ik-mt-2023-books / books /Verne_ATW /Verne_ATW_test.nl
arianna-bis's picture
Upload 13 files
677c2ef
raw
history blame
103 kB
Hier werd het gesprek gestaakt, daar Fogg wakker werd en door het met sneeuwvlokken bedekte raampje naar het landschap staarde. Eenigen tijd daarna en zonder door zijn meester of Aouda gehoord te worden, zeide Passepartout tot den inspecteur: "Zoudt gij waarlijk voor hem willen vechten?"
"Ik zal alle mogelijke moeite doen om hem levend in Europa te brengen," antwoordde Fix op een toon, die van onwrikbare kalmte getuigde.
Passepartout voelde eene trilling in zijn aderen; maar zijn eenmaal gevestigde overtuiging ten opzichte van zijn reisgezel verzwakte er niet door.
De vraag was thans of er een middel bestond om op de een of andere wijze Fogg in zijn waggon te houden, ten einde elke ontmoeting tusschen den kolonel en hem te voorkomen? Dit kon niet moeielijk zijn, want de gentleman was van nature niet nieuwsgierig of woelig. Ten overvloede vond Fix zulk een middel uit. Eenige oogenblikken later zeide hij tot Fogg: "Wat gaat de tijd langzaam op een spoorweg voorbij, mijnheer."
"Inderdaad, maar hij gaat toch voorbij."
"Aan boord der mailboot was het altijd uwe gewoonte een partijtje te whisten."
"Ja," antwoordde Fogg, "maar dat zou hier moeielijk gaan, want ik heb kaarten noch medespelers."
"O, de kaarten zouden wij wel kunnen koopen. Men verkoopt van alles in een amerikaanschen spoortrein. Wat de medespelers betreft, misschien zou mevrouw wel...."
"Ja zeker, mijnheer, ik whist ook," antwoordde de jonge vrouw. "Dat maakt een deel uit van eene engelsche opvoeding."
"En ik," zeide Fix, "ik beweer het ook vrij wel te kennen. Welnu, wij zijn met ons drieën, dus spelen wij met een blinde."
"Zooals gij wilt, mijnheer," zeide Fogg, blijde dat hij zijn geliefkoosd spel weder kon opvatten, zelfs in een spoortrein.
Passepartout werd belast met het zoeken van den stewart en kwam weldra terug met twee volle spellen, fiches, een leitje en een tafeltje met laken overtrokken. Niets ontbrak er. Het spel begon. Aouda kon vrij wel spelen en zij kreeg zelfs nu en dan een complimentje van den ernstigen gentleman. Wat den inspecteur aangaat, deze was van de eerste kracht en waardig de tegenpartij van Fogg te zijn.
"Nu," dacht Passepartout, "zullen wij hem wel binnen houden. Hij zal zich niet verroeren!"
Ten elf uur bereikte de trein het punt waar de stroomen, die naar de twee oceanen loopen, zich verdeelen. Het was te Passe-Bridger op eene hoogte van zeven duizend vijfhonderd tachtig engelsche voeten boven de oppervlakte der zee; een der hoogste punten van den weg, die door het Rotsgebergte loopt. Nog ongeveer tweehonderd mijlen en de reizigers waren eindelijk op die uitgestrekte vlakte, welke zich tot aan den Atlantischen Oceaan uitstrekt, en die de natuur zoo geheel geschikt heeft gemaakt voor een spoorweg.
Op de helling naar de Atlantische zee ontspringen reeds de rivieren, stroomen of zijstroomen van de Noord-Platte-rivier. De geheele horizon van het noorden naar het oosten was overschaduwd door die onmetelijke halfronde gordijn, welke het noordelijke gedeelte van het Rotsgebergte vormt en waarboven de top van de Laramie zich verheft. Tusschen die rotsgordijn en den spoorweg strekte zich de onafzienbare vlakte uit, welke in alle richtingen door rivieren doorsneden wordt. Rechts van den spoorweg verhieven zich de eerste bergen van den keten, die zich zuidwaarts kromt, tot aan den oorsprong der rivier de Arkansas, een van de groote voedingsstroomen van de Missouri.
Ten half een ure zagen de reizigers even het fort Halleck, dat deze streek in bedwang houdt. Nog eenige uren en de tocht door het Rotsgebergte zou geëindigd zijn. Men mocht dus hopen, dat de reis door deze landstreek zonder ongeluk zou worden volbracht. Het had opgehouden met sneeuwen. Het weer werd koud en droog. Groote vogels vlogen, door de locomotief verschrikt, op. Men ontmoette op de geheele vlakte wolf noch beer. Het was een woestijn in al hare naaktheid.
Na een goed ontbijt zetten Fogg en zijne medespelers hun spel weder voort, toen de locomotief een schel gefluit deed hooren. De trein hield op. Passepartout stak zijn hoofd uit het raampje, maar zag niets, dat tot dit oponthoud aanleiding kon geven. Geen enkel station was in het gezicht.
Aouda en Fix vreesden een oogenblik dat Fogg uit den trein wilde gaan. Maar de gentleman zeide slechts tot zijn knecht:
"Ga eens zien wat er gebeurt." Passepartout sprong uit den waggon. Een veertigtal reizigers hadden den hunne reeds verlater en onder hen was ook kolonel Stamp Proctor.
De trein had opgehouden voor een omgekeerde roode schijf, die zich boven den weg verhief. De machinist en de conducteur waren afgestegen en praatten zeer levendig met den lijn-opzichter, dien de chef van het station Medicine-Bow, het eerstvolgende station, herwaarts had gezonden. De reizigers waren nu eveneens genaderd en namen aan dit gesprek deel. Ook kolonel Stamp Proctor die op hoogen toon sprak en gebiedende gebaren maakte. Passepartout trad nader en hoorde den opzichter zeggen:
"Men kan er onmogelijk over. De brug van Medicine-Bow is gebroken en zou het gewicht van den trein niet kunnen dragen."
De brug, waarvan sprake was, was een hangende brug over een waterval, en op een mijl afstands van de plaats waar de trein nu ophield. Volgens den opzichter dreigde hij op meer dan een punt ineen te storten, daar er verscheidene koorden gebroken waren, en het was niet te wagen om er overheen te gaan. De opzichter overdreef dus in het geheel niet, toen hij zeide, dat men er niet over kon. Bovendien met het oog op de gewone zorgeloosheid der Amerikanen, zou het, nu zij voor een enkele maal voorzichtig wilden zijn, eene dwaasheid wezen dit niet te zijn.
Passepartout durfde zijn meester dit niet te gaan mededeelen; hij hoorde met zijne tanden op elkaar gedrukt en zoo onbeweeglijk als een standbeeld alles aan.
"Zeg eens," riep kolonel Proctor, "wij hebben toch geen plan om hier in de sneeuw wortel te schieten."
"Kolonel," antwoordde de conducteur, "men heeft naar het station Omaha geseind om een trein, maar het is niet waarschijnlijk dat deze te Medicine-Bow vóor zes uur aankomt.
"Zes uur!" riep Passepartout.
"Ongetwijfeld," antwoordde de conducteur. "Ook hebben wij dezen tijd wel noodig om te voet naar het station te gaan."
"Maar het is maar een mijl hier van daan," merkte een der reizigers op.
"Ja, een mijl, maar aan den anderen kant der rivier."
"Én kan men deze rivier met een boot oversteken?" vroeg de kolonel. "Onmogelijk. De kreek is door den regen gezwollen. Het is een waterval en wij zouden dus genoodzaakt zijn een omweg van tien mijlen noordwaarts te maken om eene doorwaadbare plaats te vinden."
De kolonel gaf aan een reeks van vloeken lucht, deels tegen de reizigers, deels tegen de conducteurs, en Passepartout, die ook woedend was, had zeer veel lust om hem daarin gezelschap te houden. Hier had zich een materieel bezwaar opgedaan, waarop alle banknoten van zijn meester schipbreuk moesten lijden.
Alle reizigers waren dan ook teleurgesteld, daar zij, behalve hun oponthoud te rekenen, zich genoodzaakt zagen vijftien mijlen door met sneeuw bedeke vlakte af te leggen. Er ontstond eene wisseling van uitroepingen en verwenschingen, die ongetwijfeld Fogg's aandacht zouden getrokken hebben, zoo hij niet verdiept ware geweest in zijn spel.
Toch was Passepartout genoodzaakt om hem alles mede te deelen, en met gebogen hoofd begaf hij zich naar den waggon, toen de machinist van den trein--een echte Yankee, Forster genaamd--zijne stem verhief en zeide: "Heeren, er is misschien een middel om verder te gaan."
"Over de brug?"
"Ja, over de brug."
"Met onzen trein?" vroeg de kolonel.
"Met onzen trein."
Passepartout stond stil en verslond de woorden van den machinist.
"Maar de brug is op het punt van in te storten!" merkte de conducteur aan.
"Dat doet er niet toe," antwoordde Forster. "ik geloof dat, wanneer de trein in zijn grootste snelheid over de brug gaat, er alle kans bestaat dat wij er goed over komen."
"Drommels!" zeide Passepartout.
Maar een aantal reizigers had dit voorstel reeds goedgekeurd en het scheen vooral kolonel Proctor zeer aangenaam toe. Deze heethoofd vond de zaak zeer goed uitvoerbaar. Hij herinnerde zich zelfs hoe eenige ingenieurs het plan hadden gevormd om een goed aaneengesloten trein in volle vaart rivieren zonder bruggen te doen passeeren. Bij slot van rekening schaarden alle belanghebbenden zich aan de zijde van den machinist.
"Wij hebben vijftig kansen tegen een," zeide een der reizigers.
"Zestig! ... tachtig! Wel negentig op de honderd," zeide een ander.
Passepartout was geheel verbijsterd van verbazing; ofschoon hij wel alles had willen doen om de brug van de Medicine-Bow over te komen, scheen hem dit toch een weinig al te amerikaansch toe. "Daar is bovendien nog wel een eenvoudiger middel, en daar denken die menschen nu in het geheel niet aan!... "Mijnheer," zeide hij tot een der reizigers, "het middel, dat de machinist voorstelt, schijnt mij een weinig gewaagd toe, maar...."
"Tachtig kansen!" antwoordde de reiziger, die hem den rug toekeerde.
"Ik weet wel," zeide Passepartout zich tot een ander gentleman richtend, "maar het was toch goed eens even te bedenken...."
"Geen bedenkingen, dat is onnoodig," antwoordde de aangesproken Amerikaan, zijn schouders ophalend, "daar de machinist u verzekert dat men er over zal gaan."
"Zeer zeker," hernam Passepartout, "zal men er over komen, maar was het niet voorzichtiger...."
"Wat! voorzichtiger!" riep kolonel Proctor, dien dit woord, hetwelk hij toevallig hoorde, deed opspringen. "Met volle vaart zeg ik u! Begrijpt ge nu? Met volle vaart!"
"Ik weet het ... ik begrijp het...." herhaalde Passepartout, maar niemand liet hem uitspreken. "Het was toch voorzichtiger, maar daar dit woord u hindert, het was toch natuurlijk...."
"Wie? wat? hoe? Wat moet hij toch met zijn natuurlijk?..." riep men van alle kanten.
De arme knecht wist niet meer tot wien hij zich wenden kon.
"Zijt gij bang?" vroeg hem kolonel Proctor.
"Ik bang!" riep Passepartout. "Nu nog mooier! Ik zal aan deze menschen toonen dat een Franschman even goed Amerikaan kan zijn als zij."
"Instappen! instappen!" riep de conducteur.
"Ja, instappen," herhaalde Passepartout, "instappen. En terstond maar! Maar men zal mij niet beletten te denken, dat het veel natuurlijker ware geweest, ons reizigers, eerst te voet de brug over te laten gaan, en dan den trein...."
Maar niemand hoorde deze verstandige opmerking en niemand wilde er de juistheid van erkennen. De reizigers zaten weder in hun waggon. Passepartout had ook zijn plaats hernomen, zonder meer over het voorgevallene te spreken. De spelers waren geheel verdiept in hun whisten.
De locomotief floot op oorverdoovende wijze. De machinist bracht de trein een mijl terug, achteruitgaande als een springer, die zijn sprong wil nemen. Vervolgens, na een tweede fluitje, ging de trein weder voorwaarts en daarop zoo snel mogelijk. Spoedig werd de snelheid verschrikkelijk, men hoorde niets dan een gesis dat uit de locomotief kwam; de zuigers sloegen twintig slagen in de seconde, de assen der raderen rookten in de bussen. Men gevoelde om zoo te zeggen dat de geheele trein vloog met eene snelheid van honderd mijlen in het uur en niet op de rails drukte. Hij ging zoo snel, dat hij geen gewicht meer had.
En men ging er over! Het was als een bliksemstraal. Men zag niets van de brug. De trein sprong, zou men kunnen zeggen, van den eenen oever naar den anderen en de machinist kon zijn machine niet eer doen stilstaan dan op vijf mijlen afstand van het station. Maar nauwelijks was deze aan de overzijde der rivier of de brug stortte werkelijk in, en viel met een vreeselijk geweld in de Medicine-Bow.
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de verschillende ongelukken verhaald worden, die men op een spoorweg der Vereenigde Staten ontmoeten kan.
Denzelfden avond vervolgde de trein zonder eenigen hinderpaal zijn weg, reed het fort Sanders voorbij, trok door den bergpas van Cheyenne en kwam aan dien van Evans aan. In deze streek bereikte de spoorweg zijn hoogste punt; het was acht duizend een en negentig voet boven de oppervlakte van den oceaan. De reizigers behoefden slechts tot de Atlantische zee te sporen over die onbegrensde vlakte, welke door de natuur tot een effen veld is gemaakt. Daar was de groote zijtak naar Denver-city, de voornaamste stad van Colorado. Dit grondgebied is rijk aan goud- en zilvermijnen en meer dan vijftig duizend bewoners hebben zich hier reeds gevestigd.
Op dat oogenblik had men van San-Francisco af dertien honderd twee en tachtig mijlen in drie nachten en drie dagen afgelegd. In vier nachten en vier dagen moest men New-York bereikt hebben. Phileas Fogg was dus in overeenstemming met de uren van zijn reglement.
Gedurende den nacht liet men het kamp van Walbah links liggen. De Lodgepole-Creek liep met den weg evenwijdig en volgde de rechtlijnige grens, die de scheiding uitmaakt tusschen Wyoming (het oude Dakota) en Colorado. Ten elf ure trok men Nebraska door en ging dicht langs Sedgwick, hield even te Julesburgh op, dat aan den zuidelijken tak van de Platte-rivier ligt.
Hier werd den 25sten October 1877 de Union-Pacific-Road ingewijd, waarvan de hoofd-ingenieur generaal J.M. Dodge was. Daar stonden toen de twee groote locomotieven stil, met zich voerende negen waggons met genoodigden. Onder hen was ook de vice-president Thomas C. Durant; daar hoorde men de toejuichingen van duizenden; daar gaven de Sioux en de Pawnies een voorstelling van een kleinen indiaanschen oorlog; daar werd het vuurwerk afgestoken; daar eindelijk verscheen door middel van een draagbare drukpers het eerste nummer van den Railway-Pioneer. Op deze wijze werd de inwijding van den grooten spoorweg gevierd, die het middel is tot vooruitgang en beschaving, dwars door de woestijn aangelegd en bestemd om de gemeenschap te vormen tusschen de woestijn en steden, die nog niet bestonden. De fluit der locomotief, nog luider dan de lier van Amphion, zou ze weldra uit den amerikaanschen bodem doen verrijzen.
Ten acht ure in den morgen had men het fort Mac Pherson achter den rug. Drie honderd zeven en vijftig mijlen scheiden dit punt van Omaha. De spoortrein volgde langs den linker oever de grillige bochten van den zuidelijken tak der Platte-rivier. Ten negen ure kwam men aan de belangrijke stad North-Platte, gebouwd tusschen de beide armen van den grooten stroom, die zich in de nabijheid der stad met elkaar vereenigen en dan slechts één bedding hebben. Deze groote stroom, waarin vele rivieren uitmonden, vereenigt zich met de Missouri, een weinig ten zuiden van Omaha.
Men was den honderd en eersten meridiaan gepasseerd. Fogg en zijne medespelers hadden het spel hervat. Geen van allen beklaagden zich over den langen weg. Zelfs niet de blinde. Fix had eenige guinjes gewonnen, die hij weer op het punt was van te verliezen, maar hij toonde zich niet minder hartstochtelijk dan Fogg. Gedurende dezen ochtend waren de kansen dezen gentleman zeer gunstig. De troeven en de honneurs regenden in zijne hand. Op een zeker oogenblik, toen hij een fijn berekende methode toepaste en schoppen wilde spelen, hoorde hij eene stem achter zich zeggen:
"Ik zou ruiten spelen."
Fogg, Aouda en Fix keken op. Kolonel Proctor was bij hen. Stamp Proctor en Phileas Fogg herkenden elkander terstond.
"Zoo, zijt gij het, mijnheer de Engelschman!" riep kolonel Proctor, "zijt gij het, die schoppen wilde spelen!"
"En die ze ook speelt," antwoordde Fogg kalm, een tien van deze kleur nederleggende.
"Welnu, ik verkies dan dat het ruiten zal zijn," hernam de kolonel driftig. En hij maakte een gebaar om de gespeelde kaart op te nemen, er bijvoegende: "Gij verstaat niets van het spel."
"Misschien zou ik een ander beter verstaan," zeide Fogg opstaande.
"Het staat aan u, om er de proef van te nemen, zoon van John Bull," antwoordde de ruwe kolonel.
Aouda was bleek geworden. Haar bloed stolde in hare aderen. Zij had Fogg's arm gevat, die haar zachtjes terug stootte. Passepartout was bereid om zich op den Amerikaan te werpen, die zijn tegenpartij met het meest uittartende gezicht aanzag. Maar Fix was opgestaan en ging naar Proctor met de woorden: "Gij vergeet, mijnheer, dat ik het ben, met wien gij te doen hebt; ik ben het, dien gij niet alleen beleedigd, maar geslagen hebt."
"Mijnheer Fix," zeide Fogg, "ik vraag u verschooning, maar dit gaat mij alleen aan. Bewerende dat ik ongelijk had toen ik schoppen speelde, heeft de kolonel mij opnieuw beleedigd, en hij zal er mij voldoening voor geven."
"Wanneer, en waar gij wilt," antwoordde de Amerikaan, "en met het wapen van uwe keus."
Aouda beproefde te vergeefs Fogg terug te houden. De inspecteur wendde alles aan, maar zijne pogingen om den twist op hem te doen overgaan, bleven zonder gevolg. Passepartout wilde den kolonel uit het portier werpen, maar een teeken van zijn meester weerhield hem. Fogg verliet den waggon en de Amerikaan volgde hem op de brug. "Mijnheer," zeide Fogg tot zijn tegenpartij, "ik heb zeer veel haast om naar Europa terug te keeren, en een oponthoud zou aan mijne belangen veel nadeel veroorzaken."
"Wel, wat gaat mij dat aan?" antwoordde kolonel Proctor.
"Mijnheer," vervolgde Fogg, "na onze ontmoeting te San-Francisco was ik voornemens u weder in Amerika op te zoeken, nadat ik mijne zaken in Europa had afgehandeld."
"Waarlijk!"
"Wilt gij mij binnen zes maanden rendez-vous geven?"
"Waarom geen zes jaar?"
"Ik zeg zes maanden," antwoordde Fogg beleefd, "en ik zal zorgen op het rendez-vous te zijn."
"Uitvluchten, anders niet!" riep Proctor. "Nu of nooit."
"Goed," antwoordde Fogg. "Gij gaat naar New-York?"
"Neen."
"Naar Chicago?"
"Neen."
"Naar Omaha?"
"Kan het u schelen? Kent gij Plum-Creek?"
"Neen," antwoordde Fogg.
"Dat is het eerstvolgende station. De trein zal er binnen een uur zijn. Hij zal er tien minuten ophouden. In tien minuten kunnen wij eenige geweerschoten wisselen."
"Goed," zeide Fogg. "Ik zal te Plum-Creek uitstappen."
"En ik geloof zelfs dat gij er blijven zult," voegde de Amerikaan er bij met de grootste onbeschaamdheid.
"Wie weet, mijnheer," antwoordde Fogg, en hij keerde naar zijn waggon terug. De trein zette zich oogenblikkelijk in beweging.
Daar begon de gentleman Aouda gerust te stellen, door de opmerking dat de bluffers nooit te vreezen waren. Toen verzocht hij Fix om getuige te wezen bij het duel dat zou plaats hebben. Fix kon niet weigeren, en Fogg begon weer even kalm zijn gestoord spel, en speelde schoppen met de meest mogelijke koelheid en het beste resultaat.
Te elf ure kondigde het fluitje aan, dat men te Plum-Creek was aangekomen. Fogg stond op en gevolgd door Fix, begaf hij zich op de brug. Passepartout vergezelde hen met een paar revolvers. Aouda bleef zitten, bleek als een doode.
Op dit oogenblik werd het andere portier van den waggon geopend, en de kolonel Proctor verscheen ook op de brug, gevolgd van zijn getuige, een Yankee van zijn stempel. Maar terzelfder tijd, toen de twee partijen uit wilden stappen, kwam een conducteur aanloopen, roepende: "Men stapt niet uit, heeren."
"En waarom niet?" vroeg Proctor.
"Wij zijn twintig minuten ten achter en de trein staat niet stil."
"Maar ik moet met mijnheer vechten."
"Het spijt mij," antwoordde de conducteur, "maar wij vertrekken terstond. Hoor, daar luidt de bel reeds!"
De bel luidde inderdaad, en de trein zette zich oogenblikkelijk in beweging.
"Het spijt mij waarlijk," herhaalde de conducteur. "In elk ander geval had ik u kunnen helpen. Maar waarom zoudt gij, daar gij den tijd niet hebt gehad hier te vechten, die zaak onder weg niet kunnen afdoen.
"Dat zal mijnheer misschien niet naar den zin zijn!" zeide Proctor met een spottend gezicht.
"Dat is zeer naar mijn zin," antwoordde Fogg.
"Wij zijn bepaald in Amerika," dacht Passepartout, "en de conducteur is een volmaakt gentleman--in zijn land."
Met deze woorden volgde hij zijn meester.
De twee partijen, gevolgd door hunne getuigen en voorafgegaan door den conducteur, stapten van den eenen waggon in den anderen en bereikten eindelijk het achterste gedeelte van den trein. Deze laatste waggon was slechts door een tiental reizigers bezet. De conducteur vroeg hun of zij wel voor eenige minuten de plaats voor deze heeren wilden inruimen, die een zaak van eer hadden te behandelen. "Wel waarom niet! De reizigers waren zelfs zeer gelukkig aan de twee heeren genoegen te doen, en zij begaven zich op de brug.
De waggon had een lengte van vijftig voet en was zeer goed voor deze zaak ingericht. De partijen konden op elkander aanvallen tusschen de banken door, zich verschansen en zoo elkander doodschieten. Nooit was er een duel gemakkelijker te regelen geweest. Fogg en Proctor, beiden van twee revolvers met zes loopen voorzien, stapten in den waggon. Hunne getuigen, die buiten waren gebleven, sloten deze dicht. Op het eerste fluiten der locomotief moesten zij beginnen. Nadat het twee minuten geduurd had zou er uit den waggon worden gehaald wat er van de twee heeren zou zijn overgebleven.
Waarlijk er was niets eenvoudiger dan dit. Het was zelfs zoo eenvoudig dat Fix en Passepartout hun hart hoorden kloppen, alsof het bersten zou. Men wachtte het afgesproken sein, toen men eensklaps wilde kreten hoorde, die met geweerschoten gepaard gingen; maar deze kwamen niet uit den waggon, waarin de reizigers waren. De trein werd aangevallen door een bende Sioux. Het schieten strekte zich uit langs den geheelen trein en uit alle wagens hoorde men schreeuwen en kermen.
Kolonel Proctor en Fogg, met hunne revolvers in de hand, traden naar buiten en snelden naar de voorste wagens waar het meest geschreeuwd en geschoten werd. Zij hadden begrepen dat de trein werd aangevallen door een bende Sioux.
Deze stoutmoedige Indianen bedreven niet hun eerste heldenfeit; meermalen reeds hadden zij de treinen aangerand. Volgens hunne gewoonte wachtten zij niet tot de locomotief stil stond, maar sprongen op de treden, en honderden van hen wierpen zich dan in de waggons evenals een clown van een rennend paard springt.
Deze Sioux waren allen met geweren gewapend. Vandaar de geweerschoten, die door de reizigers, welke bijna allen revolvers hadden, beantwoord werden. Het allereerst hadden de Indianen zich op de locomotief geworpen. De machinist en de stoker waren half vermoord door de stokken met looden knoppen. Een der opperhoofden van de Sioux wilde den trein doen ophouden, maar daar hij niet wist hoe hij de kruk der machine moest draaien, had hij de stoomkraan wijd geopend in plaats van haar te sluiten, zoodat de trein met duizelingwekkende vaart voortrende.
Te gelijkertijd hadden de Sioux de waggons vermeesterd; zij liepen als woedende apen over de imperialen, trapten de portieren in en streden man tegen man met de reizigers. Naast de bagagewagens, die zij hadden opengebroken en geplunderd, lagen de kisten en koffers op den weg verspreid. Het schreeuwen en schieten duurde voort. De reizigers verdedigden zich intusschen moedig. Eenige wagens waren gebarricadeerd en stonden een beleg uit, als beweegbare forten, die vooruit gingen met een snelheid van honderd mijlen in een uur.
Van den eersten aanval af, had Aouda zich kloek gedragen. Met de revolver in de hand, verdedigde zij zich heldhaftig, door gebroken glasruiten schietende, zoo vaak de een of andere wilde zich vertoonde. Een twintigtal doodelijk getroffen Sioux, die op den weg gevallen waren, werden door de wielen van de waggons verpletterd als wormen, evenzoo zij, die op de rails onder de loopbrug waren uitgegleden.
Verscheidene reizigers, zwaar gewond door de kogels of stokken, lagen op de banken.
Er moest een einde aan komen. De strijd duurde reeds tien minuten en kon niet dan ten voordeele van de Sioux afloopen. Het station van het fort Kearney was nog slechts twee mijlen verwijderd. Daar was een amerikaansche post, maar zoo men dien post gepasseerd was, welke tusschen Kearney en het eerstvolgende station lag, dan zouden de Sioux meester van den trein zijn.
De conducteur streed aan Fogg's zijde, maar een kogel deed hem ineen zinken. Terwijl hij viel, riep deze man: "Wij zijn verloren, zoo de trein niet binnen vijf minuten stil staat."
"Hij zal stil staan," zeide Fogg, die uit den waggon wilde springen.
"Blijf, mijnheer," riep Passepartout, "dat is mijn zaak."
Fogg had den tijd niet zijn moedigen knecht tegen te houden, die, zonder door de Indianen gezien te worden een portier opende en tusschen de waggons doorgleed. En toen, terwijl de strijd nog altijd voortduurde, en de kogels hem om de ooren floten, kreeg hij zijn handigheid en lenigheid van clown terug, kroop onder de waggons door, zich nu eens vasthoudende aan de assen, dan zich klemmende aan de boomen, elken haak en uitstekende punt grijpende, en zoo bereikte hij, dank zij zijne bewonderenswaardige vlugheid, het voorste gedeelte van den trein, zonder dat iemand hem gezien had of had kunnen zien.
Daar, tusschen den goederenwagen en den tender hangende, haakte hij de ketting los, schroefde toen, niet dan met veel moeite de haken uit en de trein, welke nu los was, bleef langzamerhand achter, terwijl de locomotief met een ongeloofelijke snelheid voortging.
Zijne eens verkregen snelheid volgende, reed de trein nog eenige minuten door, maar daar men inwendig het remtoestel deed werken, hield hij eindelijk, op honderd passen afstand van het station Kearney, stil.
Daar kwamen de soldaten van het fort, gewaarschuwd door de geweerschoten, in allerijl aansnellen. De Sioux hadden hen niet verwacht en nog vóor de trein geheel stilstond, was de gansche bende verdwenen.
Maar toen de reizigers elkander aan het station telden, bemerkten zij dat er verscheidenen ontbraken en onder hen was ook de moedige Franschman, door wiens kloeke daad men gered was.
DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Phileas Fogg slechts zijn plicht doet.
Drie reizigers, waaronder Passepartout behoorde, ontbraken. Waren zij in den strijd gedood? Of waren zij gevangen door de Sioux? Men wist er nog niets van.
Er waren een aantal gewonden, maar van geen was de wond doodelijk. Kolonel Proctor was nog het ergst gewond; hij had zich ook moedig verdedigd. Hij werd met de andere reizigers, wier toestand onmiddellijke hulp eischte, naar het station gebracht.
Aouda was er zonder eenige wond afgekomen. Phileas Fogg, die ook dapper had medegevochten, had geen enkelen schram. Fix was licht aan zijn arm gekwetst. Maar Passepartout ontbrak en Aouda kon hare tranen niet bedwingen.
Alle reizigers hadden intusschen den trein verlaten. De wielen der waggons dropen van bloed. Aan de assen en aan de spaken hingen stukken vleesch. Men zag, zoo ver men zien kon, den witten grond met bloed bevlekt. De laatste Indianen verdwenen toen in het zuiden, in de richting van de Republican-rivier.
Fogg bleef met de armen over elkaar onbeweeglijk staan. Hij had een gewichtig besluit te nemen. Aouda, die naast hem stond, keek hem aan, maar sprak geen woord. Hij begreep dezen blik. Nu zijn ongelukkige bediende gevangen was, moest hij thans niet alles wagen om hem aan de handen der Indianen te ontrukken?
"Ik zal hem levend of dood terugvinden," zeide hij tot Aouda.
"O, mijnheer, ... mijnheer Fogg!" riep de jonge vrouw uit, de handen van haar reisgezel grijpende en die met tranen bedekkende.
"Levend!" voegde Fogg er bij, "zoo wij geen minuut verloren laten gaan."
Door dit besluit offerde Fogg zich geheel op. Hij sprak hier zijn ondergang uit. Als hij éen dag te laat kwam, miste hij de mailboot te New-York. Zijne weddenschap had hij dan onherroepelijk verloren; maar bij de gedachte: "het is mijn plicht" had hij niet geaarzeld.
De kapitein, die in het fort Kearney kommandeerde, was tegenwoordig. Zijne soldaten--een honderdtal manschappen--hadden zich allen voorbereid op het geval dat de Sioux een aanval op het station mochten wagen.
"Mijnheer," zeide Fogg tot den kapitein, "drie reizigers worden er gemist."
"Dood?" vroeg de kapitein.
"Dood of gevangen," antwoordde Fogg. "Wij verkeeren in dit opzicht in het onzekere en die onzekerheid moet ophouden. Is het uw voornemen de Sioux te vervolgen?"
"Dat is eene ernstige zaak, mijnheer," zeide de kapitein. "Deze Indianen kunnen vluchten tot aan gene zijde van Arkansas. Ik mag het fort dat mij toevertrouwd is, niet verlaten."
"Mijnheer," hernam Fogg, "het geldt hier het leven van drie menschen."
"Zeer zeker, ... maar mag ik het leven van vijftig wagen om drie te redden?"
"Ik weet niet of gij het kunt, maar gij moet."
"Mijnheer," antwoordde de kapitein, "niemand behoeft mij te leeren wat mijn plicht is."
"Goed," zeide Fogg. "Ik zal alleen gaan."
"Gij, mijnheer," riep Fix, die ook naderbij was gekomen, "gaat gij alleen de Indianen vervolgen?"
"Wilt gij dan dat ik dien ongelukkige laat omkomen, aan wien wij allen ons leven te danken hebben? Ik zal gaan."
"Nu dan ... neen, gij zult niet alleen gaan!" riep de kapitein, die ondanks zich zelven was getroffen. "Neen, gij hebt een te edel hart." "Dertig vrijwilligers!" riep hij, "zich tot zijn soldaten wendende."
De geheele compagnie trad voor. De kapitein had slechts te kiezen uit zijn dapperen. Dertig soldaten werden er uitgekozen met een ouden sergeant aan het hoofd.
"Ik dank u, kapitein," zeide Fogg.
"Veroorlooft gij mij u te vergezellen?" vroeg Fix aan den gentleman.
"Doe zooals gij wilt, mijnheer," antwoordde Fogg. "Maar zoo gij mij een dienst wilt bewijzen, blijf dan bij mevrouw Aouda voor het geval dat mij een ongeluk mocht overkomen."
De inspecteur werd doodsbleek. Te scheiden van den man, dien hij stap voor stap met zooveel volharding gevolgd had. Hem in de woestijn te laten gaan! Fix sloeg den gentleman oplettend gade, en hoe het ook zij, ondanks zijn voorgevoel en ten spijt van den strijd, dien hij in zijn binnenste voerde, sloeg hij zijn oogen neder voor diens kalmen en open blik.
"Ik zal blijven," zeide hij.
Eenige oogenblikken later had Fogg Aouda's hand gedrukt en haar zijn kostbaren reiszak toevertrouwd, en vertrok hij met den sergeant en zijn weinige manschappen. Maar vóór hij vertrok had hij tot de soldaten gezegd: "Vrienden, duizend pond voor u, zoo wij de gevangenen redden."
Het was twaalf uur 's middags. Aouda had zich in een wachtkamer begeven en daar in de eenzaamheid dacht zij aan Phileas Fogg, aan zijn groote en eenvoudige edelmoedigheid en aan diens kalmen moed. Fogg had zijn fortuin opgeofferd, en nu zette hij zijn leven op het spel en dat alles zonder eenige aarzeling, uit plichtbesef en zonder er over te spreken. Phileas Fogg was in hare oogen een held.
De inspecteur Fix dacht niet evenzoo en hij kon zijn gejaagdheid niet bedwingen. Hij liep koortsig op het perron heen en weer. Eenige oogenblikken later en hij was zich zelf weder meester. Toen Fogg vertrokken was, begreep hij de dwaasheid, die hij begaan had door dezen te laten vertrekken. Hoe die man, dien hij de geheele wereld door gevolgd was, had hij van zich laten scheiden. Zijne natuur kreeg weder de overhand; hij beschuldigde zich zelven, hij behandelde zich zelven alsof hij de directeur van politie in de hoofdstad ware, een agent bestraffende op heeterdaad betrapt van onhandigheid.
"Ik ben zeer onhandig geweest," dacht hij. "De ander heeft hem gezegd wie ik was. Hij is heengegaan en zal niet wederkeeren. Waar hem nu weer te vinden? Maar hoe heb ik mij zoo kunnen laten verblinden; ik Fix, die in mijn zak het bevel tot zijne inhechtenisneming heb! Ik ben bepaald niets meer dan een stommerik."
Zoo peinsde de inspecteur van politie, terwijl de uren maar al te langzaam naar zijn zin voorbij gingen. Hij wist niet wat hij doen zou. Soms had hij lust om alles aan Aouda te zeggen. Maar hij begreep hoe hij door de jonge vrouw ontvangen zou worden. Wat zou hij doen? Hij dacht er zelfs aan de groote vlakte te doorkruisen alleen om Fogg maar te volgen. Het scheen hem niet onmogelijk dezen terug te vinden. De voetstappen der soldaten waren nog in de sneeuw zichtbaar!... Maar weldra zouden zij onder een nieuwe sneeuwlaag geheel bedolven zijn.
Toen werd Fix geheel moedeloos. Hij had een verschrikkelijken lust om zijn eenmaal gekozen partij op te geven. Juist op dat oogenblik werd hem de gelegenheid aangeboden om het station Kearney te verlaten en zijne reis, zoo rijk in moeielijkheden, te vervolgen.
Tegen twee uur toch in den namiddag, toen de sneeuw in groote vlokken viel, hoorde men een schel gefluit, dat uit het oosten kwam. Eene groote schaduw, voorafgegaan door fel licht, naderde langzaam, aanmerkelijk grooter schijnend door den mist, die haar tevens een fantastisch voorkomen gaf. Men verwachtte nochtans geen trein uit het oosten. De hulp, die door middel van de telegraaf gevraagd was, kon nog zoo spoedig niet opdagen en de trein van Omaha naar San-Francisco passeerde eerst den anderen morgen.
Men vernam echter spoedig wat het was. De locomotief, die daar langzaam kwam aanstoomen en zoo schel floot, was die, welke den trein hier had gebracht en nadat zij was losgehaakt, haar weg met bliksemsnelheid had vervolgd, den bewusteloozen machinist en den stoker met zich voerende. Zij had eenige mijlen op de rails geloopen; toen was het vuur verminderd door gebrek aan brandstof, haar stoom had opgehouden en een uur later, al langzamer en langzamer gaande, stond zij eindelijk stil op tien mijlen afstand van het station Kearney.
Noch de machinist noch de stoker waren bij den strijd omgekomen. Na eene lange bezwijming waren zij weder ontwaakt. De machine stond juist stil. Toen zij zagen, dat zij slechts met de locomotief zonder andere wagens in de woestijn waren, begreep de machinist wat er gebeurd moest zijn. Hoe men de locomotief had losgehaakt kon hij niet gissen, maar hij twijfelde er niet aan of de trein, die was achtergebleven, kon niet verder.
De machinist aarzelde geen oogenblik ten aanzien van hetgeen hem te doen stond. Het voorzichtigst ware geweest de reis voort te zetten en zich naar Omaha te begeven; daarentegen was het gevaarlijk terug te keeren naar den trein, die misschien nog door de Indianen werd geplunderd. Toch besloot hij er toe. Eenige scheppen steenkool deden het vuur weder herleven; de stoom ontwikkelde zich weder en tegen twee ure in den namiddag keerde de locomotief naar het station van Kearney terug. Zij was het, wier fluiten men in den mist had gehoord.
De reizigers waren aangenaam verrast, toen zij haar zagen terugkomen, vóor het station stilhouden en aan den trein zich vasthechten. Men zou nu de reis kunnen vervolgen, die op zoo droevige wijze was geschorst.
Toen zij de locomotief zag komen, verliet ook Aouda het station en vroeg aan den conducteur: "Gaat gij vertrekken?"
"Terstond, mevrouw."
"Maar die gevangenen, onze arme reisgezellen ... gij kunt niet wachten?"
"Ik kan den dienst niet doen stilstaan," antwoordde de conducteur. "Wij zijn reeds drie uren ten achter."
"En wanneer komt de andere trein van San-Francisco?"
"Morgen avond; mevrouw."
"Morgen avond; maar dat is te laat. Men moet wachten."
"Onmogelijk," antwoordde de conducteur, "als gij mede wilt, moet gij instappen."
"Ik ga niet mede," antwoordde de jonge vrouw. Fix had dit gesprek gehoord. Eenige oogenblikken te voren, toen elk middel om verder te reizen hem ontbrak, was hij vast besloten Kearney te verlaten, maar thans, nu de trein daar gereed stond om te vertrekken, nu hij slechts zijne plaats behoefde in bezit te nemen, werd hij door een onwederstaanbare kracht aan deze plek gebonden. Het perron brandde hem onder de voeten en toch kon hij niet besluiten om het te verlaten. Zijn inwendige strijd begon weder. Hij stikte bijna in zijne woede over het mislukken van zijn tocht. Hij zou den strijd tot het einde toe voortzetten.
Intusschen hadden de reizigers en eenige gekwetsten, waaronder kolonel Proctor, wiens toestand ernstig was, plaats genomen in de waggons. Men wachtte dat de trein zich in beweging zou zetten. De machinist gaf het sein, de locomotief bewoog langzaam hare zuigers en verdween weldra, hare rookwolken vermengende met de sneeuwvlokken.
De avond viel. Het kleine detachement was nog niet teruggekeerd. Waar zou het thans zijn? Had het de Indianen achterhaald? Had men gevochten of waren de soldaten door den mist het spoor bijster geraakt? De kapitein van het fort Kearney was zeer ongerust, ofschoon hij niets van zijne onrust liet blijken.
De nacht brak aan; het sneeuwde niet zoo sterk, maar de koude nam toe. De stoutmoedigste blik huiverde voor deze stikdonkere onmetelijkheid. Een doodsche stilte heerschte op de vlakte. Noch het opvliegen van een vogel, noch het gedruisch van een wild dier verbrak deze eindelooze kalmte.
Den ganschen nacht zwierf Aouda, vervuld met de somberste voorgevoelens angstvol langs de grenzen der woestijn. Hare verbeelding voerde haar verre weg en zij zag duizenden gevaren. Wat zij gedurende die lange uren leed is niet te beschrijven.
Fix zat nog altijd onbeweeglijk op dezelfde plaats, maar ook hij sliep niet. Eens was een man hem genaderd en had hem zelfs aangesproken, maar Fix had hem weggezonden, nadat hij op diens vragen slechts het hoofd had geschud.
Zoo ging de nacht voorbij. Toen de dageraad aanbrak, rees de vale schijf der zon boven een mistigen horizon. Fogg en zijn detachement hadden zich in zuidelijke richting verwijderd. Het zuiden was en bleef eene woestijn. Het werd zeven uur in den morgen.
De kapitein was zeer bezorgd en wist niet wat te doen. Moest hij een tweede detachement zenden om het eerste te hulp te komen? Mocht hij nog meer menschenlevens opofferen, waar zoo weinig kans bestond om de andere, die zich terstond opgeofferd hadden, te redden? Zijne aarzeling duurde echter niet lang. Hij riep een zijner luitenants bij zich en gaf dezen bevel eene verkenning te doen in zuidelijke richting, toen er geweerschoten van die zijde werden vernomen. Was het een signaal? De soldaten snelden allen uit het fort en op een halve mijl afstands zagen zij een kleinen troep, die in goede orde terugkeerde.
Fogg stapte vooruit en naast hem Passepartout en de twee andere reizigers, die men uit de handen der Sioux gered had.
Men had een gevecht geleverd op tien mijlen afstands van Kearney. Weinige oogenblikken vóor de komst van het detachement, hadden Passepartout en zijne medegevangenen reeds tegen hunne wachters geworsteld, en de Franschman had er reeds twee met vuistslagen gedood, toen Fogg en zijne soldaten hem ter hulp snelden.
Redders en geredden werden met kreten van blijdschap begroet en Fogg keerde aan de soldaten de beloofde belooning uit, terwijl Passepartout, niet zonder eenige reden, herhaalde: "Sakkerloot, ik moet zeggen dat ik veel geld aan mijn meester kost!"
Fix zag, zonder een woord te spreken, Fogg aan. De gewaarwordingen, die in hem oprezen, zouden moeielijk te beschrijven zijn. Wat Aouda betreft, zij had de hand van den gentleman gevat en drukte deze in de hare, zonder een woord te kunnen uiten.
Passepartout had intusschen, zoodra hij aankwam, den trein in het station gezocht. Hij dacht hem klaar te vinden om te vertrekken en hoopte, dat men den verloren tijd nog zou kunnen inhalen.
"De trein! de trein!" riep hij.
"Vertrokken," zeide Fix.
"En wanneer passeert de volgende trein?" vroeg Fogg.
"Eerst van avond."
"Zoo," zeide de kalme gentleman.
EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin de inspecteur Fix de belangen van Phileas Fogg zeer ter harte neemt.
Phileas Fogg was twintig uur ten achteren; Passepartout was, hoewel onwillekeurig, daarvan de schuld. Hij was wanhopend: hij had ontegenzeglijk zijn meester geruïneerd.
Op dat oogenblik naderde Fix den heer Fogg en zag hem strak aan.
"Hebt gij waarlijk zooveel haast, mijnheer?" vroeg hij.
"Waarlijk," antwoordde Fogg.
"Vergeef me dat ik er op aandring. Gij hebt er veel belang bij om den 11den vóór negen uur 's avonds te New-York te zijn om van daar met de mailboot naar Liverpool te vertrekken!"
"Een groot belang."
"En zoo uwe reis niet door den aanval der Indianen ware vertraagd, zoudt gij te New-York reeds in den morgen van den 11den zijn aangekomen."
"Ja, twaalf uur vóór de mailboot."
"Goed. Gij zijt dus twintig uur ten achter. Tusschen twintig en twaalf is het verschil acht. Wij moeten alzoo acht uur inhalen. Wilt gij dit beproeven?"
"Te voet?" vroeg Fogg.
"Neen, met een slede," antwoordde Fix, "met eene slede met zeilen. Een man heeft mij dit vervoermiddel aangeboden."
Het was de man, die Fix 's nachts aangesproken had, en wien deze voor zijn aanbod had bedankt.
Phileas Fogg antwoordde Fix niet; maar toen Fix hem den man in eigen persoon, die op het station wandelde, had aangewezen, ging hij naar dezen toe. Eenige oogenblikken later traden Fogg en de Amerikaan Mudge in een hut aan den voet van het fort.
Daar bezichtigde Fogg een zeer zonderling voertuig, een soort van sjees, vastgemaakt op twee lange balken, die van voren een weinig opliepen als de onderlagen van een slede; daarin konden vijf of zes personen plaats vinden. Op een derde gedeelte van de sjees, het meest naar voren, was een ontzaglijk hooge mast geplaatst. Deze mast was bevestigd door dikke ijzerdraden, waaraan weder een ijzeren stang vastgemaakt was, welke diende om een fok van grooten omvang op te hijschen. Achteraan was een roer dat den toestel stuurde. Het was alzoo een slede, ingericht tot sloep. In den winter, op de bevroren vlakten en wanneer de treinen door de sneeuw worden tegengehouden, gaan deze voertuigen zeer snel van het eene station naar het andere. Zij hebben bovendien veel zeilen, meer zelfs dan een kotter waarmede men pleiziertochtjes maakt en die nog gevaar loopt van om te slaan; zoo zij den wind achter hebben, glijden zij over de oppervlakte der velden met gelijke snelheid, zoo niet sneller, dan een sneltrein.
In weinige oogenblikken waren Fogg en de patroon van dit vaartuig-over-land het eens omtrent den prijs. De wind was gunstig. Het woei sterk uit het westen. De sneeuw was hard bevroren en Mudge maakte zich sterk Fogg in eenige uren te Omaha te brengen. Van daar vertrekken vele treinen en zijn er ook een aantal wegen, die naar Chicago en van daar naar New-York voeren. Het was niet onmogelijk dat men het tijdverlies weder zou inhalen. Er viel dus niet te aarzelen. Men moest de onderneming wagen.
Fogg wilde Aouda niet blootstellen aan de kwellingen, welke aan eene reis in de open lucht verbonden zijn, en aan de koude, die nog ondraaglijker werd door de snelheid waarmede men rijden zou. Hij stelde haar dus voor, onder bescherming van Passepartout aan het station Kearney te blijven. De goede jongen zou zich dan belasten om haar langs een beteren weg en met gemakkelijker vervoermiddelen naar Europa te brengen. Aouda weigerde van Fogg te scheiden, en Passepartout rekende zich door dit besluit zeer gelukkig. Inderdaad, voor niets ter wereld zou hij zijn meester willen verlaten, daar Fix dezen nu vergezellen zou.
Wat de inspecteur van politie er van dacht valt moeilijk te zeggen. Was zijne overtuiging aan het wankelen gebracht door den terugkeer van Phileas Fogg, of hield hij hem voor een geslepen schurk, die dacht, na zijn reis om de wereld volbracht te hebben, in Engeland in volmaakte vrijheid te zullen zijn? Misschien was Fix's overtuiging omtrent Fogg wel eenigszins veranderd. Maar hij was toch nog altijd vast besloten zijn plicht te doen.
Ten acht ure was de slede klaar om te vertrekken; men zou den tocht beproeven. De passagiers namen plaats en wikkelden zich allen in hunne reisdekens. De twee groote zeilen werden geheschen en, dank zij de kracht van den wind, vloog de slede over de bevroren sneeuw, met een snelheid van veertig mijlen in het uur.
De spoorweg van Kearney naar Omaha vormt een rechte lijn en is hoogstens twee honderd mijlen van de laatste plaats verwijderd. Als de wind zoo bleef, zou men in vijf uren dezen afstand hebben afgelegd. Wanneer zich geen zwarigheid opdeed zou men dus ten een ure des namiddags te Omaha aankomen.
Maar op welke wijze! De reizigers zaten tegen elkander gedrongen en spraken geen woord. De koude was nog heviger geworden en door de snelheid van de vaart was hun zelfs het spreken niet mogelijk. De slede gleed even gemakkelijk over de vlakte als een vaartuig over het water, behalve dat zij niet slingerde. Toen de wind vlak langs den grond streek, scheen het alsof de slede door de zeilen werd opgelicht. Mudge bleef aan het roer en hield altijd de rechte lijn; door eene kleine wending voorkwam hij elke buiging en afwijking. Alle zeilen waren bijgezet.
"Zoo er niets breekt," zeide Mudge, "zullen wij er bij tijds komen."
En Mudge had er belang hij om er op den bepaalden tijd te zijn, want Fogg, getrouw aan zijn beginsel, had hem een aanzienlijke premie toegezegd.
Het veld, dat de slede in een rechte lijn doorsneed, was zoo effen als een zee. Men zou gezegd hebben dat het een bevroren vijver was. De spoorweg, welke in dit gedeelte van het grondgebied dienst doet, ging van het zuidwesten naar het noordoosten, door Grant Isle over Columbus, eene belangrijke stad in Nebraska, Schuyler, Fremont en eindelijk op Omaha af. De weg volgde geheel den oever der Platte-rivier. De slede daarentegen koos den kortsten afstand, en nam de koord op den boog, dien de spoorweg beschrijft. Mudge vreesde niet dat de Platte-rivier een bezwaar zou opleveren bij de kleine bocht welke zij even vóór Fremont maakt, omdat de oppervlakte er van geheel bevroren was. De weg was dus vrij van alle hinderpalen en Fogg behoefde slechts twee dingen te vreezen: een ongeluk aan de slede en het veranderen of het gaan liggen van den wind.
Maar de wind veranderde niet. Integendeel; hij blies dat de mast er van boog; gelukkig dat zij met ijzeren draden stevig was vastgemaakt.
"Deze draden geven de quint en de octaaf aan," zeide Fogg.
Dit waren de eenige woorden, die hij gedurende den ganschen overtocht sprak. Aouda, door zijne zorg in dekens ingepakt, was zoo goed mogelijk beschut tegen de koude. Wat Passepartout aangaat, met een gelaat zoo rood als de ondergaande zon, ademde hij de scherpe lucht in. Met zijn onwrikbaar vertrouwen begon hij weder te hopen. In plaats van 's morgens te New-York aan te komen zou men er 's avonds zijn, maar er was nog kans dat men er aankwam vóór het vertrek der mailboot naar Liverpool.
Passepartout gevoelde zelfs grooten lust om de hand van zijn bondgenoot Fix te drukken, want hij vergat niet, dat het de inspecteur was, die deze slede met zeilen had verschaft, het eenige middel om bij tijds te Omaha te komen. Maar door een onbestemd voorgevoel gedreven, hield hij zich op den gewonen afstand. In elk geval, een ding zou hij nooit vergeten: de opoffering van Fogg om hem uit de handen der Sioux te redden. Daarvoor had Fogg zijn leven en zijn fortuin op het spel gezet. Dat zou zijn knecht zich ten eeuwigen dage herinneren.
Terwijl ieder aan zijne eigene gedachten den vrijen loop liet, schoof de slede met onbeschrijfelijke snelheid over de sneeuwvelden. Als zij creeks of stroomen van de Littleblue-rivier passeerde, bemerkte men het niet eens. De velden en rivieren toch waren allen met een wit kleed bedekt. De vlakte overal even kaal. Het gedeelte tusschen de Union-Pacific-road en den zijtak, die Kearney met Sint Joze verbindt, vormde een groot onbewoond eiland. Geen dorp noch station, zelfs geen fort was er te bekennen. Van tijd tot tijd snelde men als een bliksemstraal een grijnzenden boom voorbij, waarvan de witte stam samenkromp onder de stormvlagen. Somtijds zag men gansche zwermen wilde vogels gelijktijdig opstijgen. Dan weder waren het de wolven uit de prairiën, mager en uitgehongerd, die, door hun onduldbaren honger voortgedreven, in dichte drommen opdaagden en in snelheid wedijverden met de slede. Passepartout greep dan zijn revolver, gereed om op den eersten, die binnen zijn bereik kwam, vuur te geven. Zoo op dat oogenblik aan de slede eenig ongeluk overkomen ware, zouden de reizigers zeker door deze verscheurende dieren zijn aangevallen en wat dan hun lot zou zijn geweest ware moeielijk te voorzien. Maar de slede hield zich goed; zij bleven de wolven vooruit en weldra hoorde men hun gehuil slechts op verwijderden afstand.
Tegen den middag herkende Mudge aan eenige bepaalde punten dat hij de Platte-rivier passeerde. Hij zeide niets, maar voor zich zelven was hij zeker dat hij twintig mijlen verder het station Omaha zou hebben bereikt.
En inderdaad het was nog geen éen uur, toen de bekwame gids het roer los liet en de zeilen reefde, terwijl de slede door haar eigen vaart voortgedreven nog een halve mijl haar weg vervolgde zonder behulp der zeilen. Eindelijk stond zij stil. Mudge wees op eenige besneeuwde daken en zeide: "Wij zijn er."
Werkelijk was men aangekomen aan dit station, dat dagelijks door vele treinen met het oostelijk gedeelte der Vereenigde Staten in gemeenschap is.
Passepartout en Fix sprongen op den grond en schudden hunne verstijfde ledematen. Zij hielpen Fogg en Aouda ook de slede uitstijgen. Fogg rekende zeer edelmoedig met Mudge af; Passepartout drukte hem als een vriend de hand en allen begaven zich toen onmiddellijk naar het station van Ohama.
Het is in deze belangrijke stad van Nebraska, dat de eigenlijk gezegde Pacific-spoorweg eindigt, welke de hoofdtak van de Mississippi in gemeenschap stelt met den Atlantischen Oceaan. Maar om van Omaha de reis naar Chicago te maken, loopt de spoorweg, bekend onder den naam van Chicago-Rock-Island Road rechtstreeks naar het oosten, onder weg voor 50 stations halt houdende.
De trein stond gereed om te vertrekken. Fogg en zijne reisgezellen hadden slechts den tijd om in een waggon te springen. Zij hadden niets van Omaha gezien, maar Passepartout erkende bij zich zelven dat hij er geen spijt van behoefde te hebben, omdat er toch niets te zien was.
Met verbazende snelheid doorsneed de trein den staat Jowa, langs Council-Bluffs, Des Moines en Jowa-City. Gedurende den nacht passeerde hij de Mississipi te Davenport, en te Rock-Island bereikte hij Illinois. Den 10den, ten elf ure 's avonds, kwam hij te Chicago, dat reeds weder opgebouwd is en trotscher dan ooit zich aan de oevers van het schoone meer Michigan verheft.
Negen honderd mijlen scheiden Chicago van New-York. Het ontbrak te Chicago niet aan treinen. Fogg ging terstond van den een in den ander. De snuivende locomotief der Pittsburg-Fort-Wayne-Chicago-railroad vertrok zoo snel mogelijk alsof zij begreep, dat de achtenswaardige gentleman geen tijd te verliezen had. Hij trok als een bliksemstraal Indiana, Ohio, Pensylvanie, Nieuw-Jersey door, passeerde ook eenige steden met oude namen, waarvan sommige wel straten en tramways hadden, maar nog geen huizen. Eindelijk zag men den 11den December, 's avonds kwart voor elven den Hudson; de trein stond in het station stil aan den rechteroever van den stroom vlak voor het havenhoofd, waar de booten van Cunard's Britsch-Noord-Amerikaansche Koninklijke Stoompakket Maatschappij, landden....
De China was vijf en veertig minuten te voren naar Liverpool vertrokken.
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Phileas Fogg een directen strijd voert tegen het noodlot.
De China scheen bij haar vertrek tevens Fogg's laatste hoop medegenomen te hebben.
Geen der mailbooten toch die rechtstreeks dienst doen tusschen Amerika en Europa, noch de Fransche mailbooten, noch de stoombooten van de Witte-Ster-lijn, noch die van de Compagnie Inman, of de Hamburgsche lijn konden den gentleman in zijn plannen dienen. De Pereire van den franschen maildienst vertrok eerst twee dagen later; bovendien voer zij niet rechtstreeks naar Liverpool of Londen, maar naar Havre, en de reis van daar naar Southampton zou de laatste kansen van Fogg hebben verijdeld.
Aan de booten van Inman viel niet te denken. Deze zijn vooral ingericht voor landverhuizers; hare machines zijn zwak, zij gebruiken evenveel zeil als stoom en hare snelheid is dan ook zeer middelmatig. Voor de overvaart van New-York naar Engeland zouden zij meer tijd verreizen dan Phileas Fogg noodig had om zijne weddenschap te winnen.
Al deze mededeelingen vond de gentleman in zijne Bradshaw.
Passepartout was verpletterd: die vijf en veertig minuten welke men te laat was gekomen om de mailboot te halen, maakten hem diep rampzalig. Zijne schuld was het, de zijne alleen, daar hij, in plaats van zijn meester te helpen, voortdurend hinderpalen op diens weg had opgehoopt. En wanneer hij in zijn geest alle bijzonderheden van de reis terug zag, wanneer hij dacht aan het louter weggeworpen geld dat alleen ten zijnen behoeve noodig was geweest; wanneer hij daarbij overwoog, dat die ontzaglijke weddenschap, nog vermeerderd met de aanzienlijke kosten van de reis, die nu noodeloos was geworden, den heer Fogg geheel ruïneerde, dan verwenschte hij zich zelven. Fogg deed hem nochtans geen enkel verwijt, de aanlegplaats van de fransche mailboot verlatende, zeide hij slechts:
"Wij zullen morgen overleggen. Kom mede." Fogg, Aouda, Fix en Passepartout trokken den Hudson weder over en stegen in een rijtuig, dat hen naar het Sint-Nikolaas-hotel in Broadway bracht. Eenige kamers werden daar ter hunner beschikking gesteld, en de nacht ging voor Fogg spoedig voorbij, daar hij zeer gerust sliep, maar hij duurde voor Aouda en de andere reizigers lang, omdat hunne gejaagdheid hun niet toeliet te rusten.
Den anderen dag zou het den 12den December zijn. Van den 12den 's morgens zeven ure tot den 21sten 's avonds kwart voor negenen was negen dagen, dertien uren en vijf en veertig minuten. Zoo Fogg dus den vorigen dag met de China vertrokken ware, een der beste stoomschepen van de Cunard-lijn, zou hij te Liverpool en te Londen op den bepaalden tijd zijn aangekomen.
Fogg verliet zijn hotel alleen, na aan zijn knecht bevolen te hebben te wachten en mevrouw Aouda te verzoeken zich gereed te maken. Hij begaf zich naar de oevers van den Hudson en onder de schepen, die voor anker lagen op de kade of op stroom, zocht hij nauwkeurig diegenen uit, welke op het punt waren te vertrekken. Vele schepen hadden reeds hunne bestemming en waren klaar om met den vloed in zee te steken, want in deze groote en bewonderenswaardige haven van New-York gaat er geen dag om, dat er geen honderd schepen naar alle deelen van de wereld vertrekken. Maar de meesten waren zeilschepen en konden dus Fogg niet dienen voor zijne plannen.
De laatste poging van den gentleman scheen dus te mislukken, toen hij vóor de batterij een scherp gebouwd stoomschip voor anker zag liggen, dat zich gereed maakte om te vertrekken.
Phileas Fogg riep een bootje aan, sprong er in en bereikte met een paar slagen de scheepstrap der Henrietta. De kapitein van de Henrietta was aan boord. Fogg klom op het dek en vroeg naar den kapitein. Deze kwam dadelijk te voorschijn.
Hij was een man van omstreeks vijftig jaar, een echte zeerob, met groote oogen, verbrand gelaat, rood haar en een ruw voorkomen. Hij had niets van een beschaafd man.
"Gij zijt de kapitein?" vroeg Fogg.
"Dat ben ik."
"Ik ben Phileas Fogg, uit Londen."
"En ik Andrew Speedy, uit Cardiff."
"Gij gaat vertrekken?"
"Over een uur."
"Gij gaat naar...?"
"Bordeaux."
"En uw lading?"
"Alleen ballast, geen lading. Ik ga vracht halen."
"Hebt gij passagiers?"
"Geen passagiers. Nooit passagiers. Redeneerende en in den weg loopende lading."
"Uw schip loopt goed?"
"Tusschen de elf en twaalf knoopen. De Henrietta is goed bekend."
"Wilt gij mij en drie andere passagiers naar Liverpool brengen?" vroeg Fogg.
"Waarom niet liever naar China?"
"Ik zeg Liverpool."
"Neen."
"Neen?"
"Neen. Ik ben uitgeklaard voor Bordeaux, en ik ga naar Bordeaux."
"Tot elken prijs?"
"Tot elken prijs."
De kapitein had gesproken op een toon, die geen tegenspraak gedoogde.
"Maar de reeders van de Henrietta...." hernam Phileas Fogg.
"De reeders--ben ik," antwoordde de kapitein, "het schip behoort mij toe."
"Ik huur het van u."
"Neen."
"Ik koop het."
"Neen."
Phileas Fogg fronste zelfs het voorhoofd niet. Nochtans was de toestand zeer ernstig. Te New-York was het niet als te Hong-Kong en de kapitein van de Henrietta was een gansch ander man dan de patroon van de Tankadère. Tot dus verre had Fogg alle hinderpalen met geld weten te overwinnen. Thans leed ook dit middel schipbreuk.
Toch moest er een middel worden gevonden om de Atlantische zee over te steken met een schip--tenzij men dit niet met een luchtballon wilde doen, wat zeer gewaagd was en waartoe bovendien thans geen gelegenheid bestond. Het scheen intusschen dat Fogg een idee had, want hij zeide tot den kapitein:
"Welnu, wilt gij mij naar Bordeaux brengen?"
"Neen, al betaaldet gij 200 dollars."
"Ik bied er u twee duizend."
"Per persoon?"
"Per persoon."
"En gij zijt met u vieren?"
"Met ons vieren."
Kapitein Speedy krabde zich het oor, zoodat hij er bijna het vel afhaalde. Acht duizend dollars te verdienen zonder zijn koers te veranderen, dat was wel de moeite waard om zijn tegenzin voor passagiers te overwinnen. Passagiers tegen twee duizend dollars het stuk, dat zijn geen passagiers meer; dat is eene kostbare lading. "Ik vertrek ten negen ure," zeide kapitein Speetly droog. "Zijt gij dan met de uwen hier?"
"Wij zullen ten negen ure aan boord zijn," antwoordde Fogg even kortaf.
Het was half negen. De Henrietta te verlaten, zich in een rijtuig te zetten, naar het Sint-Nicolaas-hotel te rijden, terug te keeren met Aouda, Passepartout en den onafscheidelijken Fix, aan wien hij welwillend eene plaats aanbood, dit alles deed hij weder met de kalmte, die hem geen oogenblik verliet. Toen de Henrietta de haven verliet waren zij alle vier aan boord.
Toen Passepartout vernam wat deze overtocht aan zijn meester kosten zou, uitte hij een van de gerekte O's, die den geheelen toonladder doorliepen.
Wat den inspecteur Fix betreft, deze zeide bij zich zelven dat in elk geval de engelsche bank niet zonder schade er af zou komen. Immers wanneer men aannam dat Fogg nog niet eenige zakken guinjes over boord wierp, dan zou er meer dan acht duizend pond aan den zak met banknoten ontbreken.
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Phileas Fogg toont op de hoogte van den toestand te zijn.
Een uur later verliet de stoomboot de Henrietta het lichtschip van den mond der Hudson, voer de Sandy-Hook-kaap om en stak in zee. Zij hield de richting der kust van Long-Island met de baak van Fire-Island in het verschiet en zette met snelheid koers naar het oosten.
Den anderen morgen, 13 December, des middags, klom een man op de brug, die het dek overspande. Men zou denken, dat het kapitein Speedy was. Deze was het evenwel volstrekt niet, maar Phileas Fogg esq. Wat kapitein Speedy betreft; deze zat goed en wel achter slot in zijn hut en schreeuwde op een toon, die overtuigend bewees dat zijne woede tot den hoogsten top was gestegen.
Wat er gebeurd was, is in korte woorden mede te deelen. Phileas Fogg wilde naar Liverpool, de kapitein wilde er hem niet brengen. Toen had Phileas Fogg aangenomen om zich naar Bordeaux te laten brengen, en gedurende de dertig uren, dat hij aan boord was, had hij zóo goed met zijne banknoten gewerkt, dat de stuurman, de matrozen, de stokers--eene samengeraapte equipage, die niet op den besten voet met den kapitein stond--hem toebehoorde. Dit was de oorzaak, dat Phileas Fogg het bevel voerde in plaats van kapitein Speedy, dat deze in zijne hut was opgesloten en de Henrietta koers zette naar Liverpool. Dit alleen bleek nog uit de wijze waarop Fogg bevelen gaf, dat hij een goed zeeman was.
Hoe dit voorval afloopt, zal men later vernemen. Intusschen Aouda was zeer ongerust, al liet zij er niets van blijken. Fix was eerst geheel verbijsterd. Wat Passepartout betreft, deze vond de zaak aanbiddelijk mooi.
"Tusschen de tien en elf knoopen" had kapitein Speedy gezegd, en inderdaad de Henrietta legde met deze snelheid de reis af.
Zoo dus de zee niet te onstuimig werd, zoo de wind niet naar het westen liep, zoo er geen ongeluk aan het vaartuig overkwam, en zoo de machine niet brak, kon de Henrietta in de negen dagen van den 12den December tot den 21sten de drie duizend mijlen afleggen, die New-York van Liverpool scheiden. Intusschen wanneer men aangekomen was, zou de zaak der Henrietta bij die van den diefstal aan de Bank gevoegd, Phileas Fogg misschien nog verder brengen dan hem lief was.
Gedurende de eerste dagen ging de tocht uitnemend. De zee was niet zeer onstuimig, de wind bleef in het noordwesten, de zeilen stonden bij, en tusschen de schoeners liep de Henrietta als eene ware trans-atlantische boot voorbij.
Passepartout was verrukt. De laatste daad van zijn heer, waarvan hij de gevolgen niet wilde inzien, had hem met bewondering vervuld. Nooit hadden de matrozen vroolijker en handiger passagier aan boord gehad. Hij was voor de bemanning de vriendelijkheid zelve en verbaasde iedereen door zijne gymnastische toeren. Aan de schepelingen gaf hij de mooiste namen en de lekkerste borrels. Zij manoeuvreerden volgens hem als gentlemen en de stokers stookten als helden. Zijn goed humeur en zijn spraakzaamheid deelden zich aan allen mede. Hij had het verleden, de overwonnen hinderpalen en de doorgestane gevaren vergeten. Hij dacht slechts aan het doel dat men op het punt was te bereiken en somtijds kookte hij van ongeduld alsof ook hij verwarmd werd door het vuur van de Henrietta. Nu en dan draaide hij om Fix heen en zag hem aan met veelbeteekenenden blik, maar zonder een woord tot hem te zeggen. Tusschen de twee voormalige vrienden bestond niet de geringste vertrouwelijkheid meer.
Bovendien Fix begreep er niets meer van. De verovering van de Henrietta, het omkoopen van hare equipage, die Fogg, welke commandeerde als een geboren zeeman, dat alles ging zijn verstand te boven. Hij wist niet wat hij er van denken moest. Maar een heer, die begon met een vijf en vijftig duizend pond te stelen, kan wel eindigen met het stelen van een schip. En Fix geloofde natuurlijk dat de Henrietta onder het bestuur van Fogg volstrekt niet naar Liverpool ging, maar naar eenig oord op de wereld, waar de dief, die nu zeeroover was geworden, rustig in veiligheid was. Men moet erkennen, dat die onderstelling voor de hand lag en de detective begon ernstig berouw te gevoelen, dat hij zich in deze zaak had gemengd.
Wat kapitein Speedy betreft, deze bleef maar altijd schreeuwen in zijne hut en Passepartout die in last had om voor diens onderhoud te zorgen, moest daarbij de grootste voorzorgen in acht nemen, hoe sterk hij ook was. Fogg zelf scheen geheel vergeten te zijn dat er nog een kapitein aan boord was.
Den 13den passeerde men het uiteinde van de kaap New-Foundland. Dit was een kwaad punt. Des winters vooral heeft men hier vaak met mist en storm te kampen. Sedert den vorigen avond was de barometer plotseling gedaald en voorspelde eene aanstaande verandering van weer. Werkelijk veranderde de temperatuur gedurende den nacht; de koude werd sterker en terzelfder tijd draaide de wind naar het zuidoosten.
Dit was een nieuwe hinderpaal. Fogg moest, om niet af te wijken, de zeilen bergen en meer stoom maken. Toch ging het schip zoo snel niet meer, daar de golven onophoudelijk tegen de zijden sloegen. Het stampte geweldig, wat zijne snelheid zeer verminderde. De wind nam langzamerhand toe, en men voorzag reeds het geval dat de Henrietta zich niet meer op de golven zou kunnen houden. Zoo zij zich bergen moest, wist men niet waar en alle kansen waren tegen.
Het gelaat van Passepartout betrok evenals de hemel, en twee dagen lang onderging de arme knecht de doodelijkste kwellingen. Maar Phileas Fogg was een moedig zeeman, die het hoofd aan de zee wist te bieden. Hij ging altijd door zonder stoom te minderen. Zoo de Henrietta niet over een golf kon, ging zij er dwars door heen, zoodat het dek overstroomde, maar zij kwam er toch. Somtijds lag de schroef uit het water en maalden de schroef bladen als bezetenen door de lucht, wanneer een berg van water de kiel boven de golven deed rijzen. Maar de boot ging altijd voorwaarts.
De wind stak echter niet zoo hevig op als men wel gevreesd had. Het was niet een van die orkanen, die met een snelheid van negentig mijlen in het uur voorttrekken. Het bleef bij hevige stormvlagen, maar ongelukkigerwijze blies de wind altijd uit het zuidoosten, zoodat men geene zeilen kon bijzetten. Toch was het, zooals men zien zal, zeer noodig dat men den stoom te hulp kwam.
Den 11den December was de vijf en zeventigste dag na het vertrek uit Londen. De Henrietta had nog geen oponthoud gehad, dat tot ongerustheid aanleiding gaf. De helft van den overtocht had men achter den rug, en de slechtste gedeelten waren voorbij. Zoo het zomer ware geweest, zou men zeker geweest zijn, dat de tocht gelukt was. In den winter was men blootgesteld aan het slechte jaargetijde, Passepartout zeide niets. Hij koesterde veel hoop, en zoo de wind hem al tegen was, rekende hij op den stoom.
Dien dag nu kwam de machinist op het dek, om met Fogg te spreken en had met hem een lang onderhoud. Zonder te weten waarom--ongetwijfeld uit een voorgevoel--was Passepartout zeer onrustig. Hij had wel een zijner ooren willen geven om met het andere te hooren wat zijn meester zeide. Hij kon echter eenige woorden opvangen, onder anderen:
"Gij zijt zeker van hetgeen gij daar zegt?" "Zeker, mijnheer. Vergeet niet, dat wij sedert ons vertrek al onze vuren deden branden." Passepartout, die dit gesprek hoorde, voelde zijne beenen onder zich wegzinken; Fogg verroerde zich niet. "Gij begrijpt wel dat ik, zoo ik den tijd te New-York had gehad, mij dan voorzien zou hebben van kolen, maar herinner u, gij kwaamt om kwart over achten en ten negen ure zijn wij vertrokken. De Henrietta is er op ingericht om zoowel met stoom als met zeilen de reis te maken, en hoewel zij steenkolen genoeg had om rustig van New-York naar Bordeaux te varen, zij heeft er niet genoeg om met alle kracht van New-York naar Liverpool de reis te maken." "Ik zal er over denken," antwoordde Fogg. Passepartout had thans alles begrepen. Hij werd doodelijk ongerust.
Er zouden weldra geen kolen meer zijn. "O!" dacht hij, "als mijn meester ook dit bezwaar overwint, is hij bepaald een knappe kerel." Toen hij Fix ontmoette, kon hij niet nalaten dezen op de hoogte der zaak te brengen.
"Gij gelooft dus," vroeg de inspecteur, terwijl hij op zijne tanden beet, "dat wij naar Liverpool gaan!"
"Wel zeker."
"Stommerik!" hernam de inspecteur, terwijl hij de schouders ophaalde en zich omkeerde.
Passepartout was op het punt om hem opheldering van dat woord te vragen, waarvan hij trouwens de beteekenis zeer goed begreep, maar hij overwoog bij zich zelven, dat de ongelukkige Fix toch al teleurgesteld genoeg moest zijn en zijne eigenliefde zich zeer vernederd moest gevoelen, omdat hij zoo dom was geweest om een verkeerd spoor te volgen, dat hem eene reis rondom de wereld had doen maken, en hij stapte dus maar over de beleediging heen.
Wat stond Phileas Fogg nu te doen? Dit was moeielijk te gissen. Het scheen evenwel dat de reiziger het wist, want denzelfden avond liet hij den machinist bij zich komen en zeide: "Stook zoo hard gij kunt en ga daarmede voort tot alle brandstoffen op zijn."
Eenige oogenblikken later stegen er uit de schoorsteenen der Henrietta weder dikke rookkolommen op. Het schip ging dus zoo snel mogelijk vooruit, maar de machinist deed den 18den, twee dagen later, weten, dat er in den loop van dien dag gebrek aan steenkolen zou zijn.
"Goed," zeide Fogg. "Laat het vuur even fel branden." Men bezware integendeel de veiligheidskleppen.
Tegen den middag van dien dag deed Phileas Fogg, na hoogte genomen te hebben en te hebben berekend, waar men zich bevond, Passepartout bij zich komen, en beval hem kapitein Speedy voor te brengen. Men had hem even goed kunnen gelasten een tijger los te laten en terwijl hij naar beneden ging, mompelde Passepartout dan ook bij zich zelven:
"De kerel zal bepaald dol zijn." En inderdaad eenige minuten later was het of er een bom op het dek viel. Die bom was kapitein Speedy. Alles kondigde aan dat zij zou springen. "Waar zijn wij?" waren de eerste woorden, die hij uitte te midden van allerlei ontboezemingen van drift, en als de man eenigen aanleg voor eene beroerte had gehad, zou hij zeker zijn bezweken.
"Waar zijn wij?" herhaalde hij met een gezicht dat dreigde te barsten.
"Op zeven honderd zeventig mijlen van Liverpool, kapitein;" antwoordde Fogg dood kalm.
"Zeeroover," riep Andrew Speedy uit.
"Ik heb u doen komen, mijnheer"....
"Zeeschuimer!"....
"Mijnheer," ging Fogg voort, "ten einde u te verzoeken om uw schip te verkoopen."
"Neen, bij alle duivels! neen!"
"Ziet ge, ik zal verplicht zijn om het te verbranden."
"Mijn schip verbranden!"
"Ja, ten minste het bovengedeelte, want wij hebben geen brandstof meer."
"Mijn schip verbranden!" riep kapitein Speedy, die ter nauwernood de woorden kon uitspreken, "een schip, dat 50,000 dollars waard is!"
"Hier hebt gij er 60,000," antwoordde Phileas Fogg den kapitein een tros bankbiljetten voorhoudende. Dit maakte een onbeschrijfelijken indruk op Andrew Speedy. Op een Amerikaan maken 60,000 dollars altijd zekeren indruk. De kapitein vergat oogenblikkelijk zijn toorn, zijne gevangenschap en al zijne grieven tegen zijn passagier. Zijn schip was twintig jaar oud. Het was eene schitterende zaak. De bom kon niet meer springen. De heer Fogg had de lont verwijderd.
"En het ijzeren karkas en de machine, mijnheer. Is de zaak in orde?"
"Geheel in orde."
Andrew Speedy nam oogenblikkelijk den tros met bankbiljetten aan en deed die in zijn zak verdwijnen.
Bij dit onderhoud werd Passepartout doodsbleek. Wat Fix betreft, hij dacht een beroerte te krijgen. Weder werden 12,500 pond weggegooid en bovendien liet die Fogg het geraamte van het schip en de machine aan den verkooper, terwijl deze juist de geheele waarde van het schip uitmaakten. Maar daartegenover stond, dat de diefstal aan de bank vijf en vijftig duizend pond sterling bedroeg.
Toen Andrew Speedy het geld had opgestoken, zeide Fogg: "Wat gij ziet, mijnheer, verwondere u niet. Gij moet weten dat ik twintig duizend pond verlies, wanneer ik den 21sten December, kwartier voor negenen niet te Londen ben. De mailboot van New-York heb ik niet kunnen halen en daar gij mij niet naar Liverpool woudt brengen...."
"En daar heb ik zeer goed aan gedaan, bij de vijftig duizend duivels der heil" riep Andrew Speedy uit, "daar ik er veertig duizend dollars bij win." Toen ging hij op kalmer toon voort: "Wil ik je eens wat zeggen, kapitein?...."
"Fogg."
"Kapitein Fogg, er is iets van een Yankee in u."
Na dit compliment--althans in zijn oogen--aan zijne passagier, wilde hij gaan toen Fogg hem vroeg: "Alzoo behoort dit schip nu aan mij?"
"Van de kiel tot den mast, voor zoover het hout is, natuurlijk."
"Laat al het hout in het binnenste van het schip afbreken en stook met die stukken," beval hij.
Men begrijpt hoeveel hout men moest verbranden om den stoom op voldoende drukking te houden. Dienzelfden dag gebruikte men de kajuiten, de hutten, de slaapplaatsen en de campagne. Den volgenden morgen, 19 December, verbrandde men de ra's stengen en verschansingen. Men kapte de masten en hakte ze klein. De bemanning legde daarbij een ongekenden ijver aan den dag en Passepartout hakte, sneed, zaagde en werkte voor tien. Het scheen dat een geest van vernieling zich van allen meester had gemaakt.
Den 20sten gingen de valluiken, de verschansingen en een gedeelte van het dek in het vuur, de Henrietta werd stuk voor stuk gesloopt. Maar dien dag zag men de Iersche kust en de baak van Fastnet.
Tegen tien uur in den avond was men echter nog niet verder dan de straat van Queenstown gevorderd. Phileas Fogg had nog vier en twintig uren om Londen te bereiken, en dien tijd had de Henrietta noodig om te Liverpool te komen, wanneer zij met vollen stoom voortging. Maar de stoom zou weldra aan den stoutmoedigen Brit ontbreken.
"Mijnheer," zeide kapitein Speedy, "ik beklaag u waarlijk, alles werkt tegen: wij zijn nog slechts voor Queenstown."
"Zoo," zeide Fogg, "is dat stadje, waarvan wij hier de lichten zien, Queenstown?"
"Ja."
"Kunnen wij de haven binnenloopen?"
"Niet vóór drie uur met hoog water."
"Dan zullen wij wachten," zeide Fogg bedaard, zonder dat op zijn gelaat een spoor te lezen was van zijn vast besluit, dat hij ook dezen laatsten hinderpaal zou overwinnen.
Queenstown toch is een haven op de Iersche kust, waar de transatlantische booten de brievenmail afgeven. Die mail wordt naar Dublin vervoerd door expres-treinen, die steeds gereed staan. Van Dublin gaan zij naar Liverpool, met extra-stoombooten, die twaalf uren vóor hebben op de snelste booten der transatlantische maatschappijen.
Van die twaalf uren, welke de amerikaansche mail vóor was, wilde Fogg ook gebruik maken. In plaats van den volgenden avond met de Henrietta te Liverpool aan te komen, zou hij er des middags zijn en alzoo den tijd hebben om vóor kwart voor negenen te Londen te wezen.
Tegen één uur in den morgen kwam de Henrietta met hoog water in de haven van Queenstown, en Phileas Fogg, na een stevigen handdruk van kapitein Speedy ontvangen te hebben, liet hem de karkas van zijn schip, die nog de helft van de koopsom waard was.
De passagiers gingen terstond aan wal. Fix had op het oogenblik een onbedwingbaren lust om zijn man te arresteeren. Nochtans deed hij het niet. Waarom niet? Welken strijd voerde hij dan in zijn binnenste? Was hij ten aanzien van Fogg van meening veranderd? Begreep hij dan eindelijk dat hij zich vergist had? Toch liet Fix den heer Fogg niet los. Met hem, met Aouda en met Passepartout, die zich zelfs geen tijd gaf om adem te halen, nam hij plaats in den trein, die van Queenstown ten half twee ure in den morgen naar Dublin vertrok, daar met het aanbreken van den dag aankwam en waarvan de reizigers zich terstond aan boord begaven van een der stoombooten, wier ruimte bijna geheel door de machines is ingenomen en die trots alle weer en wind binnen den bepaalden tijd den overtocht maken.
Ten één ure in den namiddag van den 21sten December zette Phileas Fogg den voet op de kade van Liverpool, niet ver van den Victoria-toren. Hij was nog slechts zes uren van Londen verwijderd.
Op dat oogenblik legde Fix zijn hand op Fogg's schouder en, zijn mandaat vertoonende, vroeg hij: "Zijt gij Phileas Fogg?"
"Ja, mijnheer."
"In naam der koningin, zijt gij mijn arrestant."
VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Fix tot betere gedachten komt.
Phileas Fogg was gevangen. Men had hem op het kantoor van inkomende rechten van Liverpool gesloten en hij moest daar den nacht doorbrengen, in afwachting dat hij naar Londen zou worden getransporteerd.
Op het oogenblik der inhechtenisneming had Passepartont zich op den detective willen werpen. Maar de politie-agenten hadden hem tegengehouden. Aouda was verbaasd over de brutaliteit van het feit, en daar zij er niets van wist, begreep zij er ook niets van. Passepartout verklaarde haar alles. Fogg, die eerlijke en moedige gentleman, aan wien zij haar leven te danken had, was als een dief in hechtenis genomen. Over zulk een verdenking was de jonge vrouw in de hoogste mate verontwaardigd. Tranen welden in hare oogen, vooral bij het besef dat zij niets kon doen, niets kon beproeven om haar redder bij te staan.
Wat Fix aangaat, hij had den gentleman gearresteerd, omdat zijn plicht het gebood; of Fogg schuldig was of niet, zou de justitie beslissen.
Maar toen kwam er een vreeselijke gedachte bij Passepartout op, de gedachte dat hij ongetwijfeld de oorzaak van dit ongeluk was. En inderdaad waarom had hij het gebeurde voor Fogg geheim gehouden? Waarom had hij, toen Fix hem zoowel zijn betrekking van inspecteur van politie als de zending, waarmede hij belast was, had medegedeeld, zijn meester niet gewaarschuwd? Zoo deze gewaarschuwd ware, zou hij immers aan Fix bewijzen hebben gegeven van zijn onschuld? hij zou hem zijn dwaling aangetoond hebben; in alle geval zou hij niet op zijn kosten dien verwenschten agent met zich genomen hebben, wiens eerste zorg was geweest hem te arresteeren, zoodra hij den voet zette op den bodem van het Vereenigde Koninkrijk. Denkende aan zijn schuld en aan zijn onvoorzichtigheid, doorstond de arme kerel de hevigste kwellingen. Hij weende dat men medelijden met hem moest hebben. Hij had zijn hoofd wel willen verbrijzelen.
Aouda en hij waren, ondanks de koude, in de vestibule gebleven. Zij wilden geen van beiden de plaats verlaten. Zij wilden Fogg nog eenmaal wederzien.
Wat dezen betreft, hij was goed en wel geruïneerd, en dat juist op het oogenblik dat hij zijn doel zou bereiken. De arrestatie was zijn ongeluk. Toen hij den 21sten December des morgens twintig minuten vóor twaalven te Liverpool aankwam, had hij tot kwart vóor negenen den tijd om zich in de Reform-club te vertoonen;--dus negen uur en vijftien minuten--en hij had slechts zes uur noodig om naar Londen te komen.
Op dat oogenblik zou ieder, die in het kantoor der douanen doorgedrongen was, Fogg gezien hebben, op een bank gezeten even kalm en onverstoorbaar als altijd. Onderworpen kon men niet zeggen, maar ook die laatste slag had hem niet kunnen ontroeren, ten minste zoo scheen het. Woedde in zijn binnenste een verborgen toorn, die te vreeselijker was, omdat hij dien moest bedwingen, maar die op een gegeven oogenblik met onwederstaanbare kracht zou uitbarsten? Niemand weet het. Maar Fogg wachtte daar kalm af.... Wat? Had hij nog eenige hoop? Geloofde hij nog aan de mogelijkheid van een goeden uitslag, toen de deur zich achter hem gesloten had?
Hoe het ook zij, Fogg legde zorgvuldig zijn horloge op tafel en volgde de wijzers met onafgebroken aandacht. Geen woord kwam over zijn lippen, maar zijn blik was somber en strak. De toestand was vreeselijk en voor hen, die in zijn hart niet lezen konden, was die toestand deze: als eerlijk man was Phileas Fogg geruïneerd en tevens was hij gevangen gehouden als een schurk.
Dacht hij nog aan redding? Meende hij nog dat uit deze gevangenis het ontkomen mogelijk was? Peinsde hij over eene ontvluchting? Men zou geneigd zijn het te gelooven, want eensklaps stond hij op en onderzocht hij de kamer. Maar de deur was goed gesloten en het venster van ijzeren staven voorzien. Hij ging weder zitten, haalde uit zijn portefeuille zijn reisboek en achter den regel, waarop geschreven stond: "21 December, zaterdag, Liverpool," voegde hij "tachtigsten dag, elf uur veertig minuten des morgens" en hij wachtte.
Het sloeg een uur op de klok van het gebouw der belastingen. Fogg constateerde dat zijn horloge twee minuten voorliep.
Twee uur! Zoo hij op dat oogenblik een expres-trein nam, kon hij nog te Londen en in de Reform-club zijn vóór kwart voor negenen. Hij fronste even zijn wenkbrauwen.
Drie minuten over half drie hoorde men buiten eenig geraas; deuren werden geopend. Men onderscheidde de stem van Passepartout en die van Fix. De oogen van Fogg schitterden een oogenblik.
De deur van het kantoor werd geopend en hij zag Aouda, Passepartout en Fix, die naar hem toesnelden.
Fix was buiten adem; zijn haren hingen verward over zijn gezicht, en hij kon niet spreken. "Mijnheer," stotterde hij, "mijnheer ... vergeving ... een ongelukkige gelijkenis ... dief sedert drie dagen gevangen genomen ... gij ... zijt vrij...."
Phileas Fogg was vrij!" Hij ging recht op den inspecteur af, zag hem strak aan, en maakte nu de eenige snelle beweging, die hij ooit in zijn leven gemaakt had of maken zou; trok zijne beide armen naar achter, bracht ze toen naar voren en met de juistheid van een automaat trof hij met zijn beide vuisten den ongelukkigen inspecteur van politie.
"Goed geraakt!" riep Passepartout. Fix, die op den grond lag, zeide geen woord. Hij had slechts zijn verdiende loon. Maar Fogg, Aouda en Passepartout snelden oogenblikkelijk heen, sprongen in een rijtuig en binnen weinige minuten waren zij aan het station van Liverpool.
Fogg vroeg of er een expres-trein gereed stond voor Londen....
Het was tien minuten over half drie, en de expres-trein was vijf en dertig minuten geleden vertrokken. Fogg bestelde een extra-trein.
Er waren verscheidene locomotieven, die zeer snel liepen, maar in verband met den dienst, kon de extra-trein niet vóor drie uur het station verlaten.
Ten drie ure, nadat Fogg aan den machinist eene premie uitgeloofd had, snelde de trein in de richting van Londen, met Fogg, Aouda en zijn trouwen dienaar.
Men moest in vijf en een half uur den afstand afleggen, die Liverpool van Londen scheidt, wat mogelijk was, zoo de weg overal vrij was. Maar men had telkens een gedwongen oponthoud--en toen de gentleman aan het station kwam, stonden alle klokken op tien minuten voor negenen.
Phileas Fogg kwam, nadat hij zijn reis om de wereld volbracht had, vijf minuten te laat. Hij had verloren.
VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Passepartout het bevel van zijn meester zich niet tweemaal laat geven.
Den anderen morgen zouden de inwoners van Saville-Row zeer verwonderd zijn geweest als men hun verteld had, dat de heer Fogg weder in zijn woning teruggekeerd was. Deuren en vensters waren gesloten. Geenerlei verandering had er uitwendig plaats gegrepen.
Inderdaad, nadat zij het station verlaten hadden, had Fogg aan Passepartout gelast eenige levensmiddelen te koopen, en was toen in huis gegaan.
Zijne gewone kalmte was niet veranderd onder den vreeselijken slag, die hem trof. Geruïneerd, en door de schuld van dien stommen inspecteur van politie! Na altijd met vasten tred gedurende de lange tochten voortgeschreden te zijn, na duizenden hinderpalen overwonnen te hebben, en nog tijd te hebben gehad om eenig goed te doen op zijn weg, te moeten buigen voor een brutaal feit, dat hij niet had kunnen voorzien en waartegen hij ongewapend was, dat was verschrikkelijk. Van de aanzienlijke som gelds, welke hij bij zijn vertrek medegenomen had, was nog maar een klein gedeelte over. Zijn fortuin bestond slechts uit twintig duizend pond, gedeponeerd bij de gebroeders Baring, en die twintig duizend pond moest hij aan de Reform-club afstaan. Na zooveel verspild te hebben, zou hem de gewonnen weddenschap niet veel verrijkt hebben--het is waarschijnlijk dat hij zich niet wilde verrijken, want hij behoorde tot die menschen, die voor de eer wedden--doch nu de weddenschap verloren was, was hij geruïneerd. Maar hij had zijn partij gekozen, en wist wat hem te doen stond.
Een kamer in zijne woning in Saville-Row werd aan Aouda afgestaan. De jonge dame was wanhopend. Door eenige woorden van Fogg had zij begrepen, dat deze eenig noodlottig plan koesterde.
Men weet, tot welke rampzalige uitersten de engelsche monomanen kunnen overgaan, zoo zij door een idee fixe worden beheerscht. Ook sloeg Passepartout, zonder het te laten merken zijn meester gade.
Eerst echter was hij naar zijne kamer gegaan en had daar de gaspit uitgedraaid, die nu tachtig dagen brandde. Hij had in de brievenbus een nota gevonden der gasmaatschappij en hij begreep, dat het meer dan tijd was om die onkosten te doen ophouden, waarvoor hij aansprakelijk was.
De nacht ging voorbij. Fogg was naar bed gegaan, maar had hij geslapen? Wat Aouda betreft, zij had geen oogenblik gerust. Passepartout had als een hond voor de deur van zijn meester gewaakt.
Den anderen morgen liet Fogg hem bij zich komen en gaf in korte woorden te kennen, dat hij voor het ontbijt van Aouda moest zorgen. Hij zelf zou zich vergenoegen met een kop thee en een stuk rundvleesch. Aouda zou hem wel verschoonen zoo hij niet aan het ontbijt of aan het diné verscheen, want hij had al zijn tijd noodig om orde op zijne zaken te stellen. Hij zou niet beneden komen. Tegen den avond vroeg hij aan Aouda een onderhoud van eenige oogenblikken.
Passepartout had de lijst zijner werkzaamheden. Daarna behoefde hij zich slechts te regelen. Toch bleef hij; hij zag zijn kalmen meester voortdurend aan en kon niet besluiten diens kamer te verlaten. Zijn hart was vol en zijn geweten liep over van verwijten, want hij beschuldigde zich meer dan ooit van deze onmetelijke ramp. Ja, zoo hij Fogg gewaarschuwd had, zoo hij de plannen van Fix had ontsluierd, zou Fogg ongetwijfeld den agent niet tot Liverpool hebben medegenomen, en dan....
Passepartout kon niet langer zwijgen.
"Meester! mijnheer Fogg," riep hij, "vervloek mij. Het is mijne schuld, dat...."
"Ik beschuldig niemand," antwoorde Fogg op den kalmsten toon. "Ga."
Passepartout verliet de kamer en ging naar Aouda, aan wien hij de plannen van Fogg mededeelde.
"Mevrouw," voegde hij er bij, "ik zelf kan niets meer; niets. Ik heb volstrekt geen invloed op den heer Fogg. Gij misschien...."
"Welken invloed zou ik hebben," antwoordde Aouda. "Mijnheer Fogg staat onder niemands invloed. Heeft hij ooit begrepen dat mijne dankbaarheid jegens hem op het punt was over te vloeien? Heeft hij ooit in mijn hart gelezen? Mijn vriend, gij moet hem geen oogenblik verlaten. Gij zegt dat hij plan heeft om mij heden avond te spreken?"
"Ja, mevrouw. Het is zeker om u eene goede positie in Engeland te verzekeren."
"Wij zullen dan wachten," antwoordde de jonge vrouw, die in gepeins verzonk.
Ook dien zondag scheen het huis in Saville-Row onbewoond, en voor de eerste maal, zoolang hij hier woonde, ging Fogg niet ten half twaalf ure naar zijn club.
Waarom zou hij ook naar zijn club gaan. Zijne medeleden wachtten hem immers niet meer. Den vorigen avond toch, den laatsten van den fatalen termijn, den 21sten December, te kwart voor negenen was Fogg niet in de Reform-club geweest; zijn weddenschap had hij dus verloren. Het was zelfs niet noodig, dat hij naar zijn bankier ging om de twintig duizend pond te halen. Zijne tegenpartij had van hem een quitantie door hem geteekend; zij behoefde slechts een wissel af te geven op de gebroeders Baring, die hem zouden uitbetalen.
Fogg behoefde dus niet uit te gaan en hij ging dan ook niet uit. Hij bleef in zijn kamer en regelde zijne zaken. Passepartout liep onophoudelijk de trappen van het huis in Saville-Row op en neder. De uren gingen voor den armen knecht maar niet voorbij. Hij luisterde aan de deur van zijn meester en begreep dat hij zoodoende volstrekt niet onbescheiden handelde. Hij keek door het sleutelgat en meende daartoe het recht te hebben. Passepartout vreesde ieder oogenblik een nieuwe ramp. Soms dacht hij ook wel eens aan Fix, maar er had een omkeer in zijn gemoed plaats gehad. Den inspecteur van politie droeg hij geen kwaad hart meer toe. Fix had zich vergist, zooals iedereen ten opzichte van Phileas Fogg gedaan had, maar hij had zich ter goeder trouw vergist, en, hem volgende en arresteerende, had hij slechts zijn plicht gedaan, terwijl hij, Passepartout.... Die gedachte overstelpte hem en hij hield zich voor den ellendigsten mensch op aarde.
Toen Passepartout zich eindelijk al te ongelukkig gevoelde om langer alleen te zijn, klopte hij aan de deur van Aouda, trad hare kamer binnen, ging in een hoek zitten, zonder een woord te spreken, en zag de steeds in gepeins verdiepte jonge vrouw aan.
Tegen half acht des avonds, liet Fogg aan Aouda vragen of zij hem kon ontvangen en eenige oogenblikken later waren hij en Aouda alleen in de kamer.
Phileas Fogg nam een stoel en zette zich bij den schoorsteen, tegenover Aouda. Zijn gelaat teekende volstrekt geen ontroering. De Fogg, die was teruggekeerd, verschilde in niets van den Fogg, die was heengegaan. Hij was altijd even kalm en onverstoorbaar.
Vijf minuten lang bewaarde hij het stilzwijgen. Toen zijne oogen op Aouda slaande, zeide hij: "Mevrouw, vergeeft gij mij, dat ik u naar Engeland gevoerd heb."
"Ik, mijnheer Fogg? ik...." antwoordde Aouda, het kloppen van haar hart met moeite bedwingende.
"Sta mij toe mijn zin te voltooien," hernam Fogg. "Toen ik het plan vormde om u mede te nemen ver van het land, dat zoo gevaarlijk voor u was, was ik rijk, en ik wilde u een deel van mijn fortuin geven. Uw leven zou zoo gelukkig en vrij zijn geweest. Maar nu ben ik geruïneerd."
"Ik weet het, mijnheer," hernam de jonge dame, "en ik vraag u op mijn beurt: Vergeeft gij het mij dat ik u gevolgd heb en--wie weet! misschien bijgedragen heb tot uw ongeluk?"
"Mevrouw, gij kondt in Indië niet blijven en uwe veiligheid was niet verzekerd vóor gij ver verwijderd waart van die Hindoes."
"Alzoo, mijnheer," zeide Aouda, "nog niet tevreden mij van een vreeselijken dood gered te hebben, woudt gij mijn bestaan in Europa nog verzekeren?"
"Ja, mevrouw," antwoordde Fogg, "maar de zaak is mij tegengeloopen. Toch blijft er nog een klein gedeelte van mijn fortuin over en dit wensch ik ter uwer beschikking te stellen."
"Maar gij, mijnheer Fogg, wat moet er van u worden?" vroeg Aouda.
"Ik mevrouw," antwoordde Fogg kalm, "ik heb niets meer noodig."
"Hoe denkt gij dan over het lot dat u te wachten staat?"
"Zooals ik er over moet denken," antwoordde Fogg zacht.
"In elk geval zal een man als gij niet ongelukkig worden. Uwe vrienden...."
"Ik heb geen vrienden, mevrouw."
"Uwe bloedverwanten...."
"Ik heb geen bloedverwanten meer."
"Dan beklaag ik u, mijnheer Fogg, want verlaten te zijn is zeer treurig. Hoe! geen enkel vriendenhart om uw gemoed uit te storten. Men zegt toch, dat men te zamen het ongeluk lichter dragen kan."
"Men zegt het, mevrouw."
"Mijnheer Fogg," zeide toen Aouda opstaande en hare hand den gentleman reikende, "wilt gij tegelijk eene vriendin en eene bloedverwant hebben? Wilt gij mij tot uwe vrouw?"
Fogg stond bij die woorden eveneens op. Het was of er een ongewone glans in zijn oogen flikkerde en of zijne lippen beefden. Aouda zag hem aan. De oprechtheid, de flinkheid en de zachtheid van dien schoonen blik eener edele vrouw, die alles waagt om hem te redden, aan wien zij alles verschuldigd is, verbaasde hem eerst en ontroerde hem daarna zeer. Hij sloot even de oogen als om te beletten dat die blik dieper doordrong.--Toen opende hij ze weder. "Ik bemin u, mevrouw," zeide hij eenvoudig. "Ja, waarlijk, bij alles wat heilig op aarde is, ik bemin u, ik ben geheel de uwe."
"O!"--riep Aouda, de hand aan haar hart brengende.
Passepartout werd gescheld. Hij kwam terstond. Fogg hield de hand van Aouda in de zijne. Passepartout begreep alles en zijn breed gelaat schitterde als de zon in het zenith in de tropische gewesten.
Fogg vroeg hem of het niet te laat zou zijn om den eerwaarden Samuel Wilson van de Sint-Stephaan-parochie te halen. Passepartout lachte allervriendelijkst.
"Nooit is het te laat," zeide hij. "Het is nog pas vijf minuten over achten."
"Het zal morgen, maandag zijn?" voegde hij er vragend bij.
"Morgen, maandag?" vroeg Fogg, Aouda aanziende.
"Morgen, maandag," antwoordde Aouda. Passepartout liep op een draf heen.
ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Phileas Fogg nog eene premie op den koop toegeeft.
Het is tijd mede te deelen, welk een omkeer in de publieke opinie in het Vereenigde Koninkrijk had plaats gehad, toen men de arrestatie van den werkelijken dief der bank had vernomen--een zekere James Strand--die den 17den December plaats had gehad. Drie dagen vroeger was Fogg nog de schuldige, dien de inspecteur voet voor voet volgde; maar toen de dief eenmaal gearresteerd was, werd de gentleman weder de eerlijkste man ter wereld, die mathematisch zijne zonderlinge reis rondom de wereld volbracht.
Welk een indruk maakte dit, en welk een ophef in de couranten! Allen die voor of tegen gewed hadden, of de geheele zaak reeds hadden vergeten, werden als door een tooverroede wakker geschud. Alle overeenkomsten werden weder geldig. Alle verbintenissen herleefden weer. Alle weddenschappen kregen nieuwe kracht, en de Phileas Fogg-actiën rezen.
De vijf medespelers van den gentleman in de Reform-club brachten deze drie dagen in zekere onrust door. Die Phileas Fogg, dien zij allen vergeten hadden, verscheen onverwachts weder voor hunne oogen! Waar was hij nu? Den l7den December, den dag waarop James Strand te Edinburg gearresteerd werd, was het zes en zeventig dagen geleden, dat Fogg vertrokken was en men had nog niets van hem vernomen. Had hij den strijd opgegeven of vervolgde hij zijn weg volgens het overeengekomen reisplan? Zou hij zaterdag den 21sten December 's avonds ten kwart voor negenen als de geest der nauwgezetheid op den drempel der Reform-club verschijnen ?
Wij zullen de spanning niet schetsen, waarin ieder Engelschman gedurende die drie dagen verkeerde. Men zond telegrammen naar Amerika en Azië, om maar iets van Fogg te weten te komen. Men ging 's morgens en 's avonds het huis in Saville-Row eens opnemen. Niets. De politie wist ook niet wat er van den inspecteur Fix geworden was, die zoo ongelukkig een verkeerd spoor had gevolgd. Dit verhinderde niet, dat men nieuwe weddenschappen op nog grootere schaal aanging. Phileas Fogg deelde het lot van het paard, dat aan de laatste barrière is genaderd. Men taxeerde hem niet meer op honderd, maar op twintig, op tien, ja op vijf; alleen de lamme lord Albemarle hield zijne actiën op pari.
Dien zaterdagavond was er dan ook een groote menigte naar Pall-Mall en in de naburige straten gestroomd. Men zou gemeend hebben, dat hier alle beursmannen waren samengekomen, en onafgebroken voor de deuren der Reform-club stand hielden. De passage was gestremd; men riep den koers van "Phileas Foggs" af, alsof het engelsche fondsen waren. De politie-agenten hadden zeer veel moeite om het volk in bedwang te houden, en naarmate het uur naderde waarop Fogg moest aankomen, nam de opgewondenheid met onbeschrijfelijke snelheid toe.
Dien avond waren de vijf partners van den gentleman sedert zeven uur in de groote zaal van de Reform-club bijeen. De twee bankiers, John Sullivan en Samuel Fallentin, de ingenieur Andrew Stuart, Gauthier Ralph, administrateur der Bank, de brouwer Thomas Flanagan, allen zagen zijne komst met belangstelling tegemoet.
Op het oogenblik dat de klok der groote zaal vijf minuten vóor half negen aanwees, stond Andrew Stuart op en zeide: "Mijne heeren, binnen twintig minuten zal de termijn, tusschen Phileas Fogg en ons bepaald, verstreken zijn."
"Wanneer is de laatste trein uit Liverpool aangekomen?" vroeg Thomas Flanagan.
"Ten zeven uur drie en twintig minuten," antwoordde Gauthier Ralph, "en de volgende trein komt eerst tien minuten over twaalven aan."
"Welnu, mijne heeren," hernam Andrew Stuart, "zoo Phileas Fogg met den trein van zeven uur drie en twintig was aangekomen, zou hij reeds hier zijn. Wij kunnen de weddenschap dus als gewonnen beschouwen."
"Laten wij nog geen uitspraak doen," antwoordde Samuel Fallentin. "Gij weet dat onze collega zeer zonderling is. Zijne nauwkeurigheid is overal bekend. Hij komt nooit te laat, noch te vroeg. Zoo hij hier nog op het laatste oogenblik verscheen, zou het mij niet verwonderen."
"En ik," hernam Andrew Stuart, die altijd zeer zenuwachtig was, "ik zou het niet gelooven al zag ik het."
"Inderdaad," hernam Thomas Flanagan, "het plan van den heer Fogg was onzinnig. Hoe stipt hij ook moge zijn, hij kon de onvermijdelijke hinderpalen niet outwijken en een oponthoud van twee of drie dagen moest zijn geheele reis in duigen doen vallen."
"Bovendien moeten wij niet vergeten," voegde John Sulivan er bij, "dat wij niets van onzen collega vernomen hebben: toch ontbreekt de opgave der telegrafen niet in zijn reisboek."
"Hij heeft verloren, mijne heeren," hernam Andrew Stuart, "hij heeft het honderdmaal verloren! Gij weet bovendien dat de China--de eenige mailboot van New-York, die hij kon nemen om op den bepaalden tijd te Liverpool te zijn--gisteren is binnengeloopen. En ziedaar de lijst der passagiers, door de Shipping-Gazette medegedeeld; de naam van Phileas Fogg staat er niet op. Zelfs al namen wij de gunstigste kansen aan, dan is onze collega op dit uur nauwelijks in Amerika. Ik reken dat hij minstens twintig dagen ten achter is, en de oude lord Albemarle heeft ook zijn vijf duizend pond verloren."
"Dat is wel waarschijnlijk," antwoordde Gauthier Ralph. "Wij behoeven slechts den wissel van Phileas Fogg op de gebroeders Baring af te geven."
Op dit oogenblik wees de klok tien minuten over half negen.
"Nog vijf minuten," riep Andrew Stuart.
De vijf leden der Reform-club zagen elkander aan. Men kan licht begrijpen dat hun hart een weinig sneller klopte, want zelfs voor goede spelers was het een hoog spel. Zij wilden er echter niets van laten bemerken, en op voorstel van Samuel Fallentin namen zij plaats aan de speeltafel.
"Ik zou mijn vijfde gedeelte van de twintig duizend niet willen geven," zeide Andrew Stuart, zich nederzettende, "al bood men er drie duizend negen honderd en negentig pond voor."
De wijzer wees op dit oogenblik twaalf minuten over half negen.
De spelers hadden de kaarten opgenomen, maar ieder oogenblik keken zij op de klok. Hoe zeker ze ook waren, nooit had een minuut hen zoo lang geduurd.
"Dertien minuten over half negen," zeide Thomas Flanagan, de kaarten coupeerende, die Gauthier Ralph hem toeschoof.
Daarop volgde een oogenblik stilte. In de groote zaal der club hoorde men geen geluid. Maar buiten klonk het geraas der menigte, die somtijds luide kreten uitte. De slinger van de klok gaf elke seconde aan. Ieder speler telde onwillekeurig de slingeringen.
"Veertien minuten over half negen!" zeide John Sulivan, met een stem, waarin zekere ontroering hoorbaar was.
Nog één minuut, en de weddenschap was gewonnen. Andrew Stuart en zijn collega's speelden niet meer. Zij hadden de kaarten neergelegd.
Op de veertigste seconde niets. Op de vijftigste seconde nog niets!
Op de vijf en vijftigste hoorde men buiten iets als een onweersbui, handgeklap, hoezee's en zelfs verwenschingen, die zich al verder voortplantten.
De vijf spelers stonden op.
Op de zeven en vijftigste seconde werd de deur geopend en de slinger had de zestigste seconde nog niet aangegeven, toen Phileas Fogg verscheen, gevolgd door een opgewonden menigte, die den ingang der club was binnengedrongen. Op zijn kalmen toon, zeide hij: "Mijne heeren, hier ben ik."
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin aangetoond wordt dat Phileas Fogg niets gewonnen heeft door zijne reis om de wereld, behalve zijn geluk.
Ja, Phileas Fogg was er in eigen persoon.
Men herinnert zich dat 's avonds vijf minuten over achten--omstreeks vier en twintig uur na zijn aankomst te Londen--Passepartout door zijn meester belast was om den eerwaarden Samuel Wilson te waarschuwen, ten einde een zeker huwelijk, dat den anderen morgen zou plaats hebben, te sluiten.
Passepartout was opgewonden van blijdschap vertrokken en was naar het huis van den eerwaarden Samuel Wilson gesneld, die nog niet te huis was. Passepartout wachtte natuurlijk, maar hij wachtte ten minste twintig lange minuten. Het was vijf minuten voor half negen toen hij uit het huis van den eerwaarde ijlde. Maar in welk een toestand! De haren verward, zonder hoed, loopende, loopende zóo hard als men nog nooit iemand had zien loopen; hij wierp de voorbijgangers omver en vloog als een haas over de steenen.
Binnen drie minuten was hij weer in Saville-Row teruggekeerd, en viel buiten adem in de kamer van Fogg. Hij kon niet spreken.
"Wat is er?" vroeg Fogg.
"Mijn meester," stamelde Passepartout, "huwelijk ... onmogelijk"
"Onmogelijk?"
"Onmogelijk, voor morgen."
"Waarom?"
"Want morgen ... zondag!"
"Maandag," antwoordde Fogg.
"Neen ... vandaag zaterdag."
"Zaterdag? Onmogelijk!"
"Ja, ja, ja!" riep Passepartout. "Gij hebt u een dag vergist. Wij zijn vier en twintig uren te vroeg aangekomen, maar gij hebt nog maar tien minuten tijd."
Passepartout had zijn meester ondertusschen bij zijn kraag gegrepen en trok hem met onwederstaanbare kracht voort.
Fogg, zóo voortgesleept, zonder den tijd te hebben een oogenblik na te denken, verliet zijn kamer en zijn huis en sprong in een rijtuig met Passepartout, beloofde honderd pond aan den koetsier en na twee honden overreden en twee rijtuigen omvergeworpen te hebben, kwamen zij aan de Reform-club.
De klok wees kwart voor negenen, toen hij in de zaal trad.
Phileas Fogg had zijn reis om de wereld in tachtig dagen volbracht.
Phileas Fogg had zijne weddenschap van twintig duizend pond gewonnen.
Maar hoe had een man, die zoo stipt en nauwkeurig was, zich een dag kunnen vergissen? Hoe had hij kunnen gelooven dat het zaterdagavond den 21sten December was, toen hij te Londen kwam, terwijl het pas vrijdag 20 December was--alzoo eerst negen en zeventig dagen na zijn vertrek uit Londen.
De reden van deze dwaling is zeer eenvoudig.
Phileas Fogg had, zonder het te weten, een dag op zijne reis gewonnen door dat hij van het westen naar het oosten ging. Hij zou dien dag integendeel verloren hebben zoo hij van het oosten naar het westen ware gegaan.
Daar Fogg zijn weg in een oostelijke richting volgde, trok hij de zon tegemoet en dientengevolge werden de dagen voor hem zooveel maal vier minuten korter, als hij graden in deze richting aflegde. Er zijn drie honderd zestig graden op den omtrek der aarde, die drie honderd zestig graden vermenigvuldigd met vier minuten, geven juist vier en twintig uren--dat is te zeggen één dag, dien men alzoo zonder het weten wint. Met andere woorden, nu Phileas Fogg oostwaarts trok, zag hij de zon tachtig maal den meridiaan passeeren, terwijl zijne collega's, die te Londen bleven, dit slechts negen en zeventig maal zagen. Van daar dat het op zaterdag en niet op zondag was, zooals Fogg meende, dat zij hem in de zaal der Reform-club wachtten.
Dit zou het groote horloge van Passepartout, dat altijd met de Londensche klok gelijk ging, aangewezen hebben zoo het, ter zelfder tijd dat het de minuten en de uren aanwees ook de dagen had aangewezen.
Phileas Fogg had dus de twintig duizend pond gewonnen. Maar daar hij op weg ongeveer negentien duizend pond verteerd had, was het geldelijk voordeel zeer weinig. Intusschen, zooals men weet, had deze zonderlinge gentleman slechts gevaren en geen geld gezocht. Hij verdeelde zelfs die duizend pond tusschen den eerlijken Passepartout en den ongelukkigen Fix, wien het hem onmogelijk was een kwaad hart te blijven toedragen.
Dien avond vroeg Fogg, als altijd even kalm en even flegmatiek aan Aouda: "Wilt gij nog altijd met mij huwen, mevrouw?"
"Mijnheer Fogg," antwoordde Aouda, "het is aan mij om u die vraag te doen. Gij waart arm, nu zijt gij rijk...."
"Met uw verlof, mevrouw, dit fortuin behoort u. Zoo gij niet aan dit huwelijk gedacht had, zou Passepartout niet naar den eerwaarden Samuel Wilson gegaan zijn; en zou ik niet uit mijne dwaling zijn geholpen en...."
"Dierbare mijnheer Fogg!..." zeide de jonge vrouw.
"Dierbare Aouda," antwoordde Fogg.
Men begrijpt dat de verbinding acht en veertig uren later gesloten werd en Passepartout, prachtig en schitterend aangekleed, was getuige bij het huwelijk der jonge dame. Had hij haar niet gered, en kwam hem er niet alle eer van toe?
Maar den anderen morgen bij het aanbreken van den dag, klopte Passepartout met groot gedruisch aan de deur van zijns meesters kamer.
De deur ging open en Fogg verscheen.
"Wat is er, Passepartout?"
"Wat er is, mijnheer! Zoo even verneem ik...."
"Wat dan?"
"Dat wij de reis om de wereld in negen en zeventig dagen konden maken."
"Ongetwijfeld," antwoordde Fogg, wanneer wij niet over Indië waren gegaan. Maar zoo ik de reis niet over Indië had genomen, zou ik Aouda niet hebben gered; zij zou mijne vrouw niet wezen, en...."
En de heer Fogg sloot bedaard zijn deur.
Phileas Fogg had dus zijne weddenschap gewonnen. Hij had zijne reis in tachtig dagen volbracht. Hij had om dit te doen alle middelen van vervoer gebruikt: mailbooten, spoorwegen, rijtuigen, jachten, koopvaardijschepen, zeilsleden en olifanten. De zonderlinge man had al zijn koelbloedigheid en stiptheid in deze zaak getoond. Maar wat nu? Wat had hij er bij gewonnen? Wat had hij van deze reis medegebracht?
Niets, zal men zeggen. Ja toch, eene schoone vrouw, die hem--hoe onmogelijk dit ook moge schijnen--tot den gelukkigsten man op aarde maakte.