\n de uitoefening hunner functie omtrent persoonlijke en zakelijke omstandigheden van\n een appellant ervaren.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe raad van beroep regelt nader bij door Onze Minister goed te keuren reglement al\n hetgeen voor een goed verloop zijner werkzaamheden noodzakelijk blijkt; wijzigingen\n en aanvullingen van dit reglement behoeven eveneens de goedkeuring van Onze Minister.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 \nDe artikelen 4, eerste lid onder d-11 van het Landbouwuitvoerbesluit 1946 (Algemene Voorwaarden) vervallen met ingang\n van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst.\n\n2 De overige artikelen van het in het vorige lid bedoelde besluit vervallen voor wat\n betreft de Stichting \"Nederlands Eiercontrole Bureau\", te Zeist, met ingang van de\n tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst en overigens op door Ons te bepalen tijdstippen,\n welke voor de betrokken uitvoercontrole-instellingen verschillend kunnen zijn.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 De artikelen 5-11 van dit besluit treden in werking met ingang van de tweede dag na die van de datum\n van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.\n\n2 De overige artikelen treden in werking voor wat betreft de Stichting \"Nederlands\n Eiercontrole Bureau\", te Zeist, met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte\n van het Staatsblad, waarin dit besluit wordt geplaatst en overigens op door Ons te bepalen tijdstippen,\n welke voor de betrokken uitvoercontrole-instellingen verschillend kunnen zijn.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDit besluit kan worden aangehaald onder de titel van Landbouwuitvoerbesluit 1963 (Algemene\n Voorwaarden).\n\nOnze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit,\n hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nLech, 7 februari 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002398/

wetten.nl - Regeling - Wet op het voortgezet onderwijs - BWBR0002399

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet op het voortgezet onderwijs - BWBR0002399", "content": "Wet van 14 februari 1963, tot regeling van het voortgezet onderwijs\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter verkrijging van een\n samenhangend geheel van onderwijsvoorzieningen het voortgezet onderwijs in een wet\n te regelen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDeze wet verstaat onder:\n\n\u00abOnze Minister\u00bb: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;\n\n\u00abde inspectie\u00bb: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;\n\n\u00abvoortgezet onderwijs\u00bb: het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 2;\n\n\u00abschool\u00bb: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;\n\n\u00abopenbare school\u00bb:\n\na. een school in stand gehouden door een gemeente, dan wel door een openbaar lichaam,\n ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke\n rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;\n\nb. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a in stand gehouden school;\n\nc. een door een stichting als bedoeld in artikel 42b of artikel 53c in stand gehouden school;\n\n\u00abbijzondere school\u00bb: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke\n rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 42b, in stand gehouden school;\n\n\u00abscholengemeenschap\u00bb: een gemeenschap van twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs;\n\n\u00abverticale scholengemeenschap\u00bb: verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abopenbare rechtspersoon\u00bb: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld\n als bedoeld in artikel 42a;\n\n\u00abhet bevoegd gezag\u00bb : voor wat betreft:\n\na. een openbare school:\n\n1\u00b0. het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt,\n en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;\n\n2\u00b0. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;\n\n3\u00b0. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 42a; dan wel\n\n4\u00b0. de stichting, bedoeld in artikel 42b of artikel 53c;\n\nb. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 49, eerste lid;\n\nc. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 53d;\n\n\u00abregionaal opleidingencentrum\u00bb: een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abagrarisch opleidingscentrum\u00bb: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abburgerservicenummer\u00bb: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;\n\n\u00abpersoonsgebonden nummer\u00bb: het burgerservicenummer dan wel het door Onze Minister\n uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 27b, vierde lid;\n\n\u00abcontractactiviteiten\u00bb: activiteiten als bedoeld in artikel 20, tweede lid;\n\n\u00abpersoneel\u00bb:\n\na. de benoemde rector, directeur, conrector, adjunct-directeur of leraar, en overig personeel\n benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, waaronder begrepen de leden\n van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld\n in artikel 24e1, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst;\n\nb. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft\n de toepassing van de artikelen 38a tot en met 39a1, 40a, 53b en 96o, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende\n wettelijke bepalingen;\n\n\u00abnascholing\u00bb: een vorm van scholing, gegeven aan leden van het personeel om hun kennis,\n inzicht, vaardigheden en beroepshoudingen direct verband houdend met de uitoefening\n van hun beroep, voortbouwend op de in de initi\u00eble opleiding verworven aanvangsbekwaamheid\n te verdiepen en uit te breiden;\n\n\u00abkerndoelen\u00bb: de op grond van artikel 11b vastgestelde na te streven inhoudelijke doelstellingen voor het onderwijsprogramma\n voor de eerste twee leerjaren, bedoeld in artikel 11c, gericht op het verwerven door leerlingen van kennis, inzicht en vaardigheden;\n\n\u00abho-student\u00bb: degene die hoger onderwijs volgt, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;\n\n\u00abmbo-student\u00bb: student als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel n2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abvavo-student\u00bb: vavo-student als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel n4, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\nmaatschappelijke stage: stage gericht op het verwerven van vaardigheden ten behoeve\n van het functioneren in de maatschappij, bestaande uit onbezoldigde vrijwilligersactiviteiten,\n niet zijnde de stage bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b;\n\n\u00abCollege voor toetsen en examens\u00bb: het College voor toetsen en examens,\u00a0bedoeld in\n artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens;\n\nregister onderwijsdeelnemers: register onderwijsdeelnemers als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;\n\n\u00abschoolondersteuningsprofiel\u00bb: een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen\n voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;\n\n\u00absamenwerkingsverband\u00bb: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid,\n tenzij het tegendeel blijkt;\n\n\u00ablerarenregister\u00bb: lerarenregister als bedoeld in artikel 41a;\n\n\u00abregistervoorportaal\u00bb: registervoorportaal als bedoeld in artikel 41o;\n\n\u00abbasisgegevens\u00bb: gegevens als bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onderdelen a tot en met d;\n\n\u00abbelangstellingsmeting\u00bb: de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 68;\n\n\u00abinstelling voor beroepsonderwijs\u00bb: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaraan beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van die wet wordt verzorgd;\n\n\u00abopleidingsdomein\u00bb: opleidingsdomein als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel t2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abberoepsopleiding\u00bb: opleiding als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abkwalificatie\u00bb: de kwalificatie, bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abentreeopleiding\u00bb: entreeopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abbasisberoepsopleiding\u00bb: basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abvakopleiding\u00bb: vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abmiddenkaderopleiding\u00bb: middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\n\u00abbegeleide onderwijsuren\u00bb: begeleide onderwijsuren als bedoeld in artikel 7.2.7, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met dien verstande dat ten aanzien van het eerste en tweede leerjaar van een doorlopende\n leerroute vmbo-mbo onder \u00abbegeleide onderwijsuren\u00bb mede wordt verstaan \u00abonderwijstijd\u00bb\n als bedoeld in artikel 6g;\n\n\u00abberoepspraktijkvorming\u00bb: het onderricht in de praktijk van het beroep, bedoeld in\n artikel 7.2.8, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het voortgezet onderwijs, bedoeld in deze wet, omvat het onderwijs dat wordt gegeven\n na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet\n speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.\n\n2 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces\n kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVoortgezet onderwijs mag slechts worden gegeven door degene die daartoe ingevolge\n deze wet bevoegd is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het bevoegd gezag op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve\n van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt\n aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht jegens een minderjarige leerling van de school, treedt het bevoegd gezag onverwijld\n in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht.\n\n2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er\n sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft\n gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling\n van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar\n als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis.\n Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders\n van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school\n met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.\n\n3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve\n van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt\n aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling van\n de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school\n in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, stelt voor het personeel\n een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk\n geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt\n dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.\n\n2 Onder huiselijk geweld wordt verstaan: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.\n\n3 Onder kindermishandeling wordt verstaan: kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.\n\n4 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school\n in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, bevordert de kennis en\n het gebruik van de meldcode.\n\n5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen\n een meldcode in ieder geval bestaat.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag\n in ieder geval:\n\na. beleid met betrekking tot de veiligheid voert,\n\nb. de veiligheid van leerlingen op school monitort met een instrument dat een representatief\n en actueel beeld geeft, en\n\nc. er zorg voor draagt dat bij een persoon ten minste de volgende taken zijn belegd:\n\n1\u00b0. het co\u00f6rdineren van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten, en\n\n2\u00b0. het fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.\n\n2 Onder veiligheid, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan de sociale, psychische\n en fysieke veiligheid van leerlingen.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over\n het instrument, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dat door de school wordt vormgegeven\n of gekozen, waaronder:\n\na. de aandachtsgebieden die het instrument inzichtelijk maakt,\n\nb. de representativiteit van het instrument, en\n\nc. de frequentie waarmee het instrument wordt ingezet.\n\n4 Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste\n lid, onderdeel\u00a0b, aan de inspectie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders,\n voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke,\n verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar\n vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van\n openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag vergoeding van de door burgemeester\n en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig\n en handelingsbekwaam is, wordt de vergoeding op aanvraag verstrekt aan de leerling.\n De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde\n in de volgende leden.\n\n2 De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.\n\n3 De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders, voogden\n of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van\n de leerling berustende keuze van een school.\n\n4 De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet\n erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.\n De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen\n inwinnen.\n\n5 De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen\n de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school,\n met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien\n de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, tenzij vervoer\n met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met\n zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling\n met het vervoer naar die school instemmen.\n\n6 De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van vergoeding in geld te geven,\n het vervoer verzorgt of doet verzorgen.\n\n7 De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid\n hebben ten gunste van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling\n meerderjarig en handelingsbekwaam is, ten gunste van de leerling van de inhoud van\n de regeling af te wijken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in:\n\na. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;\n\nb. hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;\n\nc. voorbereidend beroepsonderwijs;\n\nd. praktijkonderwijs;\n\ne. andere vormen van voortgezet onderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze afdeling regelen het openbaar schoolonderwijs;\n de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het\n bijzonder schoolonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking\n van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:\n\na. wanneer het onderwijs met betrekking tot die taal betreft, of\n\nb. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel\n de herkomst van de leerlingen daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het bevoegd\n gezag vastgestelde gedragscode.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis\n verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs\n kunnen genieten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze\n aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de\n beheersing van de Nederlandse taal.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnderwijs in lichamelijke opvoeding, bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten,\n wordt gespreid verzorgd over alle leerjaren van het voortgezet onderwijs. Dit onderwijs\n vindt plaats gespreid over de schoolweken, en in zodanige substanti\u00eble omvang en schooltijd\n dat wordt voldaan aan de eisen op het gebied van kwaliteit, intensiteit en vari\u00ebteit\n van de bewegingsactiviteiten neergelegd in kerndoelen en examenprogramma\u2019s. Daarbij\n wordt uitgegaan van de situatie zoals die op 1\u00a0augustus 2005 voor het bewegingsonderwijs\n gold. In afwijking van de tweede volzin geldt voor het laatste leerjaar het voorschrift,\n dat het onderwijs in het eindexamenvak lichamelijke opvoeding niet eerder mag worden\n afgesloten dan in de maand december.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal ter beschikking.\n\n2 Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht\n op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het\n onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar\n is voorgeschreven.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan mede een maatschappelijke stage\n omvatten.\n\n2 Indien het onderwijsprogramma van een school tevens een maatschappelijke stage omvat,\n sluit het bevoegd gezag voor deze stage met de leerling en de stagebieder tezamen\n een schriftelijke stageovereenkomst.\n\n3 Voor vermelding op de cijferlijst bij het diploma, bedoeld in artikel 29, derde lid, of op het schooldiploma praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 29a, omvat de maatschappelijke stage tenminste 30 uren.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 7, omvat ten minste 5.700 klokuren.\n\n2 Hoger algemeen voortgezet onderwijs:\n\na. aan scholen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, omvat ten minste 4.700 klokuren;\n\nb. aan afdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, omvat ten minste 1.700 klokuren.\n\n3 Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 9, omvat ten minste 3.700 klokuren.\n\n4 Voorbereidend beroepsonderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 10a, omvat ten minste 3.700 klokuren.\n\n5 Het bevoegd gezag vult de uren in met activiteiten die worden verzorgd in een onderwijsprogramma\n als bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 10b, tweede lid, 10d, tweede lid, 11c, eerste lid,\u00a011f en 12, vijfde lid, tweede volzin.\n\n6 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over die invulling en over de spreiding\n van de uren over de verschillende leerjaren.\n\n7 De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag ermee instemmen dat om lichamelijke\n of psychische redenen voor individuele leerlingen wordt afgeweken van het eerste,\n tweede, derde of vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In elk schooljaar wordt op ten minste 189 dagen onderwijs verzorgd.\n\n2 In afwijking van het in het eerste lid genoemde aantal dagen behoeft in het laatste\n leerjaar geen onderwijs te worden verzorgd vanaf de aanvang van het eerste tijdvak\n waarin het centraal examen wordt afgenomen.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld\n omtrent vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld, die\n niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn. Daarbij kan het aantal dagen, genoemd\n in het eerste lid, voor een daarbij aan te geven groep scholen hoger of lager worden\n vastgesteld indien dit noodzakelijk is in verband met de spreiding van de landelijk\n vastgestelde vakanties over verschillende delen van Nederland.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien een leerling gedurende een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt\n op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal\n onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal\n uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de\n uitvoering van het eerste lid alsmede omtrent de aard en de eisen aan de scholen en\n instellingen, bedoeld in het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding\n op aansluitend wetenschappelijk onderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Voorbereidend\n wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk\n onderwijs. Deze worden onderscheiden in gymnasia en athenea, elk met een cursusduur\n van zes jaren.\n\n2 Aan de gymnasia wordt in elk geval onderwijs verzorgd in Latijnse taal en cultuur\n en Griekse taal en cultuur.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHoger algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding\n op aansluitend hoger beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het hoger\n algemeen voortgezet onderwijs wordt gegeven:\n\na. aan scholen met een cursusduur van vijf jaren;\n\nb. aan afdelingen van scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. Deze hebben\n een cursusduur van twee jaren en vangen aan na vier jaren middelbaar algemeen voortgezet\n onderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nMiddelbaar algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding\n op aansluitend beroepsonderwijs dan wel op hoger algemeen voortgezet onderwijs, en\n dat mede algemene vorming omvat. Het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt\n gegeven aan scholen met een cursusduur van vier jaren.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt onderwijs in de theoretische\n leerweg gegeven.\n\n2 Het onderwijs aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs is met ingang\n van het derde leerjaar ingericht volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd\n verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:\n\na. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,\n\nb. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs,\n en\n\nc. een voorbereiding op het hoger algemeen voortgezet onderwijs.\n\n3 De school verzorgt alle profielen. De profielen zijn:\n\na. techniek,\n\nb. zorg en welzijn,\n\nc. economie, en\n\nd. groen.\n\n4 Elk profiel bestaat uit:\n\na. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,\n\nb. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en\n\nc. een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.\n\n5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de theoretische leerweg omvat Nederlandse\n taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste \u00e9\u00e9n van\n de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.\n\n6 Het profieldeel van de theoretische leerweg omvat wat betreft:\n\na. het profiel techniek: wiskunde en natuur- en scheikunde I,\n\nb. het profiel zorg en welzijn: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijkunde,\n geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd\n gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,\n\nc. het profiel economie: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal\n of Duitse taal,\n\nd. het profiel groen: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en\n scheikunde I.\n\n7 Het vrije deel van de theoretische leerweg:\n\na. omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,\n\nb. kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal,\n vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur,\n lichamelijke opvoeding 2 en informatietechnologie, door de leerling te kiezen, en\n\nc. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.\n\n7a Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om, indien de leerling dat wenst,\n naast het onderwijsprogramma, bestaande uit de in het vierde lid bedoelde delen, beroepsgerichte\n keuzevakken als bedoeld in artikel 10d te volgen. Het achtste en tiende lid van artikel 10d zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c,\n en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel b, worden aangeboden. Het bevoegd\n gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere\n programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel c, door alle leerlingen\n in het vrije deel moeten worden gevolgd.\n\n9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken,\n genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel b, de overeenkomstige vakken,\n genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.\n\n10 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld over de mogelijkheid\n van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen\n van onderdelen van dit artikel. Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene\n maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar\n te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke\n vakken het betreft.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVoorbereidend beroepsonderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding\n op aansluitend beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het voorbereidend beroepsonderwijs wordt gegeven\n aan scholen met een cursusduur van vier jaren.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt, in elk profiel als bedoeld\n in het derde lid, onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte\n leerweg gegeven.\n\n2 Het onderwijs aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs is met ingang van het\n derde leerjaar ingericht volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd verzorgd\n samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:\n\na. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en\n\nb. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.\n\n3 De school verzorgt \u00e9\u00e9n of meer profielen. De profielen zijn:\n\na. bouwen, wonen en interieur,\n\nb. produceren, installeren en energie,\n\nc. mobiliteit en transport,\n\nd. media, vormgeving en ICT,\n\ne. maritiem en techniek,\n\nf. zorg en welzijn,\n\ng. economie en ondernemen,\n\nh. horeca, bakkerij en recreatie,\n\ni. groen,\n\nj. dienstverlening en producten.\n\n4 Elk profiel bestaat uit:\n\na. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,\n\nb. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en\n\nc. een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.\n\n5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen omvat Nederlandse\n taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste \u00e9\u00e9n van\n de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.\n\n6 Het profieldeel van de beroepsgerichte leerwegen omvat het bij het betreffende profiel\n behorende profielvak en, wat betreft:\n\na. de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen a tot en met e: wiskunde en natuur-\n en scheikunde I,\n\nb. het profiel, genoemd in het derde lid, onderdeel f: biologie en, ter keuze van de\n leerling, wiskunde, maatschappijkunde, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde,\n met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken\n wordt of worden aangeboden,\n\nc. de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen g en h: economie en, ter keuze\n van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,\n\nd. het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel i: wiskunde en, ter keuze van de leerling,\n biologie of natuur- en scheikunde I,\n\ne. het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel j: ter keuze van de leerling twee\n van de vakken wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.\n\n7 Het vrije deel van elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen:\n\na. omvat door de leerling te kiezen beroepsgerichte keuzevakken,\n\nb. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.\n\n8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c,\n en welke beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, worden\n aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan\n te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel\n b, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.\n\n9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen:\n\na. in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde\n en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal,\n de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg of de overeenkomstige\n vakken, genoemd in de artikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,\n\nb. in plaats van de vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde\n en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal,\n de overeenkomstige vakken, genoemd in de artikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,\n\nc. in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het zevende\n lid, onderdeel a, de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg te\n volgen,\n\nd. een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen extra vakken te volgen.\n\n10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:\n\na. de profielvakken, bedoeld in het zesde lid,\n\nb. voorschriften met betrekking tot de beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende\n lid, onderdeel a, en\n\nc. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd\n gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.\n\n11 Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden\n vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal\n vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject.\n Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg met een\n buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen,\n en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd\n van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen\n van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht.\n\n2 Een leer-werktraject omvat in elk geval:\n\na. Nederlandse taal, en\n\nb. een beroepsgericht programma.\n\n3 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger,\n beslissen dat het leer-werktraject voor die leerling eveneens een of meer andere vakken\n van de basisberoepsgerichte leerweg omvat.\n\n4 Een leer-werktraject kan een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f, omvatten, indien het onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag stelt bij de inrichting van het leer-werktraject in elk geval vast:\n\na. de organisatie van de leerlingbegeleiding vanwege het bevoegd gezag zowel binnen de\n school als bij het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte\n verzorgt, alsmede\n\nb. de invulling van het buitenschoolse praktijkgedeelte en waarborgt daarbij dat niet\n uitsluitend eenzijdige productiearbeid wordt verricht.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een bedrijf of organisatie,\n op grondslag van een leer-werkovereenkomst, gesloten door het bevoegd gezag, de betrokken\n leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger en dat bedrijf of die organisatie.\n\n2 De leer-werkovereenkomst regelt de rechten en plichten van partijen en omvat ten minste\n bepalingen over:\n\na. inhoud, leerdoelen, duur, periode van en beoordelingsmaatstaven voor het buitenschoolse\n praktijkgedeelte,\n\nb. de begeleiding van de leerling, en\n\nc. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.\n\n3 In afwijking van artikel 7:610, tweede lid tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, is in geval van strijd als bedoeld in die volzin, artikel 10b3 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt,\n draagt zorg voor de begeleiding van de leerlingen binnen het bedrijf respectievelijk\n de organisatie.\n\n2 Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld\n in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte\n verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen\n in artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter\n plaats vinden.\n\n3 Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent\n een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor het buitenschoolse praktijkgedeelte\n of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het tweede lid,\n eerste volzin. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de\n in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde beoordeling ongunstig is.\n\n4 Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het\n tweede lid, en de beschikkingen, bedoeld in het derde lid.\n\n5 De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten\n periode van vier jaar geen buitenschools praktijkgedeelte heeft verzorgd.\n\n6 Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de leer-werkovereenkomst vaststelt dat\n de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet\n of ontbreekt, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat het buitenschoolse\n praktijkgedeelte niet naar behoren zal kunnen worden verzorgd, bevordert het bevoegd\n gezag, na overleg met het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs\n bedrijfsleven dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.\n\n7 De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking\n van een actueel overzicht van organisaties met een erkenning als leerbedrijf als bedoeld\n in het derde lid.\n\n8 Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd\n de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het derde lid, eerste\n volzin.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister verstrekt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven,\n bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen\n subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10b4.\n\n2 De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. De artikelen 2.4.2 en 2.4.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd\n bedrijven en organisaties ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende eisen:\n\na. op de leer-werkplek of combinatie van leer-werkplekken kunnen de door het bevoegd\n gezag vastgestelde praktijkopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd;\n\nb. elke praktijkopdracht als zodanig kan in \u00e9\u00e9n bedrijf of organisatie worden uitgevoerd;\n\nc. in het bedrijf of de organisatie is een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester\n aanwezig, die in staat is om kennis, inzicht en vaardigheden van de leerling te beoordelen,\n alsmede vorderingen daarin, en de leerling zowel werkinhoudelijk als pedagogisch-didactisch\n te begeleiden;\n\nd. het bedrijf of de organisatie is bereid met de in het tweede lid bedoelde mentor of\n docentbegeleider contact te onderhouden;\n\ne. de mogelijkheid om binnen hetzelfde bedrijf of dezelfde organisatie, dezelfde moederorganisatie\n of dezelfde branche de leerdoelen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs\n en de eindtermen van de entreeopleiding of basisberoepsopleiding, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te behalen, zonder grote overgangsdrempels voor de leerling;\n\nf. het bedrijf of de organisatie waarborgt dat een gekwalificeerde praktijkbegeleider\n of leermeester is gekoppeld aan een leerling, en dat deze leermeester ervoor zorgt\n dat de leerling voldoende hulp en tijd krijgt om de praktijkopdrachten uit te voeren;\n\ng. het productie- of dienstverleningsproces is technisch en organisatorisch voldoende\n gevarieerd en kan leerlingen goed praktijkmateriaal bieden en hen gedegen opleiden;\n\nh. de leer-werkplek past binnen de dagelijkse bedrijfsvoering;\n\ni. het bedrijf of de organisatie is bereid de leerling de vereiste praktijkopdrachten\n uit te laten voeren en het werk en het stageverslag te bespreken en te beoordelen;\n\nj. het bedrijf of de organisatie is geschikt voor de betrokken leeftijdsgroep waar het\n gaat om onder meer ruimte om te leren of fouten te maken, erkenning van jong zijn;\n\nk. het bedrijf of de organisatie respecteert, voor zover van toepassing, het multiculturele\n karakter van de leerlingenpopulatie.\n\n2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor beschikbaarheid van een gekwalificeerde mentor\n of docentbegeleider die de voortgang op de leer-werkplek alsmede de integratie tussen\n het binnenschools en buitenschools programma bewaakt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Leer-werktrajecten worden verzorgd op grondslag van een samenwerkingsovereenkomst\n tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van een regionaal opleidingencentrum\n of een agrarisch opleidingscentrum voor zover aan die instelling een basisberoepsopleiding\n als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt verzorgd.\n\n2 Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid voorziet in elk geval\n in de inrichting van een doorlopende leerweg tot en met de basisberoepsopleiding,\n bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag kan bij de school ingeschreven leerlingen die daarbij naar zijn\n oordeel gebaat zijn, in de gelegenheid stellen om geheel of gedeeltelijk in plaats\n van de basisberoepsgerichte leerweg een entreeopleiding te volgen, met inachtneming\n van de artikelen 7.2.7 en 8.1.1, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n2 De entreeopleiding stemt overeen met het programma-aanbod van de beroepsgerichte programma\u2019s\n van de basisberoepsgerichte leerweg die aan de school wordt verzorgd.\n\n3 Het bevoegd gezag is niet gehouden, leerlingen die een entreeopleiding volgen als\n bedoeld in het eerste lid, gelegenheid te geven om aan de school een eindexamen in\n de basisberoepsgerichte leerweg af te leggen als bedoeld in artikel 29, eerste lid.\n\n4 Leerlingen die een entreeopleiding volgen als bedoeld in het eerste lid, worden aangemerkt\n als leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg waarvoor de entreeopleiding geheel\n of gedeeltelijk in de plaats treedt.\n\n5 Ten aanzien van bij de school ingeschreven leerlingen jonger dan 16 jaar wordt de\n entreeopleiding verzorgd met inachtneming van de volgende vereisten:\n\na. de beroepspraktijkvorming, bedoeld in de artikelen 7.2.8 en 7.2.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, omvat uitsluitend het verrichten van lichte arbeid van geschikte aard,\n\nb. in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg wordt geheel of gedeeltelijk zowel binnenschools\n als buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep verzorgd,\n\nc. een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider bewaakt de voortgang van het onderricht\n in de praktijk van het beroep, en\n\nd. het binnenschools en buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep worden\n ge\u00efntegreerd verzorgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De entreeopleiding, bedoeld in artikel 10b8, wordt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd op grond van een\n samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag\n van een instelling voor beroepsonderwijs waarvan het onderwijsaanbod mede deze entreeopleiding\n omvat.\n\n2 Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid voorziet in elk geval\n in afspraken over:\n\na. de entreeopleiding die geheel of gedeeltelijk in plaats van de basisberoepsgerichte\n leerweg zal worden verzorgd,\n\nb. de inschrijving van leerlingen als extraneus bij de instelling,\n\nc. de examinering en diplomering door de instelling,\n\nd. de invulling van de betrokkenheid van het bevoegd gezag bij de beroepspraktijkvorming,\n bedoeld in de artikelen 7.2.8 en 7.2.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met dien verstande dat het bevoegd gezag de in dat artikel 7.2.9 bedoelde overeenkomst mede ondertekent,\n\ne. de toepassing van artikel 10b8, tweede lid,\n\nf. de rechtsbescherming van de leerling, en\n\ng. de doorstroom van de leerlingen na het met goed gevolg afsluiten van de entreeopleiding.\n\n3 In geval van toepassing van artikel 7.4.4a, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, is het bevoegd gezag belast met de uitvoering van de daar bedoelde examinering.\n\n4 Indien het bevoegd gezag tevens het bevoegd gezag is van een instelling voor beroepsonderwijs,\n regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen, genoemd in het tweede\n lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of\n een school voor voorbereidend beroepsonderwijs kan leerlingen een doorlopende leerroute\n vmbo-mbo aanbieden, met inachtneming van de artikelen 10b11 tot en met 10b20.\n\n2 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo is een onderwijsprogramma vanaf het derde leerjaar\n aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend\n beroepsonderwijs, dat opleidt tot zowel een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs\n als bedoeld in artikel 29, derde lid, als het diploma van een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding.\n\n3 In een doorlopende leerroute vmbo-mbo worden tot \u00e9\u00e9n onderwijsprogramma ge\u00efntegreerd:\n\na. de basisberoepsgerichte leerweg en een basisberoepsopleiding in een aanverwant opleidingsdomein\n of een aanverwante kwalificatie;\n\nb. de kaderberoepsgerichte leerweg en een vakopleiding in een aanverwant opleidingsdomein\n of een aanverwante kwalificatie;\n\nc. de kaderberoepsgerichte, gemengde of theoretische leerweg en een middenkaderopleiding\n in een aanverwant opleidingsdomein of een aanverwante kwalificatie.\n\n4 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo stemt wat betreft het daarvan onderdeel uitmakende\n voortgezet onderwijs overeen met een of meer van de profielen, bedoeld in artikel 10, 10b of 10d, die aan de school worden verzorgd.\n\n5 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een agrarisch\n opleidingscentrum wat betreft het voorbereidend beroepsonderwijs dat daaraan wordt\n verzorgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt op grond van een samenwerkingsovereenkomst\n gezamenlijk verzorgd door het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van\n een instelling voor beroepsonderwijs.\n\n2 In de samenwerkingsovereenkomst zijn in elk geval afspraken opgenomen over:\n\na. het profiel en het aanverwante opleidingsdomein of de aanverwante kwalificatie waarin\n de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden;\n\nb. de vormgeving van de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo, waaronder de\n samenstelling en de wijze van benoeming van die leiding en de taken en bevoegdheden\n die door de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling voor beroepsonderwijs\n zijn opgedragen aan die leiding;\n\nc. de wijze waarop de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo inlichtingen verstrekt\n en verantwoording aflegt aan de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling\n voor beroepsonderwijs;\n\nd. de organisatorische en onderwijskundige inrichting van de doorlopende leerroute, waaronder\n de inzet van personeel en het gebruik van faciliteiten van de aan de overeenkomst\n deelnemende partijen;\n\ne. in geval van overdracht van een deel van de door de school of instelling voor beroepsonderwijs\n ontvangen bekostiging met toepassing van artikel 96t respectievelijk artikel 8.5a.16 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen;\n\nf. de inhoud van de overstapoptie, bedoeld in artikel 10b20 en artikel 8.5a.15 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;\n\ng. de wijze waarop het bedrijfsleven zal worden betrokken bij de invulling van de doorlopende\n leerroute vmbo-mbo;\n\nh. de wijze van geschilbeslechting tussen de deelnemende partijen over de uitvoering\n van de overeenkomst;\n\ni. de voorwaarden waaronder een andere school of een andere instelling voor beroepsonderwijs\n partij kan worden bij de overeenkomst, de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan\n worden opgezegd of ontbonden, alsmede de wijze waarop de overeenkomst in andere gevallen\n kan worden gewijzigd, telkens met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen\n voor de leerlingen en mbo-studenten; en\n\nj. de inrichting van de medezeggenschap door de medezeggenschapsorganen van de school\n onderscheidenlijk de instelling voor beroepsonderwijs.\n\n3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de doorlopende leerroute vmbo-mbo volledig\n wordt verzorgd binnen een verticale scholengemeenschap of een agrarisch opleidingscentrum.\n In plaats daarvan regelt het bevoegd gezag van de verticale scholengemeenschap of\n van het agrarisch opleidingscentrum op overeenkomstige wijze de onderwerpen, genoemd\n in het tweede lid, met uitzondering van de onderdelen h tot en met j van dat lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs\n melden gezamenlijk aan Onze Minister dat zij een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbieden.\n\n2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een agrarisch opleidingscentrum\n dat een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbiedt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden op de locatie van de school of\n van de instelling voor beroepsonderwijs die de doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt.\n\n2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs\n beschrijven voor de gehele doorlopende leerroute vmbo-mbo het onderwijsprogramma en\n de examinering per leerjaar. Daarbij wordt vermeld welke delen van het onderwijsprogramma\n en van het examen:\n\na. voortgezet onderwijs betreffen, en welk deel daarbinnen vakoverstijgend is;\n\nb. beroepsonderwijs betreffen;\n\nc. een combinatie van voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs betreffen, en welk deel\n daarbinnen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk beroepsonderwijs betreft.\n\n3 Bij de beschrijving van het onderwijsprogramma wordt tevens vermeld bij welk deel\n daarvan gebruik wordt gemaakt van een team als bedoeld in artikel 33, lid 5a.\n\n4 De leerling in een doorlopende leerroute vmbo-mbo kan in de gelegenheid gesteld worden\n om delen van het onderwijsprogramma te volgen en examens af te leggen die behoren\n tot de van die doorlopende leerroute deel uitmakende beroepsopleiding.\n\n5 De school kan aan een voormalige leerling, nadat die ingevolge artikel 10b14, tweede lid, als mbo-student is ingeschreven aan een instelling voor beroepsonderwijs, delen\n van het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbieden, die behoren\n tot het van die doorlopende leerroute deel uitmakende middelbaar algemeen voortgezet\n onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een leerling die een doorlopende leerroute vmbo-mbo volgt, wordt gedurende de eerste\n twee leerjaren van die doorlopende leerroute vmbo-mbo aangemerkt als leerling van\n de leerweg en het profiel, bedoeld in artikel 10, 10b of 10d, die deel uitmaken van de door die leerling gevolgde doorlopende leerroute vmbo-mbo.\n\n2 Een leerling in een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt met ingang van het derde\n leerjaar van die doorlopende leerroute vmbo-mbo uitgeschreven als leerling aan de\n school en wordt ingeschreven als mbo-student bij de instelling voor beroepsonderwijs,\n die het beroepsonderwijs binnen de doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt. Het bevoegd\n gezag van de school overlegt daartoe aan het bevoegd gezag van de instelling voor\n beroepsonderwijs de gegevens van die leerling, bedoeld in artikel 8.1.1a, eerste lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van de school draagt de gehele cursusduur van een doorlopende leerroute\n vmbo-mbo zorg voor:\n\na. de uitvoering van delen van het onderwijsprogramma die behoren tot het middelbaar\n algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs dat deel uitmaakt\n van het onderwijsprogramma van die doorlopende leerroute vmbo-mbo; en\n\nb. de examinering en diplomering betreffende het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs\n of voorbereidend beroepsonderwijs dat deel uitmaakt van het onderwijsprogramma van\n die doorlopende leerroute vmbo-mbo.\n\n2 Ten aanzien van de onderdelen van een doorlopende leerroute vmbo-mbo, bedoeld in het\n eerste lid, die in het derde leerjaar van die route plaatsvinden, is het bepaalde\n bij of krachtens de artikelen 103a en 103b, eerste, vierde, zevende, tiende en twaalfde tot en met vijftiende lid, 103c en 103d, alsmede het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10, 12, 14, 15 en 25 van de Wet register onderwijsdeelnemers van overeenkomstige toepassing.\n\n3 \nArtikel 24b is van overeenkomstige toepassing op klachten over met de doorlopende leerroute vmbo-mbo\n verband houdende gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag van de instelling\n voor beroepsonderwijs waarmee een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel\n is 10b11, tweede lid, is gesloten, of van het personeel van dat bevoegd gezag. Onverminderd artikel 24b, vierde lid, is de voorzitter van de klachtencommissie niet werkzaam voor of bij dat bevoegd\n gezag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In afwijking van de artikelen 9 en 10a en artikel 7.2.4a, derde lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, van de Wet educatie\n en beroepsonderwijs bedraagt de cursusduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo vanaf het derde leerjaar\n aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend\n beroepsonderwijs:\n\na. voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een eenjarige\n basisberoepsopleiding ten minste twee en ten hoogste drie jaren;\n\nb. voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een tweejarige\n basisberoepsopleiding of tweejarige vakopleiding ten minste drie en ten hoogste vier\n jaren;\n\nc. voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een driejarige\n vakopleiding of de middenkaderopleiding ten minste vier en ten hoogste vijf jaren;\n\nd. voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een middenkaderopleiding\n als bedoeld in artikel 7.2.4a, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs ten minste vijf en ten hoogste zes jaren.\n\n2 Ten aanzien van de basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding die\n deel uitmaakt van een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt onder \u00abcursusduur\u00bb mede\n verstaan \u00abstudieduur als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs\u00bb en wordt\n onder \u00abjaar\u00bb mede verstaan \u00abstudiejaar als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel r, van de Wet educatie en beroepsonderwijs\u00bb.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In afwijking van artikel 6g, derde en vierde lid, en artikel 7.2.7, derde lid, onderdelen b, c en d, en achtste lid, van de Wet educatie\n en beroepsonderwijs omvat het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarvan een beroepsopleiding\n in de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de Wet educatie\n en beroepsonderwijs deel uitmaakt:\n\na. bij een cursusduur van twee jaren ten minste 2.000 klokuren, waarvan ten minste 1.400\n begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nb. bij een cursusduur van drie jaren ten minste 3.000 klokuren, waarvan ten minste 2.400\n begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nc. bij een cursusduur van vier jaren ten minste 4.000 klokuren, waarvan ten minste 2.950\n begeleide onderwijsuren en ten minste 450 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nd. bij een cursusduur van vijf jaren ten minste 5.000 klokuren, waarvan ten minste 3.500\n begeleide onderwijsuren en ten minste 900 klokuren aan beroepspraktijkvorming; en\n\ne. bij een cursusduur van zes jaren ten minste 6.000 klokuren, waarvan ten minste 4.050\n begeleide onderwijsuren en ten minste 1.350 klokuren aan beroepspraktijkvorming.\n\n2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs\n kunnen gezamenlijk een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de in\n het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde aantallen mits de doorlopende\n leerroute vmbo-mbo aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval dat het onderwijsprogramma\n minder uren omvat, legt het bevoegd gezag dit vast in het schoolplan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, en neemt dit op in de schoolgids, bedoeld in artikel 24a, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In afwijking van artikel 6g, derde en vierde lid, en artikel 7.2.7, vierde lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en onverminderd artikel 8.1.1, derde lid, van die wet omvat het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarvan een beroepsopleiding\n in de beroepsbegeleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.7, vierde lid, van de Wet\n educatie en beroepsonderwijs deel uitmaakt:\n\na. bij een cursusduur van twee jaren ten minste 1.850 klokuren, waarvan ten minste 900\n begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nb. bij een cursusduur van drie jaren ten minste 2.850 klokuren, waarvan ten minste 2.200\n begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nc. bij een cursusduur van vier jaren 3.700 klokuren, waarvan ten minste 2.400 begeleide\n onderwijsuren en ten minste 1.220 klokuren aan beroepspraktijkvorming;\n\nd. bij een cursusduur van vijf jaren ten minste 4.550 klokuren, waarvan ten minste 2.600\n begeleide onderwijsuren en ten minste 1.830 klokuren aan beroepspraktijkvorming; en\n\ne. bij een cursusduur van zes jaren ten minste 5.400 klokuren, waarvan ten minste 2.800\n begeleide onderwijsuren en ten minste 2.300 klokuren aan beroepspraktijkvorming.\n\n2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs\n kunnen gezamenlijk een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de in\n het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde aantallen mits de doorlopende\n leerroute vmbo-mbo aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval dat het onderwijsprogramma\n minder uren omvat, legt het bevoegd gezag dit vast in het schoolplan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, en neemt dit op in de schoolgids, bedoeld in artikel 24a, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Afhankelijk van de inrichting van de doorlopende leerroute vmbo-mbo door het bevoegd\n gezag vallen het eerste en tweede tijdvak van het centraal examen van het eindexamen,\n bedoeld in artikel 29, eerste lid, in het tweede of derde leerjaar van die doorlopende leerroute vmbo-mbo. Het bevoegd\n gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen om in het eerste leerjaar van de doorlopende\n leerroute vmbo-mbo centraal examen af te leggen in een of meer vakken van het eindexamen.\n\n2 Het derde tijdvak van het centraal examen wordt afgenomen door het College voor toetsen\n en examens aansluitend aan het leerjaar waarin de kandidaat centraal examen heeft\n afgelegd in het eerste of tweede tijdvak.\n\n3 Het bepaalde bij of krachtens artikel 29 is van overeenkomstige toepassing op het derde leerjaar van een doorlopende leerroute\n vmbo-mbo.\n\n4 Indien een voormalige leerling van de school, nadat die ingevolge artikel 10b14, tweede lid, als mbo-student is ingeschreven aan de instelling voor beroepsonderwijs waarmee\n de school gezamenlijk een doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt nog geen volledig\n eindexamen vmbo heeft afgelegd, meldt het bevoegd gezag van de school hem in het derde\n leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo aan als kandidaat voor het eindexamen.\n Het eindexamen wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van\n de school. De directeur en de secretaris van de school stellen de uitslag van het\n eindexamen vast. De directeur reikt de kandidaat die geslaagd is voor het eindexamen\n een diploma van de betreffende leerweg uit.\n\n5 Indien de leerling in het eerste of tweede leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo\n in \u00e9\u00e9n of meer vakken centraal examen heeft afgelegd, en niet is bevorderd tot het\n volgende leerjaar, vervallen de met dit centrale examen behaalde resultaten.\n\n6 Indien de leerling is afgewezen voor het eindexamen, treedt de overstapoptie, bedoeld\n in artikel 10b20 in werking.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien deelname van de leerling aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt be\u00ebindigd\n voordat hij deze met succes heeft afgerond wordt hij door het bevoegd gezag van de\n school of het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs in staat gesteld\n een vmbo-diploma of het diploma van een beroepsopleiding te behalen, passend bij het\n naar het gezamenlijk oordeel van beide betrokken bevoegde gezagsorganen bereikte onderwijsniveau\n en de leeftijd van de leerling.\n\n2 Indien de leerling ingevolge het eerste lid een diploma van een beroepsopleiding wil\n behalen bij dezelfde instelling voor beroepsonderwijs, zijn de artikelen 8.1.1c, 8.2.1, 8.2.2 en 8.2.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs niet van toepassing.\n\n3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de leerling definitief van de school\n wordt verwijderd als bedoeld in artikel 27, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In overleg met de leerling en diens ouders kan het bevoegd gezag van een school voor\n voorbereidend beroepsonderwijs leerlingen die daarbij naar zijn oordeel gebaat zijn\n in de gelegenheid stellen om in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg een ge\u00efntegreerde\n route vmbo-basisberoepsopleiding te volgen. Het bevoegd gezag besluit hiertoe slechts\n na overleg met het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs waarmee het\n een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 8.4.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft gesloten.\n\n2 De ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding is een onderwijsprogramma vanaf\n het derde leerjaar aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, dat opleidt\n tot het diploma van een basisberoepsopleiding in een aanverwant opleidingsdomein of\n een aanverwante kwalificatie.\n\n3 De ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding stemt wat betreft het daarvan onderdeel\n uitmakende voortgezet onderwijs overeen met een of meer van de profielen, bedoeld\n in artikel 10b, derde lid, die aan de school worden verzorgd.\n\n4 Het bevoegd gezag is niet gehouden leerlingen die de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding\n volgen gelegenheid te geven om aan de school een eindexamen in de basisberoepsgerichte\n leerweg af te leggen als bedoeld in artikel 29, eerste lid.\n\n5 De artikelen 10b11 tot en met 10b20 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een agrarisch opleidingscentrum wat\n betreft het voorbereidend beroepsonderwijs dat daaraan wordt verzorgd.\n\n[Vervallen per 01-08-2016]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs in de gemengde leerweg worden gegeven aan:\n\na. een scholengemeenschap met in elk geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet\n onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of\n\nb. een vestiging van een agrarisch opleidingscentrum wat het daarin verzorgde voorbereidend\n beroepsonderwijs betreft, indien:\n\n1\u00b0. het agrarisch opleidingscentrum onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap\n waarvan tevens een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs onderdeel\n uitmaakt, en\n\n2\u00b0. het voorbereidend beroepsonderwijs op de desbetreffende vestiging deels leerlingen\n betrekt uit hetzelfde gebied als de desbetreffende school voor middelbaar algemeen\n voortgezet onderwijs.\n\n2 Het onderwijs in de gemengde leerweg is met ingang van het derde leerjaar ingericht\n volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma,\n zodanig ingericht dat het biedt:\n\na. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en\n\nb. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.\n\n3 De school verzorgt \u00e9\u00e9n of meer profielen. De profielen zijn:\n\na. bouwen, wonen en interieur,\n\nb. produceren, installeren en energie,\n\nc. mobiliteit en transport,\n\nd. media, vormgeving en ICT,\n\ne. maritiem en techniek,\n\nf. zorg en welzijn,\n\ng. economie en ondernemen,\n\nh. horeca, bakkerij en recreatie,\n\ni. groen,\n\nj. dienstverlening en producten.\n\n4 Elk profiel bestaat uit:\n\na. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,\n\nb. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en\n\nc. een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.\n\n5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de gemengde leerweg omvat Nederlandse\n taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste \u00e9\u00e9n van\n de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.\n\n6 Het profieldeel van de gemengde leerweg omvat het bij het betreffende profiel behorende\n profielvak en, wat betreft:\n\na. de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen a tot en met e: wiskunde en natuur-\n en scheikunde I,\n\nb. het profiel, genoemd in het derde lid, onderdeel f: biologie en, ter keuze van de\n leerling, wiskunde, maatschappijkunde, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde,\n met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken\n wordt of worden aangeboden,\n\nc. de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen g en h: economie en, ter keuze\n van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,\n\nd. het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel i: wiskunde en, ter keuze van de leerling,\n biologie of natuur- en scheikunde I,\n\ne. het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel j: ter keuze van de leerling twee\n van de vakken wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.\n\n7 Het vrije deel van elk profiel in de gemengde leerweg:\n\na. omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,\n\nb. omvat door de leerling te kiezen beroepsgerichte keuzevakken,\n\nc. kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal,\n vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur,\n lichamelijke opvoeding 2 en informatietechnologie, door de leerling te kiezen, en\n\nd. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.\n\n8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c,\n welke beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, en welke\n vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel c, worden aangeboden. Het bevoegd gezag\n kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen,\n bedoeld in het zevende lid, onderdeel d, door alle leerlingen in het vrije deel moeten\n worden gevolgd.\n\n9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken,\n genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel c, de overeenkomstige vakken,\n genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.\n\n10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:\n\na. de profielvakken, bedoeld in het zesde lid,\n\nb. voorschriften met betrekking tot de beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende\n lid, onderdeel b, en\n\nc. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd\n gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.\n\n11 Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden\n vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal\n vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het\n volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische\n benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze\n leerwegen. Leerwegondersteunend onderwijs wordt zodanig in het onderwijs ge\u00efntegreerd\n en ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces, gericht op het\n afsluiten als bedoeld in de eerste volzin, kan volgen.\n\n2 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd, indien de leerling met behulp van de\n voorzieningen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, tweede volzin, niet een ononderbroken ontwikkelingsproces als bedoeld in het eerste lid, kan volgen.\n\n3 Het bevoegd gezag beslist na overleg met de ouders van de leerling of aan de leerling\n leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden.\n\n4 Het samenwerkingsverband beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling\n op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen. Het bevoegd gezag voegt bij de aanvraag\n na overleg met de ouders een op de desbetreffende leerling betrekking hebbend onderwijskundig\n rapport als bedoeld in artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 43 van de Wet op de expertisecentra. Artikel 10g, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Praktijkonderwijs wordt gegeven aan scholen voor praktijkonderwijs.\n\n2 Praktijkonderwijs is onderwijs voor leerlingen voor wie vaststaat dat\n\na. overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, en\n\nb. het volgen van het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met het volgen van leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld\n in artikel 10e, niet leidt tot het behalen van een diploma of een getuigschrift voorbereidend middelbaar\n beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29.\n\n3 Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs,\n persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd,\n en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies\n op de arbeidsmarkt. Praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk op basis van de kerndoelen\n verzorgd en is er op gericht dat leerlingen zo veel mogelijk het referentieniveau\n Nederlandse taal en het referentieniveau rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs\n zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse\n taal en rekenen. Praktijkonderwijs bereidt de leerling voor op functies binnen de regionale arbeidsmarkt\n op een niveau dat ligt onder het niveau van de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs\n\n3a Het praktijkonderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen per schooljaar ten\n minste 1000 klokuren praktijkonderwijs ontvangen. De leerlingen ontvangen per dag\n ten hoogste 5,5 uren praktijkonderwijs, voor zover het betreft aangepast theoretisch\n onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden.\n\n4 Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs kan, met inachtneming van\n de tweede volzin van het derde lid en van lid 3a, indien dat ten behoeve van de leerling\n noodzakelijk is, bij het aanbieden van dat onderwijs afwijken van de voorschriften,\n gegeven bij of krachtens de artikelen 6g1, 11a tot en met 11c en 29.\n\n5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld met betrekking\n tot de vakken die het praktijkonderwijs omvat, alsmede met betrekking tot het aantal\n uren dat het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep gedurende\n een schoolweek ten hoogste omvat.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan de ouders van een leerling van wie het bevoegd gezag van de school waar de leerling\n zich aanmeldt dan wel van de school waaraan de leerling is ingeschreven, redelijkerwijs\n kan aannemen dat deze niet in staat is het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd\n in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, met een diploma of getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld\n in artikel 29, derde lid, af te sluiten, kan het bevoegd gezag voorstellen deze leerling in plaats daarvan\n praktijkonderwijs te doen volgen.\n\n2 Het samenwerkingsverband beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling\n toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. De aanvraag gaat vergezeld van een op de\n desbetreffende leerling betrekking hebbend onderwijskundig rapport als bedoeld in\n artikel\u00a042 van de Wet op het primair onderwijs en artikel\u00a043 van de Wet op de expertisecentra en de op schrift gestelde zienswijze van de ouders. Indien het samenwerkingsverband\n heeft bepaald dat de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs, beslist het\n bevoegd gezag van de school voor praktijkonderwijs na overleg met de ouders van de\n leerling over de toelating van de leerling.\n\n3 Een aanvraag bij een samenwerkingsverband kan worden ingediend voor een leerling die:\n\na. rechtstreeks afkomstig is van een school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra, of\n\nb. rechtstreeks afkomstig is van het eerste leerjaar van een school voor voortgezet onderwijs.\n\n4 In afwijking van het derde lid kan een aanvraag slechts worden ingediend na dat schooljaar,\n indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in artikel 27, lid 1a, onderdeel b of c, die op 1\u00a0oktober van het schooljaar waarin hij voor het eerst wordt meegeteld als\n leerling in het voortgezet onderwijs korter dan een jaar in Nederland is.\n\n5 In afwijking van het derde en vierde lid kan tevens een aanvraag voor toelaatbaarheid\n tot het praktijkonderwijs bij een samenwerkingsverband worden ingediend voor een leerling\n die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen criteria.\n\n6 Een beschikking van een samenwerkingsverband omtrent de toelaatbaarheid van een leerling\n is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n[Vervallen per 01-08-2014]\n\n[Vervallen per 01-08-2014]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet onderwijs in de eerste twee leerjaren wordt zodanig ingericht dat met behoud van\n keuzevrijheid de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar een van de profielen,\n bedoeld in de artikelen 10, 10b of 10d of naar het derde leerjaar voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en hoger algemeen\n voortgezet onderwijs en vervolgens naar de periode van voorbereidend hoger onderwijs,\n bedoeld in artikel 12.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij algemene maatregel van bestuur worden kerndoelen vastgesteld, waarbij aandacht\n wordt besteed aan aspecten van:\n\na. Nederlandse taal,\n\nb. Engelse taal,\n\nc. geschiedenis en staatsinrichting,\n\nd. aardrijkskunde,\n\ne. economie,\n\nf. wiskunde,\n\ng. natuur- en scheikunde,\n\nh. biologie,\n\ni. verzorging,\n\nj. informatiekunde,\n\nk. techniek,\n\nl. lichamelijke opvoeding, en\n\nm. beeldende vorming, muziek, drama en dans.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag richt voor de eerste twee leerjaren een in schooltijd verzorgd samenhangend\n onderwijsprogramma in. Dit programma voldoet aan de volgende voorwaarden:\n\na. het bevoegd gezag werkt de kerndoelen uit voor de verschillende schoolsoorten en verschillende\n groepen leerlingen, onverminderd de doorstroombevordering met behoud van keuzevrijheid\n van leerlingen, bedoeld in artikel 11a, en\n\nb. in de eerste twee leerjaren worden gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs verzorgd\n op basis van de kerndoelen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven\n voor het verzorgen van onderwijs in de eerste twee leerjaren naast het onderwijs dat\n wordt verzorgd op basis van de kerndoelen.\n\n3 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing\n van het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor\n algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan na overleg\n met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma,\n bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de\n plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.\n\n2 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor\n algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan voor leerlingen\n die daarvoor in aanmerking komen, bij de inrichting van het onderwijs afwijken van\n een of meer programmaonderdelen of van de voorschriften bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing. Bij algemene\n maatregel van bestuur wordt bepaald hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in aanmerking\n komen voor deze afwijkingen.\n\n3 Voor leerlingen:\n\na. die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel 10e, of\n\nb. voor wie het bevoegd gezag het volgen van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1 het meest geschikt acht, verzorgt het bevoegd gezag in de eerste twee leerjaren gezamenlijk\n ten minste 1425 uren onderwijs op basis van kerndoelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Op de scholen in de provincie Frysl\u00e2n wordt met inachtneming van de daarvoor vastgestelde\n kerndoelen tevens onderwijs gegeven in de Friese taal en cultuur, tenzij gedeputeerde\n staten op aanvraag van het bevoegd gezag gedeeltelijke of volledige ontheffing van\n deze verplichting hebben verleend. Gedeputeerde staten stellen in een beleidsregel\n criteria vast voor die gedeeltelijke en volledige ontheffing. De vaststelling van\n deze criteria geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd\n met het Friese voortgezet onderwijs.\n\n2 Provinciale staten van Frysl\u00e2n stellen de kerndoelen Friese taal en cultuur, bedoeld\n in het eerste lid, bij verordening vast. De vaststelling geschiedt niet eerder dan\n nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese voortgezet onderwijs.\n De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister voornemens\n is goedkeuring te onthouden, verzoekt hij de Onderwijsraad een advies uit te brengen.\n Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht.\n Het advies wordt binnen zes weken uitgebracht aan Onze Minister en wordt bekend gemaakt.\n Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal over zijn voornemen om al\n dan niet goed te keuren. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien aan de volgende voorwaarden,\n waarvoor gedeputeerde staten gegevens aandragen, niet wordt voldaan:\n\na. het bestaan van voldoende draagvlak in het Friese voortgezet onderwijs voor de voorgelegde\n kerndoelen Friese taal en cultuur;\n\nb. dat de kerndoelen Friese taal en cultuur niet meer inspanningen vergen van het Friese\n voortgezet onderwijs dan het aandeel van het onderwijs in de Friese taal en cultuur\n binnen het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, rechtvaardigt.\n\n4 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien de kerndoelen Friese\n taal en cultuur geen aandacht schenken aan:\n\na. het zich mondeling uitdrukken in het Fries en het verstaan van de Fries gesproken\n taal,\n\nb. het zich schriftelijk uitdrukken in het Fries en het verwerven van informatie uit\n in het Fries gestelde teksten,\n\nc. bevordering van het begrip van de Friese taal en cultuur, en\n\nd. het ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van het gebruik van het Fries.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOp het onderwijs in het derde leerjaar aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk\n onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing:\n\na. \nartikel 11a, en\n\nb. \nartikel 11c met uitzondering van het eerste lid, tweede volzin.\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en aan scholen\n voor hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat met ingang van het vierde leerjaar\n een periode van voorbereidend hoger onderwijs.\n\n2 De periode van voorbereidend hoger onderwijs is ingericht volgens profielen. Een profiel\n is een samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:\n\na. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,\n\nb. een algemene voorbereiding op het hoger onderwijs, en\n\nc. een bijzondere voorbereiding op groepen van naar inhoud verwante opleidingen in het\n hoger onderwijs.\n\n3 De school verzorgt alle profielen. De profielen zijn:\n\na. het profiel natuur en techniek;\n\nb. het profiel natuur en gezondheid;\n\nc. het profiel economie en maatschappij;\n\nd. het profiel cultuur en maatschappij.\n\n4 Elk profiel bestaat uit:\n\na. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen van de desbetreffende schoolsoort\n gelijk is,\n\nb. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en\n\nc. een vrij deel.\n\n5 Het bevoegd gezag richt het onderwijs in de periode van voorbereidend hoger onderwijs\n in op de grondslag van een normatieve studielast voor de leerling van 1600 uren per\n leerjaar, uitgaande van 40 weken met elk een normatieve studielast van 40 uren. Het\n bevoegd gezag richt daarbij een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma\n in.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het atheneum omvat:\n\na. Nederlandse taal en literatuur,\n\nb. Engelse taal en literatuur,\n\nc. een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur\n aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het\n bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,\n\nd. maatschappijleer,\n\ne. culturele en kunstzinnige vorming, met dien verstande dat indien Latijnse taal en\n cultuur of Griekse taal en cultuur, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel,\n de leerling is vrijgesteld van het volgen van het vak culturele en kunstzinnige vorming,\n en\n\nf. lichamelijke opvoeding.\n\n2 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het gymnasium omvat:\n\na. Nederlandse taal en literatuur,\n\nb. Engelse taal en literatuur,\n\nc. Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, ter keuze van de leerling uit\n deze beide door het bevoegd gezag aan te bieden vakken,\n\nd. maatschappijleer, en\n\ne. lichamelijke opvoeding.\n\n3 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het gymnasium en atheneum omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. natuurkunde,\n\nc. scheikunde, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n4 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het gymnasium en atheneum\n omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. biologie,\n\nc. scheikunde, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n5 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het gymnasium en atheneum\n omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. economie,\n\nc. geschiedenis, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n6 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het gymnasium en atheneum\n omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. geschiedenis,\n\nc. een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel\n van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel\n van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n7 Het vrije deel van elk profiel in het gymnasium en atheneum omvat ten minste \u00e9\u00e9n vak\n uit het geheel van:\n\na. vakken, genoemd in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, die de leerling niet op\n grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag\n deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,\n\nb. vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het derde tot en met zesde lid, die\n de leerling niet op grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor\n zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,\n\nc. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd\n gezag deze aanbiedt, en\n\nd. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.\n\n8 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle\n leerlingen worden gevolgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs\n omvat:\n\na. Nederlandse taal en literatuur,\n\nb. Engelse taal en literatuur,\n\nc. maatschappijleer,\n\nd. culturele en kunstzinnige vorming, en\n\ne. lichamelijke opvoeding.\n\n2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het hoger algemeen voortgezet\n onderwijs omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. natuurkunde,\n\nc. scheikunde, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het hoger algemeen voortgezet\n onderwijs omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. biologie,\n\nc. scheikunde, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet\n onderwijs omvat:\n\na. wiskunde,\n\nb. economie,\n\nc. geschiedenis, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur\n zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet\n onderwijs omvat:\n\na. geschiedenis,\n\nb. een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur\n aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het\n bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,\n\nc. een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel\n van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en\n\nd. een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel\n van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.\n\n6 Het vrije deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat ten\n minste \u00e9\u00e9n vak uit het geheel van:\n\na. vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het tweede tot en met vijfde lid, die\n de leerling niet op grond van die leden heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag\n deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,\n\nb. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd\n gezag deze aanbiedt, en\n\nc. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.\n\n7 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle\n leerlingen worden gevolgd.\n\n8 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken,\n genoemd in of aangewezen op grond van het eerste tot en met zesde lid, de overeenkomstige\n vakken van artikel 13 te volgen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij algemene maatregel van bestuur wordt met betrekking tot de profielen, bedoeld\n in artikel 12, tweede lid, vastgesteld:\n\na. het relatieve gewicht van elk van de vakken binnen het geheel van de vakken van het\n eindexamen, uitgedrukt in een normatieve studielast per vak,\n\nb. de nadere ordening van de vakken, genoemd in de artikelen 13 en 14, met het oog op hun plaats in het gemeenschappelijk deel, het profieldeel of het\n vrije deel,\n\nc. voorschriften over vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in artikel 13, zevende lid, en artikel 14, zesde lid, die het bevoegd gezag aanwijst, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk\n vormingsonderwijs aan bijzondere scholen, en\n\nd. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd\n gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van de artikelen 13 en 14.\n\n[Vervallen per 01-08-2018]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende\n wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:\n\na. het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische\n rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, en het\n handelen naar deze basiswaarden op school;\n\nb. het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in\n staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische\n Nederlandse samenleving; en\n\nc. het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging,\n politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede\n de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.\n\n2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met\n de waarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, cre\u00ebert een omgeving waarin leerlingen\n worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met en het handelen naar deze\n waarden en draagt voorts zorg voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich\n veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de in het eerste lid, onder c, genoemde verschillen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van \u00e9\u00e9n of meer scholen is voor elke vestiging van die school of\n scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of\n bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.\n\n2 Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid\n gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen\n voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal\n onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij\n een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een\n samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld\n in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken\n ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven\n een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden\n aangewezen.\n\n3a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop\n een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn\n taken kan samenwerken met een school of instelling in Belgi\u00eb of in een van de bondsstaten\n Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.\n\n4 De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband\n vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder\n winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens\n deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon\n bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.\n\n5 Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een\n school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4,\n bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband,\n wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten\n van deelname aan het samenwerkingsverband.\n\n6 Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:\n\na. het vaststellen van een ondersteuningsplan,\n\nb. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen\n aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,\n\nc. het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs,\n of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs,\n op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar\n de leerling is aangemeld of ingeschreven, en\n\nd. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd\n gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of\n ingeschreven.\n\n7 Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan\n vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband\n slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het\n schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog\n op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige\n belasting zou vormen.\n\n8 Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:\n\na. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens\n zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen\n in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,\n\nb. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen\n en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien\n in het perspectief van een meerjarenbegroting,\n\nc. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet\n speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,\u00a0en de procedure voor\n het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs\n en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, voor zover\n de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het elfde lid, daarin niet voorziet,\n\nd. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar\n het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs\n en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring,\n bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,\n\ne. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs\n aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,\n\nf. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen\n en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,\n\ng. \n \n [Red: vervallen,]\n\nh. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename\n van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring als\n bedoeld in artikel\u00a040, tiende of twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal\n onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1\u00a0februari,\n en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. Leerlingen als bedoeld in artikel\u00a040,\n zestiende lid, van de Wet op de expertisecentra, blijven buiten beschouwing.\n\n9 Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan\n op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders\n van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het\n samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband.\n Het samenwerkingsverband nodigt het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs\n met een of meer vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband uit voor het\n overleg met burgemeester en wethouders over het onderdeel van het ondersteuningsplan,\n bedoeld in artikel 17a, achtste lid, onder a. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure,\n vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente\n of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.\n\n10 Het ondersteuningsplan wordt voor 1\u00a0mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van\n de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.\n\n10a Het samenwerkingsverband kan, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede\n lid, een of meer orthopedagogisch-didactische centra inrichten. Bij algemene maatregel\n van bestuur kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een zodanige\n voorziening kan worden ingericht.\n\n11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven voor\n de procedure en de criteria voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het\n leerwegondersteunend onderwijs of het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het\n praktijkonderwijs.\n\n12 Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband\n adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend\n onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet\n speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften\n gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.\n\n13 Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband\n over de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs\n en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal\n onderwijs.\n\n14 Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel\n 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken met\n betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van\n de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband\n verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering\n van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of\n ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend\n toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het twaalfde\n lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:\n\na. de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs\n of van het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet\n speciaal onderwijs,\n\nb. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag\n van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of\n\nc. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school,\n voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld\n in de eerste volzin te verwerken.\n\n15 Het samenwerkingsverband kent aan elke beslissing als bedoeld in artikel 10e, vierde lid, eerste volzin, en aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 10g, en artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte\n van een leerling als bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders.\n\n16 Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als\n bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd\n kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband\n als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde v\u00f3\u00f3r de datum van inwerkingtreding van dit\n lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse\n onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen\n voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is\n voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160).\n Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het vijftiende lid,\n met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zeventiende lid van overeenkomstige\n toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van\n de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd\n gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd.\n Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.\n\n17 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld\n met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In afwijking van artikel 10e, vierde lid, juncto artikel 10g, derde lid, artikel 17a, elfde lid kan het samenwerkingsverband kiezen om voorschriften voor:\n\na. de criteria en de procedure voor, of\n\nb. de duur van,\n\nhet beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs\n zelf vast te stellen.\n\n2 Het samenwerkingsverband kan er voor kiezen om in afwijking van artikel 70, een school die is aangesloten bij dit samenwerkingsverband, voor te dragen aan Onze\n Minister, om die school voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs in aanmerking\n te brengen.\n\n3 Het gebruik maken van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, behoeft\n de instemming van de bevoegde gezagsorganen met vestigingen in het gebied van het\n desbetreffende samenwerkingsverband.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld\n omtrent de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, is het onderwijs gericht\n op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Zo nodig\n treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:\n\na. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling zijn woonplaats\n heeft als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet,\n\nb. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in artikel 5 van de Wet publieke gezondheid,\n\nc. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, 2\u00b0, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,\n\nd. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of\n\ne. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg levert welke behoort\n tot de prestaties omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet.\n\n2 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel\n vast.\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of\n die in verband met ziekte thuis verblijft, kan het bevoegd gezag van een school worden\n ondersteund.\n\n2 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid wordt verzorgd door:\n\na. een educatieve voorziening als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek\n indien de leerling is opgenomen in een academisch ziekenhuis of\n\nb. een schoolbegeleidingsdienst als bedoeld in artikel 180 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 166 van de Wet op de expertisecentra indien de leerling is opgenomen in een ziekenhuis niet zijnde een academisch ziekenhuis\n dan wel indien de leerling in verband met ziekte thuis verblijft.\n\n3 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid kan in overeenstemming tussen de educatieve\n voorziening dan wel de schoolbegeleidingsdienst en de school waarbij de leerling is\n ingeschreven, mede het geven van onderwijs aan de leerling betreffen.\n\n4 Het Rijk verstrekt aan schoolbegeleidingsdiensten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel\n b, bekostiging voor activiteiten die worden verricht met betrekking tot de ondersteuning\n bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels\n worden gesteld voor de bekostiging, bedoeld in de vorige volzin.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften ten aanzien van het voorbereidend\n beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs\n dat wordt verzorgd in agrarische opleidingscentra, tenzij bij of krachtens algemene\n maatregel van bestuur is bepaald dat dit niet of gedeeltelijk niet het geval is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De scholen voor voortgezet onderwijs zijn dagscholen.\n\n2 Aan een school kunnen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit cursussen\n waarvan de kosten niet ten laste van 's Rijks kas komen, en uit werkzaamheden voor\n eigen rekening ten behoeve van derden, voor zover deze cursussen en werkzaamheden\n verband houden met het onderwijs aan de desbetreffende school en voor zover het belang\n van het onderwijs aan de school door deze cursussen en werkzaamheden niet wordt geschaad.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De naam van de school duidt aan, tot welke van de soorten van scholen, bedoeld in\n de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, de school behoort. Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet\n onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of een scholengemeenschap\n waarvan in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of\n een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, kan voor die school\n de aanduiding \u00abvoorbereidend middelbaar beroepsonderwijs\u00bb hanteren. Bij verschil van\n mening tussen het bevoegd gezag en Onze Minister, tot welke van de soorten zij behoort,\n beslist Onze Minister.\n\n2 In het maatschappelijk verkeer brengt het bevoegd gezag ondubbelzinnig tot uitdrukking:\n\na. welk bij of krachtens deze wet geregeld, uit \u2019s Rijks kas bekostigd onderwijs de leerlingen\n volgen en aankomende leerlingen kunnen gaan volgen,\n\nb. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en\n\nc. in voorkomend geval welk onderwijs de school verzorgt met toepassing van artikel 20, tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de scholen voor voorbereidend\n wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs\n voorschriften vastgesteld omtrent de inrichting van het onderwijs. Deze voorschriften\n kunnen per schoolsoort verschillen. Voor de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a, kunnen afzonderlijke voorschriften worden gegeven. De bij deze algemene maatregel\n van bestuur gegeven voorschriften zijn niet van toepassing op het onderwijs in profielen\n in het voorbereidend beroepsonderwijs, waarvoor artikel 24, vijfde lid, wordt toegepast.\n\n2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan slechts voorschriften\n inhouden omtrent:\n\na. de buitenschoolse praktijkcomponent van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1, en\n\nb. de stage in de leerwegen genoemd in de artikelen 10b en 10d.\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder\n zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan het naleven\n van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het uitvoeren van het stelsel\n van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 24, vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak indien de leerresultaten van het voorbereidend\n wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs, het middelbaar\n algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het voorbereidend\n middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het\n voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel\n het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig\n en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten\n eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven\n voorschriften. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht\n om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, indien de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is.\n\n2 Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien in\n de schoolsoort dan wel de leerweg, bedoeld in het eerste lid, de gemiddelde eindexamenresultaten\n en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder\n de normering, bedoeld in het vierde lid, die daarvoor geldt in vergelijking tot die\n leerresultaten over diezelfde schooljaren van dezelfde schoolsoorten of dezelfde leerwegen\n met een vergelijkbaar leerlingenbestand\n\n3 Indien de leerresultaten van het onderwijs niet kunnen worden beoordeeld op grond\n van de regels gesteld bij of krachtens het vierde lid, is de kwaliteit van het onderwijs\n zeer zwak indien het bevoegd gezag ten aanzien van het onderwijs, bedoeld in het eerste\n lid, tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven\n voorschriften en het bevoegd gezag dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen\n voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces\n kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling\n van de leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking\n tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten. Voorts wordt de normering, bedoeld\n in het tweede lid, bepaald en de aard en het aantal van de gegevens die ten minste\n beschikbaar moeten zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders,\n voogden of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam\n zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien de inspectie in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht, tot het oordeel is gekomen dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, als\n bedoeld in artikel 23a1, eerste of derde lid, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover\n door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting\n van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport\n ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste\n volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.\n\n2 Indien het bevoegd gezag niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting, bedoeld\n in het eerste lid, zendt Onze Minister de samenvatting van het inspectierapport, bedoeld\n in het eerste lid, in de vijfde week na vaststelling van het inspectie rapport aan\n de ouders van de leerlingen.\n\n3 Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, betrekt het\n bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school en de meerderjarige leerlingen\n bij de door het bevoegd gezag voorgenomen maatregelen ten behoeve van kwaliteitsverbetering.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit\n van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig\n beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. Het schoolplan omvat\n mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materi\u00eble bijdragen of geldelijke\n bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen,\n indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen\n binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid\n van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd.\n In het schoolplan wordt aangegeven op welke wijze de identiteitscommissie, bedoeld\n in artikel 53d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover\n het betreft een samenwerkingsschool.\n\n2 De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval:\n\na. de uitwerking van de wettelijke voorschriften betreffende de uitgangspunten, de doelstelling\n en de inhoud van het onderwijs,\n\nb. de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs\n in een onderwijsprogramma,\n\nc. het pedagogisch-didactisch klimaat en het schoolklimaat, en\n\nd. het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b.\n\nBij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel\n betrokken.\n\n3 De beschrijving van het personeelsbeleid omvat in elk geval:\n\na. het voldoen aan de eisen van bevoegdheid en de wijze waarop de bekwaamheid wordt onderhouden,\n\nb. de maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling\n en de uitvoering van het onderwijskundig beleid,\n\nc. het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel,\n\nd. cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende\n posities, en\n\ne. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen op dat beleid.\n\n4 De beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen\n voor:\n\na. het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen\n en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen,\n bedoeld in artikel 2, tweede lid, en\n\nb. het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De schoolgids bevat voor ouders, voogden, verzorgers en leerlingen informatie over\n de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over:\n\na. de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden\n bereikt, waaronder, in ieder geval met betrekking tot het schooljaar voorafgaande\n aan het schooljaar waarin de schoolgids wordt vastgesteld en onderscheiden naar soort\n onderwijs, voor elk leerjaar\n\n1\u00b0. het percentage leerlingen dat doorstroomt naar een hoger leerjaar of een ander soort\n onderwijs,\n\n2\u00b0. het percentage leerlingen dat de school zonder diploma verlaat en het percentage leerlingen\n dat voor het eindexamen slaagt,\n\nb. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven\n wordt vormgegeven,\n\nc.\n\n1\u00b0. het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld\n in artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, wordt geprogrammeerd, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd,\n alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,\n\n2\u00b0. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt\n aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het\n personeel daarbij,\n\n3\u00b0. de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f,\n\nd. de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is en dat het niet voldoen van die bijdrage\n niet leidt tot het uitsluiten van leerlingen van deelname aan activiteiten,\n\ne. de rechten en plichten van de ouders, de voogden, de verzorgers, de leerlingen en\n het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 24b, waarbij wat betreft de leerlingen kan worden volstaan met vermelding van de rechten\n en plichten opgenomen in het leerlingenstatuut, bedoeld in artikel 24g,\n\nf. de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met de in artikel 24, eerste lid, omschreven bijdragen,\n\ng. het beleid met betrekking tot de veiligheid,\n\nh. het verzuimbeleid,\n\ni. de wijze waarop de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 53d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover\n het betreft een samenwerkingsschool,\n\nia. het leerlingenparticipatiebeleid, waaronder wordt begrepen de wijze waarop leerlingen\n worden betrokken bij de vorming van het beleid van de school, alsmede de wijze waarop\n deze betrokkenheid wordt gefaciliteerd en gestimuleerd,\n\nj. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij\n het bevoegd gezag van de school is aangesloten,\n\nk. de persoon bij wie de taken, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, onderdeel\u00a0c, zijn belegd, en\n\nl. de in het kader van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 24, vierde lid, gedane bevindingen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking\n tot de wijze waarop\n\na. de resultaten worden beschreven die met het onderwijs worden bereikt, en\n\nb. de context wordt vermeld waarin de onder a bedoelde resultaten dienen te worden geplaatst.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolplan vast en\n stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspectie.\n\n2 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende\n schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de\n ouders, voogden, verzorgers dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling,\n en de inspectie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Ouders, voogden, verzorgers dan wel leerlingen, en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie,\n bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen\n van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten\n van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.\n\n2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling\n vermeldt in ieder geval:\n\na. de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,\n\nb. de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,\n\nc. de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en\n\nd. de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde\n lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.\n\n3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften\n dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond\n van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat\n of heeft opengestaan.\n\n4 Deze regeling\n\na. voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat\n uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het\n bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag, en\n\nb. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon\n op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.\n\n5 De klager en degene over wie is geklaagd krijgen de gelegenheid:\n\na. hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten en\n\nb. zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.\n\n6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt\n dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager,\n degene over wie is geklaagd en het bevoegd gezag.\n\n7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid,\n onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel\n van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid\n van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen\n en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het\n bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie\n onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend\n zal maken.\n\n8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking\n krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze\n moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig\n wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot\n mededeling voortvloeit.\n\n9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend\n toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.\n\n[Vervallen per 01-01-2021]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 23a, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur\n en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.\n\n2 De benoeming in de functies van het bestuur en het interne toezicht op het bestuur,\n bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.\n Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad\n van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid. Bij de benoeming\n van de leden van de raad van toezicht van het samenwerkingsverband wordt de ondersteuningsplanraad,\n bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.\n\n3 Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing\n op een samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht\n op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.\n\n2 Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert\n onafhankelijk van het bestuur.\n\n3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op\n de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur\n en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan\n is ten minste belast met:\n\na. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het\n strategisch meerjarenplan van de school;\n\nb. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code\n voor goed bestuur, bedoeld in artikel 103, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;\n\nc. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming\n en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;\n\nd. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en\n\ne. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening\n van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.\n\n2 De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend\n orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.\n Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan\n is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie\n van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.\n\n3 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan pleegt ten minste\n tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.\n\n4 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het\n eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad\n van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en\n ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van 38a tot en met 39a1, 40a en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die\n mede tot het personeel behoren.\n\n5 Dit artikel is, met uitzondering van het derde lid, van overeenkomstige toepassing\n op een samenwerkingsverband. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend\n orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met\n de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen.\n\n[Vervallen per 01-01-2021]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een school legt elke twee jaar in een reglement, leerlingenstatuut\n genaamd, de rechten en plichten van de leerlingen vast.\n\n2 In het leerlingenstatuut worden in elk geval voorschriften opgenomen, strekkende tot\n handhaving van de goede gang van zaken binnen de instelling en, de wijze waarop uitvoering\n wordt gegeven aan de bescherming van gegevens uit de persoonlijke levenssfeer.\n\n3 Het bevoegd gezag stelt de actuele versie van het leerlingenstatuut voor de leerlingen\n beschikbaar.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nTen behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze\n Minister besluiten toe te staan dat van de artikelen 6d, 6g, 6g1, 7 tot en met 11f, 12 tot en met 15, en van de voorschriften, bedoeld in artikel 22, wordt afgeweken. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs\n waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven:\n\na. ook onderwijs te ontvangen dat een school van een ander bevoegd gezag of een instelling\n voor educatie en beroepsonderwijs verzorgt, of\n\nb. deel te nemen aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld\n in artikel 7.3.1, eerste lid onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en die opleiding met een examen af te sluiten.\n\n2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel:\n\na. leerlingen met bijzondere kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld\n in deze wet te behalen,\n\nb. leerlingen meer kansen te geven om vervolgonderwijs met gunstig resultaat te volgen,\n of\n\nc. onderwijsvoorzieningen doelmatiger te gebruiken.\n\n3 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen\n het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde\n andere school of instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:\n\na. het doel van de samenwerking,\n\nb. de doelgroep,\n\nc. de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,\n\nd. het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven,\n\ne. in geval van overdracht van een deel van de bekostiging met toepassing van artikel 99, achtste lid, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen, en\n\nf. een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering\n van de overeenkomst.\n\n4 Bij algemene maatregel van bestuur:\n\na. wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het eerste lid\n toepassing kan vinden,\n\nb. kan bij toepassing van het eerste lid voor doelen als bedoeld in het tweede lid, onder\n a en b, worden geregeld van welke bij of krachtens de artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36 en 60 vastgestelde voorschriften kan worden afgeweken, alsmede welke voorschriften in plaats\n daarvan zullen gelden, en\n\nc. kan worden bepaald dat een in het eerste lid bedoelde leerling voor de toepassing\n van daarbij aan te wijzen wettelijke voorschriften wordt aangemerkt of mede wordt\n aangemerkt als vavo-student of student in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n5 Indien het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, leerlingen in het kader van het\n onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven, ook onderwijs wil kunnen laten\n volgen dat een andere school voor voortgezet onderwijs van datzelfde bevoegd gezag\n verzorgt, zijn het eerste, tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing en\n regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen van het derde lid,\n onder a tot en met e.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de\n ouders een ontwikkelingsperspectief vast:\n\na. voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het betreft leerlingen\n die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of hoger algemeen voortgezet onderwijs\n of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs volgen,\u00a0met uitzondering van leerlingen\n die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel\u00a010e;\n\nb. voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen.\n\n2 In afwijking van het eerste lid, wordt het deel van het ontwikkelingsperspectief betreffende\n de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 17b, eerste lid, vastgesteld nadat overeenstemming bereikt is tussen het bevoegd gezag en de ouders.\n\n3 Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes\n weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving\n op grond van artikel 27, lid 2f, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve\n plaatsing van de leerling vastgesteld.\n\n4 Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste \u00e9\u00e9n keer per schooljaar met de ouders\n ge\u00ebvalueerd.\n\n5 Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders of nadat overeenstemming\n bereikt is met de ouders voor zover het betreft de individuele begeleiding, bedoeld\n in artikel 17b, eerste lid, kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.\n\n6 Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in\n artikel 17b. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de inrichting\n van het onderwijs wordt afgeweken van \u00e9\u00e9n of meer onderdelen van het onderwijsprogramma,\n wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur\n worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen, met inachtneming van deze\n paragraaf. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort\n van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering\n en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur\n bedoeld in de tweede volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot\n de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen\n dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor\n speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.\n\n1a Voor het volgen van een vorm van onderwijs als onderscheiden in artikel 5 aan een school wordt uitsluitend als leerling toegelaten degene waarvan de ouders,\n voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam\n is, degene die aantoont dat hij:\n\na. de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander\n wordt behandeld,\n\nb. vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste schooldag waarop de vorm van\n voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst,\n\nc. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet\n onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst en op die dag rechtmatig\n verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, of\n\nd. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b of c,\n en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen voor een vorm van voortgezet\n onderwijs als onderscheiden in artikel 5 is toegelaten tot een school, welke vorm van voortgezet onderwijs nog steeds wordt\n gevolgd en nog niet is voltooid.\n\n1b Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in\n overeenstemming met lid 1a heeft plaatsgevonden, wordt de leerling onmiddellijk verwijderd.\n\n1c De toelating van de leerling wordt gebaseerd op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 43, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.\n\n2 De toelating wordt niet afhankelijk gesteld van een andere dan een bij of krachtens\n de wet geregelde bijdrage.\n\n2a De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk. De ouders doen\n de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt\n gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating\n is verzocht.\n\n2b Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning\n behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen\n betreffende stoornissen of handicaps van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie.\n Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de\n beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van\n onderwijsachterstanden.\n\n2c Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd,\n vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders\n en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen\n van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is\n de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor\n voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,\n een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.\n\n2d De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing:\n\na. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is,\n of\n\nb. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij\n de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren\n dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders\n dit weigeren te verklaren, of\n\nc. indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating gesteld bij of krachtens\n de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid.\n\n2e Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk\n doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld\n in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag\n dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen\n de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.\n\n2f Indien de aanmelding een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere school,\n een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs\n voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing\n over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan\n nog niet genomen, wordt de leerling met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken,\n doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te\n kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling\n ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet\n in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd\n of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke\n plaatsing be\u00ebindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt\n op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding\n niet te behandelen.\n\n2g Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating\n niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor\n de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing,\n mits de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de\n leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag\n gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen\n wordt aan de ouders dan wel de leerling bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding\n is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn\n voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag\n waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders dan wel de leerling\n uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld\n of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.\n\n3 Een leerling mag geen praktijkonderwijs meer volgen aan een school voor praktijkonderwijs\n na afloop van het schooljaar waarin hij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.\n Op aanvraag van het bevoegd gezag, gedaan in het in de eerste volzin bedoelde schooljaar,\n kan de inspectie besluiten dat de leerling het daaropvolgende schooljaar praktijkonderwijs\n kan blijven volgen, indien zij van mening is dat zonder het volgen van dit schooljaar\n de leerling niet voldoende is voorbereid op de functies, bedoeld in artikel 10f, derde lid, eerste volzin. De inspectie kan de tweede volzin op overeenkomstige wijze toepassen in het schooljaar\n waarin de leerling de leeftijd van 19 jaren heeft bereikt.\n\n4 Op bezwaarschriften tegen beslissingen over toelating of verwijdering van leerlingen,\n beslist het bevoegd gezag, voor zover het een bevoegd gezag van een openbare school\n betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de\n leerling en, indien deze jonger is dan 18 jaar, ook diens ouders, voogden of verzorgers,\n in de gelegenheid is, respectievelijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft,\n respectievelijk hebben kunnen nemen van de op die beslissingen betrekking hebbende\n adviezen of rapporten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag weigert een leerling niet de toelating tot het vijfde leerjaar van\n het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs dan wel het vierde leerjaar van het hoger\n algemeen voortgezet onderwijs op grond van zijn oordeel over kennis, vaardigheden\n of leerhouding van de leerling, indien de leerling in het bezit is van een diploma\n hoger algemeen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk een diploma voorbereidend middelbaar\n beroepsonderwijs in de theoretische of gemengde leerweg.\n\n2 In afwijking van het eerste lid, mag het bevoegd gezag de toelating weigeren indien\n de leerling niet voldoet aan voorwaarden die bij algemene maatregel van bestuur kunnen\n worden gesteld met betrekking tot kennis, vaardigheden of leerhouding van de leerling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de school ingeschreven leerling die valt onder\n de werking van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vast, of deze leerling gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken\n zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.\n\n2 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van\n afwezigheid van vier weken aan de leerling dat daarvan in de administratie van de\n school aantekening is gemaakt en verzoekt de leerling om opgaaf van de reden van de\n afwezigheid. Het bevoegd gezag doet daarbij mededeling van de opgave van de gegevens\n van de leerling, bedoeld in artikel 28a.\n\n3 Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bevoegd gezag vast:\n\na. of de reden die de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken\n gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of\n\nb. dat de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden\n heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.\n\n4 Het bevoegd gezag stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode\n van 8 weken vast of de leerling voor het einde van die periode weer aan het onderwijs\n is gaan deelnemen.\n\n5 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van\n 8 weken aan Onze Minister de leerling die gedurende een aaneengesloten periode van\n ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.\n Tevens meldt het indien die leerling voor het einde van de periode van 8 weken weer\n aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.\n\n6 De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden verlengd met de weken waarin\n vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken\n door deze vakantieweken.\n\n7 Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid,\n een afschrift van de gegevens die over de betrokken leerling aan Onze Minister zijn\n verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid\n als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage\n en de schoolkosten van betrokkene op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde\n lid, open staat.\n\n8 Indien het bevoegd gezag de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, heeft gedaan,\n kan de leerling binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het zevende\n lid, bij het bevoegd gezag schriftelijk bedenkingen uiten tegen die mededelingen.\n\n9 Onder afwezigheid met een geldige reden als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan\n afwezigheid wegens:\n\na. ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel\n van een gedagtekende verklaring van een arts,\n\nb. zwangerschap of bevalling van de leerling, welke uitsluitend kan worden aangetoond\n door middel van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, gedurende\n een periode van 16 weken die, indien de leerling dat wenst, 6 weken voor de dag na\n de vermoedelijke datum van bevalling ingaat of gedurende een periode van 20 weken\n die, indien de leerling dat wenst, 10 weken voor de dag na de vermoedelijke datum\n van bevalling ingaat indien het een zwangerschap van meer dan \u00e9\u00e9n kind betreft, of\n\nc. bijzondere familieomstandigheden.\n\n10 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de periode, bedoeld in het negende lid, onderdeel\n b, wordt verlengd als dit naar zijn oordeel passend is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking\n tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld\n in artikel 27 slechts plaats nadat door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling\n meerderjarig is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters,\n de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn\n overgelegd. Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig\n is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van\n de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van\n het derde lid.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege\n verstrekt document, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.\n\n3 Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is,\n door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de\n leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit\n tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in\n het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats en, indien aanwezig, het leerlingadministratienummer.\n\n4 Onze Minister verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in\n het derde lid, aan het bevoegd gezag het burgerservicenummer van de leerling, dan\n wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een burgerservicenummer is\n verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door Onze\n Minister uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.\n\n5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens op in de\n leerlingenadministratie van de school.\n\n6 Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna\n de beschikking krijgt over zijn burgerservicenummer, neemt het bevoegd gezag dit burgerservicenummer\n terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school\n in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen\n twee weken aan Onze Minister onder opgave van het burgerservicenummer en het onderwijsnummer\n van de leerling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie\n voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra is aangesloten.\n\n2 De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school\n die ontstaan bij de toepassing van:\n\na. \nartikel 26, eerste, tweede en vijfde lid, en\n\nb. \nartikel 27, eerste lid, vierde volzin en de leden 2b, 2c en 2d.\n\n3 De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het\n bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.\n\n4 Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben\n gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd\n gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn\n voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag\n waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie\n het oordeel heeft uitgebracht.\n\n5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot\n de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag\n en de deskundigheid van de leden van de commissie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag geeft jaarlijks de leerlingen op die aan die school een opleiding\n praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte, gemengde of theoretische\n leerweg volgen, en naar verwachting het aankomend schooljaar hun opleiding zullen\n vervolgen aan een beroepsopleiding in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs. De opgave wordt gedaan aan het college van burgemeester en wethouders van de woon-\n of verblijfplaats van deze leerlingen. Deze informatie wordt uitsluitend gebruikt\n om schooluitval bij de overgang naar het beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie\n en beroepsonderwijs, te voorkomen.\n\n2 Bij ministeri\u00eble regeling worden ter uitvoering van het eerste lid regels vastgesteld.\n Deze betreffen in ieder geval een specificatie van de bij de opgave te leveren gegevens,\n het tijdstip en de wijze waarop deze gegevens worden geleverd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag doet onverwijld opgave aan burgemeester en wethouders van de gemeente\n waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft van de gegevens van degene\n\na. op wie de Leerplichtwet 1969 niet meer van toepassing is en die de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt,\n\nb. die niet in het bezit is van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs\n of hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk artikel 8 dan wel een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en\n\nc. die van de school wordt verwijderd.\n\n2 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing\n van het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIndien degene die voldoet aan artikel 28, eerste lid, onderdelen a en b, het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste\n vier weken of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige\n reden,\u00a0waaronder in ieder geval de redenen, bedoeld in artikel 27a, negende lid, worden verstaan, niet meer volgt, ontstaat voor het bevoegd gezag de leveringsverplichting,\n bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De deelname van leerlingen aan activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte\n onderwijsprogramma en worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd\n gezag, wordt niet afhankelijk gesteld van een bijdrage als bedoeld in artikel 27, tweede lid.\n\n2 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan voor de daar bedoelde activiteiten,\n indien:\n\na. deze activiteiten buiten de kerndoelen, bedoeld in artikel 11b, of eindtermen en eindexamenprogramma\u2019s langdurig aan leerlingen worden aangeboden\n door een school die door dat bevoegd gezag in stand gehouden wordt,\n\nb. die school is aangesloten bij een verband van scholen die dergelijke activiteiten\n organiseren, en\n\nc. krachtens een door dat verband vastgestelde code een regeling is getroffen voor de\n leerlingen ten aanzien van wie niet of niet geheel de gevraagde ouderbijdrage wordt\n betaald.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld aan de scholen,\n bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en aan de code, bedoeld in het tweede lid,\n onderdeel c.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan de leerlingen van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor\n hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs\n en voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt gelegenheid gegeven aan deze scholen\n een eindexamen af te leggen, tenzij in de plaats daarvan de gelegenheid bestaat tot\n het afleggen van een eindexamen, dat niet vanwege de school wordt afgenomen en het\n bevoegd gezag in verband hiermede een eindexamen aan de school niet nodig oordeelt.\n Het eindexamen kan voor elk vak of ander programma-onderdeel bestaan uit een schoolexamen,\n uit een centraal examen dan wel beide.\n\n1a Indien ten aanzien van een schoolsoort of leerweg het gemiddelde verschil tussen de\n cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaren\n meer dan een half punt bedraagt, kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid\n besluiten dat het bevoegd gezag voor een periode van twee jaren leerlingen niet in\n de gelegenheid stelt een eindexamen af te leggen in de desbetreffende schoolsoort\n of leerweg.\n\n1b Onze Minister besluit of toepassing wordt gegeven aan lid 1a nadat het bevoegd gezag\n van de school gedurende een periode van tenminste drie jaar de gelegenheid heeft gehad,\n het gemiddelde verschil, bedoeld in lid 1a, ongedaan te maken voor zover dat verschil\n meer dan een half punt bedraagt.\n\n2 Het eindexamen wordt afgenomen door de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur\n of een of meer leden van de centrale directie en leraren van de school. Het eindexamen\n staat onder toezicht van een of meer gecommitteerden behoudens voor bij of krachtens\n algemene maatregel van bestuur aan te wijzen examens en examenonderdelen.\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald door wie en op welke\n wijze de gecommitteerden worden aangewezen. Het eindexamen kan mede worden afgenomen\n door deskundigen. Het bevoegd gezag wijst de deskundigen aan.\n\n3 Zij die het eindexamen met goed gevolg hebben afgelegd, ontvangen een diploma. Leerlingen\n van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte\n leerweg, die met goed gevolg een gedeelte van het examenprogramma hebben afgelegd,\n ontvangen een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerlingen\n die een leer-werktraject met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma basisberoepsgerichte\n leerweg/leer-werktraject. Onze Minister stelt de modellen van diploma's en getuigschriften\n vast.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld\n omtrent de in dit artikel bedoelde eindexamens, alsmede omtrent programma-onderdelen,\n die niet voor alle leerlingen van een school dezelfde vakken en andere programma-onderdelen\n behoeven te omvatten. Bij deze algemene maatregel van bestuur worden tevens de eindexamenprogramma's\n vastgesteld. Bij de vaststelling van de eindexamenprogramma\u2019s Nederlandse taal respectievelijk\n Nederlandse taal en literatuur worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht\n genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen leerwegen\n zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse\n taal en rekenen.\n\n5 Voor examens, die niet vanwege de school worden afgenomen, kunnen bij algemene maatregel\n van bestuur voorschriften worden gegeven.\n\n6 Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze\n Minister besluiten toe te staan dat wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens\n dit artikel. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De directeur reikt een schooldiploma praktijkonderwijs uit aan de leerling die een\n school voor praktijkonderwijs verlaat en naar het oordeel van de directeur in aanmerking\n komt voor het schooldiploma. De directeur baseert zijn oordeel op een reglement dat\n door het bevoegd gezag wordt vastgesteld.\n\n2 Een portfolio waarin de behaalde resultaten zijn opgenomen, maakt deel uit van het\n schooldiploma.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling wordt een model voor het schooldiploma vastgesteld.\n\n4 De leerling die een deel van het programma heeft voltooid, de school voor praktijkonderwijs\n verlaat en niet op grond van het eerste lid een schooldiploma ontvangt, ontvangt een\n verklaring.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een diploma als bedoeld in artikel 29, derde lid, kan ook worden uitgereikt aan degenen die niet als leerlingen van een school zijn\n ingeschreven, maar tot het eindexamen van die school zijn toegelaten en dit met gunstig\n gevolg hebben afgelegd.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in\n het eerste lid bedoelde toelating tot het eindexamen. Daarbij wordt vastgesteld in\n welke gevallen een bedrag aan het bevoegd gezag verschuldigd is, alsmede de hoogte\n daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Tegen een besluit inzake deelneming aan eindexamens staat administratief beroep open\n bij een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorgaan.\n\n2 In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift vijf dagen.\n\n3 In afwijking van artikel 7:24, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, van de Algemene\n wet bestuursrecht beslist het beroepsorgaan binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift. Het\n kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.\n\n4 Tegen een beslissing inzake deelneming aan eindexamens die geen besluit is, kan de\n betrokken leerling of zijn ouders voorziening vragen bij een bij algemene maatregel\n van bestuur aan te wijzen instantie.\n\n5 De termijn voor het indienen van het verzoekschrift bedraagt vijf dagen, met ingang\n van de dag na die waarop de beslissing aan de leerling is uitgereikt of toegezonden.\n\n6 De instantie, bedoeld in het vierde lid, beslist binnen twee weken na ontvangst van\n het verzoekschrift. Zij kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De leerling die de school verlaat en aan wie geen diploma kan worden uitgereikt, ontvangt\n een verklaring waarin in ieder geval worden vermeld het tijdstip waarop hij de school\n verlaat en het leerjaar waartoe hij laatstelijk onvoorwaardelijk was bevorderd alsmede\n voor welke vormen van vervolgonderwijs en voor welke leerjaren daarvan hij geschikt\n wordt geacht. De verklaring wordt door het bevoegd gezag of namens het bevoegd gezag\n door de rector, de directeur, dan wel een of meer leden van de centrale directie,\n ondertekend.\n\n2 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n3 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n4 Onze Minister stelt het model van de verklaring vast.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet\n onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs en praktijkonderwijs zijn een of meer leraren\n verbonden.\n\n2 Aan het hoofd van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs staat een\n rector, aan het hoofd van een school voor algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend\n beroepsonderwijs en praktijkonderwijs een directeur.\n\n3 De conrectoren en de adjunct-directeuren hebben tot taak de rector onderscheidenlijk\n de directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen.\n\n4 Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen.\n\n5 Een of meer leden van het personeel worden belast met de taak van schooldecaan.\n\n6 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de leden van de centrale directie,\n bedoeld in artikel 32a, eerste lid.\n\n7 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van\n de verschillende categorie\u00ebn personeel van de school.\n\n8 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder \u00abvakken\u00bb tevens verstaan, programma-onderdelen\n als bedoeld in de artikelen 13 en 14.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan het hoofd van een school die aan bij algemene maatregel van bestuur te vermelden\n voorwaarden voldoet, kan het bevoegd gezag een centrale directie plaatsen bestaande\n uit ten hoogste vijf leden, waarvan er een door hem wordt benoemd tot voorzitter dan\n wel zonder benoeming tewerkgesteld als voorzitter. De formatie van de centrale directie\n omvat ten hoogste drie volledige formatieplaatsen.\n\n2 De centrale directie heeft in naam van het bevoegd gezag de leiding van de voorbereiding\n en de uitvoering van het beleid van de school, alsmede de co\u00f6rdinatie van de dagelijkse\n gang van zaken en van het beheer van de school. Indien toepassing is gegeven aan artikel 32b, is de centrale directie tevens met de daar bedoelde taken en bevoegdheden belast.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, kan bepalen dat hem bij wettelijk voorschrift toekomende taken en bevoegdheden in\n naam van het bevoegd gezag worden uitgeoefend door de centrale directie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen\n aan de centrale directie, de rector of de directeur van de school.\n\n2 De centrale directie, de rector of de directeur van de school kunnen hen bij wettelijk\n voorschrift opgedragen of door het bevoegd gezag overgedragen taken en bevoegdheden\n overdragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt na overleg met de rector, de directeur, de conrector en de\n adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a met de centrale directie, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is\n ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de rector, de directeur,\n de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a van de bevoegdheden van de centrale directie, met betrekking tot de toedeling, bestemming\n en aanwending van de bekostiging.\n\n2 Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag\n bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag\n heeft bepaald dat de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of de\n centrale directie van de school deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen.\n Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.\n\n3 In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:\n\na. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de centrale directie, de rector\n en de directeur van de school, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, eerste lid;\n\nb. de taken en bevoegdheden die de centrale directie, de rector en de directeur van de\n school hebben overgedragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur, indien toepassing\n is gegeven aan artikel 32b1, tweede lid; en\n\nc. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.\n\n4 Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo\n spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende\n posities na.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onder het beroep van leraar wordt verstaan het binnen de kaders van het onderwijskundig\n beleid van de school, verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische\n en pedagogische proces in de school.\n\n2 Leraren komt een zelfstandige verantwoordelijkheid toe als het gaat om het beoordelen\n van de onderwijsprestaties van leerlingen.\n\n3 Leraren beschikken over voldoende vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische\n zeggenschap, waaronder wordt verstaan de zeggenschap over:\n\na. de inhoud van de lesstof;\n\nb. de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden en de middelen die daarbij worden gebruikt;\n\nc. de te hanteren pedagogisch-didactische aanpak op de school en de wijze waarop daar\n uitvoering aan wordt gegeven, waaronder de begeleiding van de leerlingen en de contacten\n met de ouders;\n\nd. het in samenhang met de onderdelen a, b en c, onderhouden van de bekwaamheid van de\n leraren als onderdeel van het team.\n\n4 Het bevoegd gezag stelt in overleg met de leraren een professioneel statuut op waarin\n de afspraken zijn opgenomen over de wijze waarop de zeggenschap van leraren als bedoeld\n in het derde lid wordt georganiseerd. Bij het opstellen van het professioneel statuut\n wordt de professionele standaard van de beroepsgroep in acht genomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.\n Om tot leraar te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming dient de\n betrokkene:\n\na. in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justiti\u00eble en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,\n\nb. in het bezit te zijn van:\n\n1\u00b0. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens\n artikel 36, eerste lid, of\n\n2\u00b0. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of\n\n3\u00b0. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k, en\n\nc. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs te zijn uitgesloten.\n\nDe eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling\n van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat door het\n bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk\n vormingsonderwijs.\n\n1a Indien het bevoegd gezag een leraar benoemt of tewerkstelt zonder benoeming voor uitsluitend\n het geven van middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of het geven van onderwijs\n in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs of van het\n voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, is het eerste lid, onderdeel b, onder 3\u00b0,\n niet van toepassing en volstaat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder\n 1\u00b0, het bezit van het getuigschrift van een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk\n onderzoek, waaruit blijkt dat:\n\n1\u00b0. de betrokkene in het kader van die opleiding met goed gevolg ten minste 30 studiepunten\n als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, heeft besteed aan voorbereiding op het geven van onderwijs in een met zijn opleiding\n inhoudelijk overeenkomend vak in die leerjaren, en\n\n2\u00b0. is voldaan aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, voor zover die van toepassing zijn op dat onderwijs.\n\n1b Indien het bevoegd gezag een leraar benoemt of tewerkstelt zonder benoeming voor het\n geven van praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f in \u00e9\u00e9n of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, volstaat\n in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1\u00b0, het bezit van een getuigschrift\n krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van schoolonderwijs als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a van die wet.\n\n1c Bij ministeri\u00eble regeling wordt:\n\na. bepaald op grond van het getuigschrift van welke bacheloropleidingen als bedoeld in\n lid 1a onderwijs verzorgd kan worden in daarbij aan te wijzen vakken;\n\nb. ten aanzien van algemeen gebruikelijke vakken of programmaonderdelen, waarvoor op\n grond van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1\u00b0,\n niet rechtstreeks kan of kon worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voor die\n vakken of programmaonderdelen geldende bekwaamheidseisen, een overzicht gegeven van\n getuigschriften waarmee wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die gelden voor het\n geven van voortgezet onderwijs in die vakken of programmaonderdelen. In het overzicht\n kunnen eisen worden opgenomen omtrent bij- of nascholing.\n\n2 In bijzondere gevallen kan Onze Minister besluiten aan personen, die in een bepaald\n vak of onderdeel van een vak door buitengewone bekwaamheid uitmunten, ten aanzien\n van dit vak of dit onderdeel ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder\n b gestelde eisen.\n\n3 Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene die hem vervangt\n voor ten hoogste twaalf maanden worden afgeweken van de eisen, gesteld in het eerste\n lid,\u00a0onderdeel\u00a0b, met dien verstande dat de periode van twaalf maanden is verstreken\n vanaf de dag dat perioden van\u00a0vervanging als bedoeld in dit lid\u00a0elkaar met tussenpozen\n van niet meer dan drie maanden hebben\u00a0opgevolgd en een periode van twaalf\u00a0maanden,\u00a0deze\n tussenpozen inbegrepen,\u00a0is overschreden.\u00a0Indien in een vacature niet terstond kan\n worden voorzien door de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van een leraar\n die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige\n toepassing.\u00a0Deze termijn van een jaar kan met ten hoogste twee jaren worden verlengd\n indien het bevoegd gezag en de betrokkene schriftelijk verklaren dat betrokkene verplicht\n is zich in te spannen binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen gesteld in\n het eerste lid, onderdeel\u00a0b. Het bevoegd gezag kan onder de voorwaarden, genoemd in\n de vorige volzin, een verlenging van nog eens twee jaren geven indien het dat noodzakelijk\n oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs op de school.\n\n4 Degene die benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming is voor enig vak, mag, onverminderd\n het vijfde lid, door het bevoegd gezag gedurende ten hoogste twee jaren worden belast\n met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven\n indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard\n dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen\n aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan de in de eerste\n volzin bedoelde termijn verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag\n dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan\n de school. De tweede volzin is in dat geval van overeenkomstige toepassing. De inspectie\n kan op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten toe te staan dat in de eerste twee\n leerjaren wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de tweede volzin.\n\n5 Indien in het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen, kan in de eerste twee leerjaren\n worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma\n voor die vakoverstijgende programmaonderdelen voorzover wordt voldaan aan de volgende\n voorwaarden:\n\na. leraren die deel uitmaken van een team voldoen ieder aan bekwaamheidseisen als bedoeld\n in artikel 36, eerste lid, waarbij de leraren in het team als geheel beschikken over de bekwaamheidseisen voor\n de vakken die zijn betrokken bij het vakoverstijgende programmaonderdeel,\n\nb. leraren die deel uitmaken van een team zijn ieder verantwoordelijk voor de kwaliteit\n van het deel van het onderwijs van het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel\n waarvoor zij voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en\n\nc. het onderwijs in het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel kan worden\n verzorgd door:\n\n1\u00b0. leden van het team, en\n\n2\u00b0. andere leraren die daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag geschikt zijn. Daarbij\n stelt het bevoegd gezag, de opvattingen van de leden van het team in aanmerking nemend,\n vast of de inhoudelijke of didactische kennis en vaardigheden van deze leraren voldoende\n zijn. Indien dat niet het geval is, wordt eveneens vastgesteld hoe hierin alsnog wordt\n voorzien. Het bevoegd gezag legt dit vast in de geordende gegevens, bedoeld in artikel 37a.\n\n5a Indien in het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld\n in artikel 10b10 of de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21 sprake is van vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen als bedoeld in artikel 10b13, tweede lid, onderdeel a respectievelijk c, kan worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het\n onderwijsprogramma voor die vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen voorzover\n wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:\n\na. leraren en docenten die deel uitmaken van een team voldoen ieder aan bekwaamheidseisen\n als bedoeld in artikel 36, eerste lid, of artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarbij de leraren en docenten in het team als geheel beschikken over de bekwaamheidseisen\n voor alle vak- of sectoroverstijgende onderdelen van het onderwijsprogramma van de\n doorlopende leerroute vmbo-mbo of de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding,\n en\n\nb. leraren en docenten die deel uitmaken van een team zijn ieder verantwoordelijk voor\n de kwaliteit van dat deel van het onderwijs in het desbetreffende vak- en sectoroverstijgende\n programmaonderdeel waarvoor zij voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, of artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n5b Bij toepassing van het vijfde lid of lid\u00a05a is het derde lid van overeenkomstige toepassing.\n\n6 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de toepassing van het derde\n lid, de eerste volzin van het vierde lid, het vijfde lid en lid 5a.\n\n7 Het eerste lid is niet van toepassing op een leraar, in zoverre deze belast is met\n het verrichten van werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.\n\n8 Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van leraren die in vaste dienst\n zijn verbonden aan een school, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, regelen gesteld omtrent de gronden waarop en de procedure volgens welke kan worden\n afgeweken van het eerste lid, onderdeel b.\n\n9 Onverminderd het derde, vierde en vijfde lid, lid 5a en het achtste lid en artikel 35a kan ten aanzien van ho-studenten die:\n\na. aan een hogeschool een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, dan wel\n\nb. een duale opleiding als bedoeld in dat artikel aan een universiteit volgen\n\ntot leraar voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van het onderwijs waarvoor\n de desbetreffende opleiding opleidt tot het daarvoor vereiste getuigschrift, worden\n afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk\n dienstverband van de ho-student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig\n dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing\n ten aanzien van ho-studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben\n behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de ho-student\n beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband\n relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt\n ten aanzien van die ho-student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband\n over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid\n de betrokken ho-student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.\n\n10 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n11 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n12 Het negende lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding,\n van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ho-studenten van een universitaire\n lerarenopleiding, met dien verstande dat afwijking bij de voltijdse vorm van die opleiding\n mogelijk is voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt\n gegeven, en bij de deeltijdse vorm van die opleiding voor ten hoogste twee jaren.\n\n13 Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere programma-onderdelen, uitgezonderd\n godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene\n maatregel van bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel\n tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan het eerste\n lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.\n\n14 In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van\n ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode,\n al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste\n twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag\n beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin.\n Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring\n benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming\n of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.\n\n15 Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid, onder b, ten aanzien van degene\n die gelet op specifieke kennis en bekwaamheden, samenhangend met ervaringen en werkzaamheden\n in andere sectoren van de samenleving en het bedrijfsleven, naar het oordeel van het\n bevoegd gezag voldoende bekwaam is om onder verantwoordelijkheid van een daartoe door\n het bevoegd gezag aan te wijzen leraar voor een beperkte betrekkingsomvang te worden\n belast met een uitsluitend lesgevende taak voor vakken waar die specifieke kennis\n en bekwaamheden in het bijzonder betrekking op hebben. De betrekkingsomvang is voor\n het totaal van de in de eerste volzin bedoelde lesgevende taken ten hoogste een aantal\n van op jaarbasis gemiddeld 6\u00a0klokuren per week.\n\n16 Onze Minister kan met betrekking tot een vak of ander programmaonderdeel waarvoor\n niet met een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in\n artikel 36, eerste lid, en waarvoor de bekwaamheid evenmin blijkt uit de regeling bedoeld in lid 1c, onderdeel\n b, verklaren dat een leraar wordt geacht bij benoeming of tewerkstelling zonder benoeming\n te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet onderwijs in dat\n vak of dat andere programmaonderdeel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister kan in aanvulling op artikel 33, eerste lid, aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte\n of Zwitserland behaald bewijsstuk, de bevoegdheid verlenen tot het geven van voortgezet\n onderwijs. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn afwijking van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, kan met het verzorgen van onderwijs in de entreeopleiding, bedoeld in artikel 10b8, ook worden belast degene die in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als\n bedoeld in artikel 4.2.4, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor tot die entreeopleiding behorend onderwijs, met dien verstande dat betrokkene\n tevens in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 7a.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Tot rector, directeur, conrector of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd of\n tewerkgesteld zonder benoeming degene die:\n\na. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justiti\u00eble en strafvorderlijke gegevens, en\n\nb. met inachtneming van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, kan worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming tot leraar in een van de vakken\n die aan de school worden onderwezen, en\n\nc. voor zover tot de functie werkzaamheden behoren waarvoor op grond van artikel 36, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, in het bezit is van een getuigschrift, afgegeven\n krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat is voldaan aan die eisen, of\n\nd. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten al dan niet in artikel 36, tweede lid, bedoelde werkzaamheden verleende erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld\n in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, of\n\ne. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft\n aangetoond, en\n\nf. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de onder\n c bedoelde werkzaamheden.\n\n2 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de leden van de centrale directie\n van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid.\n\n3 Het bevoegd gezag van een school aan het hoofd waarvan geen centrale directie is geplaatst,\n kan voor ten hoogste de helft van het aantal, bestaande uit de rector of de directeur\n en de aan de school verbonden conrectoren of adjunct-directeuren, afwijken van het\n bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De onderwijsondersteunend functionaris kan worden belast met in artikel 36, derde lid, bedoelde werkzaamheden in het voortgezet onderwijs indien deze:\n\na. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet justiti\u00eble en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,\n en\n\nb. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat is voldaan aan de in artikel 36, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen of\n\nc. in het bezit is van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of\n\nd. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft\n aangetoond, en\n\ne. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van die werkzaamheden.\n\n2 Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris\n voor zover deze is belast met werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.\n\n3 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste\n lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van\n artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast,\n voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend\n toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk\n hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren\n alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden.\n\n4 Ten aanzien van ho-studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en mbo-studenten aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld\n in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten\n waarvoor op grond van artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, kan voor de duur van die werkzaamheden worden\n afgeweken van het eerste lid onder b tot en met d.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVolgens regelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kunnen in bijzondere\n gevallen, in afwijking van de eisen van benoembaarheid, gesteld in artikel 33, eerste lid onder b, leraren die voldoen aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, niet zijnde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend\n hoger onderwijs, tot een bepaald aantal lessen tijdelijk tevens onderwijs geven in\n het desbetreffende vak of de desbetreffende combinatie van vakken aan de scholen of\n leerjaren van scholen waarvoor moet worden voldaan aan laatstgenoemde bekwaamheidseisen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard\n die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige\n leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die\n maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband\n houden met het onderwijsleerproces.\n\n4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het\n onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een\n onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:\n\na. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en\n\nb. vakbekwaamheid.\n\n5 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen kunnen worden onderscheiden naar schoolsoort\n en naar samenhangende leerjaren, met dien verstande dat zij in elk geval specifiek\n worden vastgesteld voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel\n 12, eerste lid.\n\n6 Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit\n representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid\n hem een voorstel te doen voor de in het eerste en derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen\n en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem\n een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen\n worden vastgesteld. Onze Minister stelt deze organisatie vervolgens in elk geval eenmaal\n in de zes jaar in de gelegenheid, hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving\n of wijziging van de bekwaamheidseisen voor zover vastgesteld. Uit een voorstel als\n bedoeld in de eerste of tweede volzin blijkt tevens, in hoeverre dat voorstel mede\n steun geniet van een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen, van ouders en\n van leerlingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDegene die voor een bepaald vak voldoet aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, is\n daarmee tevens bekwaam voor dat vak voor zover dat wordt verzorgd in het voortgezet\n onderwijs niet zijnde de periode van voorbereidend hoger onderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag beschikt ten aanzien van elk personeelslid dat een functie of werkzaamheden\n verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, over geordende gegevens met\n betrekking tot de bekwaamheid en het onderhouden van de bekwaamheid. Ten behoeve van\n de onderlinge vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van de gegevens kunnen bij ministeri\u00eble\n regeling voorschriften worden vastgesteld over de inrichting en wijze van ordening\n van deze gegevens.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Degene die op 31\u00a0juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk\n vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede\n degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld\n zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.\n\n2 Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1\u00a0augustus 2017 voor de\n eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs\n of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode\n van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste\n tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven\n van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden.\n Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij\n te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van\n die bekwaamheidseisen.\n\n3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:\n\na. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk\n vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden\n bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of\n\nb. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen\n voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op\n openbare scholen.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste\n tot en met derde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nArtikel 24, derde lid, vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie\n voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen\n voor die categorie in werking treden.\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nTen behoeve van een scholengemeenschap of een verticale scholengemeenschap worden\n bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld met betrekking tot de\n toepassing van de artikelen 32 tot en met 37.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Degene die beschikt over een in artikel 118k bedoelde geschiktheidsverklaring, het\n bevoegd gezag dat benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, en het bestuur van een\n instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder\n a, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking\n tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming\n van de beoordeling, bedoeld in artikel 118l, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten\n van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst\n kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende\n voorziening.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften\n ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.\n\n3 Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring\n is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde\n gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij\n zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt\n een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de rechtspositie van het personeel wordt\n geregeld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de rector, de directeur, de conrectoren,\n de adjunct-directeuren, de leden van de centrale directie, de leraren en het overige\n personeel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag benoemt de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur,\n de centrale directie, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 39, in algemene dienst van het bevoegd gezag.\n\n2 Onder benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag wordt in dit artikel verstaan\n een benoeming ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan door het bevoegd\n gezag in stand gehouden scholen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat afschriften van de bewijsstukken waarmee\n de bekwaamheid wordt aangetoond, van de geschiktheidsverklaringen, van de verklaringen\n omtrent het gedrag en van de arbeidsovereenkomsten van het aan de school verbonden\n personeel worden bewaard.\n\n2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personeel dat is tewerkgesteld\n zonder benoeming.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag is verplicht aan ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie\n in het voortgezet onderwijs, in de educatie of het beroepsonderwijs, bedoeld in de\n Wet educatie en beroepsonderwijs, in het hoger beroepsonderwijs of in het basisonderwijs, gelegenheid te bieden de\n als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.\n\n2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft ho-studenten die zijn ingeschreven\n voor een opleiding voor het beroep van leraar waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen.\n\n3 Het in uren uitgedrukte aantal lessen en onderdelen van het in schooltijd verzorgd\n onderwijsprogramma waarvoor het bevoegd gezag in enig schooljaar verplicht is, ho-studenten\n als bedoeld in het eerste lid tot de school toe te laten, bedraagt gezamenlijk 5 procent\n van het in uren uitgedrukte totale aantal in dat schooljaar te geven lessen en te\n verzorgen onderdelen van het in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma. Onze Minister\n kan het percentage lager stellen.\n\n4 Een bevoegd gezag kan een ho-student de verdere toegang tot de school ontzeggen, indien\n deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school.\n Van een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school wordt mededeling gedaan\n door toezending of uitreiking van een afschrift aan het bevoegd gezag van de betrokken\n opleidingsinstelling.\n\n5 De rector of de directeur dan wel de centrale directie regelt, onder verantwoordelijkheid\n van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door de leraren\n van de ho-studenten in de school in overeenstemming met de leraren, alsmede in overeenstemming\n met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft ho-studenten\n die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen ter verkrijging van een\n bewijs van bekwaamheid, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.\n\n6 Onze Minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele\n of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor\n een schooljaar.\n\n7 De scholen waarop ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, zijn toegelaten, zijn\n toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen,\n voor de directieleden en de door deze aan te wijzen docenten van die opleidingsinstellingen,\n alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies, een en ander voor zover\n zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming onderscheidenlijk\n de begeleiding van de praktische vorming van de in de school aanwezige ho-studenten\n noodzakelijk is.\n\n8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in verband met het bepaalde\n in dit artikel nadere voorschriften gegeven, betreffende de navolgende onderwerpen:\n\na. het maximum aantal lessen in een vak van een schoolsoort, gedurende dewelke het bevoegd\n gezag in enig schooljaar verplicht is ho-studenten als bedoeld in het eerste lid,\n toe te laten, welk maximum de 20 procent niet te boven mag gaan;\n\nb. het maximum aantal ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, dat bij dezelfde les\n kan worden toegelaten, welk maximum, behoudens bijzondere omstandigheden, de 3 niet\n te boven mag gaan, alsmede de gevolgen die het toelaten van meer dan een ho-student\n bij dezelfde les heeft voor het maximum, bedoeld in het derde lid, en het maximum,\n bedoeld in dit lid onder a.\n\n9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in verband met het bepaalde\n in dit artikel nadere voorschriften worden gegeven, betreffende de navolgende onderwerpen:\n\na. de wijze van aanmelden van ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, alsmede de\n termijn die voor de aanmelding door het bevoegd gezag mag worden gesteld;\n\nb. de wijze waarop door de school bekendheid moet worden gegeven aan opleidingsinstellingen\n en staatsexamencommissies over de beschikbaarheid en de aard van schoolpracticumplaatsen;\n\nc. de categorie\u00ebn ho-studenten ten aanzien van wie de verplichting, bedoeld in het eerste\n lid, niet geldt;\n\nd. regulering in de situatie dat, bij een beperkte beschikbaarheid van schoolpracticumplaatsen\n aan de school, gelijktijdig ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie in\n het voortgezet onderwijs, en ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie in\n het basisonderwijs, worden aangemeld;\n\ne. de vakken en andere programma-onderdelen van een schoolsoort, waarvoor in verband\n met de geringe omvang van het onderwijs daarin, de in het eerste lid bedoelde verplichting\n niet geldt.\n\n[Vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOver de door het bevoegd gezag ingevolge artikel 38a te treffen regelingen, alsmede over andere aangelegenheden van algemeen belang voor\n de rechtstoestand van het personeel, wordt door of namens het bevoegd gezag overleg\n gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende verenigingen van werknemers, op een\n met deze schriftelijk overeengekomen wijze.\n\n[Vervallen per 22-10-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het verrichten van contractactiviteiten\n er niet toe leidt dat minder dan 51% van de personeelskosten van de school uit 's\n Rijks kas wordt bekostigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Er is een lerarenregister. In het lerarenregister zijn van leraren voor wie de grond\n voor benoeming of tewerkstelling zonder benoeming is gelegen in artikelen 33, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1 en 2, lid 1a, lid 1b, tweede of\n zestiende lid, 33a of 33b, persoonsidentificerende gegevens en gegevens betreffende de school, de benoeming\n of tewerkstelling zonder benoeming, en de herregistratie opgenomen.\n\n2 Het lerarenregister heeft tot doel:\n\na. het vastleggen van het onderwijs waarvoor een leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder\n benoeming op grond van artikelen 33, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1 en 2, lid 1a, lid 1b, tweede of\n zestiende lid, 33a of 33b;\n\nb. het vastleggen op welke wijze een leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen; en\n\nc. het vastleggen of een leraar voldoet aan de herregistratiecriteria.\n\n3 In aanvulling op het tweede lid heeft het lerarenregister tot doel gegevens te verstrekken:\n\na. aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en\n\nb. aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de\n goede vervulling van haar publieke taak.\n\n4 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het lerarenregister.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het lerarenregister\n de verwerkingsverantwoordelijke.\n\n[Vervallen per 28-07-2018]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister stelt bij ministeri\u00eble regeling regels over de autorisatie van degenen\n die onder zijn gezag vallen voor verwerking van persoonsgegevens in het kader van\n het lerarenregister.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het lerarenregister bevat voor elke daarin opgenomen leraar:\n\na. het burgerservicenummer;\n\nb. de geslachtsnaam, de voornamen, het geslacht, het adres, de postcode, en de geboortedatum\n van de leraar;\n\nc. gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming, waaronder in\n ieder geval de ingangsdatum ervan;\n\nd. gegevens betreffende de school waaraan hij benoemd is of tewerkgesteld zonder benoeming,\n waaronder in ieder geval het registratienummer van de school;\n\ne. het onderwijs waarvoor de leraar kan opgaan voor herregistratie;\n\nf. voor welk onderwijs als bedoeld in onderdeel e de leraar opgaat voor herregistratie;\n\ng. gegevens betreffende de activiteiten voor herregistratie; en\n\nh. gegevens betreffende de herregistratie waaronder, indien van toepassing, de aantekening,\n bedoeld in artikel 41k, tweede lid.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het\n eerste lid, onderdelen c tot en met h, nader worden gespecificeerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag verstrekt aan Onze Minister de basisgegevens van leraren die zijn\n benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming op grond van artikelen 33, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1 en 2, lid 1a, lid 1b, tweede of\n zestiende lid, 33a of 33b en draagt zorg voor het correct bijhouden van die gegevens ten behoeve van het lerarenregister.\n\n2 De leraar verstrekt aan Onze Minister de gegevens, genoemd in artikel 41f, eerste lid, onderdelen e tot en met g.\n\n3 Indien een leraar niet is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, kan hij ten behoeve\n van opname in het lerarenregister de gegevens als genoemd in artikel 41f, eerste lid, onderdelen e tot en met g, verstrekken aan Onze Minister mits hij tevens gegevens, bedoeld in artikel 41f,\n eerste lid, onderdelen a en b, verstrekt en middels een bewijsstuk als bedoeld in\n de artikelen 33, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1 en 2, lid 1a, lid 1b, tweede of\n zestiende lid, 33a of 33b, aantoont dat hij aan de bekwaamheidseisen voldoet.\n\n4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over\n de tijdstippen en over de wijze van levering, de correctie van de gegevens en over\n het aantonen van de bekwaamheidseisen, bedoeld in het derde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De gegevens, bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onder b, zijn gekoppeld aan het burgerservicenummer van de desbetreffende leraar en worden\n door Onze Minister verkregen uit de basisregistratie personen indien de leraar als\n ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen.\n\n2 Indien de leraar niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen,\n worden de desbetreffende gegevens verkregen uit de levering op grond van artikel 41g.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nNadat een leraar de gegevens, bedoeld in artikel 41g, tweede en derde lid, heeft verstrekt, neemt Onze Minister het burgerservicenummer en de andere gegevens\n die zijn geleverd op grond van artikel 41g en verkregen op grond van artikel 41h of 41r, tweede lid, op in het lerarenregister, met dien verstande dat hij de basisgegevens slechts opneemt\n voor zover deze niet kunnen worden verkregen uit de basisadministratie personen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien een of meer van de basisgegevens van een leraar in het lerarenregister afwijken\n van de betreffende basisgegevens behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder\n benoeming van deze leraar, kan de betrokkene Onze Minister elektronisch verzoeken\n deze gegevens te verbeteren. Onze Minister verzoekt het bevoegd gezag om hem overeenkomstig\n artikel 41g, eerste lid, de juiste gegevens te verstrekken.\n\n2 Indien het bevoegd gezag na het verzoek van Onze Minister constateert dat de basisgegevens\n van de leraar in het lerarenregister overeenkomen met de betreffende basisgegevens\n behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van deze leraar, deelt\n hij dit elektronisch mee aan Onze Minister en deelt Onze Minister dit elektronisch\n mee aan de betrokkene.\n\n3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de gegevens die op grond van\n artikel 41h zijn overgenomen uit de basisregistratie personen.\n\n4 Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, geldt\n als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Gegevens van een leraar als bedoeld in artikel 41f worden verwijderd uit het lerarenregister:\n\na. indien betrokkene Onze Minister hier om verzoekt;\n\nb. indien betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;\n\nc. indien betrokkene is overleden.\n\n2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, worden alle in het lerarenregister\n geregistreerde gegevens van betrokkene verwijderd.\n\n3 Indien een of meerdere gegevens van een leraar op grond van het eerste lid worden\n verwijderd uit het lerarenregister, blijven deze gegevens tot vijf jaar na verwijdering\n bewaard.\n\n4 Indien op grond van artikel 41g gegevens worden verstrekt voor heropname van een leraar in het lerarenregister, worden\n door Onze Minister van deze leraar de bewaarde gegevens als bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onderdelen e tot en met h, opgenomen in het lerarenregister.\n\n5 Op verzoek van een leraar aan Onze Minister is het eerste lid, aanhef en onder b,\n op deze leraar niet van toepassing.\n\n6 Met pensioengerechtigde leeftijd wordt in dit artikel bedoeld de pensioengerechtigde\n leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 \n \n [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]\n\n2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld\n zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de\n volgende gegevens van een leraar verstrekt:\n\na. het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;\n\nb. gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming;\n\nc. gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming;\n\nd. indien het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft van de leraar: gegevens betreffende\n de activiteiten voor herregistratie;\n\ne. overige gegevens betreffende de herregistratie.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:\n\na. wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;\n\nb. \n \n [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]\n\nc. kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.\n\n4 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n5 De betrokkene heeft toegang tot de gegevens die worden bewaard op grond van artikel 41m, derde lid.\n\n6 Uit het lerarenregister worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve van:\n\na. \n \n [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]\n\nb. de beleidsvorming.\n\n7 Uit het lerarenregister worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover de verwerking\n van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.\n\n8 Bij de verstrekking, bedoeld in het zesde en zevende lid, kunnen persoonsgegevens\n worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het zesde lid of zevende lid\n genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke\n om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel\n 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Er is een registervoorportaal. In het registervoorportaal zijn van leraren die zijn\n benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming en niet voldoen aan de bekwaamheidseisen\n van het onderwijs dat zij verzorgen persoonsidentificerende gegevens en gegevens betreffende\n de school en de benoeming of tewerkstelling opgenomen.\n\n2 Het registervoorportaal heeft tot doel het inzichtelijk maken welke leraren die zijn\n benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van\n het onderwijs dat zij verzorgen.\n\n3 In aanvulling op het tweede lid heeft het registervoorportaal tot doel gegevens te\n verstrekken:\n\na. aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en\n\nb. aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de\n goede vervulling van haar publieke taak.\n\n4 Het eerste lid, is niet van toepassing op leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld\n zonder benoeming op grond van artikel 33, vijftiende lid.\n\n5 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het registervoorportaal.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het registervoorportaal bevat voor elke daarin opgenomen leraar de basisgegevens die\n op grond van artikel 41q worden geleverd, waaronder in ieder geval het gegeven betreffende het onderwijs waarvoor\n hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het\n eerste lid, nader worden gespecificeerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag verstrekt aan Onze Minister de basisgegevens van leraren:\n\na. die zijn benoemd of zijn tewerkgesteld zonder benoeming op grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 3, en 118k, negende en twaalfde lid, of\n\nb. die onderwijs verzorgen op grond van de artikelen 33, derde of vierde lid, of 35a,\n\nen draagt zorg voor het correct bijhouden van die gegevens ten behoeve van het registervoorportaal.\n\n2 Het eerste lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing op een leraar die onderwijs\n verzorgt op grond van artikel 33, vijfde lid, en niet voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat hij geeft.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over\n de tijdstippen en de wijze van levering en over de correctie van de gegevens.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De leraar blijft voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal is opgenomen\n vermeld:\n\na. totdat hij voldoet aan de bekwaamheidseisen van dat onderwijs;\n\nb. maximaal voor de duur van de periode, genoemd in het artikel op grond waarvan deze\n leraar dit onderwijs geeft.\n\n2 Het bevoegd gezag stelt een leraar die in het registervoorportaal is opgenomen in\n staat te voldoen aan de vereisten om voor het desbetreffende onderwijs in het lerarenregister\n te kunnen worden opgenomen.\n\n3 Vanaf het moment dat een leraar voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal\n is opgenomen, voldoet aan de criteria om in het lerarenregister te worden vermeld,\n worden de gegevens van deze leraar verstrekt voor opname in het lerarenregister.\n\n4 Indien een leraar opgenomen is in het registervoorportaal niet langer voldoet aan\n de vereisten die op grond van de in artikel 41q, eerste en tweede lid, genoemde bepalingen zijn gesteld aan de leraar, worden de gegevens van deze leraar\n verwijderd uit het registervoorportaal en gedurende vijf jaar bewaard.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 \n \n [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]\n\n2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld\n zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de\n volgende gegevens van een leraar verstrekt:\n\na. het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;\n\nb. overige gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming; en\n\nc. gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:\n\na. wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;\n\nb. \n \n [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]\n\nc. kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.\n\n4 De leraar heeft toegang tot de gegevens die worden bewaard op grond van artikel 41r, derde lid.\n\n5 Uit het registervoorportaal worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve\n van de beleidsvorming.\n\n6 Uit het registervoorportaal worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover\n de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke\n taak.\n\n7 Bij de verstrekking, bedoeld in het vijfde en zesde lid, kunnen persoonsgegevens worden\n verwerkt, voor zover dat noodzakelijk is voor de in het vijfde of zesde lid genoemde\n doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende\n technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van\n de Algemene verordening gegevensbescherming.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe artikelen 41a, vierde lid, 41c, 41e en 41h tot en met 41j, zijn van overeenkomstige toepassing op het registervoorportaal.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht\n voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die\n leven in de Nederlandse samenleving, en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid\n van die waarden.\n\n2 Openbare scholen zijn toegankelijk voor leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst\n of levensbeschouwing.\n\n3 Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een gemeenteraad kan bij verordening een openbare rechtspersoon instellen die tot\n doel heeft een of meer openbare scholen in de gemeente in stand te houden, al dan\n niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of openbare scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Een openbare rechtspersoon kan ook worden ingesteld door meer dan een gemeente ten\n behoeve van het in stand houden van openbare scholen in die gemeenten door het vaststellen\n van een voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, gelijkluidende\n verordening, in welk geval de openbare rechtspersoon niet eerder tot stand komt dan\n nadat alle daartoe strekkende verordeningen in werking zijn getreden.\n\n2 De gemeenteraad of gemeenteraden maken het voornemen tot een besluit als bedoeld in\n het eerste lid bekend.\n\n3 De openbare rechtspersoon oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing\n van een openbare school alle taken en bevoegdheden uit van het bevoegd gezag. Hij\n bezit rechtspersoonlijkheid.\n\n4 De verordening, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling\n omtrent:\n\na. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de openbare rechtspersoon,\n\nb. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met\n dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de gemeenteraad of\n gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die\n leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn\n ingeschreven op de betrokken school of scholen,\n\nc. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,\n\nd. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de desbetreffende gemeenteraad\n of gemeenteraden en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de desbetreffende\n gemeenteraad of gemeenteraden,\n\ne. de wijze waarop de gemeenteraad of gemeenteraden toezicht op het bestuur uitoefenen,\n\nf. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden, en\n\ng. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien\n verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in\n de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd.\n\nDe goedkeuring bedoeld in onderdeel d kan worden onthouden wegens strijd met het recht\n of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financi\u00eble belang van de gemeente.\n\n5 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad of gemeenteraden verslag uit over\n de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken\n van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.\n\n6 De vergaderingen van het bestuur van de openbare rechtspersoon zijn openbaar, tenzij\n het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de verordening.\n\n7 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet\n is goedgekeurd, neemt de gemeenteraad of gemeenteraden de maatregelen die zij nodig\n achten om de continu\u00efteit van het onderwijsproces te waarborgen.\n\n8 De gemeenteraad of gemeenteraden zijn in geval van ernstige taakverwaarlozing door\n het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur\n van de scholen en zo nodig de openbare rechtspersoon te ontbinden.\n\n9 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing\n en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 24e1 in ieder geval in een regeling omtrent:\n\na. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare\n rechtspersoon,\n\nb. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad\n van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd\n door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen\n meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van\n de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,\n\nc. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,\n\nd. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en\n\ne. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien\n verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in\n de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd.\n Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een gemeenteraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in de gemeente in\n stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden\n van een of meer openbare scholen, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld\n in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra.\n\n2 De gemeenteraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid\n bekend.\n\n3 Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een of\n meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen\n met volledige rechtsbevoegdheid.\n\n4 Onverminderd artikel 53d, eerste lid, is het statutaire doel van de stichting uitsluitend het geven van openbaar onderwijs\n overeenkomstig artikel 42.\n\n5 De stichting oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een\n openbare school alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.\n\n6 Onverminderd het vierde lid, voorzien de statuten in ieder geval in een regeling omtrent:\n\na. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,\n\nb. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met\n dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de gemeenteraad of\n gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die\n leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn\n ingeschreven op de betrokken school of scholen,\n\nc. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,\n\nd. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de desbetreffende gemeenteraad\n of gemeenteraden en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de desbetreffende\n gemeenteraad of gemeenteraden,\n\ne. de wijze waarop de gemeenteraad of gemeenteraden toezicht op het bestuur uitoefenen,\n\nf. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,\n\ng. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat\n deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en\n\nh. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een\n overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd.\n\nDe goedkeuring bedoeld in onderdeel d kan worden onthouden wegens strijd met het recht\n of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financi\u00eble belang van de gemeente.\n\n7 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de\n desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden.\n\n8 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad of gemeenteraden verslag uit over\n de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken\n van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.\n\n9 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur\n anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.\n\n10 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet\n is goedgekeurd, neemt de gemeenteraad of gemeenteraden de maatregelen die zij nodig\n achten om de continu\u00efteit van het onderwijsproces te waarborgen.\n\n11 De gemeenteraad of gemeenteraden zijn in geval van ernstige taakverwaarlozing door\n het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur\n van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden.\n\n12 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing\n en voorzien de statuten, onverminderd artikel 24e1, in ieder geval in een regeling omtrent:\n\na. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,\n\nb. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad\n van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd\n door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen\n meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van\n de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,\n\nc. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,\n\nd. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening,\n\ne. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat\n deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,\n\nf. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een\n overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het achtste,\n negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een rechtspersoon die een openbare school in stand houdt, kan de instandhouding van\n die school overdragen aan een andere rechtspersoon die tot de instandhouding van een\n openbare school bevoegd is.\n\n2 De overdracht geschiedt bij notari\u00eble akte. Bij deze akte verbindt de overdragende\n rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende\n zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering, bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen,\n het personeel in gelijke betrekkingen benoemt met ingang van de datum van overdracht.\n\n3 Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt de verkrijgende\n rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn\n rechtsvoorganger, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk\n recht is vereist.\n\n4 Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor\n hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs\n en voor praktijkonderwijs kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden\n ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien\n van gebouwen, terreinen en roerende zaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn afwijking van artikel 39 leggen Gedeputeerde Staten van de desbetreffende provincie de disciplinaire straf\n of de schorsing op of verlenen zij het ontslag, indien het betreft een rector, een\n directeur, een conrector, een adjunct-directeur, een lid van de centrale directie\n of een leraar van een openbare school, die tevens lid van de raad der gemeente is,\n welke die school in stand houdt.\n\n[Vervallen per 01-01-2020]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het onderwijs aan openbare scholen wordt gegeven met eerbiediging van ieders geloofs-\n of levensovertuiging.\n\n2 Wij kunnen hem, die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, voor ten\n hoogste een jaar en bij herhaling voor onbepaalde tijd in zijn bevoegdheid tot het\n geven van onderwijs aan een openbare school schorsen.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan de openbare scholen worden op verzoek van kerkelijke gemeenten of van plaatselijke\n kerken de leerlingen in de gelegenheid gesteld in de schoollokalen godsdienstonderwijs\n te volgen van godsdienstleraren, daartoe door die gemeenten of kerken aan te wijzen.\n\n2 De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor het godsdienstonderwijs\n beschikbaar gesteld.\n\n3 Bij een geschil omtrent het vaststellen van lessen of het beschikbaar stellen van\n lokalen van openbare scholen beslist Onze Minister.\n\n4 Aan de kerkelijke gemeenten of de plaatselijke kerken kan een subsidie worden verstrekt.\n De artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van toepassing, met dien verstande dat de subsidie slechts kan worden verstrekt\n bij algemene maatregel van bestuur.\n\n5 Voor de toepassing van dit artikel worden met kerkelijke gemeenten gelijkgesteld verenigingen\n met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten het geven of doen geven\n van godsdienstonderwijs ten doel stellen.\n\n6 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een\n leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende kerkelijke\n gemeente of plaatselijke kerk:\n\na. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en\n\nb. zijn bekwaamheid onderhoudt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan de openbare scholen worden op verzoek van door Ons tot dit doel toegelaten genootschappen\n op geestelijke grondslag de leerlingen, wier ouders, voogden of verzorgers daartoe\n de wens te kennen geven, in de gelegenheid gesteld in de schoollokalen levensbeschouwelijk\n vormingsonderwijs te volgen van leraren, daartoe door deze genootschappen aan te wijzen.\n\n2 De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor het vormingsonderwijs\n beschikbaar gesteld.\n\n3 Bij een geschil omtrent het vaststellen van lessen of het beschikbaar stellen van\n lokalen van openbare scholen beslist Onze Minister.\n\n4 Aan de genootschappen, bedoeld in het eerste lid, kan een subsidie worden verstrekt.\n De artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van toepassing, met dien verstande dat de subsidie slechts kan worden verstrekt\n bij algemene maatregel van bestuur.\n\n5 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een\n leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van het aanwijzend genootschap\n op geestelijke grondslag:\n\na. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en\n\nb. zijn bekwaamheid onderhoudt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling niet de gelegenheid\n bestaat tot het volgen van het onderwijs aan een openbare school, mag aan deze leerling\n de toegang tot een gelijksoortige, uit de openbare kas bekostigde bijzondere school\n niet worden geweigerd op grond van levensbeschouwing, tenzij de school uitsluitend\n bestemd is voor interne leerlingen.\n\n2 Indien tot een bijzondere school ingevolge het eerste lid andere leerlingen worden\n toegelaten dan voor wie de school in verband met de levensbeschouwing wordt in stand\n gehouden, kunnen deze leerlingen niet worden verplicht tot het volgen van de lessen\n in de vakken of andere programma-onderdelen, die in verband met die levensbeschouwing\n worden gegeven.\n\n[Vervallen per 01-07-2017]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De bijzondere school staat onder het bestuur van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid\n die zich het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij\n het maken van winst te beogen.\n\n2 Het schoolbestuur draagt zorg voor een deskundig beheer.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De rechtspersoon die een bijzondere school in stand houdt, kan de instandhouding van\n die school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan het bepaalde in\n artikel 49, eerste lid.\n\n2 De overdracht geschiedt bij notari\u00eble akte. Bij deze akte verbindt de overdragende\n rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende\n zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering, bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen,\n het personeel in gelijke betrekkingen benoemt met ingang van de datum van overdracht.\n\n3 Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt de verkrijgende\n rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn\n rechtsvoorganger met betrekking tot de school, onverminderd hetgeen verder voor de\n overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.\n\n4 Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor\n hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs\n kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen\n van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen\n en roerende zaken.\n\n5 Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die een school in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald\n dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de school in stand zal houden of op\n welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de school overgaat. In het\n laatste geval zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.\n\n[Vervallen per 01-01-2020]\n\n[Vervallen per 01-07-2015]\n\n[Vervallen per 01-07-2015]\n\n[Vervallen per 01-07-2015]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn een geval als bedoeld in artikel 39c, vierde lid, eerste volzin, maakt het bevoegd gezag van een bijzondere school de beslissing tot ontzegging van\n de toegang tot de school schriftelijk en met redenen omkleed bekend aan de betrokken\n ho-student.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Op het personeel van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die\n\na. uitsluitend wordt bestuurd door een bevoegd gezag al dan niet met een of meer andere\n bevoegde gezagsorganen als bedoeld in deze wet, de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra,\n\nb. zich blijkens de statuten dan wel de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, behoudens artikel 20, derde, vierde en vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, uitsluitend ten doel stelt om ten behoeve van scholen en andere onderwijsinstellingen\n die uit 's Rijks kas worden bekostigd, werkzaamheden te verrichten ter verzekering\n van de goede gang van het onderwijs met uitzondering van het leiden van de school,\n het geven van onderwijs en het verrichten van werkzaamheden op het terrein van de\n schoolbegeleiding, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en van de Wet op de expertisecentra,\n\nc. niet het maken van winst beoogt,\n\nd. wordt gefinancierd met behulp van bijdragen van de bevoegde gezagsorganen waarvoor\n diensten worden verricht, en\n\ne. Onze Minister heeft medegedeeld als rechtspersoon in de zin van dit artikel werkzaam\n te willen zijn,\n\nzijn van toepassing de in artikel 38a bedoelde voorschriften en regels. Voor de toepassing van de eerste volzin, onderdeel\n b, wordt onder \u00abhet geven van onderwijs\u00bb niet begrepen het geven van leerwegondersteunend\n onderwijs, bedoeld in artikel 10e.\n\n2 Onder bevoegd gezag en bevoegde gezagsorganen in het eerste lid onderdeel a wordt\n mede verstaan de gemeenteraad.\n\n3 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n4 De in het eerste lid onder a bedoelde bevoegde gezagsorganen delen Onze Minister mede\n dat zij het bestuur vormen van een rechtspersoon in de zin van dit artikel. Voorts\n verschaffen zij Onze Minister en de door hem aangewezen personen desgevraagd alle\n inlichtingen omtrent de rechtspersoon en zijn activiteiten. De in het eerste lid onder\n a bedoelde bevoegde gezagsorganen kunnen Onze Minister mededelen dat zij erin toestemmen\n dat de gevraagde inlichtingen rechtstreeks door het bestuur van de rechtspersoon zelf\n aan Onze Minister en de door hem aangewezen personen worden verschaft.\n\n5 De gemeente en het bevoegd gezag dat deel uitmaakt van het bestuur van de rechtspersoon,\n zijn verplicht op de naleving van de in de voorgaande leden genoemde voorschriften\n toe te zien.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De instandhouding van een of meer openbare en een of meer bijzondere scholen kan worden\n opgedragen of overgedragen aan een stichting die met dit doel wordt onderscheidenlijk\n is opgericht. De besluitvorming van de zijde van de gemeente vindt plaats door de\n gemeenteraad.\n\n2 Het statutaire doel van de stichting is in elk geval het geven van openbaar onderwijs\n en bijzonder onderwijs in afzonderlijke scholen voor openbaar onderscheidenlijk bijzonder\n onderwijs.\n\n3 De stichting oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een\n openbare school alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.\n\n4 De statuten voorzien in ieder geval in een regeling omtrent:\n\na. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,\n\nb. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden,\n\nc. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,\n\nd. de vaststelling van de begroting en jaarrekening na overleg met de gemeenteraad van\n de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is,\n\ne. de wijze waarop de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs\n wordt gegeven, gevestigd is, toezicht op het bestuur van die school uitoefent,\n\nf. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,\n\ng. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat\n deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en\n\nh. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een\n overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd voor zover het openbaar\n onderwijs betreft.\n\n5 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de\n gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven,\n gevestigd is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed\n van de overheid in het bestuur niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs\n betreft.\n\n6 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de school\n waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is, verslag uit over de werkzaamheden,\n waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar\n onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.\n\n7 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur\n anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.\n\n8 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd\n met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de\n gemeente waarin de openbare school is gelegen, de maatregelen die hij nodig acht om\n de continu\u00efteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs\n betreft.\n\n9 Indien de laatste afzonderlijke openbare school en de laatste afzonderlijke bijzondere\n school die door de stichting in stand worden gehouden, zijn gefuseerd tot een samenwerkingsschool\n als bedoeld in artikel 53d kan de instandhouding van die samenwerkingsschool opgedragen blijven aan de stichting.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een samenwerkingsschool is een school waarin zowel openbaar onderwijs als bijzonder\n onderwijs wordt aangeboden. Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen\n door samenvoeging van \u00e9\u00e9n of meer openbare scholen met \u00e9\u00e9n of meer bijzondere scholen\n en wordt in stand gehouden door een stichting, een stichting als bedoeld in artikel 53c of een stichting als bedoeld in artikel 42b waarvan het statutaire doel in ieder geval is het in stand houden van een samenwerkingsschool.\n De artikelen 42c en 50 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen indien:\n\na. met die totstandkoming van de samenwerkingsschool de continu\u00efteit van het openbaar\n of bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven; en\n\nb. de betrokken scholen en scholengemeenschappen alle leerjaren omvatten.\n\n3 Van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien \u00e9\u00e9n\n van de betrokken scholen op 1\u00a0oktober van het eerste of tweede schooljaar voorafgaand\n aan de fusiedatum werd bezocht door een aantal leerlingen gelijk aan of minder dan:\n\na. 120 leerlingen voor praktijkonderwijs;\n\nb. 260 leerlingen voor voorbereidend beroepsonderwijs met \u00e9\u00e9n profiel;\n\nc. 160 leerlingen per profiel voor voorbereidend beroepsonderwijs met twee of meer profielen;\n\nd. 4/3 van het aantal leerlingen voor de overige scholen dat voor de desbetreffende schoolsoort\n is genoemd in artikel 107, eerste lid onder e;\n\ne. 3/2 van het aantal leerlingen genoemd in artikel 107, tweede lid, voor praktijkonderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en hoger algemeen\n voortgezet onderwijs binnen een scholengemeenschap;\n\nf. 130 leerlingen voor een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs binnen een\n scholengemeenschap;\n\ng. 293 leerlingen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs binnen een scholengemeenschap;\n en\n\nh. voor scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs binnen een scholengemeenschap:\n\n1\u00b0 195 leerlingen voor een school met \u00e9\u00e9n profiel als bedoeld in 10b, derde lid;\n\n2\u00b0 120 leerlingen per profiel voor een school met twee of meer profielen als bedoeld\n in 10b, derde lid.\n\n4 Samenwerkingsscholen zijn toegankelijk voor leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst\n of levensbeschouwing.\n\n5 Aan een samenwerkingsschool is een identiteitscommissie verbonden.\n\n6 De identiteitscommissie adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag en de rector,\n directeur of centrale directie over alle aangelegenheden die betrekking hebben op\n de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het openbare karakter en de identiteit\n van de samenwerkingsschool. De identiteitscommissie kan tevens voorstellen doen over\n de aangelegenheden, bedoeld in de eerste volzin.\n\n7 De statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt, voorzien in\n een regeling over de identiteitscommissie waarin in ieder geval de samenstelling,\n benoeming, herbenoeming, ontslag, duur van de benoeming, werkwijze, inrichting en\n bevoegdheden van de identiteitscommissie zijn vastgelegd alsmede een voorziening voor\n het beslechten van geschillen tussen het bevoegd gezag en de identiteitscommissie.\n Bij de samenstelling van de identiteitscommissie is sprake van een evenwichtige verdeling\n tussen openbaar en bijzonder onderwijs.\n\n8 Wijziging van de statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt\n voor zover die betrekking hebben op de regeling over de identiteitscommissie, is slechts\n mogelijk indien het bevoegd gezag en de identiteitscommissie daartoe gezamenlijk besluiten.\n Indien het een stichting betreft anders dan een stichting als bedoeld in artikel 53c en anders dan bedoeld in artikel 42b, kan een wijziging als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend tot stand komen met\n instemming van de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool gevestigd\n is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid\n in de identiteitscommissie niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs binnen\n de samenwerkingsschool betreft.\n\n9 De stichting anders dan een stichting als bedoeld in artikel 53c en anders dan bedoeld in artikel 42b brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool\n gevestigd is, verslag uit over de werkzaamheden waarbij in ieder geval aandacht wordt\n geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.\n\n10 De voorschriften van deze wet en van andere wetten die het voortgezet onderwijs betreffen,\n alsmede de daarop gebaseerde regelingen, voor zover die voorschriften en regelingen\n betrekking hebben op een bijzondere school, zijn van overeenkomstige toepassing op\n een samenwerkingsschool als bedoeld in het eerste lid, tenzij het tegendeel blijkt.\n\n11 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd\n met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de\n gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is, de maatregelen die hij nodig acht\n om de continu\u00efteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs\n betreft. De feitelijke samenwerking wordt be\u00ebindigd op 1\u00a0augustus van het jaar na\n een daartoe door de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd\n is, en het bevoegd gezag van de samenwerkingsschool gezamenlijk genomen besluit.\n\n12 Overdracht, opheffing of samenvoeging van de samenwerkingsschool is slechts mogelijk\n na instemming van de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd\n is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:\n\na. \nfusie: institutionele fusie of bestuursoverdracht,\n\nb. \ninstitutionele fusie: fusie als bedoeld in artikel 72, eerste lid, waarbij een school of scholengemeenschap ontstaat door samenvoeging van twee of\n meer scholen of scholengemeenschappen,\n\nc. \nbestuursoverdracht: overdracht van een school of scholengemeenschap door het bevoegd gezag dat deze in\n stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.\n\n2 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op het instellen van een openbare\n rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, eerste volzin of de instandhouding van een of meer openbare scholen door een stichting als bedoeld\n in artikel 42b, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Fusies worden niet tot stand gebracht dan nadat daarvoor goedkeuring is verleend door\n Onze Minister.\n\n2 Indien bij een fusie een school voor praktijkonderwijs is betrokken, is goedkeuring\n niet vereist voor zover het die school betreft.\n\n3 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist voor de bestuurlijke en\n institutionele fusie die noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van de samenwerkingsschool,\n bedoeld in artikel 53d, eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De rechtspersoon dient dan wel de rechtspersonen gezamenlijk dienen een aanvraag in\n bij Onze Minister voor het verkrijgen van de goedkeuring, bedoeld in artikel 53f, eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van:\n\na. een door de rechtspersoon dan wel rechtspersonen opgestelde fusie-effectrapportage,\n en\n\nb. een schriftelijke verklaring van instemming met de fusie door de medezeggenschapsraden\n dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden, dan wel\n\nc. de bindende uitspraak van de geschillencommissie op grond van artikel 32, eerste dan wel vierde lid, tweede volzin, van de Wet medezeggenschap op\n scholen, dan wel de bindende uitspraak van de ondernemingskamer op grond van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen.\n\n2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid geldt eveneens als een aanvraag om voor\n bekostiging in aanmerking te komen als bedoeld in artikel\u00a072.\n\n3 De fusie-effectrapportage bevat ten minste een weergave van:\n\na. de motieven voor de fusie,\n\nb. de alternatieven voor de fusie,\n\nc. het tijdsbestek waarbinnen de fusie zal worden gerealiseerd,\n\nd. de te bereiken doelen,\n\ne. de effecten van de fusie op de keuzevrijheid, in het bijzonder de effecten van de\n fusie op de spreiding en omvang van de rechtspersonen en vestigingen van scholen in\n de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen woonachtig zijn, de onderwijskundige\n en bestuurlijke diversiteit van het onderwijsaanbod in de betreffende gemeenten,\n\nf. de financi\u00eble en personele gevolgen en de gevolgen voor leerlingen van de fusie, waaronder\n begrepen de gevolgen voor de voorzieningen,\n\ng. de wijze waarop over de fusie wordt gecommuniceerd,\n\nh. de wijze waarop de fusie wordt ge\u00ebvalueerd, en\n\ni. een advies van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten over de wenselijkheid\n van de voorgestelde fusie.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling wordt een modelformulier voor de fusie-effectrapportage\n vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de institutionele of\n bestuursoverdracht:\n\na. de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, waaronder schoolsoort binnen de\n gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen of rechtspersonen woonachtig\n zijn, op significante wijze wordt belemmerd, of\n\nb. het aandeel per schoolsoort van de bij de fusie betrokken scholen in het aantal leerlingen\n in de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen woonachtig zijn een nader\n bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen percentage overschrijdt.\n\n2 Onze Minister kan bovendien goedkeuring onthouden aan een institutionele fusie indien\n de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder zijn dan de percentages bedoeld\n in artikel\u00a072.\n\n3 Onze Minister laat zich ten aanzien van de goedkeuring, bedoeld in het eerste en tweede\n lid, adviseren door een onafhankelijke adviescommissie, tenzij de noodzaak daartoe\n ontbreekt. Bij ministeri\u00eble regeling wordt bepaald wanneer er geen sprake is van de\n noodzaak bedoeld in de eerste volzin.\n\n4 Onze Minister stelt beleidsregels vast omtrent de uitoefening van de bevoegdheid,\n bedoeld in het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister besluit binnen 13 weken op een aanvraag als bedoeld in artikel 53f.\n\n2 De termijn bedoeld in het eerste lid kan ten hoogste met 13 weken worden verlengd.\n Van deze verlenging wordt, binnen de 13 weken bedoeld in het eerste lid, mededeling\n gedaan aan de aanvrager.\n\n3 Op het besluit bedoeld in het eerste lid is paragraaf\u00a04.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bestuur van een bijzondere school voor voortgezet onderwijs geeft binnen vier\n weken na de oprichting van de school onder overlegging van de statuten der instelling,\n die de school in stand houdt, en van de reglementen, van die oprichting kennis aan\n Onze Minister. Indien de statuten of reglementen worden gewijzigd of ingetrokken,\n wordt eveneens binnen vier weken van de wijziging of van de intrekking van de statuten\n of reglementen aan Onze Minister kennis gegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Algemeen voortgezet onderwijs wordt slechts gegeven door wie voldoet aan artikel 33, eerste lid. De artikelen 32e, 33, leden 1a tot en met vijf en veertien tot en met zeventien, 33a, 41a tot en met 41u zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 36, derde lid, worden met betrekking tot het algemeen voortgezet onderwijs slechts verricht door\n wie voldoet aan artikel 35, eerste lid. Artikel 35, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister kan de school, die ten aanzien van de duur van de cursus, de opdracht\n tot actief burgerschap en sociale cohesie, het schoolplan en de bevoegdheden van de\n leraren overeenkomt met een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,\n voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs\n of voor voorbereidend beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanwijzen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van het met gunstig gevolg afleggen\n van een eindexamen aan de school het diploma uit te reiken, bedoeld in het derde lid\n van dat artikel.\n\n1a \nArtikel 29, leden 1a en 1b, zijn van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid het eindexamen af te nemen,\n bedoeld in het eerste lid.\n\n2 \nArtikel\u00a029, tweede en vierde lid, is op dit eindexamen van toepassing.\n\n3 Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.\n\n[Vervallen per 06-10-1999]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe aanwijzing geschiedt op een daartoe tot Onze Minister gerichte aanvraag van het\n schoolbestuur. Bij de aanvraag worden overgelegd:\n\na. het schoolplan van de school;\n\nb. bewijsstukken dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen;\n\nc. de statuten en het reglement van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid,\n die de school in stand houdt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het schoolplan van een ingevolge artikel 56 aangewezen school voldoet ten minste aan de voorschriften, gegeven bij of krachtens\n de artikelen 6g, 6g1, 10, 10b, 10d, 11a tot en met 11f, 12 tot en met 15, 17 en 24.\n\n2 Bij wijziging van het schoolplan doet het schoolbestuur daarvan onmiddellijk mededeling\n aan de inspectie.\n\n3 Onze Minister kan ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan de\n school besluiten toe te staan, dat wordt afgeweken van het eerste lid. Onze Minister\n besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.\n\n4 De naam van de school duidt aan, met welke van de uit de openbare kas bekostigde scholen\n zij overeenkomt.\n\n5 De voorwaarden voor de toelating tot de school zijn ten minste gelijk aan die, vastgesteld\n krachtens artikel 27, eerste lid, alsmede de leden 1a en 1b.\n\n6 \nArtikel 23a1 is van overeenkomstige toepassing.\n\n7 Voor een school die is aangewezen op grond van artikel 56 zijn van overeenkomstige toepassing:\n\na. \nartikel 103b, eerste, vijfde tot en met zevende en tiende tot en met twaalfde lid;\n\nb. \nartikel 103f;\n\nc. de artikelen 27b, 28 en 28a; en\n\nd. de artikelen 118g tot en met 118i.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een ingevolge artikel 56 aangewezen school kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs\n waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven deel te nemen aan een opleiding voortgezet\n algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan een instelling waarvoor wat betreft genoemde opleiding toepassing is gegeven\n aan artikel 1.4a.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en die opleiding met een examen af te sluiten.\n\n2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel leerlingen met bijzondere\n kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld in deze wet te behalen.\n\n3 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen\n het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, en het bevoegd gezag van de in het eerste\n lid bedoelde instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:\n\na. doel van de samenwerking,\n\nb. de doelgroep,\n\nc. de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,\n\nd. het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven, en\n\ne. een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering\n van de overeenkomst.\n\n4 Bij algemene maatregel van bestuur wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder\n welke voorwaarden het eerste lid toepassing kan vinden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een ingevolge artikel 56 aangewezen school kan leerlingen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan\n die school zijn ingeschreven in de gelegenheid stellen een doorlopende leerroute vmbo-mbo\n als bedoeld in artikel 10b10 of de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21 te volgen.\n\n2 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen\n het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, en het bevoegd gezag van een instelling\n als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n3 De artikelen 10b10, 10b11, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel e, 10b12 tot en met 10b14, 10b15, eerste en tweede lid, 10b16 en 10b19 tot en met 10b21 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor \u00abinstelling voor\n beroepsonderwijs\u00bb telkens wordt gelezen \u00abinstelling als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs\u00bb.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister kan de aanwijzing intrekken, indien:\n\na. niet langer wordt voldaan aan de voorschriften gegeven bij of krachtens de artikelen 56, 58, met uitzondering van het zevende lid, onderdeel d, en 58a,\n\nb. niet of niet meer wordt voldaan aan de leveringsverplichting, bedoeld in artikel 12, eerste, derde en vierde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers,\n\nc. het schoolbestuur of het personeel van de school in strijd handelt met artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, of\n\nd. van misbruik van de verleende aanwijzing is gebleken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De artikelen 56, 57, aanhef en onderdelen a en b, 58, eerste tot en met zesde lid, en\u00a059 zijn van overeenkomstige toepassing op scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra waar voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd. Ten aanzien van scholen waar toepassing\n is gegegeven aan de eerste volzin, zijn de voorschriften gegeven bij of krachtens\n de artikelen 6f en 22 van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Ten aanzien van scholen waar toepassing is gegeven aan het eerste lid, zijn de artikelen 10b1 tot en met 10b8, 10b9, eerste en tweede lid, en 10b10 tot en met 10b21 van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs.\n\n3 Onze Minister kan, onverminderd artikel 59, de aanwijzing ingevolge het eerste lid intrekken indien niet langer wordt voldaan\n aan het eerste lid, tweede volzin, of het tweede lid.\n\n4 Ten aanzien van een op grond van het eerste lid aangewezen school kunnen bij algemene\n maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeri\u00eble regeling regels worden vastgesteld\n in afwijking van bij algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij ministeri\u00eble\n regeling vastgestelde regels die gelden ingevolge het eerste en tweede lid, met dien\n verstande dat bij algemene maatregel van bestuur tevens kerndoelen kunnen worden vastgesteld\n in aanvulling op de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 11b van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarbij tevens kan worden bepaald dat het\n onderwijs na de eerste twee leerjaren wordt verzorgd mede op basis van de kerndoelen\n die zijn vastgesteld op grond van dit lid.\n\n5 Ten aanzien van een op grond van het eerste lid aangewezen school kunnen provinciale\n staten van Frysl\u00e2n bij verordening kerndoelen Friese taal en cultuur vaststellen in\n afwijking van de kerndoelen Friese taal en cultuur die zijn vastgesteld op grond van\n artikel 11e, met dien verstande dat op die verordening artikel 11e van overeenkomstige toepassing\n is.\n\n6 Indien de aanvraag ingevolge het eerste lid, betrekking heeft op het voorbereidend\n beroepsonderwijs, geeft het bevoegd gezag aan in welke profielen, bedoeld in artikel 10b, derde lid, het onderwijs wordt verzorgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Jaarlijks geeft het College voor toetsen en examens gelegenheid om door het met gunstig\n gevolg afleggen van een staatsexamen, een diploma te verkrijgen, overeenkomende met\n een diploma van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger\n algemeen voortgezet onderwijs , voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor\n voorbereidend beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 29, derde lid.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, welke andere diploma's kunnen worden\n verkregen door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen voor het College\n voor toetsen en examens.\n\n3 Zij, die zijn afgewezen bij het eindexamen van een school of een school als bedoeld\n in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, worden niet toegelaten tot het in hetzelfde jaar te houden overeenkomstige staatsexamen.\n\n4 De staatsexamens zijn openbaar, behoudens het schriftelijke gedeelte.\n\n5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in\n dit artikel bedoelde examens, die niet voor alle kandidaten dezelfde vakken en andere\n programma-onderdelen behoeven te omvatten. Daarbij kan worden bepaald het bedrag,\n dat voor de toelating tot deze examens verschuldigd is. Tevens kan daarbij worden\n bepaald dat dit bedrag is verschuldigd door het bevoegd gezag van een school ten aanzien\n waarvan toepassing is gegeven aan artikel 29, lid 1a, of door het bevoegd gezag van een instelling ten aanzien waarvan toepassing is gegeven\n aan artikel 6a.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.\n\n6 Tegen een besluit inzake deelneming aan staatsexamens staat bezwaar open bij het College\n voor toetsen en examens.\n\n7 In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vijf dagen.\n\n8 In afwijking van artikel 7:10, eerste, derde, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het College voor toetsen en examens binnen twee weken na ontvangst van het\n bezwaarschrift. Het kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen inrichtingen voor voortgezet onderwijs als\n bedoeld in artikel 5, onderdeel e, worden aangewezen die voor bekostiging uit 's Rijks kas in aanmerking komen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de aangewezen inrichtingen\n voor voortgezet onderwijs voorschriften worden gegeven voor de toepassing van de bij\n of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften over:\n\na. de inrichting van het onderwijs,\n\nb. de examens,\n\nc. de rechtspositie van het personeel,\n\nd. de benoembaarheidsvereisten van het personeel, en\n\ne. de aanvang, wijze en be\u00ebindiging van de bekostiging.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn deze afdeling worden de onder a tot en met d aangegeven schoolsoorten aangeduid\n met de daarbij vermelde afkortingen:\n\na. vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,\n\nb. havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs,\n\nc. mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,\n\nd. vbo: voorbereidend beroepsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bekostiging uit \u2019s Rijks kas van een school of scholengemeenschap neemt geen aanvang\n dan krachtens de bepalingen van deze afdeling.\n\n2 \nArtikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging van scholen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister brengt een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking\n indien het bevoegd gezag:\n\na. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze school zal worden bezocht\n door ten minste:\n\n1\u00b0 390 leerlingen voor een school voor vwo;\n\n2\u00b0 325 leerlingen voor een school voor havo en 130 leerlingen voor een afdeling voor\n havo;\n\n3\u00b0 260 leerlingen voor een school voor mavo;\n\n4\u00b0 260 leerlingen voor een school voor vbo met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid,;\n\n5\u00b0 160 leerlingen voor elk profiel van een school voor vbo indien meer dan 1 profiel\n binnen de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of\n\n6\u00b0 120 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs; en\n\nb. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n2 Onze Minister brengt een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging\n in aanmerking indien het bevoegd gezag:\n\na. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van\n de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het\n eerste lid, onder a, genoemde aantal; en\n\nb. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n3 Onze Minister brengt een school of scholengemeenschap die ontstaat na splitsing van\n een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien wordt voldaan\n aan de verplichtingen die zijn vastgesteld:\n\na. in artikel 67, eerste lid, aanhef en onderdeel d, tweede en derde lid en artikel 67a, eerste lid, tweede lid, onderdelen b, c en d, en derde lid; en\n\nb. bij ministeri\u00eble regeling, waarin deze verplichtingen in elk geval betrekking hebben\n op:\n\n1\u00b0 het aantal leerlingen op de teldatum in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de\n te splitsen school of van een of meer van de samenstellende scholen van de te splitsen\n scholengemeenschap;\n\n2\u00b0 het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze na de\n splitsing de scholen of de samenstellende scholen van de scholengemeenschap zal bezoeken;\n en\n\n3\u00b0 de wijze waarop op basis van de statistische gegevens, onder meer verstrekt door het\n Centraal Bureau voor de Statistiek, aannemelijk wordt gemaakt dat op 1\u00a0januari van\n het elfde jaar na indiening van de aanvraag de scholen die na splitsing ontstaan,\n worden bezocht door ten minste het voor de desbetreffende schoolsoort in het eerste\n lid bedoelde aantal leerlingen.\n\n4 Onze Minister brengt een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag\n als bedoeld in artikel 66, eerste of tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking, indien voldaan is aan de verplichtingen\n in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde\n plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap is gevraagd om te overleggen\n over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging. Artikel 69 is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister brengt een nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:\n\na. het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat de nevenvestiging\n ten minste zal worden bezocht door:\n\n1\u00b0 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor vwo;\n\n2\u00b0 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor havo;\n\n3\u00b0 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor mavo;\n\n4\u00b0 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor vbo of;\n\n5\u00b0. 120 leerlingen voor praktijkonderwijs;\n\nb. het onderwijs op de school waaraan de nevenvestiging wordt verbonden niet zeer zwak\n is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid, of door de inspectie ingevolge artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht als onvoldoende is beoordeeld; en\n\nc. het bevoegd gezag voldoet aan de verplichtingen in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n2 Onze Minister brengt een nevenvestiging van een scholengemeenschap als bedoeld in\n artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:\n\na. het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen\n van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor\n in het eerste lid, onder a, genoemde aantal;\n\nb. het onderwijs op de scholengemeenschap waaraan de nevenvestiging is verbonden niet\n zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid, of door de inspectie ingevolge artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht als onvoldoende is beoordeeld; en\n\nc. het bevoegd gezag voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n3 Van het aantal leerlingen voor de nieuwe nevenvestiging, en van de leerlingen van\n 1 van de al bestaande vestigingen van de school of scholengemeenschap is ten minste\n een bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen percentage afkomstig uit dezelfde postcodegebieden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister brengt een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo voor bekostiging in aanmerking indien het\n bevoegd gezag:\n\na. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat dit profiel zal worden bezocht\n door ten minste:\n\n1\u00b0 160 leerlingen indien de school geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap; of\n\n2\u00b0 120 leerlingen indien de school deel uitmaakt van een scholengemeenschap; en\n\nb. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n2 Onze Minister brengt een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde\n school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:\n\na. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze nieuwe school zal worden bezocht\n door ten minste drie kwart van het daarvoor in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal leerlingen; en\n\nb. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.\n\n3 De artikelen 68 en 69 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat is voorzien in de behoefte aan openbaar\n onderwijs door een voldoende aantal scholen in de provincie. Zij kunnen het college\n van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen, een aanvraag bij Onze Minister\n in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking\n te brengen indien de ouders, voogden of verzorgers van een naar hun oordeel voldoende\n groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij dat wensen en het college van burgemeester\n en wethouders van de gemeente deze wens niet heeft ingewilligd.\n\n2 Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen\n een aanvraag bij hem in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor\n bekostiging in aanmerking te brengen, indien gedeputeerde staten het eerste lid niet\n toepassen en de ouders, voogden of verzorgers van een naar zijn oordeel voldoende\n groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij indiening van een dergelijke aanvraag\n wensen.\n\n3 Indien een besluit van Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in dit artikel onherroepelijk\n is geworden, gaat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente over\n tot stichting van de bij het besluit voor bekostiging in aanmerking gebrachte school\n of scholengemeenschap.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag dient voor 1\u00a0november bij Onze Minister een aanvraag in om voor\n bekostiging in aanmerking te brengen:\n\na. een school;\n\nb. een scholengemeenschap;\n\nc. een nevenvestiging van een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 73, onderdeel a;\n\nd. een school of scholengemeenschap die zal ontstaan na splitsing van een school of scholengemeenschap;\n of\n\ne. een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo.\n\n2 Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste\n lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister voor 1\u00a0juli voorafgaand\n aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden\n gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding\n worden vastgesteld.\n\n3 De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voldoet\n aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67a, tweede lid, onderdeel b.\n\n4 Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting juist en volledig is en besluit\n voor 1\u00a0juni:\n\na. met inachtneming van artikel 64, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de school, scholengemeenschap of\n school of scholengemeenschap na splitsing met ingang van 1\u00a0augustus van het kalenderjaar\n volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht;\n\nb. met inachtneming van artikel 64a, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de nevenvestiging met ingang van\n 1\u00a0augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging\n in aanmerking wordt gebracht;\n\nc. met inachtneming van artikel 65, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of het nieuw te vormen profiel met\n ingang van 1\u00a0augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister\n voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of\n\nd. met inachtneming van artikel 64, vierde lid, op een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste lid of tweede lid, of de openbare school of scholengemeenschap met ingang van 1\u00a0augustus van het kalenderjaar\n volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.\n\n5 Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien deze is\n ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die voorafgaande aan de\n aanvraag een of meer scholen in stand heeft gehouden waarop artikel 109a, eerste lid, van toepassing is geweest of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders\n deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke school\n in stand heeft gehouden, welke toepassing onherroepelijk is geworden en ten tijde\n van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit\n tot toepassing van artikel 109a, eerste lid.\n\n6 Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien de aanvraag\n is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer\n scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 103g, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt\n van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing\n onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is\n gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 103g, eerste\n lid.\n\n7 Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de besluiten, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, mededeling gedaan\n in de Staatscourant.\n\n8 Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 68, vierde lid, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer,\n bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van een van de ouders en de leerling waarop de ouderverklaring betrekking heeft.\n\n9 Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze\n voor het advies, bedoeld in het derde lid, is vastgelegd. Deze werkwijze omvat in\n ieder geval een gesprek over de aanvraag met het bevoegd gezag dat de aanvraag heeft\n ingediend. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.\n\n10 Burgemeester en wethouders van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap\n of nevenvestiging kunnen voor de datum, genoemd in het eerste lid, bij Onze Minister\n een zienswijze naar voren brengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 67, eerste lid, vermeldt:\n\na. de schoolsoort of schoolsoorten;\n\nb. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft; en\n\nc. de beoogde plaats van vestiging van de school, scholen, scholengemeenschap, scholengemeenschappen\n of nevenvestiging.\n\n2 De aanvraag gaat vergezeld van:\n\na. een belangstellingsmeting;\n\nb. een beschrijving van het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat\n binnen de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel als bedoeld in\n artikel 10b, derde lid zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften\n voor:\n\n1\u00b0 de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 2, tweede lid;\n\n2\u00b0 het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld\n in artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, of 10f, lid 3a en het vijfde lid, zal worden geprogrammeerd;\n\n3\u00b0 de inhoud van een in onderwijstijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, geldend\n voor de schoolsoort en leerweg, bedoeld in de artikelen 10, 10b, 10d, 10f, 11a, 11b, 11c, 11e, 11f, 12, 13 en 14, en de referentieniveaus, bedoeld in artikel 2 van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, voor zover deze schoolsoort of leerweg van toepassing is op de aanvraag;\n\n4\u00b0 de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 17;\n\n5\u00b0 leerlingen die extra ondersteuning behoeven, bedoeld in artikel 17b;\n\n6\u00b0 de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 24d en 24e en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 32b1, een beschrijving van de over te dragen taken;\n\nc. een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging, het\n samenwerkingsverband en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen\n het voedingsgebied van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zijn gevraagd\n om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging;\n en\n\nd. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justiti\u00eble en strafvorderlijke gegevens, van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip\n van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.\n\n3 De aanvraag bevat tevens:\n\na. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van\n de kwaliteit van het onderwijs;\n\nb. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school, scholengemeenschap,\n nevenvestiging of het profiel;\n\nc. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan voorschriften die\n worden gesteld aan de bekwaamheid van de leraren, onderwijsondersteunende functionarissen,\n de rector, directeur, conrector of adjunct-directeur;\n\nd. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale,\n psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op de school, scholengemeenschap of\n nevenvestiging;\n\ne. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die gebaseerd is op de bekostiging\n die de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zal ontvangen gegeven het aantal\n te verwachten leerlingen in die periode;\n\nf. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting;\n\ng. informatie over de hoogte van en het beleid ten aanzien van de vrijwillige geldelijke\n bijdrage die van de ouders zal worden gevraagd en het jaarlijks verwachte totaalbedrag\n van die bijdragen;\n\nh. informatie over de wijze waarop het bevoegd gezag uitvoering zal geven aan de afspraken,\n bedoeld in artikel 118a; en\n\ni. een beschrijving van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wet medezeggenschap op scholen.\n\n4 Bij ministeri\u00eble regeling worden nadere regels gesteld aan de wijze waarop de aanvraag\n plaatsvindt en wordt een model voor de aanvraag vastgesteld.\n\n5 In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, bevat een aanvraag voor een school voor\n praktijkonderwijs een document waaruit blijkt dat deze aanvraag in overeenstemming\n is met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de school deel\n gaat uitmaken en wordt deze ingediend na overleg met de gemeente van de beoogde plaats\n van vestiging.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De belangstellingsmeting wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij ouderverklaringen\n dan wel, in bij ministeri\u00eble regeling te bepalen gevallen, een marktonderzoek.\n\n2 De belangstellingsmeting:\n\na. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen op 1\u00a0januari van het elfde jaar\n na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 67, eerste lid; en\n\nb. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat een gebied omvat dat bestaat uit viercijferige\n postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen een straal van vijftien\n kilometer van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of\n nevenvestiging.\n\n3 Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt\n berekend overeenkomstig de formule q = (y/x *100%) * w * z, waarbij:\n\na. voor de ouderverklaring geldt:\n\ny = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar van wie in de ouderverklaring\n is aangegeven belangstelling te hebben voor de school, scholengemeenschap of nevenvestiging\n in de aanvraag;\n\nx = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1\u00a0januari\n van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan in het voedingsgebied, bedoeld\n in het tweede lid onder b;\n\nw = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 jaar en in de leeftijd\n van 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1\u00a0januari\n van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer\n verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij\n ministeri\u00eble regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding\n tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft\n van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking\n heeft;\n\nz = een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen correctiefactor;\n\nb. voor het marktonderzoek geldt:\n\ny = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien van wie\n in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school, scholengemeenschap\n of nevenvestiging in de aanvraag;\n\nx = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien\n van wie aan het marktonderzoek is deelgenomen;\n\nw = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 jaar en in de leeftijd\n van 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1\u00a0januari\n van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer\n verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij\n ministeri\u00eble regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding\n tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft\n van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking\n heeft;\n\nz = een bij ministeri\u00eble regeling te bepalen correctiefactor.\n\nDe aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomsten van de formules, bedoeld onder\n a, of b, hebben geleid.\n\n4 De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op \u00e9\u00e9n leerling in\n de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1\u00a0november van het kalenderjaar waarin de\n aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.\n\n5 Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid:\n\na. heeft betrekking op leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar,\n\nb. wordt afgenomen onder de ouders van leerlingen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk\n verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt\n volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot\n de uitvoering van marktonderzoek,\n\nc. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de leerlingen, bedoeld\n in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die leerlingen, en\n\nd. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van\n de aanvraag.\n\n6 Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan \u00e9\u00e9n aanvraag blijkt dat de betrokken\n postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor\n de som van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende\n voedingsgebied groter is dan het totaal aantal leerlingen in de overlappende voedingsgebieden,\n worden de aantallen van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het\n overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal\n aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond\n gelijk is aan het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied.\n\n7 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van\n de belangstellingsmeting over:\n\na. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en\n\nb. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de\n verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in\n het derde lid, onderdeel b.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De bekostiging vangt aan op 1\u00a0augustus.\n\n2 De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 64, 64a en 65 vervalt, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1\u00a0augustus in het kalenderjaar\n na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school, scholengemeenschap,\n nevenvestiging of in het nieuwe profiel wordt gegeven.\n\n3 In afwijking van het tweede lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of de gemeente\n van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging\n kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor\n een jaar te handhaven. Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak\n op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1\u00a0augustus in het tweede\n kalenderjaar na het in het tweede lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap\n leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 10e voor bekostiging in aanmerking brengen indien:\n\n1. dat doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van leerwegondersteunend\n onderwijs, en\n\n2. de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen\n in het betrokken samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, voor bekostiging in aanmerking\n brengen een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde openbare\n school in een gelijksoortige bijzondere school.\n\n2 Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school die wordt opgericht\n door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige openbare\n school.\n\n3 Een omzetting kan slechts plaatsvinden met ingang van 1\u00a0augustus van enig kalenderjaar.\n\n4 Dit artikel is ook van toepassing op een scholengemeenschap.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Met inachtneming van de artikelen 53e tot en met 53i kan Onze Minister een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging\n van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien:\n\na. voor alle bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen ten minste\n een bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een\n vestiging van die school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden\n als de leerlingen van een vestiging van een andere bij de samenvoeging betrokken school\n of scholengemeenschap; of\n\nb. voor ten minste een van de bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen\n sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel\u00a0108, vijfde lid.\n\n2 Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan Onze Minister met inachtneming van\n de artikelen 53e tot en met 53i een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of\n scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien de bij de samenvoeging\n betrokken vestigingen van de scholen of scholengemeenschappen zijn gelegen in dezelfde\n gemeente dan wel in aangrenzende gemeenten.\n\n3 Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in\n dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen\u00a010b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging\n werd verzorgd.\n\n4 Samenvoeging vindt plaats met ingang van 1\u00a0augustus.\n\n[Vervallen per 01-01-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nAan een school of scholengemeenschap kan naast een hoofdvestiging zijn verbonden een:\n\na. nevenvestiging, of\n\nb. tijdelijke nevenvestiging.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De eerste vestiging van een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 64 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt aangeduid als hoofdvestiging.\n\n2 Naast het onderwijsaanbod dat mag worden verzorgd door het voor bekostiging in aanmerking\n brengen van een scholengemeenschap, kan op een hoofdvestiging van een scholengemeenschap\n in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in artikel 73b, tweede en derde lid, genoemde leerjaren van de schoolsoorten die de scholengemeenschap omvat.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een nevenvestiging komt tot stand door een samenvoeging als bedoeld in artikel 72 of door vorming van een nieuwe nevenvestiging van een school of scholengemeenschap\n als bedoeld in artikel 64a.\n\n2 Op een nevenvestiging van een school voor vwo of havo kan in elk geval onderwijs worden\n verzorgd in de eerste 3 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.\n\n3 Op een nevenvestiging van een school voor mavo of vbo kan in elk geval onderwijs worden\n verzorgd in de eerste 2 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.\n\n4 Op een nevenvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden\n verzorgd in de in het tweede of derde lid genoemde leerjaren van de schoolsoort die\n ingevolge artikel\u00a064a, eerste of tweede lid, voor bekostiging in aanmerking is gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking onderwijs vanaf het vierde leerjaar\n op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor vwo of havo, en onderwijs\n vanaf het derde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor\n mavo of vbo indien:\n\na. op de desbetreffende vestiging onderwijs in de eerste 3 respectievelijk 2 leerjaren\n van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd, en\n\nb. de desbetreffende vestiging ligt binnen een hemelsbreed gemeten afstand van 3\u00a0kilometer\n van een andere vestiging van de school waar onderwijs vanaf het vierde respectievelijk\n derde leerjaar van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in de tijdelijke huisvestingsbehoefte van een\n hoofdvestiging of nevenvestiging en is gelegen op hemelsbreed gemeten een afstand\n van minder dan 3 kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging.\n\n2 Onze Minister brengt een tijdelijke nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking\n indien het bevoegd gezag heeft aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders\n van de gemeente de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen. De verplichting\n in de eerste volzin is niet van toepassing op verticale scholengemeenschappen en op\n scholen waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond\n van artikel 76v.\n\n3 Op een tijdelijke nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten,\n in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe aanspraak op bekostiging blijft bestaan indien het bevoegd gezag over hemelsbreed\n gemeten een afstand van minder dan 3\u00a0kilometer van het huidige vestigingsadres:\n\na. een vestiging verplaatst, of\n\nb. een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging verplaatst naar een andere vestiging\n van dezelfde school of scholengemeenschap.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap kan samenwerken met ten minste\n 1 ander bevoegd gezag met als doel het onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag van\n de leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in hun regio.\n\n2 Een regio omvat een aaneengesloten gebied bestaande uit het grondgebied van een of\n meer gemeenten, met dien verstande dat:\n\na. op de deelnemende vestigingen van scholen of scholengemeenschappen per gemeente ten\n minste 60 procent staat ingeschreven van alle leerlingen die op het grondgebied van\n die gemeente voortgezet onderwijs volgen, en\n\nb. ten minste 65 procent van de bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen van\n scholen of scholengemeenschappen binnen die gemeente, bij de samenwerking betrokken\n is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen voor hun regio een regionaal plan\n onderwijsvoorzieningen vast, dat een gezamenlijk gedragen visie bevat op het onderwijs\n in de regio.\n\n2 In het plan worden in elk geval tot uitdrukking gebracht:\n\na. de omvang en begrenzing van de regio,\n\nb. gegevens over het aanbod en gebruik van onderwijsvoorzieningen,\n\nc. een overzicht van de onderwijsvoorzieningen die de bevoegde gezagsorganen binnen de\n looptijd van het plan voor bekostiging in aanmerking willen laten brengen en een prognose\n van het aantal leerlingen per vestiging,\n\nd. de relatie van het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod met het vervolgonderwijs\n en de arbeidsmarkt, en\n\ne. de opvattingen van de deelnemers aan het overleg, bedoeld in het vierde en vijfde\n lid, over het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs,\n de arbeidsmarkt en de onderwijshuisvesting.\n\n3 Een regionaal plan onderwijsvoorzieningen geldt voor een periode van 5\u00a0jaar, die aanvangt\n op 1\u00a0augustus van enig kalenderjaar.\n\n4 Voordat een regionaal plan onderwijsvoorzieningen wordt vastgesteld, overleggen de\n samenwerkende bevoegde gezagsorganen over een concept van het plan met:\n\na. de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen of scholengemeenschappen in de regio,\n\nb. vertegenwoordigers van de desbetreffende provincie of provincies, en\n\nc. voor zover het gaat om het vbo, met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de\n regio en met de bevoegde gezagsorganen van de regionale opleidingencentra en de agrarische\n opleidingscentra in de regio.\n\n5 Voordat de samenwerkende bevoegde gezagsorganen een regionaal plan onderwijsvoorzieningen\n vaststellen, wordt over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg\n gevoerd met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten.\n Daartoe wordt een procedure vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen\n en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke\n procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onverminderd artikel 74c brengt Onze Minister voor bekostiging in aanmerking een onderwijsvoorziening als\n bedoeld in de onderdelen a tot en met f, indien de voorziening is opgenomen in een\n regionaal plan onderwijsvoorzieningen en indien nodig ook wordt voldaan aan de in\n die onderdelen genoemde voorwaarden. Een bevoegd gezag kan voor 1\u00a0november bij Onze\n Minister een aanvraag indienen voor bekostiging van:\n\na. een vestiging die wordt verplaatst of een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging\n dat wordt verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school, beide over hemelsbreed\n gemeten een afstand van 3\u00a0kilometer of meer van het huidige vestigingsadres,\n\nb. een of meer scholen die door het bevoegd gezag worden afgesplitst van een scholengemeenschap,\n\nc. onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een\n school voor vwo of havo, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een hoofd- of nevenvestiging\n aan een school voor mavo of vbo indien niet binnen hemelsbreed gemeten een afstand\n van 3\u00a0kilometer een andere vestiging van de school is gelegen waaraan dit onderwijs\n wordt verzorgd,\n\nd. onderwijs in de gemengde leerweg op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school\n voor mavo of vbo of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het gaat om het\n vbo, indien wordt voldaan aan voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel\n van bestuur zijn vastgesteld,\n\ne. op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor vbo: een profiel als bedoeld\n in artikel 10b, derde lid, onderdelen a tot en met c en f tot en met j, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen\n voorwaarden, of\n\nf. het profiel dienstverlening en producten, bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdeel j, aan een agrarisch opleidingscentrum, voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs,\n indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen\n voorwaarden.\n\n2 Onze Minister kan een onderwijsvoorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen\n b tot en met f, die niet is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen,\n voor bekostiging in aanmerking brengen indien de overige bevoegde gezagsorganen die\n deelnemen aan de regionale samenwerking instemmen met de aanvraag en wordt voldaan\n aan de in die onderdelen opgenomen voorwaarden.\n\n3 Onze Minister besluit voor 1\u00a0mei volgend op de aanvraag of de onderwijsvoorziening\n voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.\n\n4 Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van een besluit tot bekostiging van een onderwijsvoorziening mededeling gedaan\n in de Staatscourant.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 74b af indien een bevoegd gezag dat niet deelneemt aan de samenwerking aantoont dat de\n onderwijsvoorziening leidt tot meer dan 10 procent leerlingverlies bij een vestiging\n van een school of scholengemeenschap van dat bevoegd gezag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het bevoegd gezag daarvoor op grond van artikel 76e een aanvraag indient, stelt het college van burgemeester en wethouders uiterlijk\n op 1\u00a0augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening\n als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking te brengen, huisvesting ter beschikking. Het college\n van burgemeester en wethouders maakt het besluit daartoe uiterlijk 1\u00a0jaar voor het\n beschikbaar stellen van de huisvesting bekend.\n\n2 Na een besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b voor bekostiging in aanmerking te brengen vangt de bekostiging van de betrokken onderwijsvoorziening\n aan op 1\u00a0augustus van enig kalenderjaar.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOp de voorbereiding van de besluiten bedoeld in artikel 74b, eerste en tweede lid, is afdeling 3.4, met uitzondering van artikel 3:18, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister kan in bijzondere gevallen cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde\n voorbereidend beroepsonderwijs, geheel of gedeeltelijk en voor een door hem te bepalen\n periode voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte\n bestaat.\n\n2 Onze Minister kan aan de bekostiging verplichtingen verbinden.\n\n3 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond\n instellen. In dat geval worden bij ministeri\u00eble regeling regels over de verdeling\n vastgesteld.\n\n4 Indien een cursus voortgezet onderwijs als bedoeld in het eerste lid voor bekostiging\n in aanmerking wordt gebracht, is artikel 6e van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot\n bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding als bedoeld\n in de artikelen 179 van de Wet op het primair onderwijs en 165 van de Wet op de expertisecentra ten behoeve daarvan, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering\n van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs.\n Onze Minister stelt deze middelen ter beschikking onder nader te stellen voorwaarden.\n Bij de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij ministeri\u00eble regeling worden nadere regels vastgesteld voor de uitvoering van\n deze afdeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe artikelen 76b tot en met 76w zijn slechts van toepassing op scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,\n voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs\n en voor praktijkonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De gemeenteraad draagt onderscheidenlijk burgemeester en wethouders dragen ten behoeve\n van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen\n in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in\n dit hoofdstuk. Hij behandelt onderscheidenlijk zij behandelen daarbij de gemeentelijke\n en de andere dan gemeentelijke scholen op gelijke voet.\n\n2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een andere dan een gemeentelijke\n school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging\n van een school waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente\n is gelegen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder voorzieningen in de huisvesting\n begrepen:\n\na. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande\n uit:\n\n1\u00b0. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand\n gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en\n hulpmiddelen en meubilair,\n\n2\u00b0. uitbreiding van de onder 1\u00b0 bedoelde voorzieningen, en\n\n3\u00b0. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs;\n\nb. herstel van constructiefouten aan het gebouw of het terrein;\n\nc. herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair\n in geval van bijzondere omstandigheden.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig\n aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen\n te bevatten. Deze oppervlakten kunnen per schoolsoort verschillend worden vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar\n voor een door hem te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging\n van de voorzieningen in de huisvesting voor:\n\na. basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs,\n\nb. speciale scholen voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs,\n\nc. scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen\n voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel instellingen voor speciaal\n en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra,\n\nd. scholen voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deze wet, en\n\ne. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen\n voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.\n\n2 Het bekostigingsplafond wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien\n in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van\n de gemeente.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening\n in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het\n programma, bedoeld in artikel 76f, in bij burgemeester en wethouders.\n\n2 Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 76c bekostiging verstrekken ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.\n\n3 Burgemeester en wethouders stellen vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend\n en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.\n\n4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de gemeentelijke scholen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders stellen, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de\n andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten\n behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te\n bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft\n betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.\n\n2 Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 76c, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking\n zullen worden gebracht voor andere dan gemeentelijke scholen en voorzieningen die\n nodig zijn voor gemeentelijke scholen.\n\n3 Burgemeester en wethouders nemen uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het\n programma op, voor zover:\n\na. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van\n het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorziening\n wordt gerealiseerd, en\n\nb. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, van toepassing is.\n\n4 Indien het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is, worden die voorzieningen in het programma opgenomen die uit\n dat bekostigingsplafond kunnen worden bekostigd, waarbij de volgorde wordt bepaald\n met inachtneming van de criteria, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c.\n\n5 De beschikking van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening\n dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.\n\n6 Burgemeester en wethouders kunnen aan de opneming in het programma voorwaarden verbinden\n betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.\n\n7 Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het programma de criteria,\n bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c, in acht.\n\n8 Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders\n met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg\n niet tot overeenstemming leidt, delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag\n mede dat zij niet kunnen instemmen met de door het bevoegd gezag gewenste wijze van\n uitvoering.\n\n9 Tijdens het in het eerste lid bedoelde overleg kunnen burgemeester en wethouders de\n Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling van het programma\n huisvestingsvoorzieningen in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van\n inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd\n dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen\n waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan\n burgemeester en wethouders. Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met het programma.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBurgemeester en wethouders stellen gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 76f, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen\n te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd\n dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven\n waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter\n inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBurgemeester en wethouders stellen geen programma als bedoeld in artikel 76f en geen overzicht als bedoeld in artikel 76g vast, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend\n voor scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening\n in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 76f, is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan\n lijden, dient een aanvraag om bekostiging van die voorziening in bij burgemeester\n en wethouders.\n\n2 De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening\n dan gewenst omvatten. Burgemeester en wethouders wijzen de aanvraag af, indien:\n\na. de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende\n programma, of\n\nb. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, en tweede lid, van toepassing is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders beslissen bij beschikking met ingang van welk tijdstip\n in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma, bedoeld in artikel 76f, de bekostiging van een voorziening die in het programma is opgenomen, daadwerkelijk\n een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 76l.\n\n2 De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen een in\n de verordening op basis van artikel 76m te bepalen termijn na de beschikking, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot\n de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst\n is gesloten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:\n\na. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c,\n\nb. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang\n van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare\n kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel b,\n\nc. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling\n van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming\n van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,\n\nd. op andere wijze dan is gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden\n voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de\n voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging\n in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,\n\ne. het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld\n in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, van dat artikel, of\n\nf. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet\n noodzakelijk is.\n\n2 Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening\n als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige\n staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt\n door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVoorzieningen die in het programma, bedoeld in artikel 76f, zijn opgenomen, komen voor bekostiging in aanmerking, mits op het tijdstip dat daarvoor\n op grond van artikel 76j is vastgesteld,\n\na. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en\n\nb. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten\n en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma niet ingrijpend\n zijn gewijzigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:\n\na. de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht,\n\nb. de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,\n\nc. de urgentiecriteria,\n\nd. de prognosecriteria,\n\ne. de termijn bedoeld in artikel 76j,\n\nf. de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs,\n\ng. de termijn gedurende welke een gebouw of terrein voor een school of nevenvestiging\n nog ten hoogste kan worden gebruikt bij toepassing van artikel 76u, alsmede de procedure in verband met een eventueel op te maken staat van onderhoud,\n en\n\nh. de gegevens bedoeld in artikel 76w.\n\n2 De regeling wordt zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen\n die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt.\n\n3 De gemeenteraad stelt normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld\n voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.\n\n4 Burgemeester en wethouders betalen volgens door hen te stellen regels de bedragen\n aan de hand van de door de gemeenteraad gestelde normen.\n\n5 De gemeenteraad stelt de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging\n daarvan, niet vast dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd\n met door de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen in de gemeente\n aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.\n\n6 Tijdens het in het vijfde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad\n verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van de gemeentelijke\n verordening in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.\n Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit\n eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies\n wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad.\n Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met de verordening of de wijziging daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school geeft opdracht de voorziening\n in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 76f en 76i kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar\n te stellen gelden, tenzij het met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente\n deze voorziening tot stand brengt.\n\n2 Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke\n school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in\n eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders\n overeenkomen.\n\n3 Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan\n de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd\n gezag in gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nTenzij het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat aanspraak\n heeft op bekostiging van een voorziening in de huisvesting, met burgemeester en wethouders\n overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt, behoeven de bouwplannen\n en de desbetreffende begrotingen de instemming van burgemeester en wethouders.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe gemeente brengt een voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke\n school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd\n gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor\n bekostiging wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.\n\n2 Vervreemding door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school anders\n dan op grond van de artikelen 42c en 50, van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, of\n bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke\n school van zodanige gebouwen en terreinen is zonder toestemming van burgemeester en\n wethouders nietig.\n\n3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve\n van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond\n die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat\n tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde\n school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit\n de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor educatie\n als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.\n Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw\n gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van\n het onderwijs in lichamelijke opvoeding of expressie-activiteiten een gebouw of terrein\n dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het\n geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als\n huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs,\n niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.\n Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een sportterrein, buiten de tijden dat het\n terrein voor het voortgezet onderwijs wordt gebruikt, gedurende die tijd te bestemmen\n voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden, op zodanige wijze dat\n het zich verdraagt met het onderwijs dat op het terrein wordt gegeven.\n\n2 Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een andere dan een gemeentelijke school,\n plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover\n van toepassing, ook met het bevoegd gezag van de andere school of nevenvestiging waarvoor\n de huisvesting is bestemd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Voor zover artikel 76r geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein\n in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor\n andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig\n voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van\n het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd\n zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een andere dan een gemeentelijke school betreft, is voor verhuur toestemming\n van burgemeester en wethouders vereist.\n\n2 De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:\n\na. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel\n 76r zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of\n\nb. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de\n eigen school.\n\n3 Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen\n gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.\n\n4 Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.\n\n5 Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein\n door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school alsmede elk met\n dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen,\n is nietig.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVoorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 76s of 76u door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school, komen niet ten\n laste van de gemeente.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke\n school dat eigenaar is van het gebouw en terrein kunnen in een gezamenlijke akte verklaren\n dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het\n gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de\n school te gebruiken.\n\n1a Bij toepassing van het eerste lid stellen burgemeester en wethouders en het bevoegd\n gezag van de desbetreffende school gezamenlijk vast of voorzieningen in een slechte\n bouwkundige staat verkeren als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk\n onderhoud. Indien dat het geval is, vindt verrekening plaats van de daarmee gemoeide\n kosten.\n\n1b De gemeenteraad en het bevoegd gezag van de andere dan gemeentelijke scholen treffen\n gezamenlijk een voorziening voor het beslechten van geschillen die zich bij de toepassing\n van lid 1a voordoen.\n\n2 Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het\n eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan\n wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar\n gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan\n door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school.\n\n3 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat voornemens is gebouwen\n of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken,\n doet hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.\n\n4 Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in\n het tweede lid bedoelde besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden\n dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit\n als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde\n besluit, wordt de akte, het onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak,\n tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. en waarvoor door het bevoegd gezag van rijkswege slechts een rentevergoeding is ontvangen,\n ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.\n\n5 Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke\n school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren\n dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend\n niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.\n\n6 Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het\n vijfde lid desgevraagd besluiten dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar\n is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.\n De aanvraag om het besluit wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het\n bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, horen gedeputeerde\n staten de wederpartij.\n\n7 Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in\n het zesde lid bedoelde besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden\n dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing\n als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde\n besluit, kan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school het desbetreffende\n gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.\n\n8 De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten\n hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd\n met een termijn van ten hoogste 3 jaren.\n\n9 Op de verhuur, bedoeld in het zevende lid, is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn afwijking van dit hoofdstuk kan de gemeenteraad besluiten dat jaarlijks een bedrag\n voor huisvestingskosten wordt betaald aan het bevoegd gezag van een andere dan een\n gemeentelijke school voor zover die op het grondgebied van die gemeente in stand wordt\n gehouden. De gemeenteraad neemt het besluit in overeenstemming met het bevoegd gezag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In afwijking van het bepaalde in dit hoofdstuk en onverminderd het tweede lid zijn\n de bepalingen inzake de huisvesting bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs van toepassing op scholen voor voortgezet onderwijs die deel uitmaken van een verticale\n scholengemeenschap.\n\n2 \nArtikel 76u is van overeenkomstige toepassing op de gebouwen en terreinen waarvan het bevoegd\n gezag van een andere dan een gemeentelijke school eigenaar is op het moment dat op\n of na 1 januari 1997 een verticale scholengemeenschap tot stand komt dan wel wordt\n uitgebreid met een school voor voortgezet onderwijs.\n\n3 De gemeenteraad kan in overeenstemming met het bevoegd gezag besluiten:\n\na. dat het tweede lid niet van toepassing is,\n\nb. dat daarvoor het bevoegd gezag of de gemeenteraad aan de andere partij een vergoeding\n is verschuldigd, alsmede\n\nc. in voorkomende gevallen, hoe hoog die vergoeding is.\n\n4 Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, vindt inschrijving van dat feit plaats\n in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school is gehouden aan de gemeenteraad\n onderscheidenlijk burgemeester en wethouders alle inlichtingen te verschaffen die\n de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders voor een adequate uitvoering\n van de bepalingen in dit hoofdstuk noodzakelijk achten.\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling de scholen, bedoeld in afdeling I van titel II. De uitgaven, bedoeld in de artikelen 96g en 96h, alsmede de bedragen die de gemeente krachtens deze wet in aanvulling op de rijksbekostiging\n verstrekt, blijven ten laste van de gemeente.\n\n2 Aan niet door de gemeente in stand gehouden scholen als bedoeld in afdeling I van titel II wordt uit de openbare kas geen bekostiging verstrekt dan krachtens de bepalingen\n van deze wet.\n\n3 Met betrekking tot een scholengemeenschap dan wel een verticale scholengemeenschap\n of een school en de daaraan verbonden cursussen in de zin van artikel 75b, eerste lid, kunnen zo nodig in afwijking van het bepaalde in deze afdeling bij of krachtens\n algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven voor de toepassing van\n deze afdeling.\n\n4 Voor de toepassing van deze afdeling zijn de voorschriften die betrekking hebben op\n bijzondere scholen, van overeenkomstige toepassing op openbare scholen die in stand\n worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 42b of een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a, tenzij het tegendeel blijkt.\n\n[Vervallen per 01-08-2014]\n\n[Vervallen per 01-08-2014]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling samenwerkingsverbanden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De bekostiging voor een school of scholengemeenschap bestaat uit:\n\na. een bedrag per vestiging van de school of scholengemeenschap, indien de vestiging\n voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden, waarbij onderscheid\n kan worden gemaakt naar het soort vestiging wat betreft het al dan niet in aanmerking\n komen voor bekostiging en de hoogte van het bedrag; en\n\nb. een bedrag per leerling, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar schoolsoort,\n leerjaar, leerweg of profiel.\n\n2 Indien op \u00e9\u00e9n adres vestigingen van verschillende scholen of scholengemeenschappen\n van hetzelfde bevoegd gezag zijn gehuisvest, wordt aan iedere vestiging een deel van\n het bedrag per vestiging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstrekt naar\n rato van het aantal vestigingen op dat adres, rekening houdend met het soort vestiging.\n\n3 De bekostiging is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van een school.\n De bekostiging wordt per school of scholengemeenschap berekend aan de hand van een\n bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze.\n\n4 De bekostiging van de scholen wordt verstrekt voor:\n\na. salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;\n\nb. bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;\n\nc. de kosten van vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake\n arbeidsongeschiktheid, en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen\n personeel anders dan op grond van de Ziektewet;\n\nd. onderhoud van het gebouw en het terrein;\n\ne. energie- en waterverbruik;\n\nf. middelen waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e;\n\ng. administratie, beheer en bestuur;\n\nh. loopbaanori\u00ebntatie en -begeleiding;\n\ni. schoonmaken van het gebouw en het terrein; en\n\nj. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende\n zaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, in aanmerking komt voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs ontvangt\n in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, een bedrag voor bekostiging van personeelskosten en een bedrag voor bekostiging\n van exploitatiekosten per leerling voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald\n dat deze is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.\n\n2 Een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, ontvangt in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, een bedrag voor bekostiging van personeelskosten en een bedrag voor bekostiging\n van exploitatiekosten per leerling voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald\n dat deze toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister stelt de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden\n verkerende school.\n\n2 Bij ministeri\u00eble regeling worden jaarlijks voor 1\u00a0oktober de bedragen, bedoeld in\n de artikelen 79, eerste lid, en 79a, vastgesteld en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.\n\n3 De vastgestelde bedragen gelden voor het kalenderjaar volgend op het tijdstip van\n vaststelling.\n\n4 Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, of bij tussentijdse\n aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeri\u00eble regeling te stellen regels\n loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks financi\u00ebn zich\n daartegen verzet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikel 79 en 79a, gaat Onze Minister, volgens daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n gestelde regels, uit van het aantal leerlingen en het aantal en soort vestigingen\n van de school op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging\n betrekking heeft.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven,\n kunnen bij ministeri\u00eble regeling regels worden gesteld over het verstrekken van aanvullende\n bekostiging.\n\n2 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond\n vaststellen. In dat geval worden bij ministeri\u00eble regeling regels gesteld over de\n verdeling.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over\n het verstrekken van aanvullende bekostiging voor een scholengemeenschap met een hoofd-\n of nevenvestiging waaraan elk van de schoolsoorten, genoemd in artikel 5, onderdelen a tot en met c, wordt verzorgd.\n\n4 De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel\n van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers\n der Staten-Generaal is overgelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien bijzondere omstandigheden van een school daartoe aanleiding geven, kan Onze\n Minister aanvullende bekostiging verstrekken.\n\n2 De verstrekking vindt plaats:\n\na. op aanvraag van het bevoegd gezag;\n\nb. indien nodig onder het verbinden van verplichtingen aan het bevoegd gezag aan de verstrekking;\n en\n\nc. voor een bepaalde periode.\n\n3 De aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin de bijzondere omstandigheden\n zich voordoen. Onze Minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag.\n Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister\n de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis en noemt bij daarbij een termijn waarbinnen\n de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.\n\n4 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond\n vaststellen. In dat geval worden bij ministeri\u00eble regeling regels gesteld over de\n verdeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend\n onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag\n per leerling.\n\n2 \nArtikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld\n in het eerste lid, wordt bepaald door:\n\na. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband\n dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te\n drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen\n in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en\n\nb. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven\n op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar\n voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.\n\n4 Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het eerste\n lid, wordt bepaald door:\n\na. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband\n dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken\n in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in\n het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en\n\nb. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven\n op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar\n voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.\n\n5 De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit\n bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van\n het samenwerkingsverband.\n\n6 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een\n vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van\n artikel 70 of artikel 17a1, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband.\n\n7 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs\n in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht\n op de bekostiging van het samenwerkingsverband.\n\n8 Bij ministeri\u00eble regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde\n en zesde lid vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 84, vierde lid, de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 84, eerste lid,\n overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze\n Minister in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of\n meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.\n\n2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald\n per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar\n waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen\n in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld\n in artikel 84, vijfde en zesde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de\n ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.\n De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling\n\n2 Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het\n eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan\n het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die\n op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld.\n\n4 Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal\n onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering\n gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van\n artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.\n\n5 Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring\n opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met \u00e9\u00e9n van de bedragen\n die bij ministeri\u00eble regeling worden vastgesteld.\n\n6 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residenti\u00eble\n instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst\n als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het bedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:\n\na. het samenwerkingsverband:\n\n1\u00b0. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school\n voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend\n tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling\n was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs, of\n\n2\u00b0. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd\n voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling, of\n\nb. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling\n onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling niet was ingeschreven\n en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring\n was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.\n\n7 De artikelen 82 en 83 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 86, vierde lid, bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 86, eerste lid, overschrijdt,\n wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in\n mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan \u00e9\u00e9n of meer vestigingen\n zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.\n\n2 Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van\n het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.\n\n[Vervallen per 01-04-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materi\u00eble instandhouding toegekend.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeri\u00eble regeling\n vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van\n scholen in het samenwerkingsverband op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het\n jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.\n\n3 Voor elke leerling die op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal\n onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld\n in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging\n van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste\n volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen\n ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met \u00e9\u00e9n van de normbedragen\n die bij ministeri\u00eble regeling worden vastgesteld.\n\n4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residenti\u00eble\n instellingen aan wie op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de\n bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst\n als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:\n\na. het samenwerkingsverband:\n\n1\u00b0. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school\n voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend\n tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling\n was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs, of\n\n2\u00b0. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd\n onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling, of\n\nb. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de\n leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residenti\u00eble instelling niet\n was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal\n en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.\n\n5 Artikel 89 is van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In aanvulling op de bekostiging van artikel\u00a089, ontvangt het samenwerkingsverband aanvullende bekostiging voor materi\u00eble instandhouding\n voor leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs en bekostiging voor regionale\n ondersteuning als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs bestaat\n uit een bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal\n leerlingen wordt bepaald door:\n\na. het aantal leerlingen op 1\u00a0oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband\n dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te\n drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen\n in het gebied van het samenwerkingsverband op 1\u00a0oktober 2012; en\n\nb. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven\n op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1\u00a0oktober van het jaar\n voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor praktijkonderwijs bestaat uit een bij\n ministeri\u00eble regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal leerlingen wordt\n bepaald door:\n\na. het aantal leerlingen op 1\u00a0oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband\n dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken\n in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in\n het gebied van het samenwerkingsverband op 1\u00a0oktober 2012; en\n\nb. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen op vestigingen\n in het gebied van het samenwerkingsverband op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan\n het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.\n\n4 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor regionale ondersteuning bestaat uit\n een bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen bedrag per leerling van de scholen en\n vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband. Bij of krachtens algemene\n maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de vaststelling\n en uitkering van bekostiging voor regionale ondersteuning.\n\n5 Voor elke leerling die op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een\n vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van\n artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, wordt een bij ministeri\u00eble regeling vast te stellen bedrag in mindering gebracht\n op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband.\n\n6 Voor elke leerling die op 1\u00a0oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover\n de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs\n in het gebied van het samenwerkingsverband wordt een bij ministeri\u00eble regeling vast\n te stellen bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging\n van het samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIndien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel\u00a089, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de materi\u00eble bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel\u00a089, eerste\n lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door\n Onze Minister in mindering gebracht op de materi\u00eble bekostiging van alle scholen en\n scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs\n behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan \u00e9\u00e9n of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.\n Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet\n speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster\n 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan\n verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal\n van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIndien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel\u00a090, vijfde en zesde lid, de bekostiging van materi\u00eble instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld\n in artikel\u00a090, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging\n wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de bekostiging van\n materi\u00eble instandhouding van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs\n en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld\n in de Wet op de expertisecentra, waarvan \u00e9\u00e9n of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.\n Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald per school dan wel school\n voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend\n tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft\n het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, op basis van het leerlingenaantal\n op 1\u00a0oktober voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, van de\n desbetreffende vestiging of vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe gemeente bekostigt aan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school\n dat is onderworpen aan een of meer van de in artikel 220 van de Gemeentewet bedoelde belastingen ter zake van onroerende zaken, het bedrag dat is uitgegeven\n voor de belastingen met betrekking tot de in de gemeente gelegen gebouwen en terreinen.\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente\n openbare scholen in stand houden dan wel openbare scholen ontbreken en de gemeente\n uitgaven wil doen voor het desbetreffende onderwijs welke niet door het Rijk worden\n bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling daarvoor vast en zijn\n de artikelen 96i tot en met 96k niet van toepassing.\n\n2 De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en\n bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.\n\n3 De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval de voorzieningen die door\n het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand gehouden\n school kunnen worden aangevraagd en de procedure voor het doen van een aanvraag.\n\n4 De gemeenteraad kan besluiten dat burgemeester en wethouders de regeling, bedoeld\n in het eerste lid, tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling\n wordt binnen 1 week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in\n stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling\n wordt deze voorgelegd aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad over de bekrachtiging\n ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken een besluit heeft genomen, wordt\n de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van\n de aanvulling door de gemeenteraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds\n is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling\n betrekking heeft.\n\n5 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n6 Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging\n die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening,\n bedoeld in het eerste lid, aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen\n om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten dat in\n de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging is gelegen\n in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking komen voor\n een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.\n\n7 Burgemeester en wethouders maken jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad\n of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze,\n een overzicht bekend van de op grond van de regeling, bedoeld in het eerste lid, toegekende\n voorzieningen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien een gemeente zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en zij uitgaven\n wil doen ten behoeve van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het algemeen\n voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs of het praktijkonderwijs\n welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad daarvoor bij verordening\n een regeling vaststellen.\n\n2 \nArtikel 96g, tweede tot en met zevende lid, is van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stellen burgemeester en wethouders\n jaarlijks met betrekking tot die scholen voorlopig vast:\n\na. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten\n behoeve van de personeelskosten,\n\nb. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten\n behoeve van de exploitatiekosten,\n\nc. het totaal van de ontvangen bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, alsmede de bedragen die krachtens artikel 99, tweede lid, tweede volzin, voor personeel of voor voorzieningen in de exploitatie worden aangewend,\n\nd. het totaal van de ontvangen aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83,\n\ne. het bedrag dat de gemeente in het voorafgaande kalenderjaar heeft uitgegeven ten behoeve\n van de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 53b, en\n\nf. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld ten behoeve van het openbaar onderwijs.\n\n2 Indien de gemeente een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen\n c of d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als\n bedoeld in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld de\n onderdelen b of e van dat lid. Indien de gemeente bedragen aan een voorziening onttrekt,\n worden deze aangemerkt als ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of\n d.\n\n3 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c, d\n en e, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor administratie,\n beheer en bestuur, bedoeld in artikel 79, vierde lid, onderdeel\u00a0g.\n\n4 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en\u00a0e\n worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van\n bedragen die door derden zijn betaald, de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten\n op grond van een besluit als bedoeld in artikel 96g, zesde lid, tweede volzin, en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van\n een niet door de gemeente in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld\n in artikel 96h, eerste lid, een aanvraag bij de gemeente kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een\n dergelijke aanvraag kon worden gedaan.\n\n5 Indien de gemeente een deel van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten\n overdraagt aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave\n als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b. Indien door een ander bevoegd gezag\n een deel van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten aan de gemeente\n wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het\n eerste lid, onderdeel\u00a0c.\n\n6 Om de vijf jaar stellen burgemeester en wethouders voorlopig vast het totaal van de\n vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals\n in het eerste tot en met vijfde lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan\n de ontvangsten, bepalen burgemeester en wethouders tevens het bedrag van de overschrijding.\n Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld\n in de eerste volzin geen school in stand houdt, stellen burgemeester en wethouders\n in afwijking van die volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het\n totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande\n deel van de periode van vijf jaar, zoals in het eerste tot en met vijfde lid is aangegeven.\n\n7 Na sluiting van de rekening van de gemeente stellen burgemeester en wethouders de\n in het eerste en zesde lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval\n de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bedoeld in het zesde lid, drukken burgemeester\n en wethouders vervolgens het bedrag van de overschrijding, bedoeld in genoemd lid,\n uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid\n onderdelen c en\u00a0d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar\n beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien\n deze decimaal ten minste 5 bedraagt.\n\n8 Voor de toepassing van de artikelen 96i tot en met 96k worden uitgaven ten behoeve van een nevenvestiging aangemerkt als uitgaven ten behoeve\n van de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging is verbonden. Indien\n ten behoeve van een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door meer dan\n \u00e9\u00e9n gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente op wier\n grondgebied de hoofdvestiging is gelegen. In het geval, bedoeld in de vorige volzin\n worden de besluiten ingevolge de artikelen 96i tot en met 96k genomen door laatstbedoelde gemeente en hebben deze mede betrekking op de uitgaven\n van de andere gemeente of gemeenten. Voor de toepassing van de artikelen 96i tot en met 96k wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging die is gelegen in de gemeente\n van de hoofdvestiging.\n\n9 Burgemeester en wethouders kunnen in overeenstemming met het bevoegd gezag van een\n niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een\n of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet ten behoeve van\n een door haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen\n van de bedragen, bedoeld in dit artikel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 96i, zevende lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een niet\n door de gemeente in stand gehouden school die gedurende een of meer jaren van het\n desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft. Dit overschrijdingsbedrag\n wordt vastgesteld door het percentage, bedoeld in artikel 96i, zevende lid, te vermenigvuldigen met het totaal van de ontvangsten van een niet door de gemeente\n in stand gehouden school dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikelen 79 en 79a voor het desbetreffende tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen\n van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de vorige volzin, buiten beschouwing\n blijven de ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 79,\n vierde lid, onderdeel\u00a0g.\n\n2 Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of meer\n scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag,\n bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet\n door de gemeente in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het\n desbetreffende tijdvak.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Na de voorlopige vaststelling van het bedrag van de overschrijding, bedoeld in artikel 96i, zesde lid, keren burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente\n in stand gehouden school dat op grond van artikel 96j, eerste lid, aanspraak heeft op een uitkering, een voorschot uit. Het voorschot omvat het voorlopig\n vastgestelde bedrag van de overschrijding, berekend op de wijze als is aangegeven\n in artikel 96j, eerste en tweede lid.\n\n2 De bekendmaking van de beschikkingen tot voorlopige en definitieve vaststelling van\n het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het zesde onderscheidenlijk zevende lid van\n artikel 96i, behelst tevens een staat van de voorzieningen als bedoeld in artikel 96i, eerste lid, onderdeel\u00a0f, waarin per kalenderjaar wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen\n aan de voorzieningen.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bedrag van de bekostiging waarop het bevoegd gezag over een kalenderjaar aanspraak\n heeft, stelt Onze Minister vast op de som van de overeenkomstig het bepaalde in dit\n hoofdstuk verstrekte bekostiging en betaalde bedragen.\n\n2 Op het in het eerste lid bedoelde bedrag worden in mindering gebracht:\n\na. de inkomsten die het bevoegd gezag geniet uit cursusgelden als bedoeld in de Les- en cursusgeldwet,\n\nb. de inkomsten die het bevoegd gezag geniet uit verhaal van wettelijk verschuldigde\n bedragen en premies,\n\nc. de door Onze Minister vast te stellen waarde van roerende zaken die door vervreemding\n of op andere wijze worden onttrokken aan de bestemming, waartoe zij met de vergoeding\n zijn aangeschaft, en\n\nd. de opbrengst van werkstukken en van verrichte diensten anders dan in het kader van\n contractactiviteiten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Op de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, artikel 84, eerste lid, en artikel 85, eerste lid, wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels\n een bedrag in mindering gebracht in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen,\n suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid\n aan gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. Deze regels kunnen voorzien in:\n\na. onderscheid in verband met de datum waarop gewezen personeel is ontslagen,\n\nb. onderscheid in verband met de beslissing van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b, eerste lid, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van artikel IV van de wet van 12 mei 2005, Stb. 288, en\n\nc. verdeling van de in de eerste volzin bedoelde kosten over enerzijds de bevoegde gezagsorganen\n gezamenlijk en anderzijds individuele bevoegde gezagsorganen en samenwerkingsverbanden,\u00a0waarbij\n de scholen of scholengemeenschappen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap\n hiervan kunnen worden uitgezonderd.\n\n2 Onze Minister kan het burgerservicenummer van een persoon, behorend tot gewezen personeel\n als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend in het kader van het bepaalde bij of krachtens\n het eerste lid, gebruiken in het verkeer met:\n\na. het bevoegd gezag van de school waar de in de aanhef bedoelde persoon werkzaam was,\n of\n\nb. de instantie die de uitkeringen verstrekt of heeft verstrekt.\n\n3 Het burgerservicenummer wordt op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister aan\n Onze Minister verstrekt door het bevoegd gezag van de school waar het gewezen personeelslid\n werkzaam was.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n2 Op het bedrag, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, worden in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen\n waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat\n\na. langer dan twee jaar anders dan wegens vervanging of in geval van leraren indien de\n benoeming is geschied met toepassing van artikel 33, derde lid juncto vijfde lid, onafgebroken, met een onderbreking van een week of minder dan wel met een of meer\n onderbrekingen gedurende een schoolvakantie, in een gelijksoortige functie in tijdelijke\n dienst verbonden is geweest aan een school van het bevoegd gezag, of\n\nb. langer dan drie jaar direct of indirect in verband met het verrichten van contractactiviteiten\n in tijdelijke dienst is benoemd.\n\nDe in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar kan in geval van een of meer ziekteperioden\n van langer dan vier weken met deze ziekteperioden worden verlengd.\n\n3 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n4 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n5 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n6 Bij ministeri\u00eble regeling wordt bepaald in welke gevallen geen vermindering als bedoeld\n in het tweede lid plaatsvindt.\n\n7 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n8 Onze Minister kan projecten aanwijzen waarvoor het tweede lid onderdeel a niet van\n toepassing is.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor\n de verlening van voorschotten op de bekostiging en voor de verrekening van de betaalde\n voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of\n op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens\n een andere wet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIndien een leerling in de loop van het schooljaar de school verlaat zonder de opleiding\n te hebben voltooid, en aansluitend wordt ingeschreven als leerling aan een andere\n school voor voortgezet onderwijs of als mbo-student of vavo-student aan een instelling\n voor educatie en beroepsonderwijs, kan het bevoegd gezag van de school met het bevoegd\n gezag van die andere school of die instelling overeenkomen een deel van de bekostiging\n over te dragen aan dat andere bevoegd gezag vanwege deze tussentijdse overstap.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn afwijking van artikel 99 kan het bevoegd gezag van de school met het bevoegd gezag van de instelling voor\n beroepsonderwijs waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld\n in artikel 10b11, tweede lid, overeenkomen om vanwege een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld in artikel 10b10, tweede lid, of de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21, tweede lid, een deel van de bekostiging over te dragen aan dat andere bevoegd gezag.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag van een bijzondere school houdt nauwkeurig boek van de inkomsten\n en uitgaven.\n\n2 Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft desverlangd aan de door Onze Minister\n aangewezen ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage. Het bevoegd gezag is gehouden\n deze boeken en bescheiden zeven jaren te bewaren.\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 01-01-2006]\n\n[Vervallen per 01-01-2006]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag besteedt de verstrekte bekostiging en de betaalde bedragen ten behoeve\n van die school op de wijze zoals aangegeven in het tweede tot en met vijfde lid.\n\n2 De voor voorzieningen in de huisvesting betaalde bedragen worden zodanig aangewend\n dat een behoorlijke en deugdelijke totstandkoming van deze voorzieningen is verzekerd.\n Indien na realisatie van de in de eerste volzin bedoelde voorzieningen de bedragen\n niet volledig zijn aangewend, kan het resterende deel daarvan worden aangewend voor\n de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie.\n\n3 Het voor personeels- en exploitatiekosten betaalde bedrag wordt aangewend voor de\n kosten van personeel, zoals onderscheiden in de artikelen 32 en 32a, voor voorzieningen in de exploitatie. In geval van een overschot op die bedragen,\n kan dat overschot worden aangewend voor voorzieningen in de huisvesting.\n\n4 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n5 De verstrekte overschrijdingsbedragen worden ten behoeve van het onderwijs aan de\n scholen van het bevoegd gezag aangewend.\n\n6 Het bevoegd gezag kan de bedragen, bedoeld in het derde lid, mede aanwenden voor de\n kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie van:\n\na. een andere school voor voortgezet onderwijs of een samenwerkingsverband;\n\nb. een verticale scholengemeenschap;\n\nc. een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal\n en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet\n speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.\n\n7 De op grond van artikel 77a, artikel 96g of artikel 96h verstrekte bekostiging wordt besteed aan het doel waarvoor zij zijn verleend.\n\n8 Het bevoegd gezag kan met het bevoegd gezag waarmee het een samenwerkingsovereenkomst\n heeft gesloten als bedoeld in artikel 25a, derde lid, overeenkomen om vanwege de samenwerking een deel van de bekostiging over te dragen\n aan het andere bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.\n\n9 Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 84, 85, 89 en\u00a090 bedoelde bedragen voor personeelskosten en de materi\u00eble instandhouding uitsluitend\n aan voor personeelskosten en kosten voor materi\u00eble instandhouding van het samenwerkingsverband\n voor ondersteuningsvoorzieningen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd gezag\n uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen\n voor financi\u00eble producten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan\n van de school is verzekerd.\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De bedragen en bekostiging, bedoeld in artikel 99, worden niet aangewend voor contractactiviteiten.\n\n2 Het bevoegd gezag van de scholen, bedoeld in artikel 99, berekent voor de contractactiviteiten aan de betrokken derden de kosten zodanig\n dat aan het bepaalde in het eerste lid wordt voldaan.\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De kosten van herstel van schade aan gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve\n waarvan met betrekking tot scholen bekostiging wordt genoten, worden niet door de\n gemeente vergoed, indien:\n\na. die schade door schuld of nalatigheid van de rechtspersoon die de school in stand\n houdt, wordt toegebracht, of\n\nb. het bevoegd gezag een beroep kan doen op een verzekering waarvoor de premie voor vergoeding\n in aanmerking komt, of voor de vergoeding van die schade door de gemeente een collectieve\n verzekering is afgesloten, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.\n\n2 Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een door de\n gemeente bekostigde school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt\n de gemeente op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten\n die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.\n\n[Vervallen per 06-04-2005]\n\n[Vervallen per 01-08-1998]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband stelt jaarlijks een jaarverslag\n over het voorafgaande kalenderjaar vast. Op deze jaarverslaggeving is Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12, van overeenkomstige toepassing voor zover bij of krachtens algemene maatregel van\n bestuur niet anders is bepaald. Het jaarverslag bestaat ten minste uit de volgende\n onderdelen:\n\na. een bestuursverslag als bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de door het bevoegd gezag gehanteerde code voor goed bestuur wordt vermeld\n alsmede ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van die code\n voor goed bestuur,\n\nb. een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending\n van de bekostiging, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,\n\nc. overige gegevens als bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onderdelen het jaarverslag\n tevens dient te bevatten, dan wel welke onderdelen komen te vervallen.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere invulling worden gegeven\n aan de onderdelen, bedoeld in het eerste lid, en kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven over:\n\na. de indeling en wijze van ordening van de gegevens per onderdeel van het jaarverslag,\n\nb. de wijze en het tijdstip waarop de desbetreffende onderdelen beschikbaar worden gesteld,\n\nc. de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening, en\n\nd. de grondslagen voor de jaarrekening.\n\n4 De beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, gaat\n vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door\n een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als\n bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de toezichthouder of het toezichthoudend\n orgaan dat de controle overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen accountantsprotocol\n plaatsvindt en dat aan Onze Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de\n controlerapporten van de accountant.\n\n5 De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste\n bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:\n\na. een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor\n de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,\n\nb. een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen\n tegen te gaan, en\n\nc. afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en\n buiten de school.\n\n6 Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.\n\n7 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband maakt het jaarverslag\n openbaar.\n\n8 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze\n en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat\n het ten behoeve van Onze Minister beschikt over geordende gegevens die van belang\n zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging, alsmede over een verklaring\n over de juistheid van de bekostigingsgegevens, afgegeven door een door de toezichthouder\n of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven omtrent de defini\u00ebring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van\n de gegevens, bedoeld in het eerste lid.\n\n3 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband bewaart de gegevens,\n bedoeld in het eerste lid, en de desbetreffende boeken en bescheiden gedurende een\n periode van zeven jaren.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat\n het beschikt over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren\n beleid met betrekking tot het onderwijs, bedoeld in deze wet, en verleent desgevraagd\n medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of\n mede op deze gegevens is gebaseerd.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven omtrent de defini\u00ebring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van\n de gegevens, bedoeld in het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe voorschriften, bedoeld in artikel 103, tweede lid, artikel 103a, tweede lid, en artikel 103a1, tweede lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een leerling of op andere\n gegevens waarmee een leerling wordt ge\u00efdentificeerd of identificeerbaar is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving,\n naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar\n de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de\n school.\n\n2 Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging\n voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op\n de bekostiging.\n\n3 Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het\n aanbrengen van een correctie op de bekostiging.\n\n4 Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 103, eerste lid, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 103, vierde lid, of uit\n een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor\n een school onrechtmatig is besteed of evident ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister\n bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van\n het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging,\n onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over\n de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending\n van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.\n\n6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel\n van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers\n der Staten-Generaal is overgelegd.\n\n7 Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging\n van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het derde lid,\n door Onze Minister betaald.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het\n verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de leerling\n minderjarig is, met de ouders van deze leerling.\n\n2 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n3 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n4 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen\n met een of meer van de gegevens, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers, gebruiken in het verkeer met Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de\n bekostiging van de school.\n\n5 Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente\n in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van\n die wet door de gemeente.\n\n6 Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in\n artikel\u00a027d, eerste lid, en artikel 28, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.\n\n7 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact\n met een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve\n van de in- en uitschrijving van die leerling of ten behoeve van het volgen van onderwijs\n in een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld in artikel 10b10 of de ge\u00efntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21. Onder dit contact wordt mede begrepen de uitwisseling van leergegevens en direct\n met het leren samenhangende begeleidingsgegevens. Bij algemene maatregel van bestuur\n worden de gegevens, bedoeld in de vorige volzin, gespecificeerd.\n\n8 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n9 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling van het voortgezet\n onderwijs in het kader van de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal\n Fonds.\n\n10 Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering\n van artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, anders dan ter nakoming van verplichtingen als referent in de zin van artikel 1 van die wet.\n\n11 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten\n met een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra in het kader van de ondersteuning die deze school biedt op grond van artikel 8a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.\n\n12 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling eenmalig gebruiken\n ten behoeve van het genereren van een pseudoniem voor deze leerling met het oog op\n het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van\n leerlingen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het pseudoniem wordt bewaard\n in de systemen waarin de leerlingen zijn geregistreerd.\n\n13 Het bevoegd gezag kan het pseudoniem, bedoeld in het twaalfde lid, gebruiken voor\n het genereren van een ander pseudoniem voor een leerling in het kader van de toegang\n tot en het gebruik van digitale leermiddelen of het digitaal afnemen van toetsen en\n examens, waarbij het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat dit andere pseudoniem wordt\n bewaard in de systemen waarin de leerlingen zijn geregistreerd. Dit andere pseudoniem\n wordt uitsluitend verstrekt aan een leverancier die een digitaal product of een digitale\n dienst aanbiedt bestaande uit leerstof of toetsen en de daarmee samenhangende digitale\n diensten.\n\n14 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere gevallen worden aangewezen dan het\n geval, bedoeld in het dertiende lid, waarvoor het bevoegd gezag op basis van het pseudoniem,\n bedoeld in het twaalfde lid, een ander pseudoniem kan genereren.\n\nDaarbij worden in ieder geval de categorie\u00ebn van ontvangers van dit andere pseudoniem\n aangewezen.\n\n15 Bij ministeri\u00eble regeling worden regels gesteld over de voorwaarden waaronder de pseudoniemen,\n bedoeld in het twaalfde tot en met het veertiende lid, kunnen worden gegenereerd en\n gebruikt. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval de duur en de beveiliging, waaronder\n de gescheiden opslag van de pseudoniemen.\n\n[Vervallen per 01-07-2020]\n\n[Vervallen per 01-07-2020]\n\n[Vervallen per 01-01-2010]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van\n het burgerservicenummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden\n nummer van een leerling of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 118g uitsluitend ten behoeve van:\n\na. een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving\n van de Leerplichtwet 1969;\n\nb. de registratie van gegevens van voortijdige schoolverlaters, bedoeld in artikel 118h, eerste lid, eerste volzin;\n\nc. het systeem van doorverwijzing van voortijdige schoolverlaters naar onderwijs of arbeidsmarkt,\n bedoeld in artikel 118h, eerste lid, tweede en derde volzin;\n\nd. verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 21, eerste en derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers, bij de registraties, bedoeld in de onderdelen a en b, en het systeem van doorverwijzing,\n bedoeld in onderdeel c.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan\n Onze Minister de rechtspersoon die de school in stand houdt dan wel het samenwerkingsverband\n een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig\n aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.\n\n2 Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:\n\na. financieel wanbeleid,\n\nb. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel\u00a023a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit\n en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit\n van het stelsel van voortgezet onderwijs in gevaar komt;\n\nc. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school\n in stand houdt, zichzelf dan wel een derde;\n\nd. onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder\n of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel\n voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt,\n zichzelf of een derde, en\n\ne. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid\n wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt\n verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder\n of toezichthouder.\n\n3 In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake\n is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.\n\n4 Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet\n voldoen.\n\n5 Alvorens Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:\n\na. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;\n\nb. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en\n\nc. stelt Onze Minister de rechtspersoon vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn\n zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien naar het oordeel van Onze Minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig\n verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze Minister de\n noodzakelijke voorzieningen treffen.\n\n2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen\n dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door\n Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.\n\n3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen,\n bedoeld in artikel 17a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd\n handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder tevens wordt verstaan\n het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 103g, kan Onze Minister bepalen dat de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel\n of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel opgeschort.\n\n2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag of het\n personeel van een school in strijd handelt met artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n3 Onze Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de\n toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs,\n bedoeld in artikel 23a, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school of uit eigen beweging\n in overeenstemming met het bevoegd gezag maatregelen treffen.\n\n2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het bestuur\n van de instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden\n extra financi\u00eble middelen aan de instelling ter beschikking worden gesteld.\n\n3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van en verantwoording voor\n maatregelen, voorzover deze het verstrekken van financi\u00eble middelen betreffen.\n\n4 Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien\n van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband en de\n kwaliteit van het bestuur van het samenwerkingsverband.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent:\n\na. de inrichting van de boekhouding van bijzondere scholen,\n\nb. de wijze waarop door het bevoegd gezag verslag wordt gedaan van het financieel beheer\n van de school,\n\nc. de vaststelling door het bevoegd gezag van een begroting en een jaarrekening, alsmede\n de inrichting daarvan, en\n\nd. de controle van de boekhouding en de administratie van de scholen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden\n gegeven ter uitvoering van deze afdeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school wordt\n be\u00ebindigd indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is\n bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan:\n\na. voor een school voor praktijkonderwijs: 70 leerlingen,\n\nb. voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met \u00e9\u00e9n of twee profielen als\n bedoeld in artikel 10b, derde lid: 195 leerlingen,\n\nc. voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met drie of vier profielen als\n bedoeld in artikel 10b, derde lid: 240 leerlingen,\n\nd. voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met vijf of meer profielen als\n bedoeld in artikel 10b, derde lid: 360 leerlingen, en\n\ne. voor de overige scholen: drie kwart van het aantal leerlingen dat voor de desbetreffende\n schoolsoort is genoemd in artikel 64, eerste lid.\n\n2 Een openbare scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere\n scholengemeenschap wordt be\u00ebindigd indien de scholengemeenschap gedurende drie achtereenvolgende\n schooljaren telkens is bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan\n de helft van het aantal leerlingen dat op grond van artikel 64, eerste lid, vereist is voor stichting van de scholen die deel uitmaken van de scholengemeenschap,\n met dien verstande dat het voor scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs binnen\n een scholengemeenschap gaat om:\n\na. voor een school met \u00e9\u00e9n of twee profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 130 leerlingen,\n\nb. voor een school met drie of vier profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 160 leerlingen,\n\nc. voor een school met vijf of zes profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 240 leerlingen, en\n\nd. voor een school met zeven of meer profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 360 leerlingen.\n\n3 Een openbare school binnen een scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging\n van een bijzondere school binnen een scholengemeenschap wordt be\u00ebindigd indien de\n school gedurende drie achtereenvolgende jaren:\n\na. door nul leerlingen is bezocht indien het gaat om een school voor praktijkonderwijs,\n of\n\nb. door nul leerlingen is bezocht voor zover het de hoogste twee leerjaren betreft indien\n het gaat om een school voor vwo, havo, mavo of vbo.\n\n4 Indien een profiel als bedoeld in artikel 10b of 10d aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs gedurende drie achtereenvolgende\n schooljaren telkens door nul leerlingen gevolgd is, wordt dat profiel aan een openbare\n school opgeheven, of gaat de aanspraak op bekostiging voor dat profiel aan een bijzondere\n school verloren met ingang van 1\u00a0augustus volgend op die drie achtereenvolgende schooljaren.\n\n5 De opheffing van een openbare school of scholengemeenschap of de be\u00ebindiging van de\n bekostiging van een bijzondere school of scholengemeenschap geschiedt met ingang van\n 1 augustus volgend op de drie achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste\n of tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Grondslag der berekening is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van elk van de\n jaren bij de school was ingeschreven.\n\n2 Indien voor de leerlingen binnen redelijke afstand geen plaatsruimte beschikbaar is\n op een gelijksoortige school, past Onze Minister artikel 107 zodanig toe, dat de leerlingen van elk leerjaar de cursus kunnen voltooien.\n\n3 \nArtikel 107 blijft buiten toepassing, indien de school nog niet wordt bekostigd gedurende het\n aantal jaren van de cursusduur. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging\n van de school met ingang van het vierde schooljaar indien op deze school in het derde\n schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen is ingeschreven:\n\n1\u00b0 195 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;\n\n2\u00b0 195 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;\n\n3\u00b0 195 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;\n\n4\u00b0 195 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als\n bedoeld in artikel 10b, derde lid;\n\n5\u00b0 120 leerlingen voor elk profiel voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs\n met meer dan 1 profiel; of\n\n6\u00b0 72 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.\n\n4 \nArtikel 107 blijft buiten toepassing, indien de scholengemeenschap nog niet wordt bekostigd gedurende\n het aantal jaren van de langste cursusduur van een van de samenstellende scholen.\n In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de school die deel uitmaakt\n van de scholengemeenschap met ingang van het vierde schooljaar indien op deze scholengemeenschap\n in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen\n op de desbetreffende school is ingeschreven:\n\n1\u00b0 146 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;\n\n2\u00b0 146 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;\n\n3\u00b0 146 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;\n\n4\u00b0 146 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als\n bedoeld in artikel 10b, derde lid;\n\n5\u00b0 90 leerlingen voor elk profiel voor een scholengemeenschap met een school voor voorbereidend\n beroepsonderwijs met meer dan 1 profiel; of\n\n6\u00b0 54 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.\n\n5 In bijzondere gevallen kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten\n voor een door hem te bepalen tijd toe te staan, dat een openbare school in stand wordt\n gehouden of een bijzondere school wordt bekostigd, ook al is het aantal leerlingen\n minder, dan in artikel 107 is vermeld of als sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, tweede\n volzin, of vierde lid, tweede volzin. Onze Minister besluit binnen zes maanden na\n ontvangst van een aanvraag.\n\n6 Binnen acht weken na de bekendmaking door het Centraal Bureau voor de Statistiek dan\n wel door Onze Minister van de aantallen leerlingen per school voor voortgezet onderwijs,\n stellen gedeputeerde staten vast welke gemeentelijke scholen uit hun provincie gedurende\n reeds een jaar niet meer voldoen aan de voor hen geldende norm, genoemd in artikel 107. Wanneer er als gevolg van de opheffing van een school als bedoeld in de vorige volzin,\n naar hun oordeel niet meer voldoende zal zijn voorzien in de behoefte aan openbaar\n onderwijs in een genoegzaam aantal scholen, dragen gedeputeerde staten burgemeester\n en wethouders op een aanvraag te doen op grond van het vijfde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij het verstrijken van de looptijd van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen\n als bedoeld in artikel 74a gaat de aanspraak op bekostiging verloren voor zover het betreft een profiel als\n bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel e of f, al dan niet met gebruikmaking van artikel 74b, tweede lid, met dien verstande dat\n de bekostiging nog een jaar wordt gehandhaafd voor zover het betreft het onderwijs\n aan leerlingen in het derde leerjaar en nog twee jaar voor zover het betreft het onderwijs\n aan leerlingen in het vierde leerjaar.\n\n2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het desbetreffende profiel op grond van\n een aansluitend regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 74a of op grond van artikel 65 voor bekostiging in aanmerking is gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat met ingang van een in dat besluit bepaalde datum\n een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een openbare\n school wordt opgeheven en de bekostiging van een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde\n schoolsoort of leerweg van een bijzondere school wordt be\u00ebindigd.\n\n2 Indien de toepassing van het eerste lid er toe zou leiden dat een school nog slechts\n onderwijs zou verzorgen in de eerste twee leerjaren dan is het eerste lid van toepassing\n op de gehele school.\n\n3 Alvorens Onze Minister toepassing geeft aan het eerste en tweede lid:\n\na. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en heeft de inspectie Onze Minister meegedeeld dat het bevoegd gezag naar\n aanleiding van dit onderzoek niet bereid is afspraken te maken over verbeteringen\n dan wel dat uit het onderzoek naar de verbeteringen, bedoeld in artikel 11, vierde\n lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen;\n\nb. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en\n\nc. stelt Onze Minister het bevoegd gezag vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn\n zienswijze met betrekking tot de voorgenomen opheffing of de voorgenomen be\u00ebindiging\n van de bekostiging naar voren te brengen.\n\n4 Op een schoolsoort of leerweg die minder dan 2 schooljaren wordt bekostigd en waarvan\n de kwaliteit van het onderwijs in deze periode zeer zwak is, bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag:\n\na. tekortschiet in de naleving van drie of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften,\n en dientengevolge\n\nb. tekortschiet in het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces\n kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling\n van leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDe artikelen 107 en 108 zijn, voor zover zij betrekking hebben op scholen voor hoger algemeen voortgezet\n onderwijs, van overeenkomstige toepassing op afdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdeel b.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stort het exploitatie-overschot terug in de desbetreffende overheidskas\n\na. indien een openbare school ingevolge artikel 107 of 110 wordt opgeheven,\n\nb. indien de bekostiging van een bijzondere school ingevolge een van de in onderdeel\n a genoemde artikelen wordt be\u00ebindigd, of\n\nc. indien een school ingevolge een beslissing van het bevoegd gezag wordt opgeheven en\n deze opheffing is gerealiseerd.\n\n2 Het exploitatietekort blijft in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, voor rekening\n van het bevoegd gezag.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop\n het exploitatie-overschot, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering\n van deze afdeling.\n\n[Vervallen per 01-01-2016]\n\n[Vervallen per 01-01-2016]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente,\n en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen agrarische opleidingscentra,\n voor zover het betreft het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs, voeren\n tenminste jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van\n integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, de afstemming over inschrijvings-\n en toelatingsprocedures en het uit het overleg voortvloeiende voorstel van het bevoegd\n gezag van in de gemeente gevestigde scholen om tot een evenwichtige verdeling van\n leerlingen met een onderwijsachterstand over de scholen te komen. Het overleg is gericht\n op het maken van afspraken over de in de eerste volzin bedoelde onderwerpen. Deze\n afspraken hebben zoveel mogelijk het karakter van meetbare doelen. De inspectie rapporteert\n jaarlijks over de mate waarin die doelen worden bereikt. Burgemeester en wethouders\n kunnen de uitkomsten van het verplichte op overeenstemming gerichte overleg omzetten\n in bindende afspraken over onder andere de te realiseren prestaties en inspanningen,\n die \u2013\u00a0alvorens de afspraken tot stand komen\u00a0\u2013 aan alle partijen worden voorgelegd.\n Indien het overleg over de voorgenomen bindende afspraken niet tot overeenstemming\n leidt, schrijven burgemeester en wethouders een nieuw overleg uit, waarbij zij initiatieven\n nemen tot het bereiken van een zo groot mogelijke consensus. Indien ook dit overleg\n niet tot overeenstemming leidt, vragen burgemeester en wethouders of een van de bevoegde\n gezagsorganen aan de geschillencommissie, bedoeld in het tweede lid, om een bindend\n advies. De geschillencommissie brengt binnen 4 weken aan burgemeester en wethouders\n dan wel aan het bevoegd gezag dat om het advies heeft verzocht, een bindend advies\n uit. Burgemeester en wethouders maken dit advies bekend aan de bevoegde gezagsorganen\n van de scholen in de gemeente.\n\n2 Onze Minister stelt een geschillencommissie in.\n\n3 De commissie bestaat uit een voorzitter en 4 leden, die allen door Onze Minister worden\n benoemd. De 4 leden worden benoemd op voordracht van de gezamenlijke besturenorganisaties\n en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De voorzitter is een jurist.\n\n4 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van 4 jaar. Zij zijn opnieuw\n benoembaar. Op eigen verzoek wordt aan hen ontslag verleend.\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Vervallen per 01-08-2006]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onder een voortijdige schoolverlater in de zin van deze titel wordt verstaan degene\n op wie artikel 28, eerste lid onder a en b, van toepassing is en\n\na. die het onderwijs aan de school waaraan hij is ingeschreven gedurende een aaneengesloten\n periode van ten minste vier weken of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere\n periode zonder geldige reden,\u00a0waaronder in ieder geval de redenen, bedoeld in artikel 27a, negende lid, worden verstaan, niet meer volgt, of\n\nb. die niet meer aan een school is ingeschreven en evenmin is ingeschreven aan een instelling\n als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel aan een school of instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.\n\n2 Voor zover nodig in afwijking van het eerste lid wordt onder een voortijdige schoolverlater\n niet verstaan degene die in het bezit is van een getuigschrift van het praktijkonderwijs\n als bedoeld in artikel 10f, een getuigschrift van het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het uitstroomprofiel\n dagbesteding als bedoeld in artikel 14d respectievelijk artikel 14g van de Wet op de expertisecentra dan wel een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor registratie van de gegevens die het bevoegd\n gezag ingevolge artikel 28 heeft gemeld of waarover zij op grond van artikel 21, eerste en derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers beschikken. Burgemeester en wethouders dragen bovendien zorg voor een systeem van\n doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt van de in artikel 118g bedoelde voortijdige schoolverlaters en voor het onderhoud van dit systeem. Het systeem\n heeft mede betrekking op de gegevens waarover de gemeente beschikt in het kader van\n de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. Burgemeester en wethouders volgen de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van\n de personen, bedoeld in artikel 118g, tweede lid, die de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt. Voor de uitvoering van de\n eerste, tweede en vierde volzin kunnen bij ministeri\u00eble regeling nadere voorschriften\n worden vastgesteld.\n\n2 Voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taken werken de colleges van\n burgemeester en wethouders samen binnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n vastgestelde regio's. Zij maken tevens afspraken met scholen, instellingen als bedoeld\n in de Wet educatie en beroepsonderwijs, scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en organisaties die zijn betrokken bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig\n schoolverlaten.\n\n3 De colleges van burgemeester en wethouders in een regio wijzen uit hun midden een\n contactgemeente aan. Deze aanwijzing wordt onverwijld gemeld aan Onze Minister. Burgemeester\n en wethouders van de contactgemeente vervullen co\u00f6rdinerende taken met het oog op\n het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. In dat verband:\n\na. maken zij afspraken met de in het tweede lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties\n over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig\n schoolverlaten;\n\nb. dragen zij zorg voor de totstandkoming van een regionaal netwerk van die scholen,\n instellingen en organisaties;\n\nc. organiseren en co\u00f6rdineren zij de in het eerste lid bedoelde melding, registratie\n en doorverwijzing.\n\n4 Indien colleges van burgemeester en wethouders in een regio een andere contactgemeente\n aanwijzen, dragen burgemeester en wethouders van de vorige contactgemeente alle bescheiden\n die betrekking hebben op de uitvoering van dit artikel over aan burgemeester en wethouders\n van de opvolgende contactgemeente. De wijziging van de aanwijzing wordt onverwijld\n gemeld aan Onze Minister.\n\n5 Ter tegemoetkoming in de kosten van uitvoering van het eerste tot en met derde lid\n kent Onze Minister onverminderd artikel 118i1, vierde lid, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen\n jaarlijks uiterlijk in september ten behoeve van de activiteiten van de colleges van\n burgemeester en wethouders in de regio aan de contactgemeente een specifieke uitkering\n toe. Deze uitkering heeft betrekking op het daarop volgende kalenderjaar. De contactgemeente\n draagt er zorg voor dat de colleges van burgemeester en wethouders in de regio gebruik\n kunnen maken van de instrumenten die met behulp van deze uitkering zijn verwezenlijkt.\n Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven voor de berekening\n en betaling van de uitkering. De berekening geschiedt in elk geval aan de hand van\n het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio op 1 januari van het jaar\n voorafgaande aan het jaar van de uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met het\n opleidingsniveau en met de etnische achtergrond van die inwoners. Bij de berekening\n van een deel van de uitkering kunnen de volwassen inwoners van gemeenten die op grond\n van een andere regeling reeds een vergoeding voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten\n ontvangen, buiten beschouwing worden gelaten. Onze Minister hanteert het aantal volwassen\n inwoners van de gemeenten in de regio dat blijkt uit de gegevens die het Centraal\n Bureau voor de Statistiek op verzoek van Onze Minister daarover verstrekt.\n\n6 Het bevoegd gezag geeft aan de door burgemeester en wethouders aangewezen personen\n alle gevraagde bescheiden ter inzage en verstrekt de gevraagde inlichtingen die van\n belang zijn voor het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten.\n\n7 De gemeenteraden in een regio stellen streefcijfers vast voor de in die regio te behalen\n resultaten. Burgemeester en wethouders van de contactgemeente stellen mede namens\n de andere gemeenten in de regio jaarlijks een effectrapportage vast waarin zowel de\n streefcijfers als de bereikte resultaten zijn aangegeven en waarin afwijkingen worden\n toegelicht.\n\n8 Indien burgemeester en wethouders van de contactgemeente het bepaalde bij of krachtens\n het eerste tot en met zevende lid niet nakomen, kan Onze Minister de uitkering geheel\n of gedeeltelijk inhouden of opschorten. Onze Minister gaat niet over tot gehele of\n gedeeltelijke inhouding dan na overleg met burgemeester en wethouders van de contactgemeente.\n Onze Minister kan de uitkering wederom toekennen indien de reden voor inhouding of\n opschorting is vervallen.\n\n9 Onze Minister kan de in het vijfde lid bedoelde uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen\n indien niet uit de informatie, bedoeld in artikel 17a van de Financi\u00eble-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met dit artikel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente zenden de in artikel 118h, zevende lid, bedoelde effectrapportage aan Onze Minister.\n\n2 Burgemeester en wethouders zijn gehouden aan de door Onze Minister aangewezen personen\n alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken\n die van belang zijn voor het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot\n het voortijdig schoolverlaten door niet-leerplichtigen.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het tijdstip\n van indiening en de inrichting van de effectrapportage en inzake de wijze van beschikbaarstelling\n van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Burgemeester en wethouders in een regio als bedoeld in artikel 118h, tweede lid, en\n de in dat lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties stellen telkens voor\n een periode van vier jaren een regionaal programma op met maatregelen ter voorkoming\n en bestrijding van voortijdig schoolverlaten van jongeren tussen twaalf en drie\u00ebntwintig\n jaar. Het programma heeft mede betrekking op leer- en kwalificatieplichtigen en het\n volgen door burgemeester en wethouders van de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt\n van de personen, bedoeld in artikel 118h, eerste lid, vierde volzin.\n\n2 Burgemeester en wethouders in een regio als bedoeld in artikel 118h, tweede lid, en de in dat lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties voeren regionaal bestuurlijk overleg\n over de totstandkoming van het regionaal programma en de uitvoering en financiering\n van de daarin opgenomen maatregelen. Bij het overleg worden tevens de domeinen arbeid\n en zorg betrokken.\n\n3 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente co\u00f6rdineren het regionaal bestuurlijk\n overleg, de totstandkoming van het regionaal programma en de uitvoering en financiering\n van de daarin opgenomen regionale maatregelen.\n\n4 De specifieke uitkering, bedoeld in artikel 118h, vijfde lid, is mede bestemd voor de uitvoering van het regionaal programma.\n\n5 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente geven in de effectrapportage, bedoeld\n in artikel 118h, zevende lid, aan hoe de domeinen arbeid en zorg bij het regionale bestuurlijk overleg zijn betrokken\n en welke resultaten hiermee zijn bereikt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn deze titel wordt verstaan onder:\n\na. instelling voor hoger onderwijs: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in\n artikel 1.1, onder g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;\n\nb. instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van\n de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat\n voor zover het openbare instellingen betreft, de artikelen 9.2, tweede lid, 10.9,\n tweede lid, en 11.1, tweede lid, van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek als bedoeld in artikel 118l voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden\n geacht binnen twee jaar na benoeming of tewerkstelling zonder benoeming tot leraar\n met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 118o bedoelde bekwaamheidsonderzoek, geeft het bestuur van een instelling die op grond\n van artikel 118n is erkend, een geschiktheidsverklaring af.\n\n2 Bij ministeri\u00eble regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.\n\n3 Op 31\u00a0juli 2006 nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet\n zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf 1\u00a0augustus 2006\n als te zijn afgegeven op grond van het eerste lid, indien deze verklaringen vanaf\n dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens\n is betrokkene te benoemen of tewerktestellen zonder benoeming, of op aanvraag van\n betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling\n die op grond van artikel 118n is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd\n gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen of tewerktestellen zonder benoeming,\n of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming\n met betrokkene is uitgenodigd.\n\n2 Het geschiktheidsonderzoek omvat:\n\na. de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring\n van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding\n tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is\n\nb. het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe\n in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie\n tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede\n\nc. de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten\n worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek.\n\n3 Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit\n is van:\n\na. een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding\n in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in\n de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties voor overeenkomstig onderwijs,\n\nb. een diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld\n in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d respectievelijk e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of van een vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van die wet, aangewezen op grond van artikel 7.24, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voorzover betrokkene voornemens is onderwijs te geven in bij algemene maatregel\n van bestuur aangewezen beroepsgerichte vakken als bedoeld in de Wet op het voortgezet\n onderwijs, dan wel van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties voor overeenkomstig onderwijs, of\n\nc. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling\n die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift of\n diploma als bedoeld onder a respectievelijk b.\n\n4 Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen\n of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te\n kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde\n kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de periode van benoeming of\n tewerkstelling zonder benoeming begeleid en verder geschoold zal worden om met goed\n gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin\n bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid\n van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden.\n\n5 Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken,\n\na. personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een\n lerarenopleiding, alsmede\n\nb. leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het\n bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek.\n\n6 Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de\n instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeri\u00eble regeling vast te\n stellen bijdrage verschuldigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die werkzaamheden uitvoert\n als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder a, is partij bij de in artikel 38,\n eerste lid, bedoelde overeenkomst.\n\n2 Indien na het sluiten van die overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet\n volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft dat instellingsbestuur tijdig\n een toereikende vervangende voorziening.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd\n tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek.\n Erkenning vindt plaats indien het bestuur in zijn aanvraag ten genoegen van Onze Minister\n aantoont dat de instelling het geschiktheidsonderzoek onafhankelijk, deskundig en\n betrouwbaar zal uitvoeren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden\n vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin, waaronder regels\n over de behandeling en beoordeling van de aanvraag. Een erkende instelling heeft tevens\n de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het\n geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing\n en begeleiding, met inachtneming van artikel 118l, tweede lid, onder c.\n\n2 Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan Onze Minister een bij\n ministeri\u00eble regeling te bepalen bijdrage verlangen van het bestuur van de instelling.\n\n3 Onze Minister kan de erkenning intrekken indien de instelling, bedoeld in het eerste\n lid, naar het oordeel van Onze Minister het geschiktheidsonderzoek niet langer onafhankelijk,\n deskundig of betrouwbaar uitvoert.\n\n4 Instellingen voor hoger onderwijs die op 31\u00a0juli 2006 op grond van de Interimwet zij-instroom\n leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd waren tot het verrichten van een geschiktheidsonderzoek\n worden aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet bekwaamheidsonderzoek strekt ertoe, vast te stellen of de leraar voldoet aan de\n in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor het onderwijs waarvoor\n die eisen zijn vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die opleidt voor het\n voldoen aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en die zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging\n van een plan van aanpak, bevoegd tot:\n\na. het verzorgen of doen verzorgen van de in artikel 118l, tweede lid, onder c, bedoelde scholing en begeleiding, voor zover deze verband houden met opleidingen\n die de instelling verzorgt, of\n\nb. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek,\n voor zover de instelling opleidt voor het desbetreffende getuigschrift, dan wel\n\nc. zowel de onder a als de onder b bedoelde activiteiten.\n\n2 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die op grond van het\n eerste lid, onder b, bevoegd is tot het uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek, stelt\n de leraar die zich daartoe heeft gemeld en voor wie de scholing en begeleiding is\n afgerond overeenkomstig de in artikel 38, eerste lid bedoelde overeenkomst, tijdig in de gelegenheid deel te nemen aan dat onderzoek.\n\n3 Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het bekwaamheidsonderzoek\n aan dat bestuur een bijdrage is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek. Bij\n ministeri\u00eble regeling kan voor deze bijdrage een maximum worden vastgesteld.\n\n4 Een melding, gedaan voor 1\u00a0augustus 2006 onder overlegging van een plan van aanpak\n als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet\n onderwijs, zoals dat artikel luidde op 31\u00a0juli 2006, geldt als te zijn gedaan op grond van\n het eerste lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur dragen zorg voor de kwaliteit\n van de werkzaamheden van de instelling.\n\n2 Onze Minister kan besluiten dat ten aanzien van een instelling een of meer van de\n in artikel 118n, of artikel 118p, eerste lid, bedoelde bevoegdheden worden ontnomen\n indien gebleken is dat de kwaliteit van de uitoefening daarvan tekortschiet, dan wel\n indien niet of niet meer wordt voldaan aan het terzake bij en krachtens deze wet bepaalde.\n Artikel 6.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek\n is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontneming.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld\n voor de uitvoering van artikel 118l, tweede lid, onder b, en vierde lid.\n\n2 Tevens kunnen bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van\n bestuur voorschriften worden vastgesteld voor de uitvoering van deze titel, waaronder\n in elk geval voorschriften met betrekking tot:\n\na. waarborging van de kwaliteit van het geschiktheidsonderzoek en van de instellingen\n die dat onderzoek uitvoeren,\n\nb. de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek, waaronder voorschriften\n ter waarborging van de kwaliteit, alsmede\n\nc. de procedure voor het aanvragen van het geschiktheidsonderzoek en voor afgifte van\n de geschiktheidsverklaring.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nHet in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur verstrekken aan Onze Minister alle inlichtingen die deze nodig acht\n ten behoeve van een goede naleving van deze titel. Op verzoek van de inspectie van\n het onderwijs zendt het bestuur een overzicht van afgegeven geschiktheidsverklaringen\n en bekwaamheidsonderzoeken waaraan met goed gevolg is deelgenomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid of doelmatigheid van\n het voortgezet onderwijs kan bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur\n worden afgeweken van titel II, afdeling I, hoofdstuk I en van titel III, afdeling II, van de wet.\n\n2 In geval van toepassing van het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur\n in elk geval bepaald:\n\na. het doel van het experiment,\n\nb. op welke wijze van welke artikelen van het in het eerste lid genoemde hoofdstuk en\n de daar genoemde afdeling wordt afgeweken,\n\nc. de duur van het experiment, en\n\nd. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten\n worden ge\u00ebvalueerd.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van een\n experiment.\n\n4 Een experiment duurt ten hoogste zes jaar, tenzij een langere duur gezien de bijzondere\n aard van het experiment noodzakelijk is. Alsdan wordt de duur van het experiment op\n ten hoogste acht jaar bepaald. Indien een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal\n om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling voordat een\n experiment is afgelopen, kan Onze Minister het experiment verlengen tot het tijdstip\n waarop het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.\n\n5 Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene\n maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal, een verslag\n over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, evenals\n een standpunt over de voortzetting van die algemene maatregel van bestuur, anders\n dan een voortzetting als experiment.\n\n6 In verband met een experiment als bedoeld in het eerste lid, kan bij algemene maatregel\n van bestuur eveneens bij wijze van experiment worden afgeweken van:\n\na. \nartikel 1 van de Leerplichtwet 1969,\n\nb. \nartikel 1 van de Les- en cursusgeldwet,\n\nc. \nartikel 1.1 van de Wet studiefinanciering 2000,\n\nd. \nartikel 1.1 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.\n\n7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband van een\n school met een school als bedoeld in artikel\u00a01, een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, een school of instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Bij samenwerking met een school of instelling kan voor die school of instelling\n respectievelijk worden afgeweken van hoofdstuk I, titel I, artikelen 1 en 2, titel II, afdeling 1, afdeling 2, artikelen 47 en 48, en titel IV, afdeling 1, 2, 4 tot en met 7 en afdeling 8, paragrafen 2, 3, 6 en 7 en afdeling 9, paragrafen 1 en 2, van de Wet op het primair onderwijs, dan wel titel I, artikelen 1 en 2, titel II, afdeling 1, afdeling 2, artikelen 50 en 51, en titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6 en afdeling 7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, artikelen 146 tot en met 149 en 151, van de Wet op de expertisecentra, hoofdstuk 2, titel 2, en hoofdstukken 6 en 7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en hoofdstuk 2, titel 2, hoofdstuk 5, hoofdstuk 6 en 7, hoofdstuk 9, titel 2, hoofdstuk 10, titel 3 en hoofdstuk 11, paragraaf 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt geregeld\n welke bij of krachtens de wet, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra,\n de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk\n onderzoek vastgestelde voorschriften van toepassing of van overeenkomstige toepassing\n zijn op de samenwerking.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nIn deze afdeling wordt verstaan onder:\n\nleerplichtige ontheemde jongere: jongere als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 op wie artikel 5 van die wet niet van toepassing is en op wie de tijdelijke bescherming van toepassing is van\n artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit, of artikel 7 van de Richtl\u0133n van toepassing\n is of is geweest;\n\nRichtlijn: Richtl\u0133n 2001/55/EG van de Raad van 20\u00a0juli 2001 betreffende minimumnormen voor het\n verlenen van t\u0133del\u0133ke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en\n maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten\n voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen\n (PbEU 2001, L 212);\n\ntijdelijke onderwijsvoorziening: tijdelijke school of tijdelijke uitbreiding van een school, niet zijnde een school\n voor praktijkonderwijs, gericht op het geven of doen geven van onderwijs aan leerplichtige\n ontheemde jongeren met als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen\n naar een school voor voortgezet onderwijs, school voor voortgezet speciaal onderwijs\n of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde een tijdelijke\n onderwijsvoorziening;\n\nUitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4\u00a0maart 2022 tot vaststelling van\n het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekra\u00efne in de zin van artikel\n 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022,\n L 071).\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag kan een tijdelijke onderwijsvoorziening inrichten.\n\n2 Het bevoegd gezag meldt de inrichting van een tijdelijke onderwijsvoorziening onverwijld\n bij Onze Minister.\n\n3 Na een melding als bedoeld in het tweede lid, stelt het bevoegd gezag binnen twee\n maanden een inrichtingsplan op voor de tijdelijke onderwijsvoorziening en zendt het\n plan aan Onze Minister.\n\n4 Het inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, bevat in ieder geval een beschrijving\n van:\n\na. de wijze waarop de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden ingericht;\n\nb. de wijze waarop de tijdelijke onderwijsvoorziening voortgezet onderwijs geeft met\n als doel een zo spoedig mogelijke doorstroom van leerlingen naar een school voor voortgezet\n onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal\n en voortgezet speciaal onderwijs, niet zijnde het onderwijs gegeven in een tijdelijke\n onderwijsvoorziening;\n\nc. de wijze waarop ten aanzien van de tijdelijke onderwijsvoorziening zal worden voldaan\n aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 3b;\n\nd. het personeelsbeleid, bedoeld in artikel 24, derde lid, voor zover dat betrekking heeft op de tijdelijke onderwijsvoorziening;\n\ne. de invulling van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 118tc.\n\n5 Bij de inrichting van het onderwijs wijkt het bevoegd gezag niet af van het inrichtingsplan.\n\n6 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van het inrichtingsplan.\n\n7 Het eerste lid is niet van toepassing op een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs\n zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid.\n\n8 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in\n het tweede lid, en over het inrichtingsplan, bedoeld in het vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het bevoegd gezag stelt voor de tijdelijke onderwijsvoorziening de inhoud van het\n onderwijs vast in een onderwijsprogramma, dat in ieder geval:\n\na. het ononderbroken ontwikkelingsproces van de leerlingen bevordert en borgt dat zij\n kunnen doorstromen naar een school voor voortgezet onderwijs, school voor voortgezet\n speciaal onderwijs of school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, niet\n zijnde een tijdelijke onderwijsvoorziening;\n\nb. actief burgerschap en sociale cohesie bevordert als bedoeld in artikel 17;\n\nc. zo veel mogelijk gericht is op de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 11b, waarbij in ieder geval altijd aandacht wordt besteed aan:\n\n1\u00b0. Nederlandse taal;\n\n2\u00b0. wiskunde;\n\n3\u00b0. lichamelijke opvoeding;\n\nd. het sociaal en emotioneel welbevinden van de leerlingen bevordert.\n\n2 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en spreiding\n van de uren in de tijdelijke onderwijsvoorziening.\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van het onderwijsprogramma,\n waarbij kan worden afgeweken van titel II, afdeling I, hoofdstuk I.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan geen nevenvestiging zijn als bedoeld in artikel 73b.\n\n2 Een tijdelijke onderwijsvoorziening kan een tijdelijke nevenvestiging zijn als bedoeld\n in artikel 73d, eerste lid, met dien verstande dat, in afwijking van artikel 73d:\n\na. de tijdelijke nevenvestiging gelegen kan zijn op een afstand van meer dan drie kilometer\n van de hoofdvestiging of nevenvestiging;\n\nb. het bevoegd gezag van een school binnen vier weken na de ingebruikname van de tijdelijke\n nevenvestiging voor een tijdelijke onderwijsvoorziening van die ingebruikname kennis\n dient te geven aan Onze Minister.\n\n3 In afwijking van artikel 73e blijft de aanspraak op bekostiging van een tijdelijke onderwijsvoorziening die tevens\n een tijdelijke nevenvestiging is ook bestaan als de afstand als bedoeld in dat artikel\n groter is dan drie kilometer.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Indien een vacature voor het geven van onderwijs in een tijdelijke onderwijsvoorziening\n niet kan worden vervuld door de benoeming of de tewerkstelling zonder benoeming van\n een bevoegde leraar als bedoeld in artikel 2a, kan het onderwijs niet langer dan strikt noodzakelijk en voor ten hoogste twee jaren\n ook worden verzorgd door iemand die nog niet voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld\n in artikel 36.\n\n2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor schriftelijke afspraken met degene, bedoeld in\n het eerste lid, waarin wordt verklaard dat betrokkene zich inspant om binnen twee\n jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36.\n\n3 Het eerste lid is niet van toepassing op het onderwijs in:\n\n1\u00b0 Nederlands;\n\n2\u00b0 wiskunde;\n\n3\u00b0 lichamelijke opvoeding;\n\n4\u00b0 actief burgerschap en sociale cohesie.\n\n4 Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar in een tijdelijke onderwijsvoorziening\n vast over welke opleiding en ervaring degene die wordt benoemd of tewerkgesteld beschikt.\n\n5 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden gesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het onderwijs aan een tijdelijke onderwijsvoorziening kan op afstand worden verzorgd.\n\n2 Voor zover de aard van het afstandsonderwijs zich daar niet tegen verzet, is het bepaalde\n bij of krachtens deze wet ook van toepassing op het afstandsonderwijs\n\n3 Bij ministeri\u00eble regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het\n afstandsonderwijs.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij ministeri\u00eble regeling kunnen, zo nodig in afwijking van hetgeen bij of krachtens\n deze wet is bepaald, voor een tijdelijke onderwijsvoorziening regels worden gesteld\n over:\n\na. het doorstroomperspectief;\n\nb. het schoolplan, bedoeld in artikel 24;\n\nc. de schoolgids, bedoeld in artikel 24a;\n\nd. activiteiten voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal;\n\ne. de plaatsing van leerlingen op een tijdelijke onderwijsvoorziening.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nEen krachtens deze afdeling vast te stellen ministeri\u00eble regeling wordt niet eerder\n vastgesteld dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal\n is overgelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Personen die in het bezit zijn van een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van het vak omgangskunde is voldaan aan de bekwaamheidseisen\n die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, zijn tevens benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming voor het geven van praktijkonderwijs\n als bedoeld in artikel 10f en voor het geven van onderwijs aan groepen van uitsluitend ge\u00efndiceerde leerlingen\n in het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, in de vakken Nederlands, Engels, wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie\n (incl. kennis der natuur), verzorging, muziek, handvaardigheid (textiele werkvormen)\n en tekenen.\n\n2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing ten aanzien van personen die:\n\na. het in het eerste lid bedoelde getuigschrift hebben behaald na 1\u00a0augustus 2006;\n\nb. voor 1\u00a0september 2012 zijn gestart met de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs\n van de tweede graad in het vak omgangskunde aan de Fontys Hogeschool Tilburg, de NHL\n Hogeschool, de Hogeschool Leiden of de Hogeschool Utrecht; en\n\nc. uiterlijk op 31\u00a0augustus 2016 met goed gevolg de aanvullende opleiding \u00abLeergang omgangskunde\n in praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs\u00bb met een omvang van ten minste\n 420 uren studie hebben afgerond aan een van de in onderdeel b genoemde hogescholen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het samenwerkingsverband stelt voor de voorschriften in artikel 17a, achtste lid, onderdelen a, b, c, e en f, en artikel 17a1, eerste en tweede lid, voor zover deze betrekking hebben op het beoordelen of een leerling is aangewezen\n op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen\n tot het praktijkonderwijs, een eerste ondersteuningsplan op, in aanvulling op het\n ondersteuningsplan bedoeld in artikel 17a, achtste lid.\n\n2 Het eerste ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid, wordt op de datum van inwerkingtreding\n van dit artikel, aan de ondersteuningsplanraad voorgelegd. De ondersteuningsplanraad\n spreekt zich binnen vier weken nadat het voorstel is voorgelegd, uit over dit voorstel.\n\n3 Indien aan het te nemen besluit van het samenwerkingsverband op het ondersteuningsplan,\n bedoeld in het eerste lid, de instemming door de ondersteuningsplanraad is onthouden,\n wordt het voorstel door het samenwerkingsverband binnen twee weken voorgelegd aan\n de commissie voor geschillen, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen.\n\n4 De commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 30 van de Wet medezeggenschap op scholen, doet binnen vier weken uitspraak in geschillen over het voorstel van het ondersteuningsplan,\n bedoeld in het eerste lid. Van de uitspraak, bedoeld in de eerste volzin, staat, in\n afwijking van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen, geen beroep open bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.\n\n5 In afwijking van artikel 17a, tiende lid, stuurt het samenwerkingsverband uiterlijk 16 weken volgend op de periode genoemd\n in het tweede lid, eerste volzin, het ondersteuningsplan aan de inspectie.\n\n6 Op het eerste ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid, is artikel 17a, negende lid, niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nVoor scholen die leerwegondersteunend onderwijs aanbieden, is artikel 79a van overeenkomstige toepassing voor de bekostiging van leerlingen voor wie de regionale\n verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij op dat onderwijs zijn aangewezen op grond\n van artikel 10e, zoals dat luidde op 31\u00a0december 2015.\n\n[Vervallen per 01-10-2021]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Voor leerlingen die op de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C en\n D van de Wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de\n integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem\n van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb.\u00a02015,\u00a0149)\n door een regionale verwijzingscommissie zijn ge\u00efndiceerd voor leerwegondersteunend\n onderwijs of praktijkonderwijs op grond van artikel 10e, respectievelijk 10g, van deze wet zoals die luidden op de dag voor die inwerkingtreding van artikel I,\n onderdelen A en B, van die wet, blijft de indicatie gelden na inwerkingtreding van\n die wet.\n\n2 In afwijking van het eerste lid, geldt de indicatie van de in het eerste lid bedoelde\n leerlingen die voor het eerst met ingang van het eerstvolgende schooljaar na inwerkingtreding\n van de Wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de\n integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem\n van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb.\u00a02015,\u00a0149)\n gebruik maken van de indicatie, tot de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen\n C en D, van die wet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Vervallen per 01-08-2021]\n\n[Vervallen per 01-08-2021]\n\n[Vervallen per 01-08-2021]\n\n[Vervallen per 01-08-2021]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Een school voor bijzonder onderwijs die op of na 1\u00a0juni 2006 is samengevoegd met een\n school voor openbaar onderwijs dan wel een school voor openbaar onderwijs die op of\n na 1\u00a0juni 2006 is samengevoegd met een school voor bijzonder onderwijs kan voor bekostiging\n in aanmerking worden gebracht als samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 53d.\n\n2 Een verzoek om voor bekostiging in aanmerking te worden gebracht als samenwerkingsschool\n wordt uiterlijk twee volledige schooljaren na inwerkingtreding van de Wet van 19\u00a0augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met\n de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door\n vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb.\u00a02017, 327) ingediend bij Onze Minister.\n\n3 Onze Minister willigt het verzoek in indien ten tijde van de samenvoeging werd voldaan\n aan artikel 53d, eerste tot en met derde lid, zoals dat artikel luidt na de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de in het tweede lid genoemde wet.\n\n4 Dit artikel vervalt met ingang van 1\u00a0augustus van het vijfde schooljaar na inwerkingtreding\n van de in het tweede lid genoemde wet.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Toepassing van artikel 69, eerste en tweede lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25\u00a0mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet\n op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering\n van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb.\u00a02018,\u00a0156) leidt niet eerder dan\n 1\u00a0jaar na inwerkingtreding van het betrokken artikellid tot het vervallen van de aanspraak\n op bekostiging.\n\n2 Toepassing van artikel 107, derde lid, zoals luidend ingevolge de Wet van\u00a025\u00a0mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet\n op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering\n van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb.\u00a02018,\u00a0156) leidt niet eerder dan\n 2\u00a0jaar na inwerkingtreding van genoemd artikellid tot het opheffen van een openbare\n school of het be\u00ebindigen van de bekostiging van een bijzondere school.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Op aanvragen die voor 1\u00a0november 2020 zijn ingediend op grond van de artikelen\u00a067, eerste lid, en 74b, eerste lid, onderdelen b en c, blijft Titel\u00a0III, zoals die titel luidde op 31\u00a0oktober 2020 van toepassing.\n\n2 Op besluiten tot bekostiging waarvan de aanvraag voor 1\u00a0november 2020 is ingediend\n op grond van artikel\u00a067, eerste lid, blijft artikel\u00a0108 zoals dat artikel luidde op 31\u00a0oktober 2020 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nGeschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar-\n dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen\n besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot\n wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het\n in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat\n er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen)\n (Stb. 2020, 160) op grond van de artikelen 67, vijfde en zevende lid, en 74b, derde lid, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld\n op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt.\n De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige\n toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot\n de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van\n de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek\n van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen\n zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe\n scholen) (Stb. 2020, 160) zijn ingediend op grond van artikel 53g blijft artikel 53h zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, van toepassing.\n\n2 Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar-\n dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen\n besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot\n wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het\n in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat\n er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen)\n (Stb. 2020, 160) op grond van artikel 53f zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op\n grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt.\n De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige\n toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot\n de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nArtikel 76v.1 is van overeenkomstige toepassing op de school of scholengemeenschap die samen met\n een vakinstelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs als verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen\u00a02.6.1 en 12.2.3 WEB is aangemerkt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De eindexamens omvatten voor leerlingen die geen eindexamen in het vak wiskunde afleggen\n een schoolexamen rekenen. Bij de vaststelling van de opgaven van dit schoolexamen\n worden de referentieniveaus rekenen in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten\n of voor dan wel binnen leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel\u00a02, tweede lid, aanhef en onderdeel\u00a0c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse\n taal en rekenen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent dit schoolexamen nadere\n voorschriften vastgesteld.\n\n3 Dit artikel is ook van toepassing op leerlingen die het eindexamen afleggen aan een\n school die is aangewezen op grond van artikel\u00a056.\n\n4 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Het staatsexamen, bedoeld in artikel 60, eerste lid, omvat voor kandidaten die geen staatsexamen in het vak wiskunde afleggen een college-examen\n rekenen. Bij de vaststelling van de opgaven van dit college-examen worden de referentieniveaus\n rekenen in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen\n leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel\u00a02, tweede lid, aanhef en onderdeel\u00a0c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse\n taal en rekenen.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent dit college-examen\n nadere voorschriften vastgesteld.\n\n3 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De bekostiging voor de scholen van een bevoegd gezag ingaande het kalenderjaar volgend\n op het jaar waarin de artikelen 79 en 80 in werking treden wordt eenmalig berekend op basis van de telgegevens op 1 oktober\n in het jaar van inwerkingtreding van deze artikelen:\n\na. op grond van de artikelen 79 en 80 en de daarop gebaseerde regelgeving, en\n\nb. op grond van de artikelen 84, eerste tot en met derde lid, 84b, 85 en 86, met uitzondering van het derde lid, onderdeel d, van dat artikel, en de daarop gebaseerde\n regelgeving, artikel 2, tweede en derde lid, van het Formatiebesluit WVO en artikel 3 van de Regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging, nieuwe scholen en\n samenvoeging vo, zoals die artikelen luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop\n de artikelen 79 en 80 in werking zijn getreden.\n\n2 Het verschil tussen onderdelen a en b van het eerste lid is het herverdeeleffect van\n een bevoegd gezag.\n\n3 Bij een positief of negatief herverdeeleffect voor een bevoegd gezag wordt de bekostiging\n voor de scholen van dat bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend\n op de inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 verminderd onderscheidenlijk vermeerderd met achtereenvolgens 80%, 60%, 40% en 20%\n van het herverdeeleffect.\n\n4 Bij een herverdeeleffect voor een bevoegd gezag van tenminste 3% negatief, ontvangt\n het bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend op de datum van\n inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 het verschil tussen 3% negatief en het werkelijke negatieve herverdeeleffect, met\n dien verstande dat het bevoegd gezag niet meer ontvangt dan maximaal 100% van de berekende\n bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b. In het vijfde jaar na inwerkingtreding\n ontvangt het bevoegd gezag nog eenmaal 50% van dit verschil.\n\n5 Het herverdeeleffect, bedoeld in het tweede lid, wordt per bevoegd gezag \u00e9\u00e9nmalig\n vastgesteld. De bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid, die op grond van\n dit herverdeeleffect wordt vastgesteld, kan volgens bij ministeriele regeling te stellen\n regels worden aangepast aan loon-en prijsontwikkelingen, tenzij de toestand van \u2019s\n Rijks financi\u00ebn zich daartegen verzet.\n\n6 Dit artikel is niet van toepassing op scholen ten aanzien waarvan door Onze Minister\n toepassing is gegeven aan artikel 108, vierde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 Deze wet is niet van toepassing op:\n\na. het militair onderwijs;\n\nb. opleidingen ter vergroting der vakbekwaamheid, die uitsluitend worden gegeven binnen\n overheids- of semi-overheidsdiensten en -bedrijven ten behoeve van het eigen personeel.\n\n2 Voor zover bij algemene maatregel van bestuur niet anders wordt bepaald, is deze wet\n evenmin van toepassing op de inrichtingen, bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, op de inrichtingen, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Wet forensische zorg, en op de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justiti\u00eble jeugdinrichtingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nBij twijfel of deze wet op een of meer inrichtingen van onderwijs van toepassing is,\n wordt beslist bij koninklijk besluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\n1 De voordracht voor een krachtens artikel 23a1, vierde lid, artikel 27, eerste lid, artikel 27a, tweede lid, 41b, eerste of tweede lid, of 118t, tweede lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier\n weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.\n\n2 Een krachtens artikel 6g1, derde lid, 10, tiende lid, 10b, tiende of elfde lid, 10d, tiende of elfde lid, 10f, vijfde lid, 11b, 11c, tweede lid, 15, 22, eerste lid, 24a, tweede lid, 29, vierde lid, 36, eerste, tweede of derde lid, 38, tweede lid, 96n, eerste lid, 103b, zevende lid, 118l, derde lid, onderdeel b, of 118r, eerste lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal\n overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging\n zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn\n door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk\n aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp\n van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een\n daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel\n van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit\n het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.\n\n3 Indien de verdeling van de in artikel 96n, eerste lid, onderdeel c, bedoelde kosten bij ministeri\u00eble regeling wordt geregeld, is het tweede lid van\n overeenkomstige toepassing.\n\n4 Een krachtens artikel 82, eerste lid, vast te stellen ministeri\u00eble regeling wordt, voor zover die betrekking heeft op\n aanvullende bekostiging voor ge\u00efsoleerde scholen of scholengemeenschappen, aan de\n beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeri\u00eble regeling wordt niet eerder\n vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp. Indien een der Kamers\n der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt de ministeri\u00eble\n regeling niet vastgesteld en kan niet eerder dan vier weken na het besluit van die\n Kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden\n overgelegd.\n\n[Vervallen per 02-04-2019]\n\n[Vervallen per 02-04-2019]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23a1 en 109a, en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid\n en de effecten van de artikelen 23a1 en 109a in de praktijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel\u00a0III van de\n Wet van\u00a04\u00a0juni 2015 tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren\n van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de veiligheid op school (Stb.\u00a0238)\n aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen\u00a03b en 24a, eerste lid, onderdeel\u00a0k, in de praktijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 29 november\n 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren\n van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden\n van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers\n (Stb.\u00a0508) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten\n van artikel 103b, twaalfde tot en met vijftiende lid, in de praktijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt na vijf, tien en vijftien jaar na de inwerkingtreding van de Wet\n van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de\n systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en\n bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer\n ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) aan de Staten-Generaal een verslag over\n de doeltreffendheid en de effecten van de gewijzigde systematiek van het in aanmerking\n brengen voor bekostiging van nieuwe scholen in de praktijk. Daarbij wordt in ieder\n geval gelet op de effecten op de segregatie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 8\u00a0april\n 2020 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het faciliteren van een gelijke kans op doorstroom naar het hoger\n algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Stb.\u00a02020,\n 121) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van\n artikel 27a in de praktijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nOnze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van\u00a028 oktober\n 2020 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet\n onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging\n voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging\n grondslagen bekostiging vo-scholen; Stb.\u00a02020,\u00a0437), en vervolgens telkens na vier\n jaar, aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de\n wijzigingen in titel III, afdeling II, hoofdstuk II, in de praktijk.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2022]\n\nDeze wet wordt aangehaald als: Wet op het voortgezet onderwijs.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven te Lech , 14 februari 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nJ. CALS.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002399/

wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikelen 124 en 125 Pachtwet - BWBR0002400

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit ex artikelen 124 en 125 Pachtwet - BWBR0002400", "content": "Besluit van 14 februari 1963, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur\n ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid, van de Pachtwet\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie, mede namens Onze Minister van Landbouw\n en Visserij van 28 december 1962, Hoofdafdeling R.O., nr. 2428 P 862;\n\nGelet op de artikelen 124 en 125, vijfde lid, van de Pachtwet;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 30 januari 1963, no. 57);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 februari 1963, Hoofdafdeling\n R.O., nr. 336 P 863, mede namens Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nAan de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken, bedoeld in artikel 48, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nAan de raden en de plaatsvervangende raden in de pachtkamer van het gerechtshof te\n Arnhem wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels\n die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 Voor een plaatselijke bezichtiging, waaraan door \u00e9\u00e9n of meer leden en plaatsvervangende\n leden van de pachtkamer wordt deelgenomen krachtens opdracht van deze kamer, wordt\n aan de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken en hun plaatsvervangers,\n een vergoeding toegekend van f 45,- per uur en aan de deskundige leden van de pachtkamer\n van het gerechtshof Arnhem en hun plaatsvervangers een vergoeding van f 50,- per uur.\n\n2 Bij de berekening van deze vergoeding wordt de tijdsduur van de reis mede in aanmerking\n genomen.\n\n3 Bij de berekening van het totale aantal uren waarover een vergoeding volgens de voorgaande\n leden wordt toegekend, vindt afronding naar boven plaats tot een half uur.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken en van de pachtkamer van\n het gerechtshof Arnhem alsmede hun plaatsvervangers genieten, zowel voor het bijwonen\n van de bijeenkomsten van de pachtkamer, als voor het volbrengen van verrichtingen,\n welke hun, ook buiten eigenlijk rechtsgeding door de pachtkamer worden opgedragen,\n reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1971 en de\n Reisbeschikking Nederland. De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbank\n en hun plaatsvervangers worden ingedeeld in categorie B, die van de pachtkamer van\n het gerechtshof te Arnhem in categorie A van de Reisbeschikking Nederland.\n\n2 Reis- en verblijfkosten, als bedoeld in het vorige lid, worden ook genoten in de\n gevallen, dat een titularis wordt be\u00ebdigd of ge\u00efnstalleerd.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\n1 Aan het bestuur van het gerecht worden maandelijks ingezonden:\n\na. de declaraties wegens vergoedingen, bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3;\n\nb. de declaraties wegens reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 4.\n\n2 De in het eerste lid onder a genoemde declaraties vermelden de dagen, waarop de bijeenkomsten zijn bijgewoond\n en aan de plaatselijke bezichtiging is deelgenomen en bevatten een verklaring van\n de voorzitter der pachtkamer, dat de declarant de opgegeven bijeenkomsten heeft bijgewoond\n of aan de bezichtigingen heeft deelgenomen voor de daarbij aangegeven tijdsduur.\n\n3 De in het eerste lid onder b genoemde declaraties worden voorzien van een verklaring van de voorzitter der pachtkamer,\n dat de gedane reizen noodzakelijk waren voor het bijwonen van bijeenkomsten van de\n pachtkamer, voor het volbrengen van door de pachtkamer opgedragen verrichtingen of\n voor de installatie van de declarant, dan wel, ingeval van be\u00ebdiging, van een verklaring\n van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank of het gerechtshof\n ten overstaan van wie de declarant de eed of belofte heeft afgelegd, dat de reis noodzakelijk\n was in verband met de eedsaflegging.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nOns besluit van 21 april 1958 (Stb. 197) wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 31-10-2007]\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de eerste kalendermaand na de datum van\n uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.\n\nOnze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nLech, 14 februari 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002400/

wetten.nl - Regeling - Kernenergiewet - BWBR0002402

{"title": "wetten.nl - Regeling - Kernenergiewet - BWBR0002402", "content": "Wet van 21 februari 1963, houdende regelen met betrekking tot de vrijmaking van kernenergie\n en de aanwending van radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is op het gebied van de kernenergie\n en de ioniserende stralen een regeling te treffen, in het bijzonder ter bevordering\n van een goede ontwikkeling op het gebied van de vrijmaking van kernenergie en de aanwending\n van radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, zomede ter\n bescherming tegen de hieraan verbonden gevaren;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:\n\na. kernenergie: energie, vrijkomend bij splijting of versmelting van atoomkernen;\n\nb. splijtstoffen: stoffen, welke ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te\n bepalen percentage uranium, plutonium, thorium of andere daarbij aangewezen elementen\n bevatten;\n\nc. ertsen: ertsen die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of\n drie procent thorium bevatten en waarmee handelingen worden verricht wegens hun splijt-\n of kweekeigenschappen;\n\nd. radioactieve stoffen: stoffen met uitzondering van splijtstoffen en ertsen, die in\n zodanige mate radionucliden bevatten dat zij, voorzover het de bescherming tegen ioniserende\n straling betreft, niet mogen worden verwaarloosd;\n\ne. ioniserende straling: r\u00f6ntgen- en gammastraling, alsmede corpusculaire straling, die\n in staat is ionenvorming te veroorzaken;\n\nf. toestel: toestel dat ioniserende straling kan uitzenden en geen radioactieve stof,\n splijtstof of erts bevat;\n\ng. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking;\n\nh. Autoriteit: Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, genoemd in artikel\u00a03, eerste lid.\n\n2 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur als in het eerste lid, onder b, bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Ministers\n van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\nHet bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op een verkenningsonderzoek,\n het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte, dan wel het opslaan van\n stoffen voorzover dit plaatsvindt op het continentaal plat, bedoeld in de Mijnbouwwet.\n\n1 Er is een Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.\n\n2 De Autoriteit vervult haar taken in onafhankelijkheid.\n\n3 De Autoriteit heeft met betrekking tot nucleaire veiligheid en stralingsbescherming,\n de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen tot\n taak:\n\na. de uitvoering van de taken die haar bij of krachtens de wet zijn toegekend;\n\nb. het toezicht op de naleving van bij of krachtens deze wet gestelde regels;\n\nc. het evalueren, voorbereiden van en adviseren over het beleid en wet- en regelgeving\n op basis van haar specifieke kennis en deskundigheid;\n\nd. het geven van voorlichting;\n\ne. het deelnemen aan activiteiten van internationale organisaties;\n\nf. het samenwerken met vergelijkbare buitenlandse autoriteiten van landen in de nabijheid\n van inrichtingen als bedoeld in artikel\u00a015, onder\u00a0b, onder meer door het uitwisselen en delen van informatie;\n\ng. het onderhouden van relaties met andere dan de in onderdeel f bedoelde vergelijkbare\n buitenlandse autoriteiten en nationale en internationale organisaties;\n\nh. het met kennis ondersteunen van nationale organisaties;\n\ni. het doen en laten doen van onderzoek ten behoeve van de uitvoering van haar taken.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Autoriteit\n in het belang van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming of beveiliging bij verordening\n regels kan stellen met betrekking tot organisatorische of technische onderwerpen.\n\n2 De Autoriteit stelt een verordening niet vast dan nadat van het ontwerp op geschikte\n wijze kennis is gegeven en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij\n die bekendmaking door de Autoriteit vast te stellen termijn van ten minste vier weken\n na de dag waarop de kennisgeving is gedaan, zienswijzen schriftelijk ter kennis van\n de Autoriteit te brengen.\n\n1 De Autoriteit bestaat uit minimaal twee en maximaal drie leden, onder wie de voorzitter.\n\n2 Benoeming vindt plaats op grond van deskundigheid of ervaring, die nodig is voor de\n uitoefening van de taken van de Autoriteit.\n\n3 De leden worden benoemd voor een tijdvak van maximaal vier jaar en zijn aansluitend\n \u00e9\u00e9nmalig voor een tijdvak van maximaal vier jaar herbenoembaar. In het geval van bijzondere\n omstandigheden binnen de organisatie van de Autoriteit kan een lid van de Autoriteit\n bij afloop van de tweede benoemingstermijn terstond opnieuw worden benoemd voor een\n tijdvak van maximaal twee jaar.\n\n4 In het geval van een vacature vormen de overige leden, in afwijking van het eerste\n lid, de Autoriteit.\n\n5 Onverminderd artikel 13, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen heeft een lid geen financi\u00eble of andere belangen waardoor zijn onpartijdigheid in\n het geding kan zijn.\n\n6 Een lid kan niet tevens zijn een aan een minister ondergeschikte ambtenaar.\n\n7 Het lidmaatschap van de Autoriteit wordt aangewezen als een vertrouwensfunctie als\n bedoeld in artikel\u00a01, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken.\n\n1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt, schorst en ontslaat de leden van\n de Autoriteit.\n\n2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu doet mededeling van een besluit tot ontslag\n in de Staatscourant. De redenen van het ontslag worden in die mededeling openbaar\n gemaakt indien de betrokkene daarom verzoekt.\n\nOnze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt de bezoldiging of schadeloosstelling\n van leden van de Autoriteit vast.\n\nDe Autoriteit stelt procedures vast ter voorkoming of oplossing van belangenconflicten\n bij de uitoefening van haar taken.\n\n1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt voldoende financi\u00eble middelen ter\n beschikking aan de Autoriteit ter uitoefening van haar taken.\n\n2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu neemt in zijn begroting de Autoriteit als\n afzonderlijke begrotingspost op en voorziet deze post van een toelichting.\n\nOnze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt ten behoeve van de uitvoering van\n haar taken, voldoende en gekwalificeerd personeel ter beschikking aan de Autoriteit.\n\nOnverminderd artikel 18, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zendt de Autoriteit het jaarverslag, naast aan Onze Minister van Infrastructuur en\n Milieu, tevens aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid,\n Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie.\n\n1 Onverminderd artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen verstrekt de Autoriteit desgevraagd naast aan Onze Minister van Infrastructuur en\n Milieu tevens aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid,\n Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie alle voor de uitoefening van hun taak\n benodigde inlichtingen. Zij kunnen inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en\n bescheiden, indien dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.\n\n2 Onze Ministers kunnen gezamenlijk nadere regels vaststellen over de verstrekking van\n gegevens of inlichtingen van de Autoriteit aan Onze Ministers en van Onze Ministers\n aan de Autoriteit.\n\nIn afwijking van artikel 21, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandig bestuursorganen kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geen beleidsregels vaststellen met\n betrekking tot de taakuitoefening door de Autoriteit.\n\n1 De Autoriteit stelt een bestuursreglement vast.\n\n2 Het bestuursreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en\n Milieu.\n\n3 Het bestuursreglement bevat alleen regels over de wijze van besluitvorming, het financi\u00eble\n beheer, de administratieve organisatie, vervanging van leden, vertegenwoordigingsbevoegdheid\n en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de taken.\n\n4 De Autoriteit maakt het bestuursreglement na de goedkeuring bekend in de Staatscourant.\n\n1 In afwijking van artikel 22, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een besluit van de Autoriteit uitsluitend\n vernietigen wegens strijd met het recht.\n\n2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt beide kamers der Staten-Generaal\n onverwijld in kennis van een besluit tot vernietiging van een besluit van de Autoriteit.\n\nIndien de Autoriteit haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister van Infrastructuur\n en Milieu na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van\n Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de taakverwaarlozing aangaat of aangaan de noodzakelijke\n voorzieningen treffen.\n\nOnze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt het verslag, bedoeld in artikel\u00a039, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, op na overleg met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid,\n Welzijn en Sport.\n\n1 Er is een register, waarin worden ingeschreven de gegevens van splijtstoffen, ertsen\n en andere stoffen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht\n gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten, waarvan\n overeenkomstig artikel 14 aangifte is gedaan.\n\n2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de inrichting van het register\n geregeld en worden de gevallen aangewezen, waarin inlichtingen uit het register kunnen\n worden verstrekt.\n\n3 De Autoriteit is belast met het beheer van het register en de verstrekking van inlichtingen\n daaruit.\n\n1 Ieder, die met inachtneming van deze wet splijtstoffen of ertsen of andere stoffen\n waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste\n een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten vervoert, voorhanden heeft,\n binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, dan wel zich daarvan\n ontdoet, is verplicht daaromtrent administratie te voeren en ten behoeve van de in\n artikel 13 bedoelde inschrijving aangifte te doen, een en ander in bij algemene maatregel van\n bestuur te bepalen gevallen en overeenkomstig bij de maatregel te stellen regelen.\n\n2 Ieder, die de aanwezigheid van ertsen of andere stoffen waaruit splijtstoffen kunnen\n worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium\n of drie procent thorium bevatten in de bodem heeft vastgesteld, is verplicht in bij\n algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en overeenkomstig bij de maatregel\n te stellen regelen daarvan ten behoeve van de in artikel 13 bedoelde inschrijving aangifte te doen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\nHet is verboden zonder vergunning van de Autoriteit:\n\na. splijtstoffen of ertsen te vervoeren, voorhanden te hebben, binnen of buiten Nederlands\n grondgebied te brengen of te doen brengen, dan wel zich daarvan te ontdoen;\n\nb. een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden\n vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, op te richten,\n inwerking te brengen, in werking te houden, buiten gebruik te stellen of te wijzigen\n of een inrichting, waarin kernenergie kon worden vrijgemaakt, splijtstoffen konden\n worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen werden opgeslagen,\n te ontmantelen;\n\nc. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie\n voort te bewegen, daarin aan te brengen of aangebracht te houden, dan wel zodanige\n daarin aangebrachte uitrusting in werking te brengen, in werking te houden of te wijzigen.\n\n1 Met ingang van 31 december 2033 vervalt de op grond van artikel 15, onder b, verleende vergunning voor het in werking houden van de in 1973 in werking gebrachte\n kernenergiecentrale Borssele, voorzover het betreft het vrijmaken van kernenergie.\n\n2 Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het vrijmaken van kernenergie in de in het eerste lid genoemde inrichting na\n het in het eerste lid genoemde tijdstip wordt, onverminderd het overigens bij of krachtens\n deze wet bepaalde, buiten behandeling gelaten.\n\nIndien een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het wijzigen van een inrichting wordt aangevraagd en voor die inrichting al\n een of meer vergunningen krachtens deze wet zijn verleend, is artikel 5.43, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. De Autoriteit kan de rechten die de vergunninghouder\n aan de al eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk\n zou zijn met toepassing van artikel 18a of artikel 19 van deze wet.\n\n1 De vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van:\n\na. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;\n\nb. de veiligheid van de staat;\n\nc. de bewaring en beveiliging van splijtstoffen en ertsen en de beveiliging van inrichtingen\n als bedoeld in artikel 15, onder b;\n\nd. het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomende voor schade\n of letsel, hun toegebracht;\n\ne. de nakoming van internationale verplichtingen.\n\n2 Onverminderd het eerste lid kan een vergunning voor het oprichten van een inrichting\n als bedoeld in artikel 15, onder b, worden geweigerd, indien de in de aanvraag beschreven techniek voor het vrijmaken\n van kernenergie, het vervaardigen, bewerken of verwerken van splijtstoffen dan wel\n het opslaan van splijtstoffen in de inrichting naar het oordeel van de Autoriteit\n bij het in werking brengen van de inrichting zal zijn verouderd.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen naast de in het eerste lid bedoelde belangen\n andere belangen worden aangewezen.\n\n4 Indien Wij niet binnen drie maanden na het in werking treden van een algemene maatregel\n van bestuur als in het derde lid bedoeld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een\n voorstel van wet hebben doen toekomen tot wijziging van deze wet overeenkomstig die\n maatregel of indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, trekken Wij de\n maatregel onverwijld in.\n\n1 In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag\n om de vergunning maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning\n is aangegeven.\n\n2 Een vergunning kan ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen onder beperkingen worden verleend.\n\n3 Aan een vergunning worden, met inachtneming van de dienaangaande bij algemene maatregel\n van bestuur gestelde regels, de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming\n van de bij of krachtens artikel 15 b aangewezen belangen. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning\n de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen\n niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst\n mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan\n worden gevergd.\n\n4 Voor zover ten aanzien van de betrokken splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen\n regels gelden krachtens artikel 21, kunnen de voorschriften daarvan alleen afwijken, voor zover dat bij die regels is\n toegestaan.\n\n1 De aan een vergunning te verbinden voorschriften geven de doeleinden aan, die de vergunninghouder\n ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.\n\n2 Voor zover dit naar het oordeel van de Autoriteit noodzakelijk is, kunnen de voorschriften\n inhouden dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen moeten worden toegepast.\n\n1 Aan een vergunning kunnen ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen andere dan de in artikel 15d bedoelde voorschriften worden verbonden.\n\n2 Een voorschrift kan de verplichting inhouden dat met betrekking tot in het voorschrift\n geregelde, daarbij aangegeven onderwerpen moet worden voldaan aan nadere eisen die\n door een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan worden gesteld. Bij het voorschrift\n kan worden aangegeven hoe die eisen door het betrokken bestuursorgaan moeten worden\n bekendgemaakt. Bij het stellen van een nadere eis wordt het tijdstip bepaald, waarop\n ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.\n\n1 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het in werking brengen, in werking houden, buiten gebruik stellen of ontmantelen\n van een inrichting waarin kernenergie kan, onderscheidenlijk kon worden vrijgemaakt,\n stelt op een door Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Financi\u00ebn goedgekeurde\n wijze financi\u00eble zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten\n gebruik stellen en de ontmanteling van de inrichting.\n\n2 De financi\u00eble zekerheid wordt in stand gehouden tot het tijdstip waarop Onze genoemde\n Ministers schriftelijk hebben verklaard dat de ontmanteling is voltooid.\n\n3 De financi\u00eble zekerheid wordt gesteld in een of meer van de volgende vormen:\n\na. een borgtocht of een bankgarantie;\n\nb. het deelnemen aan een daartoe ingesteld fonds dat naar het oordeel van Onze genoemde\n Ministers voldoende waarborg biedt dat de in het eerste lid bedoelde kosten zijn gedekt;\n\nc. het treffen van enige andere voorziening die naar het oordeel van Onze genoemde Ministers\n voldoende waarborg biedt dat de in het eerste lid bedoelde kosten zijn gedekt.\n\n4 De aanvraag om goedkeuring vermeldt het bedrag en de termijn waarvoor en het tijdstip\n en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld. Tevens bevat de aanvraag een onderbouwing\n van de omvang van de te stellen financi\u00eble zekerheid. Indien de aanvraag betrekking\n heeft op een wijziging van bij een eerdere aanvraag verstrekte gegevens, wordt de\n aanvraag uiterlijk vier weken voor de wijziging ingediend.\n\n5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking\n tot de aanvraag om goedkeuring.\n\n6 Aan de goedkeuring kunnen voorschriften worden verbonden. Daartoe kan in ieder geval\n behoren een voorschrift dat de houder van de vergunning het bedrag van de gestelde\n zekerheid aanpast, indien dat naar het oordeel van Onze genoemde Ministers nodig is\n met het oog op wijziging van bij het voorschrift aangegeven omstandigheden.\n\n7 Onze genoemde Ministers beslissen binnen zes maanden na de ontvangst van een aanvraag\n om goedkeuring op die aanvraag.\n\n8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere inrichtingen als bedoeld\n in artikel 15, onder b, worden aangewezen, waarop het eerste tot en met zevende lid van overeenkomstige\n toepassing zijn.\n\n9 Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om goedkeuring.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende\n de wijze, waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden, en de gegevens,\n welke van de aanvrager kunnen worden verlangd.\n\n2 Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager in gevallen\n waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting\n als bedoeld in artikel 15, onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning\n voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, of een\n omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid,\n aanhef en onder a, van de Omgevingswet, indien de aanvragen om een omgevingsvergunning\n voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand\n houden van een bouwwerk of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit:\n\na. tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet zijn ingediend, een afschrift\n van die aanvragen bij zijn aanvraag overlegt;\n\nb. niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet worden ingediend,\n een afschrift van die aanvragen aan het bevoegd gezag overlegt gelijktijdig met de\n indiening van die aanvraag.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een vergunning krachtens\n artikel 15 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing en zijn paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij hetgeen in de artikelen 17a tot en met 20a van deze wet is bepaald, in acht wordt genomen.\n\n2 In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Omgevingswet en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een vergunning\n krachtens:\n\na. \nartikel 15, onder a, voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer,\n dan wel het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen\n of ertsen;\n\nb. \nartikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben van splijtstoffen in een inrichting of uitrusting, ten\n aanzien waarvan een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, is vereist, dan wel voor het zich ontdoen van splijtstoffen die rechtstreeks afkomstig\n zijn uit een zodanige inrichting of uitrusting;\n\nc. \nartikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen in gevallen als bedoeld\n in het derde lid;\n\nd. \nartikel 15, onder c, in gevallen waarin de uitrusting slechts buiten Nederland in werking zal worden\n gebracht of gehouden.\n\nIn gevallen als bedoeld in de eerste volzin is met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning.\n\n3 Gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder c, zijn die gevallen:\n\na. waarin het voorhanden hebben van splijtstoffen of het zich daarvan ontdoen geschiedt:\n\n1\u00b0. in een voertuig of aan boord van een vaartuig of van een luchtvaartuig;\n\n2\u00b0. op steeds wisselende plaatsen, indien die gevallen behoren tot een bij algemene maatregel\n van bestuur aangegeven categorie waarin het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren;\n\n3\u00b0. indien al eerder een overeenkomstige vergunning met betrekking tot dezelfde plaats\n was verleend aan de aanvrager of aan degene wiens vergunning ingevolge artikel 70 voor hem geldt en de aangevraagde vergunning niet leidt tot andere of grotere nadelige\n gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;\n\nb. waarin bij algemene maatregel van bestuur aangegeven splijtstoffen op een daarbij\n aan te geven wijze hetzij zijn opgenomen in vaste stoffen die geen ioniserende straling\n uitzenden, hetzij zijn omgeven door een omhulsel;\n\nc. behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, waarin,\n gezien de wijze waarop de daarbij aangegeven splijtstoffen worden toegepast, het belang\n van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren.\n\n4 In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Omgevingswet en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een wijziging\n van een vergunning krachtens artikel\u00a015, onder\u00a0b of c:\n\na. die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens\n de geldende vergunning is toegestaan;\n\nb. waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld\n in afdeling 16.4 van de Omgevingswet;\n\nc. die niet leidt tot een wijziging van de ontwerpbedrijfsduur van de inrichting; en\n\nd. die niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.\n\nBij algemene maatregel van bestuur worden de bestuursorganen aangewezen, die - anders\n dan als adviseurs - bij de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag worden\n betrokken. Bij de maatregel kunnen bestuursorganen worden aangewezen, die in de gelegenheid\n worden gesteld advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag\n om een vergunning.\n\nHet bestuursorgaan dat zorg draagt voor het beheer van het zuiveringtechnisch werk\n of het oppervlaktewaterlichaam waarop afvalwater vanuit een voorziening voor de inzameling\n en het transport van afvalwater wordt gebracht, is adviseur met betrekking tot een\n aanvraag om een vergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 15, onder b, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het brengen van afvalwater of andere\n afvalstoffen in die voorziening.\n\n[Vervallen per 01-10-2010]\n\n1 De Autoriteit beziet regelmatig of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend,\n en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien\n de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van\n mensen, dieren, planten en goederen.\n\n2 De Autoriteit wijzigt de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften\n die daaraan zijn verbonden, vult deze aan of trekt ze in, dan wel brengt alsnog beperkingen\n aan, of verbindt alsnog voorschriften aan de vergunning, voor zover blijkt dat de\n nadelige gevolgen die de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen\n veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming\n daarvan verder kunnen worden beperkt.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van mensen,\n dieren, planten en goederen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop\n het eerste lid wordt toegepast met betrekking tot daarbij aangewezen categorie\u00ebn van\n handelingen. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts\n gelden in daarbij aangegeven categorie\u00ebn van gevallen.\n\n4 Met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van die beperkingen en voorschriften\n zijn de artikelen 15b tot en met 15e van overeenkomstige toepassing.\n\n1 De Autoriteit kan beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften\n die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen\n aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden ter bescherming van de bij\n of krachtens artikel 15b aangewezen belangen.\n\n2 Een ieder, met uitzondering van de vergunninghouder, kan de Autoriteit verzoeken\n een vergunning in het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen\n met toepassing van het eerste lid te wijzigen.\n\n3 Op aanvraag van de vergunninghouder kan de Autoriteit beperkingen waaronder een vergunning\n is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken,\n dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden.\n\n4 In een geval als bedoeld in artikel 15b, vierde lid, trekt de Autoriteit zo spoedig mogelijk nadat de betrokken algemene maatregel van\n bestuur is ingetrokken, de ingevolge die maatregel aan een vergunning verbonden voorschriften\n in. Tot het tijdstip waarop de beschikking tot intrekking van kracht wordt, blijven\n de voorschriften gelden.\n\n1 Op de voorbereiding van een beschikking krachtens artikel 18a, tweede lid, of artikel 19, eerste, tweede of derde lid, is \u2013\u00a0tenzij het een geval betreft als bedoeld in artikel 17, tweede lid\u00a0\u2013 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing en zijn paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Indien een verzoek wordt gedaan als bedoeld in artikel 19, tweede lid, stelt de Autoriteit de houder van de betrokken vergunning daarvan in kennis. Deze\n wordt voor zover zijn belang dat vordert, mede als verzoeker beschouwd.\n\n1 De Autoriteit kan de vergunning intrekken indien dat ter bescherming van de bij of\n krachtens artikel 15b aangewezen belangen noodzakelijk is.\n\n2 Op de voorbereiding van een beschikking krachtens het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing en zijn paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, tenzij het een geval betreft als bedoeld in artikel 17, tweede lid.\n\n3 De Autoriteit kan een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld\n in artikel 15, onder b, tevens intrekken wanneer de ontmanteling van die inrichting is voltooid.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bescherming van de bij\n of krachtens artikel 15b aangewezen belangen regels worden gesteld met betrekking tot daartoe bij de maatregel\n aangewezen categorie\u00ebn van splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen dan\n wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen. Bij de maatregel kan worden bepaald\n dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorie\u00ebn van gevallen.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bij artikel 15 gestelde verboden in daarbij aangewezen categorie\u00ebn van gevallen niet gelden met\n betrekking tot splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen, behorende tot\n een bij die maatregel aangewezen categorie.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking\n tot de buitengebruikstelling en ontmanteling van bij of krachtens die maatregel aangewezen\n categorie\u00ebn van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts\n gelden in daarbij aangegeven categorie\u00ebn van gevallen.\n\n4 Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of krachtens artikel 5.34, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet gestelde regels over activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, alsmede artikel 13.5, eerste tot en met vijfde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij toepassing van het tweede\n lid het stellen van financi\u00eble zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm\n van het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend\n uit de nadelige gevolgen voor de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen, die de inrichting veroorzaakt.\n\n5 Indien bij een maatregel krachtens het eerste lid tevens toepassing wordt gegeven\n aan het tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd tot het melden van de handelingen\n ten aanzien waarvan de bij artikel 15 gestelde verboden niet gelden.\n\n6 De artikelen 4.4, eerste lid, 4.5 en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder \"Onze Minister\"\n wordt verstaan: Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en\n Werkgelegenheid tezamen.\n\n1 Ieder, die zonder daartoe bevoegd te zijn splijtstoffen of ertsen, dan wel stoffen,\n waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het splijtstoffen of ertsen zijn, onder\n zich heeft of krijgt, is verplicht daarvan terstond aangifte te doen bij de Autoriteit.\n\n2 De Autoriteit geeft van de gedane aangifte kennis aan de burgemeester van de gemeente,\n waar die goederen zich bevinden.\n\n3 De Autoriteit is bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen\n en ertsen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend,\n een last onder bestuursdwang op te leggen.\n\n4 Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen worden overgedragen aan\n een door de Autoriteit aan te wijzen instelling of persoon. Deze doet van de overdracht\n mededeling in de Staatscourant. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een aanwijzing.\n\n1 Hij, die bevoegd is de in bezit genomen splijtstoffen of ertsen onder zich te hebben,\n kan binnen drie maanden na de in artikel 22, vierde lid, bedoelde kennisgeving de afgifte van de in bezit genomen goederen vorderen bij een\n verzoekschrift, te richten tot de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de inbezitneming\n heeft plaats gevonden.\n\n2 De rechtbank behandelt het verzoek overeenkomstig de bepalingen van de zesde afdeling\n van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering en beslist zo spoedig\n mogelijk bij met redenen omklede beschikking.\n\n1 Ingeval niet binnen de in artikel 23, eerste lid, genoemde termijn een verzoekschrift is ingediend of ingeval een krachtens dat lid\n gedaan verzoek ongegrond is verklaard, vervallen alle rechten op de in bezit genomen\n goederen aan de staat, met uitzondering van de rechten, welke ingevolge internationale\n overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties daarop rusten. De krachtens\n artikel 22, vierde lid, aangewezen instelling of persoon doet hiervan mededeling in de Staatscourant.\n\n2 Hij, wiens rechten ingevolge het eerste lid aan de staat zijn vervallen, kan binnen\n een jaar na de krachtens het eerste lid gedane kennisgeving deze rechten van de staat\n terugvorderen.\n\n[Vervallen per 01-03-1993]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur als in dit hoofdstuk bedoeld wordt Ons gedaan, indien het betreft:\n\na. een maatregel als in artikel\u00a013 of 14 bedoeld: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;\n\nb. een maatregel als in artikel\u00a015b bedoeld: door Onze Ministers, wie het aangaat;\n\nc. een maatregel als in artikel\u00a016, 17 of 21 bedoeld: door Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en\n Werkgelegenheid.\n\n2 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel\u00a014, geregelde onderwerpen, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu nadere regels\n stellen.\n\nIeder die radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen\n of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, dan wel zich daarvan ontdoet,\n is verplicht daaromtrent een administratie te voeren, overeenkomstig bij of krachtens\n algemene maatregel van bestuur gestelde regels.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het is verboden zonder vergunning van de Autoriteit bij of krachtens algemene maatregel\n van bestuur aan te wijzen radioactieve stoffen of in daarbij aan te wijzen gevallen\n radioactieve stoffen te bereiden, te vervoeren, voorhanden te hebben, toe te passen,\n binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen, dan wel zich\n daarvan te ontdoen.\n\n2 Voor zover het bij of krachtens het eerste lid bepaalde afwijkt van bij of krachtens\n andere wetten gestelde regelen, blijven deze buiten toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een vergunning krachtens\n artikel 29 zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing.\n\n2 In afwijking van het eerste lid zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een\n vergunning krachtens artikel 29:\n\na. voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer, het\n binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen,\n dan wel het voorhanden hebben of zich ontdoen van zodanige stoffen die zullen ontstaan\n tijdens het gebruik van splijtstoffen in een inrichting of uitrusting, ten aanzien\n waarvan een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, is vereist;\n\nb. voor het bereiden, voorhanden hebben, toepassen of zich ontdoen van radioactieve stoffen\n in overeenkomstige gevallen als bedoeld in artikel 17, derde lid;\n\nc. voor medische toepassingen, indien naar het oordeel van de Autoriteit het belang van\n de pati\u00ebnt onverwijlde toepassing van die stoffen vereist.\n\nIn gevallen als bedoeld in de eerste volzin is met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwetparagraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning.\n\n3 De artikelen 15c, eerste lid, 16 en 17a zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Vervallen per 16-11-2010]\n\n1 Aan een vergunning worden met inachtneming van de dienaangaande bij algemene maatregel\n van bestuur gestelde regelen de met het oog op de bescherming van mensen, dieren,\n planten en goederen nodige voorschriften verbonden. Voor zover door het verbinden\n van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit\n voor mensen, dieren, planten en goederen niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan\n de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die\n gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.\n\n2 Zodanige voorschriften kunnen de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen,\n die bij het voorschrift zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van\n zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de\n verplichting ingaat.\n\n3 Een vergunning kan ter bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen onder\n beperkingen worden verleend.\n\n4 De artikelen 18a tot en met 20a zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1995. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Onverminderd het in artikel 29 bepaalde kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld\n met betrekking tot radioactieve stoffen met het oog op de bescherming van mensen,\n dieren, planten en goederen of in het belang van de beveiliging van die stoffen.\n\n2 Hiertoe kunnen behoren:\n\na. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan degene, die bij de maatregel aangewezen\n radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft of toepast, dan wel zich\n daarvan ontdoet, moet voldoen;\n\nb. regelen betreffende de plaatsen, waar, de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder\n bij de maatregel aangewezen radioactieve stoffen mogen worden bereid, vervoerd, voorhanden\n gehouden of toegepast, en de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder men zich\n van deze stoffen mag ontdoen;\n\nc. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan vervoermiddelen, waarmede bij de maatregel\n aangewezen radioactieve stoffen worden vervoerd, moeten voldoen.\n\n3 Een algemene maatregel van bestuur, waarbij regelen als in het tweede lid, onder\n a, b of c, bedoeld worden gesteld, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen\n aan door bestuursorganen, die bij de maatregel zijn aangewezen, aan de betrokkene\n gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip\n bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.\n\n4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan\n een verplichting worden opgelegd tot het melden van bij die maatregel aangewezen handelingen.\n\n5 Ten aanzien van het bepaalde in het vierde lid zijn de artikelen 4.4, eerste lid, 4.5 en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder \u00abOnze Minister\u00bb wordt\n verstaan: Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur\n en Milieu.\n\n6 Indien bij een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt\n afgeweken van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze in zoverre\n buiten toepassing.\n\n1 Ieder, die zonder daartoe bevoegd te zijn radioactieve stoffen dan wel stoffen, waarvan\n hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het radioactieve stoffen zijn, onder zich heeft\n of krijgt, is verplicht daarvan terstond aangifte te doen bij de Autoriteit.\n\n2 De Autoriteit geeft van de gedane aangifte kennis aan de burgemeester van de gemeente,\n waar die goederen zich bevinden.\n\n3 De krachtens artikel\u00a058, eerste lid, onderdeel b, aangewezen ambtenaren en de Autoriteit zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd\n aanwezig bevonden radioactieve stoffen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking\n of berging dienen of hebben gediend, een last onder bestuursdwang op te leggen.\n\n4 Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen worden overgedragen aan\n een door de Autoriteit aan te wijzen instelling of persoon. Deze doet van de overdracht\n mededeling in de Staatscourant. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een aanwijzing.\n\n5 De artikelen 23 en 24 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de bescherming\n van mensen, dieren, planten en goederen regelen worden gesteld betreffende toestellen.\n\n2 Hiertoe kunnen behoren:\n\na. regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken,\n voor zover naar Ons oordeel het nut van het gebruik daarvan niet opweegt tegen de\n nadelige gevolgen voor de openbare gezondheid;\n\nb. regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken\n zonder vergunning;\n\nc. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan degene, die bij de maatregel aangewezen\n toestellen gebruikt, moet voldoen;\n\nd. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan bij de maatregel aangewezen toestellen\n moeten voldoen;\n\ne. regelen betreffende de plaatsen, waar, de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder\n bij de maatregel aangewezen toestellen mogen worden gebruikt;\n\nf. regelen, welke de verplichting inhouden tot melding van het gebruik van bij de maatregel\n aangewezen toestellen.\n\n3 In geval van toepassing van het tweede lid, onder b, zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing, voor zover dat bij die regelen is bepaald. De artikelen 15c, eerste lid, 16, eerste lid, en 17a zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder b, kan ter bescherming tegen nadelige\n gevolgen voor mensen, dieren, planten of goederen onder beperkingen worden verleend.\n\n5 Aan een vergunning als in het tweede lid, onder b, bedoeld kunnen voorschriften worden\n verbonden. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige\n gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen niet\n kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst\n mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan\n worden gevergd.\n\n6 Zodanige voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald,\n de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift\n zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens\n het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.\n\n7 De artikelen 18a tot en met 20a zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n8 Een algemene maatregel van bestuur, waarbij regelen als in het tweede lid, onder\n c, d of e, bedoeld worden gesteld, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen\n aan door bestuursorganen, die bij de maatregel zijn aangewezen, aan de betrokkene\n gestelde nadere eisen. Het vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.\n\n9 Indien bij een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt\n afgeweken van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze in zoverre\n buiten toepassing.\n\nDe voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur krachtens dit hoofdstuk wordt Ons gedaan door Onze Ministers van Infrastructuur\n en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Indien de maatregel betrekking\n heeft op medische stralingstoepassingen, wordt de voordracht mede door Onze Minister\n van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedaan.\n\n1 Indien ten aanzien van een inrichting als in artikel 15, onder b, bedoeld of ten aanzien van een uitrusting als in dat artikel, onder c, bedoeld,\n welke in een vaartuig of ander vervoermiddel is of wordt aangebracht, dan wel ten\n aanzien van splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of toestellen in strijd met\n het bij of krachtens deze wet bepaalde is gehandeld, kunnen de krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren, ingeval dit handelen naar hun oordeel ten gevolge heeft,\n dat personen door het verrichten van werkzaamheden in bepaalde ruimten of door het\n verblijf in die ruimten zich aan een aanmerkelijk gevaar blootstellen, de betrokkene\n bij beschikking bevelen een ieder, dan wel personen, behorende tot daarbij aangewezen\n categorie\u00ebn, te beletten werkzaamheden in die ruimten te verrichten of aldaar te verblijven.\n\n2 De ambtenaar, die een beschikking krachtens het eerste lid heeft vastgesteld, kan\n - zo nodig met behulp van de sterke arm - alle maatregelen treffen, die hij ter verzekering\n van de uitvoering van de beschikking nodig acht.\n\n3 Een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking heeft een werkingsduur van\n \u00e9\u00e9n week, tenzij v\u00f3\u00f3r het verstrijken van die termijn door de Autoriteit anders is\n bepaald.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende\n het meten van doses ioniserende straling en het bepalen van radioactieve besmetting,\n zomede betreffende de registratie daarvan.\n\n2 Hiertoe kunnen behoren:\n\na. regelen, welke voor bij de maatregel aangewezen personen de verplichting inhouden\n tot het bij zich dragen van een middel ter controle van de dosis ioniserende straling,\n waaraan zij blootgesteld zijn geweest;\n\nb. regelen, welke voor bij de maatregel aangewezen personen de verplichting inhouden\n tot het houden van een register, waarin wordt bijgehouden de dosis ioniserende straling,\n waaraan de houder is blootgesteld geweest;\n\nc. regelen, welke voor degene onder wiens verantwoordelijkheid de houder van een register\n als onder b bedoeld aan ioniserende straling blootgesteld is geweest, de verplichting\n inhouden tot het registreren van de dosis in dit register;\n\nd. regelen, welke voor bij de maatregelen aangewezen personen de verplichting inhouden\n tot het zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek in verband met stralingsgevaar;\n\ne. regelen, welke de verplichting inhouden apparaten, dienende tot het meten van doses\n ioniserende straling en tot het bepalen van radioactieve besmetting, te doen ijken.\n\n1 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur als in artikel 37 bedoeld wordt gedaan door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en, indien het\n een maatregel betreft met het oog op de arbeidsbescherming dan wel de medische aspecten\n van bescherming tegen ioniserende straling, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid\n onderscheidenlijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.\n\n2 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens het\n eerste lid, geregelde onderwerpen kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en,\n indien het een maatregel betreft met het oog op de arbeidsbescherming dan wel medische\n aspecten van bescherming tegen ioniserende straling, Onze Minister van Sociale Zaken\n en Werkgelegenheid onderscheidenlijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en\n Sport, nadere regels stellen.\n\n1 Indien naar het oordeel van de Autoriteit de bedrijfsvoering van een inrichting als\n bedoeld in artikel 15, onder b, ernstige tekortkomingen vertoont, treft zij alle maatregelen die zij met het oog\n op de omstandigheden geboden achten.\n\n2 Tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen behoren het treffen van de nodige\n technische, organisatorische, personele en administratieve voorzieningen.\n\n3 Indien de inrichting in gebruik is dan wel is bestemd voor gebruik bij de Nederlandse\n krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid, oefent\n de Autoriteit haar bevoegdheid uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie,\n onderscheidenlijk de verantwoordelijke autoriteit van de desbetreffende mogendheid.\n\nVoor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan\n onder:\n\na. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;\n\nb. ongeval: gebeurtenis\n\n1\u00b0. als gevolg waarvan straling vrijkomt of dreigt vrij te komen die tot een verhoogd\n risico leidt of kan leiden voor mens of milieu, of\n\n2\u00b0. die ter voorkoming of vermindering van een verhoogd stralingsrisico voor mens of milieu\n een geco\u00f6rdineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines\n vergt;\n\nc. categorie A-object:\n\n1\u00b0. een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, met uitzondering van een inrichting waarin uitsluitend splijtstoffen worden opgeslagen\n of verwerkt, alsmede een inrichting voor uraniumverrijking,\n\n2\u00b0. een ruimtevaartuig of een vervoermiddel met een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c,\n\n3\u00b0. inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, uitrustingen als bedoeld in artikel 15, onder c, alsmede inrichtingen of vervoermiddelen\n waarin of waarmee handelingen worden verricht als bedoeld in artikel 15, onder a,\n met betrekking tot splijtstoffen of ertsen voor zover bestemd voor of in gebruik bij\n de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid,\n of\n\n4\u00b0. een met een object als bedoeld onder 1\u00b0 tot en met 3\u00b0 en onder d vergelijkbaar object\n buiten Nederland;\n\nd. categorie B-object:\n\n1\u00b0. een inrichting voor uraniumverrijking,\n\n2\u00b0. een inrichting waarin uitsluitend splijtstoffen of radioactieve stoffen worden opgeslagen\n of verwerkt,\n\n3\u00b0. een inrichting waarin radioactieve stoffen kunnen worden bereid of toegepast,\n\n4\u00b0. een inrichting waarin zich toestellen bevinden,\n\n5\u00b0. een vervoermiddel waarin zich splijtstoffen of ertsen bevinden, of\n\n6\u00b0. een vervoermiddel waarin zich radioactieve stoffen of toestellen bevinden;\n\ne. radiologische noodsituatie: een situatie die een dringend optreden vereist om mensen,\n dieren, planten en goederen tegen blootstelling aan ioniserende straling te beschermen;\n\nf. interventie: een verrichting, bestaande uit het treffen van maatregelen bij stralingsbronnen,\n stralingsroutes en mensen, dieren, planten en goederen, ter voorkoming of vermindering\n van de blootstelling aan ioniserende straling van mensen, dieren, planten en goederen\n ten gevolge van:\n\n1\u00b0. een radiologische noodsituatie, of\n\n2\u00b0. een langdurige blootstelling tengevolge van een radiologische noodsituatie of een\n handeling of werkzaamheid met splijtstoffen, radioactieve stoffen of toestellen die\n in het verleden heeft plaatsgevonden.\n\n1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding\n van interventies en voor de co\u00f6rdinatie en uitvoering daarvan. Bij of krachtens algemene\n maatregel van bestuur kunnen omtrent deze voorbereiding, uitvoering en co\u00f6rdinatie\n regels worden gesteld.\n\n2 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door Onze Minister en Onze\n Minister wie het aangaat.\n\n1 Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zich een ongeval voordoet met een\n categorie A- of B-object is verplicht dit terstond te melden aan de burgemeester van\n de gemeente, waar hij zich bevindt en aan de Autoriteit.\n\n2 De exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, verschaft de burgemeester en de Autoriteit, al of niet op hun verzoek, onverwijld\n alle informatie die bij de uitoefening van hun taak nodig is.\n\n1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding\n van de organisatie ten behoeve van een doelmatige bestrijding van ongevallen binnen\n of buiten Nederland met categorie A-objecten en voor de co\u00f6rdinatie van die bestrijding.\n Zij bevorderen voorts in het bijzonder het houden van oefeningen en de totstandkoming\n van afspraken, die nodig zijn voor een doelmatige bestrijding van deze ongevallen.\n\n2 Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor de voorbereiding van\n de organisatie ten behoeve van een doelmatige bestrijding van ongevallen met categorie\n B-objecten. De burgemeester is verantwoordelijk voor de co\u00f6rdinatie van die bestrijding.\n\nDe voorbereiding door het bestuur van de veiligheidsregio van de bestrijding van ongevallen\n met categorie A-objecten en categorie B-objecten geschiedt overeenkomstig paragraaf\u00a03 van de Wet veiligheidsregio\u2019s. Bij de voorbereiding houdt het bestuur van de veiligheidsregio rekening met de,\n overeenkomstig artikel 40, eerste lid, tot stand gekomen afspraken.\n\n1 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister wie het aangaat, gelet op de meer\n dan plaatselijke betekenis van een ongeval met een categorie B-object, zoveel mogelijk\n na overleg met de burgemeester van de gemeente waar zich dat ongeval heeft voorgedaan\n en de voorzitter van de veiligheidsregio, besluiten dat een ongeval met een categorie\n B-object wordt bestreden als een ongeval met een categorie A-object.\n\n2 De burgemeester van de gemeente waar zich dat ongeval heeft voorgedaan, of de voorzitter\n van de veiligheidsregio kan Onze Minister verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid,\n bedoeld in het eerste lid.\n\n1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, dragen er zorg voor dat de Nederlandse\n bevolking op passende wijze informatie wordt verstrekt over mogelijke ongevallen met\n een categorie A-object, de maatregelen ter voorkoming en bestrijding daarvan, daaronder\n begrepen maatregelen ter bescherming van de gezondheid, en de bij deze ongevallen\n te volgen gedragslijn.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval betrekking op:\n\na. gegevens inhoudende basiskennis over radioactiviteit en de gevolgen daarvan op mens\n en milieu;\n\nb. de gevaren en de gevolgen van een ongeval;\n\nc. de wijze waarop de bevolking bij een ongeval wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden\n en beschermd;\n\nd. de wijze waarop de bevolking dreigend gevaar kan herkennen;\n\ne. de door de bevolking te volgen gedragslijn en de maatregelen die zij bij een ongeval\n dient te treffen om de schadelijke gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken.\n\n3 De verschaffing van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, geschiedt ten minste \u00e9\u00e9n maal per jaar en daarnaast wanneer in de beschreven maatregelen\n significante wijzigingen worden aangebracht. Voor zover nodig wordt de te verstrekken\n informatie dan bijgewerkt.\n\n4 De verschaffing van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, geschiedt ten minste \u00e9\u00e9n maal per vijf jaar en daarnaast wanneer in de beschreven\n maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht. Voor zover nodig wordt de\n te verstrekken informatie dan bijgewerkt.\n\n5 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat verschaffen de informatie, bedoeld\n in het vierde lid, eerder en werken deze eerder bij, indien naar hun oordeel ontwikkelingen\n in de kennis over de veiligheid, over de beoordeling van risico\u2019s of over een doelmatige\n ongevallenbestrijding hiertoe nopen.\n\n1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, dragen er zorg voor dat de bevolking\n die wordt getroffen door een ongeval met een categorie A-object of door een ongeval\n met een categorie B-object dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een categorie A-object wordt bestreden, onverwijld en bij herhaling\n doelmatige informatie wordt verstrekt over de te volgen gedragslijn en de maatregelen\n die zijn getroffen ter bestrijding van dat ongeval, daaronder begrepen maatregelen\n ter bescherming van de gezondheid.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval betrekking op:\n\na. het ongeval, met name over de oorzaak, de omvang en de te verwachten gevolgen voor\n mens en milieu, alsmede over het te verwachten verloop van het ongeval;\n\nb. de wijze waarop de bevolking wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden en beschermd;\n\nc. instructies aan de bevolking die afhankelijk van de aard van het ongeval betrekking\n kunnen hebben op onder meer het gebruik van verontreinigde levensmiddelen, de hygi\u00ebne\n en ontsmetting, het verblijf binnenshuis, distributie en gebruik van beschermende\n stoffen en evacuatie;\n\nd. de diensten of personen bij wie nadere informatie kan worden ingewonnen.\n\n1 De Autoriteit draagt er zorg voor dat de Nederlandse bevolking op passende wijze,\n in ieder geval langs elektronische weg op een algemeen toegankelijke wijze, informatie\n wordt verstrekt over ongewone gebeurtenissen binnen inrichtingen als bedoeld in artikel\u00a015, onder\u00a0b, en, voor zover daarover informatie beschikbaar is, over ongewone gebeurtenissen\n binnen vergelijkbare buitenlandse inrichtingen in de nabijheid van Nederland.\n\n2 De Autoriteit bericht Onze Minister jaarlijks v\u00f3\u00f3r 1\u00a0juli over de ongewone gebeurtenissen\n die in het voorgaande jaar hebben plaatsgevonden.\n\n3 Bij de informatieverstrekking en het bericht wordt in ieder geval ingegaan op de oorzaak,\n omvang en gevolgen van de ongewone gebeurtenissen, alsmede op de bij de ongewone gebeurtenissen\n genomen maatregelen.\n\nOnze Minister, Onze Minister wie het aangaat, en het bestuur van de veiligheidsregio\n dragen er zorg voor dat de personen werkzaam bij diensten of organisaties die kunnen\n worden ingeschakeld bij de bestrijding van een ongeval met een categorie A-object\n of van een ongeval met een categorie B-object dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een categorie A-object wordt bestreden, regelmatig worden ge\u00efnformeerd\n over de tot deze categorie behorende ongevallen, over de risico\u2019s die zij bij de uitvoering\n van hun taak lopen, en over de daarbij te nemen voorzorgsmaatregelen.\n\n1 De verstrekking van informatie aan de bevolking en aan personen die bij de bestrijding\n van een ongeval met een categorie B-object zijn betrokken, geschiedt overeenkomstig\n het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7 en 46 van de Wet veiligheidsregio\u2019s.\n\n2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de door hem verstrekte\n informatie in overeenstemming is met de informatie, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onder a en b.\n\n1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object of met een categorie B-object\n dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een A-object wordt bestreden, stelt Onze Minister wie het aangaat,\n regels of treft hij maatregelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, om de gevolgen\n van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde regels en maatregelen kunnen onder meer betrekking\n hebben op:\n\na. de toegang van mensen, dieren, planten of goederen tot het verontreinigde gebied,\n\nb. het verblijf binnenshuis van mens en dier,\n\nc. het brengen van mensen, dieren, planten of goederen binnen het verontreinigde gebied\n naar elders binnen of buiten het verontreinigde gebied,\n\nd. het uitwendig ontsmetten en het behandelen van inwendige besmetting van mensen, alsmede\n het verstrekken van beschermende stoffen aan mensen,\n\ne. het in verband met stralingsgevaar onderwerpen van personen of dieren aan een geneeskundig\n of veterinair onderzoek,\n\nf. het begraven, verbranden, bewaren, behandelen of vervoeren van lijken van personen,\n die mogelijk radioactief besmet zijn,\n\ng. het in beslag nemen of het vernietigen van dieren, planten en goederen, die mogelijk\n radioactief besmet zijn,\n\nh. het ontsmetten van dieren of goederen,\n\ni. het versnellen van de afvoer of het doorspoelen van verontreinigd oppervlaktewater,\n\nj. het beschermen van oppervlaktewater en de drinkwatervoorziening,\n\nk. het onttrekken van primair slib aan het slibverwerkingsproces, of het verbieden of\n beperken van het gebruik van oppervlaktewater, en\n\nl. het telen en oogsten van land- en tuinbouwprodukten, het sluiten van kassen, het weiden,\n vangen en slachten van dieren en het vissen.\n\n3 Onze Minister wie het aangaat, stelt geen regels en treft geen maatregelen dan na\n overleg met Onze Minister alsmede met de voorzitter van de veiligheidsregio en de\n commissaris van de Koning, die hierbij in het bijzonder betrokken zijn, tenzij de\n vereiste spoed zich daartegen verzet.\n\n1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object, als bedoeld in artikel 38, onderdeel c, onder 1\u00b0 of 2\u00b0, kan de Autoriteit degene die het daarbij betrokken object onder zijn beheer heeft,\n bij beschikking bevelen de maatregelen te nemen die naar haar oordeel nodig zijn om\n de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.\n\n2 Tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen behoren het stilleggen van de\n betrokken inrichting, het buiten werking stellen van de betrokken uitrusting of het\n be\u00ebindigen van het verblijf van het betrokken vervoermiddel in Nederland.\n\n3 De burgemeester van de gemeente waar zich het ongeval heeft voorgedaan kan de Autoriteit\n verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. Op dit verzoek\n wordt zo spoedig mogelijk beschikt.\n\n4 Van een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking wordt mededeling gedaan\n door toezending van een afschrift aan de burgemeester van de gemeente, waar zich het\n ongeval heeft voorgedaan.\n\n1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object, als bedoeld in artikel 38, onderdeel c, onder 3\u00b0, kan Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister\n van Veiligheid en Justitie, degene die het daarbij betrokken object onder zijn beheer\n heeft, bij beschikking bevelen de maatregelen te nemen die naar zijn oordeel nodig\n zijn om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.\n Artikel 47, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 De burgemeester van de gemeente waar zich het ongeval heeft voorgedaan, kan Onze\n Minister van Defensie verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in het\n eerste lid. Op dit verzoek wordt zo spoedig mogelijk beschikt.\n\n3 \nArtikel\u00a047, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n1 De commissaris van de Koning, de burgemeester, de voorzitter van de veiligheidsregio\n en het dagelijks bestuur van het waterschap en van andere openbare lichamen verlenen,\n op verzoek van Onze Minister wie het aangaat, medewerking aan de uitvoering of handhaving\n van de in artikel 46, eerste lid, bedoelde regels en maatregelen.\n\n2 Onze Minister wie het aangaat, geeft van de regels en maatregelen, bedoeld in artikel 46, eerste lid, onmiddellijk kennis aan de commissaris van de Koning, aan de burgemeester, aan de\n voorzitter van de veiligheidsregio en, voor zover nodig, aan het dagelijks bestuur\n van het waterschap en van andere openbare lichamen.\n\n1 Onze Minister wie het aangaat, trekt, zodra de omstandigheden dit toelaten, de regels\n in en be\u00ebindigt de getroffen maatregelen.\n\n2 Indien de krachtens artikel 46, eerste lid, gestelde regels of getroffen maatregelen met onmiddellijke ingang in werking moeten\n treden of van kracht moeten worden, kan met het oog daarop bekendmaking plaatsvinden\n door middel van de locale, regionale of landelijke omroep.\n\n1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan naar aanleiding van een ongeval met een\n categorie A-object bij verordening voorschriften vaststellen of kan, zonodig met behulp\n van de sterke arm, maatregelen treffen om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk\n te beperken of ongedaan te maken. De voorschriften en maatregelen kunnen onder meer\n betrekking hebben op de onderwerpen, bedoeld in artikel 46, tweede lid.\n\n2 De voorzitter van de veiligheidsregio deelt de voorschriften of maatregelen die hij\n krachtens het eerste lid heeft vastgesteld of getroffen, onmiddellijk mee aan Onze\n Minister, Onze Minister wie het aangaat, de commissaris van de Koning en de Autoriteit.\n\n3 De voorzitter van de veiligheidsregio trekt de door hem vastgestelde voorschriften\n in en be\u00ebindigt de door hem getroffen maatregelen, zodra Onze Minister wie het aangaat,\n overeenkomstige regels stelt of overeenkomstige maatregelen treft krachtens artikel 46, eerste lid, of aan de voorzitter van de veiligheidsregio meedeelt dat de door deze vastgestelde\n voorschriften moeten worden ingetrokken of de door hem getroffen maatregelen moeten\n worden be\u00ebindigd. Onze Minister wie het aangaat, handelt hierbij voor zover mogelijk\n in overleg met de voorzitter van de veiligheidsregio.\n\n4 \nArtikel 49a is van overeenkomstige toepassing.\n\nDe burgemeester deelt de bevelen en algemeen verbindende voorschriften die hij op\n grond van artikel 175 onderscheidenlijk 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object heeft gegeven, onmiddellijk mee aan Onze\n Minister, Onze Minister wie het aangaat, de commissaris van de Koning en de Autoriteit.\n\n1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie B-object, treft de beheerder van\n het oppervlaktewater maatregelen, zonodig met behulp van de sterke arm, die naar zijn\n oordeel nodig zijn om de gevolgen voor het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken\n of ongedaan te maken.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen in ieder geval betrekking hebben\n op:\n\na. het versnellen van de afvoer of het doorspoelen van verontreinigd oppervlaktewater,\n\nb. het beschermen van oppervlaktewater en de drinkwatervoorziening, en\n\nc. het onttrekken van primair slib aan het slibverwerkingsproces, of het verbieden of\n beperken van het gebruik van oppervlaktewater.\n\n3 De artikelen 49a, 49b, derde lid, en 49c zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Het in het derde lid aangewezen bestuursorgaan kan regels stellen, waarbij wordt bepaald\n dat een vergoeding kan worden toegekend indien de vaststelling vooraf of zich uit\n de toepassing van artikel 46, 49b of 49d of uit de toepassing van artikel 175 of 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object al dan niet schade voordoet, zou leiden\n tot onredelijke vertraging in de behandeling van de aanvraag van schadevergoeding\n op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht of tot kosten ten aanzien waarvan in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de\n belanghebbende deze draagt.\n\n2 Een vergoeding krachtens het eerste lid kan alleen aan de belanghebbende worden toegekend\n onder de voorwaarde dat hij voor het toegekende bedrag de rechten die hij terzake\n van de door hem geleden schade tegenover derden heeft, overdraagt aan het bestuursorgaan\n dat de vergoeding toekent.\n\n3 Regels als bedoeld in het eerste lid worden gesteld door:\n\na. Onze Minister wie het aangaat, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing\n van artikel 46;\n\nb. de gemeenteraad, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 49b of van de toepassing van artikel 175 of 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object;\n\nc. de beheerder van het oppervlaktewater indien het betreft schade ten gevolge van de\n toepassing van artikel 49d.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 23-02-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-09-1980]\n\n[Vervallen per 01-09-1980]\n\n[Vervallen per 01-09-1980]\n\n[Vervallen per 01-09-1980]\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:\n\na. de bij besluit van de Autoriteit aangewezen ambtenaren die deel uitmaken van het personeel,\n bedoeld in artikel\u00a010;\n\nb. de bij besluit van Onze Ministers, wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.\n\n2 Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid\n wijzen, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, ambtenaren aan\n belast met het meten van doses ioniserende straling en het bepalen van radioactieve\n besmetting, alsmede met de in artikel 37 bedoelde registratie daarvan.\n\n3 Met de uitoefening van de in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid bedoelde\n taken zijn mede belast de door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport\n daartoe aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Warenwet.\n\n4 Onze betrokken Ministers stellen regelen betreffende de taakvervulling van de krachtens\n het eerste lid, onderdeel b, en het tweede en derde lid aangewezen ambtenaren.\n\n5 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt mededeling gedaan\n door plaatsing in de Staatscourant.\n\n1 De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 58, tweede en derde lid, bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in artikel 58, tweede lid, bedoelde taken.\n\n2 De in artikel 58, eerste, tweede en derde lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een\n woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-10-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n1 De Autoriteit kan personen, die zijn aangewezen om de naleving van internationale\n overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, geheel of\n gedeeltelijk betrekking hebbende op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende\n straling, te controleren, toelaten deze taak te vervullen.\n\n2 De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde\n personen.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde\n apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, met dien\n verstande dat bedoelde personen daarbij vergezeld zijn van een ambtenaar als bedoeld\n in artikel 58.\n\n4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\nHet bevoegd gezag is bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter handhaving van de artikelen 59, eerste lid, en 65, tweede lid, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een\n krachtens artikel 58, tweede en derde lid, aangewezen ambtenaar of een krachtens artikel 65 toegelaten persoon.\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter uitvoering van\n internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten,\n geheel of gedeeltelijk betrekking hebbende op het gebied van de kernenergie of van\n de ioniserende straling.\n\n2 Hiertoe kunnen behoren:\n\na. regelen, welke een verbod inhouden hulpstoffen of hulptoestellen, welke voor de vrijmaking\n van kernenergie of voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen\n dienstig kunnen zijn, voorhanden te hebben dan wel binnen of buiten Nederlands grondgebied\n te brengen zonder vergunning;\n\nb. regelen, welke de verplichting inhouden tot mededeling van daarbij aangewezen gegevens.\n\n3 In geval van toepassing van het tweede lid, onder a, is artikel 16 van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Aan een vergunning als in het tweede lid, onder a, bedoeld kunnen voorschriften worden verbonden.\n\n5 Zodanige voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald,\n de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift\n zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens\n het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.\n\n6 Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder a, kan te allen tijde worden ingetrokken op grond van gewichtige redenen aan het algemeen\n belang ontleend. De aan een vergunning verbonden voorschriften kunnen te allen tijde\n worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.\n\nBij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van\n de geheimhouding van:\n\na. gegevens, hulpmiddelen en materialen voor:\n\n1\u00b0. de vrijmaking van kernenergie,\n\n2\u00b0. de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen en\n\n3\u00b0. de beveiliging van bij die maatregel aangewezen categorie\u00ebn van splijtstoffen, ertsen,\n radioactieve stoffen en inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b,\n\nvoor zover deze, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het\n bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen, dan wel door\n Onze Ministers, wie het aangaat, zijn aangewezen;\n\nb. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen\n en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden door Onze\n Ministers, wie het aangaat, zijn aangewezen.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke taken worden verricht\n door een deskundige en worden regels gesteld met betrekking tot de vaardigheden en\n bekwaamheden, waaraan deskundigen moeten voldoen.\n\n2 Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij aangewezen taken slechts mogen worden\n verricht door een persoon die met het oog op de uitvoering van die taken is ingeschreven\n in een door de Autoriteit beheerd register.\n\n3 De Autoriteit beslist op de aanvraag voor inschrijving in een register als bedoeld\n in het tweede lid. Zij is bevoegd de inschrijving door te halen.\n\n4 Een inschrijving in een register geldt voor een bepaalde tijd. Aan een inschrijving\n kunnen voorschriften worden verbonden.\n\n5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de eisen\n met betrekking tot vaardigheden en bekwaamheden waaraan een persoon moet voldoen om\n als deskundige in een register te kunnen worden ingeschreven.\n\n6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over\n de inschrijving in een register, die in ieder geval betrekking kunnen hebben op:\n\na. de wijze waarop de aanvraag voor inschrijving in een register wordt gedaan en de door\n de aanvrager te verschaffen gegevens en bescheiden;\n\nb. de gronden waarop en de gevallen waarin de inschrijving kan worden geweigerd, doorgehaald\n of geschorst;\n\nc. de vergoeding die is verschuldigd in verband met de inschrijving in een register;\n\nd. het beheer van een register.\n\n[Vervallen per 01-08-2017]\n\n[Vervallen per 01-08-2017]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Vervallen per 01-08-2017]\n\n[Vervallen per 01-08-2017]\n\n1 Een krachtens deze wet verleende vergunning is persoonlijk.\n\n2 Na het overlijden van een vergunninghouder blijft de vergunning gedurende vier weken\n van kracht ten behoeve van diens rechtverkrijgenden, die het bedrijf voortzetten,\n mits door of namens hen binnen een week na dit overlijden daarvan aan de Autoriteit\n kennis wordt gegeven onder opgaaf van de namen van hen, die het bedrijf voortzetten.\n Wanneer binnen deze vier weken een aanvraag om een nieuwe vergunning is ingediend,\n blijft eerstbedoelde vergunning verder van kracht totdat op die aanvraag onherroepelijk\n is beslist. Gedurende het van kracht blijven van de vergunning kan zij overeenkomstig\n de artikelen 19 tot en met 20a worden gewijzigd of ingetrokken.\n\n3 De vergunninghouder kan de vergunning geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen,\n indien daarvoor toestemming is gegeven door de Autoriteit. Aan de toestemming kunnen\n voorschriften worden verbonden.\n\nOp een overeenkomst, gesloten door de eigenaar van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, met de Staat der Nederlanden, die verband\n houdt met die inrichting, is artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in dat artikel bedoelde\n rechtsgevolgen mede zullen gelden voor verplichtingen van eerstgenoemde partij om\n ten aanzien van die inrichting iets te doen.\n\n[Vervallen per 01-01-2024]\n\n1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij of krachtens andere wetten gestelde\n regelen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard, voor zover de belangen,\n welke die regelen beogen te beschermen, naar Ons oordeel in voldoende mate door toepassing\n van deze wet kunnen worden beschermd.\n\n2 Indien Wij niet binnen twaalf weken na het in werking treden van een algemene maatregel\n van bestuur, waarbij bepalingen van een andere wet geheel of gedeeltelijk buiten toepassing\n zijn verklaard, aan de Staten-Generaal een voorstel van wet tot wijziging van die\n wet of tot afwijking daarvan hebben doen toekomen of indien zodanig voorstel wordt\n ingetrokken of verworpen, trekken Wij de maatregel onverwijld in.\n\nIndien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van\n de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.\n\nDe bij de toepassing van deze wet betrokken personen zijn verplicht in bij algemene\n maatregel van bestuur bepaalde gevallen en overeenkomstig daarbij gestelde regelen\n bij de maatregel vastgestelde bedragen aan de staat te betalen als bijdrage in de\n aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten.\n\n1 Wij kunnen ten behoeve van instellingen van wetenschap of in het belang van de landsverdediging\n van de in de artikelen 15 en 29 vervatte verboden:\n\na. bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen;\n\nb. op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.\n\n2 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden, welke naar\n Ons oordeel nodig zijn met het oog op de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen.\n\n1 Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel\u00a04, 14, 15c, 15f, 16, 17, 17a, 18a, 21, 29, 32, 34, 37, 38a, 67, 68, 73 of 75 wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant bekendgemaakt.\n Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden binnen een bij die bekendmaking vast te\n stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk\n ter kennis te brengen van Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu, van Sociale\n Zaken en Werkgelegenheid en, behoudens ingeval het een maatregel krachtens artikel\u00a021\n betreft, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.\n\n2 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat hij\n is vastgesteld, toegezonden aan beide kamers der Staten-Generaal. Hij treedt niet\n eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.\n\n3 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 67, geregelde onderwerpen kunnen Onze betrokken Ministers nadere regelen stellen.\n\n4 Hetgeen ingevolge deze wet bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld,\n kan in afwijking daarvan bij ministeri\u00eble regeling worden geregeld, indien de regels\n uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een\n voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, tenzij voor\n een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of de wet noodzakelijk\n is. Op de vaststelling van een ministeri\u00eble regeling zijn de artikelen 26 en 35 van overeenkomstige toepassing.\n\nEen gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze\n wet verleende vergunning, is verboden.\n\n[Vervallen per 01-04-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-1995]\n\nDegene die:\n\na. splijtstoffen of ertsen vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten Nederlands\n grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking stelt dan wel zich deze verschaft\n of zich daarvan ontdoet,\n\nb. een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden\n vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, opricht,\n in werking brengt, in werking houdt of wijzigt,\n\nc. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of een ander vervoermiddel door middel van\n kernenergie voort te bewegen, daarin aanbrengt of aangebracht houdt, dan wel zodanige\n daarin aangebrachte uitrusting in werking brengt, in werking houdt of wijzigt,\n\nd. radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten\n Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking stelt, dan wel zich\n deze verschaft of zich daarvan ontdoet,\n\ne. ioniserende stralen uitzendende toestellen vervaardigt, vervoert, voorhanden heeft,\n toepast, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking\n stelt, dan wel zich een zodanig toestel verschaft of zich daarvan ontdoet,\n\nmet een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt gestraft met gevangenisstraf van\n ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.\n\n1 Indien van het opzettelijk handelen in strijd met het bij of krachtens de artikelen 15, 21, 26, of 76a, voor zover betrekking hebbend op een vergunning als bedoeld in artikel 15, bepaalde gevaar voor ernstig lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke schade\n aan goederen of het milieu te duchten is, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf\n van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.\n\n2 Indien van het opzettelijk handelen in strijd met het bij of krachtens de artikelen 15, 21, 26 of 76a, voor zover betrekking hebbend op een vergunning als bedoeld in artikel 15, bepaalde levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten\n gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke\n van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.\n\n3 De samenspanning tot de in het eerste en tweede lid omschreven misdrijven, te begaan\n met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de\n vijfde categorie. Artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.\n\nIn geval van vervolging wegens een strafbaar feit, vallende onder de omschrijvingen\n van artikel 7, eerste lid, onder a en d, van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York\n tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981,\n 7), zoals gewijzigd bij de op 8\u00a0juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Wijziging van\n dat verdrag (Trb. 2006, 81), op grond van een der bevoegdheidsregels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, of artikel 8, tweede lid, van dat Verdrag, wordt bij de toepassing van deze wet\n\na. elk handelen zonder vergunning te verlenen door het bevoegd gezag van een Staat, Partij\n bij dat Verdrag, of in strijd met de in zulk een Staat geldende voorschriften gelijk\n gesteld met eenzelfde handelen zonder vergunning te verlenen ingevolge deze wet of\n in strijd met overeenkomstige bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften,\n\nb. het binnen of buiten het grondgebied van een Staat, Partij bij dat Verdrag, brengen\n of doen brengen gelijk gesteld met het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen\n of doen brengen, en\n\nc. de veiligheid van de Staat gelijk gesteld met de veiligheid van een vreemde Staat,\n Partij bij dat Verdrag.\n\nBij veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in de artikelen 79 en 80, derde lid, alsmede bij veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in artikel 80, tweede\n lid, begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3\u00b0, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.\n\nDe in de artikelen 79 en 80 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.\n\nIngeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld met gebruikmaking van door\n het Internationaal Atoomenergieagentschap vastgestelde veiligheidsnormen, kan overtreding\n van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met\n een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend\n gemaakt.\n\n1 Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn,\n onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 58 bedoelde ambtenaren, voor zover zij bij besluit van Onze Minister van Veiligheid\n en Justitie zijn aangewezen. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van\n de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan\n of ondernomen door henzelf.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\nMet betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de\n artikelen 18.418.4a, en 18.10 van de Omgevingswet van toepassing.\n\n1 De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 83 bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in dat artikel bedoelde taken.\n\n2 De in artikel 83 bedoelde ambtenaren zijn bij de uitoefening van de in dat artikel bedoelde taken\n bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder\n toestemming van de bewoner.\n\nDe Autoriteit is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving\n van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, voor zover het het werkterrein\n van de Autoriteit betreft en voor zover die bevoegdheid niet al voortvloeit uit andere\n voorschriften van deze wet.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nKrachtens de Hinderwet voor inrichtingen als in artikel 15, onder b, bedoeld verleende vergunningen worden geacht te zijn verleend op grond van deze\n wet.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nDe R\u00f6ntgenstralenwet (Stb. 1931, 299) wordt ingetrokken.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Kernenergiewet.\n\n1 \nHoofdstuk II van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.\n\n2 Haar onderscheidene overige bepalingen treden in werking op door Ons te bepalen tijdstippen.\n De voordrachten hiertoe worden Ons gedaan door Onze Ministers, wie het aangaat, de\n Centrale Raad gehoord.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 21 februari 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,\n\nJ. CALS.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002402/

wetten.nl - Regeling - Uitvoering van artikel 13a, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 8 mei 1959 (Stb. 287), houdende regelen betreffende de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 5 van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) - BWBR0002403

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoering van artikel 13a, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 8 mei 1959 (Stb. 287), houdende regelen betreffende de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 5 van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407) - BWBR0002403", "content": "Uitvoering van artikel 13a, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 8 mei 1959\n (Stb. 287), houdende regelen betreffende de schadeloosstelling, bedoeld in artikel\n 5 van de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407)\n\nDe Staatssecretaris van Economische Zaken,\n\nGelet op artikel 13a, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 8 mei 1959 (Stb.\n 287), houdende regelen betreffende de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 5 van\n de wet van 10 juli 1952 (Stb. 407), ter verzekering van het beschikbaar blijven van\n goederen voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband\n houdende buitengewone omstandigheden,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 11-06-2005]\n\n1 Het tarief, overeenkomstig hetwelk ingevolge artikel 13a, tweede lid, van hogergenoemd Koninklijk besluit de schade wordt vergoed, die een\n rechthebbende lijdt als gevolg van het voldoen aan een ten aanzien van een motorrijtuig\n gegeven bevel, als in dat artikellid bedoeld, wordt vastgesteld als volgt:\n\nSoort motorrijtuigen\n\nPer uur\n\nVermeerderd met per km\n\n2A. Motorrijtuigen voor personenvervoer\n\nf 2,25\n\nf 0,15\n\n2B. andere motorrijtuigen: met een laadvermogen in kg\n\nVermeerderd met per km\n\nVermeerderd met per km\n\nt/m\n\n1000\n\n2,80\n\n0,19\n\nvan\n\n1001\n\nt/m\n\n1500\n\n2,90\n\n0,21\n\n1501\n\n\"\n\n2000\n\n3, \u2014\n\n0,23\n\n2001\n\n\"\n\n3000\n\n3,15\n\n0,25\n\n3001\n\n\"\n\n4000\n\n3,30\n\n0,28\n\n4001\n\n\"\n\n5000\n\n3,45\n\n0,31\n\n5001\n\n\"\n\n6000\n\n3,60\n\n0,34\n\n6001\n\n\"\n\n7000\n\n3,75\n\n0,37\n\n7001\n\n\"\n\n8000\n\n3,90\n\n0,41\n\n8001\n\n\"\n\n9000\n\n4,05\n\n0,45\n\n9001\n\n\"\n\n10000\n\n4,20\n\n0,43\n\n10001\n\n\"\n\n11000\n\n4,35\n\n0,52\n\n11001\n\n\"\n\n12000\n\n4,50\n\n0,56\n\n12001\n\n\"\n\n13000\n\n4,70\n\n0,59\n\n13001\n\n\"\n\n14000\n\n4,90\n\n0,63\n\n14001\n\n\"\n\n15000\n\n5,10\n\n0,67\n\n15001\n\n\"\n\n16000\n\n5,30\n\n0,71\n\n16001\n\n\"\n\n17000\n\n5,50\n\n0,75\n\n17001\n\n\"\n\n18000\n\n5,70\n\n0,79\n\n18001\n\n\"\n\n19000\n\n5,90\n\n0,83\n\n19001\n\n\"\n\n20000\n\n6,10\n\n0,87\n\n2 Voor de toepassing van het tarief worden gedeelten van uren naar boven afgerond tot\n halve uren.\n\n[Regeling vervallen per 11-06-2005]\n\n1 Deze beschikking wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.\n\n2 Zij treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking.\n\n's-Gravenhage, 1 maart 1963\n\nStaatssecretaris\n\nF. J. W. Gijzels"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002403/

wetten.nl - Regeling - Besluit uitoefening artsenijbereidkunst - BWBR0002404

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit uitoefening artsenijbereidkunst - BWBR0002404", "content": "Besluit van 1 maart 1963, houdende voorschriften, als bedoeld in artikel 26, onder\n a, b, c en d van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 3 december\n 1962, Directie Volksgezondheid, Afdeling Gezondheidsbescherming, No. 19047;\n\nGelet op artikel 26, onder a, b, c en d, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (Stb. 1958, 408);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 16 januari 1963, no. 36);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van\n 20 februari 1963, no. 51269, Directie Volksgezondheid, Afdeling Gezondheidsbescherming;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nVoor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:\n\na. \"wet\": Wet op de Geneesmiddelenvoorziening;\n\nb. \"inschrijving\": inschrijving, bedoeld in artikel 14 van de wet.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Bij een verzoek tot inschrijving als gevestigd apotheker moeten door de verzoeker\n worden overgelegd:\n\na. opgave van het perceel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, tweede volzin, van de wet;\n\nb. een plattegrond van de apotheek met vermelding van de bestemming der ruimten en/of\n lokalen;\n\nc. opgave van het perceel, waar de verzoeker woont, benevens een gewaarmerkt afschrift\n van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betreffende\n gemeente;\n\nd. een door de verzoeker ondertekende verklaring, waaruit moet blijken, of hij de artsenijbereidkunst\n al dan niet in dienstbetrekking, maatschap of andere vorm van associatie met derden\n zal uitoefenen;\n\ne. ingeval de verzoeker een persoon is, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c-f, een door de werkgever ondertekende verklaring, waaruit ten genoegen van de inspecteur\n moet blijken, dat de verzoeker in staat wordt gesteld de artsenijbereidkunst in onafhankelijkheid\n en naar behoren uit te oefenen.\n\n2 Indien het verzoek strekt tot inschrijving voor een in een ziekenhuis ondergebrachte\n apotheek, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de wet of voor een apotheek, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder b, van dit besluit, moeten door de verzoeker worden overgelegd:\n\na. een opgave en een bewijs, als bedoeld in het eerste lid onder c;\n\nb. een door de werkgever ondertekende verklaring, als bedoeld in het eerste lid, onder\n f.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Bij een verzoek tot inschrijving als waarnemend apotheker, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet, moeten door de verzoeker worden overgelegd:\n\na. opgave van de apotheek, waarop het verzoek tot waarneming betrekking heeft;\n\nb. een verklaring, waarin door of namens de apotheker, in wiens apotheek de uitoefening\n der artsenijbereidkunst zal worden waargenomen, of door of namens diens rechtverkrijgenden,\n wordt medegedeeld, dat en om welke reden waarneming wordt gewenst;\n\n2 Indien de inspecteur de in artikel 21 van de wet bedoelde toestemming verleent, schrijft hij de verzoeker in.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nBij een verzoek tot inschrijving als tweede apotheker moeten door de verzoeker worden\n overgelegd:\n\na. opgave van de apotheek, waarin door hem de artsenijbereidkunst zal worden uitgeoefend;\n\nb. indien een overeenkomst bestaat, als bedoeld in artikel 20 van de wet, een door hem en de gevestigde apotheker ondertekend afschrift van die overeenkomst.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nBij een verzoek tot inschrijving als apotheekhoudend geneeskundige moeten door de\n verzoeker worden overgelegd:\n\na. opgave van het perceel, bedoeld in artikel 14, eerste lid, tweede volzin, van de wet;\n\nb. een plattegrond van de apotheek met vermelding van de bestemming der ruimten en/of\n lokalen;\n\nc. opgave van het perceel, waar de geneeskundige woont, benevens een gewaarmerkt afschrift\n van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de betreffende\n gemeente;\n\nd. ingeval een vergunning als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet, is verleend, een gewaarmerkt afschrift van deze vergunning;\n\ne. een door de verzoeker ondertekende verklaring, dat de apotheek uitsluitend aan hem\n toebehoort.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nBij een verzoek tot inschrijving als apotheekhoudende arts op een schip legt de verzoeker\n een opgave van de namen van de reder en van het schip over.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nBij een verzoek tot inschrijving als apothekers-assistent moeten door de verzoeker\n worden overgelegd:\n\na. het diploma van apothekers-assistent of, ingeval artikel 2a of artikel 2c van de wet is toegepast, het desbetreffende besluit van Onze Minister;\n\nb. opgave van de apotheek, waarin door hem de artsenijbereidkunst zal worden uitgeoefend;\n\nc. een schriftelijke verklaring van de apotheker of apotheekhoudende arts, aangevende\n op welke datum de apothekers-assistent zijn werkzaamheden aanvangt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Indien de volgorde van inschrijving door de inspecteur van invloed kan zijn op het\n door de inschrijving te verkrijgen recht om gebruik te maken van de bevoegdheid tot\n uitoefening der artsenijbereidkunst, heeft die inschrijving de voorrang, waarvan het\n verzoek, zulks blijkende uit de datum der verzending, het eerst aan de inspecteur\n is verzonden.\n\n2 Wanneer meer dan \u00e9\u00e9n verzoek op dezelfde datum aan de inspecteur is verzonden, beslist\n deze omtrent de voorrang.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De inspecteur verricht een inschrijving, zodra hem de daarvoor vereiste gegevens zijn\n verstrekt en indien er geen gronden, als bedoeld in artikel 15 van de wet, voor weigering der inschrijving zijn. Hij zendt aan de ingeschrevene een bewijs\n van inschrijving, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.\n\n2 Indien het in het voorgaande lid bedoelde bewijs een inschrijving als tweede apotheker\n betreft en het bepaalde in de laatste zinsnede van artikel 20 van de wet van toepassing is, doet de inspecteur, tegelijk met de bekendmaking van het bewijs,\n aan belanghebbenden de in het genoemde artikel bedoelde mededeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe bekendmaking van een intrekking van een inschrijving ingevolge artikel 16, tweede lid, van de wet vermeldt de datum waarop de intrekking van kracht wordt.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nBij wijziging in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onder a tot en met d, tweede lid, onder a en b, 4, onder b, en 5, onder a tot en met d, is de betrokken apotheker of apotheekhoudende arts verplicht daarvan terstond kennis\n te geven aan de inspecteur.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe inschrijving geschiedt in een register, waarvan de vorm door Onze Minister wordt\n vastgesteld. Onze Minister kan de wijze van inschrijving regelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe kennisgeving, bedoeld in artikel 17 van de wet, dient schriftelijk te geschieden, onder vermelding van de datum, waarop de werkzaamheden\n van de betrokkenen zullen ophouden.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Vervallen per 29-01-1999]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Het is anderen dan degenen, die gebruik mogen maken van hun bevoegdheid tot uitoefening\n der artsenijbereidkunst, verboden op enigerlei wijze aankondigingen te bezigen, welke\n de indruk wekken of zouden kunnen wekken, dat zij de artsenijbereidkunst uitoefenen.\n\n2 Het is anderen dan gevestigde apothekers en apotheekhoudende artsen verboden een\n ruimte of lokaal op zodanige wijze aan derden kenbaar te maken, dat daardoor de indruk\n wordt of zou kunnen worden gewekt, dat het een apotheek is.\n\n3 Het is anderen dan apothekers verboden in het openbaar een titel of benaming te voeren,\n welke hen aan derden als apotheker aanwijst of zou kunnen aanwijzen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De gevestigde apotheker is verplicht ervoor zorg te dragen dat zijn naam en hoedanigheid\n met duidelijke letters staan vermeld op of boven of terzijde van elke buitendeur,\n welke aan het publiek toegang kan geven tot de apotheek, waarvoor hij is ingeschreven.\n Deze vermelding dient te worden verwijderd, zodra de inschrijving is vervallen of\n ingetrokken.\n\n2 In afwijking van het in het voorgaande lid bepaalde, mag ingeval van waarneming na\n het overlijden van de gevestigde apotheker de in het voorgaande lid bedoelde vermelding\n gehandhaafd blijven. De rechtverkrijgenden zijn verplicht de vermelding te doen verwijderen,\n zodra de waarneming is ge\u00ebindigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nHet is de apotheker en de apotheekhoudende arts verboden met een arts, een tandarts\n of een verloskundige, rechtstreeks of zijdelings, enige overeenkomst hoe ook genaamd,\n betreffende het leveren van geneesmiddelen aan derden aan te gaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Alle geneesmiddelen, welke de apotheker en de apotheekhoudende arts afleveren, moeten\n op de juiste wijze en uit deugdelijke bestanddelen zijn bereid. Zij dragen er zorg\n voor dat de aflevering geschiedt door terhandstelling.\n\n2 De in hun apotheek aanwezige geneesmiddelen moeten deugdelijk zijn en op deugdelijke\n wijze worden bewaard.\n\n3 Zij kunnen zich niet beroepen op de omstandigheid, dat een door hen afgeleverd geneesmiddel\n niet in hun apotheek kon worden bereid, tenzij zij aantonen te hebben gedaan, wat\n redelijkerwijs mogelijk was om aan hun verantwoordelijkheid krachtens de voorgaande\n leden te voldoen.\n\n4 Geneesmiddelen, welke zijn bereid of, blijkens een door Onze Minister vastgesteld\n of goedgekeurd waarmerk, zijn onderzocht en deugdelijk bevonden door een rijksinstelling\n of daarmede voor het onderzoek door Onze Minister gelijkgestelde inrichting, worden\n geacht deugdelijk te zijn, onverminderd de verplichting tot deugdelijke bewaring.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe apotheker en de apotheekhoudende arts zijn verplicht met betrekking tot de aan\n hen afgeleverde farmaceutische producten een administratie te voeren, welke zo is\n ingericht dat daaruit duidelijk blijkt op welke datum welke farmaceutische producten\n van welke leverancier zijn betrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker is verplicht de uitkomsten van de onderzoekingen van door hem of in zijn\n opdracht onderzochte geneesmiddelen aan te tekenen in een uitsluitend daartoe bestemd\n register of kaartsysteem, dat in zijn apotheek aanwezig moet zijn.\n\n2 De apotheker en de apotheekhoudende arts dragen zorg dat met betrekking tot de door\n hen of onder hun toezicht anders dan op recept bereide geneesmiddelen in een uitsluitend\n daartoe bestemd register of kaartsysteem, dat in hun apotheek aanwezig moet zijn,\n worden aangetekend:\n\na. de voor de bereiding gebruikte hoeveelheden werkzame bestanddelen en hulpstoffen;\n\nb. het uit de hoeveelheden, onder a, bedoeld, verkregen aantal eenheden en een nummer ter kenmerking daarvan;\n\nc. de wijze van bereiding.\n\n3 In geval voor een in het tweede lid bedoelde bereiding een vergift, aangewezen ingevolge\n artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit vergiften in apotheken en ziekenhuizen 1973 (Stb. 1973, 55), als bestanddeel wordt gebruikt, dragen de apotheker en de apotheekhoudende\n arts zorg dat:\n\na. de met de bereiding verband houdende berekeningen worden aangetekend in het in het\n tweede lid bedoelde register of kaartsysteem;\n\nb. in geval de onder a bedoelde berekeningen door een apothekers-assistent zijn gemaakt, geen aanvang met\n de bereiding wordt gemaakt alvorens die berekeningen door hen zijn gecontroleerd en\n na akkoordbevinding door hen zijn geparafeerd;\n\nc. in geval de afweging van een voor de bereiding benodigde hoeveelheid vergift wordt\n verricht door een apothekers-assistent, op die afweging door hen of door een daartoe\n door hen aangewezen andere apothekers-assistent controle wordt uitgeoefend en na akkoordbevinding\n door hen onderscheidenlijk de aangewezen apothekers-assistent in het register onderscheidenlijk\n kaartsysteem een paraaf wordt geplaatst onmiddellijk bij de berekende hoeveelheid\n vergift;\n\nd. zij na be\u00ebindiging van de bereiding in het register onderscheidenlijk kaartsysteem\n bij het in het tweede lid, onder b, bedoelde nummer hun paraaf plaatsen.\n\n4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing in geval voor een in het tweede lid\n bedoelde bereiding als uitgangsmassa een verwrijving of een verdunning van een in\n het derde lid, aanhef, bedoeld vergift wordt gebruikt.\n\n5 De apotheker onderscheidenlijk de apotheekhoudende arts draagt zorg dat op het voorwerp\n of de voorwerpen, waarin het in het tweede lid, onder b, bedoelde aantal eenheden zich bevindt, het in dat onderdeel bedoelde nummer wordt\n vermeld.\n\n6 Onze Minister is bevoegd nadere voorschriften te geven omtrent de in dit artikel\n genoemde verplichtingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker en de apotheekhoudende arts zijn verplicht zorg te dragen, dat de in\n hun apotheek werkzame personen de bepalingen naleven, vastgesteld bij of krachtens\n de wet, door het houden van behoorlijk toezicht op de verrichtingen van de in de apotheek\n werkzame personen, zomede door het verstrekken van de nodige instructies aan deze\n personen.\n\n2 Zij zijn voor overtredingen der bepalingen, in het voorgaande lid bedoeld, niet aansprakelijk,\n voor zover zij kunnen aantonen te hebben gedaan, wat redelijkerwijze mogelijk was\n om overtreding te voorkomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe tweede apothekers zijn verantwoordelijk voor hetgeen door hen in hun functie wordt\n gedaan of nagelaten. Zij zijn verplicht de door de gevestigde apotheker gegeven aanwijzingen,\n welke voortvloeien uit de op de gevestigde apotheker rustende wettelijke verplichtingen,\n verband houdende met de uitoefening der artsenijbereidkunst, op te volgen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe apothekers-assistenten mogen in een apotheek slechts onder toezicht van een apotheker\n of apotheekhoudende arts werkzaam zijn. Zij zijn verantwoordelijk voor hetgeen door\n hen tijdens de uitoefening hunner bevoegdheid in een apotheek wordt gedaan of nagelaten.\n Zij zijn verplicht de door de gevestigde apotheker of een tweede apotheker, dan wel\n de apotheekhoudende arts, gegeven aanwijzingen, welke voortvloeien uit de op deze\n rustende wettelijke verplichtingen, verband houdende met de uitoefening der artsenijbereidkunst,\n op te volgen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nGevestigde apothekers en apotheekhoudende artsen mogen werkzaamheden, verband houdende\n met de uitoefening der artsenijbereidkunst, doen verrichten door anderen dan tweede\n apothekers en apothekers-assistenten, mits deze werkzaamheden worden verricht onder\n hun persoonlijk toezicht en verantwoordelijkheid, dan wel onder persoonlijk toezicht\n en verantwoordelijkheid van een tweede apotheker of een door de gevestigde apotheker\n of apotheekhoudende arts aangewezen apothekers-assistent.\n\n[Vervallen per 01-01-1978]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Bij overdracht van hetgeen in een apotheek, waarin de artsenijbereidkunst niet meer\n wordt uitgeoefend, aanwezig is, is degene, die overdraagt, verplicht zorg te dragen,\n dat de overdracht van de geneesmiddelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, alsmede van de vergiften, bedoeld in het Besluit vergiften in apotheken en ziekenhuizen 1973, alleen geschiedt aan de personen, genoemd in artikel 4, eerste lid, onder a, b en c, van de wet, met uitzondering van apothekers-assistenten.\n\n2 De overdracht geschiedt niet dan na schriftelijke kennisgeving van het voornemen\n daartoe aan de inspecteur. De kennisgeving wordt de inspecteur ten minste vijf dagen\n voor de overdracht toegezonden.\n\n3 De inspecteur is bevoegd een termijn te stellen, binnen welke de substanties, die\n in een apotheek, waarin de artsenijbereidkunst niet meer wordt uitgeoefend, al dan\n niet als geneesmiddel aanwezig waren, moeten zijn overgedragen, onverminderd zijn\n bevoegdheid, als bedoeld in artikel 39. Na afloop van de gestelde termijn beslist de inspecteur omtrent hetgeen met de bedoelde\n zelfstandigheden moet geschieden. De rechthebbende op deze zelfstandigheden is gehouden\n overeenkomstig de beslissing van de inspecteur te handelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe apotheker en de apotheekhoudende arts dragen zorg dat de bereiding van een op een\n recept voorgeschreven geneesmiddel nauwkeurig volgens het recept geschiedt en terstond\n na de bereiding op het recept de paraaf van degeen of degenen die het geneesmiddel\n heeft of hebben bereid wordt geplaatst.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker en de apotheekhoudende arts dragen zorg dat:\n\na. op een recept, op grond waarvan een geneesmiddel met een in artikel 20, derde lid, aanhef, bedoeld vergift als bestanddeel wordt bereid, of op een aan dat recept vastgehecht\n papier de met de bereiding verband houdende berekeningen worden vermeld;\n\nb. in geval de onder a bedoelde berekeningen zijn gemaakt door een apothekers-assistent, geen aanvang met\n de bereiding wordt gemaakt alvorens die berekeningen door hen of door een daartoe\n door hen aangewezen andere apothekers-assistent zijn gecontroleerd en na akkoordbevinding\n door hen onderscheidenlijk de aangewezen apothekers-assistent zijn geparafeerd;\n\nc. in geval de afweging van de voor de bereiding benodigde hoeveelheid vergift wordt\n verricht door een apothekers-assistent, op die afweging door hen of door een daartoe\n door hen aangewezen andere apothekers-assistent controle wordt uitgeoefend en na akkoordbevinding\n door hen onderscheidenlijk de aangewezen apothekers-assistent op het recept onderscheidenlijk\n het aan het recept vastgehechte papier onmiddellijk bij de berekende hoeveelheid vergift\n een paraaf wordt geplaatst;\n\nd. een onder a bedoeld geneesmiddel niet wordt afgeleverd dan nadat is voldaan aan het bepaalde\n onder a-c en het recept door hen is geparafeerd.\n\n2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval voor een in dat lid, onder\n a, bedoelde bereiding als uitgangsmassa een verwrijving of een verdunning van een aldaar\n bedoeld vergift wordt gebruikt. In zodanig geval moet met betrekking tot die verwrijving\n of verdunning op het recept het in artikel 20, tweede lid, onder b, bedoelde nummer worden vermeld.\n\n3 De apotheker onderscheidenlijk de apotheekhoudende arts draagt zorg dat in geval\n een geneesmiddel, met een in artikel 20, derde lid, aanhef, bedoeld vergift als bestanddeel, uit een hoeveelheid als bedoeld in het tweede lid,\n onder b, van dat artikel wordt afgeleverd, op het desbetreffende recept wordt vermeld: \"uit\n voorraad\", gevolgd door het aldaar bedoelde nummer. Uit een in de eerste volzin bedoelde\n hoeveelheid mag niet worden afgeleverd indien de op die hoeveelheid betrekking hebbende\n paraaf, bedoeld in artikel 20, derde lid, onder d, ontbreekt.\n\n4 De leden 1-3 zijn ten aanzien van de apotheker van overeenkomstige toepassing in\n geval een geneesmiddel met een in artikel 20, derde lid, aanhef, bedoeld vergift als bestanddeel wordt afgeleverd op grond van een schriftelijk verzoek\n van:\n\na. een arts, een tandarts of een verloskundige ten behoeve van de uitoefening van hun\n praktijk;\n\nb. een instelling van wetenschap of onderzoek voor het verrichten van onderzoekingen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker en de apotheekhoudende arts dragen zorg, dat op het voorwerp, waarin\n zij een geneesmiddel op recept afleveren, een etiket is aangebracht, waarop hun naam,\n de naam van de persoon, te wiens behoeve het recept is afgegeven, dan wel het cijfer\n of de letter, waarmede deze persoon op het recept is aangeduid, alsmede de wijze van\n gebruik en de datum en het jaar der aflevering staan vermeld. De etiketten moeten\n bij geneesmiddelen, welker wijze van toediening erop is gericht, dat zij door mondholte\n en slokdarm de maag bereiken, van ongekleurd papier zijn. Bij andere toedieningswijzen\n moeten etiketten worden gebezigd, welke aan de bovenzijde zijn voorzien hetzij van\n een baan van lichtbestendig blauw papier, vermeldende in drukletters de woorden \"niet\n om in te nemen\", hetzij van een baan van lichtbestendig gekleurd papier, waarop de\n wijze van toediening in drukletters zo is aangegeven, dat zij niet kan worden misverstaan.\n Onze Minister is bevoegd nadere regelen te stellen ten aanzien van de bij de verschillende\n toedieningswijzen te gebruiken kleur.\n\n2 Indien de in het voorgaande lid bedoelde geneesmiddelen zijn bestemd voor gebruik\n in een ziekenhuis, dan wel zijn bestemd voor de uitoefening van de geneeskundige praktijk\n door een arts, behoeven, voor zover het recept niet anders aangeeft, op het etiket\n slechts de naam en/of de samenstelling van het geneesmiddel, de datum en het jaar\n der aflevering en de naam van de apotheker te worden vermeld.\n\n3 Indien de aard van het geneesmiddel zulks noodzakelijk en mogelijk maakt, draagt\n de apotheker of apotheekhoudende arts zorg, dat op het etiket een aanduiding wordt\n geplaatst met betrekking tot de beperkte houdbaarheid en/of de wijze van bewaring\n van het desbetreffende geneesmiddel.\n\n4 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n5 De apotheker en de apotheekhoudend arts dragen zorg dat bij de aflevering van farmaceutische\n specialit\u00e9s en farmaceutische preparaten de zich in de verpakking daarvan bevindende\n bijsluiter met het geneesmiddel wordt afgeleverd.\n\n6 Het is verboden geneesmiddelen, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet, alsmede geneesmiddelen, welker aflevering reeds het op het recept aangegeven aantal\n malen is herhaald, op een afschrift van recept af te leveren.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Bij herhaling van een aflevering op recept dragen de apotheker en de apotheekhoudende\n arts zorg dat op de achterkant van het recept of op een daartoe gemaakt afschrift,\n vastgehecht aan dat recept:\n\na. van de herhaling aantekening wordt gedaan, onder vermelding van de datum der herhaling;\n\nb. in geval het geneesmiddel door hen is bereid, de in artikel 26a bedoelde paraaf wordt geplaatst onmiddellijk achter de onder a. bedoelde datum;\n\nc. in geval het een recept als bedoeld in artikel 26b eerste lid, onder a, betreft, de in genoemd artikellid, onder c en d, bedoelde parafen en de in het tweede\n en derde lid van dat artikel bedoelde aanduidingen worden geplaatst onmiddellijk onder\n de onder a bedoelde datum.\n\n2 De aflevering van een op recept voorgeschreven hoeveelheid geneesmiddelen als bedoeld\n in artikel 4, derde lid, van de wet, mag alleen worden herhaald overeenkomstig de door Onze Minister gegeven voorschriften.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nIndien de apotheker of de apotheekhoudende arts in een hem aangeboden recept een vergissing\n vermoedt, of indien het recept onvolledig, onleesbaar of verminkt is, geeft hij daarvan\n terstond kennis aan degene, die het recept voorschreef. Hij gaat niet tot aflevering\n over, voordat hij omtrent het voorgeschrevene de nodige zekerheid heeft verkregen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker en de apotheekhoudende arts behouden de recepten, waarop in hun apotheek\n geneesmidddelen worden geleverd.\n\n2 Zij zijn verplicht de in het voorgaande lid bedoelde recepten gedurende ten minste\n zes jaren op geordende en overzichtelijke wijze te bewaren.\n\n3 Bij het vervallen of de intrekking van de inschrijving van een gevestigde apotheker\n of van een apotheekhoudende arts draagt deze zorg, dat de recepten, bedoeld in het\n tweede lid, aan zijn opvolger worden overgedragen. Bij zijn overlijden rust deze verplichting\n op de erfgenamen.\n\n4 Indien er geen opvolger is, draagt de apotheker of de apotheekhoudende arts zorg,\n dat de recepten bedoeld in het tweede lid, op geordende en overzichtelijke wijze verpakt\n aan de inspecteur worden overgegeven. Bij overlijden van de apotheker of apotheekhoudende\n arts rust deze verplichting op de erfgenamen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De apotheker en de apotheekhoudende arts mogen, behoudens het in het zevende lid bepaalde,\n een recept aan niemand ter inzage geven, noch afschrift daarvan verstrekken, noch\n op andere wijze de inhoud bekend maken dan aan:\n\na. degene, die het voorschreef;\n\nb. degene, te wiens behoeve het is voorgeschreven of zijn wettelijke vertegenwoordiger;\n\nc. de arts, die degene, te wiens behoeve het is voorgeschreven, behandelt;\n\nd. de personen, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de wet;\n\ne. een apotheker of apotheekhoudende arts, ter bereiding en/of aflevering.\n\n2 De apotheker en apotheekhoudende arts zijn desgevraagd verplicht \u00e9\u00e9nmaal een afschrift\n van een recept af te geven aan ieder der personen, bedoeld in het voorgaande lid,\n gedurende het tijdvak, bedoeld in artikel 30, tweede lid. Indien de aanvrager behoort tot de personen, bedoeld in het voorgaande lid, onder\n a of d, wordt het afschrift zonder vergoeding verstrekt.\n\n3 Het afschrift wordt gesteld op een formulier, voorzien van het woord \"afschrift\"\n en moet een nauwkeurige en volledige weergave bevatten van het recept, alsmede het\n adres van de apotheek en naam en handtekening van de apotheker of apotheekhoudende\n arts of namens deze van degene, die het afschrift heeft gemaakt.\n\n4 Op de afschriften van recepten, welke betrekking hebben op geneesmiddelen, bedoeld\n in artikel 4, derde lid, van de wet of op geneesmiddelen, welker aflevering reeds het op het recept aangegeven aantal\n malen is herhaald, moet bovendien duidelijk zijn vermeld \"Uitsluitend ter inlichting\".\n\n5 Indien op het recept is aangegeven, dat het voorschrift slechts een bepaald aantal\n malen mag worden herhaald, moet op het afschrift tevens worden aangegeven, hoeveel\n malen de aflevering heeft plaatsgevonden, terwijl op het origineel dient te worden\n vermeld, dat en op welke datum een afschrift is afgegeven.\n\n6 De apotheker en de apotheekhoudende arts geven, wanneer het door een der personen,\n bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verlangd, een gespecificeerde rekening der afgeleverde geneesmiddelen, welke\n rekening de navolgende gegevens bevat:\n\na. naam en adres van de pati\u00ebnt;\n\nb. naam en woonplaats van degene, die de geneesmiddelen heeft voorgeschreven;\n\nc. de datum van aflevering der geneesmiddelen;\n\nd. de vorm, waarin de geneesmiddelen zijn afgeleverd;\n\ne. de prijzen der afgeleverde geneesmiddelen.\n\n7 De apotheker en de apotheekhoudende arts zijn bevoegd aan de met controle belaste\n artsen, apothekers en apothekers-assistenten van een door het openbaar gezag of krachtens\n een wet ingesteld of toegelaten lichaam, van naamloze vennootschappen, wederkerige\n verzekerings- of waarborgmaatschappijen, co\u00f6peratieve of andere rechtspersoonlijkheid\n bezittende verenigingen of van stichtingen, voor welker rekening aan verzekerden,\n leden of niet-leden, geneesmiddelen worden verstrekt, een gespecificeerde rekening\n der voor hun rekening geleverde geneesmiddelen en inzage of afschrift der recepten\n te geven. In dit geval is het bepaalde in het vierde lid niet van toepassing.\n\n8 De met controle belaste artsen, apothekers en apothekers-assistenten en het aan hen\n toegevoegde personeel, werkzaam bij de in het voorgaande lid bedoelde lichamen, vennootschappen,\n maatschappijen, verenigingen of stichtingen, mogen de gespecificeerde rekeningen en\n recepten of de afschriften der recepten aan niemand ter inzage geven of op andere\n wijze de inhoud bekend maken dan aan de in het eerste lid genoemde personen en, voor\n zover het recepten en afschriften daarvan betreft, slechts met toestemming van de\n apotheker of apotheekhoudende arts, aan wie de recepten behoren of die de afschriften\n heeft gemaakt. Zij zijn voorts verplicht te zorgen, dat de recepten, welke ter inzage\n zijn verstrekt, op generlei wijze worden gewijzigd of geschonden, noch van opschriften,\n met uitzondering van de kostenberekening, worden voorzien en op veilige wijze worden\n bewaard.\n\n9 Uiterlijk vier weken na de indiening moeten de recepten of de afschriften daarvan\n desgevraagd aan de apotheker of apotheekhoudende arts worden teruggegeven.\n\n10 Het bepaalde in het zevende, achtste en negende lid is van overeenkomstige toepassing\n met betrekking tot de bestuurders en het met controle belaste personeel van de instellingen\n of stichtingen, welke zich ten doel stellen rekeningen voor afgeleverde geneesmiddelen\n te controleren en/of de geldswaarde van recepten te berekenen.\n\n[Vervallen per 29-11-2006]\n\n[Vervallen per 29-11-2006]\n\n[Vervallen per 12-06-2002]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De inspecteur is bevoegd ondeugdelijke geneesmiddelen en voorwerpen ten gebruike bij\n de uitoefening der artsenijbereidkunst, welke niet voldoen aan de eisen, voortvloeiende\n uit de functie van deze voorwerpen, zonder schadeloosstelling te vernietigen of onbruikbaar\n te maken, dan wel te doen vernietigen of onbruikbaar maken.\n\n2 Belanghebbende kan tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid beroep instellen\n bij Onze Minister. De werking van de beschikking wordt opgeschort totdat de beroepstermijn\n is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDe artikelen 18 en 19, eerste lid, alsmede de artikelen 20 en 26a-31, voor zover deze een verplichting voor apotheekhoudende artsen bevatten, zijn mede\n van toepassing op artsen aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de wet, is verleend.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Vervallen per 01-01-1996]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDit besluit kan worden aangehaald onder de titel: \"Besluit uitoefening artsenijbereidkunst\".\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nOnze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van\n dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk , 1 maart 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002404/

wetten.nl - Regeling - Schadeloosstellingsregeling Luchtvaartwet - BWBR0002405

{"title": "wetten.nl - Regeling - Schadeloosstellingsregeling Luchtvaartwet - BWBR0002405", "content": "Besluit van 27 maart 1963 ter uitvoering van artikel 60 van de Luchtvaartwet (Schadeloosstellingsregeling\n Luchtvaartwet)\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Defensie van 11 augustus 1960, afdeling wetgeving\n en publiekrecht, nr. 202.620/6B, mede namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat\n en van Financi\u00ebn;\n\nGelet op artikel 60 van de Luchtvaartwet;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 15 november 1960, nr. 37);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 12 maart 1963, afd. wetgeving\n en publiekrecht nr. 202.620/8X;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nDe schadeloosstelling als bedoeld in artikel 60 van de Luchtvaartwet wordt vastgesteld overeenkomstig de hiernavolgende bepalingen.\n\nRechthebbenden op de schadeloosstelling zijn de eigenaar, de zakelijk gerechtigde,\n de pachter, de huurder, de huurkoper, degene die executoriaal beslag heeft gelegd\n en - zo het goed tot zekerheid in eigendom is overgedragen - de houder van het goed,\n voorzover zij schade lijden als rechtstreeks en redelijkerwijs niet te vermijden gevolg\n van een maatregel, krachtens de artikelen 58 of 59 van de Luchtvaartwet genomen, hierna te noemen: een maatregel.\n\n1 Voorzover bij de hiernavolgende bepalingen geen bijzondere of afwijkende regelen zijn\n gegeven, wordt de schadeloosstelling vastgesteld op het geldelijk nadeel, hetwelk\n is ontstaan als rechtstreeks gevolg van een maatregel.\n\n2 De schadeloosstelling kan worden verminderd, indien en voorzover de rechthebbende\n op de schadeloosstelling redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad de schade te beperken,\n reeds uit andere hoofde vergoeding terzake heeft ontvangen of aanspraken daarop geldend\n kan maken.\n\n1 Indien tengevolge van een maatregel het gebruik van een goed aan de Staat komt, wordt\n de schadeloosstelling vastgesteld op basis van de huurwaarde of de pachtwaarde.\n\n2 Indien het goed op het tijdstip waarop de maatregel wordt getroffen verhuurd of verpacht\n was, wordt de huurwaarde of de pachtwaarde, als bedoeld in het eerste lid, vastgesteld\n op de huur- of pachtprijs, voorzover niet aangetoond wordt dat persoonlijke omstandigheden\n de bepaling van de huur- of pachtprijs be\u00efnvloed hebben.\n\n3 Indien het goed op het tijdstip, waarop de maatregel is getroffen, niet verhuurd\n of verpacht was, wordt de schadeloosstelling vastgesteld op basis van de huurwaarde,\n berekend naar de maatstaven van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet op de Personele\n belasting 1950, onderscheidenlijk de pachtwaarde, bepaald met inachtneming van de\n ter uitvoering van artikel 327 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gestelde regelen.\n\n4 In de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid, worden op de schadeloosstelling\n in mindering gebracht de kosten van het onderhoud, hetwelk krachtens de in het tweede\n lid bedoelde overeenkomsten, dan wel de bepalingen inzake huur en verhuur en pacht\n van het Burgerlijk Wetboek, ten laste van de verhuurder of de verpachter komt, indien\n en voorzover bij gebreke van een zodanig onderhoud door degene, van wie gevorderd\n is, dit geschiedt door de Staat.\n\n5 Het bepaalde in het eerste en het derde lid is niet van toepassing op goederen welke\n geheel of voor een overwegend deel met Rijksmiddelen zijn aangeschaft of tot stand\n gebracht dan wel worden onderhouden.\n\n1 De tengevolge van het gebruik ontstane buitengewone waardevermindering van een goed\n wordt vergoed.\n\n2 De overeenkomstig artikel 4 vastgestelde schadeloosstelling wordt, in gevallen waarin vergoeding voor buitengewone\n waardevermindering wordt gegeven, doorbetaald over de termijn, welke redelijkerwijs\n nodig is voor het herstel van de buitengewone waardevermindering, voorzover dit herstel\n plaatsvindt en dientengevolge het gebruik van het goed geheel of grotendeels onmogelijk\n is.\n\n3 Het bedrag dat voor buitengewone waardevermindering wordt vastgesteld zal nimmer\n mogen overschrijden de vervangingswaarde van het goed op het tijdstip waarop het gebruik\n wordt be\u00ebindigd.\n\n4 Als de vervangingswaarde, bedoeld in het vorige lid, wordt aangemerkt de prijs waarvoor\n een soortgelijk goed, in dezelfde staat verkerend - en, voorzover het betreft een\n onroerend goed, op een overeenkomstige plaats gelegen -, op het tijdstip waarop het\n gebruik wordt be\u00ebindigd kan worden aangeschaft. Indien een zodanige prijs niet gevonden\n kan worden, wordt de vervangingswaarde bepaald op de nieuwprijs van het goed op het\n genoemde tijdstip, verminderd met een redelijke afschrijving welke gebaseerd is op\n de levensduur van het goed.\n\nBij de vaststelling van de schadeloosstelling overeenkomstig artikel 4 wordt rekening gehouden met aan het goed, tijdens het gebruik, aangebrachte verbeteringen\n waarmede de rechthebbende op de schadeloosstelling is gebaat.\n\nDe kosten, welke de rechthebbende op de schadeloosstelling heeft moeten maken als\n rechtstreeks en redelijkerwijs niet te vermijden gevolg van de maatregel, worden boven\n de in de voorgaande artikelen bedoelde schadeloosstelling - voorzover zij geacht kunnen\n worden daarin niet begrepen te zijn - vergoed.\n\n1 Indien een goed tengevolge van het gebruik verloren gaat, wordt de schadeloosstelling\n vastgesteld op het bedrag van de gebruiksvergoeding tot op het tijdstip van het verloren\n gaan, berekend overeenkomstig artikel 4, vermeerderd met de vervangingswaarde van het goed op het genoemde tijdstip. De berekening\n van de vervangingswaarde geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 5, vierde lid.\n\n2 Indien een goed tijdens het gebruik door brand verloren gaat, wordt - voorzover niet\n uit andere hoofde aanspraken op de vergoeding van de geleden schade geldend kunnen\n worden gemaakt - de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling verleend.\n\n1 Indien tengevolge van een maatregel de exploitatie van een bedrijf of de zelfstandige\n uitoefening van een beroep wordt belet of belemmerd, wordt een schadeloosstelling\n verleend wegens bedrijfsschade.\n\n2 De in het vorige lid bedoelde schadeloosstelling wordt vastgesteld op het verschil\n tussen de als rechtstreeks en redelijkerwijs niet te vermijden gevolg van een maatregel\n gederfde bruto opbrengsten van het bedrijf of bruto inkomsten uit het beroep en de\n tengevolge van de maatregel weggevallen kosten.\n\n3 Bij de vaststelling van het bedrag bedoeld in het voorgaande lid wordt rekening gehouden\n met hetgeen reeds krachtens een der vorige artikelen van dit besluit, met uitzondering\n van artikel 5, is ontvangen.\n\n4 Het bedrag, hetwelk overeenkomstig het tweede lid is vastgesteld, kan worden verminderd,\n indien en voorzover degene aan wie uiteindelijk - hetzij middellijk hetzij onmiddellijk\n - de schadeloosstelling geheel of gedeeltelijk ten goede komt, redelijkerwijs de mogelijkheid\n heeft gehad door het verrichten van andere werkzaamheden of anderszins de schade te\n beperken.\n\n5 Onder bedrijf in de zin van dit artikel wordt verstaan een zelfstandige duurzaam\n bedoelde organisatie of een samenstel van bedrijfseconomisch samenhangende duurzaam\n bedoelde organisaties, regelmatig en openlijk aan het economische verkeer deelnemende\n door het verstrekken van goederen of het verrichten van diensten, met het oogmerk\n winst te behalen dan wel met het streven zoveel mogelijk de baten en lasten met elkaar\n in evenwicht te houden.\n\nBij de vaststelling van de schadeloosstelling worden de van overheidswege gegeven\n prijsvoorschriften in acht genomen.\n\nOnze met de vaststelling van de schadeloosstelling belaste Minister is bevoegd in\n bijzondere gevallen van de artikelen 4 en 9 af te wijken, indien blijkt dat de toepassing van die bepalingen tot uitkomsten leidt,\n welke aanzienlijk verschillen van het bedrag der werkelijk geleden schade. Alsdan\n wordt de schadeloosstelling vastgesteld op het geldelijk nadeel hetwelk is ontstaan\n als rechtstreeks en redelijkerwijs niet te vermijden gevolg van de maatregel.\n\n1 De vaststelling en uitkering van de schadeloosstelling geschiedt door Onze Minister\n van Defensie.\n\n2 Zo mogelijk binnen zes maanden na het nemen van een maatregel - voor wat betreft\n de schadeloosstelling bedoeld in de artikelen 5 en 7: zo mogelijk binnen zes maanden na het einde van het gebruik - legt hij de schadeloosstelling\n vast in een beschikking.\n\nDit besluit kan worden aangehaald als \"Schadeloosstellingsregeling Luchtvaartwet\".\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte\n van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.\n\nOnze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in\n het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 27 maart 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002405/

wetten.nl - Regeling - Wet tarieven in strafzaken - BWBR0002406

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet tarieven in strafzaken - BWBR0002406", "content": "Wet van 28 maart 1963, houdende vaststelling van de tarieven van gerechtskosten in\n strafzaken, waarvan de gewone rechter kennis neemt\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 8 april 1874,\n Stb. 66, tot vaststelling der tarieven van gerechtskosten in strafzaken, waarvan de gewone\n rechter kennis neemt, te vervangen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Op de voet van het bij en krachtens deze wet bepaalde worden vergoedingen toegekend\n voor werkzaamheden, voor tijdverzuim alsmede voor daarmede verband houdende noodzakelijke\n kosten, en voor gemaakte reis- en verblijfkosten, voor zover voortvloeiende uit een\n verzoek of opdracht van de justitie, ten behoeve van:\n\na. strafzaken, hieronder begrepen zaken betreffende overtredingen waarvan de burgerlijke\n rechter kennis neemt;\n\nb. zaken waarin het openbaar ministerie optreedt ter uitvoering van de wet en waarvan\n de burgerlijke rechter kennis neemt.\n\n2 Behoudens het bepaalde in lid 3, komen de vergoedingen ten laste van 's Rijks kas,\n voor zover in bijzondere wetten niet anders is bepaald.\n\n3 Ingeval een verzoek of opdracht, als bedoeld in lid 1, is gedaan of gegeven op verzoek\n van de verdachte of gerekwestreerde en ingeval een verzoek of opdracht van dezelfde\n strekking zonder tussenkomst van de justitie is gedaan of gegeven door de verdachte\n of de gerekwestreerde, komen te diens laste vergoedingen, overeenkomstig het bij en\n krachtens deze wet bepaalde. Komen deze vergoedingen toe aan opsporingsambtenaren\n ingevolge een hun gedaan verzoek of gegeven opdracht tot het afleggen van een verklaring\n in een zaak waarin zij als zodanig zijn opgetreden, dan komen deze vergoedingen ten\n laste van 's Rijks kas.\n\n4 Indien door de justitie, al dan niet op verzoek van de verdachte, opdracht tot oproeping\n en bijstand van een tolk of vertaler is gegeven of bijstand van een tolk is verleend\n op grond van artikel\u00a028, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, komen deze vergoedingen eveneens ten laste van \u2019s Rijks kas.\n\n5 Indien door de justitie, al dan niet op verzoek van het slachtoffer, opdracht tot\n oproeping en bijstand van een tolk of vertaler is gegeven of bijstand van een tolk\n is verleend op grond van artikel\u00a051c, vijfde lid, artikel\u00a051ca, eerste, vierde of negende lid of op grond van artikel\u00a0163, derde of zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, dan komen de vergoedingen ten laste van \u2019s Rijks kas.\n\nTot het maken van ten laste van 's Rijks kas komende buitengewone, bij en krachtens\n deze wet niet voorziene kosten in de zaken in artikel 1 bedoeld wordt vereist een machtiging van de advocaat-generaal bij het ressortsparket\n en, in de zaken die bij de Hoge Raad dienen, van de procureur-generaal bij de Hoge\n Raad. Zodanige machtiging is niet vereist in de gevallen van de artikelen 151, 192, 202, 212, 318, 398 juncto 318 en 415 juncto 318 van het Wetboek van Strafvordering.\n\n1 Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vast voor vergoedingen\n voor:\n\na. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid;\n\nb. tijdverzuim ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, van hen aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, van getuigen, van voogden die wegens\n een strafzaak tegen een onder hun gezag staande minderjarige ingevolge het Wetboek van Strafvordering moeten worden opgeroepen en - ingeval van toepassing van artikel 509d van dat Wetboek - van curatoren; voorts van noodzakelijke geleiders van deze personen\n en van verdachten of gerekwestreerden, alsmede van met het tijdverzuim verband houdende\n noodzakelijke kosten.\n\n2 Geen vergoeding wordt toegekend voor werkzaamheden:\n\na. die deel uitmaken van een taak waarvoor een dienstverband met het Rijk bestaat;\n\nb. verricht door ambtenaren van politie in diensttijd.\n\n3 Geen vergoeding wordt toegekend wegens tijdverzuim:\n\na. voor de tijd besteed aan werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid;\n\nb. van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd;\n\nc. van personen in bezoldigde rijksdienst en van militairen in werkelijke dienst, voor\n zover het tijdverzuim valt in diensttijd;\n\nd. van ambtenaren van politie, voor zover het tijdverzuim valt in diensttijd;\n\ne. van opsporingsambtenaren, niet behorende tot de sub c en d bedoelde categorie\u00ebn, voor zover het tijdverzuim voortvloeit uit een hun niet op\n verzoek van de verdachte of gedaagde gedaan verzoek of gegeven opdracht tot het afleggen\n van een verklaring in een zaak waarin zij als zodanig zijn opgetreden.\n\n4 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n1 Wanneer de autoriteit, die opdracht tot de werkzaamheden heeft gegeven, een daartoe\n strekkend verzoek doet, stelt de gemeente waar de werkzaamheden moeten worden verricht,\n daarvoor een lokaliteit beschikbaar.\n\n2 Aan de gemeente komt hiervoor een vergoeding toe overeenkomstig door Ons bij algemene\n maatregel van bestuur te stellen regelen.\n\n3 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\nVoor werktuigen en gereedschappen, gebruikt bij de opgedragen werkzaamheden, wordt\n geen vergoeding gegeven, tenzij de aard van de werkzaamheden de werktuigen en gereedschappen\n voor verder gebruik ongeschikt maakt.\n\n1 Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur tarieven vast voor vergoedingen voor\n reis- en verblijfkosten, toekomende aan de in artikel 3, lid 1, sub b, genoemde personen. Onnodig gemaakte reis- en verblijfkosten worden niet vergoed.\n\n2 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n1 Indien het gebruik van een bijzonder middel van vervoer noodzakelijk is uit hoofde\n van leeftijd, ziekte of gebreken worden de kosten daarvan vergoed overeenkomstig door\n Ons bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.\n\n2 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n1 Vergoedingen voor tijdverzuim, daarmee verband houdende noodzakelijke kosten en voor\n reis- en verblijfkosten worden terstond toegekend door de griffier van het gerecht,\n dat bevoegd is over de zaak te oordelen of van het gerecht, waarvoor de zaak dient\n of heeft gediend.\n\n2 De belanghebbende kan tegen de beschikking van de griffier schriftelijk bezwaar indienen\n bij de voorzieningenrechter van het gerecht en indien het de Hoge Raad betreft, bij\n de president van de Hoge Raad.\n\n1 Vergoedingen voor werkzaamheden worden schriftelijk gedeclareerd.\n\n2 Wanneer de opdracht is gegeven door de justitie wordt de declaratie onderworpen aan\n de goedkeuring van de autoriteit, die de opdracht tot de werkzaamheden heeft gegeven.\n Bij afwijzing of bij goedkeuring van slechts een deel van het gedeclareerde bedrag\n wordt de reden daarvan op de declaratie aangegeven en terstond aan de declarant medegedeeld.\n\n3 Wanneer de opdracht is gegeven door de verdachte of de gerekwestreerde wordt de declaratie\n zo nodig onderworpen aan de goedkeuring van de griffier. Bij afwijzing of bij goedkeuring\n van slechts een deel van het gedeclareerde bedrag wordt de reden daarvan op de declaratie\n aangetekend. De beschikking wordt terstond aan de declarant en aan de opdrachtgever\n medegedeeld.\n\n4 Tegen de beschikkingen, bedoeld in de leden 2 en 3, kan door de belanghebbende schriftelijk\n bezwaar worden gemaakt. Is de beschikking genomen door de kantonrechter of de rechter-commissaris,\n dan wordt op het bezwaar beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank. Is\n de beschikking genomen door de voorzieningenrechter van de rechtbank of het gerechtshof,\n dan wordt op het bezwaar beslist door de raadkamer van het betrokken gerecht. Is de\n beschikking genomen door het openbaar ministerie of de griffier, dan wordt op het\n bezwaar beslist door de voorzieningenrechter van het gerecht of, indien het de Hoge\n Raad betreft, door de president van de Hoge Raad.\n\nHet bezwaar, bedoeld in de artikelen 8 en 9, kan slechts schriftelijk worden ingediend binnen veertien dagen na de dag van uitreiking\n of verzending van de beschikking, waartegen bezwaar wordt ingediend.\n\n1 Indien de verzoeker in zijn bezwaarschrift de wens te kennen geeft te worden gehoord,\n wordt hij daartoe opgeroepen.\n\n2 Indien het bezwaarschrift is gericht tegen een beschikking van het openbaar ministerie,\n wordt dit in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.\n\nTegen de beslissing op het bezwaarschrift staat geen rechtsmiddel open.\n\nOnze Minister van Justitie kan nadere regels stellen omtrent de wijze van toekennen\n van vergoedingen, van declareren, van goedkeuren van declaraties en van indienen van\n bezwaar.\n\nVergoedingen ten laste van 's Rijks kas worden, nadat de beschikking tot toekenning\n of goedkeuring van de declaratie onherroepelijk is geworden, betaald door de griffier\n van het gerecht, dat bevoegd is over de zaak te oordelen of van het gerecht waarvoor\n de zaak dient of heeft gediend.\n\nVergoedingen verschuldigd door de verdachte of de gerekwestreerde worden, nadat de\n beschikking tot toekenning of goedkeuring van de declaratie onherroepelijk is geworden,\n door deze betaald. De beschikking tot toekenning van de vergoeding en de beschikking\n tot goedkeuring van de declaratie, alsmede de beslissingen op de bezwaren tegen deze\n beschikkingen genomen, zijn op de minuut uitvoerbaar, overeenkomstig de bepalingen\n van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.\n\n1 De verdachte of de gerekwestreerde kan de krachtens artikel 14 bevoegde griffier verzoeken, vergoedingen als bedoeld in artikel 15 bij wijze van voorschot te zijnen behoeve aan de rechthebbenden te betalen. Het verzoek,\n dat schriftelijk moet worden gedaan, kan worden ingediend binnen 14 dagen nadat de\n beschikking tot toekenning van de vergoeding of de beschikking tot goedkeuring van\n de declaratie onherroepelijk is geworden. De griffier beslist zo spoedig mogelijk.\n\n2 Het voorschot dient binnen 3 maanden na het eindigen van de zaak te worden terugbetaald.\n Wordt aan de verplichting tot terugbetaling niet binnen de gestelde termijn voldaan,\n dan geschiedt invordering krachtens een door de griffier uit te vaardigen dwangbevel.\n Artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 In strafzaken wordt na het eindigen van de zaak een verzoek, gedaan ingevolge lid\n 1, aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel\u00a0529, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het wordt door de griffier zo spoedig mogelijk overgelegd aan het gerecht, bedoeld\n in dat artikel. De op grond van dat verzoek toegekende vergoeding wordt verrekend\n met het verleende voorschot.\n\n4 In zaken, als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, kan binnen 3 maanden na het eindigen van de zaak door de gewezen gerekwestreerde\n of zijn erfgenamen een verzoek om vrijstelling van de verplichting tot terugbetaling\n van het voorschot worden ingediend bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor\n de zaak tijdens de be\u00ebindiging daarvan heeft gediend of anders het laatst heeft gediend.\n Op het verzoek wordt beslist door de voorzieningenrechter of door de kantonrechter.\n De gevraagde vrijstelling wordt verleend voor zover de aanwending der kosten het belang\n van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van verzoekschrift of rechtsmiddelen\n door het Openbaar Ministerie nutteloos is geworden.\n\n5 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking\n tot de vergoedingen, door de verdachte, de gewezen verdachte, de gerekwestreerde,\n de gewezen gerekwestreerde, derden-belanghebbenden of andere derden verschuldigd voor\n afschriften van, uittreksels uit en inzage van vonnissen, arresten, registers of andere\n stukken, waarvan kennisneming geoorloofd is, en voor inlichtingen in zaken, bedoeld\n in artikel 1, lid 1, alsmede met betrekking tot het kosteloos bekomen van zodanige afschriften, uittreksels\n of inlichtingen.\n\n2 Geen recht wordt geheven van openbare colleges en van ambtenaren van openbare lichamen,\n die afschriften, uittreksels of inlichtingen behoeven in het belang van de uitoefening\n van de dienst, noch in gevallen waarin bij bijzondere wetten gratis afgifte van afschriften\n of uittreksels of verstrekking van inlichtingen is voorgeschreven.\n\nWij stellen bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vast voor het uitbrengen\n van exploiten ingevolge bijzondere wetten.\n\nVoor zaken, bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van deze wet, voor zaken aangebonden en verzoeken ingediend op grond van enig artikel\n van deze wet en van het Wetboek van Strafvordering, benevens voor niet op grond van een bepaling van burgerlijk griffierecht aangebonden\n zaken betreffende dwangmaatregelen van overheidswege, zonder rechterlijk bevel getroffen\n in verband met de niet-naleving van een wettelijk gebod of verbod, is geen griffierecht\n verschuldigd als bedoeld in artikel 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.\n\nDe wet van 18 april 1874 (Stb. 66) tot vaststelling der tarieven van gerechtskosten in strafzaken, waarvan de gewone\n rechter kennis neemt, wordt ingetrokken.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als Wet tarieven in strafzaken.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nIn zaken, als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhangig op de dag van inwerkingtreding van deze wet wordt het bij en krachtens\n deze wet bepaalde toegepast met ingang van die dag, met dien verstande dat voor werkzaamheden,\n die zijn verricht na de dag van inwerkingtreding van deze wet, voor tijdverzuim, met\n inbegrip van de daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, dat valt na die dag\n en voor reis- en verblijfkosten, na die dag gemaakt, ingevolge een verzoek of opdracht\n gedaan en gegeven v\u00f3\u00f3r die dag, ook vergoedingen worden toegekend overeenkomstig het\n bij en krachtens deze wet bepaalde.\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Wij behouden Ons voor\n een verschillend tijdstip vast te stellen voor verschillende delen van de wet.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 28 maart 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002406/

wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerbesluit industriële goederen 1963 - BWBR0002407

{"title": "wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerbesluit industri\u00eble goederen 1963 - BWBR0002407", "content": "Besluit van 26 april 1963, houdende regelen ten aanzien van de in- en uitvoer van\n bepaalde industri\u00eble goederen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 18 april 1963, No. 663/468\n W.J.A., de Sociaal-Economische Raad gehoord;\n\nOverwegende, dat het belang van de volkshuishouding naar Ons oordeel vereist regelen\n te stellen ten aanzien van de in- en uitvoer van bepaalde industri\u00eble goederen;\n\nGelet op de artikelen 2 en 4 van de In- en uitvoerwet (Stb. 1962, 295);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 10-24 april 1963, No. 71b);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 25 april 1963, No. 663/561\n W.J.A.;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nVoor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:\n\nOnze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;\n\noorsprong: hetgeen daaronder wordt verstaan in Titel II, Hoofdstuk 2, Afdeling 1, van het communautair\n douanewetboek (PbEG 1992, L 302).\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De invoer van goederen, aangewezen in de bij dit besluit behorende bijlage A, zonder vergunning van Onze Minister, is verboden.\n\n2 Het eerste lid geldt ten aanzien van de in bijlage Aonder II (textielprodukten) opgenomen goederen slechts, indien die goederen van oorsprong\n zijn uit de landen, de na die aanduiding van die goederen staan vermeld.\n\n3 Het eerste lid geldt niet in de gevallen, waarin artikel 2 van het Invoerbesluit landen 1981 (Stb. 576) van toepassing is.\n\n3 Het eerste lid geldt voorts niet in de gevallen waarin artikel 2, eerste lid, van\n het Invoerbesluit bepaalde ijzer- en staalprodukten Spanje (Stb. 1985, 152) van toepassing is.\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De invoer van goederen, aangewezen in de bij dit besluit behorende bijlage E, zonder afgifte aan de bij die invoer betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst,\n bevoegd inzake douane, van een bewijsstuk inzake de oorsprong van die goederen, is\n verboden.\n\n2 Onze Minister kan de bewijsstukken aanwijzen welke in de daarbij aangegeven gevallen\n dienen te worden afgegeven.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar is bevoegd om in geval van twijfel aan de\n juistheid of de echtheid van een afgegeven bewijsstuk te vorderen dat zodanige aanvullende\n bewijsstukken worden afgegeven dat naar zijn oordeel de juistheid van de aangegeven\n oorsprong voldoende is aangetoond.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nOnze Minister kan ontheffing verlenen van het bij artikel 2 of 5a bepaalde.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nBij de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2 worden daaraan voor de houder van de vergunning de volgende voorschriften verbonden:\n\na. de vergunning bij de invoer van goederen, waarvoor zij is verleend, in handen te stellen\n van de daarbij betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;\n\nb. de vergunning, zodra vaststaat dat daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt, voor\n zover zij in verband daarmede niet is ingehouden door een ambtenaar als onder a bedoeld, terstond terug te zenden aan degene, die haar heeft verleend;\n\nc. aan degene, die de vergunning heeft verleend, binnen de daartoe gestelde termijn alle\n gewenste inlichtingen te verstrekken omtrent het van de vergunning gemaakte gebruik.\n\n[Vervallen per 15-11-1992]\n\n[Vervallen per 15-11-1992]\n\n[Vervallen per 15-11-1992]\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Vervallen per 31-03-1995]\n\n[Vervallen per 20-02-1995]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nVergunningen en ontheffingen krachtens de In- en uitvoerbeschikking industri\u00eble goederen\n 1963 (Stcrt. 1962, 222) verleend, worden, voor zover zij hun gelding nog niet hebben verloren,\n geacht te zijn verleend op grond van dit besluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Dit besluit kan worden aangehaald als \"In- en uitvoerbesluit industri\u00eble goederen\n 1963\".\n\n2 Het treedt in werking met ingang van 3 juli 1963.\n\nOnze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat\n in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n\n\nSoestdijk, 26 april 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe in deze bijlage aangewezen goederen worden telkens aangeduid door middel van een\n of meer codes van de gecombineerde nomenclatuur, bedoeld in artikel 1 van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de\n tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256). Elke aldus vermelde code omvat alle goederen, die ingevolge de bepalingen\n van bedoelde verordening onder die code worden ingedeeld, met dien verstande dat codes\n voorafgegaan door de aanduiding \"ex\" slechts de daarbij ingedeelde goederen omvatten\n die worden vermeld in de daaraan toegevoegde omschrijving.\n\nA1. (andere dan textielprodukten)\n\nCode\n\ngecombineerde nomenclatuur\n\nOmschrijving voor zover nodig\n\nvan post 7201: gietijzer en spiegelijzer, in gietelingen, in blokken of in andere primaire vormen\n\n1011\n\n1019\n\n1030\n\n1090\n\n2000\n\n3010\n\n3090\n\n4000\n\nvan post 7202: ferrolegeringen\n\n1120\n\n1180\n\n9911\n\nvan post 7203: ferroprodukten verkregen door het rechtstreeks reduceren van ijzererts en andere\n sponsachtige ferroprodukten, in blokken, in pellets of in dergelijke vormen; ijzer\n met een zuiverheid van ten minste 99,94 gewichtspercenten, in blokken, in pellets\n of in dergelijke vormen\n\n9000\n\nvan post 7204: resten en afval van gietijzer, van ijzer of van staal (schroot); afvalingots van\n ijzer of van staal\n\n5010\n\n5090\n\nvan post 7206: ijzer (ander dan bedoeld bij post 72.03) en niet-gelegeerd staal, in ingots of in\n andere primaire vormen\n\n1000\n\n9000\n\nvan post 7207: halffabrikaten van ijzer of van niet-gelegeerd staal\n\n1111\n\n1119\n\n1211\n\n1219\n\n1911\n\n1915\n\n1931\n\n2011\n\n2015\n\n2017\n\n2031\n\n2033\n\n2051\n\n2055\n\n2057\n\n2071\n\nvan post 7208: gewalste platte produkten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte\n van 600 mm of meer, warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed\n\n7208\n\n1100\n\n1210\n\n1291\n\n1299\n\n1310\n\n1391\n\n1395\n\n1398\n\n1410\n\n1491\n\n1499\n\n2110\n\n2190\n\n2210\n\n2291\n\n2295\n\n2298\n\n2310\n\n2391\n\n2399\n\n2410\n\n2491\n\n2499\n\n3100\n\n3210\n\n3230\n\nCode\n\ngecombineerde nomenclatuur\n\nOmschrijving voor zover nodig\n\n3251\n\n3259\n\n3291\n\n3299\n\n3310\n\n3391\n\n3399\n\n3410\n\n3490\n\n3510\n\n3590\n\n4100\n\n4210\n\n4230\n\n4251\n\n4259\n\n4291\n\n4299\n\n4310\n\n4391\n\n4399\n\n4410\n\n4490\n\n4510\n\n4590\n\n9010\n\nvan post 7209: gewalste platte produkten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte\n van 600 mm of meer, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed\n\n1100\n\n1210\n\n1290\n\n1310\n\n1390\n\n1410\n\n1490\n\n2100\n\n2210\n\n2290\n\n2310\n\n2390\n\n2410\n\n2491\n\n2499\n\n3100\n\n3210\n\n3290\n\n3310\n\n3390\n\n3410\n\n3490\n\n4100\n\n4210\n\n4290\n\n4310\n\n4390\n\n4410\n\n4490\n\n9010\n\nvan post 7210: gewalste platte produkten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte\n van 600 mm of meer, geplateerd of bekleed\n\n1110\n\n1211\n\n1219\n\n2010\n\n3110\n\n3910\n\n4110\n\n4910\n\n5010\n\n6011\n\n6019\n\nex 7210 7031\n\nex 7210 7039\n\n9031\n\nCode\n\ngecombineerde nomenclatuur\n\nOmschrijving voor zover nodig\n\n9033\n\n9035\n\n9039\n\nvan post 7211: gewalste platte produkten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte\n van minder dan 600 mm, niet geplateerd noch bekleed\n\n1100\n\n1210\n\n1290\n\n1910\n\n1991\n\n1999\n\n2100\n\n2210\n\n2290\n\n2910\n\n2991\n\n2999\n\n3010\n\n4110\n\n4191\n\n4910\n\n9011\n\nvan post 7212: gewalste platte produkten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte\n van minder dan 600 mm, geplateerd of bekleed\n\n1010\n\n1091\n\n2111\n\n2911\n\n3011\n\n4010\n\n4091\n\n5031\n\n5051\n\n6011\n\n6091\n\nvan post 7213: walsdraad van ijzer of van niet-gelegeerd staal\n\n1000\n\n2000\n\n3100\n\n3900\n\n4100\n\n4900\n\n5010\n\n5090\n\nvan post 7214: staven van ijzer of van niet-gelegeerd staal, enkel gesmeed, warm gewalst, warm getrokken\n of warm geperst, ook indien na het walsen getordeerd\n\n2000\n\n3000\n\n4010\n\n4091\n\n4099\n\n5010\n\n5091\n\n5099\n\n6000\n\nvan post 7215: andere staven van ijzer of van niet-gelegeerd staal\n\n9010\n\nvan post 7216: profielen van ijzer of van niet-gelegeerd staal\n\n1000\n\n2100\n\n2200\n\n3111\n\n3119\n\n3191\n\n3199\n\n3211\n\n3219\n\n3291\n\n3299\n\n3310\n\n3390\n\nCode\n\ngecombineerde nomenclatuur\n\nOmschrijving voor zover nodig\n\n4010\n\n4090\n\n5010\n\n5090\n\n9010\n\nvan post 7218: roestvrij staal in ingots of in andere primaire vormen; halffabrikaten van roestvrij\n staal\n\n1000\n\n9011\n\n9013\n\n9015\n\n9019\n\n9050\n\nvan post 7219: gewalste platte produkten van roestvrij staal, met een breedte van 600 mm of meer\n\n1110\n\n1190\n\n1210\n\n1290\n\n1310\n\n1390\n\n1410\n\n1490\n\n2111\n\n2119\n\n2190\n\n2210\n\n2290\n\n2310\n\n2390\n\n2410\n\n2490\n\n3110\n\n3190\n\n3210\n\n3290\n\n3310\n\n3390\n\n3410\n\n3490\n\n3510\n\n3590\n\n9011\n\n9019\n\nvan post 7220: gewalste platte produkten van roestvrij staal, met een breedte van minder dan 600\n mm\n\n1100\n\n1200\n\n2010\n\n9011\n\n9031\n\nvan post 7221: walsdraad van roestvrij staal\n\n0010\n\n0090\n\nvan post 7222: staven en profielen van roestvrij staal\n\n1011\n\n1019\n\n1051\n\n1059\n\n1099\n\n3010\n\n4011\n\n4019\n\n4030\n\nvan post 7224: ander gelegeerd staal in ingots of in andere primaire vormen; halffabrikaten van\n ander gelegeerd staal\n\n1000\n\n9001\n\n9009\n\n9015\n\n9030\n\nvan post 7225: gewalste platte produkten van ander gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of\n meer\n\nCode\n\ngecombineerde nomenclatuur\n\nOmschrijving voor zover nodig\n\n1010\n\n1091\n\n1099\n\n2010\n\n2030\n\n3000\n\n4010\n\n4030\n\n4050\n\n4070\n\n4090\n\n5010\n\n5090\n\n9010\n\nvan post 7226: gewalste platte produkten van ander gelegeerd staal, met een breedte van minder dan\n 600 mm\n\n1010\n\n1030\n\n2010\n\n2031\n\n2051\n\n2071\n\n9110\n\n9190\n\n9210\n\n9911\n\n9931\n\nvan post 7227: walsdraad van ander gelegeerd staal\n\n1000\n\n2000\n\n9010\n\n9030\n\n9080\n\nvan post 7228: staven en profielen van ander gelegeerd staal; holle staven voor boringen van gelegeerd\n of van niet-gelegeerd staal\n\n1010\n\n1030\n\n2011\n\n2019\n\n2030\n\n3010\n\n3030\n\n3080\n\n6010\n\n7010\n\n7031\n\n8010\n\n8090\n\nvan post 7301: damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande\n uit aaneengezette delen; gelaste profielen van ijzer of van staal\n\n1000\n\nA II. (textielprodukten)\n\nDe in deze bijlage aangewezen goederen worden telkens aangeduid door middel van een\n of meer codes van de gecombineerde nomenclatuur, bedoeld in artikel 1 van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de\n tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256). De nadere defini\u00ebring van de goederen geschiedt door middel van een verwijzing\n naar de categorienummers, welke zijn vastgelegd in de bilaterale overeenkomsten die\n de Europese Economische Gemeenschap heeft gesloten met bepaalde textielleverende landen\n in het kader van het Multi-vezel Akkoord (MVA), zoals vermeld in verordening (EEG) nr. 4136/86 van de Raad van de Europese Gemeenschappen (PbEG L 387). De MVA-akkoorden hebben slechts betrekking op produkten van wol of fijn haar,\n katoen en synthetische en kunstmatige vezels.\n\nElke vermelde code omvat alle goederen, die ingevolge de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2658/87 onder die code worden ingedeeld, met dien verstande dat codes voorafgegaan door de\n aanduiding \"ex\" slechts de daarbij ingedeelde goederen omvatten die vallen onder de\n daaraan toegevoegde categorie.\n\nDe letter X in de kolom \"Land van oorsprong\" staat voor de volgende landen: Argentini\u00eb,\n Bangla Desh, Brazili\u00eb, Philippijnen, India, Indonesi\u00eb, Macao, Maleisi\u00eb, Pakistan,\n Peru, Singapore, Sri Lanka, Taiwan, Thailand, Uruguay, Zuid-Korea, Bosni\u00eb-Herzegowina,\n Kroati\u00eb, de voormalige Joegoslavische deelrepubliek Macedoni\u00eb, Montenegro, Servi\u00eb.\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nvan post 5105:\n\nWol, fijn haar en grof haar, gekaard of gekamd (gekamd vlies daaronder begrepen)\n\n1000(cat 46)X\n\n2100(cat 46)X\n\n2900(cat 46)X\n\n3010(cat 46)X\n\n3090(cat 46)X\n\nvan post 5111:\n\nweefsels van gekaarde wol of van gekaard fijn haar\n\nalle nummers(cat 50)X\n\nvan post 5112:\n\nweefsels van gekamde wol of van gekamd fijn haar\n\nalle nummers(cat 50)X\n\nvan post 5204:\n\nnaaigarens van katoen, ook indien opgemaakt voor de verkoop in het klein\n\n1100(cat 1) X en\n\nEgypte, Turkije.\n\n1900(cat 1) X en\n\nEgypte, Turkije.\n\nvan post 5205:\n\ngarens van katoen (andere dan naaigarens), bevattende 85 of meer gewichtspercenten\n katoen, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein\n\nalle nummers(cat 1)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5206:\n\ngarens van katoen (andere dan naaigarens), bevattende minder dan 85 gewichtspercenten\n katoen, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein\n\nalle nummers(cat 1)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5208 :\n\nweefsels van katoen, bevattende 85 of meer gewichtspercenten katoen met een gewicht\n van niet meer dan 200 gram per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5209:\n\nweefsels van katoen, bevattende 85 of meer gewichtspercenten katoen, met een gewicht\n van meer dan 200 gram per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5210:\n\nweefsels van katoen, bevattende minder dan 85 gewichtspercenten katoen, enkel of hoofdzakelijk\n met synthetische of kunstmatige vezels gemengd, met een gewicht van niet meer dan\n 200 gram per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5211:\n\nweefsels van katoen, bevattende minder dan 85 gewichtspercenten katoen, enkel of hoofdzakelijk\n met synthetische of kunstmatige vezels gemengd, met een gewicht van meer dan 200 gram\n per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5212:\n\nandere weefsels van katoen\n\nalle nummers(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5306:\n\ngarens van vlas\n\nalle nummers(cat 115)\n\nvan post 5308:\n\ngarens van andere plantaardige textielvezels; papiergarens\n\n9011(cat 115)\n\n9013(cat 115)\n\n9019(cat 115)\n\nvan post 5309:\n\nweefsels van vlas\n\nalle nummers (cat 117)\n\nvan post 5311:\n\nweefsels van andere plantaardige textielvezels; weefsels van papiergarens\n\n0010(cat 117)\n\nvan post 5401:\n\nnaaigarens van synthetische filamenten, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein\n\n1011(cat 41)\n\nTurkije\n\n1019(cat 41)\n\nTurkije\n\nvan post 5402:\n\ngarens van synthetische continufilamenten, niet gereed voor de verkoop in het klein,\n andere dan niet- getextureerde, ongetwijnde, niet-getwiste garens of op 50 toeren\n per meter getwiste garens\n\n1010(cat 41)\n\nTurkije\n\n1090(cat 41)\n\nTurkije\n\n2000(cat 41)\n\nTurkije\n\n3110(cat 41)\n\nTurkije\n\n3130(cat 41)\n\nTurkije\n\n3190(cat 41)\n\nTurkije\n\n3200(cat 41)\n\nTurkije\n\n3310(cat 41)\n\nTurkije\n\n3390(cat 41)\n\nTurkije\n\n3910(cat 41)\n\nTurkije\n\n3990(cat 41)\n\nTurkije\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\n4910(cat 41)\n\nTurkije\n\n4991(cat 41)\n\nTurkije\n\n4999(cat 41)\n\nTurkije\n\n5110(cat 41)\n\nTurkije\n\n5130(cat 41)\n\nTurkije\n\n5190(cat 41)\n\nTurkije\n\n5210(cat 41)\n\nTurkije\n\n5290(cat 41)\n\nTurkije\n\n5910(cat 41)\n\nTurkije\n\n5990(cat 41)\n\nTurkije\n\n6110(cat 41)\n\nTurkije\n\n6130(cat 41)\n\nTurkije\n\n6190(cat 41)\n\nTurkije\n\n6210(cat 41)\n\nTurkije\n\n6290(cat 41)\n\nTurkije\n\n6910(cat 41)\n\nTurkije\n\n6990(cat 41)\n\nTurkije\n\nvan post 5407:\n\nweefsels van synthetische filamentgarens, weefsels vervaardigd van produkten bedoeld\n bij post 54.04 daaronder begrepen\n\n1000(cat 35)\n\nX\n\n2011(cat 33)\n\nX en Turkije.\n\n2090(cat 35)\n\nX\n\n3000(cat 35)\n\nX\n\n4100(cat 35)\n\nX\n\n4211(cat 35)\n\nX\n\n4290(cat 35)\n\nX\n\n4300(cat 35)\n\nX\n\n4410(cat 35)\n\nX\n\n4490(cat 35)\n\nX\n\n5100(cat 35)\n\nX\n\n5200(cat 35)\n\nX\n\n5310(cat 35)\n\nX\n\n5390(cat 35)\n\nX\n\n5400(cat 35)\n\nX\n\n6010(cat 35)\n\nX\n\n6030(cat 35)\n\nX\n\n6051(cat 35)\n\nX\n\n6059(cat 35)\n\nX\n\n6090(cat 35)\n\nX\n\n7100(cat 35)\n\nX\n\n7200(cat 35)\n\nX\n\n7310(cat 35)\n\nX\n\n7391(cat 35)\n\nX\n\n7399(cat 35)\n\nX\n\n7400(cat 35)\n\nX\n\n8100(cat 35)\n\nX\n\n8200(cat 35)\n\nX\n\n8310(cat 35)\n\nX\n\n8390(cat 35)\n\nX\n\n8400(cat 35)\n\nX\n\n9100(cat 35)\n\nX\n\n9200(cat 35)\n\nX\n\n9310(cat 35)\n\nX\n\n9390(cat 35)\n\nX\n\n9400(cat 35)\n\nX\n\nvan post 5408:\n\nweefsels van kunstmatige filamentgarens, weefsels vervaardigd van produkten bedoeld\n bij post 5405 daaronder begrepen\n\nalle nummers(cat 36)\n\nZuid-Korea\n\nvan post 5508:\n\nnaaigarens van synthetische of van kunstmatige stapelvezels, ook indien opgemaakt\n voor de verkoop in het klein\n\n1011(cat 22)\n\nX en Turkije.\n\n1019(cat 22)\n\nX en Turkije.\n\n1090(cat 56)\n\nTurkije\n\n2010(cat 23)\n\nX\n\nvan post 5509:\n\ngarens voor synthetische stapelvezels (andere dan naaigarens), niet opgemaakt voor\n de verkoop in het klein\n\nalle nummers (cat 22)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 5510:\n\ngarens van kunstmatige stapelvezels (andere dan naaigarens), niet opgemaakt voor de\n verkoop in het klein\n\nalle nummers(cat 23)\n\nX\n\nvan post 5511:\n\ngarens van synthetische of van kunstmatige stapelvezels (andere dan naaigarens), opgemaakt\n voor de verkoop in het klein\n\n1000(cat 56)\n\nTurkije\n\n2000(cat 56)\n\nTurkije\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nvan post 5512:\n\nweefsels, bevattende 85 of meer gewichtspercenten synthetische stapelvezels\n\nalle nummers(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 5513:\n\nweefsels van synthetische stapelvezels, bevattende minder dan 85 gewichtspercenten\n van deze vezels, enkel of hoofdzakelijk met katoen gemengd, met een gewicht van niet\n meer dan 170 gram per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 5514:\n\nweefsels van synthetische stapelvezels, bevattende minder dan 85 gewichtspercenten\n van deze vezels, enkel of hoofdzakelijk met katoen gemengd, met een gewicht van meer\n dan 170 gram per vierkante meter\n\nalle nummers(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 5515:\n\nandere weefsels van synthetische stapelvezels\n\nalle nummers(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 5516:\n\nweefsels van kunstmatige stapelvezels\n\nalle nummers(cat 37)\n\nX\n\nvan post 5604:\n\ndraad en koord van rubber, omwoeld of omvlochten met textiel; textielgarens, alsmede\n strippen en artikelen van dergelijke vorm bedoeld bij post 54.04 of 54.05, ge\u00efmpregneerd,\n bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of met kunststof\n\nex 5604\n\n2000(cat 41)\n\nTurkije\n\nex 5604\n\n9000(cat 41)\n\nTurkije\n\nex 5604\n\n9000(cat 1)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 5606:\n\nkettingsteekgaren (zogenaamd chainettegaren)\n\n0010(cat 65)\n\nTurkije\n\nvan post 5607 :\n\nbindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien ge\u00efmpregneerd, bekleed,\n bedekt of ommanteld met rubber of kunststof\n\n4100(cat 90)\n\n4911(cat 90)\n\n4919(cat 90)\n\n4990(cat 90)\n\n5011(cat 90)\n\n5019(cat 90)\n\n5030(cat 90)\n\n5090(cat 90)\n\nex 5607\n\n9000(cat 121)\n\nvan post 5608:\n\ngeknoopte netten van bindgaren, touw of kabel, in banen of aan het stuk; visnetten\n en andere netten, van textielstof, geconfectioneerd\n\n1111(cat 97)\n\nX\n\n1119(cat 97)\n\nX\n\n1191(cat 97)\n\nX\n\n1199(cat 97)\n\nX\n\n1911(cat 97)\n\nX\n\n1919(cat 97)\n\nX\n\n1931(cat 97)\n\nX\n\n1939(cat 97)\n\nX\n\n1991(cat 97)\n\nX\n\n1999(cat 97)\n\nX\n\nex 5608\n\n9000(cat 97)\n\nX\n\nvan post 5801:\n\nfluweel, pluche en chenilleweefsel, andere dan bedoeld bij de posten 58.02 en 58.06\n\n1000(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2100(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2200(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2300(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2400(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2500(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n2600(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3100(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3200(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3300(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3400(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3500(cat 32)\n\nX en Turkije\n\n3600(cat 32)\n\nX en Turkije\n\nvan post 5802:\n\nlussenweefsel (bad- of frotteerstof), andere dan bedoeld bij post 58.06; getufte textielstoffen,\n andere dan bedoeld bij post 57.03\n\n1100(cat 9)\n\nX en Turkije\n\nex 5802\n\n2000(cat 32)\n\nX en Turkije\n\nex 5802\n\n3000(cat 32)\n\nX en Turkije\n\nvan post 5803:\n\nweefsel met gaasbinding, andere dan bedoeld bij post 58.06\n\n9030(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\n9050(cat 37)\n\nX\n\nex 5803\n\n9090(cat 117)\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nvan post 5807:\n\netiketten, insignes en dergelijke artikelen van textiel, aan het stuk, in banden of\n gesneden, niet geborduurd\n\nex 5807\n\n9090(cat 67)\n\nX\n\nvan post 5811:\n\ntextielprodukten aan het stuk, bestaande uit een of meer lagen textiel, die door stikken\n of op andere wijze zijn samengevoegd met watten of ander opvulmateriaal, andere dan\n borduurwerk bedoeld bij post 58.10\n\nex 5811\n\n0000(cat 2)\n\nen Egypte, Turkije.\n\nex 5811\n\n0000(cat 35)\n\nX\n\nex 5811\n\n0000(cat 36)\n\nZuid-Korea\n\nvan post 5903:\n\nweefsels, ge\u00efmpregneerd, bekleed of bedekt met, dan wel met inlagen van kunststof,\n andere dan die bedoeld bij post 5902\n\n1010(cat 100)\n\n1090(cat 100)\n\n2010(cat 100)\n\n2090(cat 100)\n\n9010(cat 100)\n\n9091(cat 100)\n\n9099(cat 100)\n\nvan post 5905:\n\nwandbekleding van textielstof\n\n0031(cat 117)\n\n0039(cat 117)\n\nex 5909\n\n0070(cat 36)\n\nZuid-Korea\n\nex 5905\n\n0070(cat 3)\n\nX en Turkije.\n\nex 5905\n\n0070(cat 35 en 37)\n\nX\n\nvan post 6001:\n\npoolbrei- en poolhaakwerk (hoogpolige stoffen en lussenstof daaronder begrepen), aan\n het stuk\n\nex 6001\n\n1000(cat 65)\n\nTurkije\n\n2100(cat 65)\n\nTurkije\n\n2200(cat 65)\n\nTurkije\n\n2910(cat 65)\n\nTurkije\n\n9110(cat 65)\n\nTurkije\n\n9130(cat 65)\n\nTurkije\n\n9150(cat 65)\n\nTurkije\n\n9190(cat 65)\n\nTurkije\n\n9210(cat 65)\n\nTurkije\n\n9230(cat 65)\n\nTurkije\n\n9250(cat 65)\n\nTurkije\n\n9290(cat 65)\n\nTurkije\n\n9910(cat 65)\n\nTurkije\n\nvan post 6002:\n\nander brei- en haakwerk aan het stuk\n\nex 6002\n\n1010(cat 65)\n\nTurkije\n\n2010(cat 65)\n\nTurkije\n\n2039(cat 65)\n\nTurkije\n\n2050(cat 65)\n\nTurkije\n\n2070(cat 65)\n\nTurkije\n\nex 6002\n\n3010(cat 65)\n\nTurkije\n\n4100(cat 65)\n\nTurkije\n\n4210(cat 65)\n\nTurkije\n\n4230(cat 65)\n\nTurkije\n\n4250(cat 65)\n\nTurkije\n\n4290(cat 65)\n\nTurkije\n\n4331(cat 65)\n\nTurkije\n\n4333(cat 65)\n\nTurkije\n\n4335(cat 65)\n\nTurkije\n\n4339(cat 65)\n\nTurkije\n\n4350(cat 65)\n\nTurkije\n\n4391(cat 65)\n\nTurkije\n\n4393(cat 65)\n\nTurkije\n\n4395(cat 65)\n\nTurkije\n\n4399(cat 65)\n\nTurkije\n\n9100(cat 65)\n\nTurkije\n\n9210(cat 65)\n\nTurkije\n\n9230(cat 65)\n\nTurkije\n\n9250(cat 65)\n\nTurkije\n\n9290(cat 65)\n\nTurkije\n\n9331(cat 65)\n\nTurkije\n\n9333(cat 65)\n\nTurkije\n\n9335(cat 65)\n\nTurkije\n\n9339(cat 65)\n\nTurkije\n\n9391(cat 65)\n\nTurkije\n\n9399(cat 65)\n\nTurkije\n\nvan post 6101:\n\noverjassen, jekkers, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, van brei- of\n haakwerk, voor heren of jongens, andere dan de artikelen bij post 61.03\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\n1010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n1090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n2010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n2090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n3010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6102:\n\nmantels, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk,\n voor dames of voor meisjes, andere dan de artikelen bedoeld bij post 61.04\n\n1010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n1090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n2010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n2090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n3010(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3090(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6103:\n\nkostuums, ensembles, colbertjassen, blazers en dergelijke, lange en korte broeken\n (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse overalls, van brei- of haakwerk,\n voor heren of voor jongens\n\n1100(cat 75)\n\nTurkije\n\n1200(cat 75)\n\nTurkije\n\n1900(cat 75)\n\nTurkije\n\n2100(cat 75)\n\nTurkije\n\n2200(cat 75)\n\nTurkije\n\n2300(cat 75)\n\nTurkije\n\n2900(cat 75)\n\nTurkije\n\n3100(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3200(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3300(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\nex 6103\n\n3900(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n4110(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4190(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4210(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4290(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4310(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4390(cat 28)\n\nX en Turkije\n\nex 6103\n\n4910(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n4991(cat 28)\n\nX en Turkije\n\nvan post 6104:\n\nmantelpakken, broekpakken, ensembles, blazers en andere jasjes, japonnen, rokken,\n broekrokken, lange en korte broeken (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse\n overalls, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes\n\n1100(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n1200(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n1300(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\nex 6104\n\n1900(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n2100(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n2200(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n2300(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\nex 6104\n\n2900(cat 74)\n\nX en Turkije.\n\n3100(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3200(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3300(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\nex 6104\n\n3900(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n4100(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4200(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4300(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4400(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n5100(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n5200(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n5300(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\nex 6104\n\n5900(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n6110(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6190(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6210(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6290(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6310(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6390(cat 28)\n\nX en Turkije\n\nex 6104\n\n6910(cat 28)\n\nX en Turkije\n\n6991(cat 28)\n\nX en Turkije\n\nvan post 6105:\n\noverhemden van brei- of haakwerk, voor heren of voor jongens\n\n1000(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n2010(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n2090(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n9010(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nvan post 6106:\n\nblouses en hemdblouses, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes\n\n1000(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n2000(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n9010(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\nvan post 6107:\n\nslips, onderbroeken, nachthemden, pyjama's, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen,\n van brei- of haakwerk, voor heren of voor jongens\n\n1100(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\n1200(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\nex 6107\n\n1900(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\n2100(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n2200(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\nex 6107\n\n2900(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n9100(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\nex 6107\n\n9900(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6108:\n\nonderjurken, onderrokken, slips, nachthemden, pyjama's, neglig\u00e9s, badjassen, kamerjassen\n en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes\n\n2100(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\n2200(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\nex 6108\n\n2900(cat 13)\n\nX en Turkije.\n\n3110(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n3190(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n3211(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n3219(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n3290(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\nex 6108\n\n3900(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n9100(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\n9910(cat 24)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6109:\n\nT-shits, borstrokken en onderhemden, van brei- of haakwerk\n\n1000(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n9010(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n9030(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nvan post 6110:\n\ntruien, jumpers, pullovers, vesten en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk\n\n1010(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n1031(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n1039(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n1091(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n1099(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n2010(cat 4)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n2091(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n2099(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n3010(cat 4)\n\nX en Turkije, Egypte.\n\n3091(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\n3099(cat 5)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 61 11:\n\nkleding en kledingtoebehoren, voor baby's, van brei- of haakwerk\n\n1010(cat 10)\n\nX\n\n1090(cat 68)\n\nX\n\n2010(cat 10)\n\nX\n\n2090(cat 68)\n\nX\n\n3010(cat 10)\n\nX\n\n3090(cat 68)\n\nX\n\nex 6111\n\n9000(cat 68, cat 10)\n\nX\n\nvan post 6112:\n\ntrainingspakken, skipakken, badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk\n\n1100(cat 73)\n\nX en Turkije.\n\n1200(cat 73)\n\nX en Turkije.\n\nex 6112\n\n1900(cat 73)\n\nX en Turkije.\n\nex 6112\n\n2000(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3110(cat 72)\n\nX\n\n3190(cat 72)\n\nX\n\nex 6112\n\n3910(cat 72)\n\nX\n\nex 6112\n\n3990(cat 72)\n\nX\n\n4110(cat 72)\n\nX\n\n4190(cat 72)\n\nX\n\nex 6112\n\n4910(cat 72)\n\nX\n\nex 6112\n\n4990(cat 72)\n\nX\n\nvan post 6113:\n\nkleding vervaardigd van brei- of haakwerk bedoeld bij post 59.03, 59.06 of 59.07\n\nex 6113\n\n0010(cat 67)\n\nX\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nex 6113\n\n0090(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6114:\n\nandere kleding van brei- of haakwerk\n\n1000(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n2000(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\n3000(cat 83)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6115:\n\nkousenbroeken, kousen, kniekousen, sokken en dergelijke artikelen, spataderkousen\n daaronder begrepen, van brei- of haakwerk\n\n1100(cat 70)\n\nX en Turkije\n\n1200(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n1910(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\nex 6115\n\n1990(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n2011(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n2019(cat 70)\n\nX en Turkije\n\nex 6115\n\n2090(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n9100(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n9310(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n9330(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\n9391(cat 70)\n\nX en Turkije\n\nex 6140\n\n9399(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\nex 6115\n\n9900(cat 12)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6116:\n\n(handschoenen, wanten en dergelijke, van brei- of haakwerk\n\n1010(cat 10)\n\nX\n\n1090(cat 10)\n\nX\n\n9100(cat 10)\n\nX\n\n9200(cat 10)\n\nX\n\n9300(cat 10)\n\nX\n\nex 6116\n\n9900(cat 10)\n\nX\n\nvan post 6117:\n\nander geconfectioneerd kledingtoebehoren van brei- ofhaakwerk; delen van kleding ofvan\n kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk\n\nex 6117\n\n1000(cat 67)\n\nX\n\nex 6117\n\n2000(cat 67)\n\nX\n\nex 6117\n\n8010(cat 67)\n\nX\n\nex 6117\n\n8090(cat 67)\n\nX\n\nex 6117\n\n9000(cat 67)\n\nX\n\nvan post 6201:\n\noverjassen, jekkers, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, voor heren\n of voor jongens, andere dan de artikelen bedoeld bij post 62.03\n\n1100(cat 14)\n\nX\n\nex 6201\n\n1210(cat 14)\n\nX\n\nex 6201\n\n1210(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6201\n\n1290(cat 14)\n\nX\n\nex 6201\n\n1290(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6201\n\n1310(cat 14)\n\nX\n\nex 6201\n\n1310(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6201\n\n1390(cat 14)\n\nX\n\nex 6201\n\n1390(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9100(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9300(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6202:\n\nmantels, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, voor dames of voor meisjes,\n andere dan de artikelen bedoeld bij post 62.04\n\n1100(cat 15)\n\nX\n\nex 6202\n\n1210(cat 15)\n\nX\n\nex 6202\n\n1210(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6202\n\n1290(cat 15)\n\nX\n\nex 6202\n\n1290(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6202\n\n1310(cat 15)\n\nX\n\nex 6202\n\n1310(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nex 6202\n\n1390(cat 15)\n\nX\n\nex 6202\n\n1390(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9100(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\n9300(cat 21)\n\nX en Turkije.\n\nvan post 6203:\n\nkostuums, ensembles, colbertjassen, blazers en dergelijke, lange en korte broeken\n (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse overalls, voor heren of voor jongens\n\n1100(cat 16)\n\nX\n\n1200(cat 16)\n\nX\n\n1910(cat 16)\n\nX\n\n1930(cat 16)\n\nX\n\n2100(cat 16)\n\nX\n\n2210(cat 76)\n\nX\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\n2280(cat 16)\n\nX\n\n2310(cat 76)\n\nX\n\n2380(cat 16)\n\nX\n\n2911(cat 76)\n\nX\n\n2918(cat 16)\n\nX\n\n3100(cat 17)\n\nX\n\n3210(cat 76)\n\nX\n\n3290(cat 17)\n\nX\n\n3310(cat 76)\n\nX\n\n3390(cat 17)\n\nX\n\n3911(cat 76)\n\nX\n\n3919(cat 17)\n\nX\n\n4110(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4130(cat 78)\n\nX\n\n4190(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4211(cat 76)\n\nX\n\n4231(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4233(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4235(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4251(cat 76)\n\nX\n\n4259(cat 78)\n\nX\n\n4290(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4311(cat 76)\n\nX\n\n4319(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4331(cat 76)\n\nX\n\n4339(cat 78)\n\nX\n\n4390(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4911(cat 76)\n\nX\n\n4919(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n4931(cat 76)\n\nX\n\n4939(cat 78)\n\nX\n\n4950(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\nvan post 6204:\n\nmantelpakken, broekpakken, ensembles, blazers en andere jasjes, japonnen, rokken,\n broekrokken, lange en korte broeken (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse\n overalls, voor dames of voor meisjes\n\n1100(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n1200(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n1300(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n1910(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n2100(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n2210(cat 76)\n\nX\n\n2280(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n2310(cat 76)\n\nX\n\n2380(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n2911(cat 76)\n\nX\n\n2918(cat 29)\n\nX en Turkije.\n\n3100(cat 15)\n\nX\n\n3210(cat 76)\n\nX\n\n3290(cat 15)\n\nX\n\n3310(cat 76)\n\nX\n\n3390(cat 15)\n\nX\n\n3911(cat 76)\n\nX\n\n3919(cat 15)\n\nX\n\n4100(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4200(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4300(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4400(cat 26)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n5100(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n5200(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n5300(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n5910(cat 27)\n\nX en Turkije.\n\n6110(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6180(cat 78)\n\nX\n\n6190(cat 78)\n\nX\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\n6211(cat 76)\n\nX\n\n6231(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6233(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6239(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6251(cat 76)\n\nX\n\n6259(cat 78)\n\nX\n\n6290(cat 78)\n\nX\n\n6311(cat 76)\n\nX\n\n6318(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6331(cat 76)\n\nX\n\n6339(cat 78)\n\nX\n\n6390(cat 78)\n\nX\n\n6911(cat 76)\n\nX\n\n6918(cat 6)\n\nX en Turkije, Marokko, Tunesi\u00eb.\n\n6931(cat 76)\n\nX\n\n6939(cat 78)\n\nX\n\n6950(cat 78)\n\nX\n\nvan post 6205:\n\noverhemden voor heren of voor jongens\n\n1000(cat 8)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n2000(cat 8)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n3000(cat 8)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\nvan post 6206:\n\nblouses en hemdblouses, voor dames of voor meisjes\n\n2000(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n3000(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\n4000(cat 7)\n\nX en Turkije, Marokko.\n\nvan post 6207:\n\nonderhemden, slips, onderbroeken, nachthemden, pyjama's, badjassen, kamerjassen en\n dergelijke artikelen, voor heren of voor jongens\n\n1100(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6207\n\n1900(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n2100(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n2200(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6207\n\n2900(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9100(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9200(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6207\n\n9900(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nvan post 6208:\n\nonderhemden, onderjurken, onderrokken, slips, nachthemden, pyjama's, neglig\u00e9s, badjassen,\n kamerjassen en dergelijke artikelen, voor dames of voor meisjes\n\n1100(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n1910(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6208\n\n1990(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n2100(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n2200(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6208\n\n2900(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9110(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9190(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9210(cat 18)\n\nX en Turkije\n\n9290(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nex 6208\n\n9900(cat 18)\n\nX en Turkije\n\nvan post 6209:\n\nkleding en kledingtoebehoren, voor baby's\n\nex 6209\n\n1000(cat 68)\n\nX\n\nex 6209\n\n2000(cat 68)\n\nX\n\nex 6209\n\n3000(cat 68)\n\nX\n\nex 6209\n\n9000(cat 68)\n\nX\n\nvan post 6210:\n\nkleding vervaardigd van de produkten bedoeld bij post 5602, 5603, 5903, 5906 of 5907\n\n2000(cat 14)\n\nX\n\n3000(cat 15)\n\nX\n\nex 6210\n\n4000(cat 78)\n\nX\n\nex 6210\n\n5000(cat 78)\n\nX\n\nvan post 6211:\n\ntrainingspakken, skipakken, badpakken en zwembroeken; andere kleding\n\n1100(cat 72)\n\nX\n\nex 6211\n\n1200(cat 72)\n\nX\n\nex 6211\n\n2000(cat 77)\n\nX\n\n3100(cat 78)\n\nX\n\n3210(cat 76)\n\nX\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\n3231(cat 16)\n\nX\n\n3241(cat 21)\n\nX en Turkije\n\n3242(cat 6)\n\nX en Marokko, Tunesi\u00eb, Turkije\n\n3290(cat 78)\n\nX\n\n3310(cat 76)\n\nX\n\n3331(cat 16)\n\nX\n\n3341(cat 21)\n\nX en Turkije\n\n3342(cat 6)\n\nX en Marokko, Tunesi\u00eb, Turkije\n\n3390(cat 78)\n\nX\n\n4100(cat 78)\n\nX\n\n4210(cat 76)\n\nX\n\n4231(cat 29)\n\nX\n\n4241(cat 21)\n\nX en Turkije\n\n4242(cat 6)\n\nX en Marokko, Tunesi\u00eb, Turkije\n\n4290(cat 78)\n\nX\n\n4310(cat 76)\n\nX\n\n4331(cat 29)\n\nX\n\n4341(cat 21)\n\nX en Turkije\n\n4342(cat 6)\n\nX en Marokko, Tunesi\u00eb, Turkije\n\n4390(cat 78)\n\nX\n\nvan post 6212:\n\nbustehouders, gaines (step-ins), korsetten, bretels, jarretelles, kousebanden en dergelijke\n artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei- of haakwerk\n\nex 6212\n\n1000(cat 31)\n\nX\n\nex 6212\n\n2000(cat 86)\n\nX\n\nex 6212\n\n3000(cat 86)\n\nX\n\nex 6212\n\n9000(cat 86)\n\nX\n\nvan post 6213:\n\nzakdoeken\n\n2000(cat 19)\n\nX\n\nex 6213\n\n9000(cat 19)\n\nX\n\nvan post 6301:\n\ndekens\n\n1000(cat 66)\n\n2010(cat 67)\n\nX\n\n2091(cat 66)\n\n2099(cat 66)\n\n3010(cat 67)\n\nX\n\n3090(cat 66)\n\n4010(cat 67)\n\nX\n\nex 6301\n\n4090(cat 66)\n\nex 6301\n\n9010(cat 67)\n\nX\n\nex 6301\n\n9090(cat 66)\n\nvan post 6302:\n\ntafel-, bedde- en huishoudlinnen\n\n1010(cat 67)\n\nX\n\nex 6302\n\n1090(cat 67)\n\nX\n\n2100(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n2290(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n2910(cat 118)\n\nex 6302\n\n2990(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n3110(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n3190(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n3290(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\n3910(cat 118)\n\n3930(cat 118)\n\nex 6302\n\n3990(cat 20)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nex 6302\n\n4000(cat 67)\n\nX\n\n5110(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\n5190(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\n5200(cat 118)\n\n5390(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\nex 6302\n\n5900(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\nex 6302\n\n5900(cat 118)\n\n6000(cat 9)\n\nX en Turkije.\n\n9110(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\n9190(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\n9200(cat 118)\n\n9390(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\nex 6302\n\n9900(cat 39)\n\nX en Turkije.\n\nex 6302\n\n9900(cat 118)\n\nCode van de gecombineerde nomenclatuur\n\nLand van oorsprong\n\nvan post 6303:\n\nvitrages, gordijnen en rolgordijnen, bed- en gordijnvalletjes daaronder begrepen\n\n1100(cat 67)\n\nX\n\n1200(cat 67)\n\nX\n\nex 6303\n\n1900(cat 67)\n\nX\n\nvan post 6304:\n\nandere artikelen voor stoffering, andere dan die bedoeld bij post 94.04\n\nex 6304\n\n1100(cat 67)\n\nX\n\nex 6304\n\n9100(cat 67)\n\nX\n\nvan post 6305:\n\nzakken voor verpakkingsdoeleinden\n\nex 6305\n\n2000(cat 67)\n\nX\n\n3110(cat 67)\n\nX\n\n3191(cat 33)\n\nX en Turkije.\n\n3199(cat 33)\n\nX en Turkije.\n\nex 6305\n\n3900(cat 67)\n\nX\n\nex 6305\n\n9000(cat 67)\n\nX\n\nvan post 6306:\n\ndekkleden, zeilen voor schepen, zeilplanken, zeilwagens en zeilsleden, zonneschermen\n voor winkelpuien en dergelijke, tenten en kampeerartikelen\n\n2100(cat 91)\n\nX\n\n2200(cat 91)\n\nX\n\nex 6306\n\n2900(cat 91)\n\nX\n\n4100(cat 110)\n\nX\n\nex 6306\n\n4900(cat 110)\n\nX\n\n9100(cat 111)\n\nX\n\nex 6306\n\n9900(cat 111)\n\nX\n\nvan post 6307:\n\nandere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen\n\nex 6307\n\n1010(cat 67)\n\nX\n\nex 6307\n\n9010(cat 67)\n\nX\n\nvan post 6308:\n\nstellen of assortimenten, bestaande uit weefsel en garen, ook indien met toebehoren,\n voor de vervaardiging van tapijten, van tapisserie\u00ebn, van geborduurde tafelkleden\n en servetten of van dergelijke artikelen van textiel, opgemaakt voor de verkoop in\n het klein\n\nex 6308\n\n0000(cat 2)\n\nX en Egypte, Turkije.\n\nex 6308\n\n0000(cat 2, 3)\n\nX en Turkije.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Red: Vervallen.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Red: Vervallen.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Red: Vervallen.]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe textielprodukten van de hoofdstukken 51 t/m 63 van het geharmoniseerd systeem,\n die worden genoemd in bijlage I van verordening (EEG) nr. 4136/86 van de Raad der Europese Gemeenschappen van 31 december 1986 betreffende de gemeenschappelijke\n regeling van toepassing op de invoer van bepaalde textielprodukten van oorsprong uit\n derde landen (Pb EG L 387)."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002407/

wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerbesluit strategische goederen - BWBR0002408

{"title": "wetten.nl - Regeling - In- en uitvoerbesluit strategische goederen - BWBR0002408", "content": "Besluit van 26 april 1963, houdende regelen ten aanzien van de uitvoer van bepaalde\n goederen, die van strategische betekenis zijn of kunnen zijn\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken van\n 18 april 1963, No. 663/465 W.J.A., gehoord de Sociaal-Economische Raad en de Commissie\n Regelingen In- en uitvoerwet, door die Raad ingesteld op grond van artikel 43 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22);\n\nOverwegende, dat het belang van de internationale rechtsorde naar Ons oordeel vereist\n regelen te stellen ten aanzien van de uitvoer van bepaalde goederen, die van strategische\n betekenis zijn of kunnen zijn;\n\nGelet op de artikelen 2 en 4 van de In- en uitvoerwet (Stb. 1962, 295);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 10-24 april 1963, No. 71d);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 25 april 1963, No. 663/561\n W.J.A.);\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nIn dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:\n\na. \nverordening nr. 1334/2000: verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22\u00a0juni 2000 tot instelling van een communautaire\n regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor twee\u00ebrlei gebruik\n (PbEG L 159);\n\nb. niet-communautaire goederen: hetgeen daaronder wordt verstaan in Titel I, artikel\n 4, onder 8, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van\n het communautair douanewetboek (PbEG L 302);\n\nc. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De uitvoer van goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit, zonder vergunning\n van Onze Minister, is verboden.\n\n2 De uitvoer van goederen, aangewezen in bijlage I bij verordening nr. 1334/2000, zonder communautaire algemene uitvoervergunning bedoeld in artikel 6, eerste lid,\n van verordening nr. 1334/2000, dan wel zonder vergunning van Onze Minister of zonder geldige, in een andere lidstaat\n van de Europese Unie afgegeven vergunning, is verboden.\n\n3 Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoer van goederen, aangewezen krachtens\n artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens.\n\n4 In afwijking van het tweede lid is de in- en uitvoer verboden van goederen op lijst\n 2 van onderdeel B van de bijlage inzake stoffen bij het op 13 januari 1993 te Parijs\n tot stand gekomen verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg\n van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze\n wapens (Trb. 1993, 162) uit respectievelijk naar landen die niet partij zijn bij dit\n verdrag.\n\n5 De goederen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangemerkt als strategische\n goederen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De regels, die in dit besluit zijn gesteld ten aanzien van de uitvoer van goederen,\n zijn met betrekking tot de goederen, aangewezen in bijlage IV bij verordening nr. 1334/2000, en de goederen, aangewezen in de bijlage van dit besluit, van overeenkomstige toepassing op het doen uitgaan van die goederen\n uit Nederland met als bestemming een andere lidstaat van de Europese Unie, uitgezonderd\n Belgi\u00eb en Luxemburg.\n\n2 Het eerste lid is niet van toepassing op het doen uitgaan van goederen als bedoeld\n in artikel 2, derde lid.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De regels die in dit besluit zijn gesteld ten aanzien van de uitvoer van goederen,\n zijn van overeenkomstige toepassing op de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit, waarvoor aangifte tot wederuitvoer als bedoeld in artikel 182 van het Communautair\n douanewetboek is gedaan.\n\n2 Het eerste lid geldt niet voor goederen die tot op het moment van de aangifte tot\n wederuitvoer:\n\na de status hadden van goederen in tijdelijke opslag als bedoeld in artikel 50 van het\n Communautair douanewetboek;\n\nb korter dan 45 dagen, indien de goederen over zee waren aangevoerd, en korter dan 20\n dagen, indien zij anders dan over zee waren aangevoerd, hebben verbleven in de douane-entrepots\n typen B en C, als bedoeld in artikel 525 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling\n van bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253).\n\n3 Het eerste lid geldt voorts niet met betrekking tot de in dat lid bedoelde goederen\n die herkomstig zijn uit of als eindbestemming hebben Australi\u00eb, Japan, Nieuw-Zeeland\n of Zwitserland of een van de lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.\n\n4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de goederen, aangewezen\n in bijlage I bij verordening nr. 1334/2000.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nOnze Minister kan vrijstelling en op aanvrage ontheffing verlenen van de artikelen 2, eerste lid en 3a.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nAls categorie van strategische goederen, bedoeld in artikel 2a, vijfde lid, onderdeel\n b, van de wet, worden aangewezen de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Indien de wapens, genoemd in de bijlage bij het Gemeenschappelijk optreden van 12\n juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende\n accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en tot intrekking\n van gemeenschappelijk optreden 1999/34/GBVB (2002/589/GBVB, PbEG 2002 L 191) naar\n de tekst zoals deze bij dat gemeenschappelijk optreden is vastgesteld, dan wel de\n goederen aangewezen in de bijlage van dit besluit, Nederland worden binnen gebracht en vervolgens, zonder dat daartoe\n ingevolge dit besluit een vergunning benodigd is, weer uitgaan, vindt een melding\n plaats bij de Belastingdienst/Douane.\n\n2 Indien geen summiere aangifte behoeft te worden gedaan als bedoeld in artikel 43 van\n het Communautair douanewetboek vindt de melding, bedoeld in het eerste lid, plaats:\n\na. bij het binnenbrengen van de goederen,\n\nb. door middel van het doen van de aanvraag om een consent tot binnenkomen, bedoeld in\n artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en\n\nc. door degene die verplicht is de onder b bedoelde aanvraag te doen.\n\n3 In de gevallen, anders dan die bedoeld in het tweede lid, vindt de melding, bedoeld\n in het eerste lid, plaats:\n\na. op het tijdstip van de aangifte tot wederuitvoer als bedoeld in artikel 182, derde\n lid, van het Communautair douanewetboek, of de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling\n douanevervoer als bedoeld in artikel 91 van dat wetboek,\n\nb. op een tijdstip dat ten minste 12 kantooruren is gelegen voor het moment waarop de\n wederuitvoer dan wel het douanevervoer aanvangt, en\n\nc. door degene die op grond van het Communautair douanewetboek verplicht is tot het doen\n van de aangifte, bedoeld onder a.\n\n4 In de situatie, bedoeld in het derde lid, geschiedt de melding schriftelijk en omvat\n deze een omschrijving van de goederen alsmede de vermelding van:\n\na. de hoeveelheid goederen;\n\nb. de bestemming en, indien deze afwijkend is, de eindbestemming van de goederen;\n\nc. het vervoermiddel waarin de goederen zich bevinden;\n\nd. de voorziene plaats van uitgaan uit Nederland en\n\ne. de naam van degene die de aangifte of kennisgeving doet en, indien dat een ander is\n dan degene die het beschikkingsrecht heeft over de goederen, de naam van laatstbedoelde\n persoon.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nBij de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2 worden daaraan voor de houder van de vergunning de volgende voorschriften verbonden:\n\na. de vergunning bij de uitvoer van goederen, waarvoor zij is verleend, in handen te\n stellen van de daarbij betrokken ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake\n douane;\n\nb. de vergunning, zodra vaststaat dat daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt, voor\n zover zij in verband daarmede niet is ingehouden door een ambtenaar als onder a bedoeld, terstond terug te zenden aan degene, die haar heeft verleend.\n\nc. aan degene, die de vergunning heeft verleend, binnen de daartoe gestelde termijn alle\n gewenste inlichtingen te verstrekken omtrent het van de vergunning gemaakte gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 De regels, die in dit besluit zijn gesteld ten aanzien van de uitvoer van goederen,\n zijn van overeenkomstige toepassing op handelingen waarmee wordt beoogd die goederen,\n voor zover deze binnengekomen niet-communautaire goederen zijn, het Nederlandse grondgebied\n te doen verlaten, indien met betrekking tot die goederen een internationaal importcertificaat\n als bedoeld in het Besluit afgifte verklaringen strategische goederen is afgegeven.\n\n2 Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van de in het eerste lid bedoelde\n toepassing.\n\n[Vervallen per 20-02-1995]\n\n[Vervallen per 19-12-1993]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nVergunningen en ontheffingen krachtens de Uitvoerbeschikking strategische goederen\n 1963 (Stcrt. 1962, 222) verleend, worden, voor zover zij hun gelding nog niet hebben verloren,\n geacht te zijn verleend op grond van dit besluit.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDit besluit wordt aangehaald als: In- en uitvoerbesluit strategische goederen.\n\nOnze Ministers van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken zijn belast met de\n uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en Onze Minister van Financi\u00ebn.\n\n\n\nSoestdijk , 26 april 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken,\n\nJ. LUNS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe overdracht van \u00abtechnologie\u00bb die \u00abnoodzakelijk\u00bb is voor de \u00abontwikkeling\u00bb, \u00abproductie\u00bb\n of het \u00abgebruik\u00bb van goederen bedoeld in de militaire goederenlijst is onderworpen\n aan de op de militaire goederenlijst van toepassing zijnde bepalingen. Deze \u00abtechnologie\u00bb\n is ook aan vergunningsplicht onderworpen als deze wordt toegepast op niet aan vergunningsplicht\n onderworpen goederen.\n\nDe vergunningsplicht geldt niet voor de minimaal noodzakelijke \u00abtechnologie\u00bb voor\n installatie, bediening, onderhoud en reparatie van niet onder de vergunningsplicht\n vallende goederen of op de goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.\n\nDe vergunningsregelingen voor de overdracht van \u00abtechnologie\u00bb zijn niet van toepassing\n op informatie die \u00abvoor iedereen beschikbaar\u00bb is, op \u00abfundamenteel wetenschappelijk\n onderzoek\u00bb of op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie.\n\nN.B.: Termen tussen \u00abaanhalingstekens\u00bb zijn gedefinieerd. Zie lijst van definities.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. geweren, karabijnen, revolvers, pistolen, machinepistolen en machinegeweren, met uitzondering van:\n\n1. musketten, geweren en karabijnen die van voor het jaar 1938 dateren;\n\n2. replica's van musketten, geweren en karabijnen die van voor het jaar 1890 dateren;\n\n3. revolvers, pistolen en machinegeweren die van voor het jaar 1890 dateren en replica's\n daarvan;\n\nb. speciaal voor militair gebruik ontworpen wapens met gladde loop;\n\nc. wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van munitie zonder huls;\n\nd. geluiddempers, speciale statieven, klemmen en vlamonderdrukkers voor wapens bedoeld\n in ML1.a., ML1.b. of ML1.c.\n\nTechnische noot: Speciaal voor militair gebruik ontworpen wapens met gladde loop als omschreven in\n ML1.b. zijn wapens die:\n\na. aan de normtest zijn onderworpen bij een druk van meer dan 1300 bar;\n\nb. normaal en veilig kunnen werken bij een druk van meer dan 1000 bar; en\n\nc. geschikt zijn voor munitie met een lengte van meer dan 76,2 mm (bijv. commerci\u00eble\n hagelpatronen voor hagelgeweren van kaliber 12 magnum).\n\nDe in deze technische noot genoemde parameters dienen te worden gemeten volgens de\n normen van de Commission Internationale Permanente.\n\nNoot 1: In ML1. worden niet bedoeld wapens met gladde loop die worden gebruikt voor jacht-\n of sportdoeleinden. Dergelijke wapens mogen niet speciaal zijn ontworpen voor militair\n gebruik en ook niet volautomatisch zijn.\n\nNoot 2: In ML1. worden niet bedoeld vuurwapens die speciaal zijn ontworpen voor exercitie\n munitie en die geen enkele soort vergunningplichtige munitie kunnen afvuren.\n\nNoot 3: In ML1. worden niet bedoeld wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van randvuurmunitie\n en die niet volautomatisch zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. kanonnen, houwitsers, vuurmonden, mortieren, anti-tankwapens, projectielwerpers en\n raketlanceerinrichtingen, militaire vlammenwerpers, terugstootloze vuurmonden en signatuur-reductietoestellen\n daarvoor;\n\nNoot: ML2.a. omvat mede injectors, meetapparaten, opslagtanks en andere speciaal ontworpen onderdelen\n voor gebruik met vloeibare stuwstoffen voor in ML2.a. bedoelde apparatuur.\n\nML2 b. toestellen voor het gericht verspreiden of voortbrengen van rook, gas en pyrotechnische\n stoffen, voor militaire doeleinden.\n\nNoot: Signaalpistolen zijn hier niet bedoeld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nNoot 1: Onder speciaal ontworpen onderdelen worden mede begrepen:\n\na. van metaal of plastic gefabriceerde onderdelen zoals slaghoedjes, kogelmantels, schakels,\n geleibanden en metalen munitiedelen;\n\nb. wapeningsmechanismen, buizen, sensors en contacten voor exploding bridge wire;\n\nc. stroombronnen met een hoge eenmalige stootkracht;\n\nd. brandbare hulzen voor ladingen;\n\ne. submunitie waaronder granaatjes en mijnen en tot aan het doel geleide projectielen.\n\nNoot 2: In ML3 worden niet bedoeld losse flodders (blank star) en exercitie munitie.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. bommen, torpedo's, granaten, rookbussen, raketten, mijnen, geleide projectielen, dieptebommen,\n vernielingsladingen, -toestellen en -sets, \u00abmilitaire pyrotechnische middelen\u00bb, patronen\n en simulatoren;\n\nNoot: In ML4.a. worden mede bedoeld:\n\n1. rookgranaten, brandbommen en ontploffingsmechanismen;\n\n2. raketstraalpijpen en neuskegels uit de ruimte terugkerende ruimteschepen.\n\nb. Uitrusting, speciaal ontworpen voor het hanteren, besturen, in werking stellen, \u00e9\u00e9nmalig\n toedienen van energie, lanceren, leggen, vegen, ontsteken, misleiden, storen, detoneren\n of opsporen van onder ML4.a. bedoelde voorwerpen.\n\nNoot: Onder ML4.b. is mede begrepen:\n\n1. mobiele uitrusting voor het vloeibaar maken van gas, geschikt voor het produceren\n van 1000 kg of meer vloeibaar gas per dag;\n\n2. drijvende elektrische stroomkabel geschikt voor het vegen van magnetische mijnen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. wapenvizieren, computers gebezigd bij bombardementen, geschutricht-apparaten en boordbesturingssystemen\n voor wapens;\n\nb. systemen voor het opsporen, aanwijzen, verkennen of volgen van het doelwit en voor\n het bepalen van de schootsafstand; toestellen voor opsporing, herkenning en identificatie;\n en toestellen voor sensorintegratie.\n\nc. apparatuur voor tegenmaatregelen voor goederen als bedoeld onder ML5.a. en ML5.b.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nTechnische noot: In ML6 omvat de term voertuigen tevens trailers.\n\nNoot 1: Onder ML6 is mede begrepen:\n\na. tanks en andere militaire bewapende voertuigen en militaire voertuigen met voorzieningen\n voor het daarop monteren van vuurwapens of apparatuur voor het leggen van mijnen of\n voor het lanceren van munitie bedoeld onder ML4;\n\nb. gepantserde militaire voertuigen;\n\nc. amfibievoertuigen en voertuigen voor het doorwaden van diep water;\n\nd. bergingsvoertuigen en voertuigen voor het trekken of vervoeren van munitie of wapensystemen\n en aanverwante apparatuur voor ladingoverslag;\n\nNoot 2: Onder speciale aanpassingen aan een voertuig voor militair gebruik wordt verstaan\n een structurele, elektrische of mechanische wijziging die inhoudt dat een onderdeel\n wordt vervangen door tenminste \u00e9\u00e9n speciaal ontworpen militair onderdeel. Deze componenten\n zijn ondermeer:\n\na. luchtbanden die speciaal zo zijn geconstrueerd dat zij kogelbestendig zijn of in leeggelopen\n toestand kunnen rijden;\n\nb. drukregelsystemen voor het oppompen van banden die van binnen uit een zich voortbewegend\n voertuig worden bediend;\n\nc. bepantsering van vitale delen (zoals brandstoftanks of de cabine van het voertuig);\n\nd. speciale versterkingsplaat voor het monteren van wapens\n\nNoot 3: Onder ML6 worden niet bedoeld civiele automobielen of voertuigen, voor banken, met\n bepantsering.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. biologische en radioactieve stoffen, \u00abaangepast voor oorlogsgebruik\u00bb teneinde slachtoffers\n te veroorzaken onder mensen en dieren, schade toe te brengen aan de werking van apparatuur,\n aan gewassen of aan het milieu, alsmede stoffen voor chemische oorlogvoering;\n\nb. voorlopers voor binaire stoffen voor chemische oorlogvoering, als hieronder:\n\n1. Alkyl- (Methyl-, Ethyl-, n-Propyl- of Isopropyl-)fosfonofluoridaten, zoals; DF: Methylfosfonyldifluoride\n (CAS 676993);\n\n2. O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) S-2-dialkyl- (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)aminoethylalkyl-\n (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonothiolaten en overeenkomstige gealkileerde\n geprotoneerde zouten zoals:\n\nQL: O-ethyl-2-diisopropylaminoethylmethylfosfoniet (CAS 57836118);\n\n3. Chloorsarin: O-Isopropyl methylphosphonochloridaat (CAS 1445767);\n\n4. Chloorsoman: O-Pinacolyl methylphosphonochloridaat (CAS 7040575);\n\nc. \u00abTraangassen\u00bb en \u00abstoffen voor oproerbeheersing\u00bb met inbegrip van:\n\n1. Broombenzylcyanide (CA) (CAS 5798798);\n\n2. o-Chloorbenzylideenmalononitril (o-Chloorbenzalmalononitril) (CS) (CAS 2698411);\n\n3. Fenylacylchloride (w-chlooracetofenon) (CN) (CAS 532274);\n\n4. Dibenz-(b,f)-1,4-oxazefine (CR) (CAS 257078);\n\nd. Apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor verspreiding van de in ML7.a. bedoelde\n stoffen of middelen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\ne. Uitrusting, speciaal ontworpen of aangepast voor bescherming tegen de in ML7.a. bedoelde\n stoffen of middelen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nNoot: ML7.e. omvat tevens beschermende kleding.\n\nf. Apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor opsporing en identificatie van de\n in ML7.a. bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nNoot: In ML7.f. worden niet bedoeld individuele dosismeters voor stralingscontrole.\n\nN.B.: Zie ook 1A004 voor civiele gasmaskers en beschermende uitrusting.\n\ng. \u00abBiopolymeren\u00bb, speciaal ontworpen of bewerkt voor het opsporen en determineren van\n chemische stoffen voor oorlogsgebruik als bedoeld in ML7.a. en de specifieke celkweken die worden gebruikt voor de vervaardiging daarvan;\n\nML7 \nh. \u00abBiokatalysatoren\u00bb voor het decontamineren en afbreken van chemische stoffen voor\n oorlogsgebruik, en biologische systemen daarvoor, als hieronder:\n\n1. \u00abbiokatalysatoren\u00bb, speciaal ontworpen voor de decontaminatie en het afbreken van\n de in ML7.a. bedoelde chemische stoffen voor oorlogsgebruik, welke het resultaat zijn van gerichte\n laboratoriumselectie of van genetische manipulatie van biologische systemen;\n\n2. biologische systemen, als hieronder: \u00abexpressievectoren\u00bb, virussen of celkweken, die\n de genetische informatie bevatten die specifiek is voor de productie van \u00abbiokatalysatoren\u00bb\n als bedoeld in ML7.h.1.;\n\ni. \u00abTechnologie\u00bb, als hieronder:\n\n1. \u00abtechnologie\u00bb voor de \u00abontwikkeling\u00bb, \u00abproductie\u00bb en het \u00abgebruik\u00bb van toxicologische\n middelen, aanverwante apparatuur en onderdelen bedoeld in ML7.a. tot en met ML7.f.;\n\n2. \u00abtechnologie\u00bb voor de \u00abontwikkeling\u00bb, \u00abproductie\u00bb en het \u00abgebruik\u00bb van de \u00abbiopolymeren\u00bb\n en specifieke celkweken, bedoeld in ML7.g.;\n\n3. \u00abtechnologie\u00bb, uitsluitend bestemd voor het integreren van \u00abbiokatalysatoren\u00bb als\n bedoeld in ML7.h.1. in militaire draagstoffen of in militair materiaal.\n\nNoot 1: In ML7.a. worden mede bedoeld de volgende stoffen voor chemische oorlogvoering:\n\na. Zenuwgassen\n\n1. O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) alkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonofluoridaten,\n zoals:\n\nSarin (GB): O-isopropyl methylfosfonofluoridaat (CAS 107448); en Soman (GD): O-pinacolyl methylfosfonofluoridaat (CAS 96640);\n\n2. O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) N,N-dialkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of\n\nisopropyl-)fosforamidocyanidaten, zoals:\n\nTabun (GA): O-ethyl N,N-dimethylfosforamidocyanidaat (CAS 77816);\n\n3. O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) S-2-dialkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of\n\nisopropyl-)aminoethylalkyl- (methyl-, ethyl-, n-propyl- of\n\nisopropyl-)fosfonothiolaten en overeenkomstige gealkileerde geprotoneerde zouten zoals:\n\nVX: O-ethyl S-2-diisopropylaminoethyl methylfosfonothiolaat (CAS 50782699);\n\nb. blaarvormende gassen:\n\n1. zwavelmosterdgassen, zoals:\n\n2-chloorethylchloormethylsulfide (CAS 2625755);\n\nbis(2-chloorethyl)sulfide (CAS 505602);\n\nbis(2-chloorethylthio)methaan (CAS 63869136);\n\n1,2-bis(2-chloorethylthio)ethaan (CAS 3563368);\n\n1,3-bis(2-chloorethylthio)-n-propaan (CAS 63905102);\n\n1,4-bis(2-chloorethylthio)-n-butaan;\n\nML7 1,5-bis(2-chloorethylthio)-n-pentaan;\n\nbis(2-chloorethylthiomethyl)ether;\n\nbis(2-chloorethylthioethyl)ether (CAS 63918898);\n\n2. lewisieten, zoals:\n\n2-chloorvinyldichloorarsine (CAS 541253);\n\nbis(2-chloorvinyl)chloorarsine (CAS 40334698);\n\ntris(2-chloorvinyl)arsine (CAS 40334701);\n\n3. stikstofmosterdgassen, zoals:\n\nHN1: bis(2-chloorethyl)ethylamine (CAS 538078);\n\nHN2: bis(2-chloorethyl)methylamine (CAS 51752);\n\nHN3: tris(2-chloorethyl)amine (CAS 555771);\n\nc. verdovende gassen zoals:\n\n3-chinuclidinylbenzilaat (BZ) (CAS 6581062)\n\nd. ontbladeringsmiddelen zoals:\n\n1. Butyl 2-chloor-4-fluorofenoxyacetaat (LNF)\n\n2. 2,4,5-trichloorfenoxyacetic zuur gemengd met\n\n2,4-dichloorfenoxyacetic zuur (Agent Orange).\n\nNoot 2: In ML7.e. zijn mede bedoeld luchtbehandelingseenheden, speciaal ontworpen of aangepast voor\n nucleaire, biologische of chemische filtratie.\n\nNoot 3: In ML7.a. en ML7.c. worden niet bedoeld:\n\na. chloorcyaan;\n\nb. blauwzuur;\n\nc. chloor;\n\nd. carbonylchloride (fosgeen);\n\ne. difosgeen (trichloormethylchloorformiaat);\n\nf. ethylbroomacetaat;\n\ng. xylylbromide;\n\nh. benzylbromide;\n\ni. benzyljodide;\n\nj. broomaceton;\n\nk. broomcyaan;\n\nl. broommethylethylketon;\n\nm. chlooraceton;\n\nn. ethyljoodacetaat;\n\no. joodaceton;\n\np. chloorpicrine.\n\nNoot 4: De in ML7.g., ML7.h.2. en ML7.i.3. genoemde technologie, celkweken en biologische\n systemen vormen een limitatieve opsomming en in deze postonderdelen worden niet bedoeld\n technologie, cellen of biologische systemen voor civiele doeleinden, zoals toepassingen\n in de landbouw, farmaceutische industrie, op medisch, veterinair en milieuhygi\u00ebnisch\n gebied en in de voedings-industrie.\n\nNoot 5: In ML7.c. worden niet bedoeld traangassen in individuele verpakkingen die zijn bedoeld\n voor zelfverdediging.\n\nNoot 6: Apparatuur genoemd in ML7.d., ML7.e. en ML7.f. speciaal ontworpen en gebruikt voor\n militaire doeleinden zijn vergunningplichtig.\n\nN.B.: Zie ook 1A004.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. Substanties als hieronder, en mengels daarvan:\n\n1. bolvormig aluminiumpoeder (CAS 7429905) met een deeltjesgrootte van 60 micrometer\n of kleiner, vervaardigd van materiaal met een aluminiumgehalte van 99% of meer;\n\n2. metaalbrandstoffen met deeltjes hetzij bolvormig, verstoven, sfero\u00efdisch, in vlokkenvorm\n of gemalen, vervaardigd uit materiaal dat voor 99% of meer bestaat uit \u00e9\u00e9n of meer\n van de volgende stoffen:\n\na. metalen en mengsels daarvan:\n\n1. beryllium (CAS 7440417); en een deeltjesgrootte van 60 micro-meter of minder;\n\n2. fijn ijzer-poeder (CAS 7439896) met een deeltjesgrootte van 3 micrometer of minder,\n vervaardigd door reductie van ijzeroxyde met waterstof;\n\nb. Mengsels die \u00e9\u00e9n van het volgende stoffen bevatten\n\n1. zirkonium (CAS 7440677), magnesium (CAS 7439954) en hun legeringen met een deeltjesgrootte\n van mider dan 60 micrometer;\n\n2. borium (CAS 7440428) of boriumcarbide (CAS 12069328) brandstoffen met een zuiverheid\n van 85% of hoger en deeltjesgrootte minder dan 60 micrometer;\n\n3. perchloraten, chloraten en chromaten, samengesteld met verpoederd metaal of andere\n brandstofcomponenten met hoge energie;\n\n4. nitroguanidine (NQ) (CAS 556887);\n\n5. samenstellingen bestaande uit fluor en \u00e9\u00e9n of meer van de volgende stoffen: andere\n halogenen, zuurstof, stikstof;\n\n6. carboranen, decarboraan (CAS 17702419), pentaboraan en derivaten;\n\n7. cyclotetramethyleentetranitramine (CAS 269410) (HMX), octahydro-1,3,5,7- tetranitro-1,3,5,7-tetrazine,\n 1,3,5,7-tetranitro-1,3,5,7-tetraza-cyclooctaan, (octogen, octogene);\n\n8. hexanitrostilbeen (HNS) (CAS 20062220);\n\n9. diaminotrinitrobenzeen (DATB) (CAS 1630086);\n\n10. triaminotrinitrobenzeen (TATB) (CAS 3058386);\n\n11. triaminoguanidinenitraat (TAGN) (CAS 4000162);\n\n12. titaansubhybride met de stoichiometrie TiH 0,651,68;\n\n13. dinitroglycoluril (DNGU, DINGU) (CAS 55510049); tetranitroglycoluril (TNGU, SORGUYL)\n (CAS 55510037);\n\n14. tetranitrobenzeentriazoolbenzeentriazool (TACOT) (CAS 25243361);\n\n15. diaminohexanitrobifenyl (DIPAM) (CAS 17215440);\n\n16. picrylaminodinitropyridine (PYX) (CAS 38082892);\n\n17. 3-nitro-1,2,4,-triazool-5-on (NTO of ONTA) (CAS 932649);\n\n18. hydrazine (CAS 302012) in concentraties van 70% of meer; hydrazinenitraat (CAS 37836274);\n hydrazine perchloraten (CAS 27978547); dimethyl asymmetrisch hydrazine (CAS 57147);\n monomethylhydrazine (CAS 60344) en dimethyl symmetrisch hydrazine (CAS 540738);\n\n19. ammoniumperchloraat (CAS 7790989);\n\n20. cyclotrimethyleentrinitramine (RDX) (CAS 121824); cycloniet; T4; hexa-hydro-1,3,5-trinitro-1,3,5-triazine,\n 1,3,5-trinitro-1,3,5-triaza-cyclohexaan (hexogen, hexogene);\n\n21. hydroxylammoniumnitraat (HAN) (CAS 13465082); hydroxylammoniumperchloraat (HAP) (CAS\n 15588622);\n\n22. 2-(5-cyaantetrazolato) pentaamminekobalt (III) perchloraat (of CP) (CAS 70247324);\n\n23. cis-bis(5-nitrotetrazolato) pentaamminekobalt (III) perchloraat (of BNCP);\n\n24. 7-amino-46-dinitrobenzofurazaan-1-oxide (ADNBF) (CAS 97096781); aminodinitrobenzofurozan;\n\n25. 5,7-diamino-4,6-dinitrobenzofurazaan-1-oxide (CAS 117907741), (CL-14) of diaminodinitrobenzofurozan;\n\n26. 2,4,6-trinitro-2,4,6-triaza-cyclo-hexanon (K-6 of Keto-RDX) (CAS 115029351);\n\n27. 2,4,6,8-tetranitro-2,4,6,8-tetraaza-bicyclo(3,3,0)-octanon-3 (CAS 130256723) (tetranitrosemiglycouril,\n K-55 of keto-bicylisch HMX);\n\n28. 1,1,3-trinitroazetidine (TNAZ) (CAS 97645244);\n\n29. 1,4,5,8-tetranitro-1,4,5,8-tetraazadecalien (TNAD) (CAS 135877166);\n\n30. hexanitrohexaazaisowurtzitan (CAS 135285904) (CL-20) of HNIW; en chlatraten van (CL-20);\n\n31. polynitrocubanen met meer dan vier nitrogroepen;\n\n32. ammoniumdinitramide (ADN of SR 12) (CAS 140456786);\n\n33. trinitrofenylmethylnitramine (tetry) (CAS 479458);\n\nb. Explosieven en stuwstoffen die voldoen aan de volgende prestatieparameters:\n\n1. Elke springstof met een detonatiesnelheid groter dan 8700 m/s of een detonatiedruk\n in de schokgolf groter dan 340 kilobar;\n\n2. Andere organische springstoffen die niet zijn opgenomen in ML8 en die een detonatiedruk\n in de schokgolf 250 kilobar of meer opleveren die gedurende 5 minuten of langer stabiel\n blijft bij een temperatuur van 523 K (2500C) of hoger;\n\n3. elke andere niet in deze noot opgenomen vaste stuwstof uit VN-klasse 1.1 met een theoretische\n specifieke impuls (onder standaard omstandigheden) van meer dan 250 seconden bij niet-gemetalliseerde\n samenstellingen, of meer dan 270 seconden bij gealumineerde samen-stellingen;\n\n4. elke vaste stuwstof uit VN-klasse 1.3 met een theoretische specifieke impuls van meer\n dan 230 seconden voor niet-gehalogeneerde samenstellingen, 250 seconden voor niet-gemetalliseerde\n samenstellingen, en 266 seconden voor gemetalliseerde samenstellingen;\n\n5. elke andere stuwstof voor geschut die niet is opgenomen in ML8 en met een krachtconstante\n groter dan 1200 kJ/kg;\n\n6. elke andere springstof, stuwstof of pyrotechnische stof die niet is opgenomen in ML8\n en die een onveranderlijke verbrandingssnelheid kan onderhouden groter dan 38 mm per\n seconde onder de standaard omstandigheden van een druk van 68,9 bar en een temperatuur\n van 294 K (210C);\n\n7. met elastomeer gemodificeerd gegoten kruit op basis van twee springstoffen (EMCDB)\n met een uitrekbaarheid bij maximale spanning groter dan 5% bij 233 K (400C).\n\nc. \u00abmilitaire pyrotechnische stoffen\u00bb;\n\nd. andere substanties als volgt:\n\n1. brandstoffen voor \u00abvliegtuigen\u00bb die speciaal voor militaire doeleinden zijn samengesteld;\n\n2. militaire materialen welke verdikkingsmiddelen voor koolwaterstofbrandstoffen bevatten\n die speciaal zijn samengesteld voor gebruik in vlammenwerpers of pyrogene munitie,\n zoals metaalstearaten of -palminaten (ook wel bekend als octal) (CAS 637127) en M1,\n M2 en M3 verdikkings-middelen.\n\n3. vloeibare oxidatiemiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ge\u00efnhibeerd roodrokend\n salpeterzuur (IRFNA) (CAS 8007587) of zuurstofdifluoride.\n\ne. \u00abtoevoegingen\u00bb en \u00abprecursoren\u00bb, als volgt:\n\n1. azidemethylmethyloxetaan (AMMO) en de polymeren daarvan;\n\n2. basisch kopersalicylaat (CAS 62320949); loodsalicylaat (CAS 15748739);\n\n3. bis(2,2-dinitropropyl) formal (CAS 5917613) of bis(2,2-dinitropropyl) acetaal (CAS\n 5108690);\n\n4. bis-(2-fluoro-2,2 dinitroethyl) formal (FEFO) (CAS 17003791);\n\n5. bis-(2-hydroxyethyl) glycolamide (BHEGA) (CAS 17409415)\n\n6. bis(2-methylaziridinyl)methylaminofosfineoxide (methyl BAPO) (CAS 85068720);\n\n7. bisazidomethyloxetaan en diens polymeren (CAS 17607204);\n\n8. bischloormethyloxetaan (BCMO) (CAS 142173260);\n\n9. butadieennitrileoxide (BNO);\n\n10. butaantriooltrinitraat (BTTN) (CAS 66596050);\n\n11. catoceen (CAS 37206421) (2,2-bis-ethylferrocenylpropaan); ferroceen carboxyl zuren;\n N-butyl-ferroceen (CAS 319904297); butaceen (CAS 125856624) en andere adducted polymeren\n van ferroceenderivaten;\n\n12. dinitroazetidine-t-butylzout;\n\n13. energetische monomeren, weekmakers en polymeren die nitro-, azide-, nitraat-, nitraza-\n of difluoraminogroepen bevatten;\n\n14. poly-2,2,3,3,4,4-hexafluorpentaan-1,5-diol formal (FPF-1);\n\n15. poly-2,4,4,5,5,6,6-heptafluor-2-trifluor-methyl-3-oxaheptaan-1,7-diol formal (FPF-3);\n\n16. glycidylazidepolymeer (GAP) (CAS 143178249) en derivaten daarvan;\n\n17. hexabenzylhexaazaisowurtzitaan (HBIW) (CAS 1247821516);\n\n18. hydroxyl eindstandig polybutadieen (HTPB) met een hydroxyl functionaliteit gelijk\n aan of groter dan 2.2 en minder dan of gelijk aan 2.4, een hydroxyl waarde van minder\n dan 0.77 meq/g, en een viscositeit bij 30\u00b0C van minder dan 47 poise (CAS 69102905);\n\n19. superfijn ijzeroxide (Fe2O3-hematiet) met een specifiek oppervlak groter dan 250 m2/g en een gemiddelde deeltjesgrootte van 0,003 micrometer of kleiner (CAS 1309371);\n\n20. lood-beta-resorcylaat (CAS 20936327);\n\n21. loodstannaat (CAS 12036316), loodmaleaat (CAS 19136346), loodcitraat (CAS 14450603);\n\n22. lood/koperchelaten van betaresorcylaat of salicylaten (CAS 68411074);\n\n23. nitraatmethylmethyloxetaan of poly(3-nitraatmethyl,3-methyloxetaan); (poly-NIMMO)\n (NMMO) (CAS 84051810);\n\n24. 3-nitraza-1,5-pentaandiisocyanaat (CAS 7406619);\n\n25. N-methyl-p-nitroaniline (CAS 100152);\n\n26. organometaal-koppelingsmiddelen, met name:\n\na. neopentyl (dially) oxy, tri (dioctyl) fosfaattitanaat (CAS 103850222); ook wel bekend\n onder de benaming titaan IV, 2,2[bis 2-propenolato- methyl, butanolaat, tris(dioctyl)\n fosfato] (CAS 110438250) of\n\nLICA 12 (CAS 103850222);\n\nb. titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanol-atomethyl]-butanolaat- 1, tris[dioctyl]-pyrofosfaat\n of KR3538;\n\nc. titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanol-atomethyl]-butanolaat-1, tris(dioctyl)-pyrofosfaat;\n\n27. polycyaandifluoraminoethyleenoxide (PCDE);\n\n28. polyfunctionele aziridineamiden: met ketenstructuren van isoftaalzuur, trimesinezuur\n (BITA of butyleeniminetrimesamide), isocyanuurzuur of trimethyladipinezuur en 2-methyl\n of 2-ethylsubstituenten aan de aziridinering;\n\n29. polyglycidylnitraat of poly (nitratomethyloxiran); (Poly-GLYN) (PGN) (CAS 27814488);\n\n30. polynitroorthocarbonaten;\n\n31. propyleenimine, 2-methylaziridine (CAS 75558);\n\n32. tetraacetyldibenzylhexaazaisowurtzitaan (TAIW);\n\n33. tetraethyleenpentamineacrylnitril (TEPAN) (CAS 68412453); gecyaanethyleerd polyamine\n en de zouten daarvan;\n\n34. tetraethyleenpentamineacrylnitrilglycidol (TEPANOL) (CAS 68412464); glycidol adduct\n van gecyaanethyleerd ethylpolyamine en de zouten daarvan;\n\n35. trifenyl bismuth (TBP) (CAS 603338);\n\n36. tris-1-(2-methyl) aziridinylfosfineoxide (MAPO) (CAS 57396);\n\nbis(2-methylaziridinyl)-2-(2-hydroxypropanoxy) propylaminofosfineoxide (BOBBA 8); en andere MAPO-derivaten;\n\n37. 1,2,3-tris[1,2-bis(difluoramino)ethoxy]propaan (CAS 53159390); tris vinoxypropaanadduct,\n (TVOPA);\n\n38. 1,3,5 trichloorbenzeen (CAS 108703);\n\n39. 1,2,4 trihydroxybutaan (1,2,4 butaantriol);\n\n40. 1,3,5,7,-tetraacetyl-1,3,5,7,-tetraaza-cyclooctaan (TAT) (CAS 41378987);\n\n41. 1,4,5,8-tetraazadecalien (CAS 5409427)\n\n42. poly(epichloorhydrine) met een laag molecuulgewicht (minder dan 10000) en voorzien\n van alcoholfuncties; poly(epichloorhydrinediol) en triol.\n\nML8 Noot 1: De militaire explosieven en brandstoffen die de in ML8.1.a.1. en ML8.1.a.2. vermelde\n metalen of legeringen bevatten zijn vergunningplichtig ongeacht of de metalen of legeringen\n zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.\n\nNoot 2: In ML8. worden niet bedoeld boron en boroncarbide verrijkt met boron-10 (20% of\n meer boron-10 bevattend)\n\nNoot 3: De in ML8.d. bedoelde brandstoffen voor \u00abvliegtuigen\u00bb betreffen de eindproducten\n en niet de bestanddelen daarvan.\n\nNoot 4: In ML8. zijn niet bedoeld perforators die speciaal worden gebruikt bij het meten\n van oliebronnen.\n\nNoot 5: De volgende stoffen, wanneer niet samengesteld of gemengd met militaire explosieven\n of metalen in poedervorm, zijn niet bedoeld in ML8:\n\na. ammoniumpicraat;\n\nb. zwart kruit;\n\nc. hexanitrodifenylamine;\n\nd. difluoramine (HNF2);\n\ne. nitrostijfsel;\n\nf. kaliumnitraat;\n\ng. tetranitronaftaleen;\n\nh. trinitroanisol;\n\ni. trinitronaftaleen;\n\nj. trinitroxyleen;\n\nk. rokend salpeterzuur, indien niet ge\u00efnhibeerd en niet verrijkt;\n\nl. acetyleen;\n\nm. propaan;\n\nn. vloeibare zuurstof;\n\no. waterstofperoxyde in concentraties van minder dan 85%;\n\np. Mischmetaal;\n\nq. N-pyrrolidinon; 1-methyl-2-pyrrolidinon;\n\nr. dioctylmaleinaat;\n\ns. ethylhexylacrylaat;\n\nt. triethylaluminium (TEA), trimethylaluminium (TMA) en andere pyrofore metaal-alkylen\n en metaal-arylen van lithium, natrium, magnesium, zink en borium;\n\nu. nitrocellulose;\n\nv. nitroglycerine (of glyceroltrinitraat, trinitroglycerine) (NG);\n\nw. 2,4,6-trinitrotolueen (TNT);\n\nx. ethyleendiaminedinitraat (EDDN);\n\ny. pentaerytritoltetranitraat (PETN);\n\naa. loodazide, normaal en basisch loodstyfnaat, en primaire explosieven of ontstekingsmengsels\n die aziden of azidecomplexen bevatten;\n\nbb. triethyleenglycoldinitraat (TEGDN);\n\ncc. 2,4,6-trinitroresorcinol (styfninezuur);\n\ndd. diethyldifenylureum; dimethylidifenylureum, metylethyldifenylureum (Centralites);\n\nee. N,N-difenylureum (asymmetrisch difenylureum);\n\nff. methyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch methyldifenylureum);\n\ngg. ethyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch ethyldifenylureum);\n\nhh. 2-nitrodifenylamine (2-NDPA);\n\nii. 4-nitrodifenylamine (4-NDPA);\n\njj. 2,2-dinitropropanol;\n\nkk. chloortrifluoride.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. gevechtsvaartuigen of vaartuigen speciaal ontworpen of aangepast voor offensieve of\n defensieve actie (zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten), al of niet omgebouwd\n voor niet-militair gebruik en ongeacht de staat van herstel of de gebruiksconditie,\n en al of niet voorzien van systemen voor het lanceren van wapens of voorzien van bepantsering,\n alsmede rompen of delen van rompen voor deze schepen;\n\nb. motoren, als hieronder:\n\n1. dieselmotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten met beide onderstaande kenmerken:\n\na. een uitgangsvermogen van 1,12 MW (1500 pk) of meer; en\n\nb. een omwentelingssnelheid van 700 omwentelingen per minuut of meer;\n\n2. elektromotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten met alle volgende kenmerken:\n\na. een uitgangsvermogen van meer dan 0,75 MW (1000 pk);\n\nb. snel omkeerbaar;\n\nc. met vloeistofkoeling; en\n\nd. geheel gesloten;\n\n3. niet-magnetische dieselmotoren met een uitgangsvermogen van 37,3 kW (50 pk) of meer,\n speciaal ontworpen voor militair gebruik en met een niet-magnetisch gehalte van meer\n dan 75% van het totale gewicht;\n\nc. toestellen voor opsporing onder water, speciaal ontworpen voor militair gebruik, en\n besturingsapparaten daarvoor;\n\nd. onderzeeboot- en torpedonetten;\n\ne. geleidings- en navigatie-apparatuur, speciaal ontworpen voor militair gebruik;\n\nf. doorvoeren of doorvoerkoppelingen voor rompen speciaal ontworpen voor militair gebruik\n waardoor interactie mogelijk is met apparatuur buiten het schip;\n\nNoot: In ML9.f. worden mede bedoeld doorvoerkoppelingen voor vaartuigen voor \u00e9\u00e9ndraads-, meerdraads-\n of coaxiaalkabel of voor golfgeleiders, en doorvoeren voor rompen, beide geschikt\n om bij een onderwaterdiepte groter dan 100 m ondoordringbaar te blijven voor lekkage\n van buitenaf en met behoud van de vereiste eigenschappen, alsmede doorvoerkoppelingen\n voor glasvezels en glasvezeldoorvoeren voor rompen speciaal ontworpen voor de transmissie\n van \u00ablaser\u00bb-bundels ongeacht de diepte. Niet bedoeld worden gewone doorvoeren voor\n rompen voor voort-stuwingsaandrijfgassen en hydrodynamische besturingsstangen.\n\ng. geruisloze kogellagers, met gas of magnetische ophanging of met actieve onderdrukkingsregelingen\n van herkenningstekens of trillingen, en apparatuur welke deze lagers bevat, speciaal\n ontworpen voor militair gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. gevechts-\u00abvliegtuigen\u00bb en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nb. andere \u00abvliegtuigen\u00bb speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zoals\n het uitvoeren van militaire verkenningsvluchten, aanvalsvluchten, militaire opleidingen,\n troepenverplaatsingen en het afwerpen van troepen of militaire uitrustingstukken,\n logistieke ondersteuning, alsmede speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nc. vliegtuigmotoren, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik en speciaal\n ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nd. onbemande luchtvaartuigen, met inbegrip van op afstand geleide luchtvaartuigen (RPV's),\n en autonome, programmeerbare voertuigen, speciaal ontworpen of aangepast voor militair\n gebruik en hun lanceerinrichtingen, ondersteuningsapparatuur op de grond en bijbehorende\n apparatuur voor commando en besturing;\n\ne. uitrusting bestemd voor gebruik in de lucht, met inbegrip van uitrusting voor het\n in de lucht bijvullen van brandstof, speciaal ontworpen voor gebruik met de in ML10.a. en ML10.b. bedoelde \u00abvliegtuigen\u00bb of met de in ML10.c. bedoelde vliegtuigmotoren, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nf. toestellen werkend onder druk voor het bijvullen van brandstof, uitrustingsstukken\n voor deze toestellen, apparatuur speciaal ontworpen voor het kunnen verrichten van\n werkzaamheden in beperkte ruimten, en grondmaterieel, speciaal ontwikkeld voor de\n hierboven in ML10.a. en ML10.b. bedoelde vliegtuigen of voor de hierboven in ML10.c. bedoelde vliegtuigmotoren;\n\ng. ademhalingstoestellen werkend bij overdruk, en parti\u00eble drukkleding voor gebruik in\n \u00abvliegtuigen\u00bb, anti-\u00abg\u00bb-kleding, militaire valhelmen en veiligheidsmaskers, toestellen\n (\u00abconvertors\u00bb) voor het omzetten van vloeibare zuurstof in gasvormige voor \u00abvliegtuigen\u00bb\n of projectielen, en katapulten en schietstoelen voor redding van bemanning uit \u00abvliegtuigen\u00bb;\n\nh. parachutes voor gevechtstroepen en voor het afwerpen van lading, en remparachutes\n voor \u00abvliegtuigen\u00bb, als hieronder:\n\n1. parachutes voor:\n\na. het met uiterste precisie afwerpen van commando's;\n\nb. het afwerpen van parachutisten;\n\n2. parachutes voor het afwerpen van vracht;\n\n3. zweefparachutes (\u00abdrag\u00bb parachutes, \u00abdrogue\u00bb parachutes voor het stabiliseren en het\n regelen van de stand van vallende lichamen, bijv. te bergen capsules, schietstoelen,\n bommen);\n\n4. \u00abdrogue\u00bb parachutes voor gebruik met schietstoelsystemen voor het inwerkingstellen\n en regelen van de volgorde van opblazen van nood-parachutes;\n\n5. bergingsparachutes voor geleide projectielen, radiografisch bestuurde luchtvaartuigen\n en ruimtevaartuigen;\n\n6. aanvliegparachutes en remparachutes voor gebruik bij landingen; en\n\n7. andere militaire parachutes.\n\ni. automatische besturingssystemen voor aan een parachute afgeworpen ladingen; apparatuur,\n speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor het gestuurd openen van\n de parachute bij sprongen van willekeurige hoogte, met inbegrip van zuurstofapparatuur.\n\nNoot 1: In ML10.b. zijn niet bedoeld \u00abvliegtuigen\u00bb of varianten van deze \u00abvliegtuigen\u00bb speciaal ontworpen\n of aangepast voor militair gebruik die:\n\na. niet zijn geconfigureerd voor militair gebruik en niet zijn uitgerust met apparatuur\n speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik; en\n\nb. zijn gecertificeerd voor civiel gebruik door de civiele luchtvaartautoriteiten in\n een lidstaat van het WA;\n\nNoot 2: In ML10.c. zijn niet bedoeld:\n\na. vliegtuigmotoren, ontworpen of aangepast voor militair gebruik, die zijn gecertificeerd\n door de civiele luchtvaartautoriteiten in een lidstaat van het WA voor gebruik in\n \u00abciviele vliegtuigen\u00bb, of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nb. zuigermotoren of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.\n\nNoot 3: De in ML10.b. en ML10.c. bedoelde speciaal ontworpen onderdelen en aanverwante apparatuur voor militair gebruik\n aangepaste niet-militaire \u00abvliegtuigen\u00bb of vliegtuigmotoren is uitsluitend van toepassing\n op die militaire onderdelen en militaire aanverwante apparatuur die noodzakelijk is\n voor de aanpassing voor militair gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nNoot: In ML11 wordt mede bedoeld:\n\na. apparatuur voor het hinderen en tegenhinderen, waaronder ECM- en ECCM-apparatuur (dat\n wil zeggen apparatuur, ontworpen om vreemde of onjuiste signalen in te voeren in radar\n of radiocommunicatieontvangers of om op andere wijze de ontvangst, werkzaamheid of\n doeltreffendheid van vijandelijke elektronische ontvangers en hun apparatuur voor\n tegenmaatregelen te hinderen);\n\nb. buizen met frequency agility;\n\nc. elektronische systemen of apparatuur ontworpen voor ofwel het observeren en volgen\n van het elektromagnetisch spectrum voor militaire inlichtingen of veiligheidsdoeleinden,\n ofwel het tegengaan van dergelijke observatie- en volgactiviteiten;\n\nd. apparatuur voor tegenmaatregelen voor onderwatergebruik, met inbegrip van apparatuur\n voor het akoestisch en magnetisch hinderen en misleiden, speciaal ontworpen om vreemde\n of onjuiste signalen in te voeren in sonarontvangtoestellen;\n\ne. beveiligingsapparatuur voor gegevensverwerking, voor gegevens en voor transmissie-\n en signaallijnen, waarbij gebruik wordt gemaakt van coderingsprocedures;\n\nf. apparatuur voor identificatie, bekrachtiging en het invoeren van identificatiesleutels\n en apparatuur voor het beheren, vervaardigen en distribueren van identificatiesleutels.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. kinetische energiewapensystemen, speciaal ontworpen ter vernietiging of ter bewerkstelliging\n van vroegtijdige missiebe\u00ebindiging van een doelwit;\n\nb. speciaal ontworpen test- en evaluatievoorzieningen en testmodellen, met inbegrip van\n diagnostische instrumenten en doelwitten, voor het dynamisch testen van kinetische\n energie-projectielen en -systemen;\n\nNoot 1: In ML12. worden mede de onderstaande systemen bedoeld wanneer deze speciaal zijn\n ontworpen voor kinetische energiewapensystemen:\n\na. lanceer-voortstuwingssystemen geschikt om een massa groter dan 0,1 g te versnellen\n tot een snelheid hoger dan 1,6 km/s, bij enkelschots- of snelvuurstand;\n\nb. apparatuur voor de opwekking van primaire energie, voor elektronische bewapening,\n energieopslag, thermische beheersing, conditionering, schakelingen en brandstof-behandeling;\n en elektrische verbindingsdelen tussen energiebron, kanon en andere elektrische aandrijffuncties\n van de toren;\n\nc. systemen voor het bereiken en opsporen van doelwitten, voor vuurleiding en voor schadevaststelling;\n\nd. systemen voor doelzoeken, geleiden en koersverleggende voortstuwing (laterale versnelling)\n voor projectielen.\n\nNoot 2: In ML12. worden bedoeld wapensystemen, waarbij \u00e9\u00e9n of meer van de volgende voorstuwingsmethoden\n worden gebruikt:\n\na. elektromagnetisch;\n\nb. elektrothermisch;\n\nc. plasma;\n\nd. licht gas; of\n\ne. chemisch (wanneer gebruikt in combinatie met \u00e9\u00e9n van bovenstaande methoden).\n\nNoot 3: In ML12. wordt niet bedoeld \u00abtechnologie\u00bb voor magnetische inductie voor de ononderbroken\n voortstuwing van civiele transportmiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. pantserplaten als hieronder:\n\n1. Gefrabriceerd om te voldoen aan een militaire standaard of specificatie; of\n\n2. Geschikt voor militair gebruik;\n\nb. combinaties en constructies van metallische en niet-metallische materialen speciaal\n ontworpen voor ballistische bescherming van militaire systemen;\n\nc. militaire helmen;\n\nd. kogelvrije kleding, kleding tegen granaatscherven welke voldoen aan militaire standaarden\n of specificaties, of gelijkwaardig, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.\n\nNoot 1: In ML13.b. zijn mede bedoeld materialen speciaal ontworpen voor het vormen van op explosie\n reagerende pantsering of voor het construeren van militaire schuilplaatsen.\n\nNoot 2: In ML13.c. zijn niet bedoeld conventionele stalen helmen welke niet zijn uitgerust met, of\n ontworpen of aangepast voor het bergen van enig hulptoestel.\n\nNoot 3: In ML13.d. worden niet bedoeld kogelvrije vesten voor individiueel gebruik en toebehoren daarvoor,\n wanneer deze door de gebruiker wordt meegevoerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nTechnische noot :\n\nDe uitdrukking \u00abspeciaal militair oefenmaterieel\u00bb omvat onder meer militaire aanvalstrainers,\n trainers voor operationele vluchten, trainers voor radardoelen, radardoelgeneratoren,\n toestellen voor schietoefeningen, trainingstoestellen voor duikbootbestrijding, vluchtnabootsers\n (waaronder centrifuges geschikt voor mensen voor de training van piloten en astronauten),\n radartrainingstoestellen, trainingstoestellen voor het vliegen op instrumenten, navigatietrainingstoestellen,\n trainers voor het lanceren van raketten, doelen en daartoe behorende uitrusting, onbemande\n \u00abvliegtuigen\u00bb, trainingstoestellen voor het gebruik van wapens en voor het besturen\n van onbemande \u00abvliegtuigen\u00bb alsmede mobiele trainingseenheden.\n\nNoot: Deze post omvat mede systemen voor kunstmatige beeld-ontwikkeling (SIG) en interactieve\n omgevingssystemen voor simulatoren wanneer deze speciaal zijn ontworpen of geschikt\n gemaakt voor militair gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nNoot: In ML15 zijn niet bedoeld beeldversterkerbuizen van de eerste generatie.\n\na. opnameapparatuur en beeldverwerkingsapparatuur;\n\nb. camera's, fotografische apparatuur en apparatuur voor het bewerken van films;\n\nc. beeldversterkerapparatuur;\n\nd. infrarood- en warmtebeeldapparatuur;\n\ne. apparatuur met beeldradarsensoren;\n\nf. apparatuur voor hinderen en tegenhinderen voor de apparatuur bedoeld in ML15.a. t/m ML15.e.\n\nNoot : In ML15.f. is mede begrepen apparatuur ontworpen om de werking of doeltreffendheid van militaire\n beeldsystemen te hinderen of voor het minimaliseren van een dergelijke hinderende\n uitwerking.\n\nNoot 1: Het begrip \u00abspeciaal ontworpen onderdelen\u00bb omvat onder andere het volgende, mits\n speciaal voor militair gebruik ontworpen:\n\na. infraroodbeeldomvormerbuizen;\n\nb. beeldversterkerbuizen (niet zijnde van de eerste generatie);\n\nc. microkanaalplaten;\n\nd. televisiecamerabuizen voor lage lichtintensiteiten;\n\ne. detector arrays (met inbegrip van elektronische verbindings- of uitleessystemen;\n\nf. pyro-elektrische televisiecamerabuizen;\n\ng. koelsystemen voor beeldsystemen;\n\nh. elektrisch aangestuurde sluiters van het fotochrome of elektro-optische type met een\n sluitertijd van minder dan 100 microseconde, met uitzondering van sluiters welke een wezenlijk onderdeel uitmaken van camera's werkend met grote snelheden;\n\ni. glasvezelbeeldomvormers;\n\nj. compound halfgeleider fotokathoden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. geheel zelfstandig werkende toestellen voor het duiken en zwemmen onder water, als\n hieronder:\n\n1. toestellen met gesloten en met halfgesloten kringloop (herinademingstoestellen);\n\n2. onderdelen speciaal ontworpen voor de ombouw van toestellen met open kringloop tot\n toestellen voor militair gebruik;\n\n3. artikelen die uitsluitend zijn ontworpen voor militair gebruik met vorenbedoelde geheel\n zelfstandig werkende toestellen voor duiken en zwemmen onder water;\n\nb. constructie-apparatuur, speciaal ontworpen voor militair gebruik;\n\nc. uitwendige hulpstukken, bekledingen en bewerkingen voor het onderdrukken van herkenningstekens,\n speciaal ontworpen voor militair gebruik;\n\nd. technische veldapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik in een gevechtszone;\n\ne. \u00abrobots\u00bb, en besturingsapparatuur en \u00abeindeffectoren\u00bb voor \u00abrobots\u00bb, met \u00e9\u00e9n of meer\n van de volgende kenmerken:\n\n1. speciaal ontworpen voor militair gebruik;\n\n2. met de middelen om de hydraulische leidingen te beschermen tegen van buitenaf toegebrachte\n gaatjes veroorzaakt door ballistische scherven (bijv. met zelfdichtende leidingen)\n en ontworpen voor gebruik van hydraulische vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger\n dan 839 K (566\u00b0C); of\n\n3. speciaal ontworpen of gespecificeerd om te werken in een omgeving met elektro-magnetische\n impulsen (EMP);\n\nf. bibliotheekprogramma's (parametrische technische gegevensbestanden), speciaal ontworpen\n voor militair gebruik met apparatuur bedoeld in het deel Militaire Goederen van deze\n Bijlage;\n\ng. apparatuur voor het opwekken van nucleaire energie of voortstuwingsapparatuur, met\n inbegrip van \u00abnucleaire reactors\u00bb, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik;\n\nh. apparatuur en materiaal bekleed of behandeld voor het onderdrukken van herkenningstekens,\n speciaal ontworpen voor militair gebruik, andere dan die reeds elders in deze militaire\n lijst zijn bedoeld;\n\ni. simulators speciaal ontworpen voor militaire \u00abnucleaire reactors\u00bb;\n\nj. mobile reparatiewerkplaatsen speciaal ontworpen voor het onderhouden van militaire\n apparatuur;\n\nk. veldgeneratoren speciaal ontworpen voor militair gebruik; en\n\nl. containers speciaal voor militair gebruik.\n\nTechnische noot: In ML17 wordt onder de uitdrukking \u00abbibliotheekprogramma's\u00bb (parametrische technische\n gegevensbestanden) verstaan een verzameling technische gegevens van militaire aard,\n welker raadpleging de prestaties van militaire uitrusting of systemen kan verhogen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. speciaal ontworpen productie-apparatuur voor de productie van goederen bedoeld in\n het deel Militaire Goederen van deze bijlage, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;\n\nb. speciaal ontworpen voorzieningen voor omgevingsproeven en speciaal ontworpen apparatuur\n daarvoor, voor het verkrijgen van een certificaat of bewijs van geschiktheid voor,\n of voor het testen van producten bedoeld in het deel Militaire Goederen van deze bijlage;\n\nc. specifieke productie-technologie, zelfs indien de apparatuur waarmee deze technologie\n moet worden gebruikt nergens in deze bijlage is bedoeld;\n\nd. \u00abtechnologie\u00bb specifiek voor het ontwerpen van, het samenstellen van onderdelen tot,\n en de bediening, het onderhoud en de reparatie van complete productie-installaties,\n zelfs indien de onderdelen zelf nergens in deze bijlage zijn bedoeld.\n\nNoot 1: ML18.a. en ML18.b. omvatten mede de volgende apparatuur:\n\na. nitratoren van het continue type;\n\nb. centrifugale testapparatuur of apparatuur met \u00e9\u00e9n of meer van de volgende kenmerken:\n\n1. aangedreven door een motor of door motoren met een vastgesteld vermogen van meer dan\n 298 kW (400 pk);\n\n2. in staat om een nuttige last van 113 kg of meer te dragen; of\n\n3. in staat om een centrifugale versnelling van 8 g of meer uit te oefenen op een nuttige\n last van 91 kg of meer;\n\nc. dehydratiepersen;\n\nd. vormextrusiemachines, speciaal ontworpen of aangepast voor de extrusie van militaire\n explosieven;\n\ne. snijmachines voor het op maat maken van ge\u00ebxtrudeerde stuwstoffen;\n\nf. Sweetie polijsttrommels (tumblers) met een doorsnede van 1.85 m of meer en met een\n productcapaciteit van meer dan 227 kg;\n\ng. continu-mengapparatuur voor vaste stuwstoffen;\n\nh. stromingsmolens voor het polijsten of slijpen van de bestanddelen van militaire explosieven;\n\ni. apparatuur voor het verkrijgen van zowel bolvormigheid als eenvormige deeltjesgrootte\n van metaalpoeders als genoemd in ML8.a.1.;\n\nj. convectiestroomomvormers voor het omvormen van materialen genoemd in ML8.a.6.\n\nNoot 2:\n\na. de term \u00abgoederen die worden bedoeld in het deel Militaire Goederen van deze Bijlage\u00bb\n omvat mede:\n\n1. goederen die niet vergunningplichtig zijn indien ze de gespecificeerde concentraties\n niet overschrijden, als hieronder:\n\na. hydrazine (zie ML8.a.18.);\n\nb. \u00abmilitaire explosieven\u00bb (zie ML8.);\n\n2. goederen die niet vergunningplichtig zijn indien ze bepaalde technische limieten niet\n overschrijden, nl. \u00absupergeleidend\u00bb materiaal dat niet vergunningplichtig is ingevolge\n categorie 1C005.; \u00absupergeleidende\u00bb elektromagneten die niet vergunningplichtig zijn\n ingevolge categorie 3A001.e.3.; \u00absupergeleidende\u00bb elektrische apparatuur die in ML20.b.\n is vrijgesteld van vergunningplicht;\n\n3. metaalbrandstoffen en -oxidatiemiddelen die in lagen uit de dampfase zijn afgezet\n (zie ML8.a.2.);\n\nb. de term \u00abgoederen die worden bedoeld in het deel Militaire Goederen van deze Bijlage\u00bb\n omvat niet:\n\n1. signaalpistolen (zie ML2. b);\n\n2. de stoffen die zijn vrijgesteld van vergunningplicht ingevolge noot 3 bij ML7;\n\n3. voor persoonlijk gebruik bestemde stralingsmeters en maskers ter bescherming tegen\n bepaalde industri\u00eble gevaren (zie noot 4 bij ML7);\n\n4. acetyleen, propaan, vloeibaar zuurstof, difluoramine (HNF2), rokend salpeterzuur en kaliumnitraatpoeder (zie noot 7 bij ML8);\n\n5. vliegtuigmotoren die zijn vrijgesteld van vergunningplicht ingevolge ML10;\n\n6. conventionele stalen helmen die niet zijn uitgerust, gewijzigd of ontworpen om te\n worden voorzien van enig toebehoren (zie noot 2 bij ML13);\n\n7. apparatuur die is uitgerust met niet- vergunningplichtige industri\u00eble onderdelen zoals\n niet elders gespecificeerde onderdelen bestemd voor het aanbrengen van deklagen en\n materiaal voor het vormgeven van plastics;\n\n8. musketten, geweren en karabijnen daterend van voor 1938, replica's van musketten,\n geweren en karabijnen die dateren van voor 1890, revolvers, pistolen en machinegeweren\n die dateren van voor 1890 en replica's daarvan; (De uitvoer van technologie of productiemateriaal\n voor niet-antieke lichte wapens is ingevolge deze noot 2.b.8 niet toegestaan, zelfs\n niet als deze technologie of dat productiemateriaal wordt gebruikt voor de reproductie\n van antieke lichte wapens).\n\nNoot 3: ML18.d. omvat niet \u00abtechnologie\u00bb voor civiele doeleinden, zoals de landbouw, geneesmiddelenindustrie,\n medische, dier-geneeskundige en milieuindustrie, afvalbeheer en de voedselindustrie\n (zie noot 5 bij ML7.).\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. \u00ablaser\u00bb-systemen speciaal ontworpen voor de vernietiging of voor de bewerkstelliging\n van vroegtijdige missiebe\u00ebindiging van een doelwit;\n\nb. deeltjesbundel- en microgolfsystemen die in staat zijn tot vernietiging of vroegtijdige\n missiebe\u00ebindiging van een doelwit;\n\nc. radiofrequentiesystemen met een hoog vermogen die in staat zijn tot vernietiging of\n vroegtijdige missiebe\u00ebindiging van een doelwit;\n\nd. apparatuur, speciaal ontworpen voor de verdediging tegen alsmede de ontdekking c.q.\n identificatie van systemen bedoeld in ML19.a., ML19.b. of ML19.c;\n\ne. testmodellen en gerelateerde testresultaten voor de systemen, apparatuur en onderdelen\n bedoeld in ML19.\n\nNoot 1: Gerichte energiewapensystemen als bedoeld in ML19 omvatten mede systemen waarvan\n het vermogen is afgeleid van de gecontroleerde toepassing van:\n\na. \u00ablasers\u00bb met voldoende continugolf- of impuls-energie ter uitvoering van een vernietiging\n vergelijkbaar met die door conventionele munitie;\n\nb. deeltjesversnellers die een geladen of neutrale deeltjes-bundel met vernietigingskracht\n schieten;\n\nc. microgolfbundelzenders met hoge impulsie-energie of hoge gemiddelde energie die velden\n van voldoende intensiteit produceren om de elektronische schakelingen op een verafgelegen\n doelwit onklaar te maken.\n\nNoot 2: ML19 omvat onderstaande apparatuur wanneer deze speciaal is ontworpen voor gerichte\n energiewapensystemen:\n\na. apparatuur voor de opwekking van primaire energie, energie-opslag, -schakelingen en\n -conditionering en brandstof-behandeling;\n\nb. systemen voor het bereiken en opsporen van doelwitten;\n\nc. systemen die in staat zijn tot het vaststellen van de schade aan een doelwit of de\n vernietiging of vroegtijdige missiebe\u00ebindiging daarvan;\n\nd. bundelbehandelings-, voortplantings- en richt-apparatuur;\n\ne. apparatuur voor snelle bundelzwenking ten behoeve van snelle meerdoelige operaties;\n\nf. adaptieve optica en fase-afstemmers;\n\ng. stroominjectoren voor negatieve waterstofionenbundels;\n\nh. versnelleronderdelen die zijn \u00abgekwalificeerd voor gebruik in de ruimte\u00bb;\n\ni. apparatuur voor het bundelen van een negatieve ionenstraal;\n\nj. apparatuur voor het besturen en doen zwenken van ionenbundels met hoge energie;\n\nk. \u00abvoor gebruik in de ruimte gekwalificeerde\u00bb folie voor het neutraliseren van negatieve\n waterstofisotopenbundels.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. apparatuur speciaal ontworpen of samengesteld om ge\u00efnstalleerd te worden in een voertuig\n voor militaire grond-, zee-, lucht-, of ruimtetoepassing, en in staat om te werken\n terwijl zij in beweging is en om temperaturen te produceren of te handhaven lager\n dan 103 K (1700C);\n\nNoot: ML20.a. omvat mede mobiele systemen waarin zijn vervat of waarin gebruik wordt gemaakt van\n toebehoren of onderdelen vervaardigd van niet-metallische of niet-elektrische geleidende\n materialen, zoals plastics of met epoxyhars ge\u00efmpregneerde materialen.\n\nb. \u00absupergeleidende\u00bb elektrische apparatuur (roterende apparatuur en transformatoren)\n speciaal ontworpen of samengesteld om ge\u00efnstalleerd te worden in een voertuig voor\n militaire grond-, zee-, lucht-, of ruimtetoepassing, en in staat om te werken terwijl\n zij in beweging is.\n\nNoot: In ML20.b. zijn niet bedoeld gelijkstroom-, hybride homopolaire generatoren met normale enkelpolige\n metalen armaturen die draaien in een magnetisch veld dat wordt opgewekt door supergeleidende\n windingen, mits die windingen de enige super-geleidende component in de generatoren\n zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. \u00abprogrammatuur\u00bb speciaal ontworpen of aangepast voor \u00abontwikkeling\u00bb, \u00abproductie\u00bb of\n \u00ab gebruik\u00bb van apparatuur of materialen bedoeld in deze Militaire Goederenlijst;\n\nb. specifieke \u00abprogrammatuur\u00bb, als hieronder:\n\n1. \u00abprogrammatuur\u00bb speciaal ontworpen voor:\n\na. het vormgeven, nabootsen of evalueren van militaire wapensystemen;\n\nb. het ontwikkelen, controleren, onderhouden of bijwerken van \u00abprogrammatuur\u00bb die onlosmakelijk\n is vastgelegd in militaire wapensystemen;\n\nc. het vormgeven of nabootsen van scenario's voor militaire acties die niet zijn bedoeld\n in post ML14;\n\nd. toepassingen op het gebied van bevelvoering, verbindingen, gezag en inlichtingen (\u00abCommand,\n Communications, Control and Intelligence\u00bb ofwel C3I genoemd);\n\n2. \u00abprogrammatuur\u00bb voor het vaststellen van de gevolgen van het gebruik van wapens voor\n conventionele, nucleaire, chemische of biologische oorlogvoering.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nNa elke gedefinieerde term wordt tussen haakjes verwezen naar de betrokken categorie(\u00ebn).\n\n\u00abAangepast voor oorlogsgebruik\u00bb (ML 7) : iedere wijziging of selectie (bijvoorbeeld\n wijziging van de zuiverheidsgraad, houdbaarheid, virulentie, verspreidingseigenschappen,\n of bestendigheid voor UV-straling) die is bedoeld ter verkrijging van een grotere\n effectiviteit bij het veroorzaken van verliezen aan mensen en dieren of het toebrengen\n van schade aan de werking van apparatuur, aan gewassen of aan het milieu.\n\n\u00abAdditieven\u00bb (ML 8) : stoffen gebruikt in explosieve formuleringen ter verbetering\n van hun eigenschappen.\n\n\u00abBiokatalysatoren\u00bb (ML 7) : enzymen of andere biologische verbindingen welke de afbraak\n van CW agentia versnellen.\n\nN.B.: enzymen betekenen hier \u00abbiokatalysatoren\u00bb voor specifieke chemische of biochemische reacties.\n\n\u00abBiopolymeren\u00bb (ML 7) : biologische macromoleculen als volgt:\n\na. enzymen;\n\nb. monoklonale, polyklonale of anti-idiotypische antilichamen;\n\nc. speciaal ontworpen of speciaal bewerkte receptoren.\n\nN.B. 1: 'enzymen' betekenen hier \u00abbiokatalysatoren\u00bb voor specifieke chemische of biochemische\n reacties.\n\nN.B.2 : 'anti-idiotypische antilichamen' betekenen hier antilichamen welke binden aan de\n specifieke antigeen bindplaats van andere antilichamen.\n\nN.B.3 : 'monoklonale antilichamen' betekenen hier prote\u00efnen welke binden het specifieke\n antigenen en welke door een enkele kloon of cel geproduceerd worden.\n\nN.B. 4 : 'polyklonale antilichamen' betekenen hier een mengsel van prote\u00efnen welke binden\n aan het specifieke antigeen en welke worde geproduceerd door meer dan \u00e9\u00e9n kloon of\n cel.\n\nN.B. 5 : 'receptoren' betekenen hier biologische macromoleculaire structuren welke bindingen\n kunnen aangaan waardoor fysiologische functies kunnen worden aangetast.\n\n'Civiele vliegtuigen' (ML 10) : die types \u00abvliegtuigen\u00bb die als zodanig zijn aangeduid\n in gepubliceerde overzichten van luchtvaardigheidsbewijzen van de civiele luchtvaart-autoriteiten\n voor het vliegen van commerci\u00eble binnenlandse en buitenlandse lijnen of voor wettig\n civiel, priv\u00e9 of zakelijk gebruik.\n\nN.B.: Zie ook \u00abvliegtuigen\u00bb.\n\n\u00abEerste generatie beeldversterkerbuizen\u00bb (ML 15) : buizen met elektrostatische focus,\n welke gebruik maken van glasvezel of \u00abface.plates\u00bb aan de in- en uitgang, van multi-alkali\n fotokathoden (S-20 of S-25), maar niet van microkanalenplaat versterkers.\n\n\u00abEindeffectors\u00bb (ML 17) : \u00abEindeffectors\u00bb omvatten grijpers, \u00abactieve gereedschapseenheden\u00bb\n en alle andere gereedschappen die zijn verbonden met de grondplaat aan het uiteinde\n van de manipulatiearmen van een \u00abrobot\u00bb.\n\nN.B.: Een \u00abactieve gereedschapseenheid\u00bb is een voorziening, die beweegkracht of procesenergie\n op het werkstuk overbrengt of waarnemingen daarvan verzorgt.\n\n\u00abExpressie vectoren\u00bb (ML 7) : dragers (e.g., plasmide of virussen) welke gebruikt\n worden om genetisch materiaal in host-cellen te introduceren.\n\n\u00abFundamenteel wetenschappelijk onderzoek\u00bb (ATN) : experimenteel of theoretisch werk\n dat hoofdzakelijk wordt gedaan om nieuwe kennis te verkrijgen over de fundamentele\n beginselen van verschijnselen of waarneembare feiten, en dat in eerste instantie niet\n is gericht op een bepaald praktisch doel of oogmerk.\n\n\u00abGebruik\u00bb (ATN) : bediening, installatie (met inbegrip van installatie ter plaatse),\n onderhoud (controle), reparatie, revisie en opknappen.\n\n\u00abGekwalificeerd voor gebruik in de ruimte\u00bb (ML 19) : producten die zijn ontworpen,\n vervaardigd en getest volgens speciale elektrische, mechanische en omgevingseisen\n voor het gebruik bij het elektrische, mechanische en omgevingseisen voor gebruik bij\n het lanceren en opstellen van satellieten of vluchtsystemen die opereren op hoogten\n van 100 km of hoger.\n\n\u00abKernreactor\u00bb (ML 17) : een kernreactor omvat de delen in of rechtstreeks bevestigd\n aan het reactorvat, de uitrusting die het vermogensniveau in de kern regelt, alsmede\n de onderdelen die gewoonlijk het primaire koelmiddel van de reactorkern bevatten,\n daarmee in rechtstreeks contact komen of dit reguleren.\n\n\u00abLaser\u00bb (ML 9 ML 19) : een samenstelling van componenten welke zowel in de ruimte\n als in de tijd coherent licht produceert dat is versterkt door de gestimuleerde emissie\n van straling.\n\n\u00abMilitaire explosieve stoffen\u00bb (ML 8) : stoffen in vaste, vloeibare of gasvorm of\n mengsels van stoffen welke als primaire booster, aanjaag- of hoofdlading in koppen,\n vernieuwings of andere militaire toepassing, dienen te exploderen.\n\n\u00abMilitaire pyrotechnische stoffen\u00bb (ML 4 ML 8) : mengsels van vaste- of vloeibare\n brandstoffen of oxidatiemiddelen, welke indien ontstoken, een energetische chemische\n reactie ondergaan op een geregeld tijdstip met als doel een specifieke tijdvertraging\n te produceren, of hoeveelheden hitte, geluid, rook, zichtbaar licht of infrarode straling.\n \u00abPyrophonische stoffen\u00bb zijn een categorie van pyrotechnische stoffen welke echter\n geen oxidatiemiddelen bezitten, maar welke spontaan ontsteken bij contact met lucht.\n\n\u00abNoodzakelijk\u00bb (ATN) : met betrekking tot \u00abtechnologie\u00bb of \u00abprogrammatuur\u00bb wordt hieronder\n verstaan uitsluitend dat deel van de \u00abtechnologie\u00bb of \u00abprogrammatuur\u00bb dat in het bijzonder\n verantwoordelijk is voor het bereiken of te boven gaan van de onder embargo vallende\n prestatieniveaus, kenmerken of functies. Verschillende producten kunnen dergelijke\n noodzakelijke \u00abtechnologie\u00bb of \u00abprogrammatuur\u00bb gemeen hebben.\n\n\u00abOntwikkeling\u00bb (ATN) : dit bestrijkt alle fasen voorafgaand aan serieproductie, zoals:\n ontwerp, ontwerponderzoek, ontwerpanalyse, ontwerpidee\u00ebn, assemblage en testen van\n prototypen, proefproductieplannen, ontwerpgegevens, het vertalen van ontwerpgegevens\n in een product, ontwerp van configuraties, integratie-ontwerp, opmaak.\n\n'Productie' (ATN) : hieronder vallen alle productiestadia, zoals: bouw, productie,\n \u00abengineering\u00bb, fabricage, integratie, assemblage (monteren), inspectie, testen, kwaliteits-borging.\n\n\u00abProgrammatuur\u00bb (ML 21) : een verzameling van \u00e9\u00e9n of meer \u00abprogramma's\u00bb of \u00abmicro-programma's\u00bb\n vastgelegd op enig tastbaar medium.\n\n\u00abRobot\u00bb (ML 17) : een manipulatiemechanisme, dat kan zijn van een type dat een continu\n pad aflegt of van een type dat van punt naar punt gaat, eventueel voorzien van sensoren,\n en dat alle volgende kenmerken heeft:\n\na. multifunctioneel;\n\nb. geschikt voor het positioneren of ori\u00ebnteren van materialen, onderdelen, gereedschappen\n of speciale elementen door middel van regelbare bewegingen in de driedimensionale\n ruimte;\n\nc. met drie of meer servomechanismen met open of gesloten lus waarbij inbegrepen kunnen\n zijn stappenmotoren; en\n\nd. met \u00abtoegankelijkheid van het programma door de gebruiker\u00bb door middel van de leer-en-terugspeelmethode\n (teach/playback) of door middel van een elektronische computer die een programmeerbare\n logische regeleenheid kan zijn (PCL), d.w.z. zonder mechanische interventie.\n\nN.B.: Bovenstaande definitie slaat niet op de volgende toestellen :\n\n1. manipulatiemechanismen die alleen met de hand of met een mechanisme voor afstandsbediening\n te regelen zijn;\n\n2. manipulatiemechansimen die in een vaste volgorde werken en geautomatiseerde bewegende\n toestellen zijn, die mechanisch vastgelegde, geprogrammeerde bewegingen uitvoeren.\n Het programma is mechanisch beperkt door vaste aanslagen, zoals pennen of nokken.\n De volgorde van de bewegingen en de keuze van trajecten of hoeken mag niet op mechanische,\n elektronische of elektrische wijze be\u00efnvloedbaar zijn;\n\n3. mechanisch geregelde manipulatiemechanismen met een variabele volgorde van bewegingen,\n die geautomatiseerde bewegende toestellen zijn welke mechanisch vastgelegde, geprogrammeerde\n bewegingen uitvoeren. Het programma is mechanisch beperkt door vaste, maar verplaatsbare\n aanslagen, zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de keuze van de\n trajecten of hoeken kan binnen het vaste programmapatroon worden gevarieerd. Variaties\n of wijzigingen in het programmapatroon (bijvoorbeeld verwisselen van pennen of uitwisselen\n van nokschijven) in \u00e9\u00e9n of meer bewegingsassen mogen alleen langs mechanische weg\n bewerkstelligd worden;\n\n4. niet van een servomechanisme voorziene manipulatiemechanismen met een variabele volgorde\n van bewegingen, die geautomatiseerde bewegende toestellen zijn welke mechanisch vastgelegde,\n geprogrammeerde bewegingen uitvoeren. Het programma mag variabel zijn maar de volgorde\n mag slechts op grond van het binaire signaal van mechanisch vaste elektrische binaire\n voorzieningen of verplaatsbare aanslagen verlopen;\n\n5. stapelkranen, waaronder te verstaan met Cartesische co\u00f6rdinaten werkende manipulatiesystemen,\n vervaardigd als integraal onderdeel van een verticale opstelling van opslagbakken\n en ontworpen voor het bereiken van de inhoud van deze bakken voor opslag of leeghalen.\n\n\u00abStoffen voor oproerbeheersing\u00bb (ML 7) : stoffen die tijdelijke irritatie of tijdelijk\n fysiek onvermogen veroorzaken, welke effecten echter binnen een paar minuten na be\u00ebindiging\n van de blootstelling verdwijnen. Er bestaat geen kans van betekenis op blijvende beschadiging\n en medische behandeling is slechts bij uitzondering noodzakelijk.\n\n\u00abSupergeleidend\u00bb (ML 18 ML 20): materialen,d.w.z. metalen, legeringen of verbindingen\n waarvan de elektrische weerstand nul kan worden, d.w.z. dat zij een oneindige elektrische\n geleidbaarheid kunnen bereiken en zeer grote stromen kunnen geleiden zonder joule-opwarming.\n\nN.B.: De \u00absupergeleidende\u00bb toestand van elk afzonderlijk materiaal wordt gekenmerkt door\n een \u00abkritische temperatuur\u00bb, een kritisch magnetisch veld, dat een functie is van\n de temperatuur, en een kritische stroomdichtheid, die echter een functie is van zowel\n het magnetisch veld als van de temperatuur.\n\n\u00abTechnologie\u00bb (ATN) : specifieke informatie die nodig is voor de \u00abontwikkeling\u00bb, \u00abproductie\u00bb\n of het \u00abgebruik\u00bb van een product. De informatie is in de vorm van \u00abtechnische gegevens\u00bb\n of \u00abtechnische bijstand\u00bb.\n\nN.B.: 1. 'Technische bijstand' kan zijn in de vorm van instructie, vaardigheden, opleiding,\n praktijkkennis, advies, e.d. en kan gepaard gaan met de overdracht van \u00abtechnische\n gegevens\u00bb.\n\n2. 'Technische gegevens' kunnen o.m. bestaan uit blauwdrukken, tekeningen, schema's,\n modellen, formules, tabellen, technische ontwerpen en specificaties, handboeken en\n instructies, in geschreven vorm of vastgelegd op andere media of apparaten zoals diskette,\n magneetband, leesgeheugens (ROM's).\n\n\u00abToegankelijkheid van het programma voor de gebruiker\u00bb (ML 17) : de mogelijkheid voor\n de gebruiker om \u00abprogramma's\u00bb in te voegen, te veranderen of te vervangen anders dan\n door middel van:\n\na. een fysieke wijziging in de bedrading of andere onderlinge verbindingen; of\n\nb. het instellen van functiekeuzen, het inbrengen van parameters daarbij inbegrepen.\n\n\u00abTraangassen\u00bb (ML 7) : gassen die tijdelijke irritatie of tijdelijk onvermogen veroorzaken,\n welke effecten echter binnen een paar minuten na be\u00ebindiging van de blootstelling\n verdwijnen.\n\n\u00abVliegtuigen\u00bb (ML 8 ML 9 ML 10) : luchtvoertuigen met vaste, draaibare of roterende\n (hefschroefvliegtuig) vleugel en verticaal opstijgende luchtvoertuigen (met kantelende\n rotor of vleugel).\n\nN.B.: Zie ook \u00abciviele vliegtuigen\u00bb.\n\n\u00abVoor iedereen beschikbaar\u00bb (ATN) : \u00abtechnologie\u00bb of \u00abprogrammatuur\u00bb die zonder beperkingen\n aan de verdere verspreiding daarvan beschikbaar zijn gesteld. (Auteurs-rechtelijke\n beperkingen hebben niet tot gevolg dat \u00abtechnologie\u00bb of \u00abprogrammatuur\u00bb niet langer\n \u00abvoor iedereen beschikbaar\u00bb is).\n\n\u00abVoorloper\u00bb (ML 8): speciale chemicali\u00ebn welke gebruikt worden bij de fabricage van\n militaire explosieven.\n\n[Vervallen per 27-01-1998]\n\n[Vervallen per 27-01-1998]"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002408/

wetten.nl - Regeling - Regeling schuldregisters Nederlandse staatsleningen - BWBR0002409

{"title": "wetten.nl - Regeling - Regeling schuldregisters Nederlandse staatsleningen - BWBR0002409", "content": "Regeling schuldregisters Nederlandse staatsleningen\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nVoor de toepassing van het bij deze beschikking bepaalde wordt verstaan onder:\n\neen schuldregister van een geldlening ten laste van de Staat der Nederlanden luidende\n in euro's;\n\nhet Agentschap van het Ministerie van Financi\u00ebn te Amsterdam.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 De aflossing op een in een schuldregister ingeschreven rekening geschiedt op de tijdstippen\n waarop en in de mate waarin de betreffende geldlening wordt afgelost, met dien verstande\n dat voor de aflossing op een in een schuldregister van een gefaseerd aflosbare lening\n ingeschreven rekening geldt dat:\n\na. deze niet door loting doch in evenredigheid plaatsvindt,\n\nb. de aflossingsbedragen worden vastgesteld op basis van het saldo van de rekening direct\n voorafgaand aan de lotingsdatum van de lening,\n\nc. de aflossingsbedragen worden afgerond op \u20ac 453,78 of een veelvoud daarvan,\n\nen\n\nd. indien een aflossingsbedrag eindigt op \u20ac 226,89 of meer, afronding naar boven - en\n overigens naar beneden plaatsvindt.\n\n2 De terugbetaling van de hoofdsom zal geschieden door overboeking door bemiddeling\n van De Nederlandsche Bank N.V. op een door de inschrijver aan te wijzen rekening.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 De rente is betaalbaar op de renteverschijndagen van de desbetreffende geldlening.\n\n2 De rente wordt vastgesteld op basis van het saldo van de rekening direct voorafgaand\n aan de ex-datum van de lening.\n\n3 De betaling van de rente zal geschieden onder aftrek van de in artikel 6 genoemde kosten door overboeking door bemiddeling van De Nederlandsche Bank N.V.\n op een door de inschrijver aan te wijzen rekening.\n\n4 De rente gaat in op de dag waarop de desbetreffende geldlening rente gaat dragen,\n met dien verstande dat ten aanzien van inschrijvingen, ontstaan door omzetting van\n schuldbewijzen op of na een renteverschijndag, de rente ingaat op deze verschijndag.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nOverdracht ingevolge verhandeling van een op een rekening in een schuldregister ingeschreven\n bedrag kan uitsluitend geschieden in bedragen van de kleinst beschikbare coupure of\n veelvouden daarvan. Overdracht ingevolge verhandeling van een op een rekening in een\n schuldregister van een op grond van de Wet schuldredenominatie geredenomineerde lening ingeschreven bedrag kan geschieden in bedragen van \u00e9\u00e9n euro\n of een veelvoud daarvan. Het overgedragen bedrag wordt geboekt op een bestaande of\n te openen rekening ten name van de verkrijger. De verhandeling is onderworpen aan\n de voorschriften welke gelden voor de verhandeling van effecten.\n\n2 Alle overige handelingen kunnen uitsluitend geschieden in bedragen van de kleinst\n beschikbare coupure of een veelvoud daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 Gedurende de periode die aanvangt op de ex-datum en eindigt op de dag voorafgaand\n aan de renteverschijndag van een lening kan geen wijziging worden gebracht in de rekening\n die is aangewezen voor de betaling van de op de renteverschijndag te betalen rente.\n\n2 Gedurende de periode die aanvangt op de ex-datum en eindigt op de dag voorafgaand\n aan de aflossingsvervaldag van een gefaseerd aflosbare lening kan geen wijziging worden\n gebracht in de rekening die is aangewezen voor de betaling van het op de aflossingsvervaldag\n terug te betalen aflossingsbedrag.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nOver elke rekening zijn op de verschijndagen van de rente aan het Agentschap kosten\n verschuldigd. Deze periodieke kosten worden berekend over de op basis van artikel 3, tweede lid, vastgestelde rente en belopen:\n\n1,2 % over het bedrag van de rente, voor zover dit bedrag \u20ac 4 537,80 niet te boven\n gaat;\n\n0,12 % over het bedrag van de rente, voor zover dit bedrag \u20ac 4 537,80 overschrijdt.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 Een houder van schuldbewijzen of recepissen van een lening, te wiens name in het\n schuldregister van deze lening reeds een rekening is geopend, kan deze doen omzetten\n in een inschrijving in dat register in bedragen van de kleinst beschikbare coupure\n of veelvouden daarvan.\n\n2 Een houder van schuldbewijzen of recepissen van een lening, te wiens name in het\n schuldregister van deze lening geen rekening is geopend, kan deze doen omzetten in\n een inschrijving in dat register, mits deze schuldbewijzen en recepissen een gezamenlijke\n nominale waarde vertegenwoordigen van ten minste de kleinst beschikbare coupure.\n\n3 De in het eerste en tweede lid bedoelde omzettingen geschieden kosteloos.\n\n4 De omzetting van schuldbewijzen en recepissen in inschrijvingen in een schuldregister\n is onderworpen aan de voorschriften die gelden voor de verhandeling van effecten.\n\n5 In de periode die aanvangt op de lotingsdatum en eindigt op de dag voorafgaand aan\n de aflossingsvervaldag van een gefaseerd aflosbare lening worden geen schuldbewijzen\n aangenomen ten gunste van het op de aflossingsvervaldag van de lening terug te betalen\n aflossingsbedrag.\n\n6 De aanvraag tot omzetting moet, voor wat betreft gefaseerd aflosbare leningen, tezamen\n met de schuldbewijzen en recepissen, welke zijn voorzien van de nog niet verschenen\n coupons, bij het Agentschap worden ingediend. Voor niet gefaseerd aflosbare leningen\n moet de aanvraag tot omzetting worden ingediend bij het Agentschap, terwijl de schuldbewijzen\n giraal via het Nederlands Centraal Instituut voor Giraal Effectenverkeer B.V. (Necigef)\n kunnen worden geleverd.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 Ten laste van een inschrijving in een schuldregister kunnen schuldbewijzen worden\n verkregen in bedragen van nominaal de kleinst beschikbare coupure of veelvouden daarvan.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde omzettingen geschieden kosteloos.\n\n3 De omzetting van inschrijvingen in een schuldregister in schuldbewijzen is onderworpen\n aan de voorschriften die gelden voor de verhandeling van effecten.\n\n4 In de periode die aanvangt op de ex-datum en eindigt op de dag voorafgaand aan de\n aflossingsvervaldag van een gefaseerd aflosbare lening worden geen schuldbewijzen\n afgegeven ten laste van het op de aflossingsvervaldag van de lening terug te betalen\n aflossingsbedrag.\n\n4 De aanvraag tot omzetting moet bij het Agentschap worden ingediend.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nVoor de berekening van de in artikel 4, eerste lid, en artikel 7, tweede lid, genoemde bedragen, alsmede voor de berekening van de in artikel 6 genoemde kosten, worden de inschrijvingen ten name van eenzelfde rekeninghouder in\n de Schuldregisters van Nederlandse Staatsleningen, waarvan de schuldbewijzen ter beurze\n dooreen leverbaar zijn, tezamen in aanmerking genomen.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\n1 \nArtikel 7 en artikel 8 zijn van overeenkomstige toepassing, indien een geldlening ten laste van de Staat\n der Nederlanden is uitgegeven uitsluiten in de vorm van een bij het Nederlandse Centraal\n Instituut voor Giraal Effectenverkeer of een andere bewaarinstelling gedeponeerde\n global note, waarbij de akte van overdracht wordt aangemerkt als schuldbewijs.\n\n2 Voor de inschrijvingen in de schuldregisters gelden overigens, voorzover toepasselijk,\n de bepalingen inzake schuldbewijzen van de betreffende geldlening.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nDe Agent van het Ministerie van Financi\u00ebn kan ter uitvoering van de taak, hem opgedragen\n bij artikel 1 van de wet van 30 november 1949, Stb. J 529, nadere regelen omtrent\n de inrichting en het beheer van de schuldregisters stellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2004]\n\nDeze regeling wordt aangehaald als: \"Regeling schuldregisters Nederlandse staatsleningen\".\n\nMinister\n\nJ. Zijlstra"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002409/

wetten.nl - Regeling - Havennoodwet - BWBR0002410

{"title": "wetten.nl - Regeling - Havennoodwet - BWBR0002410", "content": "Wet van 9 mei 1963, houdende regelen met betrekking tot het gebruik van havens in\n geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone\n omstandigheden\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met\n betrekking tot het gebruik van havens in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan\n verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nIn deze wet wordt verstaan onder:\n\na. \"Onze Minister\": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nb. \"haven\": elk wateroppervlak, bestemd of geschikt om door schepen voor het laden en\n lossen van goederen of het in- en ontschepen van personen te worden benut, alsmede\n de kaden, steigers, wallen, beschoeiingen, terreinen, opstallen, werktuigen en bijbehorende\n uitrusting, bestemd of geschikt om te worden gebruikt ten dienste van het laden, lossen,\n in- en ontschepen, voor de opslag van geloste of in te laden goederen of voor de expeditie,\n reparatie en verdere behandeling van schepen;\n\nc. \"schip\": elk vaartuig, hoe ook genaamd en van welke aard ook;\n\nd. \"kapitein\": degeen, die rechtens dan wel feitelijk het gezag aan boord van een schip\n uitoefent.\n\n1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 6 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.\n\n2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel\n van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de\n bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.\n\n3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk\n besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het\n eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.\n\n4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen\n die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra\n de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.\n\n5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen\n wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.\n\n6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst\n in het Staatsblad.\n\n1 De in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden worden ter zake van de uitvoering\n van de militaire taak uitgeoefend door Onze Minister en Onze Minister van Defensie\n gezamenlijk.\n\n2 Indien bij toepassing van het eerste lid geen overeenstemming bestaat omtrent de uitoefening\n van bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, beslist Onze\n Minister van Defensie.\n\n3 Indien krachtens artikel 14, eerste lid, een vergoeding wordt toegekend vanwege de uitoefening van bevoegdheden ter uitvoering\n van de militaire taak, dan komt deze voor rekening van Onze Minister van Defensie.\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\n1 Onze Minister kan met betrekking tot het gebruik van havens die aanwijzingen geven,\n welke hij in 's Lands belang nodig oordeelt.\n\n2 Zodanige aanwijzingen kunnen worden gegeven aan de autoriteiten, lichamen of personen,\n welke zijn belast met het bestuur of het beheer van de haven, dan wel tot het gebruik\n daarvan gerechtigd zijn, alsmede aan kapiteins van schepen en bestuurders van vervoermiddelen\n te land; deze zijn verplicht aan de aanwijzingen gevolg te geven. Aanwijzingen kunnen\n zonodig worden gegeven door openbare bekendmaking ter plaatse in de haven op de wijze\n door Onze Minister te bepalen.\n\n3 Onze Minister kan door hem aan te wijzen personen bij beschikking machtigen namens\n hem aanwijzingen te geven, als bedoeld in het eerste lid; van de beschikking wordt\n mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 6 of artikel 8 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n3 Zo nodig oefent de toezichthouder de in de artikelen 5:17 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden uit met behulp van de sterke arm.\n\n4 Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving\n van de krachtens artikel 6 of artikel 8 opgelegde verplichtingen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1997. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden\n dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,\n dit artikel in werking treden.]\n\nOnze Minister is bevoegd de toegang tot-, het verkeer binnen- en het verlaten van\n havens te regelen, te beperken of te verbieden; hij kan hiervan mandaat verlenen.\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\n[Vervallen per 16-03-2005]\n\nDe in het tweede lid van artikel 6 bedoelde autoriteiten, lichamen en personen, alsmede kapiteins van schepen en bestuurders\n van vervoermiddelen te land zijn verplicht aan Onze Minister de inlichtingen te verstrekken,\n welke door dezen voor de uitvoering van deze wet van hen worden verlangd en tot het\n verschaffen waarvan zij feitelijk in staat zijn.\n\n1 Hij, aan wie door een ander diensten zijn verleend ingevolge een aanwijzing, als bedoeld\n in artikel 6, is aan die ander een vergoeding verschuldigd naar de voor soortgelijke diensten\n ter plaatse rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke\n zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de\n tarieven en voorwaarden, vastgesteld door Onze Minister.\n\n2 Onze Minister kan bij ministeri\u00eble regeling regels stellen ter aanvulling of ter vervanging\n van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.\n\n1 Onze Minister kan aan degene aan wie een aanwijzing is gegeven krachtens artikel 6, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen ter zake van buitengewone kosten\n door betrokkene gemaakt vanwege de naleving van de aanwijzing.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister regels worden\n gesteld ter zake van de toepassing van het eerste lid.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de uitkering alsmede de vergoeding\n wegens genees- en heelkundige behandeling in daarbij te bepalen gevallen terzake van\n tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden als gevolg\n van het opvolgen of de medewerking aan het opvolgen van aanwijzingen krachtens artikel 6 van deze wet, indien en voor zover niet uit anderen hoofde aanspraak op een dergelijke uitkering\n of vergoeding bestaat.\n\n4 Tegen een beslissing terzake van een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het\n eerste of derde lid, kan de belanghebbende in beroep komen bij een door Ons te benoemen\n commissie; bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de samenstelling en de werkwijze\n der commissie.\n\n[Vervallen per 01-01-1998]\n\n1 Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 6, 8 of 12 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de\n derde categorie.\n\n2 Het feit is een overtreding.\n\n1 Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens artikel 6 bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete\n van de vierde categorie.\n\n2 Het feit is een misdrijf.\n\n3 Indien het in het eerste lid bedoelde misdrijf wordt begaan in een gebied, waarvoor,\n op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Co\u00f6rdinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.\n\n[Vervallen per 01-09-1976]\n\n1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd\n artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren.\n Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld\n in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan\n of ondernomen door henzelf.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\n3 De artikelen 5:13, 5:15, 5:16 en 5:18 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n1 De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een\n woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.\n\n2 De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden. Artikel 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast\n de in artikel 19 bedoelde ambtenaren.\n\n2 De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n1 Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie worden\n bij algemene maatregel van bestuur de autoriteiten aangewezen die krachtens algemeen\n mandaat of krachtens mandaat voor een bepaald geval en met inachtneming van de bij\n die maatregel gestelde regelen, in enig gebied de in de artikelen 6, 7, 8, en 13 omschreven bevoegdheden uitoefenen namens Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat\n en van Defensie.\n\n2 Een algemeen mandaat als bedoeld in het eerste lid wordt niet voor onbepaalde tijd\n gegeven. Zij bevat tenminste de naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid\n die wordt gemandateerd en de periode waarin het mandaat geldt.\n\n3 Een mandaat voor een bepaald geval als bedoeld in het eerste lid bevat tenminste de\n naam of de functie van de mandataris, de bevoegdheid die wordt gemandateerd, de periode\n waarin het mandaat geldt en het geval waarin de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.\n\n1 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting vervalt van rechtswege voorzover\n het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting\n die voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de\n uitvoering van de militaire taak.\n\n2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening\n van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak,\n vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet\n kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet\n is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van\n een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als Havennoodwet. Zij treedt in werking met ingang\n van de dag, na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 9 mei 1963.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President,\n\nMinister van Algemene Zaken,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Defensie,\n\nS. H. VISSER.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002410/

wetten.nl - Regeling - Beschikking pensioenvervangende uitkeringen Ambonezen - BWBR0002411

{"title": "wetten.nl - Regeling - Beschikking pensioenvervangende uitkeringen Ambonezen - BWBR0002411", "content": "Beschikking pensioenvervangende uitkeringen Ambonezen\n\nDe Minister van Maatschappelijk Werk,\n\nBesluit:\n\nAan de hier te lande verblijvende\n\na. gewezen K.N.I.L.-militairen van niet-Nederlandse nationaliteit, en\n\nb. nagelaten betrekkingen van zodanige militairen van niet-Nederlandse nationaliteit,\n\ndie in 1951 in groepsverband naar Nederland zijn gekomen en in de zorg van het Commissariaat\n van Ambonezenzorg zijn of zijn geweest, kan, voor zover aan hen volgens de op hen\n toepasselijke Indische militaire pensioenvoorschriften een pensioen, weduwenpensioen\n of wezenonderstand is of zou kunnen zijn toegekend en zij daarop jegens de Republiek\n Indonesi\u00eb aanspraak kunnen maken, met ingang van het tijdstip, waarop die aanspraak\n bestaat, doch niet eerder dan te rekenen van 1 januari 1964, tot wederopzeggens worden\n uitbetaald een periodieke uitkering, overeenkomende met dat pensioen, weduwenpensioen\n of die wezenonderstand, vermeerderd met alle daarbij behorende bijkomstige betalingen\n en verminderd met de toe te passen inhoudingen, beperkingen en kortingen, een en ander\n overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen.\n\nAan de hier te lande verblijvende nagelaten betrekkingen van niet-Nederlandse nationaliteit\n van de in artikel 1, sub a, bedoelde militairen kan, voor zover zij volgens de Indische militaire voorschriften\n jegens de Republiek Indonesi\u00eb aanspraak kunnen maken op weduwenpensioen of wezenonderstand,\n met ingang van het tijdstip, waarop die aanspraak bestaat, doch niet eerder dan te\n rekenen van 1 januari 1964, tot wederopzeggens worden uitbetaald een periodieke uitkering,\n overeenkomende met dat weduwenpensioen of die wezenonderstand, vermeerderd met alle\n daarbij behorende bijkomstige betalingen en verminderd met de toe te passen inhoudingen,\n beperkingen en kortingen, een en ander overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen.\n\nOp de uitkeringen, bedoeld in de voorgaande artikelen, kunnen vorderingen van de overheid\n in mindering worden gebracht.\n\nDeze beschikking, die in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer,\n kan worden aangehaald als: Beschikking pensioenvervangende uitkeringen Ambonezen.\n\n's-Gravenhage, 13 mei 1963\n\nminister\n\nM. Klomp\u00e9"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002411/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag - BWBR0002412

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag - BWBR0002412", "content": "Wet van 22 mei 1963, houdende vaststelling van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits\n Grensverdrag\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is, in verband met het op 8\n april 1960 te 's-Gravenhage tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek\n Duitsland gesloten Verdrag nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens,\n de grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende\n verkeer over land en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende\n vraagstukken, met Bijlagen en Slotprotocol (Grensverdrag), enige wettelijke voorzieningen\n te treffen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nVoor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:\n\na. \"Algemeen Verdrag\", het op 8 april 1960 te 's-Gravenhage tussen het Koninkrijk der\n Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland gesloten Algemeen Verdrag tot regeling\n van met de grens verband houdende vraagstukken en andere tussen beide landen bestaande\n problemen (Trb. 1960, 67);\n\nb. \"Grensverdrag\", het krachtens artikel 2 van het Algemeen Verdrag daarvan deel uitmakende\n Verdrag nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens, de grenswateren, het\n grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land\n en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende vraagstukken, met\n Bijlagen en Slotprotocol (Trb. 1960, 68);\n\nc. \"grenswateren\", oppervlaktewateren, met inbegrip van de oevers, die de Nederlands-Duitse\n grens overschrijden of ten dele deze vormen, met uitzondering van de Rijn, de Eems\n en de Dollard;\n\nd. \"openbare lichamen\", de op het gebied van het Koninkrijk der Nederlanden en van de\n Bondsrepubliek Duitsland voor de grenswateren plaatselijk bevoegde provinci\u00ebn, gemeenten\n en publiekrechtelijke lichamen.\n\nDe gebieden, welke op 31 december 1937 behoorden tot het grondgebied van het Duitse\n Rijk en krachtens artikel 1 van het Grensverdrag behoren tot het grondgebied van het\n Koninkrijk der Nederlanden, maken met ingang van de inwerkingtreding van het Grensverdrag\n deel uit van de gemeente: Vaals, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 5 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Kerkrade, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 6 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Kerkrade, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 7 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Kerkrade, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 8 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Eijgelshoven, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 8 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Ubach over Worms, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 8 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Ubach over Worms, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 9 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Schinveld, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 11 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Sittard, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 12 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Nieuwstadt, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 13 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Susteren, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 14 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Vlodrop, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 16 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Arcen en Velden, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 17 van Bijlage A van het\n Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Arcen en Velden, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 18 van Bijlage A van het\n Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Bergen, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 19 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Bergen, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 20 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Bergen, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 21, sub a, van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Ottersum, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 21, sub b, van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Ottersum, voor zoveel betreft het aan het territoir dier gemeente aansluitende gebied, gelegen\n langs de in \u00a7 22 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Groesbeek, voor zoveel betreft het aan het territoir dier gemeente aansluitende gebied, gelegen\n langs de in \u00a7 22 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Groesbeek, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 23 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens tussen de grensstenen 626 IX en 628; Groesbeek, voor zoveel betreft het aan het territoir dier gemeente grenzende gedeelte van het\n gebied, gelegen langs de overigens in \u00a7 23 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven\n nieuwe grens tot een lijn, welke loopt als volgt: van grenspaal 629 bis V in een rechte lijn naar een punt, gelegen op de verbindingslijn tussen de palen\n 629 bis VII en 629 bis XIII, en wel op een afstand van 25 meter van paal 629 bis VII; van dit punt in een rechte lijn naar paal 629 bis XIII, van deze paal de voormalige rijksgrens volgend naar paal 630 X, van deze paal\n in een rechte lijn naar paal 630 XII, van deze paal de voormalige rijksgrens volgend\n naar paal 630 XIV, van deze paal in een rechte lijn naar paal 630 XVI, van deze paal\n de voormalige rijksgrens volgend naar paal 631, van deze paal in een rechte lijn naar\n paal 631 IV, van deze paal de voormalige rijksgrens volgend naar paal 631 VI, van\n deze paal naar een punt, gelegen op de verbindingslijn tussen de palen 631 VI en 631\n XI, en wel op een afstand van 15 meter van paal 631 XI; van dit punt in een rechte\n lijn naar paal 632; Ubbergen, voor zoveel betreft het overige gebied, gelegen langs de in \u00a7 23 van Bijlage A van\n het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Millingen aan den Rijn, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 24 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Zevenaar, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 26 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Bergh, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 27 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Bergh, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 28 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Bergh, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 29 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Gendringen, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 31 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Gendringen, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 32 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens, tot een\n lijn, vanuit het snijpunt van de grens tussen de gemeenten Gendringen en Dinxperlo\n met de oude rijksgrens loodrecht op de nieuwe rijksgrens getrokken; Dinxperlo, voor zoveel betreft het vanaf de laatstelijk hiervoor bedoelde lijn aan het territoir\n der gemeente Dinxperlo aansluitende gebied, gelegen langs de in \u00a7 32 van Bijlage A\n van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Dinxperlo, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 33 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Eibergen, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 34 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Eibergen, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 35 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Losser, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 36 van Bijlage A van het\n Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Losser, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 37 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Losser, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 38 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Losser, voor zoveel betreft het aan het territoir dier gemeente aansluitende gebied, gelegen\n langs de in \u00a7 39 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens, tot een\n lijn, vanuit het snijpunt van de grens tussen de gemeenten Losser en Denekamp met\n de oude rijksgrens loodrecht op de nieuwe rijksgrens getrokken; Denekamp, voor zoveel betreft het vanaf de laatstelijk hiervoor bedoelde lijn aan het territoir\n der gemeente Denekamp aansluitende gebied, gelegen langs de in \u00a7 39 van Bijlage A\n van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Denekamp, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 40 van Bijlage A van het\n Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Hardenberg, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 41 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Coevorden, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 42 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Coevorden, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 43 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Schoonebeek, voor zoveel betreft de aan het territoir dier gemeente aansluitende gebieden, gelegen\n langs de in \u00a7 43 van Bijlage A van het Grensverdrag beschreven nieuwe grens; Bellingwolde, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 45 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Nieuweschans, voor zoveel betreft het gebied, gelegen langs de in \u00a7 46 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens; Beerta, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 47 van Bijlage A van het Grensverdrag\n beschreven nieuwe grens.\n\nDe gebieden, welke op 31 december 1937 behoorden tot het grondgebied van het Duitse\n Rijk en krachtens artikel 2 van het Grensverdrag met ingang van de in dat artikel\n bedoelde tijdstippen zullen behoren tot het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden,\n zullen met ingang van bedoelde tijdstippen deel uitmaken van de gemeente: Kerkrade, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 2 van Bijlage B van het Grensverdrag\n beschreven toekomstige grens; Vlodrop, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 3 van Bijlage B van het Grensverdrag\n beschreven toekomstige grens; Vlodrop, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 4 van Bijlage B van het Grensverdrag\n beschreven toekomstige grens; Denekamp, voor zoveel betreft de gebieden, gelegen langs de in \u00a7 5 van Bijlage B van het Grensverdrag\n beschreven toekomstige grens.\n\nAan de in artikel 3 van de Grenscorrectiewet genoemde gemeenten wordt ten laste van\n Hoofdstuk VII A der rijksbegroting een vergoeding toegekend wegens de nog niet afgeschreven\n kapitaalsuitgaven, welke zij ten behoeve van en in verband met de krachtens deze wet\n aan het Rijk toegevoegde gebieden hebben gedaan, alsmede een vergoeding van de kosten\n der werken, welke zij ter uitvoering van het Grensverdrag nog moeten verrichten. De\n toekenning van deze vergoedingen geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken.\n\nDe Grenscorrectiewet wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van het\n Grensverdrag ingetrokken.\n\nDe drostambten Elten en Tudderen worden met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding\n van het Grensverdrag opgeheven.\n\nOnze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van het vorige artikel.\n Hij kan terzake nadere regelen stellen.\n\n1 De voorlopige uitkeringen uit het Gemeentefonds aan de drostambten Elten en Tudderen\n worden voor het jaar, waarin het Grensverdrag in werking treedt, gedaan tot het bedrag,\n dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het op jaarbasis berekende bedrag dezer\n uitkeringen met een breuk, waarvan de noemer 365 bedraagt en de teller gelijk is aan\n het aantal der dagen, dat verloopt van 1 januari van dat jaar af tot de datum van\n inwerkingtreding van het Grensverdrag.\n\n2 Voorlopige uitkeringen uit het Gemeentefonds worden, voorzover zij bij het in werking\n treden van het Grensverdrag nog niet door een definitieve verrekening zijn gevolgd,\n als definitieve uitkeringen aangemerkt.\n\n1 De voorlopige uitkeringen, bedoeld in artikel 2 van de Regeling Uitkering grondbelasting\n en personele belasting aan de gemeenten, worden aan de drostambten Elten en Tudderen\n voor de laatste maal gedaan in de maand, voorafgaande aan die, waarin het Grensverdrag\n in werking treedt.\n\n2 De verschillen, bedoeld in artikel 3 van de in het eerste lid genoemde Regeling,\n komen met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Grensverdrag ten laste\n of ten bate van 's Rijks kas.\n\n1 De Nederlandse ambtenaren in vaste en in tijdelijke dienst van de drostambten Elten\n en Tudderen en de met hen naar het oordeel van Onze Minister van Binnenlandse Zaken\n gelijk te stellen personen, die op de dag, voorafgaande aan die van inwerkingtreding\n van het Grensverdrag in de drostambten Elten en Tudderen werkzaam waren, worden geacht\n met ingang van die inwerkingtreding eervol uit hun ambt te zijn ontslagen.\n\n2 Aan de landdrosten van Elten en van Tudderen en aan de in het eerste lid bedoelde\n personen wordt, ten laste van Hoofdstuk VII A der rijksbegroting, wachtgeld toegekend\n overeenkomstig de bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. De toekenning van dit wachtgeld en het nemen van beslissingen daaromtrent geschieden\n door Onze Minister van Binnenlandse Zaken.\n\n3 Voor zover toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 leidt tot een ongunstiger wachtgeld dan bij toepassing van de wachtgeldregelingen\n der drostambten, kan door betrokkenen een keuze gemaakt worden voor laatstbedoelde.\n\n1 De tijd, op het in het vorige artikel bedoelde wachtgeld doorgebracht, wordt - tenzij\n aan de ontslagene een vervroegd ouderdomspensioen, als bedoeld in het eerste lid van\n artikel 48, onder b, der Pensioenwet 1922, Stb. 240, wordt toegekend uit hoofde van de betrekking, waaraan hij het wachtgeld ontleent\n - als diensttijd in de zin van laatstgenoemde wet aangemerkt, indien de ontslagene\n in de betrekking, welke hij met wachtgeld heeft verlaten, laatstelijk v\u00f3\u00f3r zijn ontslag\n ambtenaar in de zin dier wet was en voor zover die tijd niet parallel loopt met diensttijd\n als ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, of als spoorwegambtenaar in de zin van de Pensioenwet voor de spoorwegambtenaren\n 1925, Stb. 294, in een betrekking of in betrekkingen, waarin die hoedanigheid na dat ontslag\n werd verkregen, dan wel in een militaire betrekking, waarin hij na zijn ontslag is\n geplaatst.\n\n2 Als wedde, onderscheidenlijk pensioensgrondslag, dan wel als som der wedden, onderscheidenlijk\n som der pensioensgrondslagen, geldt, uitsluitend voor de berekening van het ambtenaarspensioen\n volgens de Pensioenwet 1922, Stb. 240:\n\na. gedurende de volgens het vorige lid voor pensioen geldige tijd het bedrag, dat als\n wedde of als pensioensgrondslag, onderscheidenlijk als som der wedden of als som der\n pensioensgrondslagen zou hebben gegolden, indien de ontslagene de op overeenkomstige\n wijze, als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959, berekende wedde gedurende die tijd als ambtenaar in de zin dier wet zou hebben genoten;\n\nb. gedurende de volgens het vorige lid in verband met parallel lopende diensttijd niet\n voor pensioen geldige tijd, voor zover de wedde of som van wedden in de betrekking\n of in de betrekkingen, waarin de hoedanigheid van ambtenaar in de zin der Pensioenwet\n 1922, Stb. 240, of spoorwegambtenaar in de zin der Pensioenwet voor de spoorwegambtenaren 1925,\n Stb. 294, na het ontslag werd verkregen dan wel in de militaire betrekking, lager is dan\n de onder a laatstelijk bedoelde wedde, het bedrag, dat als wedde of als pensioensgrondslag,\n onderscheidenlijk als som van wedden of als som van pensioensgrondslagen zou hebben\n gegolden, wanneer de ontslagene laatstbedoelde betrekking of betrekkingen niet zou\n hebben bekleed. Wanneer hij, die op wachtgeld gesteld is, na zijn ontslag meer dan\n \u00e9\u00e9n betrekking gelijktijdig bekleedt, wordt het in de vorige zin bedoelde bedrag geacht\n over deze betrekkingen evenredig te zijn verdeeld in de verhouding van de werkelijke\n aan die betrekkingen verbonden wedden.\n\n3 Het rijk is voor de op wachtgeld gestelde jaarlijks v\u00f3\u00f3r 31 december een bijdrage\n voor eigen pensioen aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds verschuldigd van 13\n percent van het bedrag, dat volgens het vorige lid op 1 januari als pensioensgrondslag\n of als som van pensioensgrondslagen voor hem geldt, eventueel verminderd met dat van\n zijn pensioensgrondslag of de som zijner pensioensgrondslagen op diezelfde datum in\n na het ontslag aangehouden betrekkingen of in betrekkingen, waarin de hoedanigheid\n van ambtenaar in de zin der Pensioenwet 1922, Stb. 240, na het ontslag werd verkregen.\n\n4 De volgens het vorige lid verschuldigde bijdrage wordt door inhouding op het wachtgeld\n op de betrokkene verhaald tot twee percent van het, eventueel volgens het vorige lid\n verminderde, bedrag, dat als pensioensgrondslag of als som van pensioensgrondslagen\n geldt.\n\n5 Voor de toepassing van de eerste drie leden van dit artikel vinden de artikelen 125,\n 127, 127a en 129a der Pensioenwet 1922, Stb. 240, overeenkomstige toepassing.\n\nAan de Nederlanders, die op de dag, voorafgaande aan die van inwerkingtreding van\n het Grensverdrag, in dienst van de drostambten Elten en Tudderen op arbeidsovereenkomst\n naar burgerlijk recht werkzaam waren en die in verband met de opheffing van de drostambten\n hun betrekking be\u00ebindigen, wordt, ten laste van Hoofdstuk VII A der rijksbegroting,\n een uitkering toegekend overeenkomstig de bepalingen van de Uitkeringsregeling 1952.\n De toekenning van deze uitkering en het nemen van beslissingen daaromtrent geschieden\n door Onze Minister van Binnenlandse Zaken.\n\nBij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van artikel\n 11 van het Grensverdrag.\n\nIn de gebieden, bedoeld in artikel 6 van het Grensverdrag, waarop de Grenscorrectiewet\n niet van toepassing is geweest, geldt voor de overgang van het Duitse naar het Nederlandse\n recht het bepaalde in de artikelen 15 tot en met 17.\n\n1 Pachtovereenkomsten, die tot de inwerkingtreding van deze wet hebben gegolden voor\n onbepaalde tijd, gelden voor de duur van zes jaren, met dien verstande, dat de jaren,\n gedurende welke de pachtovereenkomst v\u00f3\u00f3r genoemd tijdstip heeft bestaan, voor de\n berekening van die duur medetellen tot een maximum van vier jaren.\n\n2 Pachtovereenkomsten, die tot de inwerkingtreding van deze wet hebben gegolden voor\n bepaalde tijd, gelden voor de duur, waarvoor zij zijn aangegaan.\n\n3 In afwijking van de vorige leden eindigt een pachtovereenkomst, die v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding\n van deze wet op rechtsgeldige wijze is opgezegd, op de dag, waartegen de opzegging\n is geschied, tenzij deze op gemeld tijdstip reeds ingevolge \u00a7 8 van het \"Landpachtgesetz\"\n door de rechter was nietig verklaard. Indien de opzegging echter op het tijdstip van\n de inwerkingtreding van deze wet nog door de rechter kon worden nietig verklaard,\n kan de wederpartij tot zes maanden na dit tijdstip bij de in pachtzaken bevoegde rechter\n alsnog de nietigverklaring van de opzegging vorderen. De rechter beslist naar billijkheid.\n Wijst hij de vordering toe, dan geldt de pachtovereenkomst voor de in de vorige leden\n genoemde duur.\n\n1 Pachtovereenkomsten, die v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet schriftelijk zijn aangegaan\n en ter kennis gebracht van het in \u00a7 3 van het \"Landpachtgesetz\" bedoelde gezag, worden\n geacht door de grondkamer te zijn goedgekeurd, tenzij dit gezag ingevolge \u00a7 5 van\n het \"Landpachtgesetz\" bezwaren heeft gemaakt, waaraan partijen niet door tijdige wijziging\n van de pachtovereenkomst tegemoet zijn gekomen en die niet door de rechter ongegrond\n zijn verklaard.\n\n2 Pachtovereenkomsten, die v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet niet ter kennis van\n het gezag, bedoeld in het vorige lid, behoefden te worden gebracht, worden geacht\n door de grondkamer te zijn goedgekeurd.\n\n3 Pachtovereenkomsten, die v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet zijn aangegaan, doch\n niet krachtens de vorige leden geacht worden door de grondkamer te zijn goedgekeurd,\n moeten binnen een jaar na dit tijdstip aan de grondkamer ter goedkeuring worden ingezonden.\n Deze verplichting geldt evenwel niet ten aanzien van pachtovereenkomsten, als bedoeld\n in artikel 58 van de Pachtwet. Ieder der partijen is tot inzending verplicht; zodra een hunner aan zijn verplichting\n heeft voldaan, is die van de ander vervallen. Niet-nakoming wordt geacht een overtreding\n te zijn van artikel 8, eerste lid, van de Pachtwet. De verpachter kan in dat geval, zolang de pachtovereenkomst niet is goedgekeurd,\n niet een rechtsvordering tot betaling van de pachtprijs tegen de pachter instellen.\n De artikelen 9 en 10 van de Pachtwet blijven buiten toepassing.\n\n4 Indien de grondkamer een pachtovereenkomst wijzigt of nietig verklaart, werkt de\n hiertoe strekkende beschikking niet terug.\n\n5 Onder pachtovereenkomsten worden in dit artikel mede verstaan overeenkomsten tot\n wijziging van een pachtovereenkomst.\n\n1 Indien een pachtovereenkomst, die geldt voor de duur van ten minste twaalf jaren voor\n een hoeve en van ten minste zes jaren voor los land, binnen twee jaren na de inwerkingtreding\n van deze wet eindigt, kan de kennisgeving, bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Pachtwet, tot een jaar na dit tijdstip worden gedaan.\n\n2 Op pachtovereenkomsten, die gelden voor een kortere duur dan genoemd in het vorige\n lid, is artikel 37 van de Pachtwet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de pachter tot een jaar v\u00f3\u00f3r\n het einde van die duur of, wanneer de pachtovereenkomst binnen twee jaren na de inwerkingtreding\n van deze wet eindigt, nog tot een jaar na dit tijdstip aan de pachtkamer kan verzoeken,\n de pachtovereenkomst te verlengen.\n\n3 Pachtovereenkomsten, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet niet\n meer ingevolge \u00a7 8 van het Landpachtgesetz konden worden verlengd, zijn niet voor\n verlenging vatbaar.\n\n1 De \"Grundschulden\", welke op grond van het Duitse \"Gesetz zur Sicherung von Forderungen\n f\u00fcr den Lastenausgleich\" van 2 september 1948 zijn ontstaan in de gebieden, bedoeld\n in artikel 6 van het Grensverdrag, worden, voorzover zij niet reeds eerder zijn tenietgegaan,\n opgeheven.\n\n2 De bedragen, welke uit hoofde van \"Grundschulden\", ontstaan krachtens de in het vorige\n lid bedoelde wet, in 's Rijks kas zijn gestort, worden teruggegeven aan degenen, die\n deze betaling hebben verricht of aan hun rechtverkrijgenden.\n\n1 In geval een verzoek tot invordering overeenkomstig de artikelen 18 en 20 van het\n Grensverdrag is aanvaard, wijst Onze Minister van Financi\u00ebn bij schriftelijke opdracht\n een ontvanger der directe belastingen aan, die met de invordering is belast. Onze\n genoemde Minister kan zodanige opdracht tot invordering te allen tijde intrekken of\n de uitvoering daarvan doen opschorten.\n\n2 Behoudens het bepaalde in het volgende lid zijn terzake van een overeenkomstig het\n eerste lid in te vorderen bedrag de wetten van 22 mei 1845 (Stb. 22) en van 1 juni 1850 (Stb. 26) van toepassing, met dien verstande dat:\n\na. de opdracht wordt gelijkgesteld met een kohier;\n\nb. het in te vorderen bedrag, in zijn geheel, wordt gelijkgesteld met een aanslag in\n de inkomstenbelasting van een niet binnen het Rijk in Europa wonende belastingschuldige;\n\nc. voor het aanslagbiljet in de plaats treedt een schriftelijk verzoek van de ontvanger\n tot betaling;\n\nd. verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel mede nimmer gericht kan zijn\n tegen de wettigheid van de opdracht van Onze Minister van Financi\u00ebn;\n\ne. de ontvanger, aan wie de opdracht tot invordering is verstrekt, voor de toepassing\n van artikel 20 van de wet van 22 mei 1845 geacht wordt op te treden namens het bestuur\n der belastingen.\n\n3 De artikelen 2, 3, 8, 12 en 17, eerste lid, van de wet van 22 mei 1845 zijn niet\n van toepassing. De maatregel van lijfsdwang is uitgesloten.\n\n1 Personen en lichamen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Grensverdrag\n woonachtig of gevestigd zijn in de in artikel 4 van het Grensverdrag bedoelde gebieden,\n worden voor de toepassing van de Nederlandse belastingwetgeving geacht het Rijk in\n Europa op dat tijdstip metterwoon te hebben verlaten onderscheidenlijk zich buiten\n het Rijk in Europa te hebben gevestigd.\n\n2 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen of lichamen blijven buiten\n toepassing:\n\na. artikel 7, tweede lid, van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 (Verord.bl. 105);\n\nb. artikel 2, derde lid, laatste volzin, van het Besluit op de Vennootschapsbelasting\n 1942 (Verord.bl. 51);\n\nc. \nartikel 3, eerste en tweede lid, van de Successiewet 1956 (Stb. 362).\n\n3 Met betrekking tot gebouwde en ongebouwde eigendommen, welke gelegen zijn in de in\n artikel 4 van het Grensverdrag bedoelde gebieden, is voor het belastingjaar, waarin\n de dag der inwerkingtreding van het Grensverdrag valt, grondbelasting slechts verschuldigd\n over zoveel twaalfde gedeelten van het belastingjaar als er gehele maanden verstreken\n zijn v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van het genoemde Verdrag.\n\n4 Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van\n de personele belasting, voor zoveel betreft het gebruik van percelen, welke gelegen\n zijn in de in artikel 4 van het Grensverdrag bedoelde gebieden.\n\n1 Indien het plan bestaat, maatregelen, welke de waterstaatkundige toestand op Duits\n grondgebied wezenlijk kunnen be\u00efnvloeden, uit te voeren of de uitvoering hiervan toe\n te laten, is de beheerder van het grenswater of, voor het geval dit water daarbij\n niet rechtstreeks is betrokken, de uitvoerder van die maatregelen verplicht de door\n Nederland aangewezen voorzitter van de Permanente Grenswaterencommissie, bedoeld in\n artikel 64 van het Grensverdrag, hiervan tijdig vooraf in kennis te stellen, onder\n toezending van een afschrift van deze kennisgeving - voorzoveel die verplichting rust\n op een ander dan het Rijk - aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. Nadere regelen\n hieromtrent kunnen worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.\n\n2 Tot het uitvoeren van in het eerste lid genoemde maatregelen door anderen dan het\n Rijk mag niet worden overgegaan, dan nadat Onze Minister van Verkeer en Waterstaat\n heeft verklaard, dat met het oog op de naleving van het bepaalde in het Grensverdrag\n tegen de uitvoering daarvan geen bezwaar bestaat.\n\n1 Overeenkomsten, welke ingevolge het bepaalde in artikel 59, lid 2, van het Grensverdrag\n door openbare lichamen worden gesloten, behoeven Onze goedkeuring, alvorens zij in\n werking treden.\n\n2 De voordracht tot goedkeuring van de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten wordt\n Ons gedaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met Onze\n Minister van Buitenlandse Zaken.\n\n1 Bij onteigening ten behoeve van maatregelen ten aanzien van grenswateren vindt het\n bepaalde in Titel IIa van de Onteigeningswet overeenkomstige toepassing.\n\n2 De openbare lichamen, welke beheerders zijn van grenswateren, dienen, voorzover zulks\n voor een bevredigende uitvoering van het Grensverdrag noodzakelijk of wenselijk is,\n ernaar te streven, de eigendom van die wateren te verwerven vrij van de daarop eventueel\n rustende zakelijke of andere rechten. Het bepaalde in het eerste lid van artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.\n\n1 In de ten laste van openbare lichamen komende kosten voor het tot stand brengen van\n maatregelen, welke ter uitvoering van het Grensverdrag worden genomen, zal uit 's\n Rijks kas een redelijke tegemoetkoming worden verleend, voorzover in die kosten niet\n op andere wijze wordt voorzien.\n\n2 Deze tegemoetkoming heeft alleen betrekking op hetgeen die kosten meer bedragen,\n dan hetgeen v\u00f3\u00f3r het in werking treden van het Grensverdrag voor de uitoefening der\n desbetreffende waterstaatstaak werd vereist, en alsdan - uit welke hoofde ook - ten\n laste van die openbare lichamen zou zijn gekomen. Een beslissing omtrent deze tegemoetkoming\n wordt genomen door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat na ingewonnen advies van\n Gedeputeerde Staten.\n\n3 Indien de uitvoering van werken, door Ons op advies der Permanente Grenswaterencommissie\n nodig geacht, niet binnen bekwame termijn geschiedt door hem, die met de zorg voor\n het betrokken grenswater belast is, geschiedt deze uitvoering door het Rijk. De aanlegkosten\n komen, voor zover zij niet mochten worden gedekt door een tegemoetkoming, als bedoeld\n in de leden 1 en 2 van dit artikel, ten laste van de beheerder. Het onderhoud dezer\n werken komt alsdan ten laste van de beheerders dier werken dan wel van de openbare\n lichamen, welke alsnog als beheerders daarvan zullen worden aangewezen.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nDeze wet treedt in werking op het tijdstip, waarop het Grensverdrag in werking treedt.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag\".\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 22 mei 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn,\n\nJ. ZIJLSTRA.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002412/

wetten.nl - Regeling - Gasslangbesluit (Warenwet) - BWBR0002413

{"title": "wetten.nl - Regeling - Gasslangbesluit (Warenwet) - BWBR0002413", "content": "Besluit van 28 mei 1963, tot toepassing van artikel 14 der Warenwet (Stb. 1935, 793)\n op gasslang\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 23 april\n 1963, Directie Volksgezondheid, afd. Gezondheidsbescherming, no. 56181;\n\nGelet op artikel 14 der Warenwet (Stb. 1935, 793);\n\nGezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 10 oktober 1959, no. 8220/(24)15 en van 28 augustus 1962, no. 9345/ (24)1;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 8 mei 1963, No. 43);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van\n 20 mei 1963, Directie Volksgezondheid, Afdeling Gezondheidsbescherming, No. 58664;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2014]\n\n1 Gasslang voor aardgas, butaangas, propaangas of een mengsel van de laatste twee gassen\n en de kennelijk als zodanig voorhanden artikelen, bestemd voor niet bedrijfsmatig\n gebruik, mogen uitsluitend en moeten worden aangeduid met het woord \"gasslang\".\n\n2 De in het eerste lid genoemde aanduiding moet zijn aangebracht in duidelijk leesbare,\n niet door vegen uit te wissen letters van ten minste 4 mm hoogte, en wel ten minste\n \u00e9\u00e9nmaal op gasslang, welke in vaste lengtematen wordt geleverd en op afstanden van\n ten hoogste 25 cm op gasslang, welke niet in vaste lengtematen wordt geleverd.\n\n3 Onverminderd het bepaalde in artikel 2 moet de in het tweede lid bedoelde aanduiding vergezeld zijn van de vermelding van\n het jaar van fabricage in duidelijk leesbare, niet door vegen uit te wissen cijfers\n van ten minste 4 mm hoogte.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2014]\n\nDe in artikel 1 bedoelde artikelen moeten voldoen aan de volgende eisen:\n\na. deugdelijk van samenstelling en constructie zijn;\n\nb. in deugdelijke toestand verkeren;\n\nc. bestaan uit rubber met of zonder weefsellagen;\n\nd. indien en voorzover zij uit rubber zonder weefsellagen bestaan, voldoen aan de eisen,\n gesteld in de norm NEN 5658 van december 1971, uitgegeven door het Nederlandse Normalisatie-instituut;\n\ne. indien en voorzover zij uit rubber met weefsellagen bestaan en\n\n- bestemd zijn voor aardgas, voldoen aan de eisen gesteld in de norm NEN 3277 van december\n 1976, uitgegeven door het Nederlandse Normalisatie-instituut;\n\n- bestemd zijn voor butaangas en propaangas, voldoen aan de eisen, gesteld in de norm\n NEN 5654 van juli 1980, uitgegeven door het Nederlandse Normalisatie-instituut.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2014]\n\nVoor de beoordeling, of gasslang aan het bepaalde in artikel 2 voldoet, kan van het onderzoek door speciale deskundigen worden gebruik gemaakt.\n\n[Vervallen per 20-09-1965]\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2014]\n\nHet Gasslangbesluit (Warenwet) (Stb. 1956, 612) wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2014]\n\nDit besluit kan worden aangehaald onder de titel: Gasslangbesluit (Warenwet).\n\nOnze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van\n dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 28 mei 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. J. M. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002413/

wetten.nl - Regeling - Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 - BWBR0002414

{"title": "wetten.nl - Regeling - Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 - BWBR0002414", "content": "Wet van 29 mei 1963, houdende nadere maatregelen ten aanzien van een Indonesisch pensioen\n in verband met de samenloop met pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of pensioen\n of uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere maatregelen te\n stellen ten aanzien van een Indonesisch pensioen in verband met de samenloop met een\n pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een pensioen of uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nIn deze wet wordt verstaan onder:\n\n1. \"overheidsdienaren\":\n\na. v\u00f3\u00f3r de soevereiniteitsoverdracht in dienst getreden: burgerlijke of militaire landsdienaren\n van Nederlands-Indi\u00eb en van Indonesi\u00eb, ambtenaren van de zelfstandige gemeenschappen,\n ingesteld op de voet van de artikelen 119, 121 of 123 der Indische Staatsregeling,\n van de waterschappen, bedoeld in artikel 186 van die staatsregeling en van de zelfbesturende\n landschappen in Indonesi\u00eb, pensioengerechtigde leerkrachten bij het gesubsidi\u00eberd\n onderwijs in Indonesi\u00eb, ambtenaren van het Beheerskantoor in Indonesi\u00eb van de voormalige\n Indische Pensioenfondsen en personeel bij de Lands Landbouwbedrijven in Indonesi\u00eb;\n\nb. dienst- en reserveplichtigen van het voormalige Koninklijk Nederlands Indisch Leger,\n aan wie of aan wier nagelaten betrekkingen op grond van de v\u00f3\u00f3r 8 december 1941 gegolden\n hebbende voorschriften een pensioen is toegekend tengevolge van in en door de dienst\n bekomen letsel;\n\nc. personen, aan wie krachtens de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesi\u00eb of de Garantiewet Militairen K.N.I.L. garanties zijn of zullen zijn verleend;\n\n2. \"pensioen\": een ten laste van de Staat of van een door de Staat ingesteld orgaan,\n al dan niet krachtens wettelijke garanties, betaalde periodieke uitkering als omschreven\n in artikel 2, eerste lid, onder c en d, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 (Stb. 1957, 319) met inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen\n en bijslagen, met uitzondering van kindertoelage;\n\n3. \"wachtgelden\": door gewezen overheidsdienaren genoten wachtgelden en daarmede in aard\n overeenkomende onderstanden, welke ten laste van de Staat worden betaald, beide met\n inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen en bijslagen,\n met uitzondering van kindertoelage;\n\n4. \u00abalgemeen ouderdomspensioen\u00bb: een bruto ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering voorzover deze niet behoren\n tot de overlijdensuitkering krachtens die wet.\n\nVoor de toepassing van deze wet wordt onder het algemeen ouderdomspensioen van een\n gewezen overheidsdienaar die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, reeds heeft bereikt mede begrepen het algemeen ouderdomspensioen waarop zijn echtgenoot\n recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft.\n\n1 Voor de toepassing van deze wet wordt het pensioen geacht te zijn berekend:\n\na. voor de gewezen overheidsdienaren, aan wie een pensioen is toegekend, hetwelk is dan\n wel wordt geacht te zijn berekend naar de krachtens het desbetreffende pensioenreglement\n voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd, naar 40 dienstjaren;\n\nb. voor de gewezen overheidsdienaren, aan wie een pensioen anders dan bedoeld onder a is toegekend, naar een zodanig gedeelte van 40 dienstjaren, als de diensttijd, waarnaar\n het pensioen is dan wel wordt geacht te zijn berekend zich verhoudt tot de krachtens\n het desbetreffende pensioenreglement voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste\n diensttijd;\n\nc. voor de gewezen overheidsdienaren, die in het genot zijn van een invaliditeitstoeslag\n als bedoeld in artikel 2a van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956, naar een aantal dienstjaren, dat zich verhoudt tot veertig als de diensttijd, welke\n krachtens het desbetreffende pensioenreglement overeenkomt met de in de leden 2 van de artikelen 3a, 3b en 3c van die wet genoemde percentages, zich verhoudt tot de krachtens het desbetreffende pensioenreglement\n voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd, doch ten hoogste naar\n 40 dienstjaren;\n\nd. voor de weduwen van gewezen overheidsdienaren, naar 40 dienstjaren.\n\n2 Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt ten aanzien van pensioenen, als bedoeld\n in artikel 35 van de regeling voor het reserve-personeel van het leger in Nederlandsch-Indi\u00eb\n (Ind. Stb. 1923, 518), de voor het verkrijgen van maximum pensioen vereiste diensttijd gesteld\n op 20 jaren.\n\n3 Diensttijd, waarnaar een of meer pensioenen worden geacht te zijn berekend, wordt\n geacht te zijn vervuld gedurende het tijdvak of de tijdvakken, welke door de gewezen\n overheidsdienaar of, indien het betreft een weduwenpensioen, degene, aan wiens overlijden\n het recht op pensioen wordt ontleend, daadwerkelijk in dienstverhouding is of zijn\n doorgebracht en, voor zover de duur daarvan te boven gaande, geacht aan te sluiten\n bij het einde van de laatste dienstverhouding, waaraan recht op pensioen is ontleend;\n voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip, waarop de\n gewezen overheidsdienaar of degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt\n ontleend, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt, wordt die diensttijd, teruggerekend van dat tijdstip\n af, geacht te zijn vervuld voor zover mogelijk gedurende de tijdvakken van onderbreking\n van de daadwerkelijk in dienstverhouding doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk\n voor de aanvang van het eerste dienstverband waaraan recht op pensioen wordt ontleend.\n\n4 Het bepaalde in het voorgaande lid lijdt uitzondering ten aanzien van pensioenen\n als bedoeld in artikel 35 van de regeling voor het reserve-personeel van het leger\n in Nederlandsch-Indi\u00eb, in dier voege, dat voor de vaststelling van het tijdvak gedurende\n hetwelk wordt geacht te zijn vervuld diensttijd, waarnaar een zodanig pensioen wordt\n geacht te zijn berekend, andere pensioenen buiten aanmerking worden gelaten.\n\n5 Tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag\n van het algemeen ouderdomspensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige\n premiebetaling op grond van de Algemene Ouderdomswet, wordt, indien en voor zover die tijd samenvalt met het in lid 3 bedoelde tijdvak,\n van de in lid 1 bedoelde dienstjaren in mindering gebracht en voor de toepassing van\n artikel 4 buiten aanmerking gelaten.\n\n1 Indien een tijdvak waarop het algemeen ouderdomspensioen moet worden geacht betrekking\n te hebben geheel of gedeeltelijk samenvalt met het tijdvak gedurende hetwelk diensttijd\n wordt geacht te zijn vervuld waarnaar een of meer aan betrokkene toekomende pensioenen\n worden geacht te zijn berekend, wordt over iedere maand, of gedeelte van een maand,\n gedurende welke betrokkene aanspraak heeft op algemeen ouderdomspensioen en op een\n of meer pensioenen de betaling van het pensioen of de pensioenen beperkt. Een weduwepensioen\n wordt beperkt vanaf de dag volgende op die van het overlijden van de gewezen overheidsdienaar\n aan wiens overlijden het recht op weduwepensioen wordt ontleend indien deze in het\n genot was van enige pensioenuitkering waarop een beperking werd toegepast en die niet\n duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.\n\n2 Indien een gehuwde vrouw die niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot aanspraak\n heeft op eigen pensioen, wordt met ingang van de dag waarop zij de pensioengerechtigde\n leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt voor de toepassing van deze wet de diensttijd waarnaar dat pensioen moet\n worden geacht te zijn berekend slechts in aanmerking genomen, voorzover deze niet\n samenvalt met diensttijd waarnaar een aan de echtgenoot toekomend pensioen of toekomende\n andere uit hoofde van aanspraak op algemeen ouderdomspensioen verminderde pensioenuitkering\n moet worden geacht te zijn berekend.\n\n3 Het voorgaande lid vindt slechts toepassing op aanvraag van degene die aantoont dat\n aan de echtgenoot een pensioen of enig andere pensioenuitkering is toegekend die uit\n hoofde van zijn aanspraak op algemeen ouderdomspensioen wordt verminderd, waarbij\n de vermindering van de beperking ingaat op de dag waarop de bedoelde omstandigheid\n is opgetreden, doch uiterlijk een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag\n is ingediend.\n\n1 De beperking van de uitbetaling van het pensioen of de pensioenen, bedoeld in artikel 3, wordt gerekend vanaf 1 januari 1963 gesteld op een bedrag dat gelijk is aan het\n deel van het algemeen ouderdomspensioen dat geacht kan worden betrekking te hebben\n op de tijd die samenvalt met de diensttijd waarnaar een of meer aan betrokkene toekomende\n pensioenen worden geacht te zijn berekend, met dien verstande dat de beperking van\n de uitbetaling, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt berekend naar het algemeen ouderdomspensioen van een ongehuwde, dan wel het\n algemeen ouderdomspensioen van een gehuwde als dit pensioen minder bedraagt.\n\n2 Indien het bedrag dat aan een overheidsdienaar aan een of meer eigen pensioenen of\n aan een weduwe aan een of meer weduwenpensioenen is toegekend, per maand in totaal\n minder bedraagt dan 1/12 deel, onderscheidenlijk 5/84 deel, van het normbedrag, bedoeld\n in het derde lid, wordt het met toepassing van het eerste lid berekende bedrag van\n de beperking vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller 40 maal het eerstbedoelde\n bedrag bedraagt en de noemer gelijk is aan het produkt van het aantal dienstjaren,\n waarnaar het pensioen of de pensioenen ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt of worden geacht te zijn berekend en 1/12 deel, onderscheidenlijk 5/84 deel,\n van het vorenbedoelde normbedrag.\n\n3 Het normbedrag is het ouderdomspensioen dat overeenkomstig de Algemene burgerlijke\n pensioenwet, zoals die luidde op 31 december 1995, is berekend naar een diensttijd\n van 40 jaren en middelsom van berekeningsgrondslagen die gelijk is aan het bedrag,\n bedoeld in artikel J 12 van die wet, en met inachtneming van artikel F 7 van die wet.\n De bedragen, bedoeld in de artikelen J 12 en F 7 van de Algemene burgerlijke pensioenwet,\n zoals die luidden op 31 december 1995, worden met ingang van 1 januari 1996 bij ministeri\u00eble\n regeling aangepast overeenkomstig de aanpassing van de pensioenen voor overheidswerknemers\n in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP die werkzaam zijn geweest in de sector Rijk, aan een algemene bezoldigingswijziging.\n\n4 Indien het bedrag van de beperking dat is berekend volgens het tweede lid, hoger is\n dan het bedrag van de beperking dat is berekend volgens het eerste lid, wordt het\n bedrag van de beperking gesteld op het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag.\n\nVoor de toepassing van de artikelen 3 en 4 geldt het volgende.\n\na. Het volle algemeen ouderdomspensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak\n liggende tussen de tijdstippen waarop de gewezen overheidsdienaar dan wel, indien\n het betreft een weduwenpensioen, degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen\n wordt ontleend, de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, beide bedoeld\n in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt.\n\nb. Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen\n de tijdstippen, waarop de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, beide\n bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is of zou zijn bereikt.\n\nc. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen\n met betrekking tot de in de artikelen 3 en 4 bedoelde beperking te hanteren bedragen.\n\n1 De beperking bedraagt, gerekend van 1 januari 1963 af, ten hoogste 80 ten honderd\n van het in artikel 26, eerste lid, onder a bedoelde volle algemeen ouderdomspensioen.\n\n2 Indien in het pensioen is begrepen een invaliditeitstoeslag als bedoeld in het eerste lid van artikel 2, wordt de uitbetaling van het pensioen niet verder beperkt dan tot het bedrag, waartoe\n het zou zijn beperkt, indien de betrokkene geen aanspraak op invaliditeitstoeslag\n zou hebben gehad.\n\n1 Op schriftelijk verzoek van degene, die aantoont, dat uit hoofde van zijn aanspraak\n op algemeen ouderdomspensioen mede een vermindering plaats vindt van enige andere\n pensioenuitkering, niet zijnde een pensioenuitkering als bedoeld in artikel A 2 en\n artikel J 14, vijfde lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die luidden\n op 31 december 1995, wordt, voor zover de tijdvakken, gedurende welke wordt geacht\n te zijn vervuld de diensttijd, waarnaar het pensioen en de andere pensioenuitkering\n worden geacht te zijn berekend, samenvallen, het bedrag van die vermindering voor\n zoveel mogelijk in mindering gebracht op het bedrag van de beperking van het pensioen.\n\n2 De in het voorgaande lid bedoelde vermindering van de beperking gaat in op de dag,\n waarop de in dat lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, doch uiterlijk een jaar\n voor de maand, waarin het verzoek is ingediend.\n\n3 Ten aanzien van de vaststelling van het tijdvak gedurende hetwelk wordt geacht te\n zijn vervuld diensttijd ter zake waarvan een andere pensioenuitkering als bedoeld\n in het eerste lid is toegekend, is het bepaalde in artikel 2 van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat indien de andere pensioenuitkering\n een naar diensttijd berekend weduwenpensioen is, deze diensttijd wordt geacht te zijn\n berekend als voor degene aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend.\n Indien voorts de andere pensioenuitkering niet of niet uitsluitend is berekend naar\n diensttijd, wordt deze geacht te zijn berekend naar een diensttijd die zich verhoudt\n tot 40 jaren, zoals het bedrag van die pensioenuitkering zich verhoudt tot het bedrag\n van die uitkering, indien het zou zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren.\n\n4 Indien het bedrag van de beperking reeds is verminderd krachtens het tweede lid van artikel 4, vindt het eerste lid slechts toepassing voor zover zulks nodig is om te voorkomen,\n dat de som van het verminderde bedrag van de beperking en de vermindering van het\n andere pensioen, het onverminderde bedrag van de beperking zou overschrijden.\n\n5 Indien de som van het bedrag, waarmede de uitbetaling van een of meer pensioenen\n ingevolge de artikelen 4 en 5 en eventueel het eerste lid van dit artikel zou dienen te worden beperkt en het bedrag\n van de vermindering van een andere pensioenuitkering zou overschrijden een bedrag\n gelijk aan 80 ten honderd van het algemeen ouderdomspensioen, wordt van deze overschrijding\n een deel in mindering gebracht op het bedrag van de beperking en wel in de verhouding\n waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen wordt geacht te zijn berekend, staat tot\n het totaal van de diensttijden.\n\n6 Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing indien uit hoofde van aanspraak op\n algemeen ouderdomspensioen een vermindering plaatsvindt van enig pensioen of enige\n pensioenuitkering van de echtgenoot van de gewezen overheidsdienaar.\n\n7 Behoudens artikel 3, tweede lid, zijn het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing indien\n uit hoofde van aanspraak op algemeen ouderdomspensioen een vermindering plaatsvindt\n van enige pensioenuitkering als bedoeld in het eerste lid van de echtgenoot van de\n gewezen overheidsdienaar.\n\n1 De bepalingen van deze wet blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen, die\n op grond van gemoedsbezwaren hun aanspraak op algemeen ouderdomspensioen niet geldig\n maken.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bepalingen van deze wet buiten toepassing\n worden verklaard op bepaalde pensioenen.\n\nIn deze wet wordt verstaan onder:\n\n1. \"weduwenpensioen\" en \"wezenonderstand\":\n\neen ten laste van de Staat of van een door de Staat ingesteld orgaan, al dan niet\n krachtens wettelijke garanties, aan een weduwe als zodanig onderscheidenlijk aan of\n ten behoeve van een of meer wezen als zodanig, betaalde periodieke uitkering als omschreven\n in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 met inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen en bijslagen,\n met uitzondering van kindertoelage;\n\n2. \"algemeen weduwenpensioen\" en \"algemeen wezenpensioen\":\n\neen weduwenpensioen of een tijdelijke weduwenuitkering onderscheidenlijk een wezenpensioen,\n als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet zoals die wet laatstelijk luidde.\n\n3. \u00abalgemene nabestaandenuitkering\u00bb en \u00abalgemene wezenuitkering\u00bb: een uitkering op grond\n van de Algemene nabestaandenwet.\n\nDe wezenonderstand, waarop twee of meer volle wezen aanspraak hebben, wordt, indien\n de wezenonderstand als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze wet geacht\n aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan die wezenonderstand\n gedeeld door hun aantal.\n\nVoor de toepassing van dit hoofdstuk wordt:\n\na. de algemene nabestaandenuitkering en de algemene wezenuitkering geacht betrekking\n te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen, waarop degene, aan wiens\n overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand wordt ontleend de aanvangsleeftijd,\n bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid,\n van de Algemene Ouderdomswet, had of zou hebben bereikt;\n\nb. een weduwenpensioen of een wezenonderstand geacht betrekking te hebben op het tijdvak,\n gedurende hetwelk zou zijn geacht te zijn vervuld de diensttijd van degene, aan wiens\n overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand wordt ontleend, indien\n diens pensioen was of ware berekend naar de in het eerste lid van artikel 2 onder a bedoelde diensttijd;\n\nc. als diensttijd uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de\n tijdstippen, waarop degene, aan wiens overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand\n wordt ontleend, de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid,\n van de Algemene Ouderdomswet, had of zou hebben bereikt;\n\nd. tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag\n van de algemene nabestaandenuitkering en de algemene wezenuitkering, waarop aanspraak\n is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet, indien en voor zover die tijd samenvalt met het onder b bedoelde tijdvak, op dat\n tijdvak in mindering gebracht en voor de toepassing van artikel 10 buiten aanmerking gelaten.\n\n1 Bij gelijktijdige aanspraak op een of meer weduwenpensioenen onderscheidenlijk een\n of meer wezenonderstanden en een algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk\n een algemene wezenuitkering, wordt, voor zover tijdvakken als bedoeld in het voorgaande\n artikel onder a en b samenvallen, gerekend van 1 januari 1963 af, de uitbetaling van het weduwenpensioen\n of de weduwenpensioenen onderscheidenlijk de wezenonderstand of de wezenonderstanden\n iedere maand beperkt naar reden van 2 ten honderd van het in artikel 26, eerste lid, onder b en c bedoelde volle algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk algemene wezenuitkering\n per samenvallend jaar.\n\n2 Indien een weduwe recht heeft op een algemene nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, doch geen van de in even genoemde bepalingen bedoelde kinderen recht heeft op wezenonderstand,\n wordt de beperking berekend naar de algemene nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.\n\n3 Indien het bedrag, dat aan een weduwe aan een of meer weduwenpensioenen is toegekend,\n per maand in totaal minder bedraagt dan 5/84 van een ouderdomspensioen als bedoeld\n in het tweede lid van artikel 4, wordt gerekend van 1 januari 1972 af, het met toepassing van het eerste onderscheidenlijk\n het tweede lid berekende bedrag van de beperking vermenigvuldigd met een breuk, waarvan\n de teller is eerstbedoeld bedrag en de noemer is 5/84 van dat ouderdomspensioen.\n\n4 Indien het bedrag, dat aan volle wees aan een of meer wezenonderstanden is dan wel,\n ingevolge het bepaalde in artikel 8, wordt geacht te zijn toegekend per maand minder bedraagt dan:\n\na. indien wezenonderstand is toegekend aan 1, 2 of 3 wezen: voor iedere wees 1/42 deel;\n\nb. indien wezenonderstand is toegekend aan 4 of meer wezen: voor iedere wees 1/12 deel\n gedeeld door hun aantal, van een ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid van artikel 4, wordt, gerekend van 1 januari 1972 af, het met toepassing van het eerste lid berekende\n bedrag van de beperking vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld\n bedrag en de noemer is het onder a onderscheidenlijk b genoemde deel van dat ouderdomspensioen.\n\n5 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen\n met betrekking tot de in de vorige leden bedoelde beperking te hanteren bedragen.\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\nIngeval van toepassing van artikel 30, tweede lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet,\n zoals dat luidde voor 1 juli 1962, wordt bij de beperking krachtens deze wet van de\n uitbetaling van de wezenonderstand uitgegaan van het ingevolge eerstgenoemde wetsbepaling\n verminderde bedrag aan algemeen wezenpensioen.\n\nDe beperking bedraagt, gerekend van 1 januari 1963 af, ten hoogste 80 ten honderd\n van de algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk de algemene wezenuitkering.\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\nTen aanzien van gevallen, waarin uit hoofde van aanspraak op algemene nabestaandenuitkering\n of algemene wezenuitkering mede beperking plaats vindt van enige andere weduwen- of\n wezenpensioenuitkering is het bepaalde in artikel 5a van overeenkomstige toepassing.\n\n1 Op schriftelijk verzoek van de weduwe, die aantoont, dat een rente of uitkering, als\n bedoeld in artikel 19, onder 2e, der Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2e, der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid,\n der Zeeongevallenwet 1919, daaronder begrepen de daarop verleende toe- en bijslagen\n anders dan ingevolge de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers, is beperkt wegens samenloop met een algemene nabestaandenuitkering,\n wordt het bedrag van die beperking op het bedrag van de in artikel 10 bedoelde beperking in mindering gebracht.\n\n2 De in het voorgaande lid bedoelde vermindering van de beperking gaat in op de dag,\n waarop de in dat lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, doch uiterlijk een jaar\n voor de maand, waarin het verzoek is ingediend.\n\n3 Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de daarbij bedoelde vermindering\n reeds plaats vindt op een overeenkomstige beperking van de aanspraak op een weduwenpensioenuitkering\n als bedoeld in artikel A 2 en artikel J 14, vijfde lid, van de Algemene burgerlijke\n pensioenwet, zoals die luidden op 31 december 1995.\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\n[Vervallen per 01-01-1963]\n\nDe bepalingen van deze wet blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen, die\n op grond van gemoedsbezwaren hun aanspraak op algemene nabestaandenuitkering of algemene\n wezenuitkering niet geldig maken.\n\n1 Ten aanzien van de weduwen en wezen, die aantonen, dat zij op 30 september 1959 aan\n weduwenpensioen onderscheidenlijk wezenonderstand, toeslag en renten of uitkeringen\n krachtens de sociale verzekeringswetten, in totaal een hoger bedrag ontvingen of hadden\n moeten ontvangen dan dat, waarop zij aan bedoeld weduwenpensioen onderscheidenlijk\n wezenonderstand, toeslag, renten of uitkeringen en aan algemene nabestaandenuitkering\n onderscheidenlijk algemene wezenuitkering in totaal aanspraak hebben, wordt de beperking\n krachtens deze wet zodanig verminderd, dat zij in totaal niet minder ontvangen dan\n dat hogere bedrag.\n\n2 Renten en uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten worden voor de toepassing\n van het vorige lid vermeerderd met de daarop verleende toe- en bijslagen anders dan\n ingevolge de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers.\n\n3 Voor de vergelijking, bedoeld in het eerste lid, wordt onder het bedrag, waarop belanghebbenden\n in totaal aanspraak hebben, niet begrepen de verhoging van de aanpassingstoeslag,\n bedoeld in de artikelen 30a en 30c van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956.\n\n1 Indien een rechthebbende op pensioen, weduwepensioen of wezenonderstand een algemeen\n pensioen of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of bedoelde uitkering eindigt,\n of indien in het bedrag van het algemeen pensioen of de uitkering op grond van de\n Algemene nabestaandenwet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf,\n zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven\n aan het lichaam dat het pensioen, het weduwepensioen of de wezenonderstand uitkeert.\n\n2 Indien een belanghebbende de in het voorgaande lid bedoelde verplichting niet naleeft,\n gaat een vermindering van de beperking op grond van dat verlies of die verandering\n niet eerder in, dan met ingang van een jaar voor de maand, waarin het lichaam daarvan\n kennis heeft gekregen.\n\nIndien een algemeen ouderdomspensioen, een algemene nabestaandenuitkering of een algemene\n wezenuitkering wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds een pensioen,\n een weduwenpensioen of een wezenonderstand werd uitbetaald, kan de Sociale verzekeringsbank\n hetgeen teveel werd genoten ten behoeve van het lichaam dat laatstgenoemde uitkeringen\n heeft betaald, inhouden op het desbetreffende algemeen pensioen voor zover dat betrekking\n heeft op evengenoemd tijdvak.\n\nNaar de in artikel 32 van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 gemaakte onderscheiding is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties\n onderscheidenlijk Onze Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd periodieke uitkeringen,\n welke in aard overeenkomen met pensioen, weduwenpensioen of wezenonderstand, voor\n de toepassing van deze wet als zodanig aan te merken.\n\n1 Ten aanzien van degene, die ten gevolge van de toepassing van de Beperkingswet Nederlandse\n toeslagen op Indonesische pensioenen (Stb. 1957, 318) en de Tijdelijke regeling samenloop Indonesische weduwenpensioenen en\n wezenonderstanden met algemeen weduwen- en wezenpensioen (Stb. 1959, 341) op 31 maart 1960 meer aan pensioen, weduwenpensioen of wezenonderstand\n ontving, dan hem ten gevolge van de toepassing van deze wet op 1 april 1960 toekomt,\n wordt de beperking krachtens deze wet op een zodanig bedrag gesteld, dat aan pensioen,\n weduwenpensioen of wezenonderstand niet minder wordt ontvangen dan op 31 maart 1960\n het geval was.\n\n2 Voor de toepassing van het vorige lid blijft buiten aanmerking een vermindering van\n de beperking krachtens het vierde lid van artikel 4 van de Beperkingswet Nederlandse\n toeslagen op Indonesische pensioenen of van het eerste lid van artikel 12 van de Tijdelijke\n regeling samenloop Indonesische weduwenpensioenen en wezenonderstanden met algemeen\n weduwen- en wezenpensioen.\n\n3 Voor de vergelijking, bedoeld in het eerste lid, wordt onder pensioen, weduwenpensioen\n en wezenonderstand, dat belanghebbende bij toepassing van deze wet toekomt, niet begrepen\n de verhoging van de aanpassingstoeslag, bedoeld in de artikelen 30a en 30c van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956.\n\n4 Ten aanzien van degene, die tengevolge van de inwerkingtreding van deze wet minder\n aan pensioen, weduwenpensioen of wezenonderstand zou ontvangen, dan hem voor de inwerkingtreding\n van deze wet en van de wet van 29 mei 1963, Stb. 211, toekwam, wordt de beperking verminderd met een bedrag gelijk aan het verschil.\n\n5 In geval van toepassing van het vorige lid wordt voor volgende berekeningen van de\n beperking, het pensioen, het weduwenpensioen of de wezenonderstand geacht evenveel\n meer te bedragen als het bedrag, waarmede de beperking ingevolge het vorige lid is\n verminderd.\n\n6 Met ingang van de dag waarop voor belanghebbende na 31 december 1962 recht op een\n lager bedrag aan algemeen ouderdomspensioen, algemeen weduwenpensioen of algemeen\n wezenpensioen onderscheidenlijk op of na 1 juli 1996 aan een algemene nabestaandenuitkering\n of een algemene wezenuitkering ontstaat, wordt het in het vorige lid bedoelde bedrag\n zodanig lager gesteld, alsof de omstandigheid die tot wijziging leidde reeds op 31\n december 1962 aanwezig was geweest.\n\n1 Met inachtneming van de bepalingen van de Algemene Ouderdomswet de Algemene Weduwen- en Wezenwet onderscheidenlijk de Algemene nabestaandenwet zoals die luidden op de tijdstippen genoemd in dit artikel wordt ter uitvoering van\n deze wet:\n\na. tot de datum van 1 april 1985 voor de groepen, genoemd in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet, het in de beperking te betrekken bedrag van het ouderdomspensioen onderscheidenlijk\n gesteld:\n\ngerekend van 1 april 1960 af op\n\n\u20ac 465,58, \u20ac 732,40 en \u20ac 366,20;\n\ngerekend van 1 september 1962 af op\n\n\u20ac 500,9, \u20ac 770,52 en \u20ac 385,26;\n\ngerekend van 1 januari 1963 af op het volle ouderdomspensioen, met dien verstande,\n dat in gevallen als bedoeld in artikel 14, lid 4, van de Algemene Ouderdomswet, een weduwnaar tot het tijdstip, met ingang waarvan het hem toegekende ouderdomspensioen\n wordt herzien, wordt aangemerkt als te behoren tot de groep bedoeld in artikel 8, zesde lid, onder a, van die wet.\n\nb. vanaf 1 april 1985 voor de groepen, genoemd in artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet,\n het in de beperking te betrekken bedrag van het algemeen ouderdomspensioen gesteld\n op het volle algemeen ouderdomspensioen, met dien verstande, dat het algemeen ouderdomspensioen\n dat krachtens artikel 18 van de Algemene Ouderdomswet is uitbetaald buiten beschouwing\n wordt gelaten.\n\nc. voor de groepen, genoemd in artikel 19 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet respectievelijk\n artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, zoals dat artikel luidde op de hierna genoemde tijdstippen op de hierna genoemde\n tijdstippen, het in de beperking te betrekken bedrag van het algemeen weduwenpensioen\n respectievelijk de uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet onderscheidenlijk gesteld:\n\ngerekend van 1 april 1960 af op\n\n\u20ac 658,89 en \u20ac 954,75\n\ngerekend van 1 september 1962 af op\n\n\u20ac 694,28 en \u20ac 992,87;\n\ngerekend van 1 januari 1963 af op het volle algemeen weduwenpensioen respectievelijk\n de volle uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet.\n\nd. voor de groepen, genoemd in artikel 20 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet respectievelijk\n artikel 29 van de Algemene nabestaandenwet, zoals die artikelen luidden op de hierna genoemde tijdstippen, het in de beperking\n te betrekken bedrag van het algemeen wezenpensioen respectievelijk de algemene wezenuitkering\n onderscheidenlijk gesteld:\n\ngerekend van 1 april 1960 af op\n\n\u20ac 220,54, \u20ac 332,17 en \u20ac 435,63;\n\ngerekend van 1 januari 1963 af op het volle algemeen wezenpensioen.\n\n2 Voor de toepassing van deze wet worden vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, geacht op overeenkomstige wijze als het algemene ouderdomspensioen, de algemene\n nabestaandenuitkering en de algemene wezenuitkering in termijnen te worden uitbetaald.\n\n1 Indien recht is ontstaan op weduwepensioen of een wezenpensioen na 31 december 2000\n heeft de weduwe die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, onderscheidenlijk de wees, in afwijking van de Wet brutering overhevelingstoeslag, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van\n \u20ac 791,85 per jaar.\n\n2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt de toeslag krachtens\n dit artikel niet onder pensioen of uitkering begrepen.\n\n1 Indien terzake van het genot van een wegens afkeuring voor de dienst in Indonesi\u00eb\n toegekend pensioen, een weduwenpensioen of een wezenonderstand, premie wordt geheven\n krachtens de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, wordt aan de rechthebbende daarvoor een vergoeding verleend.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor de periode 1 januari 1986 tot\n 1 januari 1990 vastgesteld op het bedrag van de premie die ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet wordt geheven over de som van het eigen pensioen,\n weduwenpensioen of wezenonderstand en de vergoeding.\n\n3 De in het eerste lid bedoelde vergoeding bedraagt vanaf 1 januari 1990, 13,636% van\n het betaalbaar bedrag van het pensioen. Bij elke wijziging van het inhoudingspercentage\n dient het vergoedingspercentage steeds te worden aangepast door middel van vermenigvuldiging\n met een breuk waarvan de teller het nieuwe inhoudingspercentage is en de noemer 15,55\n is.\n\n4 Voor zover terzake van het genot van een aan een gewezen overheidsdienaar toekomend,\n niet wegens afkeuring voor de dienst in Indonesi\u00eb toegekend pensioen, premie wordt\n geheven krachtens de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande,\n dat de vergoeding wordt vastgesteld op 69,6% van de bedoelde premie.\n\n5 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen aan wie\n vrijstelling van premie-betaling ingevolge de Algemene Ouderdomswet of ingevolge de Algemene nabestaandenwet is verleend.\n\n1 Indien ter zake van het overlijden van een rechthebbende op pensioen recht op een\n weduwepensioen als bedoeld in deze regeling ontstaat, heeft de weduwe recht op een\n toeslag voor de tijd die bij de berekening van het pensioen in aanmerking is genomen\n indien en voor zolang recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, die wordt verminderd wegens inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in\n de Algemene nabestaandenwet.\n\n2 De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per pensioentellend jaar 2,5% van\n het verschil tussen 75% van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering en het bedrag van de nabestaandenuitkering, zoals\n deze na toepassing van de vermindering, bedoeld in artikel 18 van de Algemene nabestaandenwet is vastgesteld. De toeslag bedraagt niet meer dan 75% van de krachtens de artikelen\n 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering en kan\n niet negatief zijn. De toeslag wordt telkens nader vastgesteld:\n\na. aan de hand van de ontwikkelingen van de bedragen van de Algemene nabestaandenwet;\n\nb. bij iedere nadere vaststelling van de hiervoor bedoelde nabestaandenuitkering krachtens\n artikel 18 van de Algemene nabestaandenwet.\n\n3 Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat in met ingang van het tijdstip\n waarop wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht.\n\n4 Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid, vervalt:\n\na. met ingang van de dag waarop de weduwe de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in\n artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt;\n\nb. met ingang van de maand volgende op die waarin de weduwe hertrouwt, als partner wordt\n geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet wordt aangemerkt.\n\n5 De toeslag, bedoeld in het eerste lid, is geen pensioen als bedoeld in artikel 1, tweede lid.\n\n1 Indien ter zake van het overlijden van een in artikel 27 bedoelde gepensioneerde recht op een weduwepensioen als bedoeld in deze regeling\n ontstaat, heeft de weduwe die op 1 januari 1998 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt\n in afwijking van het zesde lid recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening\n van het pensioen in aanmerking is genomen. Dit recht bestaat indien en voor zolang\n recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, die krachtens artikel 67, derde of zesde lid, van de Algemene nabestaandenwet vanaf 1 januari 1998 wordt verminderd wegens de omstandigheid dat de weduwe vanaf\n een tijdstip voor 1 juli 1996 met dezelfde persoon ononderbroken ongehuwd samenwoont.\n\n2 De toeslag, bedoeld in onderdeel a, bedraagt per pensioentellend jaar 2,5% van het\n verschil tussen 75% van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering en de krachtens artikel 67, derde of zesde lid van de Algemene nabestaandenwet verminderde nabestaandenuitkering. De toeslag bedraagt niet meer dan 75% van de krachtens\n de artikelen 14 en 30 van de Algemene nabestaandenwet vastgestelde nabestaandenuitkering.\n De toeslag wordt vanaf 1 januari 1998 vastgesteld met inachtneming van de bedragen\n vanaf die datum en wordt vervolgens telkens nader vastgesteld aan de hand van de ontwikkelingen\n van de bedragen van de Algemene nabestaandenwet.\n\n3 Het recht op de toeslag, bedoeld in onderdeel a. vervalt:\n\na. met ingang van de dag waarop de weduwe de 65-jarige leeftijd bereikt;\n\nb. met ingang van de maand volgend op die waarin de weduwe trouwt of als partner wordt\n geregistreerd of aangemerkt;\n\nc. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de vermindering van de nabestaandenuitkering,\n bedoeld in het onderdeel a, ongedaan wordt gemaakt.\n\n4 Het derde en vijfde lid van artikel 27a zijn van overeenkomstige toepassing.\n\nBij gelijktijdige aanspraak op meerdere pensioenen of uitkeringen waarop een naar\n aard en strekking soortgelijke toeslag wordt verleend als bedoeld in artikel 27a en artikel 27b, wordt de in die artikelen bedoelde toeslag zodanig verminderd, dat het totaal van\n de toeslagen gelijk is aan de maximaal op grond van genoemde artikelen toe te kennen\n toeslag.\n\nOnze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd ten aanzien\n van de tijdstippen van ingang en van beeindiging van de beperking van de betaling\n beslissingen te nemen, welke in overeenstemming zijn met de strekking van deze wet.\n\nBij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld voor de uitvoering\n van deze wet.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960\".\n\nDe Beperkingswet Nederlandse toeslagen op Indonesische pensioenen en de Tijdelijke\n regeling samenloop Indonesische weduwenpensioenen en wezenonderstanden met algemeen\n weduwen- en wezenpensioen zijn niet van toepassing op pensioentermijnen, vallende\n na 1 april 1960.\n\n[Vervallen per 17-04-1996]\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van\n het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 29 mei 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,\n\nJ. DE QUAY.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken,\n\nE. H. TOXOPEUS.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn a.i.,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002414/

wetten.nl - Regeling - Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen - BWBR0002415

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen - BWBR0002415", "content": "Wet van 30 mei 1963, betreffende verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid\n inzake motorrijtuigen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met het op 7 januari 1955\n te Brussel tussen Nederland, Belgi\u00eb en Luxemburg gesloten verdrag betreffende de verplichte\n aansprakelijkheidsverzekering in zake motorrijtuigen (Trb. 1955, nr. 16), en de aanvullende overeenkomst hierop van 3 juli 1956 (Trb. 1956, nr. 75) noodzakelijk, en ook overigens wenselijk is, een regeling te treffen\n omtrent de verplichte verzekering tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe\n motorrijtuigen aanleiding kunnen geven;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nVoor de toepassing van deze wet worden verstaan onder\n\nmotorrijtuigen: alle rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven over\n de grond te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op\n of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig dan wel door electrische tractie met stroomtoevoer\n van elders; als een deel daarvan wordt aangemerkt al hetgeen aan het rij- of voertuig\n is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt, zolang het nog niet\n buiten het verkeer tot stilstand is gekomen;\n\nverzekerden: zij wier aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van deze wet\n is gedekt;\n\nbenadeelden: zij die schade hebben geleden welke grond oplevert voor toepassing van\n deze wet, alsmede hun rechtverkrijgenden;\n\nvergunning: een vergunning die een schadeverzekeraar ingevolge de Wet op het financieel toezicht behoeft voor de uitoefening van de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen;\n\nverzekeraar: een schadeverzekeraar die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland zijn bedrijf in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen mag uitoefenen,\n en het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, dat is belast met de afwikkeling van de schade welke in Nederland is veroorzaakt\n door motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland zijn gestald, en van de afwikkeling\n van de schade welke in een van de krachtens artikel 3, derde lid, aangewezen landen is veroorzaakt door motorrijtuigen die gewoonlijk in Nederland\n zijn gestald;\n\nweg: een weg waarop de omschrijving van het begrip \"wegen\" in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is; onder \"weg\" wordt mede verstaan een vaartuig dat wordt gebruikt\n bij de uitoefening van een veerdienst;\n\ndeelneming met het motorrijtuig aan het verkeer: het gebruik van het motorijtuig in\n overeenstemming met de functie van dat motorrijtuig als vervoermiddel, ongeacht de\n kenmerken van het motorrijtuig en ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt\n gebruikt en of het stilstaat of in beweging is;\n\nkenteken: een kenteken als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994;\n\nWaarborgfonds Motorverkeer en fonds: de krachtens artikel 23, eerste lid, aangewezen rechtspersoon;\n\ngevaarlijke stof: een stof als bedoeld in artikel 1210, onderdeel a, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;\n\ngebeurtenis: een gebeurtenis als bedoeld in artikel 1210, onderdeel d, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;\n\nexploitant: een exploitant als bedoeld in artikel 1210, onderdeel e, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;\n\nlidstaat: een lidstaat van de Europese Unie;\n\nInformatiecentrum: de krachtens artikel 27b, eerste lid, aangewezen rechtspersoon;\n\nSchadevergoedingsorgaan: de krachtens artikel 27k, eerste lid, aangewezen rechtspersoon;\n\nschaderegelaar: een schaderegelaar als bedoeld in artikel 4:70, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;\n\nlidstaat van herkomst: lidstaat van herkomst als bedoeld in artikel\u00a013, onderdeel\u00a08,\n onder\u00a0a, van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25\u00a0november 2009 betreffende de toegang\n tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit\n II) (PbEU 2009, L\u00a0335);\n\nrichtlijn: Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16\u00a0september 2009 betreffende de verzekering\n tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen\n aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid\n (PbEU 2009, L\u00a0263), zoals gewijzigd.\n\nIn afwijking van artikel 1 worden voor de toepassing van deze wet niet verstaan onder motorrijtuigen, de bij\n algemene maatregel van bestuur aangewezen rij- of voertuigen die:\n\na. nauwelijks gevaar opleveren; en\n\nb. niet hebben te gelden als voertuig in de zin van artikel\u00a01, onderdeel\u00a01, van de richtlijn.\n\n1 De bezitter van een motorrijtuig en degene op wiens naam dit in het kentekenregister\n is ingeschreven, zijn verplicht voor het motorrijtuig een verzekering te sluiten en\n in stand te houden welke aan de bij en krachtens deze wet gestelde bepalingen voldoet,\n indien dat motorrijtuig op een weg wordt geplaatst of daarmee op een weg wordt gereden,\n indien buiten een weg met dat motorrijtuig aan het verkeer wordt deelgenomen of indien\n dat motorrijtuig in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld.\n\n2 In afwijking van het vorige lid rust de verplichting tot verzekering niet op de bezitter,\n maar op de houder die:\n\na. het motorrijtuig op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft, of\n\nb. het motorrijtuig in vruchtgebruik heeft, of\n\nc. anderszins het motorrijtuig, anders dan als bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich\n heeft.\n\n3 De verplichting tot verzekering met betrekking tot een motorrijtuig dat in het kentekenregister\n is ingeschreven en tenaamgesteld, wordt opgeheven, indien het motorrijtuig buiten\n gebruik wordt gesteld en gehouden door plaatsing daarvan buiten een weg, gevolgd door\n een door de verzekeraar overeenkomstig artikel 13 aan de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, gedane kennisgeving van schorsing van de verzekering wegens buitengebruikstelling\n van het motorrijtuig. De in de vorige zin bedoelde opheffing van de verzekeringsplicht\n eindigt, zodra de verzekeraar overeenkomstig artikel 13 aan de Dienst Wegverkeer kennis heeft gegeven van de be\u00ebindiging van de schorsing,\n zodra het motorrijtuig zich op een weg bevindt of zodra het buiten een weg deelneemt\n aan het verkeer. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het\n in dit lid bepaalde nadere regels en voorwaarden worden gesteld. De in dit lid bedoelde\n opheffing van de verzekeringsplicht vindt slechts plaats, indien de tenaamstelling\n van het desbetreffende motorrijtuig in het kentekenregister is geschorst overeenkomstig\n artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994.\n\n4 De verplichting tot verzekering is geschorst, zolang een door een ander gesloten\n verzekering overeenkomstig de bepalingen van deze wet met betrekking tot het motorrijtuig\n van kracht is. De verplichting tot verzekering is echter niet geschorst gedurende\n de in artikel 13, vierde lid, en de in artikel 13a, zevende lid, tweede volzin, bedoelde periode. Hetzelfde geldt voor de periode die voortvloeit uit artikel 13a, zesde lid, tweede volzin.\n\n5 De verzekering moet zijn gesloten bij een schadeverzekeraar die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland zijn bedrijf in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen mag uitoefenen.\n\n6 Het eerste lid is niet van toepassing op motorrijtuigen die gewoonlijk in het buitenland\n zijn gestald, mits een voor dat doel door Onze Minister van Financi\u00ebn erkend bureau,\n dat rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is, of groep van verzekeraars, dan\n wel een, bij algemene maatregel van bestuur daartoe erkende, in Nederland gevestigde\n buitenlandse instantie tegenover de benadeelden de verplichting op zich heeft genomen\n de schade, door die motorrijtuigen veroorzaakt, overeenkomstig de bepalingen van deze\n wet te vergoeden.\n\n7 Voor de toepassing van deze wet worden geacht gewoonlijk in Nederland te zijn gestald:\n\na. motorrijtuigen die zijn voorzien van een kenteken, ongeacht of het een permanent of\n tijdelijk kenteken betreft;\n\nb. motorrijtuigen die ten onrechte niet zijn voorzien van een kenteken dan wel van een\n buitenlands kenteken, of zijn voorzien van een kenteken dan wel van een buitenlands\n kenteken dat niet overeenkomt of niet langer overeenkomt met het motorrijtuig, die\n in Nederland betrokken raken bij een ongeval, uitsluitend met het oog op het afwikkelen\n van een vordering door het bureau, bedoeld in het zesde lid, of het Waarborgfonds\n Motorverkeer;\n\nc. motorrijtuigen, die vanuit een andere lidstaat naar Nederland worden verzonden, vanaf\n de aanvaarding van de levering door de koper, gedurende een periode van maximaal 30\n dagen, zelfs indien het motorrijtuig niet officieel in Nederland is geregistreerd,\u00a0met\n uitzondering van motorrijtuigen die in een andere lidstaat krachtens de aldaar geldende\n wettelijke regeling zijn geregistreerd en ten aanzien waarvan in die andere lidstaat\n een verzekering is gesloten ter dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid\n voor de door het motorrijtuig veroorzaakte schade.\n\nVoor de toepassing van deze wet worden geacht gewoonlijk in het buitenland te zijn\n gestald:\n\nd. motorrijtuigen waarvoor een bijzonder kenteken met beperkte geldigheidsduur overeenkomstig\n een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld model is opgegeven;\n\ne. motorrijtuigen die van de toepassing van artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn uitgezonderd en waarvoor een militair registratienummer is opgegeven;\n\nf. motorrijtuigen die in een ander land krachtens de aldaar geldende wettelijke regeling\n zijn geregistreerd of van een verzekeringsplaat of ander onderscheidingsteken zijn\n voorzien.\n\n8 Tot de motorrijtuigen met betrekking waartoe het bureau de in het zesde lid bedoelde\n verplichting op zich neemt, behoren in ieder geval de motorrijtuigen, welke gewoonlijk\n zijn gestald in een land dat ter uitvoering van deze bepaling bij algemene maatregel\n van bestuur is aangewezen, voor zover bij die maatregel daarvoor geen uitzondering\n is gemaakt.\n\n9 De schadeverzekeraars die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland hun bedrijf in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen mogen uitoefenen,\n betalen jaarlijks aan het bureau, bedoeld in het zesde lid, de door het bureau te\n bepalen bijdragen, berekend op basis van de in Nederland geboekte premie of het aantal\n en de aard van de door ieder van hen in Nederland verzekerde motorrijtuigen.\n\n1 De verzekering moet tegen betaling van \u00e9\u00e9n enkele premie, gedurende de gehele looptijd\n van de verzekering, met inbegrip van de perioden waarin het motorrijtuig zich op het\n grondgebied van een andere lidstaat bevindt, dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid,\n waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter,\n houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede\n worden vervoerd, zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid\n van hen die zich na het sluiten van de verzekering door diefstal of geweldpleging\n de macht over het motorrijtuig hebben verschaft en van hen die, dit wetende, dat motorrijtuig\n zonder geldige reden gebruiken.\n\n2 De verzekering moet de schade omvatten, welke aan personen en aan zaken wordt toegebracht\n door feiten die zijn voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende\n de Europese Economische Ruimte van toepassing is. Hierin is begrepen de schade, toegebracht\n aan personen die onder welke titel ook, worden vervoerd door het motorrijtuig, dat\n de schade veroorzaakt; de zaken, door dat motorrijtuig vervoerd, kunnen van de verzekering\n worden uitgesloten, behoudens wanneer het betreft zaken, toebehorende aan personen,\n vervoerd krachtens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning. (Stb. 1987, 175)\n\n3 De verzekering moet voorts de schade omvatten welke aan personen en zaken wordt toegebracht\n door feiten, voorgevallen in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landen.\n De hoogte van de dekking van de schade, die bedoeld in het tweede en vijfde lid daaronder\n begrepen, wordt bepaald door de wetgeving van het land waar het feit is voorgevallen\n dan wel door de wetgeving van het land waar het motorrijtuig gewoonlijk is gestald,\n indien in laatstbedoeld land de dekking hoger is. Indien het bureau, bedoeld in artikel 2 zesde lid, een zodanige schade heeft verrekend, heeft het voor het betaalde bedrag verhaal\n op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover deze verplichting\n niet overeenkomstig het bepaalde in dit lid is nagekomen.\n\n4 In afwijking van het bepaalde in het derde lid moet ten aanzien van motorrijtuigen,\n als bedoeld in artikel\u00a07 van de richtlijn, de verzekering de schade omvatten welke\n aan personen en zaken wordt toegebracht door feiten, voorgevallen op het grondgebied\n waar de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is.\n\n5 In afwijking van het tweede lid, eerste zin, het derde lid, eerste zin en het vierde\n lid, moet ten aanzien van een motorrijtuig dat niet heeft te gelden als voertuig in\n de zin van artikel\u00a01, onderdeel\u00a01, van de richtlijn, de verzekering de schade omvatten,\n welke aan personen en aan zaken wordt toegebracht door feiten die zijn voorgevallen\n in Nederland en in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landen.\n\n6 De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door het motorrijtuig\n veroorzaakte schade dekken zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke\n wet.\n\n1 Indien het een motorrijtuig betreft waarvan het maximaal toelaatbare gewicht hoger\n is dan 3500 kilogram, dient de verzekering voorts te dekken de aansprakelijkheid van\n de exploitant waartoe een gevaarlijke stof, aan boord van dat motorrijtuig, aanleiding\n kan geven en die is gebaseerd op de eerste afdeling van de veertiende titel van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde dekking moet zich uitstrekken tot de aansprakelijkheid\n voor de schade, bedoeld in artikel 1210, onderdeel b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, welke wordt toegebracht door gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op het grondgebied\n waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is.\n Hierin is begrepen de schade, toegebracht aan personen die onder welke titel ook,\n worden vervoerd door het motorrijtuig dat de schade veroorzaakt; de zaken, door dat\n motorrijtuig vervoerd, kunnen van de verzekering worden uitgesloten.\n\n3 Dekking moet zich voorts uitstrekken tot de aansprakelijkheid voor de schade welke\n wordt toegebracht door gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in bij algemene maatregel\n van bestuur aangewezen landen. De hoogte van de dekking van de schade, die bedoeld\n in het tweede lid daaronder begrepen, wordt bepaald door de wetgeving van het land\n waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden dan wel door de wetgeving van het land waar\n het motorrijtuig gewoonlijk is gestald, indien in laatstbedoeld land de dekking hoger\n is. Indien het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, een zodanige schade heeft verrekend, heeft het voor het betaalde bedrag verhaal\n op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover deze verplichting\n niet overeenkomstig het bepaalde in dit lid is nagekomen.\n\n4 In afwijking van het bepaalde in het derde lid moet ten aanzien van motorrijtuigen,\n als bedoeld in het eerste lid en als bedoeld in artikel\u00a07 van de richtlijn, de verzekering\n de schade omvatten welke wordt toegebracht door gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden\n op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte\n van toepassing is.\n\n5 De dekking moet zich uitstrekken tot de aansprakelijkheid voor de schade, bedoeld\n in artikel 1210, onderdeel b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, veroorzaakt door de gevaarlijke stof aan boord van het in het eerste lid bedoelde\n motorrijtuig, zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet.\n\n1 De verzekering behoeft niet te dekken de aansprakelijkheid voor schade toegebracht\n aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt.\n\n2 Indien het een verzekering als bedoeld in artikel 3a betreft, dient de verzekering tevens te dekken de aansprakelijkheid, bedoeld in de\n eerste afdeling van de veertiende titel van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, voor schade, toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig aan boord waarvan\n zich de gevaarlijke stof bevindt die de gebeurtenis heeft veroorzaakt, indien die\n bestuurder uit hoofde van een arbeidsverhouding met de verzekeringsplichtige het motorrijtuig\n bestuurde, tenzij de verzekeringsplichtige een vennootschap onder firma, een besloten\n vennootschap of een naamloze vennootschap is waaraan de bestuurder van het motorrijtuig\n zelf leiding geeft.\n\n3 Van de verzekering kan worden uitgesloten de schade die voortvloeit uit het deelnemen\n van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten en -wedstrijden,\n die plaatsvinden in een beperkt en afgebakend gebied en waarvoor de in artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde ontheffing is verleend.\n\nIndien de overeenkomst een beding inhoudt dat de verzekerde persoonlijk voor een deel\n in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijft de verzekeraar niettemin jegens\n de benadeelde gehouden tot betaling van de schadeloosstelling die krachtens de overeenkomst\n ten laste van de verzekerde blijft.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\nDe verzekeringnemer heeft te allen tijde het recht van de verzekeraar een verklaring\n te verzoeken omtrent de ingediende schadevorderingen of het ontbreken daarvan ten\n aanzien van het door de verzekering gedekte motorrijtuig of de gedekte motorrijtuigen\n gedurende ten minste de laatste 5 voorafgaande jaren van de looptijd van de verzekering.\n De verzekeraar verstrekt deze verklaring binnen 15 dagen na indiening van het verzoek.\n\n1 De benadeelde heeft jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens deze\n wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. Dit eigen recht kan evenwel niet\n worden uitgeoefend indien een fonds of fondsen zijn gevormd overeenkomstig artikel 1220 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Het tenietgaan van zijn schuld aan de verzekerde bevrijdt de verzekeraar niet jegens\n de benadeelde, tenzij deze is schadeloos gesteld.\n\n2 Indien er bij een ongeval of een gebeurtenis meer dan een benadeelde is en het totaalbedrag\n van de verschuldigde schadeloosstellingen de verzekerde som overschrijdt, worden de\n rechten van de benadeelden tegen de verzekeraar naar evenredigheid teruggebracht tot\n het beloop van die som. Niettemin blijft de verzekeraar die, onbekend met het bestaan\n van vorderingen van andere benadeelden, te goeder trouw aan een benadeelde een groter\n bedrag dan het aan deze toekomende deel heeft uitgekeerd, jegens die anderen of, indien\n een fonds of fondsen zijn gevormd overeenkomstig artikel 1220 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, jegens degene die dat fonds of die fondsen heeft gevormd slechts gehouden tot het\n beloop van het overblijvende gedeelte van de verzekerde som.\n\nIs bij een ongeval zowel een motorrijtuig betrokken als een aanhangwagen dat aan dit\n motorrijtuig is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt en is\n de aanhangwagen afzonderlijk verzekerd tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid\n waartoe in het verkeer aanleiding wordt gegeven, dan stelt de verzekeraar van de aanhangwagen\n de benadeelde op diens verzoek onverwijld in kennis van de identiteit van de verzekeraar\n van het motorrijtuig, indien de verzekeraar van de aanhangwagen niet zelf gehouden\n is de schade van de benadeelde volledig te vergoeden. Als de verzekeraar van de aanhangwagen\n niet in staat is de verzekeraar van het motorrijtuig te identificeren, stelt deze\n de benadeelde onverwijld in kennis van de in de lidstaat van het ongeval geldende\n schadevergoedingsregeling overeenkomstig artikel\u00a010 van de richtlijn.\n\n1 Voor de uitvoering van de bepalingen van deze wet kan de verzekeraar door de benadeelde\n worden gedagvaard, hetzij voor de rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade\n is ontstaan, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor\n de rechter van de zetel van de verzekeraar.\n\n2 De aansprakelijke persoon kan door de benadeelde worden gedagvaard, hetzij voor de\n rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade is ontstaan, hetzij voor de\n rechter van de woonplaats van de benadeelde, hetzij voor de rechter van de woonplaats\n van de aansprakelijke persoon.\n\nDe verzekerden moeten van ieder ongeval en iedere gebeurtenis waarvan zij kennis dragen,\n mededeling doen aan de verzekeraar, indien bij dat ongeval of die gebeurtenis het\n verzekerde motorrijtuig is betrokken en schade is ontstaan tot welker dekking door\n verzekering deze wet verplicht. De verzekeringnemer moet aan de verzekeraar alle door\n de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven inlichtingen en bescheiden verschaffen.\n De overige verzekerden moeten aan de verzekeraar op zijn verzoek alle nodige inlichtingen\n en bescheiden verschaffen.\n\n1 Aan een vonnis gewezen in een geschil ter zake van door een motorrijtuig veroorzaakte\n schade, komt tegenover de verzekeraar, de verzekerde of de benadeelde gezag van gewijsde\n toe, indien zij in het geding de positie van een procespartij hebben gehad.\n\n2 Voorts kan het vonnis dat is gewezen in een geschil tussen de benadeelde en de verzekerde,\n worden tegengeworpen aan de verzekeraar, indien is komen vast te staan dat de laatste\n in feite de leiding van het geding op zich heeft genomen; aan de verzekeraar staat\n alsdan geen tegenbewijs open tegen de bij gewijsde als bewezen aangenomen feiten.\n\n3 De verzekeraar kan de verzekerde in het geding roepen, dat door de benadeelde tegenover\n hem wordt ingesteld. De oproeping dient te geschieden door middel van dagvaarding\n voor het nemen van de conclusie van antwoord. De in het geding geroepene heeft de\n positie van een procespartij.\n\n1 Een uit deze wet voortvloeiende rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar\n verjaart door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan.\n\n2 In afwijking van het eerste lid verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade\n als bedoeld in artikel 1210, onderdeel b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, van de benadeelde tegen de verzekeraar door verloop van drie jaren na de aanvang\n van de dag, volgende op die waarop de benadeelde bekend was of redelijkerwijze bekend\n had behoren te zijn met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, en in ieder\n geval door verloop van tien jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan.\n\n3 Indien de gebeurtenis bestond uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak,\n loopt de termijn van tien jaren, bedoeld in het tweede lid, vanaf de dag waarop het\n laatste van die feiten plaatsvond.\n\n4 Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een benadeelde tegen een\n verzekerde stuiten, stuiten tevens de verjaring van de rechtsvordering van die benadeelde\n tegen de verzekeraar. Handelingen die de verjaring van de rechtsvordering van een\n benadeelde tegen de verzekeraar stuiten, stuiten tevens de verjaring van de rechtsvordering\n van de benadeelde tegen de verzekerden.\n\n5 De verjaring wordt ten opzichte van een verzekeraar gestuit door iedere onderhandeling\n tussen de verzekeraar en de benadeelde. Een nieuwe termijn van drie jaar begint te\n lopen te rekenen van het ogenblik waarop een van de partijen bij deurwaardersexploot\n of aangetekende brief aan de andere partij heeft kennisgegeven dat zij de onderhandelingen\n afbreekt.\n\n1 Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze\n overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar\n aan een benadeelde worden tegengeworpen. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet\n met betrekking tot het bedrag, waarmede het van de verzekeraar gevorderde de krachtens\n artikel 22 vastgestelde som of sommen overschrijdt.\n\n2 Het eerste lid is jegens de aansprakelijke persoon van overeenkomstige toepassing\n wanneer de verzekeraar wordt verzocht om een bedrag te voldoen in verband met de vorming\n van een fonds of fondsen overeenkomstig artikel 1220 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n1 De verzekering met betrekking tot een motorrijtuig dat een kenteken behoeft, eindigt,\n wanneer de verplichting tot verzekering op een ander overgaat. De verzekeringnemer\n moet binnen acht dagen na de overgang daarvan mededeling doen aan de verzekeraar.\n Indien de overgang het gevolg is van het overlijden van de verzekeringnemer, rust\n de verplichting tot mededeling op diens erfgenamen en is de termijn, binnen welke\n de mededeling moet zijn verricht, dertig dagen.\n\n2 De verzekering met betrekking tot een motorrijtuig dat geen kenteken behoeft, eindigt\n niet, wanneer de verplichting tot verzekering op een ander overgaat.\n\n3 Van het bepaalde in dit artikel kan bij overeenkomst worden afgeweken.\n\n1 De verzekeraar is verplicht ten aanzien van de verzekering waartoe deze wet verplicht\n met betrekking tot een motorrijtuig dat een kenteken behoeft aan de Dienst Wegverkeer,\n bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, kennis te geven van:\n\na. het sluiten van de verzekering;\n\nb. de be\u00ebindiging, de vernietiging en de ontbinding van de verzekering;\n\nc. de in artikel 2, derde lid, bedoelde schorsing van de verzekering en de be\u00ebindiging van die schorsing;\n\nd. iedere andere schorsing van de verzekering of van de dekking,\n\nalsmede van het einde van die schorsing.\n\n2 De Dienst Wegverkeer houdt een register aan waarin de in het eerste lid genoemde kennisgevingen\n worden aangetekend, alsmede de door de verzekeraars gedane kennisgevingen, bedoeld\n in artikel 13a, tweede lid en zesde lid.\n\n3 Geen kennisgeving behoeft echter te geschieden, indien ten gevolge van het sluiten\n van een nieuwe verzekering tussen dezelfde partijen en ten aanzien van hetzelfde motorrijtuig\n het in artikel 3 bedoelde risico zonder onderbreking blijft gedekt.\n\n4 De verplichtingen van de verzekeraar jegens de benadeelde blijven bestaan voor ongevallen\n en gebeurtenissen welke plaats vinden binnen 16 dagen na de aanvang van de dag, volgende\n op die waarop volgens de kennisgeving van de verzekeraar de verzekering is be\u00ebindigd,\n vernietigd, ontbonden of geschorst of de dekking is geschorst, mits de kennisgeving\n binnen 30 dagen na de aanvang van die dag bij de Dienst Wegverkeer is gedaan. Indien\n de verzekeraar de kennisgeving niet binnen de in de vorige zin bedoelde termijn van\n 30 dagen heeft gedaan, blijven zijn verplichtingen jegens de benadeelde bestaan voor\n ongevallen en gebeurtenissen welke plaats vinden binnen 16 dagen na de aanvang van\n de dag, volgende op die waarop de kennisgeving bij de Dienst Wegverkeer is ingediend.\n De Algemene termijnenwet is op de in dit lid genoemde termijnen niet van toepassing.\n\n5 Deze verplichtingen eindigen echter van rechtswege door het van kracht worden van\n een nieuwe verzekering welke ten aanzien van hetzelfde motorrijtuig het in artikel 3 bedoelde risico dekt.\n\n6 Een kennisgeving overeenkomstig het eerste lid wordt mede gedaan ten aanzien van verzekeringen\n waartoe deze wet verplicht met betrekking tot motorrijtuigen die voor herstel of bewerking\n ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en die\n zijn voorzien van een kenteken dat niet voor een bepaald voertuig is opgegeven, overeenkomstig\n het bepaalde bij of krachtens artikel 37, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.\n\n7 De verzekeraar die als zodanig in het register wordt aangewezen, kan de benadeelde\n niet tegenwerpen dat hij niet de in de eerste zin van het eerste lid van artikel 6 bedoelde verzekeraar is, tenzij hij aantoont dat de registratie ten onrechte is geschied\n of dat zijn verplichtingen op grond van een kennisgeving overeenkomstig het eerste\n lid, onder b, c of d, niettemin jegens de benadeelde zijn ge\u00ebindigd.\n\n8 Voor de uitvoering van dit artikel en van artikel 13a worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld.\n\n1 Een kennisgeving als bedoeld in artikel 13, eerste lid, wordt mede gedaan ten aanzien van verzekeringen tot het dekken van de burgerrechtelijke\n aansprakelijkheid waartoe in het verkeer aanleiding wordt gegeven door motorrijtuigen\n die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een overeenkomstig artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon.\n\n2 De verzekeraar is verplicht aan de Dienst Wegverkeer kennis te geven van het sluiten\n van een verzekering als bedoeld in het eerste lid door een natuurlijke persoon of\n een rechtspersoon als bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994.\n\n3 De natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994, is verplicht aan de Dienst Wegverkeer kennis te geven van het opnemen van het motorrijtuig\n in de bedrijfsvoorraad. De Dienst Wegverkeer bevestigt deze kennisgeving voor ontvangst.\n\n4 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, geldt tezamen met de voor ontvangst bevestigde\n kennisgeving, bedoeld in het derde lid, als de kennisgeving, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a.\n\n5 De voor ontvangst door de Dienst Wegverkeer bevestigde mededeling waaruit blijkt dat\n het motorrijtuig de bedrijfsvoorraad verlaat, geldt als de kennisgeving door de verzekeraar\n van het einde van de dekking met betrekking tot het motorrijtuig.\n\n6 De verzekeraar is verplicht aan de Dienst Wegverkeer kennis te geven van de be\u00ebindiging,\n de vernietiging, de ontbinding en de schorsing van de verzekering. Artikel 13, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n7 De dekking met betrekking tot het motorrijtuig eindigt van rechtswege doordat de mededeling\n aan de Dienst Wegverkeer waaruit blijkt dat het motorrijtuig de bedrijfsvoorraad verlaat\n door de Dienst Wegverkeer voor ontvangst wordt bevestigd. De verplichtingen van de\n verzekeraar jegens de benadeelde blijven echter bestaan voor ongevallen welke plaatsvinden\n binnen 16 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de mededeling aan\n de Dienst Wegverkeer waaruit blijkt dat het motorrijtuig de bedrijfsvoorraad verlaat,\n door de Dienst Wegverkeer voor ontvangst is bevestigd.\n\n1 De bestuurder van een motorrijtuig dat geen kenteken behoeft, alsmede de bestuurder\n van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, zevende lid, onder d en e, moet, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur anders is bepaald,\n bij zich hebben een bij of krachtens die maatregel voorgeschreven bewijs van verzekering.\n De bestuurder van een motorrijtuig die bij een ongeval of een gebeurtenis is betrokken,\n is verplicht, wanneer hij ingevolge het bepaalde in dit lid een document bij zich\n moet hebben, dit behoorlijk ter inzage te verstrekken aan degenen die eveneens bij\n dat ongeval of die gebeurtenis zijn betrokken.\n\n2 De verplichtingen van de verzekeraar die een bewijs van verzekering heeft uitgereikt,\n eindigen slechts door het verloop van een termijn van 16 dagen na afloop van de periode\n waarvoor het bewijs is afgegeven. De Algemene termijnenwet is op deze termijn niet van toepassing.\n\n3 Deze verplichtingen eindigen echter van rechtswege na het van kracht worden van een\n nieuwe verzekering welke ten aanzien van hetzelfde motorrijtuig het in artikel 3 bedoelde risico dekt.\n\n4 In afwijking van het tweede lid eindigen de verplichtingen van het bureau bedoeld\n in artikel 2, zesde lid, door verloop van de geldigheidsduur van het, voor het motorrijtuig afgegeven, internationale\n verzekeringsbewijs, indien die verplichtingen uit de afgifte van dat bewijs voortvloeien.\n\n1 De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele\n vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten\n verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke\n persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke\n persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen\n dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.\n\n2 De verzekeraar kan zich bovendien voor de gevallen waarin hij volgens de wet of de\n verzekeringsovereenkomst gerechtigd mocht zijn de uitkering te weigeren of te verminderen,\n een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringnemer, en indien daartoe grond\n bestaat, tegen de verzekerde die niet is de verzekeringnemer.\n\nVan een bepaling van deze wet kan slechts worden afgeweken, indien de bevoegdheid\n daartoe uit de bepaling zelve blijkt.\n\n1 De Staat is vrijgesteld van de verplichting tot het sluiten van een verzekering. Indien\n een motorrijtuig waarvoor de vrijstelling geldt, aanleiding geeft tot burgerrechtelijke\n aansprakelijkheid, heeft de benadeelde jegens de Staat de rechten welke hij overeenkomstig\n deze wet anders tegenover de verzekeraar zou hebben, terwijl de bepaling van artikel 7 van overeenkomstige toepassing is. In de gevallen genoemd in artikel 4, eerste lid, komt de benadeelde echter niet op grond van het bepaalde in de vorige zin voor een\n uitkering in aanmerking.\n\n2 De bestuurder van een motorrijtuig, waarvan de Staat de bezitter of de houder, als\n bedoeld in artikel 2, tweede lid, is, moet een bewijs bij zich hebben, waaruit van de vrijstelling blijkt. Het model\n van dit bewijs wordt vastgesteld door Onze Minister van Financi\u00ebn, na overleg met\n Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.\n\n3 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling van de verplichting\n tot het sluiten van een verzekering te verlenen met betrekking tot bepaalde soorten\n van motorrijtuigen welke nauwelijks gevaar opleveren.\n\n1 Van de verplichting tot het sluiten van een verzekering kunnen, op een daartoe aan\n Onze Minister van Financi\u00ebn gedaan verzoek, worden vrijgesteld de in artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde personen die gemoedsbezwaren hebben tegen het sluiten van een verzekering.\n Rechtspersonen kunnen van de in de vorige zin bedoelde verplichting worden vrijgesteld,\n indien natuurlijke personen die bij die rechtspersonen betrokken zijn gemoedsbezwaren\n hebben tegen het sluiten van een verzekering. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen\n omtrent het in de vorige zin bepaalde nadere regels worden gesteld. Het bepaalde in\n de tweede en derde zin van het eerste lid van het vorige artikel is, ingeval een vrijstelling\n is verleend, van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Het verzoek geschiedt door indiening bij Onze Minister van Financi\u00ebn van een door\n de verzoeker ondertekende verklaring, waarvan het model door Onze genoemde Minister\n wordt vastgesteld. Uit de verklaring moet blijken dat de verzoeker overwegende gemoedsbezwaren\n heeft tegen elke verzekering, welke ook, en dat hij mitsdien noch zichzelf noch iemand\n anders noch hem toebehorende goederen heeft verzekerd.\n\n1 Indien de in artikel 18 tweede lid bedoelde verklaring naar het oordeel van Onze Minister van Financi\u00ebn overeenkomstig\n de waarheid is, verleent hij de verzoeker de gevraagde vrijstelling. Ten bewijze van\n de vrijstelling reikt hij voor elk van de motorrijtuigen waarvan de vrijgestelde de\n bezitter, degene, op wiens naam deze in het kentekenregister zijn ingeschreven, dan\n wel de in artikel 2, tweede lid, bedoelde houder is, tegen betaling een bewijs uit, dat ten hoogste een jaar geldig\n is. De bestuurders van deze motorrijtuigen moeten een geldig bewijs van vrijstelling\n bij zich hebben. Zolang de vrijstelling geldt, wordt het bewijs op verzoek van de\n vrijgestelde tegen betaling van jaar tot jaar vernieuwd. Het model van dit bewijs\n wordt vastgesteld door Onze voornoemde Minister.\n\n2 Onze Minister van Financi\u00ebn kan de verleende vrijstelling intrekken:\n\na. op verzoek van de vrijgestelde;\n\nb. indien de gemoedsbezwaren, op grond waarvan vrijstelling is verleend, naar zijn oordeel\n niet langer geacht kunnen worden te bestaan;\n\nc. indien gedurende een termijn van tenminste \u00e9\u00e9n jaar geen bewijs van vrijstelling is\n uitgereikt;\n\nd. indien de vrijgestelde in gebreke blijft binnen twee maanden het bedrag, verschuldigd\n voor het verkrijgen van een in het eerste lid bedoeld bewijs, te betalen.\n\n3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen omtrent het\n in de vorige leden bepaalde worden gesteld.\n\nOnze Minister van Financi\u00ebn stelt jaarlijks het bedrag vast dat de verzoekers zijn\n verschuldigd voor het verkrijgen van het in het vorig artikel bedoelde bewijs.\n\nOnze Minister van Financi\u00ebn betaalt jaarlijks de uit hoofde van het vorige artikel\n ontvangen bedragen aan het fonds.\n\nDe som of sommen, waarvoor de in deze wet bedoelde verzekering ten minste moet zijn\n gesloten, worden door Ons bij algemene maatregel van bestuur bepaald.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn wijzen een rechtspersoon\n met volledige rechtsbevoegdheid aan, die onder de naam Waarborgfonds Motorverkeer\n tot taak heeft in de gevallen, in artikel 25 genoemd, aan de benadeelden hun schade te vergoeden overeenkomstig het bepaalde in\n artikel 26.\n\n2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats, indien de rechtspersoon\n aan de volgende eisen voldoet:\n\na. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen;\n\nb. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de\n rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde\n taak is gewaarborgd.\n\n3 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn kunnen een aanwijzing als\n bedoeld in het eerste lid intrekken indien de rechtspersoon naar hun oordeel niet\n meer aan de in het tweede lid vermelde eisen voldoet, dan wel indien de rechtspersoon\n anderszins zijn taak niet meer onafhankelijk vervult.\n\n4 Intrekking van een in het eerste lid bedoelde aanwijzing geschiedt onder gelijktijdige\n voorziening door Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn in de in\n het eerste lid bedoelde taak, waaromtrent zij nadere regels kunnen stellen. De intrekking\n heeft de ontbinding van de rechtspersoon ten gevolge en doet de vermogensbestanddelen\n daarvan onder algemene titel op de Staat overgaan.\n\n5 Een aanwijzing en een intrekking van een aanwijzing als bedoeld in dit artikel worden\n in de Staatscourant bekend gemaakt.\n\nHet fonds kan zijn statuten niet wijzigen, tenzij de wijziging de instemming heeft\n van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het fonds verstrekt aan Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn\n alle gevraagde inlichtingen omtrent de uitvoering van zijn taak.\n\n2 Het fonds zendt jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan Onze\n Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn de balans en de staat van baten\n en lasten alsmede het bestuursverslag over het betrokken boekjaar. Deze stukken worden\n met inachtneming van artikel 24, derde en vierde lid, opgesteld en gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgelegd\n door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.\n\n1 De schadeverzekeraars die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland hun bedrijf in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen mogen uitoefenen,\n betalen jaarlijks aan het fonds een door het fonds te bepalen bedrag, berekend op\n basis van het aantal en de aard van de door ieder van hen in Nederland verzekerde\n motorrijtuigen. Het fonds bepaalt op overeenkomstige wijze jaarlijks tevens het door\n de Staat aan het fonds te betalen bedrag. De bepaling bedoeld in de vorige volzinnen\n geschiedt uiterlijk op 30 juni van ieder jaar. De storting moet geschieden binnen\n een maand na het besluit tot bepaling van het verschuldigde bedrag.\n\n2 Bij de bepaling van dit bedrag worden in aanmerking genomen de over het verleden\n door het fonds verkregen overschotten of geleden tekorten. Tevens wordt rekening gehouden\n met de in het komende jaar te verwachten schadelast.\n\n3 De bedragen bedoeld in artikel 21 worden door het fonds afzonderlijk geadministreerd en worden uitsluitend aangewend\n tot betaling van schade en kosten, waartoe aanleiding wordt gegeven door motorrijtuigen\n met betrekking waartoe krachtens artikel 19, eerste lid, een geldig bewijs van vrijstelling is uitgereikt, en ter dekking van de kosten verbonden\n aan de behandeling van de verzoeken om vrijstelling en aan de uitreiking van de in\n artikel 19, eerste lid, bedoelde bewijzen.\n\n4 Echter brengt het fonds van de krachtens artikel 21 ontvangen bedragen jaarlijks een bedrag over naar zijn algemene middelen; voor de\n vaststelling hiervan gelden dezelfde maatstaven als die welke krachtens het eerste\n lid worden gebezigd.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 De schadeverzekeraars die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland hun bedrijf in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen mogen uitoefenen,\n alsmede de Staat, waarborgen, ieder overeenkomstig het aantal en de aard van de door\n hen in Nederland verzekerde motorrijtuigen, onderscheidenlijk overeenkomstig het aantal\n en de aard van de motorrijtuigen waarvan de Staat de bezitter of de houder als bedoeld\n in artikel 2, tweede lid, is, de verplichtingen van het fonds.\n\n2 De Staat waarborgt voorts de verplichtingen van het fonds, voor zover de bedragen\n in het derde lid van artikel 24 bedoeld, niet toereikend zijn tot vergoeding van schade, waartoe door de in genoemd\n artikellid bedoelde motorrijtuigen aanleiding is gegeven.\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Een benadeelde kan, wanneer er een burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door\n een motorrijtuig veroorzaakte schade of een zodanige aansprakelijkheid als bedoeld\n in artikel 3a bestaat, een recht op schadevergoeding tegen het fonds geldend maken:\n\na. wanneer niet kan worden vastgesteld wie de aansprakelijke persoon is, tenzij aannemelijk\n is, dat de benadeelde niet tot die vaststelling heeft gedaan, wat redelijkerwijs van\n hem kon worden verwacht;\n\nb. wanneer de verplichting tot verzekering niet is nagekomen;\n\nc. wanneer de schade voortvloeit uit een handelen of nalaten van degene die zich door\n diefstal of geweldpleging de macht over het motorrijtuig heeft verschaft of van hem\n die, dit wetende, dat motorrijtuig zonder geldige reden gebruikt, en de verzekeraar,\n de Staat, of degene, die krachtens artikel 18 is vrijgesteld van de verzekeringsplicht deswege niet aansprakelijk is;\n\nd. in geval van onvermogen van de verzekeraar, daaronder begrepen de situatie waarin\n een verzekeraar verkeert als gevolg van een door de Nederlandsche Bank N.V. genomen\n besluit tot afwikkeling als bedoeld in artikel 3A:85 van de Wet op het financieel\n toezicht voor zover door dat besluit de benadeelde minder zou ontvangen dan zonder\n dat besluit;\n\ne. wanneer op grond van een vrijstelling krachtens de artikelen 17, derde lid, of 18 een verzekering niet is afgesloten.\n\n2 Het fonds is jegens het bureau, bedoeld in artikel 2 zesde lid, voorts aansprakelijk voor hetgeen dit bureau heeft betaald ter zake van de schade,\n in een van de krachtens artikel 3, derde lid, aangewezen landen veroorzaakt door een motorrijtuig dat gewoonlijk in Nederland\n is gestald en met betrekking waartoe krachtens artikel 19, eerste lid, een geldig bewijs van vrijstelling is uitgereikt. Op de aansprakelijkheid van het\n fonds ingevolge de vorige zin is het bepaalde in de eerste vijf leden van artikel 26 niet van toepassing.\n\n3 Het fonds geeft in de gevallen bedoeld in het eerste lid aan degenen die zich tot\n hem wenden voor vergoeding van de rechtstreeks door hen geleden schade, aan de hand\n van de inlichtingen die het op zijn verzoek van hen heeft verkregen, een met redenen\n omkleed antwoord met betrekking tot zijn tussenkomst.\n\n4 Indien het fonds en een verzekeraar het niet eens zijn over de vraag wie van hen\n de schade moet vergoeden, dient degene die als eerste werd aangesproken, tot vergoeding\n van de schade over te gaan. Indien mocht blijken dat de ander geheel of gedeeltelijk\n tot vergoeding van de schade gehouden is, zal deze tot verrekening overgaan.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het fonds is niet aansprakelijk voor schade, voor zover deze de som of sommen, vastgesteld\n krachtens artikel 22, overtreft.\n\n2 Het fonds is niet aansprakelijk tegenover de benadeelde die ingevolge artikel 4, eerste\n en tweede lid, van het recht op een uitkering kan worden uitgesloten.\n\n3 Het fonds is niet aansprakelijk voor de schade, bedoeld in artikel 4, derde lid, noch voor schade aan zaken, door het motorrijtuig vervoerd.\n\n4 Het fonds is in een geval als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, jegens een benadeelde voor de schade aan diens zaken slechts aansprakelijk voor\n zover deze schade meer bedraagt dan een bedrag dat bij algemene maatregel van bestuur\n wordt vastgesteld; met betrekking tot het deel van de schade dat geringer is dan dit\n bedrag, ontstaat voor het fonds geen aansprakelijkheid doordat een andere benadeelde\n de vordering tot vergoeding daarvan verkrijgt.\n\n5 Het fonds is slechts aansprakelijk, indien de benadeelde aantoont dat hij alle bekende\n als zodanig aansprakelijke personen en, voor zover de aansprakelijkheid van deze personen\n volgens deze wet verzekerd behoort te zijn, hun verzekeraars tot betaling heeft aangemaand.\n\n6 In afwijking van het vijfde lid kan ingeval van onvermogen van de verzekeraar de\n aanmaning achterwege blijven jegens de verzekerde aansprakelijke persoon; in dat geval\n is het fonds evenwel slechts aansprakelijk, voor zover de verplichting tot schadevergoeding\n van de verzekeraar door erkenning of bij gewijsde is komen vast te staan. Voor zover\n het fonds de vordering van de benadeelde jegens de verzekeraar heeft voldaan, treedt\n het fonds in alle rechten, welke de benadeelde terzake van de vordering heeft.\n\n7 De artikelen 6, tweede lid, 7 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing ten opzichte van het fonds.\n\n8 \nArtikel 10 is van overeenkomstige toepassing op de rechtsvordering van de benadeelde tegenover\n het fonds.\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\n[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]\n\nDit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen\n\nHet fonds is bevoegd om overeenkomsten als bedoeld in de artikelen\u00a010bis, dertiende\n lid, en 25bis, dertiende lid, van de richtlijn uit te onderhandelen en te sluiten.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het fonds heeft een recht van verhaal tegen:\n\na. alle aansprakelijke personen;\n\nb. degene die zijn verplichting tot verzekering niet is nagekomen met betrekking tot\n het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt of met betrekking tot het motorrijtuig\n aan boord waarvan de gevaarlijke stof zich bevond waarmee de schade is veroorzaakt;\n of\n\nc. de waarborgfondsen van die lidstaten die gebruik maken van de mogelijkheid om op grond\n van artikel\u00a05, leden 2 tot en met 5, van de richtlijn bepaalde motorrijtuigen vrij\n te stellen van de verzekeringsplicht.\n\nHet bepaalde onder a en b geldt in het geval van artikel 25, eerste lid onder d, slechts voor zover aan de verzekeraar een recht van verhaal zou zijn toegekomen.\n Het fonds heeft voorts tegenover de verzekeraars van de aansprakelijke personen de\n rechten van een benadeelde.\n\n2 Het fonds heeft overigens tegenover de aansprakelijke personen dezelfde rechten als\n een verzekeraar tegenover de verzekerden.\n\nVoor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:\n\na. benadeelden: zij die schade hebben geleden, veroorzaakt door motorrijtuigen die gewoonlijk\n zijn gestald en verzekerd in een lidstaat, alsmede hun rechtverkrijgenden;\n\nb. verzekeraar: de verzekeraar die in een lidstaat in het bezit is van een vergunning\n als bedoeld in artikel 14 of 162 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement\n en de Raad van 25\u00a0november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het\n verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335).\n\n1 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn wijzen een rechtspersoon\n met volledige rechtsbevoegdheid aan als Informatiecentrum dat tot taak heeft informatie\n te verstrekken aan benadeelden teneinde hen in staat te stellen een vordering tot\n schadevergoeding in te dienen.\n\n2 Een aanwijzing vindt slechts plaats, indien de rechtspersoon aan de volgende eisen\n voldoet:\n\na. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen;\n\nb. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de\n rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde\n taak is gewaarborgd.\n\n3 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn kunnen een aanwijzing intrekken\n indien de rechtspersoon naar hun oordeel niet meer aan de in het tweede lid vermelde\n eisen voldoet, dan wel indien de rechtspersoon anderszins zijn taak niet meer onafhankelijk\n vervult.\n\n4 Intrekking van een aanwijzing geschiedt onder gelijktijdige voorziening door Onze\n Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn in de in het eerste lid bedoelde\n taak, waaromtrent zij nadere regels kunnen stellen.\n\n5 Een aanwijzing en een intrekking van een aanwijzing worden in de Staatscourant bekend\n gemaakt.\n\nHet Informatiecentrum kan zijn statuten niet wijzigen, tenzij de wijziging door Onze\n Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn is goedgekeurd.\n\nHet Informatiecentrum verstrekt aan Onze Minister van Justitie en Onze Minister van\n Financi\u00ebn alle gevraagde inlichtingen omtrent de uitvoering van zijn taak.\n\nBij de aanwijzing, bedoeld in artikel 27b, eerste lid, wordt bepaald op welke wijze de werkzaamheden van het Informatiecentrum ter uitvoering\n van zijn taak, worden bekostigd.\n\n1 Het Informatiecentrum co\u00f6rdineert ter uitvoering van de hem op grond van artikel 27b, eerste lid, opgelegde taak de verzameling en verstrekking van de volgende gegevens:\n\na. de kentekens van de motorrijtuigen die gewoonlijk in Nederland zijn gestald;\n\n1\u00b0. de polisnummers van de verzekeringen, bedoeld in de artikelen 3 en 3a en, indien de verzekering is be\u00ebindigd, vernietigd of ontbonden, de datum waarop\n de dekking is ge\u00ebindigd;\n\n2\u00b0. het nummer van het internationale verzekeringsbewijs of van de grensverzekeringspolis\n dat, onderscheidenlijk die is afgegeven voor motorrijtuigen waarvoor de in artikel\u00a05,\n tweede lid, van de richtlijn bepaalde afwijking geldt;\n\nc. de namen en adressen van de verzekeraars en de schaderegelaars;\n\nd. de lijst van motorrijtuigen waarvoor in een of meer lidstaten overeenkomstig artikel\u00a05,\n eerste en tweede lid, van de richtlijn wordt afgeweken van de verplichte verzekering\n tegen burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe deze in het verkeer aanleiding\n kunnen geven;\n\ne. met betrekking tot motorrijtuigen als bedoeld onder d:\n\n1\u00b0. de naam van de autoriteit of de instantie die overeenkomstig artikel\u00a05, eerste lid,\n derde alinea, van de richtlijn, is belast met de schadevergoeding aan de benadeelden,\n indien de procedure van artikel\u00a02, onderdeel\u00a0a, van de richtlijn niet van toepassing\n is en indien voor het motorrijtuig de afwijking geldt van artikel\u00a05, eerste lid, van\n de richtlijn;\n\n2\u00b0. de naam van de instantie waaronder het motorrijtuig ressorteert in de lidstaat waar\n het gewoonlijk is gestald, indien voor het motorrijtuig de afwijking geldt van artikel\u00a05,\n tweede lid, van de richtlijn.\n\n2 De in het eerste lid, onder a, b en c, genoemde gegevens worden bewaard gedurende\n zeven jaar na de doorhaling van de inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister,\n bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 of van de be\u00ebindiging van de dekking.\n\nIndien een benadeelde binnen zeven jaar te rekenen van het feit waaruit de schade\n is ontstaan, daartoe een verzoek indient, verstrekt het Informatiecentrum onverwijld\n de volgende informatie:\n\na. de naam en het adres van de verzekeraar van het motorrijtuig waarmee de schade is\n veroorzaakt;\n\nb. het polisnummer; en\n\nc. de naam en het adres van de schaderegelaar van de verzekeraar, bedoeld onder a.\n\n1 Indien een benadeelde er rechtmatig belang bij heeft, deelt het Informatiecentrum\n hem naam en adres van de bezitter, van degene, op wiens naam het motorrijtuig in het\n kentekenregister is ingeschreven of van de houder van het motorrijtuig mee. Het Informatiecentrum\n informeert daartoe in het bijzonder bij:\n\na. de verzekeraar; of\n\nb. de Dienst Wegverkeer.\n\n2 Indien voor het motorrijtuig de afwijking geldt van artikel\u00a05, eerste lid, van de\n richtlijn deelt het Informatiecentrum de benadeelde de naam mee van de autoriteit\n of de instantie die overeenkomstig artikel\u00a05, eerste lid, derde alinea, van de richtlijn\n is belast met de schadevergoeding aan de benadeelden, indien de procedure van artikel\u00a02,\n onderdeel\u00a0a, van de richtlijn niet van toepassing is.\n\n3 Indien voor het motorrijtuig de afwijking geldt van artikel\u00a05, tweede lid, van de\n richtlijn deelt het Informatiecentrum de benadeelde de naam mee van de instantie waaronder\n het motorrijtuig ressorteert in de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald.\n\nHet Informatiecentrum werkt samen met de informatiecentra die in de andere lidstaten\n zijn aangewezen. Ten aanzien van motorrijtuigen die vanuit een lidstaat naar een andere\n lidstaat worden verzonden, werkt het Informatiecentrum samen met de informatiecentra\n die in andere lidstaten zijn aangewezen om ervoor te zorgen de in de artikelen\u00a027f tot en met 27h bedoelde gegevens met betrekking tot deze motorrijtuigen beschikbaar zijn.\n\nVoor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:\n\na. schade: schade ten gevolge van feiten, veroorzaakt door deelneming aan het verkeer\n van motorrijtuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een andere lidstaat\n dan Nederland en die zich ofwel hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan die van\n de woonplaats van de benadeelde, ofwel in een staat buiten de Europese Unie waar een\n bureau, groep van verzekeraars of instantie werkzaam is dat onderscheidenlijk die\n overeenkomt met het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid;\n\nb. benadeelden: personen met woonplaats in Nederland die schade als bedoeld in onderdeel\n a hebben geleden, alsmede hun rechtverkrijgenden, evenwel met uitsluiting van verzekeraars,\n uitvoeringsinstellingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet\n sociale verzekeringen 1997, en andere instanties die door vergoeding van de schade\n in de rechten van deze personen zijn getreden;\n\nc. verzekeraar: de verzekeraar die in een lidstaat in het bezit is van een vergunning\n als bedoeld in artikel\u00a014 of 162 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25\u00a0november 2009 betreffende de toegang\n tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit\n II) (PbEU 2009, L\u00a0335);\n\nd. motorrijtuig: voertuig in de zin van artikel 1, onderdeel\u00a01, van de richtlijn of bij\n algemene maatregel van bestuur aangewezen motorrijtuig als bedoeld in artikel\u00a01 dat\n gewoonlijk is gestald in een bij die algemene maatregel van bestuur aangewezen lidstaat.\n\n1 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn wijzen een rechtspersoon\n met volledige rechtsbevoegdheid aan als Schadevergoedingsorgaan dat tot taak heeft\n in de gevallen, genoemd in artikel 27o, eerste lid, schade te vergoeden aan benadeelden.\n\n2 Een aanwijzing vindt slechts plaats, indien de rechtspersoon aan de volgende eisen\n voldoet:\n\na. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taak naar behoren te vervullen;\n\nb. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de\n rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde\n taak is gewaarborgd.\n\n3 Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn kunnen een aanwijzing intrekken,\n indien de rechtspersoon naar hun oordeel niet meer aan de in het tweede lid vermelde\n eisen voldoet, dan wel indien de rechtspersoon anderszins zijn taak niet meer onafhankelijk\n vervult.\n\n4 Intrekking van een aanwijzing geschiedt onder gelijktijdige voorziening door Onze\n Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn in de in het eerste lid bedoelde\n taak, waaromtrent zij nadere regels kunnen stellen.\n\n5 Een aanwijzing en een intrekking van een aanwijzing worden in de Staatscourant bekend\n gemaakt.\n\nHet Schadevergoedingsorgaan kan zijn statuten niet wijzigen, tenzij de wijziging door\n Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn is goedgekeurd.\n\n1 Het Schadevergoedingsorgaan verstrekt aan Onze Minister van Justitie en Onze Minister\n van Financi\u00ebn alle gevraagde inlichtingen omtrent de uitvoering van zijn taak.\n\n2 Het Schadevergoedingsorgaan zendt jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar\n aan Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financi\u00ebn de balans en de staat\n van baten en lasten alsmede het bestuursverslag over het betrokken boekjaar. Deze\n stukken gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgelegd door een\n accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.\n\nBij de aanwijzing, bedoeld in artikel 27k, eerste lid, wordt bepaald op welke wijze de vergoeding door het Schadevergoedingsorgaan van\n schade als bedoeld in artikel 27r, wordt bekostigd.\n\n1 Een benadeelde kan, wanneer er een burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade\n bestaat, een verzoek schadevergoeding indienen bij het Schadevergoedingsorgaan, indien:\n\na. binnen drie maanden na de datum waarop hij zijn verzoek tot schadevergoeding heeft\n ingediend bij de verzekeraar van het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt,\n of bij diens schaderegelaar in Nederland, die verzekeraar of die schaderegelaar hem\n geen met redenen omkleed antwoord op het verzoek heeft verstrekt;\n\nb. de verzekeraar heeft nagelaten om in Nederland een schaderegelaar aan te stellen;\n\nc. de verzekeraar niet kan worden ge\u00efdentificeerd binnen twee maanden na het voorvallen\n van het feit waaruit de schade is ontstaan; of\n\nd. het motorrijtuig niet kan worden ge\u00efdentificeerd.\n\n2 Een benadeelde kan geen verzoek tot schadevergoeding indienen bij het Schadevergoedingsorgaan:\n\na. in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hij zijn verzoek tot\n schadevergoeding rechtstreeks heeft ingediend bij de verzekeraar en hij binnen drie\n maanden na de indiening van het verzoek een met redenen omkleed antwoord heeft ontvangen;\n of\n\nb. indien hij rechtstreeks tegen de verzekeraar een rechtsvordering heeft ingesteld.\n\n1 Het Schadevergoedingsorgaan neemt het verzoek tot schadevergoeding in behandeling\n binnen twee maanden nadat de benadeelde het verzoek heeft ingediend.\n\n2 Het Schadevergoedingsorgaan be\u00ebindigt de behandeling van het verzoek zodra de verzekeraar\n of diens schaderegelaar in Nederland binnen de in het eerste lid genoemde periode\n van twee maanden alsnog een met redenen omkleed antwoord op het verzoek heeft gegeven.\n\nHet Schadevergoedingsorgaan stelt de navolgende partijen onmiddellijk in kennis van\n het bij hem ingediende verzoek tot schadevergoeding met de mededeling dat het verzoek\n binnen twee maanden na de indiening ervan in behandeling wordt genomen:\n\na. de verzekeraar van het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt, of diens schaderegelaar;\n\nb. het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van vestiging van de verzekeraar, bedoeld\n in onderdeel a; en\n\nc. indien deze bekend is, de persoon die de schade heeft veroorzaakt.\n\nHet Schadevergoedingsorgaan gaat slechts over tot vergoeding van schade, indien de\n benadeelde aantoont dat hij alle bekende als zodanig aansprakelijke personen en, voor\n zover de aansprakelijkheid van deze personen behoort te zijn verzekerd volgens de\n desbetreffende wetgeving van de lidstaat waar het motorrijtuig waarmee de schade is\n veroorzaakt, gewoonlijk is gestald, hun verzekeraars of hun schaderegelaars in Nederland\n tot betaling heeft aangemaand.\n\nHet Schadevergoedingsorgaan vergoedt geen schade, hoger dan de wettelijk vastgelegde\n bedragen in de lidstaat waar het feit heeft plaatsgevonden waaruit de schade is ontstaan,\n dan wel in de lidstaat waar het motorrijtuig gewoonlijk is gestald, indien in laatstbedoelde\n lidstaat de dekking hoger is.\n\n1 Na vergoeding van schade aan een benadeelde heeft het Schadevergoedingsorgaan recht\n van verhaal:\n\na. in de in artikel 27o, eerste lid, onderdelen a en b genoemde gevallen op het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van vestiging van\n de verzekeraar van het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt;\n\nb. in het in artikel 27o, eerste lid, onderdeel c genoemde geval op het nationale waarborgfonds in de lidstaat waar het motorrijtuig\n waarmee de schade is veroorzaakt gewoonlijk is gestald, dat overeenkomt met het Waarborgfonds\n Motorverkeer;\n\nc. in het in artikel 27o, eerste lid, onderdeel d genoemde geval op het nationale waarborgfonds in de lidstaat waar het feit heeft\n plaatsgevonden waaruit de schade is ontstaan, dat overeenkomt met het Waarborgfonds\n Motorverkeer;\n\nd. indien het ongeval is veroorzaakt door een motorrijtuig uit een staat buiten de Europese\n Unie, waar een bureau, groep van verzekeraars of instantie werkzaam is dat, onderscheidenlijk\n die overeenkomt met het bureau, bedoeld in artikel 2, zesde lid, en waarvan de verzekeraar binnen twee maanden na het ongeval niet kan worden ge\u00efdentificeerd,\n op het nationale waarborgfonds in de lidstaat waar het feit heeft plaatsgevonden waaruit\n de schade is ontstaan, dat overeenkomt met het Waarborgfonds Motorverkeer.\n\n2 Indien een schadevergoedingsorgaan uit een andere lidstaat een persoon in diens lidstaat\n schade heeft vergoed op basis van wetgeving die overeenkomt met artikel 27o en daarna verhaal zoekt op het Schadevergoedingsorgaan, restitueert het Schadevergoedingsorgaan\n de door het schadevergoedingsorgaan uit die andere lidstaat betaalde bedrag. Het Schadevergoedingsorgaan\n meldt de naam van de betrokken verzekeraar aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.\n\n3 Indien op het Schadevergoedingsorgaan verhaal is genomen door een schadevergoedingsorgaan\n uit een andere lidstaat, heeft het voor het betaalde bedrag verhaal op degene die\n burgerrechtelijk aansprakelijk is of op diens verzekeraar.\n\n1 De artikelen 5 tot en met 15 blijven van toepassing op een schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht met betrekking tot de schade tengevolge van een ongeval of een gebeurtenis dat heeft\n plaatsgehad voor of binnen 30 dagen na de intrekking van de vergunning dan wel de\n intrekking van een overeenkomstige vergunning indien het een verzekeraar met zetel\n in een andere lidstaat betreft, of het besluit als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht. De Algemene Termijnenwet is op deze termijn niet van toepassing.\n\n2 Degene die met een verzekeraar die niet of niet meer in het bezit is van een vergunning\n dan wel een overeenkomstige vergunning indien het een verzekeraar met zetel in een\n andere lidstaat betreft, of ten aanzien van wie een besluit is genomen als bedoeld\n in artikel 1:58, tweede lid,van de Wet op het financieel toezicht, een verzekering heeft gesloten waartoe deze wet verplicht, kan deze verzekering\n door opzegging be\u00ebindigen; de verzekeraar geeft alsdan de vooruitbetaalde premie terug\n voor het gedeelte dat evenredig is aan het op de datum van de ontvangst der opzegging\n nog niet verstreken gedeelte van de termijn, waarvoor de premie werd betaald, onder\n aftrek van een door de Nederlandsche Bank N.V. te bepalen percentage van het terug\n te betalen bedrag aan onkosten.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n1 Hij, die als bezitter, dan wel als degene op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister\n is ingeschreven, dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, een motorrijtuig op een weg doet rijden of laat staan of toelaat dat daarmede op\n een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een motorrijtuig deelneemt\n of toelaat dat daarmede wordt deelgenomen aan het verkeer zonder dat hij voor dat\n motorrijtuig een verzekering overeenkomstig deze wet heeft gesloten en in stand gehouden,\n wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede\n categorie.\n\n2 De in het vorige lid genoemde personen worden met gelijke straf gestraft, indien\n zij voor een motorrijtuig dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld\n niet een verzekering overeenkomstig deze wet hebben gesloten en in stand gehouden.\n\n3 De in het eerste lid genoemde personen zijn niet strafbaar, indien op hen de verplichting\n tot verzekering niet rust.\n\n4 De bestuurder van een motorrijtuig die daarmede op een weg rijdt of staat of buiten\n een weg met een motorrijtuig deelneemt aan het verkeer zonder dat er voor dat motorrijtuig\n een verzekering overeenkomstig deze wet is gesloten en in stand gehouden, wordt gestraft\n met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.\n\n5 De in het vorige lid bedoelde bestuurder is niet strafbaar indien:\n\na. met betrekking tot het motorrijtuig vrijstelling van de verplichting tot verzekering\n is verleend en een geldig bewijs van die vrijstelling is uitgereikt;\n\nb. een in artikel 2, zesde lid, bedoeld bureau, groep van verzekeraars of buitenlandse instantie de verplichting\n op zich heeft genomen de door het motorrijtuig veroorzaakte schade overeenkomstig\n de bepalingen van deze wet te vergoeden.\n\n6 Bij veroordeling wegens een strafbaar feit, omschreven in het eerste, tweede of vierde\n lid, kan de schuldige de bevoegdheid worden ontzegd motorrijtuigen te besturen voor\n de tijd van ten hoogste \u00e9\u00e9n jaar en ingeval tijdens het plegen van het strafbare feit\n nog geen vijf jaar zijn verlopen na het einde van de tijdsduur, waarvoor bij een vroegere\n onherroepelijke veroordeling de schuldige de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen\n is ontzegd, voor de tijd van ten hoogste vijf jaren. Met een veroordeling wordt een\n strafbeschikking gelijkgesteld. Onder vroegere onherroepelijke veroordeling wordt\n mede verstaan een vroegere onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een\n andere lidstaat van de Europese Unie. Overigens zijn de bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994, betreffende de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen\n te besturen van overeenkomstige toepassing.\n\n7 Bij veroordeling wegens een strafbaar feit, omschreven in het eerste, tweede of vierde\n lid, kan de rechter tevens de schuldige de bijkomende straf van betaling van een bedrag\n van ten hoogste \u20ac\u00a02.723 aan het Waarborgfonds Motorverkeer opleggen. Artikel\u00a024a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen\u00a06:4:2 en 6:4:7 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n8 De in het vorige lid bedoelde bijkomende straf wordt ten uitvoer gelegd met overeenkomstige\n toepassing van de artikelen\u00a06:1:1, 6:1:2, 6:4:1, 6:4:3, 6:4:5, 6:4:6 en 6:4:8 van het Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie draagt er zorg voor, dat de ge\u00efnde bedragen tegen kwijting\n aan het Waarborgfonds Motorverkeer worden uitgekeerd.\n\nOp de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in deze wet\n strafbaar gestelde feiten is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht het rijtuig\n te doen stilhouden en indien hij ingevolge artikel 14 eerste lid, artikel 17 tweede lid of artikel 19 eerste lid een document bij zich moet hebben, dit behoorlijk ter inzage af te geven.\n\nDe houder van een bewijs als bedoeld in artikel 19 eerste lid is verplicht dit, wanneer het ongeldig is geworden, op eerste aanmaning bij het bevoegde\n gezag in te leveren.\n\nHandelen in strijd met de artikelen 31 en 32 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van de tweede\n categorie.\n\n1 Indien uit het door de Dienst Wegverkeer aangehouden register niet blijkt dat ten\n aanzien van een motorrijtuig met betrekking waartoe gedurende een bepaald tijdvak\n een verplichting tot verzekering bestaat of heeft bestaan, gedurende dat tijdvak is\n voldaan aan de verzekeringsplicht uit hoofde van deze wet, kan een ambtenaar als bedoeld\n in artikel 37 van degene, op wiens naam dat motorrijtuig in het kentekenregister is ingeschreven,\n vorderen dat hij aantoont dat niettemin aan de verzekeringsplicht gedurende dat tijdvak\n voldaan is.\n\n2 Degene tot wie de vordering is gericht, kan daaraan voldoen door binnen een nader\n door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar te bepalen termijn, welke echter niet\n korter mag zijn dan veertien dagen, een van een verzekeraar afkomstig geschrift op\n een hem opgegeven plaats ter inzage te verstrekken. Uit het geschrift moet blijken\n dat gedurende het tijdvak de aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding\n kan geven, was gedekt door een verzekering overeenkomstig deze wet. De verzekeraar\n is gehouden een zodanig geschrift af te geven zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval\n binnen tien dagen, nadat hem een daartoe strekkend verzoek heeft bereikt.\n\n3 Degene die niet aan de in het eerste lid bedoelde vordering voldoet, wordt gestraft\n met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.\n Het zesde tot en met het achtste lid van artikel 30 zijn van overeenkomstige toepassing.\n\nOvertreding van het bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor\n zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, wordt gestraft\n met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van de tweede categorie.\n\nDe bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.\n\nMet de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in dit hoofdstuk, zijn, behalve\n de ambtenaren bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren, die krachtens artikel 159 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangewezen tot opsporing van strafbare feiten.\n\n1 Voor de uitvoering van deze wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n nadere regelen worden gesteld.\n\n2 Inlichtingen omtrent de nakoming van de verplichting tot verzekering worden op aanvraag\n en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor\n door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verstrekt. Bij algemene maatregel\n van bestuur wordt vastgesteld wie tot betaling van het tarief is gehouden. Artikel 4q, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\nDe bepalingen van deze wet treden in werking op door Ons te bepalen tijdstippen.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 30 mei 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Financi\u00ebn a.i.,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002415/

wetten.nl - Regeling - Visserijwet 1963 - BWBR0002416

{"title": "wetten.nl - Regeling - Visserijwet 1963 - BWBR0002416", "content": "Wet van 30 mei 1963, houdende nieuwe regelen omtrent de visserij\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wetgeving op het gebied\n van de visserij aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Voor het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:\n\na. \"Onze Minister\": Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;\n\nb. \"De Kamer\": de Kamer voor de Binnenvisserij bedoeld in artikel 45;\n\nc. \"de rechthebbende op het visrecht\": de gerechtigde tot vissen uit welken hoofde ook,\n behalve de houder van een schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of van een schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 21, tweede lid.\n\n2 Voor het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder \"vis\":\n\na. vissen van de door Onze Minister aangewezen soorten en delen van deze vissen;\n\nb. schaal- en schelpdieren van de door Onze Minister aangewezen soorten, delen van deze\n dieren, alsmede zeesterren en zee- of koraalmos;\n\nc. kuit en broed van de onder a bedoelde vissen;\n\nd. broed en zaad van de onder b bedoelde schaal- en schelpdieren.\n\n3 Voor het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder \"vissen\":\n\na. het te water brengen, te water hebben, lichten of ophalen van vistuigen alsmede het\n op enigerlei andere wijze pogen om vis uit het water te bemachtigen;\n\nb. het uitzetten en uitzaaien van vis als bedoeld in het tweede lid.\n\n4 Voor het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:\n\na. \"visserijzone\": zone bestaand uit de territoriale zee van Nederland, vastgesteld bij\n artikel 1 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, voorzover deze betrekking\n heeft op het Europese deel van Nederland;\n\nb. \"zeevisserij\": het vissen in zee, met inbegrip van het vissen in de visserijzone en\n in daaraangrenzende, bij algemene maatregel van bestuur als zeegebied aangewezen wateren;\n\nc. \"kustvisserij\": het vissen in de bij algemene maatregel van bestuur als kustwater\n aangewezen wateren;\n\nd. \"binnenvisserij\": het vissen in de overige wateren van Nederland.\n\n5 Voor het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:\n\n\"hengel\": het vistuig bestaande uit een roede - al dan niet voorzien van een opwindmechanisme\n - een lijn of snoer - al dan niet voorzien van \u00e9\u00e9n of meer dobbers - en ten hoogste\n drie een-, twee- of drietandige haken;\n\n\"peur\": het vistuig, bestaande uit een al dan niet aan een roede verbonden lijn of\n snoer zonder haak of haken waaraan een hoeveelheid wormen is bevestigd.\n\n6 De in het tweede lid bedoelde aanwijzing geschiedt bij ministeri\u00eble regeling.\n\n[Vervallen per 01-01-2015]\n\n[Vervallen per 01-01-2015]\n\n1 Het is verboden vis van een kleinere afmeting dan bij of krachtens algemene maatregel\n van bestuur voor die vissoort bepaald, voorhanden of in voorraad te hebben, aan te\n voeren, te vervoeren, te koop aan te bieden, te vervreemden, af te leveren, te bewerken\n of te verwerken.\n\n2 Het is verboden vis gedurende een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n te bepalen tijdvak, dat voor verschillende vissoorten verschillend kan worden vastgesteld,\n voorhanden of in voorraad te hebben, aan te voeren, te vervoeren, te koop aan te bieden,\n te vervreemden, af te leveren, te bewerken of te verwerken.\n\n3 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n4 Het bepaalde bij het eerste en het tweede lid vindt geen toepassing in de bij of\n krachtens de aldaar bedoelde algemene maatregelen van bestuur te bepalen gevallen.\n\n1 Onze Minister is bevoegd ter voorkoming of bestrijding van ziekte onder de vis, regelen\n te stellen ten aanzien van het uitoefenen van de visserij.\n\n2 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder vis mede begrepen de vissen, schaal-\n en schelpdieren van andere dan de overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aangewezen soorten.\n\n1 Het is verboden vis te bedwelmen, te verwonden of te doden met bij ministeri\u00eble regeling\n aan te wijzen middelen.\n\n2 \n \n [Red: Vervallen.]\n\n3 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.\n Deze ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Hij kan aan zodanige ontheffing\n voorschriften verbinden.\n\nBij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende\n het registreren van en het voeren van lettertekens en nummers door vissersvaartuigen,\n welke bedrijfsmatig worden gebruikt voor de zeevisserij, de kustvisserij, de visserij\n op het IJsselmeer en andere bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen wateren.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van op grond\n van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties\n opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regelen worden gesteld in het belang\n van de visserij.\n\n2 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid,\n kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar\n bedoelde regelen.\n\n3 De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen mede inhouden het opleggen van\n een verplichting aan hen die vis van een aanvoerder betrekken en hen, die hun bemiddeling\n verlenen bij het veilen van vis tot het voeren van een administratie en tot het doen\n van opgave aan een bij die voorschriften aangewezen autoriteit van de hoeveelheden\n vis door hen van een aanvoerder betrokken onderscheidenlijk aan hen ter veiling aangeboden.\n\n1 In het belang van de visserij in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder b, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld, die\n kunnen strekken tot instandhouding dan wel uitbreiding van de visvoorraden in die\n wateren onderscheidenlijk tot een beperking van de vangstcapaciteit. Bij het stellen\n van zodanige regelen kan mede rekening worden gehouden met de belangen van de natuurbescherming.\n\n2 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid,\n kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar\n bedoelde regelen.\n\n3 De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen mede inhouden het opleggen van\n een verplichting aan hen, die vis van een aanvoerder betrekken en hen, die hun bemiddeling\n verlenen bij het veilen van vis tot het voeren van een administratie en tot het doen\n van opgave aan een bij die voorschriften aangewezen autoriteit van de hoeveelheden\n vis door hen van een aanvoerder betrokken onderscheidenlijk aan hen ter veiling aangeboden.\n\n4 Een krachtens het eerste lid vastgestelde maatregel wordt, indien deze regelen stelt\n met betrekking tot beperking van de vangstcapaciteit, aan beide Kamers der Staten-Generaal\n overgelegd. De maatregel kan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken in werking\n treden, tenzij binnen die termijn door ten minste een vijfde van het grondwettelijk\n aantal leden van \u00e9\u00e9n der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in de maatregel\n te regelen onderwerp bij de wet zal worden geregeld. Indien zodanige wens te kennen\n is gegeven, dienen Wij zo spoedig mogelijk een desbetreffend wetsvoorstel in.\n\n5 Onze Minister kan, indien hij overweegt een voordracht te doen tot vaststelling,\n wijziging of intrekking van een maatregel als bedoeld in het vierde lid en naar zijn\n oordeel de goede werking van de desbetreffende maatregel een onmiddellijke voorziening\n eist, overeenkomstig de in overweging zijnde maatregel regelen stellen, en in het\n bestaande besluit vervatte regelen buiten werking stellen. Het tweede en derde lid\n zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n6 Een regeling getroffen op grond van het vijfde lid blijft, behoudens eerdere intrekking,\n van kracht totdat de in het vierde lid bedoelde maatregel in werking treedt, doch\n uiterlijk tot acht maanden na de inwerkingtreding van de regeling. In het geval dat\n ingevolge het bepaalde in het vierde lid, het in de maatregel te regelen onderwerp\n bij de wet wordt geregeld, blijft de regeling van kracht totdat de wet in werking\n treedt danwel totdat het voorstel van wet wordt ingetrokken of een van beide kamers\n tot niet-aanneming daarvan besluit.\n\n1 Het is verboden met vreemde vissersvaartuigen de visserij uit te oefenen in de wateren,\n gelegen binnen de visserijzone.\n\n2 Het verbod geldt niet indien en voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur\n wordt bepaald dan wel uit internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke\n organisaties voortvloeit.\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\n1 Het is verboden in een water, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c , te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water.\n\n2 Het verbod van het eerste lid geldt niet:\n\na. voor hem, die voorzien is van een schriftelijke toestemming van de rechthebbende,\n geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend;\n\nb. voor hem, die de rechthebbende op het visrecht of de houder der schriftelijke toestemming\n behulpzaam is bij het vissen met een vistuig, dat niet door \u00e9\u00e9n persoon kan worden\n bediend;\n\nc. indien en voor zover het Rijk de rechthebbende op het visrecht is, behoudens in de\n gevallen bij algemene maatregel van bestuur bepaald;\n\nd. voor hem, die vist met ten hoogste twee hengels.\n\n1 Voor de geldigheid van een schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 7, is vereist, dat deze in duidelijk leesbaar en niet door vegen uit te wissen schrift\n ten minste vermeldt: de naam, de voorletters en de woonplaats van de rechthebbende\n op het visrecht en van de houder, de geboortedatum van de houder, de omschrijving\n van het water en de visserij, waarvoor zij geldt, de dagtekening en de geldigheidsduur.\n\n2 De geldigheidsduur van een schriftelijke toestemming eindigt in ieder geval na verloop\n van drie jaren na de dagtekening der schriftelijke toestemming.\n\n1 In het belang van de visserij in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld, die\n kunnen strekken tot instandhouding dan wel uitbreiding van de visvoorraden in die\n wateren onderscheidenlijk tot een beperking van de vangstcapaciteit.\n\n2 Bij het stellen van regelen als bedoeld in het eerste lid, wordt mede rekening gehouden\n met de belangen van de natuurbescherming.\n\n3 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid,\n kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar\n bedoelde regelen.\n\n4 De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen mede inhouden het opleggen van\n een verplichting aan hen, die vis van een aanvoerder betrekken en hen, die hun bemiddeling\n verlenen bij het veilen van vis tot het voeren van een administratie en tot het doen\n van opgave aan een bij die voorschriften aangewezen autoriteit van de hoeveelheden\n vis door hen van een aanvoerder betrokken onderscheidenlijk aan hen ter veiling aangeboden.\n\n5 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel\n van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, wordt Ons niet gedaan, dan nadat Onze\n Minister met naar het oordeel van Onze Minister daarvoor in aanmerking komende organisaties\n van sportvissers overleg heeft gepleegd.\n\n6 Een krachtens het eerste lid vastgestelde maatregel wordt, indien deze regelen stelt\n met betrekking tot beperking van de vangstcapaciteit, aan beide Kamers der Staten-Generaal\n overgelegd. De maatregel kan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken in werking\n treden, tenzij binnen die termijn door ten minste een vijfde van het grondwettelijk\n aantal leden van \u00e9\u00e9n der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in de maatregel\n te regelen onderwerp bij de wet zal worden geregeld. Indien zodanige wens te kennen\n is gegeven, dienen Wij zo spoedig mogelijk een desbetreffend wetsvoorstel in.\n\n7 Onze Minister kan, indien hij overweegt een voordracht te doen tot vaststelling,\n wijziging of intrekking van een maatregel als bedoeld in het zesde lid en naar zijn\n oordeel de goede werking van de desbetreffende maatregel een onmiddellijke voorziening\n eist, overeenkomstig de in overweging zijnde maatregel regelen stellen, en in het\n bestaande besluit vervatte regelen buiten werking stellen. Het tweede en derde lid\n zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n8 Een regeling getroffen op grond van het zevende lid blijft, behoudens eerdere intrekking,\n van kracht totdat de in het zesde lid bedoelde maatregel in werking treedt, doch uiterlijk\n tot acht maanden na de inwerkingtreding van de regeling. In het geval dat ingevolge\n het bepaalde in het zesde lid, het in de maatregel te regelen onderwerp bij de wet\n wordt geregeld, blijft de regeling van kracht totdat de wet in werking treedt danwel\n totdat het voorstel van wet wordt ingetrokken of een van beide kamers tot niet-aanneming\n daarvan besluit.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\n[Vervallen per 26-07-1995]\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\n[Vervallen per 01-03-1995]\n\n[Vervallen per 01-06-1985]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het vissen\n in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, regelen worden gesteld:\n\na. in het belang van de visserij in die wateren, de doelmatigheid daaronder begrepen,\n of\n\nb. ter voorkoming van schade voor de volksgezondheid bij consumptie van de in die wateren\n voorkomende vis als gevolg van het gebruik van bepaalde vang- of lokmethoden.\n\n2 Bij het stellen van regelen als bedoeld in het eerste lid wordt mede rekening gehouden\n met:\n\na. de belangen van de natuurbescherming, en\n\nb. de invloed van het gebruik van bepaalde vang- of lokmethoden op het welzijn van de\n in de in het eerste lid bedoelde wateren voorkomende vis.\n\n3 Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid kunnen mede voorschriften\n worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar bedoelde regelen.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Het is verboden in een water als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder d, op het visrecht waarvan een ander de rechthebbende is, vis uit te zetten, zonder\n in het bezit te zijn van een schriftelijke toestemming van de rechthebbende.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder vis mede begrepen vissen, schaal-\n en schelpdieren en kuit, broed en zaad van vissen en schaal- en schelpdieren, die\n niet krachtens artikel 1, tweede lid, zijn aangewezen.\n\n3 Een schriftelijke toestemming als bedoeld in het eerste lid, is duidelijk leesbaar\n en in niet uit te wissen schrift gesteld en vermeldt ten minste: de naam, de voorletters\n en de woonplaats van de rechthebbende op het visrecht en van de houder, de geboortedatum\n van de houder, de omschrijving van het water, de vissoort en de periode, waarvoor\n zij geldt en de dagtekening.\n\n[Vervallen per 01-06-1985]\n\n[Vervallen per 01-06-1985]\n\n[Vervallen per 01-06-1985]\n\n1 Behoudens indien het betreft het uitzetten van vis, is het verboden in een water als\n bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water.\n\n2 Het verbod in het eerste lid geldt niet:\n\na. voor hem, die voorzien is van een schriftelijke toestemming van de rechthebbende,\n geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend;\n\nb. voor hem die de rechthebbende op het visrecht of de houder van de schriftelijke toestemming\n behulpzaam is bij het vissen met een vistuig, dat niet door \u00e9\u00e9n persoon kan worden\n bediend;\n\nc. voor het vissen met een hengel door personen onder de veertien jaar die vissen onder\n begeleiding van een volwassene die voorzien is van de in onderdeel a bedoelde schriftelijke\n toestemming, of die vissen in het kader van een door de betreffende rechthebbende\n op het visrecht georganiseerd evenement;\n\nd. voor het vissen in een binnen een afgesloten erf gelegen viswater, dat geen voor het\n doorlaten van vis geschikte verbinding met andere wateren bezit dan wel in een viskwekerij,\n die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regelen.\n\n1 Schriftelijke toestemmingen, als bedoeld in artikel 21, mogen slechts worden verleend met goedkeuring van de Kamer.\n\n2 Indien een doelmatig bevissen van het water, waarop de aanvrage tot het verkrijgen\n van goedkeuring betrekking heeft, dan wel van het complex van wateren, waartoe dat\n water behoort, door de voorgenomen uitreiking van schriftelijke toestemmingen zou\n worden belemmerd, wijst de Kamer de aanvrage af, dan wel verbindt zij aan de goedkeuring\n voorschriften, met dien verstande dat deze voorschriften slechts kunnen betreffen\n het aantal schriftelijke toestemmingen, dat ten hoogste mag worden uitgereikt, de\n aard van het vistuig, voor het gebruik waarvan uitsluitend schriftelijke goedkeuring\n mag worden verleend en de geldigheidsduur der schriftelijke toestemmingen.\n\n3 De Kamer kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden ter verzekering van de bij\n de voorgenomen uitreiking betrokken belangen van derden.\n\n4 De Kamer kan de geldigheid van de goedkeuring tot een door haar te bepalen tijdvak\n beperken.\n\n5 De Kamer kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden betreffende de voor het genot\n der schriftelijke toestemmingen ten hoogste te berekenen vergoedingen.\n\n6 Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van:\n\na. het verlenen van schriftelijke toestemmingen voor het vissen met een of meer hengels\n of een of meer peuren;\n\nb. het verlenen van schriftelijke toestemmingen voor het vissen in het IJsselmeer en\n andere bij ministeri\u00eble regeling aan te wijzen wateren of complexen van wateren;\n\nc. het verlenen van schriftelijke toestemmingen door een op grond van artikel 35 door Onze Minister aangewezen openbaar lichaam.\n\n1 Voor de geldigheid van een schriftelijke toestemming is vereist:\n\na. dat deze in duidelijk leesbaar en niet uit te wissen schrift ten minste vermeldt:\n de naam, de voorletters en de woonplaats van de rechthebbende op het visrecht en van\n de houder, de geboortedatum van de houder, de omschrijving van het water en de visserij\n waarvoor zij geldt, de dagtekening, de geldigheidsduur en de voor het genot der schriftelijke\n toestemming berekende vergoeding;\n\nb. dat het stuk, waarop de schriftelijke toestemming is gesteld, door of vanwege de Kamer\n is gewaarmerkt.\n\n2 Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet:\n\na. voor schriftelijke toestemmingen, welke ingevolge het bepaalde in artikel 22, zesde lid, zonder goedkeuring van de Kamer mogen worden verleend;\n\nb. voor schriftelijke toestemmingen uitgereikt door openbare lichamen.\n\n3 De waarmerking, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts geweigerd:\n\na. indien geen goedkeuring tot uitreiking der schriftelijke goedkeuring is verleend dan\n wel het tijdvak tot hetwelk de geldigheid van de goedkeuring is beperkt, is verstreken;\n\nb. indien het verlenen van de schriftelijke goedkeuring in strijd is met de aan de goedkeuring\n verbonden voorschriften;\n\nc. indien een of meer der in het eerste lid, onder a, bedoelde gegevens, met uitzondering\n van de gegevens betreffende de houder en de dagtekening der schriftelijke goedkeuring,\n ontbreken.\n\n4 De geldigheidsduur van een schriftelijke toestemming eindigt in ieder geval na verloop\n van drie jaren na de dagtekening der schriftelijke toestemming.\n\n5 Het eerste lid, onderdeel a, is op een schriftelijke toestemming voor het vissen met\n een of meer hengels niet van toepassing voor zover degene die de schriftelijke toestemming\n heeft verleend de gegevens, bedoeld in dat lid, elektronisch beschikbaar heeft gesteld\n en de houder deze aldus beschikbaar gestelde gegevens op eerste vordering van een\n opsporingsambtenaar kan tonen.\n\nDe bepalingen van deze paragraaf gelden niet voor de visserij in het IJsselmeer, in\n wateren als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d en in andere bij ministeri\u00eble regeling aan te wijzen wateren of complexen van wateren.\n\n1 Elke overeenkomst van huur en verhuur van visrecht van enig water, zomede elke overeenkomst\n tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst, moet schriftelijk worden aangegaan.\n\n2 Indien de overeenkomst niet schriftelijk is aangegaan, kan de meest gerede partij\n bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het viswater of\n het grootste gedeelte daarvan gelegen is, de schriftelijke vastlegging daarvan vorderen.\n\n3 Tegen het vonnis van de kantonrechter staat geen hogere voorziening open.\n\n4 De griffier van de rechtbank zendt binnen veertien dagen na de uitspraak, waarbij\n de overeenkomst schriftelijk is vastgelegd, drie gewaarmerkte afschriften van het\n vonnis aan de Kamer.\n\n1 Overeenkomsten, als bedoeld in het vorige artikel, met inbegrip van die, welke ingevolge\n het bepaalde in het tweede lid van dat artikel schriftelijk zijn vastgelegd, behoeven\n de goedkeuring van de Kamer.\n\n2 Het bepaalde in het vorige lid geldt niet voor overeenkomsten, welke zijn aangegaan\n door een op grond van artikel 35 door Onze Minister aangewezen openbaar lichaam.\n\nHet is de huurder van visrecht verboden de visserij uit te oefenen in het water, waarvan\n hij visrecht heeft gehuurd, zonder te zijn voorzien van een schriftelijke overeenkomst\n van huur en verhuur van dat visrecht welke in de gevallen, waarin ingevolge deze wet\n de goedkeuring is vereist, door de Kamer is goedgekeurd.\n\n1 De overeenkomst van huur en verhuur van visrecht geldt voor de tijd van zes jaren.\n\n2 Een huurovereenkomst kan in bijzondere omstandigheden voor een langere of kortere\n duur worden aangegaan, mits een bepaalde datum van be\u00ebindiging is vastgesteld.\n\n1 De Kamer keurt de overeenkomst van huur en verhuur van visrecht goed, tenzij:\n\na. een doelmatig bevissen van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft, dan\n wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de overeenkomst zou\n worden belemmerd;\n\nb. de overeenkomst in strijd is met het bepaalde bij een ministeri\u00eble regeling, als bedoeld\n in artikel 35;\n\nc. de prestaties, waartoe partijen zich hebben verbonden kennelijk onevenredig zijn;\n\nd. de overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd dan wel is aangegaan voor een langere\n of kortere duur dan 6 jaren zonder dat bijzondere omstandigheden zulks rechtvaardigen.\n\n2 De Kamer kan aan een goedkeuring voorschriften verbinden ter verzekering van de bij\n de uitoefening van het visrecht betrokken belangen van derden.\n\n3 Voor de geldigheid van bepalingen, welke in strijd met de wet zijn, kan op de goedkeuring\n van de overeenkomst door de Kamer geen beroep worden gedaan.\n\n4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien\n van de overeenkomst tot wijziging of aanvulling van een overeenkomst van huur en verhuur\n van visrecht.\n\n1 Indien de Kamer haar goedkeuring aan een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht\n of aan een overeenkomst tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst zou\n moeten onthouden, wijzigt zij de overeenkomst op het punt of de punten, welke in verband\n met het bepaalde in artikel 29, eerste lid, de goedkeuring verhinderen of verklaart zij haar nietig.\n\nUit een door de Kamer op de overeenkomst geplaatste aantekening moet blijken, dat\n de overeenkomst door de Kamer is gewijzigd.\n\n2 De door de Kamer gewijzigde overeenkomst geldt als een tussen partijen aangegane\n en goedgekeurde overeenkomst. In geval van wijziging alsmede in geval van nietigverklaring\n regelt de Kamer zo nodig de gevolgen.\n\n1 Zij die voornemens zijn met elkaar een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht\n dan wel een overeenkomst tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst aan\n te gaan, zijn bevoegd een ontwerp-overeenkomst ter goedkeuring aan de Kamer in te\n zenden.\n\n2 De Kamer beoordeelt de ontwerp-overeenkomst met toepassing van artikel 29, eerste lid; zij kan haar goedkeuring afhankelijk stellen van wijzigingen, welke zij in verband\n met het bepaalde in dat artikel nodig oordeelt.\n\n3 Indien binnen twee maanden, nadat de Kamer een ontwerp-overeenkomst heeft goedgekeurd,\n een overeenkomst wordt ingezonden, welke gelijk is aan de ontwerp-overeenkomst, zoals\n deze werd goedgekeurd, is de Kamer tot goedkeuring gehouden.\n\n4 Op het verzoek tot goedkeuring van het ontwerp van een overeenkomst van huur en verhuur\n van visrecht kan niet meer worden beslist nadat de daarin als huurder genoemde persoon\n als zodanig op het viswater is toegelaten.\n\n1 Het is verboden in verband met een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht enig\n ander voordeel te bedingen of aan te nemen dan in de door de Kamer goedgekeurde overeenkomst\n is opgenomen.\n\n2 Indien enig ander voordeel is aangenomen dan in de door de Kamer goedgekeurde overeenkomst\n is opgenomen, behoudt de goedgekeurde overeenkomst haar rechtskracht.\n\n1 Een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voor zover aangegaan voor een periode\n van zes jaren, wordt van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij:\n\na. de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan\n de huurder een nieuwe overeenkomst van huur en verhuur van visrecht heeft aangeboden\n of aan hem schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur\n van het visrecht niet te willen voortzetten, of\n\nb. de huurder, indien door de verhuurder geen toepassing is gegeven aan onderdeel a,\n voor het einde van de lopende overeenkomst aan de verhuurder schriftelijk te kennen\n heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen\n voortzetten.\n\n2 Tenzij de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht is aangegaan voor een\n jaar of een periode korter dan een jaar, kan de huurder de Kamer verzoeken de lopende\n overeenkomst te verlengen:\n\na. indien de verhuurder hem een nieuwe overeenkomst heeft aangeboden waarmee hij zich\n niet kan verenigen;\n\nb. indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen voortzetten,\n of\n\nc. in het geval die overeenkomst is aangegaan voor een andere tijdsduur dan zes jaren.\n\nDit verzoek wordt ten minste een half jaar v\u00f3\u00f3r het einde van de lopende overeenkomst\n gedaan.\n\n3 Een verzoek als bedoeld in het tweede lid kan worden beperkt tot een gedeelte van\n het visrecht, waarop de overeenkomst betrekking heeft.\n\n4 De Kamer beslist naar billijkheid, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de\n volgende leden.\n\n5 De Kamer wijst het verzoek in ieder geval af indien de verhuurder de overeenkomst\n niet wil voortzetten wegens de omstandigheid dat de huurder voor het einde van de\n lopende overeenkomst de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of zal bereiken.\n\n6 Indien een doelmatige bevissing van het water, waarop de overeenkomst betrekking\n heeft dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de toewijzing\n van het verzoek zou worden belemmerd, wijst de Kamer het verzoek af dan wel beperkt\n zij de verlenging tot een gedeelte van het visrecht.\n\n7 Indien en voor zover de Kamer het verzoek toewijst, stelt zij de duur vast voor welke\n de verlenging zal gelden en welke ten hoogste zes jaren zal bedragen.\n\n8 Ingeval de verlenging tot een gedeelte van het visrecht wordt beperkt, stelt de Kamer\n de prestatie van de huurder vast.\n\n9 Indien de Kamer een niet overeenkomstig het bepaalde in het derde lid beperkt verzoek\n tot verlenging toewijst, kan zij, indien daartoe naar haar oordeel aanleiding bestaat,\n de prestatie van de huurder herzien.\n\n10 Indien de Kamer het verzoek geheel of onder beperkingen toewijst, kan zij de overeenkomst\n wijzigen of aan haar besluit voorschriften verbinden ter verzekering van de belangen\n van de verhuurder of van de bij de uitoefening van het visrecht betrokken visserijbelangen\n van derden. Alsdan is artikel 30, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.\n\nNa het overlijden van de huurder loopt de overeenkomst met de gezamenlijke erfgenamen\n door tot het einde van het eerstvolgende huurjaar, behoudens eerdere be\u00ebindiging uit\n anderen hoofde. Is de nalatenschap ingevolge artikel 13 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek verdeeld, dan loopt de overeenkomst gedurende de in de eerste zin bedoelde termijn\n met de echtgenoot of geregistreerde partner van de erflater door.\n\nIndien binnen enig gebied de versnippering van de eigendom van de grond onder het\n viswater of van het visrecht een doelmatig bevissen van het water belemmert, kan Onze\n Minister, de Kamer gehoord, bij regeling bepalen, dat verhuur van het visrecht op\n dat water uitsluitend kan geschieden aan en vervolgens door een openbaar lichaam,\n door Onze Minister aangewezen in overeenstemming met dat lichaam.\n\n1 De bepalingen van deze paragraaf vinden overeenkomstige toepassing op overeenkomsten,\n waardoor of krachtens welke tegen een prestatie ineens of in termijnen beperkte genotsrechten\n voor 25 jaar of korter dan wel voor onbepaalde tijd op de grond onder het viswater\n worden gevestigd.\n\nIn geval van beperkte genotsrechten voor onbepaalde tijd blijft de overeenkomstige\n toepassing van bepalingen van deze paragraaf beperkt tot 25 jaar na de vestiging.\n\n2 De bepalingen, die voor het beperkte genotsrecht gelden vinden slechts toepassing\n voor zover zij niet in strijd zijn met bepalingen van deze paragraaf.\n\n[Vervallen per 01-01-1994]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-06-1985]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\n[Vervallen per 01-01-2007]\n\nEr is een Kamer voor de Binnenvisserij. De Kamer heeft haar zetel te 's-Gravenhage.\n\n1 De Kamer bestaat uit een voorzitter en ten minste zes en ten hoogste negen leden.\n Zij wordt bijgestaan door een secretaris.\n\n2 Er kunnen een plaatsvervangende voorzitter en een of meer plaatsvervangende secretarissen\n worden benoemd.\n\n3 Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en van de plaatsvervangende voorzitter\n treedt het oudste lid als waarnemend voorzitter op.\n\n1 Wij benoemen en ontslaan de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden,\n de secretaris alsmede de plaatsvervangende secretarissen.\n\n2 Van de leden wordt een derde benoemd op voordracht van de door Ons aangewezen organisaties\n van beroepsvissers en een derde op voordracht van de door Ons aangewezen organisaties\n van sportvissers. De overige leden worden benoemd op voordracht van de door Ons aangewezen\n organisaties, welke geacht kunnen worden de eigenaren van en de beperkt gerechtigden\n op de grond onder het viswater te vertegenwoordigen.\n\nDe voordrachten bevatten een dubbeltal voor ieder te benoemen lid.\n\n3 Wij bepalen het aantal leden, waarvoor elke door Ons aangewezen organisatie voordrachten\n kan indienen.\n\n4 De leden worden benoemd voor de tijd van vijf jaren. Zij zijn bij hun aftreden weer\n benoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Ons worden ontslagen.\n\n5 De in het eerste lid bedoelde personen worden voor de aanvang hunner bediening be\u00ebdigd.\n\n6 Bij het bereiken van de ouderdom van zeventig jaren wordt aan de voorzitter, de plaatsvervangende\n voorzitter en de leden ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.\n\n1 Voor benoeming tot secretaris of plaatsvervangende secretaris komt in aanmerking degene:\n\na. aan wie door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad\n Master op het gebied van het recht is verleend, of\n\nb. die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel\n meester te voeren heeft verkregen.\n\n2 De graden, het doctoraat of het recht, bedoeld in het eerste lid, moeten zijn verkregen\n op grond van het afleggen van een examen aan een opleiding in het wetenschappelijk\n onderwijs in het Nederlands burgerlijk recht, handelsrecht, staatsrecht en strafrecht.\n\n1 Onverminderd hetgeen elders is bepaald, worden de voorzitter, de plaatsvervangende\n voorzitter, de leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen ontslagen:\n\na. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom, door aanhoudende lichaamsziekte of tengevolge\n van zielsziekte;\n\nb. wanneer zij onder curatele zijn gesteld.\n\n2 Onverminderd hetgeen elders is bepaald, kunnen de in het vorige lid genoemde personen\n worden ontslagen:\n\na. bij overtreding van het bepaalde in de artikelen 50 en 51;\n\nb. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard ten aanzien van hen de schuldsaneringsregeling\n natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zij, surs\u00e9ance van betaling hebben\n verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld.\n\n3 Wanneer zich een van de omstandigheden voordoet, als bedoeld in het tweede lid, zijn\n Onze Minister van Justitie en Onze Minister bevoegd de betrokkene in de uitoefening\n van zijn ambt terstond te schorsen; de schorsing mag een termijn van drie maanden\n niet overschrijden. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.\n\n4 Wanneer tijdens de in het derde lid bedoelde schorsing het besluit tot ontslag wordt\n genomen, blijft de schorsing van kracht tot het tijdstip, waarop het ontslag ingaat.\n\n1 De in artikel 49 bedoelde personen zijn verplicht het geheim te bewaren omtrent hetgeen hun als zodanig\n bekend wordt.\n\n2 Zij mogen zich noch direct noch indirect in enig bijzonder onderhoud of gesprek inlaten\n met partijen of derzelver raadslieden, noch enige bijzondere onderrichting, memorie\n of schrifturen aannemen over enige aangelegenheid, welke aanhangig is of waarvan zij\n weten of vermoeden, dat deze aanhangig zal worden bij de Kamer.\n\n3 Zij mogen niet deelnemen aan de behandeling van zaken, waarbij zij in enig opzicht\n betrokken zijn.\n\nHet is aan de in artikel 49 bedoelde personen verboden zich te belasten met de consultatie omtrent en de verdediging\n van zaken, welke bij de Kamer of bij Ons aanhangig zijn, of waarvan zij weten of vermoeden,\n dat deze bij de Kamer of bij Ons aanhangig zullen worden.\n\n1 De Kamer heeft:\n\na. een enkelvoudige afdeling, welker werkzaamheden verricht worden door de voorzitter;\n\nb. meervoudige afdelingen, welke zodanig zijn samengesteld, dat noch het belang der beroepsvissers,\n noch dat der sportvissers, noch dat der eigenaren overheerst.\n\n2 Bij algemene maatregel van bestuur worden de inrichting van de Kamer, de be\u00ebdiging\n van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de secretaris en de\n plaatsvervangende secretarissen, alsmede de samenstelling en de werkwijze van de afdelingen\n van de Kamer nader geregeld. Bij die maatregel wordt mede bepaald welke zaken door\n de enkelvoudige afdeling, onderscheidenlijk door de meervoudige afdelingen worden\n behandeld.\n\n1 De voorzitter en de secretaris genieten een bezoldiging, welke bij algemene maatregel\n van bestuur wordt vastgesteld.\n\n2 De plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende secretarissen genieten\n een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen volgens bij algemene\n maatregel van bestuur te stellen regelen.\n\nBij ministeri\u00eble regeling wordt voor de werkzaamheden van de Kamer een tarief vastgesteld.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast\n de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.\n\n2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing\n in de Staatscourant.\n\nOnze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving\n van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Ieder die de visserij uitoefent of pleegt uit te oefenen, is verplicht op eerste vordering\n van een opsporingsambtenaar:\n\na. deze ambtenaar in de gelegenheid te stellen zijn vaartuig te betreden;\n\nb. ter inzage af te geven de op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor\n de uitoefening van de visserij vereiste bescheiden, waarvan inzage naar redelijk oordeel\n van deze ambtenaar voor de vervulling van zijn taak nodig is;\n\nc. uitstaand vistuig te lichten;\n\nd. gesloten viskaren te openen;\n\ne. anderszins de medewerking te verlenen, die deze ambtenaar voor de vervulling van zijn\n taak behoeft.\n\n2 Opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot het verrichten van de handelingen, bedoeld in\n het eerste lid, onderdelen c en d.\n\n3 Overtreding van het eerste lid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand\n of geldboete van de tweede categorie.\n\n4 De feiten strafbaar gesteld bij dit artikel worden als overtreding beschouwd.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\n1 Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2b, 2c en 17, dan wel van de voorschriften, verbonden aan op grond van de bij of krachtens die\n artikelen verleende vergunningen, ontheffingen of schriftelijke toestemmingen, wordt\n gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.\n\n2 Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 22, eerste lid, 27 en 32, eerste lid, dan wel van de voorschriften, bedoeld in artikel 22, tweede, derde en vijfde lid,\n 29, tweede lid, en 33, tiende lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een week of geldboete van de eerste\n categorie.\n\n3 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2012. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\nDe Nederlandse strafwet is mede van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland,\n\na. binnen de visserijzone schuldig maakt aan de krachtens de artikelen 3a, 4 en 5 strafbaar gestelde gedragingen;\n\nb. buiten de visserijzone schuldig maakt aan de krachtens artikel 3a strafbaar gestelde gedragingen, voorzover het betreft de overtreding van regelen\n gesteld ter uitvoering van besluiten van een regionale visserijorganisatie houdende\n beheers- en instandhoudingsmaatregelen genomen op grond van de op 4 augustus 1995\n te New York tot stand gekomen Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van\n het Verdrag van de Verenigde naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982\n die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende\n en over grote afstanden trekkende visbestanden.\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\nMet het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 55, tweede lid, 56 en 61, derde lid, zijn, behalve de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake\n douane en de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.\n\nDe in artikel 59 bedoelde ambtenaren hebben toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs\n voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang\n met behulp van de sterke arm.\n\n1 De opsporingsambtenaren zijn ter vervulling van hun taak bevoegd te vorderen, dat\n bestuurders van vervoermiddelen, met uitzondering van openbare vervoermiddelen, deze\n doen stilhouden en onderzoek toestaan van de vervoermiddelen en van de zich daarin\n bevindende voorwerpen. Zij kunnen tevens vorderen, dat de bestuurders overeenkomstig\n hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen.\n\n2 Onze Minister is bevoegd na overleg met Onze Minister van Justitie regelen te stellen\n omtrent de wijze, waarop vorderingen tot het doen stilhouden, als bedoeld in het vorige\n lid, worden gedaan.\n\n3 Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering, als bedoeld in het eerste lid, wordt\n gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.\n\n4 Het feit strafbaar gesteld bij dit artikel wordt als overtreding beschouwd.\n\nOok buiten het geval van ontdekking op heterdaad kunnen de opsporingsambtenaren voor\n inbeslagneming vatbare voorwerpen op elke plaats in beslag nemen, zomede ter inbeslagneming\n hun uitlevering vorderen.\n\n1 Ieder beding, waarbij visrecht van de eigendom van de grond onder het water wordt\n afgescheiden, is nietig.\n\n2 Waar bij het in werking treden van deze wet visrecht op wateren van anderen bestaat,\n kan het door dezen worden afgekocht, al ware het tegendeel uitdrukkelijk bedongen.\n\n3 Onze Minister is tot de in het tweede lid bedoelde afkoop bevoegd.\n\n4 Bij geschil over de afkoopprijs wordt deze door de rechtbank van het arrondissement,\n waarin de wateren zijn gelegen, na verhoor van deskundigen bepaald.\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\nDe rechten en verplichtingen, voortspruitende uit overeenkomsten van huur en verhuur\n van visrecht, welke van kracht zijn op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt,\n worden te rekenen van dat tijdstip, doch alleen voor het vervolg, beheerst door de\n bepalingen van deze wet.\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\nOvereenkomsten van huur en verhuur van visrecht voor bepaalde tijd, welke op 1 februari\n 1955 van kracht waren en welke bij het in werking treden van deze wet nog van kracht\n zijn, gelden voor de duur waarvoor zij zijn aangegaan of verlengd.\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\nDe gevolgen, welke het overlijden van de huurder ten aanzien van de overeenkomst van\n huur en verhuur van visrecht heeft, worden geregeld door het recht, geldende ten tijde\n van het overlijden.\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\n[Vervallen per 21-08-1998]\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bedragen vastgesteld welke\n verschuldigd zijn ter zake van het ingevolge deze wet uitreiken van bescheiden, alsmede\n ter zake van de krachtens de artikelen 3a, 4, 5, 9 of 16 voorgeschreven controles, verrichtingen of onderzoeken.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde bedragen worden zodanig vastgesteld dat de geraamde\n baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan\n met de werkzaamheden waarvoor het tarief wordt opgelegd, onverminderd de daaromtrent\n bij een communautaire maatregel vastgestelde verplichtingen.\n\n1 De zorg voor de archiefbescheiden van de bij de wet van 6\u00a0september 2006 tot wijziging van de Visserijwet 1963 (Stb.\u00a02006,\u00a0476) opgeheven Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij ligt\n bij Onze Minister.\n\n2 De archiefbescheiden kunnen, voor zover zij niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats,\n tijdelijk ter beschikking worden gesteld aan een door Onze Minister aan te wijzen\n rechtspersoon.\n\n3 Onze Minister stelt vast voor welk tijdvak de in het tweede lid bedoelde archiefbescheiden\n aan de rechtspersoon ter beschikking worden gesteld.\n\n4 De rechtspersoon rapporteert jaarlijks aan Onze Minister over het beheer van de ter\n beschikking gestelde archiefbescheiden. Het in de artikelen 25a en 25b van de Archiefwet 1995 bedoelde toezicht op het beheer blijft op de krachtens het tweede lid ter beschikking\n gestelde archiefbescheiden van toepassing.\n\n5 Onze Minister is te allen tijde bevoegd inzage te nemen van de terbeschikkinggestelde\n archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels\n te vorderen.\n\n6 De kosten van het beheer van de krachtens het tweede lid ter beschikking gestelde\n archiefbescheiden komen ten laste van de in dat lid bedoelde rechtspersoon.\n\n7 De overbrenging van de in de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden naar een\n rijksarchiefbewaarplaats geschiedt door Onze Minister met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van de Archiefwet 1995.\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\n[Vervallen per 01-01-2013]\n\nDeze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Zij kan worden\n aangehaald als: \"Visserijwet\", met vermelding van het jaartal van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 30 mei 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002416/

wetten.nl - Regeling - Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981 - BWBR0002417

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981 - BWBR0002417", "content": "Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op artikel 13 van het In- en uitvoerbesluit landbouwgoederen 1980, op artikel 5 van de Invoerbeschikking landen 1981 c.q. het Invoerbesluit landen 1981, op artikel 4 van de In- en uitvoerbeschikking koffie 1980 c.q. het In- en uitvoerbesluit koffie\n 1980 en op artikel 5 van de In- en uitvoerwet;\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nVoor de toepassing van het bepaalde bij deze beschikking wordt verstaan onder ambtenaar:\n een ambtenaar der invoerrechten en accijnzen, en wordt met landbouwgoederen gelijkgesteld:\n koffie.\n\n[Vervallen per 03-08-1984]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nAan de in het vorige artikel bedoelde vrijstellingen is het voorschrift verbonden,\n dat de betrokken invoer of uitvoer in overeenstemming moet zijn met de desbetreffende\n communautaire voorschriften en dat de ter zake van die invoer of uitvoer door de ambtenaar\n gegeven aanwijzingen zijn opgevolgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nIndien en voorzover een verleende voorwaardelijke vrijstelling wegens misbruik of\n niet-nakoming van de gestelde voorwaarden is vervallen ofwel daarvan is afgezien geldt\n voor de berekening van de heffing als dag van invoer met betrekking tot de ingevoerde\n goederen:\n\nde dag die als zodanig is vastgesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 7\n van de In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981, dan wel - indien sedert die\n dag het tarief van de ter zake van de invoer van het ingevoerd goed vastgestelde heffing\n is gewijzigd - de dag waarop voor het goed het hoogste tarief van kracht was dat heeft\n gegolden sedert de dag van invoer.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nBij gebreke van desbetreffende communautaire voorschriften wordt aan de vrijstelling\n het voorschrift verbonden dat de betreffende invoer of uitvoer in overeenstemming\n moet zijn met een naar het oordeel van de ambtenaar verantwoorde uitvoering van het\n bij deze beschikking bepaalde.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDeze beschikking kan worden aangehaald als: Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer\n landbouwgoederen 1981.\n\n's-Gravenhage, 26 juni 1963\n\nMinister\n\nsecretaris-generaal\n\nPatijn\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De invoer van:\n\n1. landbouwgoederen, voor persoonlijk gebruik medegevoerd door vreemde staatshoofden;\n\n2. voor officieel gebruik bestemde landbouwgoederen, ingevoerd door in Nederland geaccrediteerde\n diplomatieke zendingen en vertegenwoordigingen;\n\n3. voor officieel gebruik bestemde landbouwgoederen, geadresseerd aan of verzonden door\n internationale organisaties, overeenkomstig de ter zake gesloten internationale verdragen;\n\n4. voor persoonlijk gebruik bestemde landbouwgoederen van in Nederland hun functie uitoefenende:\n\na) diplomatieke ambtenaren, beroepsconsuls en kanselarijbeambten van vreemde nationaliteit;\n\nb) personen van vreemde nationaliteit, werkzaam bij internationale organisaties, overeenkomstig\n de ter zake gesloten internationale verdragen;\n\neen en ander voor zover deze landbouwgoederen met vrijstelling van invoerrecht worden\n toegelaten.\n\nb. De uitvoer van:\n\n1. landbouwgoederen, voor persoonlijk gebruik medegevoerd door vreemde staatshoofden;\n\n2. landbouwgoederen, verzonden door Hoofden van in Nederland geaccrediteerde diplomatieke\n zendingen en vertegenwoordigingen;\n\n3. voor officieel gebruik bestemde landbouwgoederen, uitgevoerd door de Nederlandse Regering\n ten gebruike van Nederlandse diplomaten en consuls in het buitenland;\n\n4. voor officieel gebruik bestemde landbouwgoederen, geadresseerd aan of verzonden door\n internationale organisaties, overeenkomstig de ter zake gesloten internationale verdragen;\n\n5. voor persoonlijk gebruik bestemde landbouwgoederen van in Nederland hun functie uitoefenende:\n\na) diplomatieke ambtenaren, beroepsconsuls en kanselarijbeambten van vreemde nationaliteit;\n\nb) personen van vreemde nationaliteit, werkzaam bij internationale organisaties, overeenkomstig\n de ter zake gesloten internationale verdragen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van didactisch materiaal, voor zover dit materiaal bij de invoer\n met vrijstelling van invoerrecht wordt toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van:\n\n1. bloemen, dienende tot versiering van doodkisten waarin lijken, en urnen waarin as\n van lijken worden vervoerd;\n\n2. bloemen en grafversieringen bestemd om op graven of gedenktekens te worden neergelegd\n of aangebracht, voor zover zij naar het oordeel van de ambtenaar niet als handelsgoederen\n aan te merken zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De invoer van landbouwgoederen, door daartoe ingestelde organisaties benodigd voor\n de aanleg, de inrichting of het onderhoud van militaire begraafplaatsen of gedenktekens,\n voor zover deze landbouwgoederen met vrijstelling van invoerrecht worden toegelaten.\n\nb. De wederuitvoer van de onder a bedoelde landbouwgoederen, voor zover deze tevoren door de aldaar bedoelde organisaties\n werden ingevoerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De invoer en uitvoer van geschenkzendingen bestemd voor resp. verzonden door het Nederlandsche\n Roode Kruis, de Stichting 1940\u20131945 en andere, door de ambtenaar als soortgelijk aangemerkte,\n Nederlandse instellingen, mits met de zendingen uitsluitend menslievende doeleinden\n worden nagestreefd.\n\nb. De invoer en uitvoer van andere dan de onder a bedoelde geschenkzendingen, zomede de uitvoer van toeristenzendingen, een en ander\n tot een waarde van f 750,\u2013, zulks met inachtneming van de volgende bepalingen:\n\n1. Onder geschenkzendingen worden te dezen verstaan gratis zendingen van niet-commerci\u00eble\n aard, die uitsluitend met het oog op familie- of vriendschapsbanden dan wel met liefdadige\n oogmerken plaatsvinden.\n\n2. Onder toeristenzendingen worden te dezen verstaan zendingen door of ten behoeve van\n buitenlandse toeristen van landbouwgoederen, door hen met niet-commerci\u00eble oogmerken\n hier te lande aangekocht en niet als reisbagage medegenomen.\n\n3. Bij uitvoer mogen de zendingen:\n\na) niet inhouden: bloembollen, bloem- en boomkwekerijprodukten;\n\nb) van voedings- en genotmiddelen niet meer dan 5 kg van dezelfde soort inhouden.\n\n4. Op de buitenverpakking van de zendingen moet duidelijk zijn aangegeven: \u201eGeschenkzending\u201d\n resp. \u201eToeristenzending\u201d.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van landbouwgoederen, behorende tot huwelijksuitzetten en huwelijksgeschenken,\n bestemd voor uit het buitenland komende personen, die met ingezetenen in het huwelijk\n treden resp. voor personen die naar het buitenland vertrekken of vertrokken zijn om\n in het huwelijk te treden met aldaar wonende personen, een en ander onder de navolgende\n bepalingen:\n\n1. Onder deze vrijstelling worden uitsluitend begrepen landbouwgoederen van zodanige\n aard, gezamenlijke hoeveelheid en waarde, als waarvan in verband met de maatschappelijke\n welstand der echtgenoten in redelijkheid is aan te nemen, dat zij bestemd zijn om\n deel te blijven uitmaken van de inboedel van het echtpaar.\n\n2. Voedings- en genotmiddelen worden onder deze vrijstelling slechts begrepen voor zover\n zij, wat aard en hoeveelheid aangaat, naar het oordeel van de ambtenaar vallen aan\n te merken als normale bestanddelen van een huwelijksuitzet.\n\n3. De invoer resp. uitvoer mag niet later dan 3 maanden na het sluiten van het huwelijk\n geschieden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van verhuisboedels, zulks met inachtneming van de volgende bepalingen:\n\n1. Onder deze vrijstelling worden uitsluitend begrepen landbouwgoederen, die naar het\n oordeel van de ambtenaar als tot een verhuisboedel behorende vallen aan te merken.\n\n2. Bedrijfsvoorraad valt niet onder deze vrijstelling; bij uitvoer valt ook bedrijfsuitrusting\n er buiten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De invoer van in het buitenland uit nalatenschappen verkregen landbouwgoederen, voor\n zover deze met vrijstelling van invoerrecht worden toegelaten.\n\nb. De uitvoer van landbouwgoederen, door niet-ingezetenen uit nalatenschappen verkregen;\n onder nalatenschappen worden te dezen niet begrepen handels- en bedrijfsvoorraden\n of bedrijfsinventarissen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer zomede de wederuitvoer en de\n tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van ren-\n en sportpaarden en andere dieren, een en ander benodigd voor de deelneming aan wedstrijden\n of sportmanifestaties, voor zover deze dieren met vrijstelling aan invoerrecht worden\n toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van door jagers tijdens de jacht verkregen wild.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer, zomede de wederuitvoer en\n de tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van:\n\n1. in de grensstreek gebruikte rij- en trekdieren;\n\n2. paarden en vee, door personen bij wie grenslanderijen in gebruik zijn, op grenslanderijen\n ter weide gebracht;\n\n3. paarden en vee, door personen bij wie grenslanderijen in gebruik zijn ingevoerd resp.\n uitgevoerd voor het dekken of om te worden beslagen, gewogen, gedekt of verzorgd.\n\nb. De invoer en uitvoer van:\n\n1. landbouwgoederen geteeld op grenslanderijen;\n\n2. jonge dieren, geboren uit paarden en vee als bedoeld onder a sub 2;\n\n3. melk, afkomstig van vee als bedoeld onder a sub 2;\n\n4. zaai- en pootgoed, bestemd voor grenslanderijen;\n\n5. sperma, bestemd voor de inseminatie van op grenslanderijen ter weide gebrachte runderen;\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer door reizigers van reisbagage; onder deze vrijstelling worden\n uitsluitend begrepen landbouwgoederen die naar het oordeel van de ambtenaar als reisbagage\n vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van landbouwgoederen welke in verband met hun bijzondere aard\n of bestemming geacht kunnen worden voor het handelsverkeer van geen betekenis te zijn,\n een en ander voor zover deze landbouwgoederen bij de invoer met vrijstelling van invoerrecht\n worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer, zomede de wederuitvoer en\n de tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van\n dieren, behorende tot circussen, en van het voor deze dieren bestemde voeder, hetwelk\n bij dezelfde gelegenheid wordt in- of uitgevoerd, voor zover deze dieren en dat voeder\n bij de invoer met vrijstelling van invoerrecht worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer, zomede de wederuitvoer en\n de tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van\n landbouwgoederen, bestemd voor tentoonstellingen en soortgelijke manifestaties, voor\n zover zij bij de invoer met vrijstelling van invoerrecht worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nOnder handelsmonsters worden te dezen verstaan landbouwgoederen, die naar het oordeel\n van de ambtenaar als handelsmonsters vallen aan te merken.\n\na. De invoer en uitvoer van handelsmonsters, voor zover de waarde niet meer bedraagt\n dan f 225,\u2013 per zending.\n\nb. De tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer, zomede de wederuitvoer van\n verzamelingen handelsmonsters, voor zover daarvoor bij de invoer vrijstelling van\n invoerrecht wordt verleend.\n\nc. De tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van\n verzamelingen handelsmonsters door in Nederland woonachtige handelsreizigers, fabrikanten\n en handelaren, voor zover daarvoor bij de wederinvoer vrijstelling van invoerrecht\n wordt verleend.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe wederinvoer resp. wederuitvoer van landbouwgoederen met het uitsluitende doel een\n door een vervoeronderneming bij de voorafgaande uitvoer resp. invoer gemaakte fout\n te herstellen, voor zover deze landbouwgoederen bij de invoer met vrijstelling van\n invoerrecht worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van landbouwgoederen van bijkomstige aard, waarvan ten genoegen\n van de ambtenaar wordt aannemelijk gemaakt dat zij behoren bij kort tevoren ingevoerde\n resp. uitgevoerde landbouwgoederen doch abusievelijk of ten gevolge van bijzondere\n omstandigheden niet daarbij werden gevoegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en uitvoer van voeder en vervoersbenodigdheden, in te voeren resp. uit te\n voeren dieren vergezellende, in soorten en tot hoeveelheden die naar het oordeel van\n de ambtenaar als normaal vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. de tijdelijke invoer onder voorwaarde van wederuitvoer en de wederuitvoer van provisie\n aan boord van zee- of binnenschepen en luchtvaartuigen, voor zover deze bij de invoer\n met vrijstelling van invoerrecht wordt toegelaten, zomede de invoer van zich aan boord\n van bedoelde vervoermiddelen bevindende provisie, welke kennelijk eerder is uitgevoerd.\n\nb. De invoer van provisie, door de opvarenden te gebruiken aan boord van zee- of binnenschepen\n en luchtvaartuigen tijdens het verblijf hier te lande, voor zover de aard en hoeveelheden\n naar het oordeel van de ambtenaar in overeenstemming zijn met het normaal gebruik.\n\nc. De uitvoer van provisie, zich bevindende aan boord van zee- of binnenschepen en luchtvaartuigen,\n voor zover de aard en hoeveelheden naar het oordeel van de ambtenaar in overeenstemming\n zijn met het normaal gebruik.\n\nd. De invoer en uitvoer van provisie, aanwezig in restauratierijtuigen van internationale\n treinen, voor zover de aard en hoeveelheden naar het oordeel van de ambtenaar in overeenstemming\n zijn met het normaal gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe uitvoer van provisie en andere landbouwgoederen, door of in, opdracht van binnenlandse\n rederijen of luchtvaartmaatschappijen verzonden voor gebruik aan boord van haar in\n het buitenland verkerende zee- of binnenschepen resp. luchtvaartuigen, voor zover\n de aard en hoeveelheden naar het oordeel van de ambtenaar in overeenstemming zijn\n met het normaal gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe uitvoer van door Nederlandse aannemingsmaatschappijen verzonden landbouwgoederen,\n voor gebruik in het buitenland ten behoeve van het zich aldaar bevindend personeel.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na. De invoer van zendingen tot een waarde van f 225,\u2013 zulks met inachtneming van de volgende\n bepalingen:\n\n1. De vrijstelling geldt slechts:\n\nvoor reclame-artikelen;\n\nvoor aan particulieren toegezonden goederen, voor zover deze naar het oordeel van\n de ambtenaar kunnen worden aangemerkt als niet bestemd te zijn voor wederverkoop.\n\n2. De zendingen mogen bruto niet meer wegen dan 5 kg.\n\nb. De uitvoer van zendingen tot een waarde van f 225,\u2013 zulks met inachtneming van de\n volgende bepalingen:\n\n1. Op de buitenverpakking van de zendingen moet de inhoud daarvan duidelijk zijn aangegeven.\n\n2. De zendingen mogen:\n\na) niet inhouden: bloembollen, bloem- en boomkwekerijprodukten;\n\nb) niet meer wegen dan 5 kg.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van:\n\na. zeevis of delen daarvan, vers, gekoeld, bevroren en/of gezouten, zomede van garnalen,\n vers, enkel gekookt in water en/of gekoeld, gevangen door in het binnenland gedomicilieerde\n vissersschepen en met de afslag als bestemming aangevoerd;\n\nb. zeevis, vers of gekoeld, gevangen door niet in het binnenland gedomicilieerde vissersschepen\n en met de afslag als bestemming aangevoerd, voor zover bij verdrag is overeengekomen\n dat directe aanlandingen zijn toegestaan;\n\nc. zeevis, vers of gekoeld, zomede van garnalen vers, enkel gekookt in water en/of gekoeld,\n in geval van noodaanlandingen door niet in het binnenland gedomicilieerde vissersschepen\n en met de afslag als bestemming aangevoerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke uitvoer onder voorwaarde van wederinvoer, zomede de wederinvoer van\n landbouwgoederen die over zee of over vreemd grondgebied van de ene naar de andere\n binnenlandse plaats worden vervoerd onder dekking van een z.g. kustpaspoort, mits\n de aangever in Nederland woonachtig of gevestigd is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe wederinvoer van landbouwgoederen die herkend worden als tevoren tijdelijk te zijn\n uitgevoerd en bij hun wederinvoer met gehele vrijstelling van invoerrecht worden toegelaten,\n mits het voornemen tot wederinvoer bij de uitvoer op het douanedocument tot uitdrukking\n is gebracht.\n\nBehoort bij de Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981.\n\nMinister\n\nsecretaris-generaal\n\nPatijn"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002417/

wetten.nl - Regeling - Wet vrachtprijzen vervoer van kolen en staal - BWBR0002418

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet vrachtprijzen vervoer van kolen en staal - BWBR0002418", "content": "Wet van 27 juni 1963, houdende uitvoering van artikel 70 van het Verdrag tot oprichting\n van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is enige regelen te stellen nopens\n de uitvoering van artikel 70 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap\n voor Kolen en Staal;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\nIn deze wet wordt verstaan onder:\n\na. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nb. kolen en staal: kolen en staal als bedoeld in artikel 81 van het Verdrag tot oprichting\n van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (Trb. 1951, 82).\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\n1 Het is de ondernemer, die vervoer per spoor, over de weg of over de binnenwateren\n verricht, verboden voor het vervoer van kolen en staal andere vrachtprijzen toe te\n passen dan die, waardoor aan verbruikers daarvan, die in overeenkomstige omstandigheden\n verkeren, overeenkomstige prijzen worden berekend.\n\n2 In ieder geval zijn ingevolge het eerste lid verboden verschillen in vrachtprijzen,\n welke uitsluitend zijn gebaseerd op het land van oorsprong of bestemming der te vervoeren\n goederen.\n\n3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere verschillen in vrachtprijzen worden\n omschreven, welke in ieder geval dan wel in geen geval ingevolge het eerste lid zijn\n verboden.\n\n4 Het bepaalde in het eerste lid is mede van toepassing op vervoer, dat door een in\n Nederland gevestigde ondernemer buiten Nederland doch binnen de Europese Gemeenschap\n voor Kolen en Staal wordt verricht.\n\n5 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat het bepaalde in het eerste\n lid van dit artikel niet van toepassing is op bepaalde soorten van vervoer of op vervoer\n onder bepaalde omstandigheden.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\n1 Teneinde een met het oog op de uitvoering van het Verdrag tot oprichting van de Europese\n Gemeenschap voor Kolen en Staal, benevens ter uitvoering van de overeenkomstig dit\n Verdrag gegeven Aanbevelingen doeltreffende publiciteit van schalen, vrachtprijzen\n en tariefbepalingen te verzekeren, treft Onze Minister overeenkomstig bij algemene\n maatregel van bestuur te geven voorschriften de nodige maatregelen.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen niet inhouden, dat de in artikel 4, eerste lid, bedoelde gegevens op zodanige wijze worden openbaar gemaakt, dat daarmede algemene\n bekendheid wordt gegeven aan de schalen, vrachtprijzen en tariefbepalingen van de\n afzonderlijke ondernemers.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\n1 De ondernemers, die vervoer van kolen en staal per spoor, over de weg of over de binnenwateren\n verrichten, zijn verplicht volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur\n te stellen voorschriften gegevens, verband houdende met schalen, vrachtprijzen en\n tariefbepalingen, te verstrekken aan Onze Minister en de door deze aangewezen ambtenaren.\n\n2 Ter verzekering van de in het eerste lid van artikel 3 genoemde publiciteit van schalen, vrachtprijzen en tariefbepalingen kunnen de in\n het eerste lid bedoelde ondernemers overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur\n te stellen voorschriften door Onze Minister andere dan de in het vorige lid bedoelde\n verplichtingen worden opgelegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\n1 Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de artikelen 2 en 4 gegeven voorschriften zijn belast de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister\n van Justitie gezamenlijk aangewezen ambtenaren.\n\n2 De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-05-2005]\n\nDeze wet kan worden aangehaald onder de titel \"Wet vrachtprijzen vervoer van kolen\n en staal\".\n\nZij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 27 juni 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,\n\nE. G. STIJKEL.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken,\n\nJ. LUNS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002418/

wetten.nl - Regeling - Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap - BWBR0002419

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap - BWBR0002419", "content": "Wet van 27 juni 1963, tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de\n Europese Economische Gemeenschap\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is enige regelen te stellen nopens\n de uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap\n betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nIn deze Wet wordt verstaan onder:\n\na. Verordening: de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap\n (Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 16 augustus 1960);\n\nb. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.\n\n1 De ondernemers, die vervoer verrichten als bedoeld in artikel 5 van de Verordening,\n zijn verplicht volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen\n voorschriften aan Onze Minister en de door deze aangewezen instanties en ambtenaren\n gegevens te verschaffen betreffende tarieven, overeenkomsten, prijsafspraken en vervoervoorwaarden.\n\n2 Een gelijke verplichting rust, voor wat betreft gegevens met betrekking tot de verrichte\n werkzaamheden en de toegepaste prijzen en voorwaarden, op\n\na. de expediteurs en andere tussenpersonen op het gebied van vervoer, bedoeld in artikel\n 13, eerste lid, van de Verordening;\n\nb. de ondernemers, die rechtstreeks bijkomstige werkzaamheden ten dienste van het vervoer\n verrichten, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Verordening.\n\n1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van vervoer, waarop\n artikel 6 van de Verordening van toepassing is, regels worden gesteld met betrekking\n tot het gebruik van vervoerdocumenten en het bijhouden van een bedrijfsadministratie.\n\n2 Voor zover deze regels betrekking hebben op het medezenden van vervoerdocumenten,\n zijn de in Nederland gevestigde ondernemers ook buiten Nederland hieraan gehouden.\n\n1 Met het toezicht op de naleving van de voorschriften van de artikelen 11 en 13 van\n de Verordening en de artikelen 2 en 3 van deze wet, alsmede van de ter uitvoering daarvan gegeven voorschriften zijn belast\n de door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aan te wijzen ambtenaren.\n De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.\n\n2 Zij staan de lasthebbers van de Commissie, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van\n de Verordening, bij in de uitvoering van hun opdracht.\n\n3 Zij berichten hun bevindingen aan Onze Minister.\n\nIn elk geval, waarin de Regering ingevolge het bepaalde in artikel 79, vierde lid,\n van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of ingevolge\n het bepaalde in artikel 18, derde lid, van de Verordening wordt geraadpleegd in verband\n met een voorgenomen sanctie tegen een in Nederland gevestigde ondernemer, wint Onze\n Minister van Justitie het advies in van het gerechtshof Den Haag.\n\n1 Indien Onze Minister van Justitie overeenkomstig het voorgaande artikel het advies\n van het Gerechtshof heeft ingewonnen, wordt de zaak door de raadkamer behandeld. Als\n raadkamer treedt op de economische strafkamer.\n\n2 Het Hof stelt, alvorens advies uit te brengen, de ondernemer tegen wie sancties worden\n overwogen - hierna aangeduid als verdachte - in de gelegenheid om te worden gehoord.\n Het kan zijn verschijning bevelen en alsdan zijn medebrenging gelasten. Artikel 15, derde en vierde lid, van de Wet op de economische delicten is van overeenkomstige toepassing. De verdachte kan zich doen vertegenwoordigen door\n een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gevolmachtigd, tenware het Hof vertegenwoordiging\n niet mocht toelaten.\n\n3 De artikelen 22-25 van het Wetboek van Strafvordering zijn bij de behandeling van de zaak van overeenkomstige toepassing.\n\n4 Het openbaar ministerie en de verdachte zijn bevoegd getuigen en deskundigen voor\n verhoor door het Hof te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen. Het Hof\n kan ook ambtshalve getuigen en deskundigen horen. Het Hof kan de medebrenging van\n niet verschenen getuigen en deskundigen gelasten.\n\n5 Het openbaar ministerie en de verdachte en zijn raadsman kunnen bij elk verhoor van\n getuigen en deskundigen aanwezig zijn. Aan de verdachte en zijn raadsman wordt op\n hun verzoek toegestaan van de processtukken kennis te nemen.\n\nUiterlijk binnen vijf weken na de datum waarop het verzoek om advies werd ontvangen,\n brengt het Hof advies uit aan Onze Minister van Justitie. Het advies is vergezeld\n van het proces-verbaal van het onderzoek. Afschrift van het advies en van het proces-verbaal\n wordt aan de verdachte gezonden.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nDeze wet kan worden aangehaald onder de titel: Wet tot uitvoering van de Verordening\n No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap. Zij treedt in werking\n op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 27 juni 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,\n\nE. G. STIJKEL.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken,\n\nJ. LUNS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nA. C. W. BEERMAN.\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nJ. W. DE POUS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002419/

wetten.nl - Regeling - Zuiderzeesteunbesluit 1963 - BWBR0002420

{"title": "wetten.nl - Regeling - Zuiderzeesteunbesluit 1963 - BWBR0002420", "content": "Besluit van 1 juli 1963, tot vaststelling van een Algemene Maatregel van Bestuur als\n bedoeld in artikel 14 van de Zuiderzeesteunwet 1925 (Stb. 290)\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 januari 1963,\n No. 70801, Directie van de Waterstaat, afdeling P;\n\nOverwegende, dat het aantal houders van een visvergunning als bedoeld in artikel 17\n van de Visscherijwet (Stb. 1931, 410) voor het vissen in het IJsselmeer nog niet zodanig is afgenomen, dat voor\n de toekomst een economisch verantwoorde exploitatie van het voor de IJsselmeervisserij\n beschikbaar blijvende viswater mag worden verwacht;\n\ndat het nodig is, maatregelen te treffen teneinde vermindering van dat aantal te bevorderen,\n en teneinde in verband met de mede daarvoor bij de wet van 3 mei 1962 (Stb. 167) aangebrachte wijzigingen in de Zuiderzeesteunwet de op deze wet gegronde regelingen betreffende tegemoetkomingen aan belanghebbenden\n te herzien;\n\ndat het aanbeveling verdient, die regelingen voorzover zij tot nu toe zijn vervat\n in het Zuiderzeesteunbesluit (Stb. 1927, 365) en in het Koninklijk besluit van 19 mei 1932, nr. 20, zoals die besluiten\n sedert die datum zijn gewijzigd, in \u00e9\u00e9n besluit op te nemen;\n\nGelet op de artikelen 6, 6a, 8, 12 en 13 juncto artikel 14 van de Zuiderzeesteunwet (Stb. 1925, 290);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 13 februari 1963, nr. 54);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 25 juni 1963, No. 32813,\n Directie van de Waterstaat, afdeling P;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nVoor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder\n\na. de Zuiderzeesteunwet: de Zuiderzeesteunwet (Stb. 1925, 290);\n\nb. Onze Minister: Onze Minister, belast met de uitvoering van de Zuiderzeesteunwet;\n\nc. de Generale Commissie: de Generale Commissie, bedoeld in artikel 3 van de Zuiderzeesteunwet;\n\nd. \n \n [Red: vervallen;]\n\ne. \n \n [Red: vervallen;]\n\nf. een belanghebbende: een belanghebbende als bedoeld in artikel 1 van de Zuiderzeesteunwet, alsmede een op grond van dat artikel en van artikel 1a van die wet met een belanghebbende gelijkgestelde;\n\ng. een visvergunning: een vergunning, bedoeld in artikel 21 van de Visserijwet 1963 (Stb. 312) voor het vissen in het IJsselmeer;\n\nh. het inleveren van een vergunning: het afstand doen van de rechten, voortvloeiende\n uit een geldende visvergunning, waaronder wordt begrepen het niet-weder-in-aanmerking-komen\n voor een visvergunning bij de aanvang van een nieuw vergunningsjaar, tenzij dit een\n gevolg is van laakbare gedragingen;\n\ni. een grootbedrijf: een scheepswerf of een door Onze Minister daarmede gelijkgesteld\n bedrijf, voor zover die scheepswerf of dat bedrijf v\u00f3\u00f3r 31 mei 1932 in hoofdzaak gegrond\n was op de Zuiderzeevisserij;\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 De tegemoetkoming in geld, bedoeld in het tweede lid van artikel 6 van de Zuiderzeesteunwet, bedraagt in geen geval meer dan \u20ac 453,78.\n\n2 De belanghebbende die een vergoeding van waardevermindering als bedoeld in artikel 6a van de Zuiderzeesteunwet heeft gekregen, kan op grond van het tweede lid van artikel 6 van de Zuiderzeesteunwet slechts worden tegemoetgekomen in zoverre de na 31 december 1959 genoten vergoeding\n van waardevermindering, alle andere omstandigheden mede in aanmerking genomen, geen\n oplossing biedt voor de moeilijkheden die de liquidatie van zijn bedrijf ondervindt.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nIn deze titel wordt onder vergoeding verstaan:\n\nvergoeding van waardevermindering van vissersvaartuigen en van netwerk als bedoeld\n in artikel 6a van de Zuiderzeesteunwet.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Met inachtneming van hetgeen overigens in deze titel is bepaald wordt de vergoeding\n toegekend aan de belanghebbende alsmede aan de zoon van een belanghebbende, voor zover\n deze\n\na. in 1950, 1951 of 1952 houder waren van een visvergunning en\n\nb. hun bedrijf bij inlevering van de visvergunning zonder in die vergunning te zijn opgevolgd,\n hebben opgeheven v\u00f3\u00f3r 1 juni 1976.\n\n2 Bij overlijden van de belanghebbende of van de zoon van een belanghebbende als bedoeld\n in het vorige lid, treedt, voor zover er geen opvolging in de vergunning heeft plaatsgehad,\n met uitsluiting van alle anderen de weduwe in diens plaats of, indien hij geen weduwe\n achterlaat, zijn erfgenamen in de eerste en bij gebreke van dezen zijn erfgenamen\n in de tweede graad van bloedverwantschap in rechte nederdalende lijn.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nDe belanghebbende en de zoon van een belanghebbende, die na 1952 en v\u00f3\u00f3r 1 juni 1976\n een houder van een visvergunning als bedoeld in het eerste lid onder a van het vorige artikel, in die vergunning zijn opgevolgd, worden voor de toepassing\n van deze titel geacht, in 1950, 1951 of 1952 houder van een visvergunning te zijn\n geweest.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nBehoudens de in deze titel gestelde beperkingen betreft de vergoeding vissersvaartuigen\n en netwerk, die voor de belanghebbende of voor de zoon van een belanghebbende als\n bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, overbodig zijn geworden bij de opheffing van zijn bedrijf, voor\n zover deze goederen in 1950, 1951 of 1952 zijn eigendom waren en werden gebezigd voor\n de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf, waarvoor hem een visvergunning was\n verleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nMet de in het vorige artikel bedoelde goederen worden voor de toepassing van deze\n titel gelijkgesteld\n\na. vissersvaartuigen en netwerk, door de belanghebbende of door een zoon van een belanghebbende\n als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, gebezigd voor de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf,\n waarvoor hem een visvergunning was verleend, mits deze goederen in 1950, 1951 of 1952\n in eigendom toebehoorden aan degeen in wiens visvergunning hij is opgevolgd;\n\nb. vissersvaartuigen en netwerk, na 1952 eigendom geworden van de belanghebbende of van\n de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, nadat hij reeds in 1950, 1951 of 1952 houder of bezitter te goeder\n trouw ervan is geweest, voor zover deze goederen althans in \u00e9\u00e9n van die jaren werden\n gebezigd voor de uitoefening van het IJsselmeervisserijbedrijf, waarvoor hem een visvergunning\n was verleend mits zij tot de opheffing van zijn bedrijf zijn eigendom zijn gebleven;\n\nc. vissersvaartuigen en netwerk, na 1952 eigendom geworden van de belanghebbende of van\n de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, of van hem, in wiens rechten deze als opvolger in de IJsselmeervisserij\n is getreden, mits zij hebben gestrekt om zijn IJsselmeervisserijbedrijf uiterlijk\n tot de opheffing daarvan te kunnen uitoefenen in de omvang waarin en de wijze waarop\n dit in 1950, 1951 of 1952 geschiedde.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nVissersvaartuigen en netwerk worden zolang deze goederen toebehoren of hebben toebehoord\n aan de echtgenote van een belanghebbende of van een zoon van een belanghebbende als\n bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, gelijkgesteld met eigendommen van die belanghebbende of van die\n zoon van een belanghebbende.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nVoor vaartuigen en voor netwerk, in onverdeelde eigendom mede toebehorende aan hem\n die op de vergoeding van waardevermindering aanspraak kan maken, wordt die vergoeding\n voor het geheel van die goederen toegekend.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nDe vergoeding wordt, behoudens het bepaalde in de artikelen 13 en 14 van dit besluit, vastgesteld op het verschil tussen de werkelijke waarde van schepen\n en van netwerk en de basiswaarde daarvan.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Als werkelijke waarde van vissersvaartuigen en van netwerk wordt beschouwd de opbrengst\n ervan bij openbare verkoop, geschied onder gewone omstandigheden op een geschikte\n tijd en op een geschikte plaats, na verkregen toestemming van Onze Minister, dan wel\n een bedrag dat Onze Minister in overeenstemming met de aanvrager van de vergoeding\n heeft bepaald.\n\n2 Indien verkoop heeft plaats gevonden zonder toestemming van Onze Minister, stelt\n hij de werkelijke waarde vast.\n\nHetzelfde geldt voor het geval van verkoop op grond van artikel 1223 van het Burgerlijk\n wetboek en voor het geval van executoriale verkoop.\n\n3 Indien binnen zes maanden nadat de vastgestelde basiswaarde overeenkomstig het bepaalde\n in het tweede lid van artikel 12 van dit besluit ter kennis van de aanvrager van de vergoeding is gebracht, de werkelijke\n waarde niet in overeenstemming met die aanvrager is kunnen worden bepaald, of ingeval\n die aanvrager geen toestemming tot openbare verkoop aan Onze Minister heeft gevraagd,\n is de Minister bevoegd, de werkelijke waarde vast te stellen.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 De basiswaarde is de waarde die vissersvaartuigen en netwerk op het tijdstip van de\n buitengebruikstelling van deze goederen, die is voorafgegaan aan of heeft plaatsgevonden\n tegelijkertijd met het inleveren van de visvergunning, zouden hebben gehad, respectievelijk\n zouden hebben indien de inpolderingen in het IJsselmeer in 1950 niet waren hervat.\n\n2 De basiswaarde wordt, indien de uitvoering van dit besluit daartoe aanleiding geeft,\n door de in artikel 15 van dit besluit bedoelde deskundigen vastgesteld. De vastgestelde basiswaarde wordt\n zo spoedig mogelijk medegedeeld aan Onze Minister, die haar onverwijld schriftelijk\n ter kennis brengt van de aanvrager van de vergoeding.\n\n3 De basiswaarde van de daarvoor in aanmerking komende goederen kan op verzoek van\n een belanghebbende of van een zoon van een belanghebbende, die in de mogelijkheid\n verkeert aanspraken te verkrijgen op een vergoeding, worden vastgesteld. Deze vaststelling\n zal aan de latere berekening van de vergoeding ten grondslag strekken. Voor deze vaststelling\n wordt aan de verzoeker een door Onze Minister te bepalen bedrag in rekening gebracht,\n dat bij latere inlevering van de visvergunning wordt terugbetaald.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Ten aanzien van houten vissersvaartuigen, die zijn gebouwd v\u00f3\u00f3r 1932, bedraagt de\n vergoeding\n\na.\n\nvoor een Volendammer kwak\n\n\u20ac 453,78\n\nb.\n\nvoor een zuidwalbotter, groot model of voor een aak\n\n\u20ac 363,02\n\nc.\n\nvoor een zuidwalbotter, klein model, voor een grote pluut of voor een bons\n\n\u20ac 272,27\n\nd.\n\nvoor een kleine pluut of voor een schouw\n\n\u20ac 90,76\n\n2 Met uitzondering van motorbotters, dienende voor de aalkuilvisserij met gebruikmaking\n van mechanische kracht, worden andere v\u00f3\u00f3r 1932 gebouwde houten vissersvaartuigen\n dan de in het vorige lid genoemde, geacht geen waardevermindering te hebben ondergaan\n in de zin van dit besluit.\n\n3 Evenmin worden stalen vissersvaartuigen, gebouwd tussen 1 januari 1932 en 1 mei 1940,\n geacht waardevermindering te hebben ondergaan in de zin van dit besluit.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 De vergoeding voor netten, gebezigd voor de aalkuilvisserij, bedraagt ten hoogste\n een derde van de kostprijs van dergelijke netten ten tijde van de buitengebruikstelling\n en wordt ten hoogste over vier van die netten toegekend.\n\n2 Voor niet in het vorige lid bedoelde netten van katoen of van linnen en voor katoenen\n fuiken, die v\u00f3\u00f3r 1 januari 1958 na be\u00ebindiging van het visserijbedrijf buiten gebruik\n zijn gesteld, wordt ten hoogste een derde van de kostprijs ten tijde van de buitengebruikstelling\n vergoed.\n\n3 Geen vergoeding wordt gegeven voor: niet in het eerste lid van dit artikel bedoelde\n netten van katoen of van linnen en voor katoenen fuiken, die na 31 december 1957 buiten\n gebruik zijn gesteld; voor hoekwant en voor netten en fuiken van kunstvezels.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Onze Minister benoemt, de Generale Commissie gehoord, deskundigen die beslissen omtrent\n\na. de basiswaarde van vissersvaartuigen;\n\nb. de indeling van een vissersvaartuig in een van de categorie\u00ebn, genoemd in het eerste lid van artikel 13 van dit besluit, indien er over die indeling twijfel bestaat;\n\nc. het aantal netten en fuiken, als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel,\n nodig voor de uitoefening van het bedrijf in de omvang, waarin die uitoefening in\n 1950, 1951 of 1952 geschiedde;\n\nd. de kostprijs en omtrent het te vergoeden bedrag, ingeval omtrent de kostprijs van\n de in het eerste en tweede lid van het vorige artikel bedoelde netten tussen Onze\n Minister en de aanvrager geen overeenstemming bestaat zomede ingeval Onze Minister\n van oordeel is, dat de vergoeding op minder dan een derde van de kostprijs moet worden\n bepaald en die vergoeding niet is kunnen worden vastgesteld in overeenstemming met\n de aanvrager ervan.\n\n2 De deskundigen worden vanwege Onze Minister be\u00ebdigd. Onze Minister stelt de af te\n leggen eed vast.\n\n3 Onze Minister stelt regelen welke de deskundigen hebben in acht te nemen. Beslissingen\n van de deskundigen waarbij deze regelen niet in acht zijn genomen, kunnen door Onze\n Minister worden vernietigd.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Aanvragen om vergoeding van waardevermindering moeten, voor zover de belanghebbende\n of de zoon van een belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 van dit besluit, zijn visvergunning bij het in werking treden van dit besluit reeds\n heeft ingeleverd, uiterlijk een jaar na de dagtekening van dit besluit en overigens\n uiterlijk een jaar nadat de visvergunning is ingeleverd of blijvend is ingetrokken,\n worden ingediend bij Onze Minister.\n\n2 Bij overschrijding van de in het vorige lid genoemde termijnen vervallen de aanspraken\n die aan het bepaalde in deze titel zouden kunnen worden ontleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 De vergoeding, berekend overeenkomstig het bepaalde in deze titel, wordt vastgesteld\n bij een beschikking van Onze Minister.\n\n2 Zij wordt uitbetaald aan de aanvrager nadat hij een verklaring heeft ondertekend\n en afgegeven, inhoudende dat hij het bedrag van de vastgestelde vergoeding als juist\n erkent, en dat hij dientengevolge noch op grond van de Zuiderzeesteunwet, noch op grond van dit besluit enig verder recht op vergoeding van waardevermindering\n doet gelden.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Indien de aanvrager ten tijde van de vaststelling van de vergoeding schulden heeft\n wegens een crediet of enige credieten, verleend hetzij ingevolge de Zuiderzeesteunwet, hetzij door de Credietvereniging voor de Zuiderzee, of schulden heeft wegens een\n crediet of enige credieten, verstrekt ingevolge een door Onze Minister van Financi\u00ebn\n vastgestelde garantieregeling, strekt de toegekende vergoeding in de eerste plaats\n tot delging van deze schulden.\n\n2 Schulden als in het vorige lid bedoeld, die op grond van dezelfde oorzaak, mede ten\n laste zijn van andere personen dan de aanvrager van de vergoeding, of die ten laste\n zijn van zijn echtgenote, worden voor de toepassing van dit artikel geacht schulden\n te zijn van de aanvrager.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nIndien uit enig feit blijkt, dat de vergoeding op grond van onjuiste gegevens, door\n of vanwege de aanvrager verstrekt, is vastgesteld op een te hoog bedrag, wordt zij\n herzien zolang niet sedert de eerste vaststelling drie jaren zijn verstreken. Het\n te veel uitgekeerde wordt verhaald op de aanvrager of op hem die in zijn rechten is\n getreden.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nDe aanvraag om vergoeding of een tegemoetkoming, toe te kennen volgens het bepaalde\n in de titels II en III van dit besluit, wordt bij Onze Minister ingediend.\n\n[Vervallen per 01-05-1976]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n1 Tegen beschikkingen, gegrond op de Zuiderzeesteunwet, het Zuiderzeesteunbesluit 1963 en de op die wet en/of dat besluit gebaseerde regelingen,\n kan hij te wiens aanzien de beslissing is genomen, bij Onze Minister een bezwaarschrift\n indienen behalve voorzoveel het gaat om beslissingen bedoeld in artikel 15 van dit besluit.\n\n2 Onze Minister hoort, alvorens op het bezwaarschrift te beschikken, de subcommissie\n voor de bezwaarschriften, bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Koninklijk besluit van 18 december 1925 (Stb. 475), zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij het Koninklijk besluit van 2 december\n 1938 (Stb. 579K.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nHet einde van de termijnen van 3 en 5 jaar, bedoeld in het tweede lid van artikel\n 13 van de Zuiderzeesteunwet, blijft vastgesteld voor belanghebbenden benoorden de\n Afsluitdijk op respectievelijk 30 april 1941 en 30 april 1943 en voor de overige belanghebbenden\n op 31 december 1934 respectievelijk 31 december 1936.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nMet het in werking treden van dit besluit vervallen:\n\na. het Zuiderzeesteunbesluit van 28 november 1927 (Stb. 365), zoals dit besluit sedert die datum is gewijzigd;\n\nb. het Koninklijk besluit van 19 mei 1932, zoals dit besluit sedert die datum is gewijzigd.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als Zuiderzeesteunbesluit 1963.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2005]\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte\n van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1960.\n\nOnze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit\n dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk , 1 juli 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nH. A. KORTHALS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002420/

wetten.nl - Regeling - Vrijstellingsregeling klein grensverkeer (niet-landbouwgoederen) 1963 - BWBR0002421

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vrijstellingsregeling klein grensverkeer (niet-landbouwgoederen) 1963 - BWBR0002421", "content": "Vrijstellingsregeling klein grensverkeer (niet-landbouwgoederen) 1963\n\nDe Minister van Economische Zaken,\n\nGelet op artikel 6 van het In- en uitvoerbesluit industri\u00eble goederen 1963 (Stb. 126), artikel 4 van het Invoerbesluit landen 1963 (Stb. 127) en artikel 4 van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 (Stb. 128),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Het bij de artikelen 2\u20135 van het In- en uitvoerbesluit industri\u00eble goederen 1963 (Stb. 126) en artikel 2 van het Invoerbesluit landen 1981 (Stb. 576) bepaalde geldt niet in de gevallen, vermeld in de bijlage bij deze regeling.\n\n2 Het bij artikel 5a van het In- en uitvoerbesluit industri\u00eble goederen 1963 (Stb. 126) bepaalde geldt niet in de gevallen:\n\na. vermeld in de onderdelen, I, II, V, VII, IX, X, XI, XVIII en XXXVII van de bijlage bij deze regeling;\n\nb. waarin goederen voor de toepassing van het Tariefbesluit 1960 (Stb. 30) ingevolge\n artikel 12 of 13 van de Beschikking invoer lid-staten en geassocieerde staten (Stcrt.\n 1973, 62) geacht worden van oorsprong te zijn uit \u00e9\u00e9n van de staten, landen of gebieden\n die zijn genoemd in de bij bedoelde regeling behorende bijlage I.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nHet bij de artikelen 2, eerste tot en met derde lid, en 3 van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen bepaalde geldt niet in de gevallen, vermeld in de onderdelen XIII, XXVIII en XXXII, van de bijlage bij deze regeling.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nAan de in de artikelen 1 en 2 verleende vrijstellingen is het voorschrift verbonden, dat de aanwijzingen worden\n opgevolgd, welke ter zake van de betrokken invoer of uitvoer door de Minister van\n Financi\u00ebn zijn gegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe Algemene Vergunning C.D.I.U. 1962 / Petit Trafic (Stcrt. 1962, 58) en de Algemene Vergunning C.D.I.U. 1960 / Documentvrije Invoer (Stcrt. 1960, 39) worden ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1 Deze regeling kan worden aangehaald als Vrijstellingsregeling klein grensverkeer (niet-landbouwgoederen)\n 1963.\n\n2 Zij treedt in werking met ingang van 15 juli 1963.\n\n's-Gravenhage, 11 juli 1963\n\nMinister\n\nJ. W. de Pous\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van:\n\na. goederen, voor persoonlijk gebruik medegevoerd door vreemde staatshoofden,\n\nb. voor officieel gebruik bestemde goederen, ingevoerd door in Nederland geaccrediteerde\n diplomatieke zendingen en vertegenwoordigingen,\n\nc. voor officieel gebruik bestemde goederen, geadresseerd aan of verzonden door internationale\n organisaties, overeenkomstig de ter zake gesloten internationale verdragen,\n\nd. meubilair en andere voor persoonlijk gebruik bestemde goederen van in Nederland hun\n functie uitoefenende:\n\n1. diplomatieke ambtenaren, beroepsconsuls en kanselarijbeambten van vreemde nationaliteit,\n\n2. personen van vreemde nationaliteit, werkzaam bij internationale organisaties, overeenkomstig\n de ter zake gesloten internationale verdragen,\n\neen en ander voor zover deze goederen met vrijstelling van rechten bij invoer als\n bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van didactisch materiaal, voor zover dit materiaal met vrijstelling van\n rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet wordt toegelaten.\n\nb De invoer van wetenschappelijke instrumenten en apparaten, welke uitsluitend bestemd\n zijn voor het onderwijs of voor zuiver wetenschappelijk onderzoek, voor zover deze\n goederen met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede\n lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\nc De invoer van voorwerpen bestemd voor openbare museums of openbare verzamelingen,\n voor zover deze voorwerpen met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in\n artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van goederen, speciaal vervaardigd voor de opvoedkundige, wetenschappelijke\n of culturele ontwikkeling dan wel de wederinschakeling in de maatschappij van blinden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van materiaal, benodigd bij het geven\n van voordrachten, voor zover dit materiaal met vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet wordt toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van:\n\n1. doodkisten, waarin lijken, en urnen, waarin as van lijken worden vervoerd, zomede\n de tot versiering van de kisten of urnen dienende voorwerpen;\n\n2. grafversieringen, bestemd om op graven of gedenktekens te worden neergelegd of aangebracht,\n voor zover zij naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn niet als handelsgoederen\n vallen aan te merken.\n\nb De tijdelijke invoer van ledige doodkisten en urnen, voor zover zij naar het oordeel\n van de Minister van Financi\u00ebn niet als handelsgoederen vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van goederen, door daartoe ingestelde organisaties benodigd voor de aanleg,\n de inrichting of het onderhoud van militaire begraafplaatsen of gedenktekens, voor\n zover deze goederen met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel\n 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van geschenkzendingen bestemd voor het Nederlandsche Roode Kruis, de Stichting\n 1940\u20131945 en andere, door de Minister van Financi\u00ebn als soortgelijk aangemerkte, Nederlandse\n instellingen, ingeval met de zendingen uitsluitend menslievende doeleinden worden\n nagestreefd.\n\nb De invoer van andere dan de onder a bedoelde geschenkzendingen, tot een waarde van f 3500, zulks met inachtneming van\n de volgende bepalingen:\n\n1. Onder geschenkzendingen worden te dezen verstaan gratis zendingen van niet-commerci\u00eble\n aard, die uitsluitend met het oog op familie- of vriendschapsbanden dan wel met liefdadige\n oogmerken plaatsvinden.\n\n2. Op de buitenverpakking van de zendingen moet duidelijk zijn aangegeven: \u2018Geschenkzending\u2019.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van werktuigen, gereedschappen, vervoermiddelen,\n materialen e.d., onmiddellijk benodigd bij de bestrijding van rampen.\n\nb De invoer van materialen, onmiddellijk benodigd bij de bestrijding van rampen en bestemd\n om daarbij zodanig te worden gebruikt dat wederuitvoer niet kan plaatsvinden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van goederen, andere dan onder b bedoeld, als huwelijksuitzet op een tijdstip niet later dan drie maanden na het sluiten\n van het betrokken huwelijk, voor zover de als zodanig in te voeren goederen van zodanige\n aard, gezamenlijke hoeveelheid en waarde zijn als waarvan naar het oordeel van de\n Minister van Financi\u00ebn in verband met de maatschappelijke welstand der betrokken echtgenoten\n in redelijkheid is aan te nemen, dat zij bestemd zijn om deel te blijven uitmaken\n van de inboedel van het echtpaar.\n\nb De invoer van genotmiddelen, manufacturen aan het stuk of andere goederen, welke zonder\n nadere be- of verwerking niet bruikbaar zijn voor particulieren, voor zover bedoelde\n goederen naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn, gelet op de aard en de hoeveelheid,\n als normale bestanddelen van een huwelijksuitzet kunnen worden aangemerkt en als zodanig\n op een tijdstip als onder a bedoeld worden ingevoerd.\n\nc De invoer van goederen als huwelijksgeschenk op de voet als onder a en b bepaald.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer onderscheidenlijk de uitvoer van goederen, andere dan onder b bedoeld, als verhuisboedel.\n\nb De invoer onderscheidenlijk de uitvoer van brandstoffen en nieuwe goederen, voor zover\n deze naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn gerekend kunnen worden deel uit\n te maken van een verhuisboedel en als zodanig worden ingevoerd onderscheidenlijk uitgevoerd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van in het buitenland uit nalatenschappen verkregen goederen, voor zover\n deze goederen met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede\n lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\nb De uitvoer van door niet-ingezetenen uit nalatenschappen verkregen goederen, voor\n zover deze goederen geen deel uitmaken van een handels- of bedrijfsvoorraad of van\n een bedrijfsinventaris.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer en de wederuitvoer dan wel de tijdelijke uitvoer en de wederinvoer\n van dieren, toestellen en andere voorwerpen benodigd voor de deelneming aan wedstrijden\n of sportmanifestaties, voor zover deze dieren en voorwerpen bij de invoer met vrijstelling\n van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden\n toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer en de uitvoer door jagers of sportschutters van ten hoogste 200 patronen.\n\nb De tijdelijke invoer en de wederuitvoer, alsmede de tijdelijke uitvoer en de wederinvoer\n van door jagers medegevoerde jachthonden en jachtwapens en van door sportschutters\n ter beoefening van hun sport medegevoerde wapens.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer door artsen, veeartsen, vroedvrouwen en verpleegsters van geneesmiddelen,\n genees- en heelkundige instrumenten en dergelijke benodigdheden, voor zover medegevoerd\n met het oog op de uitoefening van hun beroep, en naar het oordeel van de Minister\n van Financi\u00ebn, wat aard en hoeveelheid betreft, als normaal aan te merken.\n\nb De tijdelijke invoer door andere dan onder a genoemde personen die een vrij beroep uitoefenen, van goederen, voor zover medegevoerd\n met het oog op de uitoefening van hun beroep en naar het oordeel van de Minister van\n Financi\u00ebn, wat aard en hoeveelheid betreft, als normaal aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van landbouwvoertuigen en ander materieel,\n door landbouwers gebruikt voor het bewerken van hun grenslanderijen.\n\nb De invoer van meststoffen en materiaal, bestemd voor grenslanderijen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van gebruikt lijfgoed, beddegoed en huishoudgoed,\n dat hier te lande resp. in het buitenland in wasserijen, stomerijen, strijkinrichtingen\n of ververijen zal worden behandeld.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer door reizigers van goederen, die naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn\n als reisbagage vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en de uitvoer door een buitenlandse resp. binnenlandse spoorwegmaatschappij\n van spoorwegmaterieel, bestemd voor de aanleg, de bouw of het onderhoud van aansluitingslijnen\n en daartoe behorende gebouwen, zomede de wederuitvoer resp. de wederinvoer van zodanig\n overtollig geworden materieel, een en ander voor zover dit materieel bij de invoer\n met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van\n de Douanewet wordt toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer door een buitenlandse luchtvaartonderneming van gronduitrusting,\n welke door haar wordt aangewend voor de inrichting of exploitatie van een internationale\n luchtvaartdienst, voor zover deze uitrusting met vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet wordt toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De invoer van:\n\n1. propagandamateriaal op toeristisch of cultureel gebied, afkomstig van en bestemd voor\n op dit gebied werkzaam zijnde instellingen,\n\n2. door regeringen verleende onderscheidingstekenen, bij wedstrijden verworven bekers,\n medailles en dergelijke prijzen of onderscheidingen, reclamevoorwerpen en andere goederen,\n welke in verband met hun bijzondere aard of bestemming geacht kunnen worden voor het\n handelsverkeer van geen betekenis te zijn, een en ander voor zover deze goederen met\n vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet\n worden toegelaten.\n\nb De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van goederen, welke naar hun aard uitsluitend\n kunnen dienen tot het maken van reclame of propaganda en voor dat doel tijdelijk worden\n ingevoerd resp. uitgevoerd, voor zover zij met vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer door journalisten, reporters, artiesten,\n orkesten, muziek- en zangverenigingen, toneel- en operagezelschappen, kermis- en circusondernemingen\n en andere onder soortgelijke omstandigheden verkerende personen, verenigingen en ondernemingen,\n van fotografie-, film-, radio-opname- en televisie-opnametoestellen en andere soortgelijke\n toestellen, muziekinstrumenten en -partituren, toneelbenodigdheden als kostuums, decors\n e.d., kermis- en circusmaterieel en andere soortgelijke goederen, een en ander voor\n zover genoemde toestellen, instrumenten en benodigdheden met vrijstelling van rechten\n bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\nb De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van dieren, behorende tot circussen, voor\n zover deze dieren met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1,\n tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van dieren en goederen, bestemd voor tentoonstellingen\n en soortgelijke manifestaties, voor zover zij met vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1\n\na. De invoer en de uitvoer van handelsmonsters, voor zover de waarde niet meer bedraagt\n dan f 700 per zending.\n\nb. De tijdelijke invoer en de wederuitvoer van verzamelingen handelsmonsters, voor zover\n daarvoor bij de invoer vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel\n 1, tweede lid, van de Douanewet wordt verleend.\n\nc. De tijdelijke uitvoer en de wederinvoer van verzamelingen handelsmonsters door in\n Nederland woonachtige handelsreizigers, fabrikanten en handelaren, voor zover daarvoor\n bij de wederinvoer vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede\n lid, van de Douanewet wordt verleend.\n\n2 Onder handelsmonsters worden te dezen verstaan goederen, die naar het oordeel van\n de Minister van Financi\u00ebn als handelsmonsters vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van matrijzen, clich\u00e9s, vormen en dergelijke\n voorwerpen, voor zover zij met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in\n artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van houten modellen voor gieterijen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe wederinvoer resp. de wederuitvoer van goederen met het uitsluitende doel een door\n een vervoeronderneming bij de voorafgaande uitvoer resp. invoer gemaakte fout te herstellen,\n voor zover deze goederen bij de invoer met vrijstelling van rechten bij invoer als\n bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer en de uitvoer van goederen van bijkomstige aard, waarvan ten genoegen van\n de Minister van Financi\u00ebn wordt aannemelijk gemaakt, dat zij behoren bij kort tevoren\n ingevoerde resp. uitgevoerde goederen doch abusievelijk of ten gevolge van bijzondere\n omstandigheden niet daarbij werden gevoegd.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van vervoersbenodigdheden, in te voeren dieren vergezellende, in soorten\n en tot hoeveelheden, die naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn als normaal\n vallen aan te merken.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1\n\na. De invoer van gebruikelijke verpakkingsmiddelen, als zodanig aangewend en de invoer\n van ledige zakken die gevoegd zijn bij zendingen van in soortgelijke zakken verpakte\n produkten om de tijdens het vervoer beschadigde zakken te vervangen.\n\nb. De wederinvoer van niet als zodanig aangewende verpakkingsmiddelen, welke tevoren\n bij uitvoer als zodanig werden aangewend.\n\nc. De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van verpakkingsmiddelen, die toebehoren\n aan een spoorwegmaatschappij en gebruikt worden in het internationale verkeer, ongeacht\n of deze verpakkingsmiddelen al dan niet als zodanig in gebruik zijn.\n\nd. De tijdelijke invoer van niet als zodanig aangewende verpakkingsmiddelen, bestemd\n om als zodanig aangewend weder te worden uitgevoerd, voor zover zij met vrijstelling\n van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden\n toegelaten.\n\ne. De invoer uit entrepot van verpakkingsmiddelen, welke naar normaal gebruik hebben\n gediend ter verpakking van in entrepot opgeslagen goederen en als zodanig overbodig\n zijn geworden.\n\n2 Onder verpakkingsmiddelen worden te dezen mede verstaan in internationaal verkeer\n gebruikte containers, dekkleden of -zeilen en koorden, zomede verschillende goederen\n zoals blokken, stuwhout, zaagsel e.d., bestemd tot het verpakken van goederen en tot\n het inladen daarvan in vervoermiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\n1\n\na. De tijdelijke invoer en de wederuitvoer, alsmede de tijdelijke uitvoer en de wederinvoer\n van in internationaal verkeer gebezigde vervoermiddelen.\n\nb. De invoer van smeer- en onderhoudsmiddelen, zomede van ballast, zich bevindende in\n de onder a bedoelde vervoermiddelen, voor zover deze goederen naar het oordeel van de Minister\n van Financi\u00ebn in overeenstemming zijn met het normaal gebruik.\n\nc. De invoer en de uitvoer van brandstoffen, zich bevindende in de onder a bedoelde vervoermiddelen, voor zover deze brandstoffen naar het oordeel van de Minister\n van Financi\u00ebn in overeenstemming zijn met het normaal gebruik.\n\n2 Onder vervoermiddelen worden te dezen verstaan schepen, jachten, kano's e.d., luchtvaartuigen,\n rollend spoor- en tramwegmaterieel, motorrijtuigen en daarmede verbonden opleggers\n en aanhangwagens, rijwielen met hulpmotor, rijwielen, door trekdieren voortbewogen\n voertuigen, zomede onderdelen, banden, gereedschappen en andere goederen, welke naar\n het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn tot de normale uitrusting van vervoermiddelen\n gerekend kunnen worden.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van drijvend bagger- en bergingsmaterieel,\n dat voor de uitvoering van werken dan wel voor bergingswerkzaamheden in het binnenland\n resp. buitenland zal worden aangewend.\n\nb De tijdelijke invoer van drijvend bagger- en bergingsmaterieel, dat in het binnenland\n herstelling of verbouwing zal ondergaan.\n\nc De invoer van smeer- en onderhoudsmiddelen, zomede van ballast, zich bevindende in\n het onder a en b bedoelde materieel, voor zover deze goederen naar het oordeel van de Minister van\n Financi\u00ebn in overeenstemming zijn met het normaal gebruik.\n\nd De invoer en de uitvoer van brandstoffen, zich bevindende in het onder a en b bedoelde materieel, voor zover deze brandstoffen naar het oordeel van de Minister\n van Financi\u00ebn in overeenstemming zijn met het normaal gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer van goederen, bestemd om door binnenlandse scheepswerven of vliegtuigfabrieken\n te worden aangewend bij de uitvoering van door buitenlandse ondernemingen verstrekte\n opdrachten tot bouw, verbouwing, herstelling of uitrusting van schepen en drijvend\n bagger- en bergingsmaterieel resp. luchtvaartuigen, voor zover deze goederen voor\n rekening van de betrokken buitenlandse ondernemingen aan de scheepswerven resp. vliegtuigfabrieken\n voor dat doel worden toegezonden.\n\nb De invoer van onderdelen, bestemd voor het herstellen van een in internationaal verkeer\n gebezigde vervoermiddel of van drijvend bagger- en bergingsmaterieel, dat tijdelijk\n in het binnenland in bedrijf is, voor zover ingevoerd door of ten behoeve van de persoon\n of de onderneming, die van het te herstellen vervoermiddel voor een internationale\n reis gebruik maakt resp. het te herstellen materieel exploiteert.\n\nc De wederinvoer van niet gebruikte onderdelen, welke tevoren ter herstelling van een\n in internationaal verkeer gebezigd vervoermiddel of van drijvend bagger- en bergingsmaterieel,\n dat tijdelijk in het buitenland in bedrijf is, werden uitgevoerd door of ten behoeve\n van de persoon of de onderneming, die van het te herstellen vervoermiddel voor een\n internationale reis gebruik maakt resp. het te herstellen materieel exploiteert.\n\nd De invoer van goederen, aangebracht in of aan een binnenlands vervoermiddel dan wel\n in of aan drijvend bagger- en bergingsmaterieel, dat tijdens een normaal verblijf\n in het buitenland door toevallige omstandigheden noodzakelijke herstellingen moest\n ondergaan, waarvoor deze goederen zijn gebruikt.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De wederinvoer door hier te lande gevestigde spoorweg- of luchtvaartondernemingen\n van gebruikte onderdelen van rollend spoorwegmaterieel resp. van luchtvaartuigen,\n zomede van ander gebruikt spoorweg- resp. luchtvaartmaterieel, voor zover deze goederen\n met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van\n de Douanewet worden toegelaten.\n\nb De invoer van vervangen onderdelen van vervoermiddelen en drijvend bagger- en bergingsmaterieel,\n vrijgekomen bij herstellingen, welke door toevallige omstandigheden in het buitenland\n moesten plaatshebben.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe uitvoer van uitrustingsstukken, onderhoudsmiddelen, brandstoffen e.d., door of\n in opdracht van binnenlandse rederijen of luchtvaartmaatschappijen verzonden voor\n gebruik aan boord van haar in het buitenland verkerende zee- of binnenschepen resp.\n luchtvaartuigen, voor zover de aard en de hoeveelheden van de betrokken goederen naar\n het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn in overeenstemming zijn met het normaal\n gebruik.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer van in het binnenland te herstellen goederen.\n\nb De wederinvoer van in het buitenland herstelde goederen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\na De tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van materieel voor montage, beproeving,\n indienststelling, controle, verificatie, onderhoud of herstelling van machines, installaties\n en vervoermiddelen, voor zover dat materieel met vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet wordt toegelaten.\n\nb De tijdelijke invoer van materieel voor de uitvoering van openbare werken of voor\n de herstelling van produktiemiddelen, voor zover dit materieel met vrijstelling van\n rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet wordt toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer dan wel de wederinvoer van de hieronder genoemde goederen, voor\n zover deze met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in artikel 1, tweede\n lid, van de Douanewet worden toegelaten:\n\na. machines, toestellen, werktuigen, instrumenten en gereedschappen, met uitzondering\n van motorrijtuigen, ingevoerd resp. uitgevoerd door of ten behoeve van een ingezetene\n om v\u00f3\u00f3r de eventuele aankoop resp. verkoop te worden beproefd;\n\nb. goederen, bestemd om in daartoe ingerichte werkplaatsen, laboratoria e.d. te worden\n gekeurd, gecontroleerd, beproefd e.d.;\n\nc. machines, toestellen werktuigen, instrumenten en gereedschappen, bestemd om te worden\n gebruikt bij het keuren, controleren, beproeven e.d. van goederen;\n\nd. produktiemiddelen, ingevoerd resp. uitgevoerd ter tijdelijke vervanging van in herstelling\n zijnde of te nemen soortgelijke produktiemiddelen dan wel ter voorlopige vervanging\n van te leveren soortgelijke produktiemiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke invoer van goederen met het uitsluitende doel deze goederen, alvorens\n tot verdere verzending wordt overgegaan, na te zien en/of van een zeewaardige verpakking\n te voorzien, voor zover zij met vrijstelling van rechten bij invoer als bedoeld in\n artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van goederen tot een totaalgewicht van 5 kg en een totale waarde van f 700\n per zending, voor zover deze goederen:\n\na. aan particulieren worden toegezonden en naar het oordeel van de Minister van Financi\u00ebn\n niet bestemd zijn voor wederverkoop, dan wel\n\nb. naar het oordeel van genoemde Minister kunnen worden aangemerkt als reclame-artikelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe invoer van gedrukte stukken en zaakpapieren tot een waarde van f 700.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe tijdelijke uitvoer en de wederinvoer van dieren en goederen, die over zee of over\n vreemd grondgebied van de ene naar de andere binnenlandse plaats worden vervoerd onder\n dekking van een z.g. kustpaspoort, dan wel een gemeenschappelijk dokument of een Benelux-dokument,\n ingeval de aangever in Nederland woonachtig of gevestigd is.\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2008]\n\nDe wederinvoer van dieren en goederen, die herkend worden als tevoren tijdelijk te\n zijn uitgevoerd en bij hun wederinvoer met gehele vrijstelling van rechten bij invoer\n als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Douanewet worden toegelaten, ingeval\n het voornemen tot wederinvoer bij de uitvoer op het douanedocument tot uitdrukking\n is gebracht.\n\nBehoort bij de \u2018Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer (niet-landbouwgoederen)\n 1963\u2019.\n\nMinister\n\nJ. W. de Pous"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002421/

wetten.nl - Regeling - Beschikking aanwijzing geneesmiddelen als vergift - BWBR0002422

{"title": "wetten.nl - Regeling - Beschikking aanwijzing geneesmiddelen als vergift - BWBR0002422", "content": "Beschikking aanwijzing geneesmiddelen als vergift\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op artikel 1, eerste lid, van het Besluit vergiften in apotheken en ziekenhuizen\n (Stb. 1963, 339);\n\nbesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 Als vergift, te bewaren in een voorwerp, voorzien van een duidelijk zichtbare rode\n stip, worden aangewezen de op de bij deze beschikking behorende lijst A voorkomende geneesmiddelen.\n\n2 Als vergift, te bewaren in een voorwerp, voorzien van een duidelijk zichtbare blauwe\n stip, worden aangewezen de op de bij deze beschikking behorende lijst B voorkomende geneesmiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDeze beschikking treedt in werking met ingang van de datum, waarop het Besluit vergiften\n in apotheken en ziekenhuizen in werking treedt.\n\n's-Gravenhage, 15-07-1963\n\nminister\n\nG.M.J. \nVeldkamp\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n, behorende bij beschikking van 15 juli 1963, no. 63057, Directie Volksgezondheid,\n Hoofdafd. Gezondheidsbescherming.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nAcetylcholini Bromidum\n\nAdrenalinum\n\nAethylmorphini Hydrochloridum\n\nAethynyloestradiolum\n\nAmphetamini Sulfas\n\nAnhydrohydroxyprogesteronum\n\nApomorphini Hydrochloridum\n\nArecolini Hydrobromidum\n\nArseni Trioxydum\n\nAtropini Sulfas\n\nCalciferolum\n\nCarbacholum\n\nCocaini Hydrochloridum\n\nCodeini Hydrochloridum\n\nCodeini Phosphas\n\nCodeinum\n\nDesoxycorticosteroni Acetas\n\nDiaethylstilboestrolum\n\nDiphenhydramini Hydrochloridum\n\nEmetini Hydrochloridum\n\nEphedrini Hydrochloridum\n\nEphedrini Hydrochloridum racemicum\n\nEphedrinum\n\nErgometrini Maleas\n\nErgotamini Tartras\n\nExtractum Belladonnae Herbae spissum\n\nExtractum Opii aquosum siccum\n\nExtractum Strychni siccum\n\nHexoestrolum\n\nHistamini Phosphas\n\nHomatropini Hydrobromidum\n\nHydrargyri Aminochloridum\n\nHydrargyri Chloridum\n\nHydrargyri Iodidum rubrum\n\nHydrargyri Oxycyanidum\n\nHydrargyri Oxydum flavum\n\nHydrargyri Oxydum rubrum\n\nHydrocodoni Bitartras\n\nHydrocodoni Hydrochloridum\n\nHydromorphoni Hydrochloridum\n\nIniectio Adrenalini Bitartratis\n\nLobelini Hydrochloridum\n\nMethylamphetamini Hydrochloridum\n\nMethyltestosteronum\n\nMorphini Hydrochloricum\n\nNarceini Hydrochloridum\n\nNarcotini Hydrochloridum\n\nNatrii Arsenas\n\nNatrii Cacodylas\n\nNatrii Methylarsonas\n\nNeostigmini Bromidum\n\nNeostigmini Methylsulfas\n\nOestradioli Benzoas\n\nOestradiolum\n\nOestronum\n\nOpialum\n\nOpium\n\nOpium concentratum\n\nOuabainum\n\nPastillae Hydrargyri Chloridi\n\nPethidini Hydrochloridum\n\nPhysostigmini Salicylas\n\nPicrotoxinum\n\nPilocarpini Hydrochloridum\n\nPilocarpini Nitras\n\nProgesteronum\n\nPyranisamini Hydrochloridum\n\nScopolamini Hydrobromidum\n\nSolutio Acidi hydrocyanici\n\nSolutio Kalii Arsenitis\n\nSolutio Nitroglycerini spirituosa\n\nStrophanthi Semen\n\nStrychni Semen\n\nStrychnini Nitras\n\nTestosteroni Propionas\n\nTestosteronum\n\nTetracaini Hydrochloridum\n\nThebaini Hydrochloridum\n\nTinctura Aconiti\n\nTinctura Colchici\n\nTinctura Opii\n\nTinctura Opii crocata\n\nTinctura Strophanthi\n\nTinctura Strychni\n\nTripelennamini Hydrochloridum\n\nTubocurarini Chloridum\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n, behorende bij beschikking van 15 juli 1963, no. 63057, Directie Volksgezondheid,\n Hoofdafd. Gezondheidsbescherming.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nAcidum aceticum concentratum\n\nAcidum hydrochloricum\n\nAcidum sulfuricum\n\nAcidum trichloraceticum\n\nAconiti Tuber\n\nAdonidis vernalis Herba\n\nAllobarbitalum\n\nAmidopyrinum\n\nAminophyllinum\n\nAmylis Nitris\n\nAneurini Hydrochloridum\n\nAprobarbitalum\n\nArgenti Nitras\n\nArgenti Nitras in Bacillis\n\nBarbitalum\n\nBarbitalum natricum\n\nBeiladonnae Herba\n\nBromoformum\n\nButobarbitalum\n\nCantharis\n\nCarbarsonum\n\nChinidini Sulfas\n\nChlorali Hydras\n\nChlorbutanolum\n\nChloroformum\n\nChloroformum anaesthesicum\n\nChromii Trioxydum\n\nCoffeinum\n\nCoffeinum et Natrii Benzoas\n\nCoffeinum et Natrii Salicylas\n\nColchici Semen\n\nColocynthidis Fructus\n\nCotarnini Chloridum\n\nCyclobarbitalum\n\nDigitalis Folium\n\nDioxybenzolum\n\nExtractum Colocynthidis siccum\n\nExtractum Hydrastidis liquidum\n\nExtractum Hyoscyami Herbae spissum\n\nExtractum Secalis cornuti liquidum\n\nHeptobarbitalum\n\nHexachloraethanum\n\nHexachlorcyclohexanum\n\nHexobarbitalum\n\nHexobarbitalum natricum\n\nHexylresorcinum\n\nHydrargyrosi Chloridum\n\nIniectio Digitalis\n\nKreosoti Carbonas\n\nKreosotum\n\nKresolum crudum\n\nLobeliae Herba\n\nMenadioni Natrii Bisulfis\n\nMepacrini Hydrochloridum\n\nMersalylum\n\nMethylphenobarbitalum\n\nMethylthiouracilum\n\nNaphtholum\n\nNikethamidum\n\nOleum Chenopodii\n\nPapaverini Hydrochloridum\n\nPentetrazolum\n\nPentobarbitalum\n\nPentothiobarbitalum\n\nPentothiobarbitalum natricum\n\nPhenobarbitalum\n\nPhenobarbitalum natricum\n\nPhenolum\n\nPhenolum liquefactum\n\nPhenothiazinum\n\nPhenytoinum calcicum\n\nPhenytoinum natricum\n\nPituitarium posterius\n\nPlumbi Acetas\n\nPlumbi Subcarbonas\n\nPodophylli Resina\n\nProcaini Hydrochloridum\n\nPropylthiouracilum\n\nPulvis Opii compositus\n\nPyrogallolum\n\nRiboflavinum\n\nSantoninum\n\nSecale cornutum\n\nSecale cornutum desoleatum\n\nSolutio Digitalis\n\nSolutio Ferri Chloridi\n\nSolutio Formaldehydi\n\nSolutio Hydrogenii Peroxydi concentrata\n\nSolutio Kresoli saponata\n\nSolutio Plumbi Subacetatis\n\nStibyli et Kalii Tartras\n\nTheobrominum\n\nTheobrominum natricum et Natrii Salicylas\n\nTheophyllinum\n\nThyreoidum\n\nTinctura Belladonnae\n\nTinctura Digitalis\n\nTinctura Lobeliae\n\nTinctura Opii benzoica\n\nTinctura Secalis cornuti\n\nTrichloraethylenum"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002422/

wetten.nl - Regeling - Besluit wijziging taakverdeling departementen - BWBR0002423

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit wijziging taakverdeling departementen - BWBR0002423", "content": "Besluit van 1 augustus 1963, houdende wijziging van de taakverdeling van departementen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken dd. 29 juli\n 1963, nr. 153986;\n\nGelet op artikel 86 van de Grondwet;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nDe aangelegenheden betreffende de bezitsvorming en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie\n onder te brengen bij het Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid.\n\nDit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden op 24 juli 1963.\n\nAfschrift van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant, zal worden gezonden aan de Raad van Ministers, de Hoge Colleges van Staat, de Gevolmachtigde\n Ministers van Suriname en van de Nederlandse Antillen en de Departementen van Algemeen\n Bestuur.\n\n\n\nPorto Ercole,, 1 augustus 1963.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002423/

wetten.nl - Regeling - Besluit uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot opties voor het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 11 Nederlands-Duits Grensverdrag - BWBR0002424

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot opties voor het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 11 Nederlands-Duits Grensverdrag - BWBR0002424", "content": "Besluit van 31 augustus 1963, houdende uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot\n opties voor het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 11 van het Nederlands-Duits\n Grensverdrag\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie van 31 juli 1963, Hoofdafdeling Privaatrecht,\n Afdeling Nationaliteitsaangelegenheden, Nr. 444/163;\n\nGelet op artikel 13 van de wet van 22 mei 1963, Stb. 238, houdende vaststelling van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 14 augustus 1963, nr. 33);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie a.i. van 22 augustus 1963,\n Hoofdafdeling Privaatrecht, Afdeling Nationaliteitsaangelegenheden, nr. 475/163;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n1 Een verklaring van nationaliteitskeuze als bedoeld in artikel 11, lid 2, van het Grensverdrag\n kan worden gedaan aan de burgemeester van de gemeente, waar de optant bij het inwerkingtreden\n van het verdrag woonplaats heeft.\n\n2 Van een verklaring van nationaliteitskeuze wordt een proces-verbaal in vier-voud\n opgemaakt. Daarin dienen te worden vermeld: de geslachtsnaam en de voornamen van de\n optant, de plaats en datum van diens geboorte, de woonplaats op 30 juni 1959, op de\n datum waarop het verdrag in werking is getreden en op de datum waarop de verklaring\n is afgelegd.\n\n3 Indien de optant is gehuwd, dient het proces-verbaal tevens te bevatten de voorhuwelijkse\n geslachtsnaam van de echtgenote, haar voornamen en de plaats en datum van haar geboorte,\n terwijl, indien hij kinderen heeft die op het tijdstip waarop de verklaring wordt\n afgelegd de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, de voornamen en de\n plaats en datum van geboorte van deze kinderen dienen te worden vermeld.\n\n4 Indien de optant een vrouw is, wier optieverklaring ten aanzien van haar kinderen\n gevolg heeft, dienen in het proces-verbaal te worden vermeld de geslachtsnaam en de\n voornamen en de plaats en datum van geboorte van deze kinderen alsmede, indien de\n vader van de kinderen is overleden, de geslachtsnaam en de voornamen en de plaats\n en datum van geboorte van die vader.\n\n5 Het proces-verbaal wordt door de optant en door de burgemeester, ten overstaan van\n wie de verklaring is afgelegd, ondertekend.\n\n6 Indien de echtgenote van een optant eveneens het Nederlanderschap wenst te verkrijgen,\n dient een door haar ondertekende verklaring houdende haar instemming daarmede in het\n proces-verbaal te worden opgenomen.\n\n7 Indien een echtpaar kinderen heeft die naar Duits recht mede onder de ouderlijke\n macht van de moeder staan en die in de door de vader uitgebrachte optie zijn begrepen,\n moet uit de door de moeder ondertekende verklaring blijken dat zij met de verkrijging\n van het Nederlanderschap door de kinderen instemt.\n\n8 Indien de instemming van de moeder met de verkrijging van het Nederlanderschap door\n de kinderen ontbreekt, kan Onze Minister van Justitie binnen drie maanden na het opmaken\n van het proces-verbaal bij beschikking bepalen in hoeverre aan de optie rechtsgevolg\n wordt ontzegd. Een afschrift van deze beschikking zal door tussenkomst van de burgemeester\n ten overstaan van wie de verklaring is afgelegd aan de optant en de moeder worden\n uitgereikt.\n\n9 Van het in vier-voud opgemaakte proces-verbaal wordt een exemplaar uitgereikt aan\n de optant, is een exemplaar bestemd voor de burgemeester van de woonplaats van de\n optant en worden de twee overige exemplaren binnen veertien dagen na de dagtekening\n van het proces-verbaal toegezonden aan Onze Minister van Justitie.\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening\n van het Staatsblad waarin het is geplaatst.\n\nOnze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nPorto Ercole , 31 augustus 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002424/

wetten.nl - Regeling - Vaststelling voorwaarden t.a.v. de inenting tegen pokken en cholera ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat - BWBR0002425

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vaststelling voorwaarden t.a.v. de inenting tegen pokken en cholera ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat - BWBR0002425", "content": "Vaststelling voorwaarden t.a.v. de inenting tegen pokken en cholera ter verkrijging\n van een internationaal geldig certificaat\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op de artikelen 23 en 25 van de Quarantainewet (Stb. 1960, 335),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe inenting tegen pokken ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat\n door of onder directe verantwoordelijkheid van een in Nederland tot het uitoefenen\n der geneeskunst bevoegde geneeskundige geschiedt onder de volgende voorwaarden:\n\na. De entstof moet worden gebruikt zoals zij door de inrichting of de handelaar is afgeleverd.\n\nb. De geneeskundige mag de entstof niet gebruiken na de op of bij de verpakking van de\n desbetreffende entstof aangegeven vervaldatum.\n\nc. De geneeskundige is gehouden de entstof v\u00f3\u00f3r het gebruik te bewaren overeenkomstig\n de voorschriften, welke op of bij de verpakking van de desbetreffende entstof zijn\n gevoegd.\n\nd. De geneeskundige neemt bij de behandeling der entstof en bij de inenting de nodige\n voorzorgen in acht. De entstof mag, voordat deze op de huid wordt aangebracht, slechts\n in aanraking komen met steriele voorwerpen.\n\ne. Voor elke vaccinatie moet een steriel instrument worden gebruikt.\n\nf. De entstof moet in het epithelium van de huid worden aangebracht.\n\ng. als goed gevolg van een eerste inenting wordt beschouwd een duidelijke ontwikkeling\n van ten minste \u00e9\u00e9n pokpuist.\n\nh. De geneeskundige, die een eerste inenting heeft verricht, overtuigt zich in elk geval\n tussen de vijfde en zevende dag na die der inenting van het vermoedelijke resultaat\n daarvan.\n\ni. Bij noodzakelijk gebleken revaccinatie van reizigers, afkomstig uit het buitenland,\n wordt het resultaat der inenting door de geneeskundige, die de revaccinatie heeft\n verricht, of op verzoek van hem door een andere geneeskundige, gecontroleerd\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe inenting tegen cholera ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat\n door of onder directe verantwoordelijkheid van een in Nederland tot het uitoefenen\n der geneeskunst bevoegde geneeskundige geschiedt onder de volgende voorwaarden:\n\na. De wijze van toediening van het choleravaccin dient zodanig te zijn, dat een voldoende\n immuniteit mag worden aangenomen.\n\nb. De aanwijzingen betreffende de wijze van toediening, vermeld op de verpakkingen, moeten\n worden gevolgd.\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe entstoffen tegen cholera dienen te voldoen aan de bepalingen, welke zijn vervat\n in de Wet op sera en vaccins.\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDeze beschikking, welke in de Staatscourant zal worden geplaatst, treedt in werking met ingang van 1 januari 1964.\n\n's-Gravenhage, 9 oktober 1963\n\nstaatssecretaris\n\nsecretaris-generaal\n\nJ. H. Klatte"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002425/

wetten.nl - Regeling - Aanwijzing van de Luchthaven Schiphol als luchthaven met gezondheidsdienst - BWBR0002426

{"title": "wetten.nl - Regeling - Aanwijzing van de Luchthaven Schiphol als luchthaven met gezondheidsdienst - BWBR0002426", "content": "Aanwijzing van de Luchthaven Schiphol als luchthaven met gezondheidsdienst\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op artikel 19, eerste lid, van de Internationale Sanitaire Regeling (Trb. 1952,\n 145) en op artikel 4 van de Quarantainewet (Stb. 1960, 335),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe Luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer, wordt aangewezen als\n luchthaven met gezondheidsdienst.\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDeze beschikking, welke in de Staatscourant zal worden geplaatst, treedt in werking met ingang van 1 januari 1964.\n\n's-Gravenhage, 9 oktober 1963\n\nstaatssecretaris\n\nsecretaris-generaal\n\nJ. H. \nKlatte"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002426/

wetten.nl - Regeling - Vaststelling officieel stempel ten behoeve van internationaal geldige certificaten van inenting tegen cholera en pokken - BWBR0002427

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vaststelling officieel stempel ten behoeve van internationaal geldige certificaten van inenting tegen cholera en pokken - BWBR0002427", "content": "Vaststelling officieel stempel ten behoeve van internationaal geldige certificaten\n van inenting tegen cholera en pokken\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op artikel 24 van de Quarantainewet (Stb. 1960, 335),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe vorm van de afdruk van het offici\u00eble stempel, bedoeld in de aanhangsels 2 en 4\n van bovengenoemde Internationale Sanitaire Regeling, wordt vastgesteld als volgt:\n\nDe stempelafdruk is cirkelvormig met een middellijn van 25 mm. In het midden bevindt\n zich het Nederlandse wapen met daaronder op de eerste regel het woord \u2018NEDERLAND\u2019,\n op de tweede regel het woord \u2018VACCINATION\u2019 en op de derde regel ter linkerzijde de\n afkorting \u2018NR.\u2019 met ruimte voor cijfers. Tussen de buitenste rand en hetgeen hierv\u00f3\u00f3r\n is aangegeven bevinden zich boven de horizontale middellijn van links naar rechts\n de woorden \u2018STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID\u2019 en onder deze middellijn van links\n naar rechts de woorden \u2018PUBLIC HEALTH SERVICE\u2019. Tussen de eerste \u2018S\u2019 van STAATSTOEZICHT\n en de \u2018P\u2019 van PUBLIC, alsmede tussen de laatste \u2018D\u2019 van VOLKSGEZONDHEID en de laatste\n \u2018E\u2019 van SERVICE bevindt zich een punt.\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDe beschikking van 3 juli 1958, nr. 8032, Directie Volksgezondheid, afdeling Gezondheidsbescherming,\n wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nDeze beschikking, welke in de Staatscourant zal worden geplaatst, treedt in werking met ingang van 1 januari 1964.\n\n's-Gravenhage, 9 oktober 1963\n\nstaatssecretaris\n\nsecretaris-generaal\n\nJ. H. Klatte"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002427/

wetten.nl - Regeling - Besluit tarieven in strafzaken - BWBR0002429

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit tarieven in strafzaken - BWBR0002429", "content": "Besluit van 27 november 1963, houdende vaststelling van tarieven voor vergoedingen\n als bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 7, 17 en 18 van de Wet tarieven in strafzaken\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 oktober 1963, Stafafdeling\n Wetgeving Nr. 321/663;\n\nGelet op de artikelen 3, 4, 6, 7, 17 en 18 van de Wet tarieven in strafzaken (Wet van 28 maart 1963, Stb. 130);\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 13 november 1963, nr. 25);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 20 november 1963, Stafafdeling\n Wetgeving, nr. 359/663;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Voor werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub a, van de Wet tarieven in strafzaken, zijn vergoedingen verschuldigd berekend naar de volgende tarieven:\n\nI. aan artsen, tot uitoefening van de praktijk in Nederland bevoegd voor\n\na. psychiatrisch onderzoek, inclusief het opmaken van een rapport, naar gelang van de\n uitgebreidheid der gegeven motivering f 688,- - f 861,-,\n\nindien het onderzoek omvangrijker is dan normaal, na overleg met de opdrachtgever,\n ten hoogste f 1284,70;\n\nb. onderzoek van een geestelijk gestoorde en afgifte van een verklaring, benodigd voor\n gedwongen opneming van de pati\u00ebnt in een inrichting voor geestelijk gestoorden f 116,60;\n\nc. onderzoek en afgifte van een verklaring omtrent de conclusies van dat onderzoek door\n een controlerend arts of een rayonarts f 20,05,\n\nindien het onderzoek met spoed moet worden verricht f 39,15;\n\nd. inwendige lijkschouwing, inclusief histologisch en bacteriologisch onderzoek, de daarvoor\n vereiste benodigdheden en het opmaken van een rapport f 399,50;\n\ne. uitwendige lijkschouwing, inclusief het opmaken van een rapport f 49,75;\n\nf. uitwendige lijkschouwing, voor zover betreft het opmaken van een verslag met aandachtspunten\n naar aanleiding van een melding van een geval van uitvoering van euthanasie of hulpverlening\n bij zelfdoding door een gemeentelijke lijkschouwer f 250.\n\nII. aan vertalers voor vertalingen uit of in\n\na. het frans, duits en engels f 1,70 per regel\n\nb. andere talen f 2,60 tot f 3,65 per regel\n\nHetgeen voor de kantlijn staat, wordt gerekend bij de regel, waar het naast staat.\n\nIII. Aan tolken afhankelijk van de taal, vakbekwaamheid en de duur van de werkzaamheden\n tenminste f 10,- per uur en ten hoogste f 116,60 per uur.\n\nIV. voor werkzaamheden, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden\n niet, of in mindere of meerdere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn,\n\nten minste f 10,- per uur\n\nen ten hoogste f 116,60 per uur,\n\nmet dien verstande dat\n\na. voor verrichtingen van medische aard de vergoedingen worden berekend volgens door\n Onze Minister van Justitie vast te stellen tarieven;\n\nb. voor verpleging in een inrichting tot verpleging of genezing de vergoedingen worden\n berekend naar de daarvoor geldende tarieven derde klas.\n\n2 Deze tarieven worden met de helft verhoogd voor werkzaamheden, die ingevolge het\n daartoe strekkende verzoek of de gegeven opdracht moeten worden verricht op:\n\na. zaterdag;\n\nb. zondag;\n\nc. een in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens dat artikel daarmede gelijkgestelde\n dag;\n\nd. een andere dag, dan onder a-c omschreven, tussen 0 en 8 of 20 en 24 uur.\n\n3 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Wegens tijdverzuim, als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b, van de Wet tarieven in strafzaken, zijn vergoedingen verschuldigd berekend naar de volgende tarieven:\n\nI. aan artsen tot uitoefening van de praktijk in Nederland bevoegd f 83,40 tot f 116,60\n per uur\n\nII. Aan vertalers en tolken afhankelijk van de taal, de vakbekwaamheid en de duur van\n het tijdverzuim tenminste f 10,- per uur en ten hoogste f 116,60 per uur.\n\nIII. aan andere personen, aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, naar gelang de werkzaamheden\n niet, of in mindere of meerdere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn,\n ten minste f 10,- en ten hoogste f 116,60 per uur.\n\nIV. aan getuigen, met uitzondering van minderjarigen, die geen inkomsten derven, aan voogden,\n die wegens een strafzaak tegen een onder hun gezag staande minderjarige ingevolge\n het Wetboek van Strafvordering moeten worden opgeroepen, aan curatoren, bij toepassing van artikel 509d van het Wetboek van Strafvordering, aan noodzakelijke geleiders van de bovengenoemde personen, van personen aan wie\n werkzaamheden zijn opgedragen, van verdachten en van gerekwestreerden f 10,30 per\n uur.\n\n2 De in het eerste lid bedoelde vergoeding komt voor de tijd aan de reis besteed niet\n toe aan artsen, vertalers, tolken en andere personen, aan wie werkzaamheden zijn opgedragen\n van wetenschappelijke of bijzondere aard.\n\n3 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Voor een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter is de halve uurvergoeding\n verschuldigd, voor een gedeelte langer dan een half uur is de hele uurvergoeding verschuldigd.\n\n2 Per dag is voor tijdverzuim ten hoogste een vergoeding voor 9 uren verschuldigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Voor met het tijdverzuim verband houdende noodzakelijke kosten wordt vergoeding gegeven\n tegen overlegging van een bewijs van betaling.\n\n2 Indien vergoeding wordt toegekend voor een plaatsvervanger, wordt de voor tijdverzuim\n toe te kennen vergoeding daarop in mindering gebracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Voor een lokaliteit, beschikbaar gesteld door een gemeente ingevolge een verzoek als\n bedoeld in artikel 4 van de Wet tarieven in strafzaken is, indien de vergoeding voor het gebruik van die lokaliteit in een plaatselijke\n belastingverordening is geregeld, een vergoeding overeenkomstig die verordening verschuldigd.\n In andere gevallen is een vergoeding verschuldigd, berekend naar het plaatselijk gangbare\n tarief per tijdsduur of per binnengebrachte gewonde of binnengebracht lijk. Is dit\n tarief verschillend naar gelang van een klasse-indeling, dan wordt de vergoeding berekend\n naar het tarief voor de laagste klasse. Bij vergoeding volgens dagtarief is voor beschikbaarstelling\n gedurende 6 uur of korter de halve dagprijs, voor meer dan 6 uren de hele dagprijs\n verschuldigd.\n\n2 Bijkomende kosten kunnen overeenkomstig plaatselijk gebruik worden vergoed.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Voor reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 6 van de Wet tarieven in strafzaken zijn vergoedingen verschuldigd berekend naar de volgende tarieven:\n\nI. aan personen, als bedoeld in artikel 2, lid 2 f 3,40 per retourkilometer; het aantal retourkilometers wordt berekend naar de kortste\n reisroute, met dien verstande dat voor de eerste 4 retourkilometers geen vergoeding\n wordt gegeven.\n\nII. aan personen, aan wie op grond van artikel 3, derde lid, sub c, d en e, van de Wet tarieven in strafzaken geen vergoeding wegens tijdverzuim toekomt, ... op de voet van het Reisbesluit 1971\n\nIII. aan personen, aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, die niet van wetenschappelijke\n of bijzondere aard zijn, aan getuigen, aan voogden die wegens een strafzaak tegen\n een onder hun gezag staande minderjarige ingevolge het Wetboek van Strafvordering moeten worden opgeroepen, aan curatoren, bij toepassing van artikel 509d van het Wetboek van Strafvordering, en aan noodzakelijke geleiders van deze personen, van personen aan wie werkzaamheden\n zijn opgedragen, van verdachten en van gerekwestreerden. de reiskosten per openbaar\n middel van vervoer, laagste klasse, alsmede verblijfkosten tot ten hoogste f 83,40\n per dag, met inbegrip van overnachting; een taxi wordt niet aangemerkt als openbaar\n middel van vervoer.\n\n2 Voor het gebruik van een bijzonder middel van vervoer in de in artikel 7 van de Wet tarieven in strafzaken bedoelde gevallen is een vergoeding verschuldigd, berekend naar de werkelijke kosten,\n tegen overlegging van een bewijs van betaling. Voor het gebruik van een eigen auto\n wordt ten hoogste f 0,60 per kilometer vergoed.\n\n3 Vergoeding voor reis- en verblijfkosten wordt niet meer dan \u00e9\u00e9nmaal toegekend, ook\n al wordt de reis gemaakt ten behoeve van verschillende zaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nTot de in artikel 2 van de Wet tarieven in strafzaken bedoelde buitengewone, bij en krachtens deze wet niet voorziene kosten worden gerekend\n vergoedingen voor werkzaamheden, verricht door, wegens tijdverzuim en daarmede verband\n houdende noodzakelijke kosten en voor reis- en verblijfkosten van personen, ten aanzien\n van wie in verband met hun verblijf buitenslands moet worden afgeweken van de tarieven,\n vervat in de artikelen 1-4 en 6.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDe bedragen in dit besluit genoemd, worden verhoogd met de omzetbelasting, die daarover\n is verschuldigd.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Aan personen, die niet in staat zijn de kosten voor de te maken reis te betalen, kan\n op hun verzoek door de griffier, belast met de betaling van de vergoeding waarop deze\n personen recht zullen hebben op grond van artikel 6 of 7, een voorschot op de vergoeding worden verleend.\n\n2 Het voorschot wordt met de toe te kennen vergoeding verrekend.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Behalve in de gevallen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet tarieven in strafzaken, wordt bovendien geen recht geheven voor:\n\na. het geven van inzage van vonnissen, arresten, registers of andere stukken, waarvan\n kennisneming geoorloofd is, of voor het verstrekken van inlichtingen aan de verdachte,\n de gewezen verdachte, de gerekwestreerde, de gewezen gerekwestreerde, de beledigde\n partij - ook indien deze zich niet in de strafzaak voegt doch dan slechts voorzover\n hij belang heeft bij de gewenste gegevens, hij deze niet op andere wijze kan verkrijgen\n en hij niet in staat is enig recht te betalen -;\n\nb. het verstrekken van afschriften van of uittreksels uit vonnissen, arresten, registers\n of andere stukken, waarvan kennisneming geoorloofd is, aan de verdachte, de gewezen\n verdachte, de gerekwestreerde, de gewezen gerekwestreerde, de beledigde partij - ook\n indien deze zich niet in de strafzaak voegt -, voor zover zij daarbij belang hebben,\n niet op andere wijze in de behoefte kunnen voorzien en niet in staat zijn enig recht\n te betalen.\n\n2 Aan de advocaat of de gemachtigde van de in het eerste lid bedoelde personen wordt\n evenmin recht in rekening gebracht in de gevallen, waarin deze personen geen recht\n verschuldigd zijn.\n\n3 In de overige gevallen wordt door de griffier een recht berekend van:\n\na. f 7,- per aanvrage, voor inzage van en voor het verstrekken van afschriften van en\n uittreksels en inlichtingen uit vonnissen, arresten, registers of andere stukken,\n waarvan kennisneming geoorloofd is, betrekking hebbende op \u00e9\u00e9n zaak, tenzij de aanvrager\n recht heeft op kosteloze inzage van of inlichtingen uit de desbetreffende stukken;\n\nb. f 0,40 per bladzijde voor afschriften van de onder a vermelde stukken, tenzij ingevolge enig wettelijk voorschrift een lager bedrag moet\n worden berekend.\n\nIndien op een aanvrage om inzage, afschriften of inlichtingen afwijzend moet worden\n beschikt, omdat geen inzage mag worden verleend, of geen inlichtingen of afschriften\n mogen worden verstrekt, is geen recht verschuldigd.\n\n4 Tegen een weigering van de griffier tot toepassing van het eerste of het tweede lid\n en tegen een beschikking op grond van het derde lid, kan de belanghebbende schriftelijk\n bezwaar indienen bij de voorzieningenrechter van het gerecht en indien het de Hoge\n Raad betreft, bij de president van de Hoge Raad. De artikelen 10 tot en met 13 van de Wet tarieven in strafzaken zijn van overeenkomstige toepassing.\n\n5 Onze Minister van Justitie is bevoegd, te bepalen dat voor door hem aan te wijzen\n doeleinden van algemeen belang niet getekende afschriften en uittreksels kunnen worden\n afgegeven, inzage kan worden verleend en inlichtingen kunnen worden verstrekt tegen\n betaling van een door hem aan te geven lager recht, dan het in het derde lid genoemde\n of zonder betaling van enig recht.\n\n6 Onze Minister van Justitie kan nadere regelen stellen.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nVoor het uitbrengen van exploiten ingevolge bijzondere wetten is aan de deurwaarders\n een vergoeding verschuldigd, berekend naar de in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders bepaalde tarieven met dien verstande dat het tarief voor het uitreiken van gerechtelijke\n stukken \u20ac 46,58 bedraagt.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als Besluit tarieven in strafzaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nOnze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 27 november 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002429/

wetten.nl - Regeling - Besluit tarieven in burgerlijke zaken - BWBR0002430

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit tarieven in burgerlijke zaken - BWBR0002430", "content": "Besluit van 27 november 1963, houdende vaststelling van tarieven voor vergoedingen\n als bedoeld in de artikelen 13, 3de lid, en 57 van de Wet tarieven in burgerlijke\n zaken, en artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 oktober 1963, Stafafdeling\n Wetgeving, nr. 321/663;\n\nOverwegende, dat bij de wet van 28 maart 1963, houdende vaststelling van de tarieven\n in strafzaken (Stb. 130) artikel 13, derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (wet van 8 december 1960, Stb. 541) is gewijzigd, in die zin dat de vaststelling van regelen met betrekking tot\n de vergoedingen, verschuldigd voor afschriften van en uittreksels uit vonnissen en\n beschikkingen zal geschieden bij en krachtens algemene maatregel van bestuur;\n\nOverwegende voorts, dat ingevolge artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, zoals dit is gewijzigd bij de wet van 28 maart 1963, bij algemene maatregel van\n bestuur de bedragen moeten worden vastgesteld, welke voor werkzaamheden, wegens tijdverzuim\n en daarmede verband houdende kosten en voor reis- en verblijfkosten toekomen aan de\n in dat artikel bedoelde personen;\n\nGelet op de artikelen 13, derde lid, en 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 13 november 1963, nr. 25);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van Justitie van 20 november\n 1963, Stafafdeling Wetgeving, nr. 359/663;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\nMet betrekking tot de vergoedingen, verschuldigd voor afschriften van en uittreksels\n uit vonnissen, arresten, beschikkingen, registers of andere stukken, onder welke benaming\n ook en al of niet voor afschrift of uittreksel getekend, is artikel 12, derde tot en met vijfde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n1 Vergoedingen voor werkzaamheden, wegens tijdverzuim en daarmede verband houdende noodzakelijke\n kosten voor reis- en verblijfkosten, toekomende aan de personen, bedoeld in artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, worden berekend naar de regelen, vervat in de artikelen 2 tot en met 9, 11 en 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.\n\n2 Van de in het voorgaande lid van toepassing verklaarde regelen kan worden afgeweken\n bij de toekenning van vergoedingen voor werkzaamheden, verricht door, wegens tijdverzuim\n en daarmede verband houdende noodzakelijke kosten en voor reis- en verblijfkosten\n van personen, ten aanzien van wie dit in verband met hun verblijf buitenslands noodzakelijk\n is.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n1 Het tarief voor het onderhoud van de schuldenaar als bedoeld in artikel 597, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt \u20ac 11,30 per dag of gedeelte daarvan. Indien het inkomen of vermogen van\n de schuldeiser niet meer bedraagt dan bedoeld in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand stelt de directeur van het huis van bewaring dit tarief vast overeenkomstig het tweede\n lid.\n\n2 De schuldeiser wiens inkomen blijkens een door deze over te leggen verklaring of de\n bescheiden als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand niet meer bedraagt dan is bepaald in artikel 35, derde lid, van die wet onder:\n\n\u2013 a tot en met c, is vrijgesteld van betaling;\n\n\u2013 d tot en met h, is gehouden tot betaling van een vierde gedeelte;\n\n\u2013 i tot en met k, is gehouden tot betaling van de helft;\n\n\u2013 l is gehouden tot betaling van drie vierde gedeelte.\n\n3 Het tweede lid, laat onverlet de bevoegdheid van Onze Minister van Justitie om in\n bijzondere gevallen gehele of gedeeltelijke vrijstelling te verlenen van de vergoeding\n van de kosten van onderhoud van de schuldenaar door de schuldeiser.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n1 Dit besluit berust op de artikelen 13, derde lid, en 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en de artikelen 28, vijfde lid, 597, eerste lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.\n\n2 Ons besluit van 27 december 1960, nr. 13, tot vaststelling van tarieven voor afgifte\n van afschriften van en uittreksels uit vonnissen, arresten, registers of andere stukken,\n wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als Besluit tarieven in burgerlijke zaken.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\nIn zaken, aanhangig op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, wordt het bij\n dit besluit bepaalde toegepast met ingang van die dag, met dien verstande dat voor\n werkzaamheden, die zijn verricht na de dag van inwerkingtreding van dit besluit, wegens\n tijdverzuim, met inbegrip van de daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, dat\n valt na die dag en voor reis- en verblijfkosten, na die dag gemaakt, ingevolge een\n verzoek of opdracht gedaan en gegeven v\u00f3\u00f3r die dag, ook vergoedingen worden toegekend\n overeenkomstig het bij dit besluit bepaalde.\n\n[Regeling vervallen per 01-11-2010]\n\nDit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nOnze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het\n Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en aan de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 27 november 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002430/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Verdrag Nederland-Duitsland ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer i.v.m. Rechtsvorderingsverdrag 1954 - BWBR0002431

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet Verdrag Nederland-Duitsland ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer i.v.m. Rechtsvorderingsverdrag 1954 - BWBR0002431", "content": "Wet van 13 december 1963, houdende uitvoering van het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage\n ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland\n ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart\n 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen\n tot uitvoering van het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen\n het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ter verdere vereenvoudiging\n van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten\n Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Trb. 1962, 108);\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\nIn deze wet wordt onder \"het verdrag\" verstaan het op 30 augustus 1962 te 's-Gravenhage\n ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland\n ter verdere vereenvoudiging van het rechtsverkeer, zoals geregeld bij het op 1 maart\n 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering\n (Trb. 1962, 108).\n\nAls Nederlandse rechterlijke autoriteiten, bedoeld in artikel 1, eerste lid onder\n a van het verdrag, treden op de officieren van justitie bij de arrondissementsparketten.\n\nDe kosten, waarvan ingevolge artikel 3, derde of vijfde lid, van het verdrag door\n de Bondsrepubliek Duitsland opgave wordt gedaan, worden in rekening gebracht aan degene\n te wiens verzoeke de Officier van Justitie de mededeling van stukken heeft aangevraagd.\n Artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing.\n\nMet betrekking tot de kosten, waarvan ingevolge de artikelen 5 en 6, tweede lid van\n het verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland opgave wordt gedaan, is artikel 16 van\n de wet van 24 december 1958 (Stb. 677) houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag\n betreffende de burgerlijke rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.\n\nDeze wet treedt in werking met ingang van de dag waarop het verdrag voor Nederland\n in werking treedt.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk, 13 december 1963\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002431/

wetten.nl - Regeling - Aanwijzing van de Luchthaven Zestienhoven als luchthaven met gezondheidsdienst - BWBR0002433

{"title": "wetten.nl - Regeling - Aanwijzing van de Luchthaven Zestienhoven als luchthaven met gezondheidsdienst - BWBR0002433", "content": "Aanwijzing van de Luchthaven Zestienhoven als luchthaven met gezondheidsdienst\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op artikel 19, eerste lid, van de Internationale Sanitaire Regeling (Trb. 1952,\n 145) en op artikel 4 van de Quarantainewet (Stb. 1960, 335),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-12-2008]\n\nGerekend van 1 januari 1964, is de Luchthaven Zestienhoven, gelegen in de gemeente\n Rotterdam, aangewezen als luchthaven met gezondheidsdienst.\n\n's-Gravenhage, 21 januari 1964\n\nstaatssecretaris\n\nstaatssecretaris\n\ndirecteur wetenschappelijk onderzoek en planning\n\nKruisinga"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002433/

wetten.nl - Regeling - Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren Wet op het afbetalingsstelsel 1961 - BWBR0002434

{"title": "wetten.nl - Regeling - Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren Wet op het afbetalingsstelsel 1961 - BWBR0002434", "content": "Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren Wet op het afbetalingsstelsel 1961\n\nDe Minister van Justitie,\n\nGezien een schrijven van de Staatssecretaris van Economische Zaken, gedateerd december\n 1963, kenmerk Directie W.J.A., 663/1625;\n\nGelet op de artikelen 1, onder 3\u00b0., d, en 17, 1ste lid, onder 2\u00b0., van de Wet op de economische\n delicten,\n\nBesluit:\n\n1. Als ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van de voorschriften, gesteld\n bij of krachtens de wet van 13 juli 1961, Stb. 218, houdende regelen tot bevordering van een goede toepassing van het afbetalingsstelsel\n (Wet op het Afbetalingsstelsel 1961), worden aangewezen de controleurs van de Economische\n Controledienst.\n\n2. Deze beschikking wordt bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en treedt in werking op de dag na die harer bekendmaking.\n\n's-Gravenhage, 22 januari 1964\n\nminister\n\nY. \nScholten"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002434/

wetten.nl - Regeling - Wijzigingsbesluit Besluit houdende beperking van een uitkering krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht, enz. - BWBR0002435

{"title": "wetten.nl - Regeling - Wijzigingsbesluit Besluit houdende beperking van een uitkering krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht, enz. - BWBR0002435", "content": "Besluit van 23 januari 1964, houdende nadere maatregelen ten aanzien van een uitkering\n krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht\n in verband met samenloop met pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of pensioen\n dan wel uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet en in verband met de\n huurverhogingen per 1 augustus 1957, per 1 april 1960 en per 1 september 1962\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Defensie van 5 november 1963, afd. pensioenen\n en wachtgelden, nr. P. 111.341/S;\n\nOverwegende:\n\ndat het wenselijk is nadere regelen te stellen ten aanzien van uitkeringen krachtens\n de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht (Stb. 148, I 543) in verband met samenloop met een pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een pensioen dan wel uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet en in\n verband met de huurverhogingen per 1 augustus 1957, per 1 april 1960 en per 1 september\n 1962;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 4 december 1963, nr. 79);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister a.i. van 16 januari 1964, nr.\n P. 111.341/Z, mar. nr. 857877/254771;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\nOp een uitkering, waarop krachtens artikel 4 van de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht (Stb. 1948, I 543) aanspraak bestaat, is mede van toepassing de wet van 23 september 1959\n (Stb. 340), houdende beperking van de uitbetaling van een overheidsweduwenpensioen of een\n overheidswezenpensioen bij gelijktijdige aanspraak op een pensioen of uitkering krachtens\n de Algemene Weduwen- en Wezenwet (Tijdelijke regeling samenloop overheidsweduwen-\n en overheidswezenpensioenen met algemeen weduwen- en wezenpensioen), met dien verstande,\n dat daarbij de uitkering wordt gelijkgesteld met een overheidsweduwenpensioen in de\n zin van laatstgenoemde wet.\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n1 Van 1 april 1960 af vindt artikel 9 van Ons besluit van 23 januari 1960 (Stb. 61) geen toepassing meer.\n\n2 Uitkeringen, bedoeld in artikel 1 van Ons besluit van 23 januari 1960 (Stb. 61), welke op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit zullen worden\n toegekend met ingangsdatum v\u00f3\u00f3r 1 april 1960, worden tot die datum verhoogd met een\n bijslag overeenkomstig de bepalingen van genoemd besluit.\n\n1 Behoudens het tweede lid, wordt het bedrag, hetwelk bij wijze van voorschot op de\n aanspraak krachtens dit besluit aan een uitkeringsgenietende is uitbetaald, vermeerderd\n met de bedragen welke over die periode aan hem zijn uitbetaald krachtens Ons besluit\n van 23 januari 1960 (Stb. 61), aangemerkt als het bedrag, waarop voor hem over die periode door dit besluit\n aanspraak is ontstaan.\n\n2 Indien in verband met een overlijden, dan wel een hertrouwen van een weduwe over\n een kortere periode dan in het vorige lid genoemd, aanspraak krachtens dit besluit\n bestaat, is het vorige lid over die kortere periode van overeenkomstige toepassing\n en vindt zoveel mogelijk verrekening plaats van het aan het voorschot als in het vorige\n lid bedoeld, te veel uitbetaalde met hetgeen, waarop overigens over die kortere periode\n door dit besluit aanspraak is ontstaan.\n\n1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte\n van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst en werkt terug, voor wat betreft artikel II tot 1 oktober 1959 en voor wat betreft de overige artikelen tot 1 april 1960.\n\n2 De bij dit besluit bij artikel II mede van toepassing verklaring van de wet van 23 september 1959 (Stb. 340) geldt uitsluitend voor het tijdvak van 1 oktober 1959 tot 1 januari 1963 en\n de bij de artikelen I en III ingevoerde wijzigingen gelden uitsluitend voor het tijdvak 1 april 1960 tot 1 januari\n 1963.\n\nOnze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in\n het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State\n en de Algemene Rekenkamer.\n\n\n\nSoestdijk, 23 januari 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Defensie a.i.,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002435/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbesluit ex artikel 2 Wet tot uitvoering van de Verordening no. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap - BWBR0002436

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbesluit ex artikel 2 Wet tot uitvoering van de Verordening no. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap - BWBR0002436", "content": "Besluit van 14 februari 1964, houdende vaststelling van een algemene maatregel van\n bestuur, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wet tot uitvoering van de Verordening\n No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 oktober 1963,\n no. A-2/020324, Directoraat-Generaal van het Verkeer;\n\nGelet op de Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische\n Gemeenschap;\n\nDe Raad van State gehoord (adviezen van 4 december 1963, no. 88);\n\nGezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 11\n februari 1964, no A-2/021668, Directoraat-Generaal van het Verkeer;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1993. Zie het\n overzicht van wijzigingen]\n\nIn dit besluit wordt verstaan onder:\n\na. Wet: de Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische\n Gemeenschap;\n\nb. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;\n\nc. Europese Economische Ruimte:\n\nde gebieden waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap\n en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van\n toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden en voorts de grondgebieden\n van de Republiek Finland, met inachtneming van het tweede lid van artikel 126 van\n de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de Republiek IJsland,\n het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden.\n\n1 Dit besluit is van toepassing op vervoer van goederen per spoor, over de weg of over\n de binnenwateren, dat geheel of ten dele in Nederland plaats vindt, almede op zodanig\n vervoer, dat door een in Nederland gevestigde ondernemer geheel of ten dele in een\n of meer van de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen dan wel in een of\n meer der overige staten, die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese\n Economische Ruimte wordt verricht, een en ander voor zover de bepalingen van de Wet\n daarop van toepassing zijn.\n\n2 In dit besluit worden onder goederen niet begrepen de goederen, genoemd in de Bijlagen\n I en III van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en\n Staal.\n\n1 De in Nederland gevestigde ondernemer, die vervoer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht, is verplicht Onze Minister of de door deze daartoe aangewezen instanties\n of ambtenaren binnen een week na vaststelling kennis te geven van de tarieven, overeenkomsten,\n prijsafspraken en vervoervoorwaarden, welke binnen de Europese Economische Ruimte\n voor dezelfde verbindingen en voor gelijke goederen verschillende vrachtprijzen en\n vervoervoorwaarden inhouden al naar het land van herkomst of bestemming van deze goederen.\n\n2 De ondernemer, bedoeld in het eerste lid, is verplicht op verzoek van Onze Minister\n binnen de daarbij gestelde termijn aanvullende gegevens te verschaffen.\n\n1 De expediteur of een andere tussenpersoon op het gebied van het vervoer is verplicht\n op verzoek van Onze Minister binnen de daarbij gestelde termijn aan deze of aan de\n door deze daartoe aangewezen instanties of ambtenaren alle gegevens te verschaffen\n met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en de toegepaste prijzen en voorwaarden.\n\n2 Een gelijke verplichting rust op de ondernemer, die rechtstreeks bijkomstige werkzaamheden\n ten dienste van het vervoer verricht, mits zijn beloning en de beloning van de vervoerondernemer\n zijn samengevat in \u00e9\u00e9n totale prijs.\n\nDe gegevens, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van dit besluit, moeten volledig en naar waarheid worden verstrekt.\n\n1 Voor vervoer van goederen, welke door een afzender aan een geadresseerde worden verzonden,\n met een totaal bruto gewicht van meer dan 5000 kg over een totaal traject van meer\n dan 100 km, indien het vervoer binnen \u00e9\u00e9n land plaats vindt, dan wel over een totaal\n traject van meer dan 30 km, indien bij het vervoer tenminste \u00e9\u00e9n grens tussen twee\n landen wordt overschreden, is de ondernemer, die het vervoer verricht, verplicht er\n voor zorg te dragen, dat\n\na. een vervoerdocument tenminste in tweevoud wordt opgemaakt;\n\nb. slechts genummerde vervoerdocumenten worden gebruikt;\n\nc. een exemplaar van het vervoerdocument de goederen vergezelt;\n\nd. een exemplaar van het vervoerdocument gedurende twee jaren na de datum van het vervoer\n wordt bewaard;\n\ne. een bedrijfsadministratie wordt gevoerd.\n\n2 Voor de toepassing van dit artikel wordt\n\na. onder totaal traject verstaan de tariefafstand of bij gebreke daarvan de werkelijke\n afstand, met uitsluiting van de afstand hemelsbreed gemeten;\n\nb. met vervoer van goederen binnen \u00e9\u00e9n land gelijkgesteld het vervoer van goederen tussen\n twee plaatsen van \u00e9\u00e9n land, hetwelk ten dele plaats vindt over het grondgebied van\n een ander land, mits in het andere land geen goederen worden geladen of gelost.\n\n1 Onze Minister stelt het model van de vervoerdocumenten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, vast, dan wel de gegevens, welke deze documenten moeten bevatten.\n\n2 Door Onze Minister worden nadere voorschriften gegeven inzake de te voeren bedrijfsadministratie\n en het gebruik van de vervoersdocumenten.\n\nOnze Minister is bevoegd in bijzondere gevallen op verzoek van de ondernemer ontheffing\n te verlenen van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder d.\n\n1 Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op vervoer van goederen, dat door een ondernemer voor eigen\n behoeften wordt verricht, mits\n\na. het vervoer plaats vindt met een vervoermiddel, dat zijn eigendom is of dat hij op\n afbetaling heeft gekocht en dat door hem zelf of door eigen personeel wordt bestuurd;\n\nb. het vervoer in zijn geheel in het kader van het bedrijf van zijn onderneming slechts\n een werkzaamheid van bijkomstige aard vormt;\n\nc. de goederen zijn eigendom zijn dan wel door hem zijn verkocht, gekocht, geleend, uitgeleend,\n verhuurd, gehuurd, voortgebracht, bewerkt of hersteld;\n\nd. het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of van de onderneming\n uit te verzenden, ofwel de goederen te verplaatsen binnen de onderneming of voor eigen\n behoeften buiten de onderneming.\n\n2 Het bepaalde in artikel 6 is niet van toepassing op vervoer, verricht door een ondernemer, die gevestigd is\n in een land, hetwelk niet behoort tot de Europese Economische Gemeenschap en dat geen\n partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.\n\nDe Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische\n Gemeenschap en dit besluit treden in werking met ingang van 1 maart 1964.\n\nOnze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit,\n hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 14 februari 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,\n\nM. J. KEYZER.\n\nDe Minister van Justitie\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002436/

wetten.nl - Regeling - Aanwijzing Vervoerdocumenten en Nadere Administratievoorschriften inzake Uitvoering Verordening nr. 11 van de raad van de E.E.G. - BWBR0002437

{"title": "wetten.nl - Regeling - Aanwijzing Vervoerdocumenten en Nadere Administratievoorschriften inzake Uitvoering Verordening nr. 11 van de raad van de E.E.G. - BWBR0002437", "content": "Aanwijzing Vervoerdocumenten en Nadere Administratievoorschriften inzake Uitvoering\n Verordening nr. 11 van de raad van de E.E.G.\n\nDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,\n\nGelet op artikel 7 van het Koninklijk besluit van 14 februari 1964, Stb. 35,\n\nBesluit:\n\nIn deze beschikking wordt verstaan onder:\n\na. verordening: de Verordening nr. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap\n (Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 16 augustus 1960);\n\nb. besluit: het Koninklijk besluit van 14 februari 1964, Stb. 35;\n\nc. eigen vervoer: eigen vervoer, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van de Wet Autovervoer Goederen en als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Wet Goederenvervoer Binnenscheepvaart.\n\n1 Behoudens het bepaalde in artikel 3, wordt als vervoerdocument, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het besluit, aangewezen\n een E.E.G.-discriminatie-controledocument, hetwelk overeenstemt met het model, opgenomen\n in de hij deze beschikking behorende bijlage.\n\n2 Bij gebruik van het E.E.G.-discriminatie-controledocument is de ondernemer verplicht\n ervoor zorg te dragen, dat, onverminderd de reeds ingevolge het besluit geldende voorschriften,\n nog de volgende voorschriften in acht worden genomen:\n\na. Op het exemplaar van het document, dat wordt bewaard, worden de definitieve vrachtprijs,\n de overige kosten, eventueel de kortingen en alle andere voorwaarden, welke van invloed\n zijn op de vrachtprijs en vervoervoorwaarden, vermeld.\n\nb. De te bewaren exemplaren worden volgens nummer gerangschikt.\n\n1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2, kan:\n\na. de ondernemer, die vervoer per spoor of vervoer in aansluiting op een spoorwegdienst\n verricht, volstaan met het gebruik van een vrachtbrief overeenkomstig het bepaalde\n ingevolge de Spoorwegwet of bij of ingevolge het Internationale Verdrag betreffende het Goederenvervoer per\n Spoorweg;\n\nb. de ondernemer, die vervoer over de weg verricht, volstaan met het gebruik van een\n ingevolge artikel 139 van het Uitvoeringsbesluit Autovervoer Goederen goedgekeurd\n vervoeradres of van een ingevolge artikel 18 van voornoemd uitvoeringsbesluit goedgekeurd\n of voorgeschreven vervoerdocument;\n\nc. de ondernemer, die vervoer over de binnenwateren verricht, volstaan met het gebruik\n van een ingevolge artikel 80 van het Uitvoeringsbesluit Goederenvervoer Binnenscheepvaart\n goedgekeurd vervoeradres, van een ingevolge artikel 82 van voornoemd uitvoeringsbesluit\n goedgekeurde charterpartij, dan wel van een charterpartij, een cognossement of een\n ander document, mits op deze documenten de volgende gegevens zijn vermeld:\n\n1\u00b0 naam en adres van de afzender;\n\n2\u00b0 aard en gewicht van de goederen;\n\n3\u00b0 plaats, waar, en datum, waarop de goederen voor vervoer zijn aangenomen;\n\n4\u00b0 plaats van aflevering der goederen;\n\n5\u00b0 te volgen route of afstand, voor zover deze een prijs, welke verschilt van de normaal\n toegepaste vrachtprijs, rechtvaardigt;\n\n6\u00b0 eventueel punten van grensoverschrijding;\n\nd. de ondernemer, die niet in Nederland, doch in een van de andere landen, behorende\n tot de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, volstaan met het gebruik van\n een vervoerdocument, waarop de gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de\n verordening, zijn vermeld, mits dit document in het land van zijn vestiging wordt\n aangemerkt als een document, bedoeld in artikel 6, tweede dan wel derde lid, van de\n verordening.\n\n2 Bij gebruik van een vervoerdocument, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer\n verplicht ervoor zorg te dragen, dat, onverminderd de reeds ingevolge het besluit\n geldende voorschriften, nog de volgende voorschriften in acht worden genomen:\n\na. De administratie en de boekhouding worden op zodanige wijze bijgehouden, dat een volledige\n verificatie van de vrachtprijzen en vervoervoorwaarden inzake het onderhavige vervoer\n mogelijk is.\n\nb. De stukken, welke op het desbetreffende vervoer betrekking hebben, worden gedurende\n ten minste twee jaren op ordelijke wijze bewaard, tenzij bij de ontheffing, verleend\n op grond van artikel 8 van het besluit, een kortere termijn is bepaald.\n\n3 De ondernemer, die vervoer over de weg of over de binnenwateren verricht en die een\n bedrijfsadministratie bijhoudt overeenkomstig het Administratievoorschrift Autovervoer\n Goederen en Goederenvervoer Binnenscheepvaart, wordt geacht aan het voorschrift, gesteld\n in het vorige lid, onder a, te voldoen.\n\n1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder a, dient de ondernemer, die eigen vervoer verricht met een gehuurde vrachtauto, dan\n wel met een gehuurd binnenschip, ervoor zorg te dragen, dat op het exemplaar van het\n E.E.G.-discriminatie-controledocument, dat wordt bewaard, verwezen wordt naar de huurovereenkomst.\n Uit dit document of uit de overige administratie moet duidelijk blijken met wie, op\n welk tijdstip, voor welke tijdsduur en voor welke prijs de betrokken huurovereenkomst\n is gesloten.\n\n2 De ondernemer, die eigen vervoer verricht met een vervoermiddel, dat zijn eigendom\n is of dat hij op afbetaling heeft gekocht, doch dat niet door hem zelf of een lid\n van zijn personeel wordt bestuurd, dient ervoor zorg te dragen, dat op het E.E.G.\n discriminatiecontroledocument dan wel op het ingevolge artikel 3 eerste lid, toegelaten vervoerdocument gegevens worden vermeld, waaruit blijkt, dat het vervoer\n als eigen vervoer kan worden aangemerkt.\n\nDeze beschikking wordt in de Nederlandse Staatscourant geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 maart 1964.\n\n's-Gravenhage, 21 februari 1964\n\nstaatssecretaris\n\nM. J. \nKeyzer\n\nNr.......................\n\nBLAD A\n\n(bestemd voor het vergezellen der goederen)\n\n1.\n\nDatum, waarop de goederen voor vervoer zijn aangenomen:\n\n2.\n\nNaam\n\nAdres\n\nVervoerder\n\nAfzender\n\nGeadresseerde( 1)\n\n3.\n\nPlaats, waar de goederen voor vervoer zijn aangenomen:\n\n4.\n\nPlaats, voorzien voor de aflevering der goederen:\n\nbrutogewicht ( 2)\n\n5.\n\nAard der goederen\n\n6. Gewicht\n\nhoeveelheid 3\n\nvolume 4\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n7.\n\nTe volgen route of afstand( 5) :\n\n8.\n\nPunten van grensoverschrijding (bij internationaal vervoer):\n\n9.\n\nDuur van het contract (6) \u2013 Huurcontracten (7) \u2013 Vervoertermijnen (8)\u2013 Vervoerde tonnage (9) :\n\n10.\n\nAndere vervoervoorwaarden (10):\n\n11.\n\nVrachtprijs (11)\n\nPrijs:\n\nKorting:\n\nOpgave der nevenprestaties, welke in bovengenoemde prijs zijn begrepen (laden, lossen,\n tellen, stuwen, bevestigen der goederen, afhalen of aan huis bestellen, huurcontainer,\n verzekering, voorschotten, remboursementen, douanekosten, enz.):\n\n................................\n\n................................\n\n(Handtekening afzender)12\n\n(Handtekening vervoerder)\n\nNr.......................\n\nBLAD B\n\n(door de vervoerondernemer te bewaren)\n\n1.\n\nDatum, waarop de goederen voor vervoer zijn aangenomen:\n\n2.\n\nNaam\n\nAdres\n\nVervoerder\n\nAfzender\n\nGeadresseerde( 13)\n\n3.\n\nPlaats, waar de goederen voor vervoer zijn aangenomen:\n\n4.\n\nPlaats, voorzien voor de aflevering der goederen:\n\nbrutogewicht ( 14)\n\n5.\n\nAard der goederen\n\n6. Gewicht\n\nhoeveelheid 15\n\nvolume 16\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n................................\n\n.....................................................................................\n\n7.\n\nTe volgen route of afstand( 17) :\n\n8.\n\nPunten van grensoverschrijding (bij internationaal vervoer):\n\n9.\n\nDuur van het contract (18) \u2013 Huurcontracten (19) \u2013 Vervoertermijnen (20)\u2013 Vervoerde tonnage (21) :\n\n10.\n\nAndere vervoervoorwaarden (22):\n\n11.\n\nVrachtprijs (23 )\n\nPrijs:\n\nKorting:\n\nOpgave der nevenprestaties, welke in bovengenoemde prijs zijn begrepen (laden, lossen,\n tellen, stuwen, bevestigen der goederen, afhalen of aan huis bestellen, huurcontainer,\n verzekering, voorschotten, remboursementen, douanekosten, enz.):\n\n................................\n\n................................\n\n(Handtekening afzender)24\n\n(Handtekening vervoerder)\n\nBehoort bij de beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21\n februari 1964, nr. A-2/021809, Directoraat-Generaal van het Verkeer.\n\nDe secretaris-generaal,\n\nC. J. G. J. Vinkesteijn.\n\nMij bekend,"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002437/

wetten.nl - Regeling - Vaststelling borden of biljetten ter aanduiding van een vervoersverbod in verband met mond- en klauwzeer bij varkens - BWBR0002438

{"title": "wetten.nl - Regeling - Vaststelling borden of biljetten ter aanduiding van een vervoersverbod in verband met mond- en klauwzeer bij varkens - BWBR0002438", "content": "Vaststelling borden of biljetten ter aanduiding van een vervoersverbod in verband\n met mond- en klauwzeer bij varkens\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 24-01-2004]\n\nVastgesteld worden de navolgende modellen en teksten van borden of biljetten, te plaatsen\n ter aanduiding van gebieden, waar ingevolge artikel 38 van de Veewet in verband met\n het voorkomen van mond- en klauwzeer een verbod tot vervoeren van herkauwende dieren\n en/of varkens van kracht is.\n\nDe borden of biljetten hebben een afmeting van omstreeks 26 bij 46 cm en een rode\n omlijsting. Zij zijn wit van kleur en bedrukt met de navolgende tekst in kapitale\n rode drukletters in de aangegeven opmaak:\n\n[Regeling vervallen per 24-01-2004]\n\nDeze beschikking zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en treedt in werking met ingang van 5 mei 1964.\n\n's-Gravenhage, 2 mei 1964\n\nMinister\n\nB. W. Biesheuvel"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002438/

wetten.nl - Regeling - Aanwijzing ambtenaren ingevolge de artikelen 2, laatste lid, en 2bis van de Veewet - BWBR0002439

{"title": "wetten.nl - Regeling - Aanwijzing ambtenaren ingevolge de artikelen 2, laatste lid, en 2bis van de Veewet - BWBR0002439", "content": "Aanwijzing ambtenaren ingevolge de artikelen 2, laatste lid, en 2bis van de Veewet\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op de artikelen 2, laatste lid, en 2bis van de Veewet,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2006]\n\nDe ambtenaren van de Veeartsenijkundige Dienst, bedoeld in de artikelen 2, laatste lid, en 2bis van de Veewet, zijn de directeur, de adjunct-directeur, de inspecteurs en de adjunct-inspecteurs\n van die dienst.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2006]\n\nDeze beschikking treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die harer bekendmaking\n in de Nederlandse Staatscourant.\n\n's-Gravenhage, 12 mei 1964\n\nMinister\n\nsecretaris-generaal,\n\nPatijn."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002439/

wetten.nl - Regeling - Beschikking etikettering geneesmiddelen op recept - BWBR0002440

{"title": "wetten.nl - Regeling - Beschikking etikettering geneesmiddelen op recept - BWBR0002440", "content": "Beschikking etikettering geneesmiddelen op recept\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nGelet op artikel 27, eerste lid, van het Besluit uitoefening artsenijbereidkunst (Stb. 1963, 75),\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\n1 De etiketten, bedoeld in artikel 27, eerste lid, derde volzin, van het Besluit uitoefening artsenijbereidkunst, moeten van ongekleurd papier zijn, dat aan de bovenzijde is voorzien van een baan\n van lichtbestendig blauwe kleur.\n\n2 Op de in het eerste lid bedoelde blauwe baan moeten duidelijk leesbaar in drukletters\n worden vermeld de woorden \u201eniet om in te nemen\u201d dan wel de wijze van toediening, zoals\n \u201eoogdruppels\u201d, \u201eoordruppels\u201d, \u201eneusdruppels\u201d of anderszins, doch zodanig, dat zij\n niet kan worden misverstaan.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2007]\n\nDeze beschikking treedt in werking met ingang van 1 januari 1965.\n\n's-Gravenhage, 13 mei 1964\n\nstaatssecretaris\n\nA. J. H. Bartels"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002440/

wetten.nl - Regeling - Uitvoercontrolebeschikking Haring 1964 - BWBR0002441

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoercontrolebeschikking Haring 1964 - BWBR0002441", "content": "Uitvoercontrolebeschikking Haring 1964\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op de artikelen 6, 7 en 13 van de Landbouwuitvoerwet 1938, alsmede op het Uitvoercontrolebesluit Haring 1964,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nIn deze beschikking wordt verstaan onder:\n\nde Minister van Landbouw en Visserij;\n\nhet Uitvoercontrolebesluit Haring 1964;\n\nhetgeen hieronder in artikel 1 van het besluit wordt verstaan;\n\nuitvoerkwaliteitscertificaat, als in artikel 2 bedoeld;\n\nkeuring, als in artikel 9 van het besluit bedoeld;\n\nde Dienst der Nederlandse Haringcontrole.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nAls bewijsstuk, als in artikel 10, sub c, van het besluit bedoeld, worden vastgesteld\n de door het hoofd van de controledienst uitgegeven uitvoerkwaliteitscertificaten,\n ingericht overeenkomstig de in de bij deze beschikking gevoegde en daarvan deel uitmakende\n bijlage A vervatte modellen.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Aanvragen om keuring moeten worden ingediend bij een der ambtenaren van de controledienst,\n binnen wiens standplaats de uit te voeren haring zich bevindt, op een zodanig tijdstip,\n dat hij tegenwoordig kan zijn:\n\na. voor gezouten haring bij het pakken, en\n\nb. voor gerookte haring bij het bewerken.\n\n2 Op de in lid 1 bedoelde aanvragen moeten worden ingevuld de plaats, waar de haring\n is opgeslagen, de plaats van inlading, de hoeveelheid, alsmede het land van bestemming\n en voor gerookte haring bovendien nog de plaats, waar de haring zal worden gerookt.\n\n3 Aanvragen om keuring buiten de standplaatsen van de in het eerste lid genoemde ambtenaren\n moeten worden ingediend bij het hoofd van de controledienst.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nIndien een ter keuring aangeboden zending haring niet voldoet aan de bij of krachtens\n de in de artikelen 3 en 4 van het besluit bedoelde verordeningen, vastgestelde eisen\n en regelen, wordt geen certificaat afgegeven.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Een certificaat wordt slechts afgegeven voor een zending haring:\n\na. waarvoor een aanvraag om keuring overeenkomstig het in artikel 3 bepaalde is ingediend;\n\nb. die bij keuring aan de bij of krachtens de in de artikelen 3 en 4 van het besluit\n bedoelde verordeningen vastgestelde eisen en regelen voldoet.\n\n2 Het certificaat wordt in tweevoud afgegeven; het eerste exemplaar daarvan is bestemd\n voor de afnemer in het buitenland, het tweede exemplaar daarvan moet de zending vergezellen\n tot deze aan de grens is uitgeklaard.\n\n3 Het certificaat is acht dagen na de daarop gestelde afgiftedatum geldig en wordt,\n tenzij het wordt ingetrokken door een ambtenaar van de controledienst, aan wie blijkt,\n dat de zending niet meer voldoet aan de in lid 1, sub b, bedoelde eisen en regelen, door de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst of\n de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen ingehouden aan de laatste wacht en teruggezonden\n aan de controledienst.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Indien een exporteur meent, dat ten onrechte geen certificaat is afgegeven, kan hij\n beroep tegen de desbetreffende keuringsbeslissing instellen.\n\n2 Het beroep wordt ingesteld door de indiening van een schriftelijk verzoek om herkeuring\n bij het hoofd van de controledienst, en zulks onder gelijktijdige opzending van het\n bewijs van storting op de postrekening 507768 van bedoelde dienst van een waarborgsom\n van f 100.\n\n3 Het in lid 1 bedoelde beroep moet met inachtneming van het in lid 2 bepaalde uiterlijk\n op de eerste werkdag, volgende op die, waarop de keuring heeft plaatsgehad, zijn ingesteld.\n\n4 Het in de leden 2 en 3 bepaalde moet op straffe van niet-ontvankelijkheid worden in\n acht genomen.\n\n5 De exporteur is verplicht ervoor zorg te dragen, dat een partij, waarvoor herkeuring\n is aangevraagd, in ongewijzigde toestand wordt bewaard tot op het tijdstip, waarop\n de herkeuring plaatsvindt.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 De herkeuring wordt door een herkeuringscommissie, als in artikel 5c bedoeld, uiterlijk binnen 24 uren nadat aan het in de leden 2 en 3 van artikel 5a bepaalde is voldaan, uitgevoerd, waarbij een op een zon- of erkende christelijke\n feestdag vallend etmaal niet meetelt.\n\n2 De leden van de herkeuringscommissie stellen in gezamenlijk overleg, eventueel bij\n meerderheid van stemmen, de uitslag van de herkeuring vast. Bij goedkeuring van de\n betrokken partij wordt daarvan alsnog onverwijld een certificaat afgegeven.\n\n3 De herkeuringscommissie deelt de in lid 2 bedoelde uitslag in een door alle leden\n ondertekend rapport zo spoedig mogelijk aan de controledienst en aan de betrokken\n exporteur mede.\n\n4 De in lid 2 bedoelde uitslag is voor beide partijen bindend en treedt in plaats van\n de oorspronkelijke keuringsbeslissing.\n\n5 Een partij kan slechts \u00e9\u00e9nmaal aan herkeuring worden onderworpen.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Elke herkeuring geschiedt door een uit drie leden bestaande herkeuringscommissie,\n welke met inachtneming van het in de leden 2 en 3 bepaalde is samengesteld.\n\n2 E\u00e9n lid van de commissie is een door het hoofd van de controledienst aangewezen controleur\n van die dienst, die niet mag zijn degene, die de partij heeft gekeurd.\n\n3 De overige twee leden der commissie worden door de voorzitter van het Produktschap\n voor Vis en Visprodukten aangewezen uit een door de directeur-generaal van de voedselvoorziening\n en de visserijen in overleg met genoemd produktschap vast te stellen lijst van deskundigen.\n\n4 De in lid 3 bedoelde commissieleden mogen niet zijn:\n\na. de exporteur, wiens partij herkeurd wordt;\n\nb. zij, die in familierelatie staan tot of in dienstbetrekking werkzaam zijn bij de onder\n b bedoelde exporteur.\n\n5 De in lid 3 bedoelde commissieleden genieten een beloning van f 25 per herkeuringsbeslissing,\n alsmede een vergoeding voor reis- en verblijfkosten op de voet van het in Reisbesluit\n en -beschikking 1956, alsmede in Besluit en Beschikking plaatselijk vervoer en verblijf\n bepaalde, waartoe zij in categorie B van de Reisbeschikking 1956 worden ingedeeld.\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 De exporteur is verplicht in een register aantekening te houden van het aantal vaten\n of andere eenheden van verpakking, waarin hij gezouten haring heeft uitgevoerd.\n\n2 Het register moet steeds volledig zijn bijgewerkt tot op het einde van de vorige dag\n en op eerste vordering daartoe ter inzage worden gegeven aan de ambtenaren van de\n controledienst.\n\n3 Het in de vorige leden bedoelde register:\n\na. wordt van rijkswege kosteloos verstrekt;\n\nb. is ingericht overeenkomstig het in de bij deze beschikking gevoegde en daarvan deel\n uitmakende bijlage B vervatte model.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 De exporteur is verplicht aan het einde van iedere week aan het hoofd van de controledienst\n opgave te doen van de in de loop van die week in het in artikel 6 bedoelde register opgenomen aantekeningen.\n\n2 Voor het doen van de in het vorig lid bedoelde opgaven worden van rijkswege kosteloos\n staten verstrekt, ingericht overeenkomstig het in de bij deze beschikking gevoegde\n en daarvan deel uitmakende bijlage C vervatte model.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nDe exporteur is verplicht bij iedere zending gezouten haring een exemplaar voor aangever\n van het formulier nr. 68 te voegen, waarop in ieder geval moeten zijn vermeld:\n\na. de hoeveelheid uit te voeren gezouten haring, gesplitst naar de aantallen eenheden\n aan de hand van de soorten der verpakkingen, waaromtrent bij of krachtens de in artikel\n 4 van het besluit bedoelde verordening eisen en regelen zijn gesteld;\n\nb. de aantekening \u2018Verzoeke dit exemplaar na aftekening voor uitvoer terug te zenden\n aan de Dienst der Nederlandse Haringcontrole, te 's-Gravenhage\u2019.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Vervallen per 13-10-1979]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nHet maximum, als in artikel 13, sub 2\u00b0., van de Landbouwuitvoerwet 1938 bedoeld, bedraagt voor uitvoer door venters 250 stuks.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nVoor de toepassing van het bij en krachtens het besluit bepaalde wordt onder haring\n mede begrepen geacht uit het buitenland afkomstige haring.\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n1 Deze beschikking kan worden aangehaald als: Uitvoercontrolebeschikking Haring 1964.\n\n2 Zij treedt in werking met ingang van de dag, waarop het Uitvoercontrolebesluit Haring\n 1964 in werking treedt.\n\n's-Gravenhage, 21 mei 1964\n\nMinister\n\nB. W. Biesheuvel\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\n[Regeling vervallen per 28-09-2007]\n\nVoorzijde\n\nAchterzijde"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002441/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbesluit ex artikel 74 Visserijwet 1963 - BWBR0002442

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringsbesluit ex artikel 74 Visserijwet 1963 - BWBR0002442", "content": "Besluit van 21 mei 1964, houdende uitvoering van artikel 74, tweede lid, van de Visserijwet\n 1963\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij a.i. van 10 maart 1964,\n no. J 638, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nGelet op artikel 74, tweede lid, van de Visserijwet 1963;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 8 april 1964, no. 68);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 6 mei 1964, no. J 1050,\n Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 25-02-2005]\n\nLeges ter zake van bemoeiingen met het aanvragen of uitreiken van bescheiden, als\n bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Visserijwet 1963, mogen niet meer bedragen dan \u20ac 0,45.\n\n[Regeling vervallen per 25-02-2005]\n\nGelden, voldaan ter zake van uitgereikte bescheiden, worden niet teruggegeven.\n\n[Regeling vervallen per 25-02-2005]\n\nDit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip van het in werking treden\n van de Visserijwet 1963.\n\nOnze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit,\n hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 21 mei 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nB. W. BIESHEUVEL.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002442/

wetten.nl - Regeling - Reglement voor de Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij 1964 - BWBR0002443

{"title": "wetten.nl - Regeling - Reglement voor de Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij 1964 - BWBR0002443", "content": "Besluit van 21 mei 1964, houdende regelen ter uitvoering van artikel 41 van de Visserijwet\n 1963\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Visserij a.i., van 10 maart 1964,\n no. J. 641, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nGelet op artikel 41 van de Visserijwet 1963;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 8 april 1964, no. 68);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 6 mei 1964, no. J 1050,\n Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Het bestuur van de Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij benoemt een directeur,\n alsmede een secretaris.\n\n2 De directeur en de secretaris wonen de vergaderingen van het bestuur bij.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\nDe directeur is belast met de dagelijkse leiding van de organisatie. Hij voert de\n besluiten van het bestuur uit.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\nDe voorzitter vertegenwoordigt de organisatie in en buiten rechte.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Het bestuur vergadert ten minste driemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter\n zulks nodig oordeelt.\n\n2 De voorzitter zal bovendien een vergadering doen uitschrijven, indien een daartoe\n strekkend schriftelijk verzoek, waarbij een duidelijke opgave en toelichting der te\n behandelen punten toegevoegd is, wordt ingediend door ten minste 1/3 van het aantal\n bestuursleden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 De vergaderingen worden in opdracht van de voorzitter door de secretaris bijeengeroepen,\n met inachtneming van een termijn van ten minste acht dagen. In spoedeisende gevallen\n kan deze termijn door de voorzitter worden bekort.\n\n2 Bij de oproeping ter vergadering wordt de agenda, bevattende punten van behandeling,\n vermeld.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 De voorzitter stelt de agenda vast en leidt de vergadering; bij zijn ontstentenis\n wordt hij vervangen door de ondervoorzitter en bij diens afwezigheid door een lid\n van het bestuur, daartoe door het bestuur aangewezen.\n\n2 De secretaris draagt zorg voor het opmaken van de notulen, alsmede voor de toezending\n van de notulen aan alle bestuursleden, alsmede aan de directeur.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Ieder bestuurslid kan voorstellen doen, welke mits tijdig ingediend, door de voorzitter\n op de agenda worden geplaatst.\n\n2 Tenzij op enige vergadering met algemene stemmen anders wordt beslist, worden slechts\n de onderwerpen, op de agenda vermeld, in de vergadering behandeld.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Het bestuur besluit bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen beslist de\n fungerende voorzitter.\n\n2 Geen besluiten worden genomen, indien niet ten minste zes leden aanwezig zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Van vacatures in het bestuur geeft de voorzitter onverwijld kennis aan Onze Minister\n van Landbouw en Visserij.\n\nIndien het te vervangen lid was benoemd op voordracht van een organisatie van beroepsvissers\n dan wel van sportvissers, nodigt Onze voornoemde Minister de organisatie, welke het\n te vervangen lid heeft voorgedragen, uit tot het opmaken van een nieuwe voordracht.\n\n2 Hij, die tot bestuurslid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen\n plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd,\n had moeten aftreden.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\n1 Onverminderd hetgeen in artikel 39, zevende lid, van de Visserijwet 1963 is bepaald, worden de bestuursleden door Onze voornoemde Minister ontslagen:\n\na. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom, door aanhoudende lichaamsziekte of ten\n gevolge van zielsziekte;\n\nb. wanneer zij onder curatele zijn gesteld.\n\n2 Onverminderd hetgeen in artikel 39, zesde lid, van de Visserijwet 1963 is bepaald, kunnen de bestuursleden door Onze voornoemde Minister worden ontslagen,\n wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard, surc\u00e9ance van betaling hebben\n verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld.\n\n3 Alvorens het ontslag op grond van het in de voorgaande leden bepaalde wordt verleend,\n wordt de betrokkene gehoord.\n\n4 Wanneer zich een omstandigheid voordoet, als bedoeld in het tweede lid, is Onze voornoemde\n Minister bevoegd de betrokkene te schorsen; de schorsing mag een termijn van drie\n maanden niet overschrijden.\n\n5 Wanneer tijdens de in het vierde lid bedoelde schorsing het besluit tot ontslag wordt\n genomen, blijft de schorsing van kracht tot het tijdstip, waarop het ontslag ingaat.\n\n[Regeling vervallen per 01-01-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop de Visserijwet 1963 in werking treedt. Het kan worden aangehaald als \"Reglement voor de Organisatie ter\n verbetering van de Binnenvisserij\", met vermelding van het jaartal van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.\n\nOnze Minister van Landbouw en Visserij is belast met de uitvoering van dit besluit,\n hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 21 mei 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nB. W. BIESHEUVEL.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002443/

wetten.nl - Regeling - Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 1964 - BWBR0002444

{"title": "wetten.nl - Regeling - Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 1964 - BWBR0002444", "content": "Besluit van 21 mei 1964, houdende uitvoering van artikel 52, tweede lid, van de Visserijwet\n 1963\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Ministers van Landbouw en Visserij a.i. van 10 maart 1964,\n no. J. 642, Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken en van Justitie\n van 20 mei 1964, Stafafdeling Wetgeving, Privaatrecht, nr. 163/664;\n\nGelet op artikel 52, tweede lid, van de Visserijwet 1963;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 8 april 1964, no. 68);\n\nGezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 6 mei 1964, Directie Juridische\n en Bedrijfsorganisatorische Zaken; no. J. 1050;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Vervallen per 25-01-1995]\n\nDe voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden, de secretaris en de plaatsvervangende\n secretarissen van de Kamer voor de Binnenvisserij zullen, alvorens in bediening te\n treden, de eed (belofte) afleggen:\n\n\"Dat zij getrouw zullen zijn aan de Koning, en de Grondwet zullen onderhouden en nakomen.\n\nDat zij, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen\n hunner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets hebben gegeven of beloofd, noch\n zullen geven of beloven.\n\nDat zij nimmer enige giften of geschenken zullen aannemen of ontvangen van enig persoon,\n welke zij weten of vermoeden enige zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke hun\n ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen.\n\nDat zij zich noch directelijk of indirectelijk over enige door hen behandelde aangelegenheid,\n of die zij weten of vermoeden, dat door hen behandeld zal worden, in enig bijzonder\n onderhoud of gesprek zullen inlaten met partijen of derzelver advocaten of gemachtigden,\n noch daarover enige bijzondere onderrichting, memorie of schrifturen zullen aannemen.\n\nDat zij voorts hun posten met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien\n van personen, zullen waarnemen en zich in de uitoefening van hun bediening gedragen\n zoals brave en eerlijke ambtenaren betaamt\".\n\n1 De eed (belofte), voorgeschreven bij het voorgaande artikel, zal door de voorzitter\n van de Kamer worden afgelegd ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde\n president van de rechtbank Den Haag.\n\n2 \nArtikel 9a, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.\n\n3 Van het afleggen van de eed (belofte) wordt een akte opgemaakt.\n\n4 De griffier van de rechtbank Den Haag houdt een register bij, waarin hij inschrijft\n het Koninklijke besluit, bevattende de benoeming van de voorzitter, voornoemd, benevens\n de akte van de door hem afgelegde eed (belofte).\n\n5 De voorzitter, voornoemd, ontvangt kosteloos een uittreksel uit het register, de\n akte van de door hem afgelegde eed (belofte) bevattende.\n\n1 De plaatsvervangend voorzitter, de leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen\n van de Kamer leggen de eed (belofte), voorgeschreven bij artikel 2, af in handen van de voorzitter, in een zitting van de Kamer.\n\n2 Van het afleggen van de eed (belofte) wordt een akte opgemaakt.\n\n3 De secretaris van de Kamer houdt een register bij, waarin hij inschrijft de Koninklijke\n besluiten, bevattende de benoeming van de in lid 1 bedoelde ambtenaren benevens de\n akten van de door hen afgelegde eden (beloften).\n\n1 De secretaris is verplicht de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden\n bij te staan in de gevallen, waarin zulks is vereist.\n\n2 De secretaris is belast met het beheer der secretarie en met het bewaren der registers,\n stukken, wetten, besluiten en boekwerken, bij de Kamer in gebruik.\n\nDe voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter en de leden ontvangen van de secretaris\n de nodige kennisgeving van de zittingen en andere bijeenkomsten, waarbij zij tegenwoordig\n moeten zijn.\n\n1 De secretaris houdt nauwkeurig boek van hetgeen door hem is ontvangen en uitgegeven.\n\n2 Onze Minister is bevoegd de zorg voor deze boekhouding en het geldelijk beheer over\n te dragen aan een ter secretarie werkzame ambtenaar, die in dat geval tot comptabele\n wordt benoemd.\n\nBetreffende zaken aan de behandeling waarvan zij deelnemen, kunnen de voorzitter,\n de secretaris en hun plaatsvervangers, alsmede de leden, de stukken ter secretarie\n berustende, te hunnen huize ontvangen, tegen ontvangstbewijs.\n\nUitgezonderd de zaterdag en de zondag en de dagen, genoemd in artikel 10, tweede lid, is de secretarie geopend gedurende ten minste zes uren per dag.\n\n1 De Kamer houdt zitting in haar enkelvoudige afdeling en in haar meervoudige afdelingen,\n zo dikwijls daaraan behoefte bestaat.\n\n2 De Kamer houdt geen zitting op Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, de Christelijke tweede\n Paas- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag en op de verjaardag van\n de Koning.\n\n[Vervallen per 25-01-1995]\n\n1 Door de enkelvoudige afdeling van de Kamer worden behandeld:\n\na. alle aanvragen tot het verkrijgen van toestemming van de Kamer als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Visserijwet 1963;\n\nb. alle verzoeken om goedkeuring van een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht\n door de Kamer als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Visserijwet 1963, behoudens voor zover het betreft overeenkomsten ten aanzien van wateren waarvoor\n in de direct voorafgaande periode geen zodanige overeenkomst is gesloten en de huurder\n van het visrecht niet reeds visrechten heeft in aangrenzende wateren;\n\nc. alle verzoeken tot het verlengen van overeenkomsten als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Visserijwet 1963, behoudens voor zover de verhuurder, daartoe uitgenodigd door de voorzitter, kenbaar\n heeft gemaakt de overeenkomst niet te willen voortzetten.\n\n2 De enkelvoudige afdeling van de Kamer is te allen tijde bevoegd, indien het belang\n der zaak dit naar haar oordeel vordert, deze naar een meervoudige afdeling, bedoeld\n in artikel 13, te verwijzen.\n\nEen meervoudige afdeling van de Kamer, samengesteld door de voorzitter van de Kamer\n en bestaande uit de voorzitter en vier leden, behandelt aanvragen en verzoeken als\n bedoeld in artikel 12, die door de enkelvoudige afdeling van de Kamer naar haar zijn verwezen, zomede alle\n andere verzoeken tot afhandeling waarvan de enkelvoudige afdeling van de Kamer niet\n bevoegd is.\n\n1 De voorzitter stelt vast welke zaken op de zitting zullen worden behandeld, alsmede\n haar volgorde.\n\nHij doet de oproep ter zitting ten minste vijf dagen tevoren uitgaan.\n\n2 De secretaris brengt de zaken op een rol.\n\nDe voorzitter handhaaft de orde op de zitting; hij verleent het woord, geeft partijen\n gelegenheid haar standpunt toe te lichten en vraagt haar en andere belanghebbenden\n de nodige inlichtingen.\n\nVoor zover de Kamer partijen en andere belanghebbenden heeft opgeroepen ter zitting,\n is die zitting openbaar.\n\n1 De Kamer kan getuigen en deskundigen oproepen; zij worden door de voorzitter verhoord.\n\n2 Niet door de Kamer opgeroepen aanwezige getuigen en deskundigen worden op verzoek\n van partijen verhoord, voor zover de Kamer hun verhoor dienstig oordeelt.\n\n3 De leden van de Kamer en de secretaris hebben het recht, met verlof van de voorzitter,\n aan getuigen en deskundigen vragen te stellen.\n\n4 Partijen kunnen de voorzitter verzoeken de door hen opgegeven vragen te stellen.\n\nGetuigen en deskundigen ontvangen desverlangd ten laste van het Rijk, onderscheidenlijk\n - zo zij niet door de Kamer zijn opgeroepen - ten laste van degene, die hen heeft\n voorgebracht, schadevergoeding, waarvan het bedrag door de voorzitter wordt begroot\n overeenkomstig het bij en krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.\n\nDe voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden, de secretaris en de plaatsvervangende\n secretarissen van de Kamer zullen zich in tegenwoordigheid van partij en belanghebbenden\n onthouden van uitingen, waarin zij van hun persoonlijke gevoelens ten opzichte van\n de aanhangige zaak of het standpunt van \u00e9\u00e9n der partijen doen blijken.\n\nDe Kamer beraadslaagt en beslist buiten tegenwoordigheid van partijen en belanghebbenden.\n\nDe voorzitter is te allen tijde bevoegd de zitting te schorsen, wanneer zulks ter\n beraadslaging of om enige andere reden wenselijk is.\n\nVan de beslissingen van de enkelvoudige afdeling en de meervoudige afdelingen van\n de Kamer worden ter secretarie lijsten bijgehouden ter inzage voor de voorzitter en\n leden.\n\n1 De voorzitter en de leden van de Kamer kunnen worden gewraakt in de gevallen, omschreven\n in de Vierde Afdeling van de Eerste Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van\n Burgerlijke Rechtsvordering. Indien niet in de wraking wordt berust, beslist de Kamer,\n na onderzoek van de redenen van wraking, of deze al dan niet wordt toegestaan.\n\n2 Ieder lid van de Kamer, die weet, dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat,\n is gehouden deze aan de Kamer op te geven.\n\nDit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop de Visserijwet 1963 in werking treedt.\n\nHet kan worden aangehaald als \"Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij\" met\n vermelding van het jaartal van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.\n\nOnze Ministers van Landbouw en Visserij en van Justitie zijn belast met de uitvoering\n van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nSoestdijk, 21 mei 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij.\n\nB. W. BIESHEUVEL.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nE. H. TOXOPEUS."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002444/

wetten.nl - Regeling - Regeling doctorstitel godgeleerdheid of wijsbegeerte - BWBR0002445

{"title": "wetten.nl - Regeling - Regeling doctorstitel godgeleerdheid of wijsbegeerte - BWBR0002445", "content": "Regeling doctorstitel godgeleerdheid of wijsbegeerte\n\nDe Nederlandse kerkelijke instellingen van wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in\n artikel XXIII van de overgangsbepalingen van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs,\n waarvan het doctoraat in de godgeleerdheid of in de wijsbegeerte het recht geeft tot\n het voeren van de titel doctor, zijn de volgende:\n\n1. Faculteit der wijsbegeerte \u2018Berchmanianum\u2019, te Nijmegen;\n\n2. Faculteit van theologie \u2018Canisianum\u2019, te Maastricht;\n\n3. Academie, uitgaande van de Johannes Calvijnstichting, te Kampen;\n\n4. Theologische Hogeschool van de Gereformeerde kerken in Nederland, Broederweg 15, te\n Kampen."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002445/

wetten.nl - Regeling - Besluit wijziging taak departementen van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en van Verkeer en Waterstaat - BWBR0002446

{"title": "wetten.nl - Regeling - Besluit wijziging taak departementen van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en van Verkeer en Waterstaat - BWBR0002446", "content": "Besluit van 25 juni 1964, houdende wijziging van de taak van de departementen van\n Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en van Verkeer en Waterstaat\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, mede namens\n Onze Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en Onze Minister van Verkeer\n en Waterstaat, van 22 juni 1964, nr. 158175;\n\nGelet op artikel 86 van de Grondwet;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\nDe zorg voor de zaken van de Afdeling Vaartuigen van het departement van Volkshuisvesting\n en Bouwnijverheid gaat met ingang van 1 juli 1964 over naar het departement van Verkeer\n en Waterstaat.\n\nOnze Ministers van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en van Verkeer en Waterstaat\n zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant en waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers, aan de Raad van State,\n aan de Algemene Rekenkamer, en aan de Kamers der Staten-Generaal.\n\n\n\nSoestdijk,, 25 juni 1964.\n\nJULIANA.\n\nDe Minister-President, Minister van Algemene Zaken,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,\n\nP. BOGAERS.\n\nDe Minister van Verkeer en Waterstaat,\n\nJ. VAN AARTSEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002446/

wetten.nl - Regeling - Rijksregeling tot vaststelling van de subsidievoorwaarden voor kraaminternaten - BWBR0002447

{"title": "wetten.nl - Regeling - Rijksregeling tot vaststelling van de subsidievoorwaarden voor kraaminternaten - BWBR0002447", "content": "RIJKSREGELING TOT VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIEVOORWAARDEN VOOR KRAAMINTERNATEN\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze beschikking verstaat onder:\n\nde Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;\n\nde geneeskundige hoofdinspecteur van de volksgezondheid;\n\nde geneeskundige inspecteur van de volksgezondheid, binnen wiens ambtsgebied het\n internaat is gevestigd;\n\neen internaat voor de vorming en theoretische opleiding tot kraamverzorgster;\n\neen landelijke of provinciale kruisorganisatie of een andere rechtspersoonlijkheid\n bezittende instelling, welke een internaat exploiteert.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De organisatie dient zich de vorming en opleiding tot kraamverzorgster ten doel te\n stellen zonder daarbij het maken van winst te beogen.\n\n2 De minister dient een gewaarmerkt afschrift van de statuten, c.q. de stichtingsakte\n van de organisatie te worden toegezonden. Wijzigingen van de statuten dienen onverwijld\n aan de minister te worden medegedeeld. Uit de statuten moet blijken, dat de voorafgaande\n goedkeuring van de minister vereist is voor vervreemding en bezwaring van onroerende\n goederen, welke geheel of gedeeltelijk met behulp van rijksgelden zijn aangekocht.\n\n3 De aan het internaat verbonden stafdocenten, docenten en leden van het personeel mogen\n geen deel uitmaken van het bestuur van de organisatie.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Aan een organisatie wordt onder de voorwaarden, in deze regeling vermeld, subsidie\n verleend, indien de wetgever de nodige gelden daartoe heeft toegestaan.\n\n2 De organisatie komt voor subsidi\u00ebring in aanmerking, indien de minister heeft beslist,\n dat de behoefte aan het internaat in voldoende mate bestaat.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe huisvesting van het internaat dient te voldoen aan eisen welke \u2013 de aard van de\n aan het internaat te geven opleiding in aanmerking genomen \u2013 naar het oordeel van\n de Minister in redelijkheid kunnen worden gesteld.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De dagelijkse leiding van het internaat is in handen van een directrice, die in het\n bezit dient te zijn van het diploma A voor ziekenverpleging met de aantekening wijkverpleging\n en van het diploma van een hogere opleiding voor verplegenden. Zij wordt bijgestaan\n door stafleden in vaste dienst, docenten en overig personeel.\n\n2 Er zijn twee stafleden in vaste dienst, te weten:\n\neen vormingsleidster dan wel groepsleidster die in het bezit moet zijn van een der\n volgende diploma's: het diploma van de sociale academie (culturele richting), het\n diploma van een vierjarige cusus van een der scholen voor de opleiding tot leidster\n op het terrein van jeugdvorming en volksontwikkeling, het diploma K en O dan wel de\n akte N XX;\n\neen huishoudlerares, tevens hoofd van de huishouding, die in het bezit moet zijn van\n de akte N XII of N XIX alsmede van het pedagogische getuigschrift.\n\n3 Ingeval geregeld meer groepen van tenminste 18 leerlingen gelijktijdig het onderwijs\n volgen kan voor elke tweede en volgende groep een vormingsleidster of groepsleidster\n als bedoeld in het tweede lid worden aangesteld.\n\nIn zodanig geval kan de functie van hoofd van de huishouding worden vervuld door een\n staflid in het bezit van het diploma huishoudkundige voor inrichtingen en kunnen de\n kook- en waslessen worden gegeven door een huishoudlerares.\n\n4 Aan het internaat wordt een aantal docenten, al dan niet in vaste dienst, verbonden,\n die bevoegd zijn de in het kernprogramma, bedoeld in artikel 10, voorgeschreven lessen\n te geven.\n\nHet aantal lesuren, vereist voor aanstelling in vaste dienst, bedraagt tenminste 14\n per week.\n\n5 De organisatie stelt de organieke samenstelling van het overig personeel van het internaat\n vast en onderwerpt deze aan de goedkeuring van de minister. Elke wijziging van de\n organieke samenstelling behoeft eveneens de goedkeuring van de minister.\n\n[Vervallen per 12-02-1987]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe directrice, de stafleden, de docenten en het overige personeel dienen in het bezit\n te zijn van een geldige verklaring, dat zij niet lijden aan tuberculose van de ademhalingsorganen,\n afgegeven ingevolge de Wet bescherming leerlingen tegen besmettingsgevaar (Stb. 1953, 349).\n\n[Vervallen per 12-02-1987]\n\n[Vervallen per 01-02-1971]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe theoretische en praktische opleiding, de toelating tot de opleiding, de beoordeling\n en het eindexamen geschieden overeenkomstig door de minister vast te stellen regelen\n (kernprogramma).\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 In het internaat worden opleidings- en bijscholingscursussen gegeven.\n\n2 Per jaar worden ten minste twee opleidingscursussen gegeven. Een opleidingscursus\n omvat ten minste 16 en ten hoogste 18 weken achtereenvolgend onderwijs alsmede tijdens\n het praktijkjaar twee perioden van \u00e9\u00e9n week aanvullende lessen.\n\n3 Per jaar worden ten minste twee bijscholingscursussen gegeven van vier dagen. De programma's\n van de bijscholingscursussen dienen 1 maand v\u00f3\u00f3r de aanvang aan de hoofdinspecteur\n ter goedkeuring te worden overgelegd.\n\n4 Een cursusgroep zowel van de opleidingscursus als van de bijscholingscursus bestaat\n uit ten minste 15 en ten hoogste 25 cursisten.\n\n5 Aan de hoofdinspecteur wordt een opgave verstrekt van de leerlingen die toegelaten\n worden tot de opleiding alsmede van de leerlingen die na be\u00ebindiging van de eerste\n internaatsperiode worden toegelaten tot de praktische opleiding. Het model voor deze\n opgave wordt door de hoofdinspecteur vastgesteld.\n\n6 De Minister kan, na het advies te hebben ingewonnen van de hoofdinspecteur ontheffing\n verlenen van het bepaalde in het tweede en het derde lid.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nOp het te verstrekken subsidie wordt een door de minister vast te stellen bedrag in\n mindering gebracht wegens het genieten van kost en inwoning in het internaat door\n stafleden, docenten en overig personeel en gediplomeerde kraamverzorgsters.\n\n[Vervallen per 01-02-1971]\n\n[Vervallen per 01-02-1971]\n\n[Vervallen per 01-02-1971]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Het subsidie bedraagt 100% van de werkelijke kosten voortvloeiend uit de personeelsformatie,\n bedoeld in artikel 5, voor zover deze niet uitstijgen boven het in de begroting van de instelling vastgestelde\n arbeidskostenbudget, verhoogd met:\n\na. 100% van de honoraria voor de niet in dienstverband werkzame docenten;\n\nb. 100% van de in het vierde lid genoemde exploitatiekosten;\n\nc. het bedrag, nodig voor de verkrijging van gronden, voor de aankoop, stichting, verbouwing,\n herbouw of uitbreiding van opstallen ten dienste van het internaat, voor zover de\n minister tevoren de investering heeft goedgekeurd.\n\n2 Het arbeidskostenbudget wordt jaarlijks aangepast met een percentage dat wordt vastgesteld\n overeenkomstig de desbetreffende norm als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling\n gepremieerde en gesubsidieerde sector (Stb. 1985, 695).\n\n3 Voor de berekening van het subsidie in de in het eeste lid, onder a, bedoelde honoraria\n zal worden uitgegaan van de bedragen die jaarlijks per circulaire opnieuw aan de organisatie\n bekend worden gemaakt.\n\n4 De in het eerste lid, onder b, bedoelde exploitatiekosten zijn:\n\na. de rente en aflossing of de annu\u00efteit van voor de aankoop, verbouwing, herbouw of\n uitbreiding van een internaat aangegane geldleningen;\n\nb. de huren, waaronder worden verstaan de kosten van het huren van de gebouwen, terreinen,\n lokalen, inventaris of leer- en hulpmiddelen alsmede de kosten van erfpacht of enig\n ander zakelijk genotsrecht;\n\nc. de kosten van het onderhoud van de gebouwen, terreinen of lokalen en van de daarop\n rustende lasten;\n\nd. de kosten van het schoonhouden van de gebouwen of lokalen;\n\ne. de kosten van het gebruik van brandstoffen, electrische energie, gas en water;\n\nf. de kosten van aanschaffing en onderhoud van de inventaris en leer- en hulpmiddelen;\n\ng. de reis- en verblijfkosten van de niet in dienstverband werkzaam zijnde docenten en\n stafdocenten;\n\nh. de kosten van voeding en bewassing der cursisten en van inwonend personeel;\n\ni. de bureau- en administratiekosten.\n\n5 Het subsidie in de exploitatiekosten, bedoeld in het vierde lid, onder a en b, wordt\n slechts verstrekt na voorafgaande goedkeuring door de minister van de ter zake te\n sluiten overeenkomsten.\n\n6 In de reis- en verblijfkosten, genoemd in het vierde lid, onder g, zal subsidie worden\n verleend, voor zover zij nodig zijn in verband met de cursussen. Voor de vaststelling\n van deze reis- en verblijfkosten zullen de bepalingen van de voor de sector rechtens\n geldende arbeidsvoorwaarden-regeling worden gehanteerd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nMet betrekking tot de in artikel 16, derde lid, vermelde exploitatielasten kan de minister maximumbedragen voor de berekening van\n de subsidie vaststellen.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De organisatie dient v\u00f3\u00f3r 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar\n waarvoor subsidie wordt gewenst, een aanvraag in bij de Minister onder overlegging\n van:\n\na. een jaaroverzicht van de activiteiten;\n\nb. een lessentabel;\n\nc. een docentenlijst, alsmede een opgave van begrote lesuren;\n\nd. een begroting.\n\nHet model voor deze bescheiden wordt door de Minister vastgesteld.\n\n2 De rekening en verantwoording worden ingediend binnen 5 maanden na afloop van het\n kalenderjaar waarvoor subsidie wordt verleend.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Indien het een organisatie betreft, ten behoeve waarvan krachtens deze regeling nog\n niet eerder een subsidie werd verstrekt, dient in afwijking van het bepaalde in artikel 18 de aanvraag met redenen omkleed te worden ingediend ten minste 15 maanden v\u00f3\u00f3r de\n eerste januari van het jaar, waarvoor voor het eerst subsidie wordt gevraagd.\n\n2 Bij inwilliging van het verzoek vermeldt de beschikking de datum, waarop de minister\n voornemens is de subsidie te doen ingaan.\n\n3 Een afwijzing van het verzoek is met redenen omkleed.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Op de toe te kennen subsidies kunnen voorschotten worden verleend.\n\n2 De subsidie wordt definitief vastgesteld aan de hand van de door de minister goedgekeurde\n jaarrekening.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 De subsidie moet overeenkomstig haar bestemming worden gebruikt.\n\n2 Van alle uitgaven, die voor subsidi\u00ebring in aanmerking worden gebracht, dient de organisatie\n bewijsstukken te houden.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n1 Indien de minister heeft beslist, dat de behoefte aan het internaat niet meer in voldoende\n mate bestaat, kan hij subsidie geven tot en met het jaar, volgend op dat, waarin de\n beslissing is genomen.\n\n2 Van zijn beslissing doet de minister mededeling aan het bestuur.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe organisaties zijn verplicht desgevraagd inzage te verlenen in de financi\u00eble administratie\n aan de inspecteur of aan de hiertoe door de minister aan te wijzen ambtenaren, terwijl\n ook overigens alle door de minister, de door deze aangewezen ambtenaren of door de\n inspecteur gewenste inlichtingen terstond naar waarheid dienen te worden verstrekt,\n desverlangd schriftelijk.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe organisatie zendt jaarlijks v\u00f3\u00f3r 1 juni een verslag aan de minister over de toestand\n van het onderwijs aan het internaat in het afgelopen kalenderjaar, volgens een door\n de hoofdinspecteur vast te stellen model.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe organisatie behoeft van tevoren de goedkeuring van de minister voor verandering\n van de bestemming van onroerend goed, in gebruik bij of bestemd voor het internaat,\n voor zover dit onroerend goed uit subsidie van het Rijk is voortgekomen.\n\nWanneer de organisatie de exploitatie van het internaat be\u00ebindigt of uit anderen hoofde\n het recht op subsidie verliest dan wel het onroerend goed met goedkeuring van de minister\n geheel of gedeeltelijk vervreemdt, komen haar eigendommen, onderscheidenlijk de opbrengst\n daarvan, voor zover deze uit een subsidie van het Rijk zijn voortgekomen, ter beschikking\n van het Rijk, in de verhouding tot de bedragen, welke het Rijk en de organisatie in\n het onroerend c.q. roerend goed hebben ge\u00efnvesteerd.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nHet toezicht op de internaten wordt uitgeoefend door de inspecteur.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDe organisaties zijn gehouden aan de inspecteur alle inlichtingen te verschaffen,\n die hij voor de juiste vervulling van zijn taak nodig heeft.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nIn bijzondere gevallen kan de minister van de hierbovengenoemde voorwaarden ontheffing\n verlenen.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Red: Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Red: Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\n[Red: Wijzigt de Rijksregeling tot vaststelling van subsidievoorwaarden voor de kraamzorg]\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze regeling, waarvan een afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer,\n kan worden aangehaald als: Rijksregeling tot vaststelling van de subsidievoorwaarden\n voor kraaminternaten.\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nDeze regeling zal worden geplaatst in de Nederlandse Staatscourant en zal geacht worden met ingang van 1 januari 1964 in werking te zijn getreden.\n\n's-Gravenhage, 6 juli 1964\n\nstaatssecretaris\n\nA. J. H. Bartels\n\n[Regeling vervallen per 28-08-2004]\n\nVoor de berekening van het subsidie als bedoeld in artikel 16, lid 2, wordt uitgegaan van de volgende salarisschalen en honoraria:\n\nSalarisschaal 5 bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren\n 1948 (B.B.R.A.), verlengd tot in totaal 20 periodieke verhogingen.\n\nHet aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 5.\n\nSalarisschaal 3b (31 wekelijkse lesuren) van het Rechtspositiebesluit Wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.).\n\nHet aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 10.\n\nSalarisschaal 3b (31 wekelijkse lesuren) van het Rechtspositiebesluit Wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.).\n\nHet aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 12.\n\nSalarisschaal 32 bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren\n 1948 (B.B.R.A.).\n\nSalarisschaal 3b van het Rechtspositiebesluit Wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.) volgens een door de Minister goed te keuren aantal wekelijkse lesuren.\n\nHet aantal verplichte lesuren per week bedraagt ten minste 14\n\nHet door de Minister redelijk geachte honorarium voor docenten op uurbasis.\n\nDe loonregeling rijkswerkvrouwen bijlage E van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke\n Rijksambtenaren 1948 (B.B.R.A.)."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002447/

wetten.nl - Regeling - Algemene termijnenwet - BWBR0002448

{"title": "wetten.nl - Regeling - Algemene termijnenwet - BWBR0002448", "content": "Wet van 25 juli 1964, houdende berekening van termijnen in verband met de zaterdag,\n de zondag en algemeen erkende feestdagen\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen inzake\n berekening van termijnen in verband met de zaterdag, de zondag en algemeen erkende\n feestdagen;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n1 Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag\n eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag\n of algemeen erkende feestdag is.\n\n2 Het vorige lid geldt niet voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip\n of een gebeurtenis.\n\nEen in een wet gestelde termijn van ten minste drie dagen wordt, zo nodig, zoveel\n verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag\n of algemeen erkende feestdag zijn.\n\n1 Algemeen erkende feestdagen in de zin van deze wet zijn: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke\n tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop\n de verjaardag van de Koning wordt gevierd en de vijfde mei.\n\n2 Voor de toepassing van deze wet wordt de Goede Vrijdag met de in het vorige lid genoemde\n dagen gelijkgesteld.\n\n3 Wij kunnen bepaalde dagen voor de toepassing van deze wet met de in het eerste lid\n genoemde gelijkstellen. Ons besluit wordt in de Nederlandse Staatscourant openbaar gemaakt.\n\nDeze wet geldt niet voor termijnen:\n\na. omschreven in uren, in meer dan 90 dagen, in meer dan twaalf weken, in meer dan drie\n maanden, of in een of meer jaren;\n\nb. betreffende de bekendmaking, inwerkingtreding of buitenwerkingtreding van wettelijke\n voorschriften;\n\nc. van vrijheidsbeneming.\n\nOp in een algemene maatregel van bestuur gestelde termijnen zijn de artikelen 1-4 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij algemene maatregel van bestuur iets anders\n is bepaald.\n\nDeze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en\n Saba.\n\nDeze wet kan worden aangehaald als: Algemene termijnenwet.\n\n1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 april 1965.\n\n2 Zij kan voor termijnen, gesteld in door Ons, door plaatsing op een daartoe door Ons\n aangehouden lijst, aangewezen wetten en algemene maatregelen van bestuur, op door\n Ons te bepalen eerdere tijdstippen in werking treden.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven te Porto Ercole, 25 juli 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nV. G. M. MARIJNEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002448/

wetten.nl - Regeling - Residubesluit - BWBR0002449

{"title": "wetten.nl - Regeling - Residubesluit - BWBR0002449", "content": "Besluit van 25 juli 1964, tot uitvoering van artikel 16 van de Bestrijdingsmiddelenwet\n 1962\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van\n 22 juni 1964, Directie Volksgezondheid, Hoofdafd. Gezondheidsbescherming, Afd. V.A.,\n no. 90750 en van Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nGelet op artikel 16 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 1962, 288);\n\nGezien het advies van Bestrijdingsmiddelencommissie van 23 maart 1964, no. 86873;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 8 juli 1964, No. 60);\n\nGezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken Volksgezondheid\n van 23 juli 1964, Directie Volksgezondheid, Hoofdafdeling Gezondheidsbescherming,\n Afdeling V.A., No. 94684 en van Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDe in artikel 16 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bedoelde hoeveelheid bedraagt voor een bestrijdingsmiddel, door Onze Minister van\n Volksgezondheid en Milieuhygi\u00ebne en Onze Minister van Landbouw en Visserij bij regeling\n aangewezen, met betrekking tot een of meer daarbij aangewezen eet- of drinkwaren de\n uit het oogpunt van goed landbouwkundig gebruik en van volksgezondheid aanvaardbare\n hoeveelheid, bij die regeling vast te stellen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als: Residubesluit.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop artikel 16 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in werking treedt.\n\nOnze Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Landbouw en Visserij zijn\n belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nPorto Ercole, 25 juli 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nB. W. BIESHEUVEL.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002449/

wetten.nl - Regeling - Bestrijdingsmiddelenbesluit - BWBR0002450

{"title": "wetten.nl - Regeling - Bestrijdingsmiddelenbesluit - BWBR0002450", "content": "Besluit van 25 juli 1964, houdende regelen ter uitvoering van de artikelen 13, 14\n en 15 der Bestrijdingsmiddelenwet 1962\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nOp de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 14 april\n 1964, Directie van de Arbeid, Hoofdafd. Wetgevingsbeleid, No. 5663, gedaan mede namens\n Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nGelet op de artikelen 13, eerste lid, 14 en 15 der Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 1962, 288);\n\nGezien het advies van de Bestrijdingsmiddelencommissie;\n\nDe Raad van State gehoord (advies van 17 juni 1964, No. 81);\n\nGezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van\n 21 juli 1964, Directie van de Arbeid, Hoofdafd. Wetgevingsbeleid, No. 6283 en van\n Onze Minister van Landbouw en Visserij;\n\nHebben goedgevonden en verstaan:\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Dit besluit verstaat onder:\n\na. \nwet: de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;\n\nb. \nvervoeren: het vervoeren na aflevering aan de kleinhandel, anders dan in een vervoeronderneming,\n en door de gebruiker;\n\nc. \ngrondwaterbeschermingsgebied: een gebied dat krachtens artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer bij de provinciale milieuverordening is aangewezen en waarvoor regels zijn gesteld\n ter bescherming van het grondwater met oog op de waterwinning, daaronder niet begrepen\n een gebied waarbinnen uitsluitend fysische bodemaantastingen worden tegengegaan.\n\n2 Dit besluit verstaat onder personeel mede de personen, die anders dan in dienstbetrekking onder gezag van de ondernemer\n werkzaam zijn.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen in voorraad te hebben of af te leveren anders\n dan in de verpakking, waarin zij voor de eerste maal hier te lande in het verkeer\n zijn gebracht.\n\n2 Onze betrokken Minister kan bij regeling van het in het eerste lid gestelde verbod\n met betrekking tot bij zijn regeling daartoe aangewezen bestrijdingsmiddelen vrijstelling\n verlenen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nHet is verboden bestrijdingsmiddelen, waarvan de verpakking ingevolge de voorschriften,\n gegeven krachtens de artikelen 3, tweede lid, onder b, 5, derde lid, en 9, derde lid, van de wet, voorzien moet zijn van de afbeelding\n van een doodshoofd of van een Andreaskruis, af te leveren door middel van personeel\n beneden de leeftijd van achttien jaar.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen als in artikel 3 bedoeld te vervoeren door middel van personeel beneden de leeftijd van achttien jaar.\n\n2 Degene, die bestrijdingsmiddelen vervoert, is verplicht daarbij zodanige zorgvuldigheid\n te betrachten als redelijkerwijs mag worden gevergd om te voorkomen, dat de verpakking\n verloren gaat of beschadigd wordt of de bestrijdingsmiddelen in handen raken van niet\n bij het vervoer betrokken personen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen, waarvan de verpakking ingevolge de voorschriften,\n gegeven krachtens de artikelen 3, tweede lid, onder b, 5, derde lid, en 9, derde lid, van de wet, voorzien moet zijn van de afbeelding\n van een doodshoofd, van een Andreaskruis of van inwerkend zuur, te gebruiken door\n middel van personeel beneden de leeftijd van achttien jaar.\n\n2 Het is verboden andere bestrijdingsmiddelen dan die, bedoeld in het eerste lid, te\n gebruiken door middel van personeel beneden de leeftijd van zestien jaar.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen waarvan de verpakking ingevolge de voorschriften,\n gegeven krachtens de artikelen 3, tweede lid, onder b, 5, derde lid , en 9, derde lid, van de wet, voorzien moet zijn van een afbeelding\n van een doodshoofd, te gebruiken in volkstuinen en particuliere tuinen, wegbermen,\n kampeerplaatsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Kampeerwet (Stb. 1981, 372), voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, bossen, parken en plantsoenen,\n alsmede andere plaatsen waar derden ongewild met deze middelen in aanraking kunnen\n komen.\n\n2 Onze betrokken Minister kan in bijzondere gevallen op een daartoe strekkend verzoek\n van het in het eerste lid neergelegde verbod ontheffing verlenen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Degene, bij wie bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, is verplicht zorg te dragen,\n dat ten behoeve van de daarbij werkzame personen een doelmatige wasplaats met water,\n zeep en een handdoek aanwezig is.\n\n2 Degene, die bestrijdingsmiddelen, welke gevaar opleveren voor vergiftiging of huidaandoening,\n gebruikt, is verplicht zorg te dragen, dat ten behoeve van de daarbij werkzame personen\n doelmatige handschoenen, laarzen, kledingstukken, hoofd- en gelaatbedekking en ademhalingsbeschermingsmiddelen\n beschikbaar zijn en gedurende het verrichten van de betrokken werkzaamheden door hen\n worden gedragen.\n\n3 Degene, die werkzaam is bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen, welke gevaar opleveren\n voor vergiftiging of huidaandoening, is verplicht gedurende het verrichten van de\n betrokken werkzaamheden doelmatige handschoenen, laarzen, kledingstukken, hoofd- en\n gelaatbedekking en een ademhalingsbeschermingsmiddel te dragen.\n\n4 Degene, die bestrijdingsmiddelen gebruikt, welke zich in reservoirs, toestellen of\n leidingen bevinden, is verplicht zorg te dragen, dat deze reservoirs, toestellen of\n leidingen zodanig zijn ingericht, dat zij geen gevaar kunnen opleveren en dat zij\n in verband hiermede zijn voorzien van de nodige controle- en veiligheidsinrichtingen.\n\n5 Degene, die bestrijdingsmiddelen bedoeld in artikel 5, eerste lid, gebruikt, is verplicht zorg te dragen, dat geschikte middelen tot het verlenen van\n eerste hulp bij ongevallen en de op de verpakking van het bestrijdingsmiddel vermelde\n middelen ten dienste van de behandelende arts in voldoende hoeveelheid en in goede\n staat van onderhoud aanwezig zijn. Deze middelen moeten zodanig worden bewaard, dat\n zij tegen verontreiniging zijn beschut en dat er te allen tijde over kan worden beschikt.\n Onze betrokken Minister kan ter zake nadere voorschriften geven.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nHet in de artikelen 5 en 6 met betrekking tot het gebruiken van bestrijdingsmiddelen bepaalde is van overeenkomstige\n toepassing met betrekking tot het verwijderen en vernietigen van gebruikte verpakkingen\n en resten van bestrijdingsmiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen voorhanden of in voorraad te hebben dan wel resten\n van bestrijdingsmiddelen of ongereinigde verpakkingen te bewaren anders dan in een\n uitsluitend voor dit doel gebezigde bewaarplaats, welke voldoet aan de eisen, gesteld\n in artikel 9, en, zo het een betreedbare bewaarplaats betreft, tevens aan de eisen, gesteld in\n artikel 10.\n\n2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het voorhanden of in voorraad hebben\n in winkels, op markten of enige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats\n van andere bestrijdingsmiddelen dan die bedoeld in artikel 3, mits zij zijn bestemd voor gebruik door particulieren en buiten het bereik van kinderen\n wordt bewaard.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De toegang tot de bewaarplaats moet buiten de tijd gedurende welke de beheerder onmiddellijk\n toezicht uitoefent met een deugdelijk slot afgesloten zijn en aan de buitenzijde voorzien\n zijn van een deugdelijk en op doelmatige wijze aangebracht waarschuwingssignaal betreffende\n giftige stoffen, dat is vervaardigd overeenkomstig een door Onze Minister van Sociale\n Zaken en Werkgelegenheid bij regeling vast te stellen model, met daaronder een duidelijk\n leesbaar opschrift luidende: \"Bestrijdingsmiddelen\".\n\n2 De elektrische installatie van een bewaarplaats moet zijn vervaardigd van materiaal,\n dat voldoende tegen chemische invloeden bestand is of daartegen is gevrijwaard.\n\n3 De bewaarplaats moet doelmatig ingericht, doelmatig geventileerd en van deugdelijke\n constructie zijn. Zij moet in goede staat van onderhoud en in zindelijke toestand\n verkeren.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 De betreedbare bewaarplaats moet op de buitenlucht geventileerd zijn. Raamopeningen\n moeten van draadglas of van een daaraan gelijkwaardig materiaal voorzien zijn.\n\n2 In of nabij de bewaarplaats moeten doelmatige brandblusmiddelen en middelen voor\n het verwijderen van gemorste bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn.\n\n3 In of nabij de bewaarplaats moeten beschuttingsmiddelen als in artikel 6, tweede lid, bedoeld en een wasplaats als in het eerste lid van dat artikel bedoeld aanwezig\n zijn.\n\n4 In de bewaarplaats moet, indien daarin een hoeveelheid van 400 of meer kilogram bestrijdingsmiddelen\n aanwezig is of pleegt te zijn, een door het bevoegde districtshoofd der Arbeidsinspectie\n goedgekeurde instructie, vermeldende wat in het belang der veiligheid moet worden\n gedaan of nagelaten, opgehangen zijn. De instructie moet duidelijk zichtbaar en leesbaar\n zijn.\n\n5 De bewaarplaats moet, indien daarin een hoeveelheid van meer dan 400 kilogram brandgevaarlijke\n bestrijdingsmiddelen aanwezig is of pleegt te zijn, van brandwerende constructie zijn\n of doelmatig met brandwerend materiaal bekleed zijn.\n\n6 De deur van de bewaarplaats moet voorzien zijn van een deugdelijk en op doelmatige\n wijze aangebracht verbodssignaal betreffende vuur, open vlam en roken verboden, dat\n is vervaardigd overeenkomstig een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid\n bij regeling vast te stellen model, alsmede van een duidelijk leesbaar opschrift luidende:\n \"Verboden toegang voor onbevoegden\".\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDegene, die bestrijdingsmiddelen voorhanden of in voorraad heeft in een betreedbare\n bewaarplaats, is verplicht ervoor zorg te dragen, dat in die bewaarplaats niet wordt\n gerookt en geen open vuur wordt gebezigd.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Degene, die bestrijdingsmiddelen voorhanden of in voorraad heeft, is verplicht deze\n ordelijk op te slaan en bij het bewaren zodanige zorgvuldigheid te betrachten als\n redelijkerwijs mag worden gevergd om te voorkomen, dat de verpakking wordt beschadigd\n of de bestrijdingsmiddelen zich onderling vermengen.\n\n2 Degene, die bestrijdingsmiddelen voorhanden of in voorraad heeft in een besloten\n ruimte, is verplicht deze droog, koel en zonder dat zij aan bestraling van de zon\n worden blootgesteld, op te slaan.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden gebruikte verpakkingen op zodanige wijze te vernietigen, dat die verpakkingen\n of delen daarvan anders dan als grondstof kunnen worden gebezigd.\n\n2 Het is verboden gebruikte verpakkingen of resten van al dan niet verdunde bestrijdingsmiddelen\n op zodanige wijze te verwijderen dat zij:\n\na. in enig oppervlaktewater geraken of kunnen geraken;\n\nb. in de bodem van een grondwaterbeschermingsgebied geraken of kunnen geraken, met uitzondering\n van spuitresten van bestrijdingsmiddelen die in dat gebied mogen worden gebruikt en\n van resten aanwezig in spoelwater dat is gebruikt voor het reinigen van zo goed mogelijk\n geledigde apparatuur waarmede die bestrijdingsmiddelen zijn toegepast, mits deze spuitresten\n en resten aanwezig in spoelwater over landbouwgrond worden verspreid;\n\nc. op of langs de openbare weg geraken of kunnen geraken.\n\n3 Onze betrokken Minister kan bij regeling nadere regelen stellen omtrent het verwijderen\n en vernietigen van bestrijdingsmiddelen of resten daarvan en van gebruikte verpakkingen.\n Deze regelen kunnen naar gelang van de aard van de verpakking en de aard van het middel\n verschillen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Degene, die een besloten ruimte, de zich daarin bevindende voorwerpen of produkten\n of de zich daaronder bevindende grond behandelt met cyaanwaterstof, giftige cyaanverbindingen,\n bestrijdingsmiddelen die giftige cyaanverbindingen kunnen opleveren, ethyleenoxyde,\n mengsels waarin ethyleenoxyde aanwezig is, methylbromide, fosforwaterstof of bestrijdingsmiddelen\n die fosforwaterstof kunnen opleveren, is verplicht ervoor zorg te dragen, dat gedurende\n deze behandeling, alsmede gedurende de inwerking van de daarbij opgekomen gassen of\n dampen en gedurende de ontgassing, aan de buitenzijde van deze ruimte op alle plaatsen,\n die daartoe toegang verlenen, een waarschuwingssignaal betreffende giftige stoffen\n en een duidelijk leesbaar opschrift zijn aangebracht overeenkomstig een door Onze\n Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij regeling vast te stellen model.\n Hij is voorts verplicht zorg te dragen, dat tijdens de in de vorige volzin bedoelde\n behandeling en inwerking verspreiding dezer middelen buiten de ruimte of grond, waarin\n deze behandeling plaatsvindt, zoveel mogelijk wordt voorkomen.\n\n2 Degene, bij wie een behandeling als in het eerste lid bedoeld wordt verricht, is\n verplicht ervoor zorg te dragen, dat de ruimte gedurende de in dat lid bedoelde tijd\n ontoegankelijk is voor onbevoegden en dat het in dat lid bedoelde opschrift na de\n ontgassing wordt verwijderd.\n\n3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan bij regeling de voorgaande\n leden met betrekking tot bij zijn regeling daartoe aangewezen andere bestrijdingsmiddelen\n van overeenkomstige toepassing verklaren, indien zulks naar zijn oordeel geboden is\n vanwege de gevaren, welke het gebruik van die middelen medebrengt.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden bestrijdingsmiddelen, genoemd in artikel 14, eerste lid, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen bestemd voor de bestrijding van mollen\n en woelratten die de werkzame stof fosforwaterstof bevatten of kunnen opleveren of\n aangewezen krachtens het derde lid van dat artikel, te gebruiken, indien de betrokken\n werkzaamheden niet worden verricht door of onder toezicht van een deskundige. Onze\n Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan ten aanzien van door hem aan te\n geven werkwijzen voorschrijven dat de in de vorige volzin bedoelde werkzaamheden slechts\n door een deskundige mogen worden verricht.\n\n2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als deskundige aangemerkt een persoon\n die in het bezit is van een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid\n ten hoogste vijf jaren tevoren afgegeven bewijs dat aangeeft:\n\na. dat hij voldoende op de hoogte is wanneer en onder welke omstandigheden het gebruik\n van de daar bedoelde bestrijdingsmiddelen verantwoord is en\n\nb. dat hij voldoende op de hoogte is van de gevaren welke het gebruik met zich brengt\n en van de wijze waarop deze gevaren kunnen worden voorkomen.\n\nIndien het bewijs slechts betrekking heeft op bepaalde bestrijdingsmiddelen of op\n bepaalde toepassingen dan wel op de behandeling van bepaalde ruimten of terreinen,\n wordt de betrokkene slechts te dien aanzien als deskundige aangemerkt.\n\n3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan een bewijs als bedoeld in\n het tweede lid binnen vijf jaren na de afgifte vervallen verklaren, indien de betrokkene\n ernstig te kort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht.\n\n4 Degene die bestrijdingsmiddelen, als bedoeld in het eerste lid, gebruikt, is verplicht\n ervoor zorg te dragen dat de in dat lid bedoelde deskundige zo nodig beschikt over\n hulpmiddelen waarmee de aanwezigheid of de concentratie van het toegepaste bestrijdingsmiddel\n kan worden vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nEen bestrijdingsmiddel, genoemd in artikel 14, eerste lid, of aangewezen krachtens het derde lid van dat artikel, mag slechts worden afgeleverd\n aan een persoon die aantoont dat hij de handel in bestrijdingsmiddelen uitoefent alsmede\n aan een persoon:\n\na. die in het bezit is van een voor dat middel geldend bewijs als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, of\n\nb. die beschikt over een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten\n hoogste vijf jaren tevoren afgegeven verklaring waaruit blijkt dat hij een persoon\n in dienst heeft, die in het bezit is van een voor dat middel geldend bewijs als bedoeld\n in artikel 14a, tweede lid;\n\nc. die in het bezit is van een door het bevoegde districtshoofd van de Arbeidsinspectie\n afgegeven vergunning voor \u00e9\u00e9nmalige aankoop, of\n\nd. die in bezit is van een vergunning mollen en woelratten bestrijding afgegeven op grond\n van het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het is verboden een bestrijdingsmiddel met als werkzame stof methylbromide, aluminimumfosfide\n of magnesiumfosfide anders dan voor toepassingen als bedoeld in artikel 1, eerste\n lid, onderdeel g, sub 3 en onderdeel h, van de wet en anders dan in een speciale installatie waarvoor ingevolge de Wet milieubeheer een vergunning is afgegeven voor uitsluitend het gebruik van gasvormende en gasvormige\n bestrijdingsmiddelen, toe te passen zonder dat hierover van tevoren een kennisgeving\n heeft plaatsgevonden aan de regio-directeur van de Inspectiedienst Sociale Zaken en\n Werkgelegenheid binnen wiens ambtsgebied het betrokken middel wordt toegepast.\n\n2 Degene die een bestrijdingsmiddel als bedoeld in het eerste lid heeft toegepast is\n verplicht, zodra het behandelde object in aanmerking komt om gasvrij verklaard te\n worden, hiervan een verklaring aan de opdrachtgever te verstrekken.\n\n3 Onze betrokken Minister stelt nadere regels omtrent de inhoud van de in het eerste\n lid bedoelde kennisgeving, alsmede omtrent de inhoud van de in het tweede lid bedoelde\n gasvrijverklaring en de omstandigheden waaronder een zodanige verklaring afgegeven\n kan worden. Daarbij wordt tevens bepaald op welke wijze vorengenoemde kennisgeving\n en verklaring moet worden verricht.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Ieder, die bedrijfsmatig bestrijdingsmiddelen, genoemd in artikel 14, eerste lid, aflevert of hiermede bij anderen ontsmettingen of andere bestrijdingen uitvoert,\n is verplicht:\n\na. onverwijld de volgende gegevens in een door hem aan te houden overzichtelijk ingericht\n register te boeken:\n\n1e. de benaming en hoeveelheid van het ingekochte, afgeleverde, onderscheidenlijk gebruikte\n bestrijdingsmiddel;\n\n2e. de naam en het adres van de leverancier alsmede van de afnemer dan wel van degene,\n bij wie het middel is gebruikt;\n\n3e. de datum, waarop de onder 1e bedoelde handeling heeft plaatsgehad;\n\nb. het onder a bedoelde register ten minste gedurende \u00e9\u00e9n jaar, te rekenen van de datum, waarop\n hierin voor het laatst een boeking is verricht, te bewaren.\n\n2 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan bij regeling het eerste lid\n met betrekking tot bij zijn regeling daartoe aangewezen andere bestrijdingsmiddelen\n van overeenkomstige toepassing verklaren, indien zulks naar zijn oordeel geboden is\n vanwege de gevaarlijkheid dezer middelen.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDe artikelen 4, eerste lid, 5, 8, 12 en 13, eerste lid, gelden niet ten aanzien van handelingen als daar bedoeld voor zover deze worden\n verricht door een particulier persoon in of ten behoeve van het gebruik in een door\n hem bewoonde ruimte.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Het bevoegde districtshoofd der Arbeidsinspectie kan van het in de artikelen 3, 4, eerste lid, 5 en 8 bepaalde op aanvrage ontheffing verlenen.\n\n2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften\n worden verbonden.\n\n3 Een ontheffing kan te allen tijde worden ingetrokken, indien een der criteria, genoemd\n in artikel 3, eerste lid, van de wet, zulks vereist of de reden, waarom de ontheffing\n is verleend, is vervallen dan wel een aan de ontheffing verbonden voorschrift niet\n wordt nageleefd.\n\n4 Een belanghebbende kan tegen een besluit als bedoeld in het eerste, tweede en derde\n lid, beroep instellen bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Door het college kan ten aanzien van bestrijdingsmiddelen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de wet, op aanvrage geheel of gedeeltelijk ontheffing worden verleend van de in de artikelen 2 en 10 van de wet gestelde verboden. Artikel 17, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.\n\n2 Voorzover bij een ontheffing, als bedoeld in het voorgaande lid, niet anders is bepaald,\n is de houder van de ontheffing, indien bij de beproeving eet- of drinkwaren, genotmiddelen\n of voor de voortbrenging daarvan bestemde gewassen dan wel voor de productie daarvan\n bestemde delen van gewassen betrokken zijn, verplicht v\u00f3\u00f3r een in de ontheffing aangegeven\n tijdstip aan de Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, belast met het toezicht op\n levensmiddelen, kennis te geven van de beproeving met gebruikmaking van een daartoe\n door die hoofdinspecteur verkrijgbaar te stellen formulier.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n1 Door het college kan ten aanzien van bestrijdingsmiddelen, als bedoeld in artikel\n 15, tweede lid, van de wet op aanvrage geheel of gedeeltelijk ontheffing worden verleend\n van de in de artikelen 2 en 10 van de wet gestelde verboden.\n\n2 Bij regeling van Onze betrokken Minister worden regels gesteld omtrent de indiening\n van een aanvraag en over de voorwaarden waaronder een ontheffing, bedoeld in het eerste\n lid, kan worden verleend.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nHet Bestrijdingsmiddelenbesluit 1948 (Stb. I 368) wordt ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDit besluit kan worden aangehaald als: Bestrijdingsmiddelenbesluit.\n\n[Regeling vervallen per 17-10-2007]\n\nDit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop de artikelen 13-15 van de wet\n in werking treden.\n\nOnze Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Landbouw en Visserij zijn\n belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting\n in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.\n\n\n\nPorto Ercole, 25 juli 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nG. M. J. VELDKAMP.\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nB. W. BIESHEUVEL.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002450/

wetten.nl - Regeling - Regeling doorvoer Baarle-Nassau - BWBR0002451

{"title": "wetten.nl - Regeling - Regeling doorvoer Baarle-Nassau - BWBR0002451", "content": "Regeling doorvoer Baarle-Nassau\n\nDe Minister van Landbouw en Visserij,\n\nGelet op artikel 12 van de Veewet\n\nBesluit:\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2004]\n\n1 Van het verbod gesteld in artikel 2 van de Regeling in- en doorvoer vee, veeprodukten\n e.d.(Stcrt. 1974, 134) wordt vrijstelling verleend ter zake van de doorvoer Baarle-Nassau\n van:\n\na. vee, dat door veehouders, gevestigd in de in Nederland gelegen enclaves van de Belgische\n gemeente Baarle-Hertog, is aangekocht van dan wel verkocht aan in Belgi\u00eb gevestigde\n personen en dat ter levering van Belgi\u00eb naar bedoelde enclaves, onderscheidenlijk\n van deze enclaves naar Belgi\u00eb wordt gevoerd;\n\nb. vee, dat van de onder a bedoelde enclaves naar Belgi\u00eb wordt gevoerd ter beweiding of beakkering van landerijen\n aldaar of dat na deze beweiding of beakkering van Belgi\u00eb naar bedoelde enclaves wordt\n teruggevoerd, daaronder begrepen de dieren, welke gedurende het laatste jaar in Belgi\u00eb\n uit dit vee zijn geboren.\n\n[Vervallen per 01-07-1971]\n\n[Regeling vervallen per 01-08-2004]\n\n1 De beschikking van 11 februari 1958, nr. JZ/L 16.985/91 W, Directie Juridische en\n Bedrijfsorganisatorische Zaken, Stcrt. 32, wordt ingetrokken.\n\n2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling doorvoer Baarle-Nassau.\n\n3 Zij treedt in werking met ingang van 1 augustus 1964.\n\n's-Gravenhage, 30 juli 1964\n\nMinister\n\nB. W. Biesheuvel"}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002451/

wetten.nl - Regeling - Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting - BWBR0002452

{"title": "wetten.nl - Regeling - Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting - BWBR0002452", "content": "Wet van 1 augustus 1964, houdende vaststelling van overgangsregelen met het oog op\n de inwerkingtreding van de nieuwe voorschriften nopens de ruimtelijke ordening en\n de volkshuisvesting\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben dat het met het oog op de inwerkingtreding van\n de nieuwe voorschriften nopens de ruimtelijke ordening en de volkshuisvesting wenselijk\n is om regelen te stellen omtrent de overgang van de oude op de nieuwe wetgeving alsmede\n om wijziging te brengen in enkele bestaande wetten;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBepalingen in provinciale en gemeentelijke verordeningen betreffende onderwerpen,\n waarvoor bij de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Woningwet voorschriften zijn gegeven, blijven van kracht, voor zover zij niet met die voorschriften\n in strijd zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe Woningwet (wet van 22 juni 1901, Stb. 158) voortaan aan te halen als Woningwet 1901 wordt, behoudens het bepaalde in de\n volgende artikelen, ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Voorschriften, als bedoeld in artikel 1 of artikel 2, eerste lid, der Woningwet 1901,\n alsmede overeenkomstig het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet (Stb. 1992, 96) vastgestelde voorschriften, welke voorzien in onderwerpen, als omschreven\n in hoofdstuk II der Woningwet, worden geacht voorschriften te zijn als bedoeld in afdeling 1 van genoemd hoofdstuk der Woningwet.\n\n2 Op voorschriften, als in de aanhef van het eerste lid bedoeld, welke bij de inwerkingtreding\n van deze wet zijn vastgesteld, doch nog niet zijn goedgekeurd of ten aanzien waarvan\n bij die inwerkingtreding de beslissing omtrent goedkeuring nog niet in beroep onaantastbaar\n is, blijft artikel 11 van de Woningwet 1901 van toepassing.\n\n3 De gemeenteraden brengen de in het eerste lid bedoelde voorschriften met de Woningwet in overeenstemming. Indien de raad hieraan binnen drie jaren na de inwerkingtreding\n van deze wet niet heeft voldaan passen Gedeputeerde Staten artikel 21 der Woningwet toe.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVoorschriften, gegeven ter uitvoering van artikel 1bis van de Woningwet 1901, blijven van kracht en worden geacht ter uitvoering van artikel 3, vijfde lid, van de Woningwet te zijn gegeven.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op verzoeken om een vergunning, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, der Woningwet\n 1901, ingekomen v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet, beslissen burgemeester en wethouders\n volgens het ten tijde van de indiening van het verzoek geldende recht. Op deze beslissing\n blijft artikel 7 der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n2 Vergunningen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, van de Woningwet 1901 worden geacht vergunningen, als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet te zijn.\n\n3 Vergunningen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de Woningwet 1901 worden geacht vergunningen, als bedoeld in artikel 55 van de Woningwet te zijn.\n\n4 Op een besluit, als bedoeld in artikel 6, zesde lid, der Woningwet 1901, ten aanzien\n waarvan bij de inwerkingtreding van deze wet de beroepstermijn nog niet is verstreken,\n blijft artikel 7 der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nIn de gevallen, dat vergunning is verleend ingevolge artikel 8 van de Woningwet 1901\n is artikel 49, zevende lid, van de Woningwet van overeenkomstige toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDoor Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 13, tweede lid, der Woningwet 1901 vastgestelde\n regelingen worden geacht krachtens artikel 87, vierde lid, der Woningwet te zijn vastgesteld.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Aanschrijvingen, als bedoeld in paragraaf 3 der Woningwet 1901, alsmede daartoe strekkende\n adviezen van de inspecteur worden geacht onderscheidenlijk krachtens artikel 25 en artikel 29 der Woningwet te zijn uitgebracht.\n\n2 Ten aanzien van adviezen en aanschrijvingen, als in het eerste lid bedoeld, blijven\n artikel 20 en, voor zover de termijn om voorziening te vragen bij de inwerkingtreding van deze\n wet nog niet is verstreken, artikel 24 van de Woningwet 1901 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Besluiten tot onbewoonbaarverklaring genomen ingevolge paragraaf 4 der Woningwet 1901,\n alsmede daartoe strekkende adviezen van de inspecteur worden geacht onderscheidenlijk\n krachtens artikel 33 en artikel 34 der Woningwet te zijn genomen of uitgebracht.\n\n2 Ten aanzien van onbewoonbaarverklaringen en adviezen, als in het eerste lid bedoeld,\n blijft voor zover de termijn om voorziening te vragen bij de inwerkingtreding van\n deze wet nog niet is verstreken, artikel 26 der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Bijzondere voorschriften ter bepaling van voor- of achtergevelrooilijnen, als bedoeld\n in artikel 2, tweede lid, bouwverboden, als bedoeld in artikel 35, plannen van uitbreiding, als bedoeld in paragraaf 7, met daarbij behorende bebouwingsvoorschriften en voorschriften, als bedoeld in artikel\n 43 der Woningwet 1901, worden geacht bestemmingsplannen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn. Zij behouden het rechtsgevolg, dat zij bij de inwerkingtreding van deze\n wet hadden.\n\n2 Op de in het vorige lid aangegeven, ingevolge de Woningwet 1901 tot stand gekomen,\n planologische maatregelen is artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gedurende 5 jaren na het in werking treden van deze wet niet van toepassing. Gemeentelijke\n schadevergoedingsverordeningen, van toepassing op in dit lid bedoelde planologische\n maatregelen, blijven ten hoogste tot dit tijdstip van kracht.\n\n3 De gemeenteraden brengen de in het eerste lid bedoelde maatregelen binnen vijf jaren\n na de inwerkingtreding van deze wet met de Wet op de Ruimtelijke Ordening in overeenstemming.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Indien v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet volgens de voorschriften van de Woningwet\n 1901 een ontwerp voor een maatregel, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze wet ter inzage is gelegd, kan die maatregel ook na die inwerkingtreding\n nog volgens de voorschriften van de Woningwet 1901 worden vastgesteld.\n\n2 Op maatregelen, vastgesteld ingevolge het eerste lid, en op maatregelen, als bedoeld\n in artikel 10, eerste lid, van deze wet, welke bij de inwerkingtreding van deze wet zijn vastgesteld, doch\n nog niet zijn goedgekeurd, of ten aanzien waarvan bij die inwerkingtreding de beslissing\n omtrent goedkeuring nog niet in beroep onaantastbaar is, blijven de artikelen 11,\n onderscheidenlijk 35 en 37, 38, 40 en 43a der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nEen verplichting ingevolge de artikelen 36, vijfde lid, en 44, eerste lid, artikel 38, tweede lid of de artikelen 40 en 44, vierde lid, van de Woningwet 1901 wordt geacht een verplichting\n ingevolge artikel 37, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 30, onderscheidenlijk artikel 40 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nEen besluit, genomen ingevolge artikel 36, vierde lid, van de Woningwet 1901 wordt\n geacht ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening genomen te zijn.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 De voorwaarde van terugbetaling, genoemd in de artikelen 52 en 57 van de Woningwet\n 1901 en verbonden aan op grond van de artikelen 52 en 56, derde lid, van die wet verleende\n bijdragen, vervalt.\n\n2 Voorschriften, gegeven ter uitvoering van de paragrafen 8 en 9 van de Woningwet 1901\n - voorzover zij niet krachtens artikel 52, derde lid, van die wet zijn uitgevaardigd\n - alsmede de op die voorschriften berustende uitvoeringsbepalingen blijven van kracht\n en worden geacht ter uitvoering van de Woningwet te zijn gegeven.\n\n3 \n \n [Red: Wijzigt de wet van 14 juni 1934, Stb. 316.]\n\n4 De verplichting tot terugbetaling, verbonden aan bij of krachtens besluit van de\n gemeenteraad op andere wijze dan door middel van bijdragen, als bedoeld in het eerste\n lid, verleende geldelijke steun ter tegemoetkoming in ongedekte jaarlijkse tekorten,\n die voortspruiten uit de exploitatie van - v\u00f3\u00f3r 1 januari 1946 tot stand gekomen -\n woningen door ingevolge artikel 78 van de Onteigeningswet toegelaten verenigingen, vennootschappen en stichtingen, vervalt.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Op verzoeken om een vergunning, als bedoeld in artikel 73 der Woningwet 1901, ingekomen\n v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet, beslissen burgemeester en wethouders volgens\n het ten tijde van de indiening van het verzoek geldende recht. Op deze beslissing\n blijft artikel 73, vierde lid, der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n2 Vergunningen, als bedoeld in artikel 73 der Woningwet 1901 worden geacht vergunningen,\n als bedoeld in artikel 47 der Woningwet te zijn. In deze vergunningen wordt voor de toepassing van artikel 49 der Woningwet geacht een termijn van vijf jaren te zijn gesteld.\n\n3 Met betrekking tot beslissingen omtrent vergunning, ten aanzien waarvan bij de inwerkingtreding\n van deze wet de termijn om voorziening te vragen nog niet is verstreken, blijft artikel\n 73, vierde lid, der Woningwet 1901 van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Onze Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid kan toestaan, dat woningen, waarvan\n de bewoning ingevolge artikel 2 van de Woningnoodwet 1918 (Stb. 379, vervallen 6 maanden na de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 12\n september 1931, Stb. 396) na een bepaalde termijn moest ophouden, langer worden bewoond. De toestemming\n wordt telkens voor een bepaalde termijn verleend, die voor verlenging vatbaar is.\n Na de dag, waarop de bewoning ingevolge de beschikking van voornoemde Minister moet\n ophouden, moet het gemeentebestuur de woning onverwijld doen ontruimen en afbreken,\n tenzij voor zoveel het afbreken betreft, met goedkeuring van die Minister aan de woning\n een andere bestemming wordt gegeven.\n\n2 De bepalingen, die ingevolge de Woningnoodwet 1918 (Stb. 379) golden ten aanzien van woningen als bedoeld in het eerste lid, blijven van kracht,\n behoudens wijziging, aanvulling of intrekking door Ons.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Vervallen per 01-10-1992]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nDe wet van 28 september 1950, Stb. K 415, houdende voorlopige regeling inzake het Nationale Plan en de streekplannen,\n hierna aangehaald als: voorlopige wet, wordt, behoudens hetgeen bij artikel 32 wordt bepaald, ingetrokken.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Streekplannen, als bedoeld in de voorlopige wet, voor zover zij bij de inwerkingtreding\n van deze wet zijn goedgekeurd en die, omtrent welker goedkeuring bij die inwerkingtreding\n nog niet is beslist, worden geacht streekplannen, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn.\n\n2 Indien v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet volgens de voorschriften van de voorlopige\n wet een ontwerp voor een streekplan ter inzage is gelegd, kan dat plan ook na die\n inwerkingtreding nog volgens de voorschriften van de voorlopige wet worden vastgesteld.\n\n3 Op streekplannen, die ingevolge het tweede lid zijn vastgesteld, is het eerste lid\n van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nBesluiten, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, der voorlopige wet, blijven nog 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wet van\n kracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nOp ingevolge de Woningwet 1901 tot stand gekomen bouwverboden en bijzondere voorschriften\n ter bepaling van een voorgevelrooilijn blijft artikel 40b der Onteigeningswet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nOp onteigeningen, ten aanzien waarvan de ter inzage legging, als bedoeld in artikel 80 van de Onteigeningswet, heeft plaats gehad v\u00f3\u00f3r de inwerkingtreding van deze wet, blijven de bepalingen\n van Titel IV van de Onteigeningswet, zoals die v\u00f3\u00f3r evenbedoeld tijdstip golden, van kracht.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\nVerenigingen, vennootschappen en stichtingen, toegelaten ingevolge artikel 78 van de Onteigeningswet, worden geacht toegelaten te zijn ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Woningwet.\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n[Regeling vervallen per 01-07-2008]\n\n1 Deze wet kan worden aangehaald als Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.\n\n2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Wij kunnen een ander tijdstip\n vaststellen, waarop het eerste en het derde en vierde lid van artikel 14, alsmede de uitzondering, gemaakt op het tweede lid van dat artikel, in werking treden.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven te Porto Ercole, 1 augustus 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,\n\nP. BOGAERS.\n\nDe Minister van Justitie a.i.,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,\n\nV. G. M. MARIJNEN.\n\nDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,\n\nA. BARTELS.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002452/

wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet genocideverdrag - BWBR0002453

{"title": "wetten.nl - Regeling - Uitvoeringswet genocideverdrag - BWBR0002453", "content": "Wet van 2 juli 1964, houdende Uitvoeringswet genocideverdrag\n\nWij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,\n enz., enz., enz.\n\nAllen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:\n\nAlzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regelen te stellen\n tot uitvoering van het op 9 december 1948 te Parijs tot stand gekomen Verdrag nopens\n de voorkoming en de bestraffing van genocide en dat in verband daarmede de Wet Oorlogsstrafrecht, de Uitleveringswet en de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven moeten worden gewijzigd;\n\nZo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,\n hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 Hij die met het oogmerk een nationale of etnische groep, een groep behorend tot een\n bepaald ras, dan wel een groep met een bepaalde godsdienst of levensovertuiging, geheel\n of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen, opzettelijk:\n\n1\u00b0. leden van de groep doodt;\n\n2\u00b0. leden van de groep zwaar lichamelijk of geestelijk letsel toebrengt;\n\n3\u00b0. aan de groep levensvoorwaarden oplegt die op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke\n vernietiging zijn gericht;\n\n4\u00b0. maatregelen neemt, welke tot doel hebben geboorten binnen de groep te voorkomen;\n\n5\u00b0. kinderen van de groep gewelddadig overbrengt naar een andere groep\n\nwordt als schuldig aan genocide gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke\n van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.\n\n2 De samenspanning wordt gestraft gelijk de poging.\n\n3 De uitdrukkingen samenspanning en zwaar lichamelijk letsel hebben in dit artikel\n dezelfde betekenis als in het Wetboek van Strafrecht.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nMet gelijke straf, als gesteld op de in het voorgaande artikel bedoelde feiten, wordt\n gestraft hij die opzettelijk toelaat dat een aan hem ondergeschikte een zodanig feit\n begaat.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nTen aanzien van de feiten, bedoeld in de artikelen 1 en 2, zijn de artikelen 42 en 43, alsmede de artikelen 70 en 76 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDe bij de artikelen 1 en 2 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander, die zich buiten Nederland\n schuldig maakt:\n\n1\u00b0. aan een misdrijf omschreven in de artikelen 1 en 2 van deze wet;\n\n2\u00b0. aan het misdrijf omschreven in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in dat artikel gesproken wordt,\n is een misdrijf als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van deze wet.\n\n2 De vervolging kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van\n het feit Nederlander wordt.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDe misdrijven, omschreven in de artikelen 1 en 2 van deze wet, worden voor de toepassing van de Uitleveringswet niet beschouwd als strafbare feiten van politieke aard.\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Vervallen per 12-05-1971]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDeze wet kan worden aangehaald als \"Uitvoeringswet genocideverdrag\".\n\n[Regeling vervallen per 01-10-2003]\n\nDeze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.\n\nLasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeri\u00eble Departementen, Autoriteiten, Colleges\n en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.\n\n\n\nGegeven ten Paleize Soestdijk , 2 juli 1964\n\nJULIANA.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN.\n\nDe Minister van Justitie,\n\nY. SCHOLTEN."}

https://wetten.overheid.nl/BWBR0002453/