premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A woman in a floral dress talks to children in front of a van.
Een vrouw in een bloemenjurk praat met kinderen voor een busje.
A lady in a dress is taking kids to a museum.
Een vrouw in een jurk brengt kinderen naar een museum.
1
No evidence that the lady is taking kids to a museum. She may have been standing in front of the van explaining how to locate the battery.
Geen bewijs dat de dame kinderen meeneemt naar een museum.
0.4735
0.1157
0.889
0.1338
0.284
0.1147
A woman in a floral dress talks to children in front of a van.
Een vrouw in een bloemenjurk praat met kinderen voor een busje.
A woman is screaming at her kid.
Een vrouw schreeuwt tegen haar kind.
2
Talking is different than screaming. Children implies plural, not just one kid.
Praten is anders dan schreeuwen, kinderen betekenen meervoud, niet één kind.
0.4745
0.1156
0.6712
0.1255
0.3362
0.1043
Two men with heads down signing a paper.
Twee mannen met koppen omlaag die een papier tekenen.
The men are signing their names.
De mannen tekenen hun naam.
1
No evidence that the man are signing their names. They may have been leaving a note for someone.
Ze hebben misschien een briefje achtergelaten voor iemand.
0.0002
0.0849
0.6899
0.1166
0.1793
0.1147
Two men with heads down signing a paper.
Twee mannen met koppen omlaag die een papier tekenen.
The men jump off a bridge.
De mannen springen van een brug.
2
Signing a paper can't happen while jumping off a bridge, there's not enough time.
Het tekenen van een krant kan niet gebeuren als je van een brug springt, er is niet genoeg tijd.
0.0002
0.0849
0.6664
0.1148
0.1478
0.1114
Two men with heads down signing a paper.
Twee mannen met koppen omlaag die een papier tekenen.
The two men sign something.
De twee mannen tekenen iets.
0
The men are signing something, which sentence one gives detail about.
De mannen tekenen iets, welke zin één gedetailleerd geeft.
0.0002
0.0849
0.2329
0.1153
0.0
0.0689
A man and a woman having an intimate conversation in front a statue.
Een man en een vrouw hebben een intiem gesprek voor een standbeeld.
A couple are having a conversation
Een paar hebben een gesprek.
0
A man and a woman who are having an intimate conversation may be a couple.
Een man en een vrouw die een intiem gesprek hebben kunnen een paar zijn.
0.5685
0.1198
0.5188
0.1398
0.6259
0.1298
A man and a woman having an intimate conversation in front a statue.
Een man en een vrouw hebben een intiem gesprek voor een standbeeld.
A couple are having dinner in a restaurant.
Een paar eten in een restaurant.
2
An intimate conversation cannot take place at a restaurant, and statues don't usually exist in front of restaurants.
Een intiem gesprek kan niet plaatsvinden in een restaurant, en beelden bestaan meestal niet voor restaurants.
0.5679
0.1198
0.0653
0.1132
0.2986
0.1134
A man and a woman having an intimate conversation in front a statue.
Een man en een vrouw hebben een intiem gesprek voor een standbeeld.
A couple are discussing vacation plans
Een paar bespreken vakantieplannen.
1
No evidence that the man and woman are a couple. We also have no way to knowing the were discussing vacation plans. An intimate conversation makes you think it was something more personal.
Geen bewijs dat de man en vrouw een koppel zijn. We hebben ook geen manier om te weten dat de waren bespreken vakantie plannen. Een intiem gesprek laat je denken dat het was iets persoonlijker.
0.5675
0.1198
0.4095
0.1218
0.2622
0.0854
A man in a Tour De Force shirt is working on a bicycle.
Een man in een Tour De Force shirt werkt aan een fiets.
A woman is biking.
Een vrouw fietst.
2
Working on a bicycle is not the same as biking, they can't happen concurrently. A man is not a woman.
Werken op een fiets is niet hetzelfde als fietsen, ze kunnen niet gelijktijdig gebeuren.
0.3903
0.1191
0.8516
0.1377
0.5919
0.1191
A man in a Tour De Force shirt is working on a bicycle.
Een man in een Tour De Force shirt werkt aan een fiets.
A man is working on his favorite bike.
Een man werkt aan zijn favoriete fiets.
1
No evidence the man is working on this favorite bike. He could be a bike mechanic.
Geen bewijs dat de man aan deze favoriete fiets werkt.
0.3896
0.1191
0.7298
0.125
0.2505
0.1064
A man in a Tour De Force shirt is working on a bicycle.
Een man in een Tour De Force shirt werkt aan een fiets.
A man is working on a bike.
Een man werkt aan een fiets.
0
A man is working on a bike, and wearing a biking shirt.
Een man werkt aan een fiets en draagt een fietsshirt.
0.3899
0.1191
0.5674
0.1285
0.4113
0.119
A young toddler wearing pink sandals is walking on hopscotch numbers.
Een jonge peuter met roze sandalen loopt op hopscotch nummers.
A young girl wears sandals and walks on hopscotch numbers.
Een jong meisje draagt sandalen en loopt op hopscotch nummers.
1
A toddler is not assumed to be a girl.
Een peuter wordt niet verondersteld een meisje te zijn.
0.237
0.0825
0.0786
0.0788
0.6755
0.1418
A young toddler wearing pink sandals is walking on hopscotch numbers.
Een jonge peuter met roze sandalen loopt op hopscotch nummers.
A grown man wearing pink sandals plays hopscotch.
Een volwassen man met roze sandalen speelt hopscotch.
2
The young toddler is a child, not a grown man.
De jonge peuter is een kind, geen volwassen man.
0.237
0.0825
0.4361
0.0979
0.6847
0.1235
A young toddler wearing pink sandals is walking on hopscotch numbers.
Een jonge peuter met roze sandalen loopt op hopscotch nummers.
A baby walks on the ground.
Een baby loopt op de grond.
0
A young toddler, which is called a baby, is walking on hopscotch numbers, which are put on the ground.
Een jonge peuter, die een baby wordt genoemd, loopt op hopscotch nummers, die op de grond worden gelegd.
0.237
0.0825
0.9079
0.1391
0.041
0.0735
a man wearing blue plays soccer.
Een man die blauw draagt speelt voetbal.
man playing soccer
man voetballen
0
The man is playing soccer regardless of his clothes.
De man speelt voetbal ongeacht zijn kleren.
0.1402
0.1248
0.0002
0.0865
0.9599
0.1299
a man wearing blue plays soccer.
Een man die blauw draagt speelt voetbal.
man competing in soccer competition
man concurreren in voetbalwedstrijd
1
Not all men playing soccer are competing in a competition, he could be practicing footwork.
Niet alle mannen die voetballen, concurreren in een wedstrijd, hij kan voetwerk oefenen.
0.1387
0.125
0.0005
0.1111
0.0077
0.0936
a man wearing blue plays soccer.
Een man die blauw draagt speelt voetbal.
man playing basketball
man spelen basketbal
2
Soccer and basketball are different sports.
Voetbal en basketbal zijn verschillende sporten.
0.139
0.125
0.4316
0.1026
0.9904
0.1572
Mothers with children talking at a gathering.
Moeders met kinderen die praten op een bijeenkomst.
The mothers are yelling at the children.
De moeders schreeuwen tegen de kinderen.
2
Talking is not the same as yelling.
Praten is niet hetzelfde als roepen.
0.1457
0.1036
0.4104
0.1298
0.7755
0.1234
Mothers with children talking at a gathering.
Moeders met kinderen die praten op een bijeenkomst.
They are talking about thier kids.
Ze hebben het over die kinderen.
1
No evidence as to what the mothers are talking about.
Geen bewijs waar de moeders het over hebben.
0.1455
0.1037
0.6494
0.1318
0.3257
0.12
Mothers with children talking at a gathering.
Moeders met kinderen die praten op een bijeenkomst.
The mothers are having conversations.
De moeders hebben gesprekken.
0
Mothers are having a conversation at a gathering, which can also be said as talking.
Moeders voeren een gesprek op een bijeenkomst, wat ook kan worden gezegd als praten.
0.1456
0.1037
0.444
0.124
0.2611
0.1194
Two women are talking while children are sitting on their laps.
Twee vrouwen praten terwijl kinderen op schoot zitten.
The man is painting a house.
De man schildert een huis.
2
A man is not a woman. Women is plural, a man is singular. Painting is different than sitting with children in the lap.
Een man is geen vrouw. Vrouwen zijn meervoud, een man is enkelvoud. Schilderen is anders dan zitten met kinderen op schoot.
0.7328
0.123
0.7497
0.1123
0.5883
0.1108
Two women are talking while children are sitting on their laps.
Twee vrouwen praten terwijl kinderen op schoot zitten.
Some women are babysitting.
Sommige vrouwen babysitten.
1
Can not tell whether these women are the children's mother, babysitting or a friend. There is also no way to know that "some" women is the same as two women.
Kan niet zeggen of deze vrouwen de moeder van de kinderen zijn, babysitten of een vriend. Er is ook geen manier om te weten dat "sommige" vrouwen hetzelfde zijn als twee vrouwen.
0.7331
0.1231
0.3324
0.1371
0.1816
0.0864
Two women are talking while children are sitting on their laps.
Twee vrouwen praten terwijl kinderen op schoot zitten.
Some women are talking.
Sommige vrouwen praten.
0
Two women are talking with their children on their laps. sentence two just summarizes the information.
Twee vrouwen praten met hun kinderen op hun schoot. zin twee vat de informatie samen.
0.7331
0.1231
0.8229
0.1219
0.3671
0.1153
Two women, each embracing a little girl, catch up at a small family gathering.
Twee vrouwen die elk een klein meisje omarmen, halen een kleine familiebijeenkomst bij.
2 women are carrying little girls.
Twee vrouwen dragen kleine meisjes.
0
Women embracing a little girl are carrying little girls.
Vrouwen die een klein meisje omarmen dragen kleine meisjes.
0.3599
0.1099
0.0097
0.0872
0.2461
0.0891
Two women, each embracing a little girl, catch up at a small family gathering.
Twee vrouwen die elk een klein meisje omarmen, halen een kleine familiebijeenkomst bij.
The women were showing their daughters an animal.
De vrouwen lieten hun dochters een dier zien.
1
No evidence that the little girl is the daughters of the women. There was no mention of an animal being at the family gathering too.
Geen bewijs dat het meisje de dochters van de vrouwen is.
0.3602
0.1098
0.6338
0.1104
0.3855
0.1063
Two women, each embracing a little girl, catch up at a small family gathering.
Twee vrouwen die elk een klein meisje omarmen, halen een kleine familiebijeenkomst bij.
The women left their children behind.
De vrouwen lieten hun kinderen achter.
2
Leaving children behind can't happen if the women are embracing them, and being at a family gathering means they're stationary.
Kinderen achterlaten kan niet gebeuren als de vrouwen hen omarmen, en bij een familiebijeenkomst zijn betekent dat ze stilzitten.
0.3599
0.1099
0.7543
0.1269
0.3092
0.1004
Two women holding children talking to one another.
Twee vrouwen met kinderen die met elkaar praten.
The women are having a playdate with their toddlers.
De vrouwen hebben een speelafspraakje met hun peuters.
1
No evidence that the children are having a playdate. They may have just ran into each other at the playground. We also have no way of knowing whether the children are toddlers or teenagers.
Geen bewijs dat de kinderen een speelafspraakje hebben. Ze kunnen elkaar net tegengekomen zijn op de speelplaats. We kunnen ook niet weten of de kinderen kleuters of tieners zijn.
0.641
0.1183
0.4796
0.1145
0.5434
0.1129
Two women holding children talking to one another.
Twee vrouwen met kinderen die met elkaar praten.
Two women are running at the park looking for their children.
Twee vrouwen zijn op zoek naar hun kinderen.
2
Two women can't be holding children talking and running at the park looking for their children at the same time.
Twee vrouwen kunnen geen kinderen vasthouden die in het park op zoek zijn naar hun kinderen.
0.6423
0.1182
0.0981
0.1204
0.0014
0.0988
Two women holding children talking to one another.
Twee vrouwen met kinderen die met elkaar praten.
There are at least four people.
Er zijn minstens vier mensen.
0
Two women holding children means they are at least holding one. That's four people.
Twee vrouwen met kinderen betekent dat ze er minstens één vasthouden.
0.6409
0.1183
0.9856
0.1225
0.0545
0.109
Two women, each with a child, look at each other.
Twee vrouwen, elk met een kind, kijken elkaar aan.
The women have no kids
De vrouwen hebben geen kinderen
2
The women can't each have a child, but have no kids.
De vrouwen kunnen niet elk een kind krijgen, maar geen kinderen.
0.8516
0.1219
0.987
0.1355
0.1929
0.0874
Two women, each with a child, look at each other.
Twee vrouwen, elk met een kind, kijken elkaar aan.
Women are with their kids
Vrouwen zijn met hun kinderen
0
Two women are each with a child, presumably their kids.
Twee vrouwen hebben elk een kind, vermoedelijk hun kinderen.
0.8516
0.1219
0.8407
0.1225
0.8545
0.11
Two women, each with a child, look at each other.
Twee vrouwen, elk met een kind, kijken elkaar aan.
The kids are small
De kinderen zijn klein
1
No evidence that either of the children are small.
Geen bewijs dat beide kinderen klein zijn.
0.8516
0.1219
0.8969
0.1258
0.8281
0.1097
A black-and-white dog carries a stick in his mouth as he swims in the clear water.
Een zwart-witte hond draagt een stok in zijn mond als hij zwemt in het heldere water.
The water is empty
Het water is leeg.
2
A dog can't swim if the water is empty.
Een hond kan niet zwemmen als het water leeg is.
0.6422
0.1167
0.9821
0.1551
0.9017
0.1545
A black-and-white dog carries a stick in his mouth as he swims in the clear water.
Een zwart-witte hond draagt een stok in zijn mond als hij zwemt in het heldere water.
A dog is outside
Een hond is buiten.
0
Water may be an outside location
Water kan een externe locatie zijn
0.6422
0.1167
0.9381
0.1223
0.7178
0.1144
A black-and-white dog carries a stick in his mouth as he swims in the clear water.
Een zwart-witte hond draagt een stok in zijn mond als hij zwemt in het heldere water.
The dog is having a great time
De hond heeft een geweldige tijd.
1
There is nothing to indicate that the dog is having a great time.
Er is niets om aan te geven dat de hond een geweldige tijd heeft.
0.6423
0.1167
0.8418
0.1312
0.6881
0.1186
A black and white dog with a stick in its mouth is swimming.
Een zwarte en witte hond met een stok in zijn mond zwemt.
A dog with an object in it's mouth is in the water.
Een hond met een voorwerp in zijn mond zit in het water.
0
A stick is an object. Swimming means in water.
Een stok is een object. Zwemmen betekent in water.
0.5765
0.1106
0.6688
0.1438
0.2002
0.0883
A black and white dog with a stick in its mouth is swimming.
Een zwarte en witte hond met een stok in zijn mond zwemt.
A Dalmatian with a stick in its mouth is swimming slowly.
Een Dalmatiër met een stok in zijn mond zwemt langzaam.
1
We don't know if the dog is a Dalmatian.
We weten niet of de hond Dalmatiër is.
0.5765
0.1106
0.666
0.1203
0.9774
0.1273
A black and white dog with a stick in its mouth is swimming.
Een zwarte en witte hond met een stok in zijn mond zwemt.
A cat with a stick in its mouth is in a bathtub.
Een kat met een stok in zijn mond zit in een badkuip.
2
There can be either a dog or a cat with a stick in its mouth and it is swimming or in the bathtub.
Er kan een hond of een kat met een stok in zijn mond en het is zwemmen of in de badkuip.
0.5765
0.1106
0.3617
0.1328
0.0
0.0785
A pirate is chasing a princess down the sidewalk.
Een piraat achtervolgt een prinses op de stoep.
Pirate chasing a peach cosplayer
Piraat achter een perzikkopspeler aan
1
Not all princesses are peach cosplayers, there is also Zelda.
Niet alle prinsessen zijn perzik cosplayers, er is ook Zelda.
0.5217
0.1184
0.0
0.0657
0.4534
0.0972
A pirate is chasing a princess down the sidewalk.
Een piraat achtervolgt een prinses op de stoep.
Pirate doing the hokey pokey
Piraat doet de hokey pokey
2
A pirate that is doing the hokey pokey is dancing not chasing a princess.
Een piraat die de hokey pokey doet danst niet achter een prinses aan.
0.5217
0.1184
0.0
0.0657
0.0001
0.081
A pirate is chasing a princess down the sidewalk.
Een piraat achtervolgt een prinses op de stoep.
Pirate on the sidewalk
Piraat op de stoep
0
If the pirate is chasing a princess down the sidewalk, he is on the sidewalk.
Als de piraat een prinses achtervolgt op de stoep, is hij op de stoep.
0.5241
0.1184
0.4459
0.1081
0.1941
0.0979
A dog is fetching a stick out of very clear water.
Een hond haalt een stok uit heel helder water.
A dog is fetching a stick out of very clear water.
Een hond haalt een stok uit heel helder water.
0
Both statements tell of a dog fetching a stick out of very clear water.
Beide verklaringen vertellen dat een hond een stok haalt uit heel helder water.
0.2605
0.1055
0.2613
0.1055
0.1157
0.0944
A dog is fetching a stick out of very clear water.
Een hond haalt een stok uit heel helder water.
A dog is fetching a stick out of very clear water in the back yard.
Een hond haalt een stok uit heel helder water in de achtertuin.
1
Not all dogs playing fetch are in the back yard, they might be at the dog park.
Niet alle honden die apporteren zijn in de achtertuin, ze kunnen in het hondenpark zijn.
0.2611
0.1055
0.1818
0.1072
0.0005
0.0914
A dog is fetching a stick out of very clear water.
Een hond haalt een stok uit heel helder water.
A dog is sleeping on the front porch.
Een hond slaapt op de veranda.
2
A sleeping dog can not be fetching.
Een slapende hond kan niet ophalen.
0.2613
0.1054
0.8769
0.1311
0.0001
0.0821
A dog in the water carries a stick in his mouth.
Een hond in het water draagt een stok in zijn mond.
A dog is going for a walk in the park.
Een hond gaat wandelen in het park.
2
A dog can't be in the water at the same time it is going for a walk.
Een hond kan niet tegelijkertijd in het water zijn en gaat wandelen.
0.6347
0.1192
0.5601
0.1252
0.0513
0.1101
A dog in the water carries a stick in his mouth.
Een hond in het water draagt een stok in zijn mond.
A dog fetches a stick out of the lake.
Een hond haalt een stok uit het meer.
1
We don't know if the dog is by the lake.
We weten niet of de hond bij het meer is.
0.6347
0.1192
0.4775
0.1112
0.2583
0.1083
A dog in the water carries a stick in his mouth.
Een hond in het water draagt een stok in zijn mond.
A dog carries a stick in his mouth.
Een hond draagt een stok in zijn mond.
0
A dog carrying a stick in his mouth carries a stick in his mouth.
Een hond met een stok in zijn mond draagt een stok in zijn mond.
0.6347
0.1192
0.7332
0.1258
0.3292
0.0989
Two children are running down a sidewalk dressed in costumes.
Twee kinderen lopen over een stoep gekleed in kostuums.
Kids are going to a costume party.
Kinderen gaan naar een kostuumfeest.
1
We don't know necessarily if the kids are going to a costume party.
We weten niet of de kinderen naar een kostuumfeest gaan.
0.7942
0.1322
0.9432
0.1332
0.7444
0.1303
Two children are running down a sidewalk dressed in costumes.
Twee kinderen lopen over een stoep gekleed in kostuums.
Kids are getting in a fight.
De kinderen krijgen ruzie.
2
The kids are either running or fighting.
De kinderen rennen of vechten.
0.7942
0.1323
0.0039
0.1177
0.4214
0.1147
Two children are running down a sidewalk dressed in costumes.
Twee kinderen lopen over een stoep gekleed in kostuums.
Two kids are running.
Er lopen twee kinderen rond.
0
Children are called kids.
Kinderen worden kinderen genoemd.
0.7942
0.1323
0.4501
0.1269
0.7608
0.1223
1 little boy wearing a pirate costume following closely behind a little girl wearing a blue dress carrying a orange pumpkin bucket and walking down the sidewalk.
1 kleine jongen draagt een piratenkostuum en volgt een klein meisje dat een blauwe jurk draagt met een oranje pompoenemmer en op de stoep loopt.
A boy and girl trick or treating.
Een jongen en meisje truc of behandeling.
1
Not everyone in costume are trick or treating, they could be going to a party.
Niet iedereen in kostuum zijn truc of behandelen, ze kunnen naar een feest gaan.
0.1494
0.0929
0.0
0.0543
0.0
0.0504
1 little boy wearing a pirate costume following closely behind a little girl wearing a blue dress carrying a orange pumpkin bucket and walking down the sidewalk.
1 kleine jongen draagt een piratenkostuum en volgt een klein meisje dat een blauwe jurk draagt met een oranje pompoenemmer en op de stoep loopt.
Boy in costume followed by a girl in costume.
Jongen in kostuum gevolgd door een meisje in kostuum.
0
As it is being inferred that it is Halloween, both the boy and the girl are wearing a costume.
Zoals wordt afgeleid dat het Halloween is, dragen zowel de jongen als het meisje een kostuum.
0.1489
0.093
0.6378
0.1203
0.5062
0.131
1 little boy wearing a pirate costume following closely behind a little girl wearing a blue dress carrying a orange pumpkin bucket and walking down the sidewalk.
1 kleine jongen draagt een piratenkostuum en volgt een klein meisje dat een blauwe jurk draagt met een oranje pompoenemmer en op de stoep loopt.
A boy in a clown costume followed by a girl.
Een jongen in een clownkostuum gevolgd door een meisje.
2
A pirate costume is different than a clown costume.
Een piratenkostuum is anders dan een clown kostuum.
0.1485
0.093
0.9283
0.1277
0.9121
0.121
A little boy in a pirate costume is running behind a little girl in a princess costume carrying an orange pumpkin along the sidewalk.
Een kleine jongen in een piratenkostuum loopt achter een klein meisje in een prinses kostuum met een oranje pompoen langs de stoep.
The kids are sitting in their desks during class.
De kinderen zitten in hun bureau tijdens de les.
2
It is not possible for humans to be in two places at once (along the sidewalk, classroom) nor is it possible for anyone to be running while also sitting.
Het is niet mogelijk voor mensen om op twee plaatsen tegelijk te zijn (langs de stoep, klaslokaal) noch is het mogelijk voor iedereen om te rennen terwijl ook zitten.
0.4959
0.1124
0.6357
0.1367
0.0002
0.0856
A little boy in a pirate costume is running behind a little girl in a princess costume carrying an orange pumpkin along the sidewalk.
Een kleine jongen in een piratenkostuum loopt achter een klein meisje in een prinses kostuum met een oranje pompoen langs de stoep.
Two kids wearing costumes are outside.
Twee kinderen in kostuums staan buiten.
0
The two kids are a little boy and a little girl, and they are outside if they are carrying a pumpkin along the sidewalk.
De twee kinderen zijn een kleine jongen en een klein meisje, en ze staan buiten als ze een pompoen dragen langs de stoep.
0.4959
0.1124
0.8853
0.1268
0.628
0.1064
A little boy in a pirate costume is running behind a little girl in a princess costume carrying an orange pumpkin along the sidewalk.
Een kleine jongen in een piratenkostuum loopt achter een klein meisje in een prinses kostuum met een oranje pompoen langs de stoep.
The kids are trick-or-treating for Halloween.
De kinderen zijn trick-or-treating voor Halloween.
1
Just because the little boy and little girl are in costume carrying an orange pumpkin doesn't mean they are trick-or-treating for Halloween.
Alleen omdat de kleine jongen en kleine meid in kostuum met een oranje pompoen dragen betekent niet dat ze trick-or-treating voor Halloween.
0.4959
0.1124
0.0001
0.1278
0.2175
0.0914
A man with a gray shirt holds a young infant in his hands.
Een man met een grijs hemd houdt een jong kind in zijn handen.
The man is holding his child.
De man houdt zijn kind vast.
1
We don't know that the child belongs to the man.
We weten niet of het kind van de man is.
0.7296
0.1383
0.7217
0.122
0.6815
0.1148
A man with a gray shirt holds a young infant in his hands.
Een man met een grijs hemd houdt een jong kind in zijn handen.
A man is wearing a shirt.
Een man draagt een shirt.
0
A man in a gray shirt is wearing a shirt.
Een man in een grijs shirt draagt een shirt.
0.7294
0.1383
0.7243
0.1226
0.4673
0.1019
A man with a gray shirt holds a young infant in his hands.
Een man met een grijs hemd houdt een jong kind in zijn handen.
The man has a yellow shirt.
Hij heeft een geel shirt.
2
A man either has a gray shirt on or a yellow shirt.
Een man heeft een grijs hemd aan of een geel hemd.
0.7295
0.1384
0.6596
0.1235
0.3421
0.1325
Two girls, each in a dress walking together.
Twee meisjes, elk in een jurk die samen lopen.
Two girls are doing exercise to live healthy.
Twee meisjes oefenen om gezond te leven.
1
We don't know if the girls are doing exercise.
We weten niet of de meisjes aan het sporten zijn.
0.6354
0.1102
0.4756
0.1287
0.7269
0.138
Two girls, each in a dress walking together.
Twee meisjes, elk in een jurk die samen lopen.
Two girls slapped each other.
Twee meisjes sloegen elkaar.
2
Walking together is not slapping each other.
Samen lopen is niet elkaar slaan.
0.6353
0.1103
0.0072
0.0969
0.2674
0.0915
Two girls, each in a dress walking together.
Twee meisjes, elk in een jurk die samen lopen.
Two Girls are doing exercise.
Twee meisjes zijn aan het sporten.
0
Walking is exercise.
Lopen is oefening.
0.6353
0.1103
0.8443
0.1424
0.0731
0.128
A group of people are sitting around a table under a blue sunshade.
Een groep mensen zit rond een tafel onder een blauwe parasol.
people having barbecue
mensen die barbecue hebben
1
We don't know if people are having a barbecue.
We weten niet of mensen een barbecue hebben.
0.8982
0.1466
0.0011
0.0934
0.6383
0.1305
A group of people are sitting around a table under a blue sunshade.
Een groep mensen zit rond een tafel onder een blauwe parasol.
girl plays nintendo
meisje speelt nintendo
2
A group of people is not a girl.
Een groep mensen is geen meisje.
0.8986
0.1466
0.9915
0.1217
0.5465
0.0894
A group of people are sitting around a table under a blue sunshade.
Een groep mensen zit rond een tafel onder een blauwe parasol.
people sit around table
mensen zitten rond de tafel
0
People sitting around a table sit around table.
Mensen zitten rond een tafel zitten rond tafel.
0.8986
0.1466
0.6733
0.1225
0.0
0.0841
People in line for plates of rice.
Mensen in de rij voor borden rijst.
People are waiting to eat.
Mensen wachten om te eten.
0
Being in line is a type of waiting, and rice is a type of food people eat.
In de rij staan is een soort wachten, en rijst is een soort voedsel dat mensen eten.
0.368
0.0811
0.6286
0.1448
0.4276
0.1239
People in line for plates of rice.
Mensen in de rij voor borden rijst.
People in line at a soup kitchen.
Mensen in de rij bij een soepkeuken.
1
Not everyplace where people line up for rice is a soup kitchen, it might be a really good Chinese street-food vendor.
Niet elke plek waar mensen in de rij staan voor rijst is een soepkeuken, het kan een echt goede Chinese straat-voedsel leverancier zijn.
0.368
0.0811
0.6332
0.1176
0.2988
0.097
People in line for plates of rice.
Mensen in de rij voor borden rijst.
People are sitting down eating.
Mensen zitten te eten.
2
If people are sitting then they cannot be in line which means standing up.
Als mensen zitten dan kunnen ze niet in de rij staan, wat betekent dat ze moeten opstaan.
0.368
0.0811
0.3642
0.1269
0.4584
0.1206
People sitting down to eat.
Mensen zitten om te eten.
The wedding party guests sit down to enjoy the feast.
De bruiloft gasten gaan zitten om te genieten van het feest.
1
We don't know if the people are wedding party guests.
We weten niet of de mensen trouwfeest gasten zijn.
0.2452
0.123
0.4939
0.0996
0.6484
0.1088
People sitting down to eat.
Mensen zitten om te eten.
People are about to eat.
Mensen staan op het punt te eten.
0
One must be about to eat if one is sitting down to eat.
Men moet op het punt staan te eten als men zit te eten.
0.2452
0.123
0.0041
0.1069
0.0
0.0992
People sitting down to eat.
Mensen zitten om te eten.
People milling about after a concert.
Mensen die rondsnuffelen na een concert.
2
People can't sit down and mill about at the same time.
Mensen kunnen niet gaan zitten en draaien rond op hetzelfde moment.
0.2439
0.123
0.0
0.1083
0.0126
0.0992
Several men sit outside on brick ledges built around tall trees.
Verschillende mannen zitten buiten op bakstenen richels gebouwd rond hoge bomen.
Some men are sitting outdoors.
Sommige mannen zitten buiten.
0
Outdoors is another way to say outside.
Buiten is een andere manier om buiten te zeggen.
0.0001
0.1031
0.6193
0.1259
0.0
0.0905
Several men sit outside on brick ledges built around tall trees.
Verschillende mannen zitten buiten op bakstenen richels gebouwd rond hoge bomen.
The men just got done working.
De mannen zijn net klaar met werken.
1
Men can sit outside other times than when they just got done working.
Mannen kunnen buiten zitten anders dan wanneer ze net klaar zijn met werken.
0.0001
0.1032
0.5613
0.1258
0.3782
0.1121
Several men sit outside on brick ledges built around tall trees.
Verschillende mannen zitten buiten op bakstenen richels gebouwd rond hoge bomen.
The men are chopping down the trees.
De mannen hakken de bomen om.
2
You can either be sitting outside on the tree or chopping it down.
Je kunt buiten op de boom zitten of hem omhakken.
0.0001
0.1031
0.1714
0.1145
0.0682
0.0999
Workers are eating a meal while one man sits on a pile of plywood.
Werknemers eten een maaltijd terwijl één man op een stapel multiplex zit.
Workers are outside at a construction zone.
Werknemers zijn buiten in een bouwzone.
1
Not all workers are outside, nor necessarily at a construction zone.
Niet alle werknemers zijn buiten, noch noodzakelijkerwijs in een bouwzone.
0.286
0.0904
0.5822
0.136
0.2482
0.1317
Workers are eating a meal while one man sits on a pile of plywood.
Werknemers eten een maaltijd terwijl één man op een stapel multiplex zit.
Workers are resting during a meal break.
De arbeiders rusten tijdens een maaltijdpauze.
0
A meal break infers eating, and sitting is a form of resting.
Een maaltijdpauze leidt tot eten, en zitten is een vorm van rusten.
0.286
0.0904
0.857
0.1384
0.6504
0.1186
Workers are eating a meal while one man sits on a pile of plywood.
Werknemers eten een maaltijd terwijl één man op een stapel multiplex zit.
Workers are talking and sitting on metal beams.
Werknemers praten en zitten op metalen balken.
2
Eating and talking are two different things.
Eten en praten zijn twee verschillende dingen.
0.2867
0.0904
0.5079
0.1131
0.9684
0.1342
Workers are taking a break during midday.
De werknemers nemen's middags pauze.
Workers are diligently building a house.
Werknemers bouwen ijverig een huis.
2
Workers cannot be taking a break and working diligently on building a house at the same time.
Werknemers kunnen geen pauze nemen en ijverig werken aan het bouwen van een huis tegelijkertijd.
0.2779
0.1343
0.6405
0.1362
0.4165
0.1176
Workers are taking a break during midday.
De werknemers nemen's middags pauze.
Workers are eating sandwiches on break.
Werknemers eten broodjes in de pauze.
1
We don't know if the people are eating sandwiches.
We weten niet of de mensen broodjes eten.
0.2779
0.1343
0.7207
0.1303
0.69
0.133
Workers are taking a break during midday.
De werknemers nemen's middags pauze.
Workers are on break.
De werknemers hebben pauze.
0
On break is a rephrasing of taking a break.
In pauze is een herhaling van een pauze.
0.278
0.1342
0.7201
0.1341
0.0
0.0807
Workers are sitting next to a work zone eating food.
Werknemers zitten naast een werkzone om voedsel te eten.
the workers are sitting eating food
de arbeiders zitten te eten
2
The workers have to be near the work zone eating food.
De arbeiders moeten dichtbij de werkzone zijn om voedsel te eten.
0.6955
0.1247
0.6595
0.132
0.6617
0.1296
Workers are sitting next to a work zone eating food.
Werknemers zitten naast een werkzone om voedsel te eten.
the workers are finished the work
de werknemers zijn klaar met het werk
1
We don't know if the people finished the work.
We weten niet of de mensen klaar zijn met het werk.
0.6959
0.1247
0.7225
0.1411
0.652
0.1322
Workers are sitting next to a work zone eating food.
Werknemers zitten naast een werkzone om voedsel te eten.
the workers are waiting for next work
de werknemers wachten op het volgende werk
0
Sitting next to a work zone eating shows that workers are waiting for next work.
Het zit naast een werkzone eten toont aan dat werknemers wachten op het volgende werk.
0.6957
0.1247
0.7185
0.1422
0.0
0.0766
Biker riding dirt bike on dirt track
Fietser rijden crossfiets op vuil spoor
He winning the race.
Hij won de race.
1
Not all bikers are in a race, let alone winning the race.
Niet alle motorrijders zitten in een race, laat staan winnen van de race.
0.0
0.1048
0.8045
0.1187
0.31
0.1147
Biker riding dirt bike on dirt track
Fietser rijden crossfiets op vuil spoor
He is paddling a canoe.
Hij peddelt met een kano.
2
Riding a bike is different than paddling a canoe.
Fietsen is anders dan kanopeddelen.
0.0
0.1048
0.8697
0.1083
0.0751
0.0761
Biker riding dirt bike on dirt track
Fietser rijden crossfiets op vuil spoor
Human rides two wheeled vehicle.
Mensen rijden op twee wielen.
0
A biker is most likely human, and a dirt bike is a type of two wheeled vehicle.
Een motorrijder is hoogstwaarschijnlijk een mens, en een crossfiets is een type van twee wielen voertuig.
0.0
0.1048
0.148
0.1241
0.7034
0.118
A motorcycle racer is in action at the track.
Een motorfiets racer is in actie op de baan.
The racer is driving.
De racer rijdt.
0
A racer is driving shows that the racer is in action at the track.
Een racer rijdt laat zien dat de racer in actie is op de baan.
0.663
0.1215
0.3205
0.1174
0.0369
0.0886
A motorcycle racer is in action at the track.
Een motorfiets racer is in actie op de baan.
The motorcycle racer is running
De motorfiets racer loopt
2
A motorcycle racer is most likely in action at the track in his motorcycle and is not running.
Een motorfiets racer is het meest waarschijnlijk in actie op de baan in zijn motorfiets en loopt niet.
0.6623
0.1216
0.6789
0.1067
0.0001
0.1181
A motorcycle racer is in action at the track.
Een motorfiets racer is in actie op de baan.
The racer is wearing a suit.
De racer draagt een pak.
1
Not all motorcycles racers wear suit.
Niet alle motorfietsen racers dragen een pak.
0.6629
0.1215
0.0
0.1073
0.2415
0.1162
A blond woman with her hair up is taking off a white sweatshirt.
Een blonde vrouw met haar haar omhoog trekt een witte sweater uit.
A woman is taking off a blue shirt.
Een vrouw trekt een blauw shirt uit.
2
The shirt cannot be blue and white.
Het hemd kan niet blauw en wit zijn.
0.3436
0.1132
0.5703
0.1245
0.4315
0.1183
A blond woman with her hair up is taking off a white sweatshirt.
Een blonde vrouw met haar haar omhoog trekt een witte sweater uit.
A woman is getting undressed.
Een vrouw kleedt zich uit.
1
Just because a woman is taking off sweatshirt doesn't necessarily mean that she is getting undressed.
Dat een vrouw een sweatshirt uittrekt, betekent niet dat ze zich uitkleedt.
0.3417
0.1134
0.0001
0.1262
0.2288
0.1289
A blond woman with her hair up is taking off a white sweatshirt.
Een blonde vrouw met haar haar omhoog trekt een witte sweater uit.
A woman is blonde
Een vrouw is blond.
0
Blond woman is a rephrasing of woman is blonde.
Blonde vrouw is een herformulering van vrouw is blond.
0.3417
0.1134
0.9863
0.1209
0.2474
0.0993
A person is a red hat and winter jacket is looking into the distance.
Een persoon is een rode hoed en winterjas kijkt naar de afstand.
A farmer stares to see if he can see his cattle herd.
Een boer kijkt of hij zijn kudde kan zien.
1
Not every person is a farmer. The fact that a person is looking into the distance doesn't imply that he stares to see his cattle herd.
Het feit dat iemand in de verte kijkt, betekent niet dat hij naar zijn kudde kijkt.
0.0
0.0996
0.1281
0.0977
0.2666
0.1167
A person is a red hat and winter jacket is looking into the distance.
Een persoon is een rode hoed en winterjas kijkt naar de afstand.
The person stares off into the distance.
De persoon staart naar de verte.
0
Looking is a synonym of stares.
Kijken is een synoniem van staren.
0.0
0.0996
0.0
0.1186
0.4991
0.1275
A person is a red hat and winter jacket is looking into the distance.
Een persoon is een rode hoed en winterjas kijkt naar de afstand.
A man sends a telegram.
Een man stuurt een telegram.
2
The man would not be looking into the distance if he is busy sending a telegram.
De man zou niet in de verte kijken als hij bezig is een telegram te sturen.
0.0
0.0996
0.8425
0.1344
0.3292
0.1245
A man riding a dirt bike
Een man met een crossfiets
The man is in a car.
De man zit in een auto.
2
The man is either in a car or riding on a dirt bike. These are two different vehicles.
De man zit in een auto of rijdt op een crossfiets.
0.2285
0.1115
0.9316
0.1278
0.6775
0.1276
A man riding a dirt bike
Een man met een crossfiets
A man is riding a dirtbike with his friend.
Een man rijdt op een vuilnisbak met zijn vriend.
1
riding dirtbike doesn't imply with friend
rijden dirtbike niet impliceert met vriend
0.2282
0.1115
0.2225
0.091
0.0
0.0628
A man riding a dirt bike
Een man met een crossfiets
The man is accelerating on the dirt bike.
De man versnelt op de crossfiets.
1
Not everyone riding a dirt bike is accelerating, they have to slow down too.
Niet iedereen met een crossfiets versnelt, ze moeten ook vertragen.
0.2282
0.1115
0.304
0.1082
0.2687
0.0999
A man riding a dirt bike
Een man met een crossfiets
Man riding bike at park
Man rijfiets op het park
1
The fact that a man riding a bike doesn't imply that he is riding at park.
Het feit dat een man met een fiets niet impliceert dat hij rijdt in het park.
0.2282
0.1115
0.0
0.1162
0.1662
0.1186
A man riding a dirt bike
Een man met een crossfiets
The man is walking.
De man loopt.
2
Riding and walking are two different activities.
Rijden en wandelen zijn twee verschillende activiteiten.
0.2282
0.1115
0.3893
0.1291
0.9782
0.1508