ik-mt-2023-books / books /Verne_ATW /Verne_ATW_dev.nl
arianna-bis's picture
Upload 13 files
677c2ef
raw history blame
No virus
59.4 kB
Passepartout intusschen, op de onderste takken gezeten, peinsde over een plan, dat reeds terstond bij hem was opgerezen en telkens in zijn geest terugkeerde, zoodat hij het niet meer van zich kon zetten.
Eerst had hij tot zich zelven gezegd, dat het eene dwaasheid zou zijn; toen vroeg hij zich af, waarom hij het niet zou wagen; het was in ieder geval een kans, misschien wel de eenige, en die wezens waren zoo dom....
Passepartout deelde zijn plan niet mede, maar weldra klauterde hij met de lenigheid van een slang in de onderste takken, welker uiteinden den grond raakten.
De uren verliepen en weldra zag men een lichten gloed in de verte. Het was de dageraad. In de omgeving bleef alles nog donker.
Het gewichtige oogenblik was daar. De sluimerende menigte verrees plotseling van den grond. Er kwam leven en beweging in de groepen. De tam-tam werd geslagen en het zingen begon weder. Het uur was gekomen, waarop de ongelukkige sterven moest.
Weldra werden de poorten van den tempel geopend. Een fel licht straalde naar buiten. Fogg en Cromarty zagen het slachtoffer door het volle schijnsel der toortsen bestraald; twee priesters sleepten haar mede. Het scheen hun zelfs toe, dat door een laatste instinct van zelfbehoud, de rampzalige uit hare verdooving ontwaakte en trachtte te vluchten. Het hart van sir Francis dreigde te barsten en zenuwachtig greep hij de hand van Phileas Fogg; hij voelde dat die hand een mes omklemd hield. Op dit oogenblik zette de stoet zich in beweging. De jeugdige vrouw was weder in een staat van verdooving geraakt, door den damp der hennep teweeggebracht. Zij werd tusschen de fakirs door gedragen, terwijl deze hunne godsdienstige liederen zongen.
Phileas Fogg en zijne metgezellen sloten zich bij de laatste gelederen aan en volgden. Twee minuten daarna kwamen zij aan den oever der rivier en hielden stand op vijftig schreden van den brandstapel, waarop het lijk van den rajah lag. In de schemering zagen zij het roerlooze slachtoffer neergelegd naast het zielloos overschot van haar echtgenoot.
Een der priesters naderde met eene toorts, en bijna onmiddellijk stond de met olie doortrokken houtstapel in volle vlam. Op dat oogenblik hielden sir Francis Cromarty en de gids Phileas Fogg tegen, die in waanzinnigen moed zich op den brandstapel wilde werpen. Reeds stootte hij hen van zich af, toen plotseling het tooneel een geheel ander aanzien kreeg. Een kreet van schrik steeg uit aller mond. De gansene menigte wierp zich, in de grootste ontzetting, ter aarde.
De oude rajah was dan niet dood? Men zag hoe hij plotseling overeind rees, zijne gade in de armen nam en als een schim van den brandstapel verdween, te midden van de vlammen en de rookwolken.
De fakirs, de lijfwachten, de priesters, aan vrees en schrik ter prooi, lagen met het gelaat op den grond en durfden niet opzien naar dit wonder.
Het roerlooze slachtoffer werd weggedragen door een paar krachtige armen, die haar gewicht niet schenen te gevoelen. De heeren Fogg en Cromarty waren blijven staan. De Parsi had het hoofd gebogen en Passepartout was zeker niet minder verbaasd.
De uit den dood verrezene had de plaats bereikt waar de heeren Fogg en Cromarty zich bevonden en op stroeven toon zeide hij:
"Vooruit!" Het was Passepartout zelf, die den brandstapel had bestegen te midden van den dikken rook en de vrouw ontrukt had aan een wissen dood.
Een oogenblik later waren alle vier in het bosch verdwenen en de olifant rende in snellen draf voort. Maar een luid geschreeuw en zelfs een kogel, die den hoed van Phileas Fogg doorboorde, getuigden, dat de list ontdekt was.
Op den brandstapel lag nog altijd het lijk van den ouden rajah en de priesters, van hunne ontsteltenis bekomen, begrepen dat een onbeschaamde roof was gepleegd. Zij ijlden, gevolgd door de wachters, de vluchtenden na. Men schoot op hen, maar de europeanen reden te snel en in weinige oogenblikken waren zij buiten het bereik der pijlen en kogels.
VEERTIENDE HOOFDSTUK. Waarin Phileas Fogg het prachtige dal van den Ganges doortrekt, zonder er in het minst aan te denken om dit te bezichtigen.
Men was in de stoutmoedige schaking gelukkig geslaagd. Een uur lang juichte Passepartout nog over het gelukken van het plan. Sir Francis Cromarty had den onverschrokken knecht de hand gedrukt. Zijn meester had tot hem gezegd: "Goed," wat in den mond van dezen gentleman gelijk stond met de vleiendste loftuiting. Passepartout had daarop geantwoord, dat al de eer van de onderneming aan zijn meester toekwam. Voor zich zelf had hij één "dwaze" gedachte gehad, en hij lachte er om als hij naging, dat hij, Passepartout, oud-sergeant bij de pompiers, een oogenblik de weduwnaar was geweest van eene schoone, jonge vrouw, de weduwe van een gebalsemden rajah.
Wat de jeugdige hindoesche aangaat, zij had zich volstrekt geen rekenschap kunnen geven van hetgeen er gebeurd was. In een paar reisdekens gewikkeld, lag zij nu in een der manden neder. De olifant met beleid door den Parsi bestuurd, draafde middelerwijl zoo snel mogelijk door het duistere bosch. Een uur na het verlaten van den afgodstempel van Pillaji rende hij over een onmetelijke vlakte. Ten zeven ure hield men halt. Aouda was nog altoos bewusteloos. De gids liet haar een teug water met brandewijn drinken, maar de staat van bedwelming duurde nog geruimen tijd voort.
Sir Francis Cromarty, die de werking der inademing van hennep kende, was volstrekt niet ongerust. Maar zoo al het herstel der jeugdige hindoesche den generaal niet bezorgd maakte, minder gerust was hij omtrent hare toekomst. Hij deelde onbewimpeld aan Phileas Fogg mede, dat zoo mevrouw Aouda in Indië bleef, zij ongetwijfeld weder in de handen harer beulen zou vallen. Deze stonden over het geheele schiereiland met elkander in betrekking, en zeker zouden ze, ondanks de engelsche politie, zich weder van hun slachtoffer weten meester te maken, te Madras even goed als te Bombay of Calcutta. Tot staving van zijne bewering deelde Francis een feit van denzelfden aard mede, dat nog pas geleden had plaats gehad. Volgens hem zou de vrouw niet veilig zijn voor zij Indië had verlaten.
Phileas Fogg antwoordde dat hij deze waarschuwing niet vergeten zou en over de zaak zou nadenken.
Ten tien ure verwittigde de gids de heeren, dat zij te Allahabad waren. Daar ving de spoorweg weder aan en van dit station kon men in minder dan een etmaal Calcutta bereiken. Phileas Fogg zou dus tijdig genoeg aankomen voor de mailboot die eerst des anderen daags, 25 October, des middags naar Hong-Kong vertrekt. Men bracht de indische dame in eene kamer van het station en Passepartout werd belast met den aankoop van al hetgeen zij voor haar toilet behoefde. Zijn meester verleende hem onbeperkt crediet.
Passepartout begaf zich aanstonds op weg en doorkruiste de stad. Allahabad, stad van God, is een der heiligste steden van Indië, omdat zij gebouwd is aan de samenvloeiing van de heilige stroomen, de Ganges en de Jumna, naar wier wateren de bewoners van het schiereiland ter bedevaart opgaan. Men weet bovendien, dat, volgens de legenden van de Ramayana, de Ganges zijn oorsprong neemt in den hemel, van waar de goedertierenheid van Brahma hem naar de aarde zendt.
De boodschappen, welke Passepartout te verrichten had, stelden hem in de gelegenheid de stad te zien, welke voorheen beschermd werd door een prachtig fort, dat nu tot staatsgevangenis dient. Thans is er nijverheid noch handel in deze stad, waar voorheen de eene zoowel als de andere bloeide. Passepartout, die te vergeefs een modemagazijn zocht alsof hij in Regent-street was, in de nabijheid van Farmer & Co. vond slechts bij een uitdrager, een ouden inhaligen Europeaan, de voorwerpen, welke hij noodig had, een schotsch rokje, een grooten mantel en een prachtigen pels van bevervel, waarvoor hij niet aarzelde vijf en zeventig pond te betalen. Toen keerde hij met de grootste voldoening naar het station terug.
Mevrouw Aouda kwam langzamerhand tot haar zelve. De invloed waaronder zij door de priesters van Pillaji gebracht was, verdween en haar schoone oogen kregen weer haar indische zachtheid terug.
Als de dichterlijke koning Ucaf Uddarel de bekoorlijkheden van koningin Ahmehnagara bezingt, drukt hij zich aldus uit:
"Hare glanzende haren, in twee regelmatige deelen gescheiden, vormen een lijst om de volmaakt harmonische trekken van hare zachte, blanke wangen, schitterend van reinheid en frischheid. Hare effen zwarte wenkbrauwen hebben den vorm en de kracht van den boog van Kamas, den god der liefde, en onder hare lange zijden oogwimpers om den donkeren appel harer groote doorschijnende oogen, zwemmen als in de heilige muren van den Himalaya, de reinste beelden van het hemelsche licht. Fijn, effen en wit zijn hare tanden, die schitteren tusschen de glimlachende lippen als dauwdroppelen in de half ontloken kelk van de grenaatbloem. Hare kleine ooren met symetrische lijnen, hare roode handjes, hare kleine ronde voeten zijn als de knoppen van den lotus, en prijken met den gloed der schoonste paarlen van Ceylon, der prachtigste diamanten van Golconda. De tengere, buigzame gestalte, die eene hand omsluiten kan, verhoogt den edelen vorm van hare ronde heupen en den rijkdom van haar boezem waar de jeugd in vollen bloei haar hoogste schatten ten toon spreidt, en onder de zijden plooien harer tuniek schijnt zij uit zuiver zilver gedreven door de goddelijke hand van Vivcacarma, den eeuwigen beeldhouwer." Met andere woorden en ontdaan van al deze dichterlijke beelden: Mevrouw Aouda, de weduwe van een rajah uit Bundelkund, was eene schoone vrouw in de volle beteekenis des woords en ook volgens europeesche begrippen. Zij sprak zeer goed engelsch en de gids had niet overdreven toen hij zeide dat deze jonge hindoesche door hare opvoeding geheel veranderd was.
Intusschen stond de trein gereed om het station van Allahabad te verlaten. De Parsi wachtte, Fogg rekende met hem af, en betaalde den overeengekomen prijs zonder hem een stuiver te veel te geven.
Dit verwonderde Passepartout een weinig, daar hij wist al wat zijn meester aan den gids te danken had. De Parsi had inderdaad vrijwillig zijn leven voor dat van Aouda opgeofferd, en zoo de hindoes dit later te weten kwamen, zou het hem zeer moeielijk zijn om hunne wraak te ontkomen. Ook bleef de vraag nog over wat men met Kiouni, een zoo duurgekochten olifant zou doen? Maar Phileas Fogg had te dien opzichte reeds een besluit genomen.
"Parsi," zeide hij tot den gids, "gij hebt mij goed en trouw geholpen. Ik heb uwe diensten beloond maar niet uwe toewijding. Wilt gij den olifant hebben? Hij is voor u."
De oogen van den gids glinsterden.
"Dat is een gansch vermogen, dat uwe edelheid mij geeft!" riep hij uit.
"Neem het aan," antwoordde Fogg, "ik blijf toch altijd uw schuldenaar."
"Mij is het wel!" riep Passepartout. "Neem hem, vriend Parsi! Kiouni is een dapper en moedig beest!" En naar het dier toegaande gaf hij het eenige klontjes suiker, met de woorden: "Daar Kiouni, pak maar aan."
"De olifant liet eenig gebrom van goedkeuring hooren; toen nam hij Passepartout bij zijn gordel en hem met zijn snuit omvattende, lichtte hij hem tot aan zijn kop op. Passepartout was volstrekt niet verschrikt, liefkoosde het dier eens, dat hem zachtjes weder op den grond plaatste, greep de punt van den snuit van Kiouni met zijn hand en drukte die hartelijk om zijne omhelzing te beantwoorden.
Eenige oogenblikken later waren Phileas Fogg, Sir Francis Cromarty en Passepartout in een gemakkelijken waggon gezeten, waarvan mevrouw Aouda de beste plaats bezette, en spoorden met groote snelheid naar Benares, ongeveer tachtig mijlen van Allahabad verwijderd, welken afstand men in twee uur moest afleggen. Gedurende dezen tocht kwam de jonge vrouw geheel tot haar zelve. De bedwelmende dampen van den hennep waren vervlogen.
Hoe groot was haar verbazing toen zij bemerkte dat zij in een trein zat, in een waggon, omringd van personen in europeesche kleederdracht en die haar allen geheel onbekend waren. Terstond overlaadden hare reisgezellen haar met allerlei voorkomendheden en kleine diensten en verkwikten haar met eenige druppels likeur. Daarop verhaalde de generaal haar al hetgeen met haar was voorgevallen. Hij prees vooral de toewijding van Phileas Fogg, die niet geaarzeld had zijn leven te wagen om het hare te redden, en zeide, dat zij de ontknooping van het avontuur aan den stouten inval van Passepartout te danken had. Fogg liet hem dit alles vertellen, zonder een woord te zeggen. Passepartout was zeer verlegen en herhaalde onophoudelijk dat het de moeite niet waard was!
Mevrouw Aouda dankte hare redders met aandoening, meer nog door hare tranen dan door hare woorden. Hare schoone oogen, meer dan haar lippen, waren de tolken harer dankbaarheid. Toen, denkende aan hetgeen voorgevallen was met de sutty, zag zij in hare verbeelding Indië weder vóór zich, waar nog zoovele gevaren haar wachten, en zij werd door eene huivering van schrik bevangen.
Phileas Fog begreep wat er in de ziel van mevrouw Aouda omging, en bood haar, om haar gerust te stellen, op zeer eenvoudigen toon aan, haar naar Hong-Kong te brengen, waar zij kon blijven tot de zaak geheel uit de wereld zou zijn. Mevrouw Aouda nam dit aanbod met dankbaarheid aan. Te Hong-Kong woonde juist een harer bloedverwanten, een Parsi zooals zij, en een van de grootste handelaren van de stad, die geheel engelsch is, ofschoon zij op een uithoek van de chineesche kust is gelegen.
Te half een kwam de trein te Benares aan. De brahmaansche legenden zeggen dat deze stad de plaats van het oude Casi inneemt, dat vroeger in de lucht hing tusschen het zenith en den nadir, evenals het graf van Mahomed. Maar in dezen materiëelen tijd rust Benares, het Athene van Indië, zooals de Oosterschen het noemen, zeer prozaïsch op den grond, en Passepartout kon een oogenblik deze huizen van gebakken steen en kleihutten beschouwen, die het zulk een treurig aanzien schenken, zonder eenige locale kleur er aan te geven.
Hier moest Sir Francis Cromarty blijven. De troepen, waartoe hij behoorde, waren op eenige mijlen noordelijk van deze stad gekampeerd. De generaal nam van Phileas Fogg afscheid, hem in alle opzichten het beste toewenschende met de bede, dat, zoo hij deze reis weer eens ondernam, zij minder zonderling, maar daarentegen voordeeliger mocht wezen. Fogg drukte even de vingers van zijn reisgezel. Het afscheid van mevrouw Aouda ging teederder in zijn werk. Nooit zou zij vergeten wat zij aan sir Francis Cromarty te danken had. Passepartout werd door den generaal vereerd met een stevigen handdruk. Zeer geroerd, vroeg hij zich af, waar en wanneer hij zich toch eens voor hem zou kunnen opofferen. Toen scheidde men.
Van Benares af volgt de spoorweg het dal van den Ganges. Door de raampjes van den waggon kon men, bij vrij helder weer, het afwisselend landschap van Behar gadeslaan, de begroeide bergen, de velden met maïs en tarwe en gerst bebouwd, de rivieren en meren met groene alligators, de goed onderhouden dorpen en de nog lommerrijke bosschen. Eenige olifanten en een aantal zebu's met hooge bulten baadden zich in de wateren van den heiligen stroom, en niettegenstaande het reeds ver gevorderde jaargetijde en de koude dagen, volbrachten de Hindoes van beide seksen hunne heilige afwasschingen. Deze geloovigen, verklaarde vijanden van het boedhisme, zijn ijverige aanhangers van den brahmaanschen godsdienst, die belichaamd is in drie personen: Vishnoe, den zonnegod, Shiva, de verpersoonlijking der natuurkrachten, en Brahma, den opperheer van priesters en wetgevers. Maar Brahma, Vishnoe en Shiva, met welk oog zullen zij dit geheel britsch geworden Indië beschouwen, wanneer een stoomboot dreunend de wateren van den heiligen Ganges beroert, de meeuwen, welke over hare oppervlakte vliegen, opjagende, en de schildpadden, die langs zijne oevers kruipen, verschrikkende, en even zoo de vromen, die aan weerszijden van zijne oevers verspreid zijn.
Dit geheele panorama ging bliksemsnel voor hen voorbij, en dikwijls verborg een dikke witte rookwolk nog vele bijzonderheden van het landschap. Ter nauwernood konden de reizigers het fort van Chunar bespeuren, ongeveer twintig mijlen ten zuidoosten van Benares gelegen, een oude sterkte der rajahs van Behar; Chazepore met zijn belangrijke fabrieken van rozenwater, de graftombe van lord Cornwallis, die zich op den rechteroever van de Ganges verheft; de versterkte stad Buxar; Patna, een aanzienlijke fabrieks- en handelsstad, waar de grootste markt van opium uit geheel Indië wordt gehouden; Monghir, een geheel europeesche stad, engelsch als Birmingham en Manchester, beroemd om zijne ijzersmelterijen, zijn smidswerken en wapenen, en welks hooge schoorsteenen met hun zwarten rook den hemel van Brahma bezoedelen en aan het land der droomen al zijn poëzie ontnemen.
Eindelijk kwam de nacht, en onder het gebrul der vluchtende tijgers en wolven, ging de trein in volle snelheid voort. Men zag niets meer van de wonderen van Bengalen, noch Golconda, noch het vervallen Gora, noch Murshedabad, dat de vroegere hoofdstad was, Burdwan, nog Hougly, noch Chandernagor, dat aan de Franschen behoort, en waarop Passepartout trotsch zou zijn geweest de Fransche vlag te zien wapperen.
Te acht ure eindelijk had men Calcutta bereikt. De mailboot voor Hong-Kong lichtte het anker eerst ten twaalf uur.
Phileas Fogg had dus nog vier uur voor zich. Volgens zijn reisboek moest hij den 25en October in de hoofdstad van Indië aankomen, drie en twintig dagen na het verlaten van Londen, en hij was er ook op den bepaalden dag. Hij was noch vóór, noch ten achteren. Ongelukkigerwijze waren de twee dagen, welke hij tusschen Londen en Bombay gewonnen had, verloren gegaan, men weet hoe, bij het doortrekken van het indische schiereiland, maar men mag aannemen dat Phileas Fogg daar geen spijt van had.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Waarin de zak met banknoten weder met eenige duizenden ponden sterling vermindert.
De trein had aan het station opgehouden. Passepartout stapte het eerst uit den waggon, en werd door Fogg gevolgd, die zijne jeugdige reisgezellin bij het uitstijgen behulpzaam was. Phileas Fogg was van plan om terstond naar de mailboot voor Hong-Kong te gaan, ten einde mevrouw Aouda daar zoo gemakkelijk mogelijk te installeeren, want hij wilde niet van haar scheiden, zoolang zij vertoefde in een land, dat zoo gevaarlijk voor haar was.
Op het oogenblik dat Fogg het station zou verlaten, naderde hem een agent van politie met de woorden: "Mijnheer Phileas Fogg?"
"Die ben ik."
"En deze man is uw bediende?" vroeg de agent verder, op Passepartout wijzende.
"Ja."
"Wil mij dan beiden volgen."
Fogg's houding liet niet de minste verbazing blijken. De agent was een vertegenwoordiger van de wet, en voor iederen engelschman is de wet heilig. Passepartout, met zijne fransche gewoonten, wilde er iets tegen inbrengen, maar de agent raakte hem even met zijn stokje aan, en Phileas Fogg wenkte hem dat hij zou gehoorzamen.
"Kan deze jonge dame ons vergezellen?" vroeg Fogg.
"Dat kan zij," antwoordde de agent.
De agent geleidde Fogg, Aouda en Passepartout naar een palkighari, eene soort van rijtuig op vier wielen met twee paarden bespannen, waarin ruimte voor vier personen was. Men reed weg; niemand sprak gedurende den rit, welke twintig minuten duurde. Het rijtuig reed eerst door de stad der inlanders met hare hooge nauwe straten en hutten, waarin eene cosmopolitische bevolking zoo vuil en haveloos mogelijk wemelde; vervolgens door de europeesche stad, met huizen van gebakken steen, beschaduwd door kokosboomen en omringd door een bosch van masten. Ondanks den vroegen morgen doorkruisten reeds vele rijtuigen en voorname ruiters de straten.
De palkighari hield stil voor een gebouw met een onaanzienlijk voorkomen, maar dat toch blijkbaar geen particulier huis was. De agent deed hier zijne gevangenen uitstijgen--men kon hun inderdaad dezen naam wel geven--en bracht hen toen naar een kamer met getraliede vensters, terwijl hij hun toevoegde: "Om half negen zult gij voor den rechter verschijnen."
Daarop verwijderde hij zich en sloot de deur.
"Mooi zoo! Wij zijn gevangen!" riep Passepartout, zich op een stoel werpende.
Mevrouw Aouda richtte zich terstond tot Fogg, en zeide met eene stem, waarin zij kwalijk hare aandoening kon verbergen: "Mijnheer, gij moet mij aan mijn lot overlaten! Ik ben de oorzaak dat ge vervolgd wordt, omdat gij mij hebt willen redden!"
Phileas Fogg zeide slechts dat dit onmogelijk was. Vervolgd te worden wegens die zaak van de sutty was niet denkbaar. Hoe zouden de aanklagers zich kunnen aanmelden! Er had een vergissing plaats! Fogg voegde er bij, dat hij in geen geval de jonge vrouw zou verlaten, en dat hij haar naar Hong-Kong zou brengen.
"Maar de boot vertrekt ten twaalf ure!" merkte Passepartout op.
"Vóór twaalf ure zullen wij aan boord zijn," antwoordde Fogg kalm.
Dit werd op zulk een beslissenden toon gezegd, dat Passepartout niet kon nalaten bij zich zelven te denken: "Nu dat is dus zeker? Vóór twaalf uur zullen wij aan boord zijn!" Maar toch was hij nog maar half gerustgesteld.
Tegen half negen ging de deur der kamer open. De agent van politie trad weder binnen en bracht zijne gevangenen in een ander vertrek. Dit was de rechtszaal en een tamelijk groot publiek van Europeanen en inboorlingen was reeds tegenwoordig.
Fogg, Aouda en Passepartout zetten zich op een bank tegenover de zetels van den magistraat en den griffier. De magistraat, de heer Obadiah, kwam terstond daarop binnen, gevolgd door den griffier. Hij was een groot, gezet man. Hij nam een pruik van een spijker aan den wand en zette die op.
"De eerste zaak," begon hij. Maar zijne hand aan zijn hoofd brengende, riep hij terstond:
"Hé! Dat is mijn pruik niet!" "Inderdaad, het is de mijne," antwoordde de griffier.
"Waarde mijnheer Oysterpuf, hoe kunt gij meenen dat een rechter een goed vonnis zou kunnen vellen met de pruik van den griffier!"
Men verwisselde toen de pruiken. Onder deze voorbereidende maatregelen kookte het bloed van Passepartout, want het scheen hem toe, dat de wijzer der klok ontzaglijk snel ging.
"De eerste zaak," sprak de rechter Obadiah weder.
"Phileas Fogg," zeide de griffier Oysterpuf.
"Present," antwoordde de heer Fogg.
"Passepartout?"
"Present," herhaalde Passepartout.
"In orde," zeide de rechter Obadiah. "Al twee dagen lang wordt op alle treinen, die van Bombay komen, naar u gezocht."
"En waar beschuldigt men ons dan van?" vroeg Passepartout ongeduldig.
"Dat zult gij aanstonds vernemen," antwoordde de rechter.
"Mijnheer," zeide Fogg toen, "ik ben britsch onderdaan, en ik heb recht...."
"Zijn uwe rechten in eenig opzicht gekrenkt?" vroeg Obadiah.
"Volstrekt niet."
"Goed. Laat dan de aanklagers binnen komen."
Op een wenk van den rechter werd eene deur geopend en drie hindoesche priesters werden door den deurwaarder binnen geleid.
"Juist. Net zoo als ik dacht," prevelde Passepartout, "dat zijn de kerels, welke de Indische dame wilden verbranden."
De priesters plaatsten zich vóór den rechter en de griffier las met luider stem eene aanklacht wegens heiligschennis tegen Phileas Fogg en zijn bediende, beschuldigd een gebouw te hebben ontwijd, dat voor de eeredienst van Brahma bestemd was.
"Hebt gij het gehoord?" vroeg de rechter aan Phileas Fogg.
"Ja, mijnheer," antwoordde Fogg, op zijn horloge ziende, "en ik beken."
"O zoo! gij bekent?...."
"Ik beken en verwacht dat deze drie priesters op hunne beurt bekennen zullen, wat zij wilden doen in de pagode van Pillaji."
De priesters keken elkander aan. Zij schenen niets te begrijpen van de woorden van den beschuldigde.
"Ongetwijfeld," riep Passepartout driftig, "in die pagode van Pillaji, waar zij hun slachtoffer wilden verbranden!"
Nieuwe verbazing der priesters, en diepe verbazing van den rechter Obadiah.
"Welk slachtoffer?" vroeg hij. "Wie wilden zij verbranden in het hartje van Bombay?"
"Bombay!" riep Passepartout.
"Zeker. Er is hier geen sprake van de pagode van Pillaji, maar van de pagode van Malabarhill te Bombay."
"En als bewijs zijn hier de schoenen van den heiligschenner," zeide de griffier, terwijl hij een paar schoenen op zijn lessenaar zette.
"Mijne schoenen!" riep Passepartout uit, die in de hoogste mate verbaasd, dezen onwillekeurigen uitroep niet kon weerhouden.
Men kan de ontsteltenis begrijpen, die bij meester en knecht te weeg was gebracht. Het voorval in de pagode van Bombay hadden zij al lang vergeten, en dit was het toch dat hen voor den magistraat van Calcutta bracht.
De agent Fix had terstond al het voordeel begrepen, dat hij uit deze ongelukkige zaak kon trekken. Zijn vertrek twaalf uren uitstellende, had hij zich tot raadsman opgeworpen van de priesters van Malabarhill; hij had hun eene aanzienlijke schadeloosstelling beloofd, daar hij wel wist dat het engelsche gouvernement zulk eene overtreding zeer zwaar strafte; daarop had hij hen met den volgenden trein de heiligschenners nagezonden. Maar, daar deze veel tijd hadden besteed om de jonge weduwe te redden, waren Fix en de hindoes vóór Fogg en zijn bediende te Calcutta aangekomen, en de magistraten waren door telegrammen verzocht, om hen reeds bij het uitstijgen uit den trein in hechtenis te doen nemen. Men kan begrijpen, hoe groot de teleurstelling van Fix was, toen hij vernam dat Phileas Fogg nog niet in de hoofdstad van Indië was aangekomen. Hij moest wel gelooven dat zijn dief den Peninsular spoorweg had verlaten en zich verborgen hield in een van de noordelijke provinciën. Vier en twintig uren lang verkeerde Fix in doodelijken angst en bespiedde hij het station. Groot was zijne vreugde, toen hij dezen zelfden morgen hem uit den waggon zag stappen, in gezelschap bovendien van een jonge vrouw, van wier tegenwoordigheid hij zich geen rekenschap kon geven. Oogenblikkelijk zond hij een agent van politie op hem af, en dit was de oorzaak dat Fogg, Passepartout en de weduwe van den rajah van Bundelkund voor den rechter Obadiah gebracht werden.
Zoo Passepartout minder vervuld ware geweest met zijn eigene zaak, dan zou hij opgemerkt hebben, dat in een hoekje van de gerechtszaal de detective gezeten was, die het geding met een licht te begrijpen belangstelling volgde; want zoowel te Calcutta, als te Bombay en te Suez, had hij het bevel van inhechtenisneming nog niet ontvangen.
Intusschen had Obadiah akte genomen van de bekentenis van Passepartout, die wel alles wat hij bezat had willen geven, om zijne onvoorzichtige woorden terug te nemen.
"Is het feit erkend?" vroeg de rechter.
"Erkend," antwoordde Fogg kalm.
"Overwegende," hernam de rechter, "dat de engelsche wet alle godsdiensten in Indië even nauwgezet wil beschermen en het misdrijf door genoemden Passepartout erkend is en van dezen alzoo bewezen is dat hij den drempel van den afgodstempel van Malabarhill te Bombay met een heiligschennenden voet heeft betreden op den 20en October, wordt meergemelde Passepartout veroordeeld tot vijf dagen gevangenisstraf en een boete van driehonderd pond."
"Drie honderd pond!" riep Passepartout uit, die slechts ooren had voor de boete.
"Stilte!" riep de deurwaarder met krijschende stem.
"En," voegde de rechter Obadiah er bij, "overwegende dat het niet bewezen is, dat de meester niet medeplichtig was aan het misdrijf van den bediende, maar dat in allen gevalle deze aansprakelijk moet worden gesteld voor de daden en bewegingen van een bediende, welke van hem zijn loon ontvangt, wordt aan Phileas Fogg niet veroorloofd te vertrekken en wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen en een boete van honderd vijftig pond. Griffier de volgende zaak!"
Fix had, in zijn hoek gezeten, met een onuitsprekelijk genoegen Phileas Fogg hooren veroordeelen tot acht dagen gevangenisstraf te Calcutta. Dat was langer tijd dan noodig was om het bevel tot in hechtenisneming te ontvangen. Passepartout was geheel verpletterd. De veroordeeling deed zijn meester diens geheele fortuin verliezen. Een weddenschap van twintig duizend pond verloren, alleen omdat hij als een echte slenteraar dien verwenschten afgodstempel van Malabarhill binnengetreden was!
Phileas Fogg bleef zoo geheel meester over zich zelven alsof hem de veroordeeling volstrekt niet aanging. Ja, hij fronste zelfs zijn wenkbrauwen niet. Maar op het oogenblik dat de griffier een andere zaak zou roepen, richtte hij zich op met de woorden: "Ik bied borgtocht aan."
"Dat is uw recht," antwoordde de rechter.
Fix dacht dat hij door den grond zou zinken, maar hij herstelde zich weer spoedig, toen hij vernam wat de rechter zeide. "Overwegende dat Phileas Fogg en zijn bediende vreemdelingen zijn, wordt borgtocht voor ieder gesteld op de aanzienlijke som van duizend pond." Twee duizend pond moest het Fogg kosten, zoo hij met zijne veroordeeling geen vrede nam.
"Ik betaal," zeide de gentleman, en haalde uit den zak, dien Passepartout droeg, een pak banknoten, dat hij op den lessenaar van den griffier legde. "Dit geld zal u in staat stellen om de gevangenis te ontloopen," zeide de rechter. "Gij zijt intusschen vrij onder borgtocht."
"Ga mee," zeide Fogg tot zijn knecht.
"Als zij mij ten minste mijne schoenen maar teruggeven! zeide Passepartout woedend.
Men gaf hem zijne schoenen terug. Een duur paar schoenen! mompelde hij. Elk meer dan duizend pond! En dan komt er nog bij dat zij mij klemmen!
Toen volgde hij zeer neerslachtig Fogg, die mevrouw Aouda zijn arm had geboden. Fix hoopte altijd nog dat zijn dief nooit besluiten zou om die twee duizend pond te betalen, maar liever voor acht dagen in de gevangenis zou gaan. Hij volgde Fogg dus op den voet. Deze, mevrouw Aouda en Passepartout, stegen terstond in een rijtuig. Fix liep het na en zag dat het weldra op de kade stilhield.
Op een halve mijl afstand van de kust lag de Rangoon voor anker; haar vlag was ten teeken van vertrek boven in den mast geheschen. Het sloeg elf uur, Fogg was dus nog een uur vóór. Fix zag hem uit het rijtuig stijgen en in een bootje gaan met mevrouw Aouda en zijn knecht. De detective stampvoette.
"De deugniet!" riep hij, "hij reist toch weg! Twee duizend pond opgeofferd! Hij is zoo verkwistend als een dief. Ik zal hem toch in mijn macht krijgen, al was het ook aan het einde van de wereld; maar als hij zoo voortgaat, zal ik al het geld van den diefstal er bij inschieten."
De inspecteur van politie was geheel ter prooi aan deze gedachten. En waarlijk sedert hij Londen had verlaten, had Phileas Fogg, zoowel aan reiskosten als fooien, den koop van den olifant, de borgtochten en de boeten, reeds meer dan vijfduizend pond besteed en de zooveel percent van de teruggevonden som, welke toegekend wordt aan den detective, verminderde voortdurend.
ZESTIENDE HOOFDSTUK. Waarin Fix het doet voorkomen niets te weten van de zaken, waarover men hem spreekt.
De Rangoon, een der mailbooten van de P. en O. Compagnie, die de Chineesche en Japansche zeeën bevaart, evenaarde de Mongolia in snelheid, maar niet in goede inrichting. Mevrouw Aouda had hier dan ook niet zulk een goede plaats bekomen, als Fogg wel gewenscht had. Maar het was slechts een tocht van elf of twaalf dagen en de jeugdige vrouw was geen lastige reisgezellin.
Gedurende de eerste dagen van dezen overtocht maakte Aouda nadere kennis met Fogg. Bij elke gelegenheid betoonde zij hem de grootste dankbaarheid. De flegmatieke gentleman hoorde haar, althans oogenschijnlijk, met de meeste kalmte aan, zonder dat eenig woord of gebaar de minste aandoening verried. Hij zorgde altijd dat het de jonge vrouw aan niets ontbrak. Op bepaalde uren kwam hij bij haar, zoo niet om tot haar te spreken, dan toch om naar haar te luisteren. Hij nam jegens haar de grootste beleefdheid in acht, maar met het bevallige en werktuigelijke van een automaat, wiens bewegingen geheel voor dit doel waren ingericht. Mevrouw Aouda wist niet wat zij er van denken moest, maar Passepartout had haar eenigszins ingelicht omtrent het zonderlinge karakter van zijn meester. Hij vertelde haar ook welke weddenschap dezen de reis om de wereld deed maken. Mevrouw Aouda had er om geglimlacht, maar in elk geval had zij haar leven aan hem te danken, en haar redder kon in hare achting niet dalen, daar zij hem steeds door de oogen harer dankbaarheid zag.
Mevrouw Aouda bevestigde het verhaal, dat de hindoesche gids van hare treurige geschiedenis gedaan had. Zij behoorde inderdaad tot het ras, dat de eerste plaats inneemt onder de Indische volksstammen. Vele parsische hoofden hebben groote zaken in Indië in den katoenhandel gedaan. Een van hen, Sir James Jejeebhoy, was door het Engelsche Gouvernement tot den adelstand verheven, en mevrouw Aouda was familie van dezen rijken koopman, die te Bombay woonde. Zij was zelfs een nicht van sir Jejeebhoy, den achtbaren Jejeeb, dien zij te Hong-Kong hoopte aan te treffen. Zou zij bij hem een toevluchtsoord en hulp vinden? Zij was er niet zeker van. Op dezen twijfel antwoordde Fogg, dat zij zich daarover niet ongerust moest maken en dat alles zich wel schikken zou. Dit was altijd zijn laatste woord. Begreep de jonge vrouw dit raadselachtige woord? Wie zal het zeggen? Altijd vestigde zij op Fogg hare groote oogen, vochtig als de heilige meren van den Himalaya. Maar de onhandelbare Fogg, nog geslotener dan ooit, scheen de man niet om zich in dit meer te werpen.
Het eerste gedeelte van den overtocht met den Rangoon had plaats onder de gunstigste omstandigheden. Het weer was kalm en dit geheele gedeelte van de onmetelijke baai, welke de zeelieden de Golf van Bengalen noemen, was zeer ten voordeele van de snelheid der mailboot. Weldra was de Rangoon in het gezicht van den grooten Andaman-achtigen berg de Saddle-Peak, welke eene hoogte heeft van tweeduizend vierhonderd voet, en tot signaal strekt voor de schepen.
Men volgde de kust op korteren afstand, maar de wilde Papoea's, die het eiland bewonen, vertoonden zich niet. Die volksstam staat op het laagste standpunt van beschaving, maar men pleegt onrecht, wanneer men hen onder de menscheneters rangschikt.
Het panorama, dat deze eilanden opleverden, was prachtig. Onmetelijke bosschen van palmboomen, arers, bamboes, muskaatboomen, teaks, djattiboomen, reusachtige slingerplanten en varen, bedekten den voorgrond, terwijl de achtergrond gevormd werd door de bevallige lijnen van het gebergte. Langs de kust wemelde het van oeverzwaluwen, wier nesten eetbaar zijn en een geliefkoosd gerecht uitmaken in het Hemelsche Rijk. Maar dit landschap vol afwisseling, dat de Andamannische Eilanden opleveren, was spoedig voorbij en de Rangoon naderde snel de straat van Malakka, waardoor men in de Chineesche Zee komt.
Wat deed gedurende dezen overtocht de inspecteur Fix, die zoo ongelukkig was medegesleept op de reis om de wereld? Bij het vertrek uit Calcutta had hij zich op de Rangoon kunnen begeven, zonder door Passepartout te worden opgemerkt, en hij hoopte verborgen te blijven totdat de mailboot Hong-Kong zou hebben bereikt. Het zou hem dan ook inderdaad moeielijk zijn gevallen om de oorzaak te verklaren waarom hij zich aan boord bevond, zonder de achterdocht te wekken van Passepartout, die hem nog te Bombay waande. Maar de omstandigheden brachten mede dat hij de kennis met Foggs bediende vernieuwde.
Al de hoop van den inspecteur van politie was thans op één punt van de wereld gevestigd, op Hong-Kong. Daar moest hij den dief vatten of deze ontsnapte hem voor altijd.
Hong-Kong was dan ook het laatste engelsche grondgebied op de geheele reis. Was men dit voorbij, dan zou China, Japan of Amerika een veilig toevluchtsoord voor Fogg opleveren. Wanneer hij te Hong-Kong eindelijk het bevel tot inhechtenisneming vond, dat hem ongetwijfeld nagezonden was, dan zou Fix de heer Fogg arresteeren en hem aan de politie aldaar overleveren. Maar na Hong-Kong was een mandaat tot inhechtenisneming niet meer voldoende. Dan zou er een akte van uitlevering noodig zijn; dit ging met allerlei oponthoud, vertraging en hinderpalen gepaard, waarvan de schurk gebruik zou maken, om ten slotte toch te ontkomen. Mislukte alzoo zijne poging te Hong-Kong, dan was het hoogst moeielijk, zoo niet ondoenlijk om zich van hem meester te maken.
"Alzoo," dacht Fix onophoudelijk bij zich zelven, gedurende de lange uren, die hij in zijn hut doorbracht, "alzoo zal de volmacht te Hong-Kong zijn en dan neem ik mijn man gevangen, of zij zal er niet wezen en dan moet ik hem noodzaken daar te blijven. Mijne pogingen zijn mislukt te Bombay en te Calcutta. Mislukken zij ook te Hong-Kong, dan is mijne reputatie verloren. Ik moet dus slagen, het koste wat het kost. Maar welk middel aan te wenden om, zoo dit mogelijk is, het vertrek van dien verwenschten Fogg te beletten?
Als uiterste middel had Fix besloten alles aan Passepartout te bekennen en hem op de hoogte te stellen van den meester, dien hij diende, maar wiens medeplichtige hij zeker niet was. Als Passepartout volkomen ingelicht was, zou hij zeker vreezen in de zaak betrokken te worden en de wijste partij kiezen. Maar dit was een gewaagd middel, dat slechts in het uiterste geval kon worden beproefd. Een enkel woord van Passepartout aan zijn meester zou onherroepelijk alles bederven. De inspecteur van politie verkeerde dus in de grootste verlegenheid, maar de tegenwoordigheid van mevrouw Aouda aan boord van de Rangoon, in gezelschap van Phileas Fogg, opende hem een nieuw uitzicht.
Wat was die vrouw? Door welken samenloop van omstandigheden was zij de gezellin geworden van Fogg? Blijkbaar moest de ontmoeting tusschen Bombay en Calcutta hebben plaats gehad. Doch in welken hoek van het schiereiland? Was het enkel het toeval dat Fogg en zijne jeugdige reisgezellin te zamen had gebracht? Of had de reis in Indië door den gentleman ondernomen slechts ten doel om deze schoone vrouw op te zoeken? Want schoon was zij. Fix had haar maar al te goed in de gerechtszaal te Calcutta gezien.
Men kan denken hoe nieuwsgierig de inspecteur daarnaar was. Hij vroeg zich af, of er niet een misdadige schaking was gepleegd. Ja! Dat moest wel zoo zijn. Deze gedachte vatte post in zijn hoofd, en hij besefte al het voordeel, dat hij uit dezen toestand kon trekken. Of die jonge vrouw getrouwd was of niet, er was hier eene schaking gepleegd en het was zeer goed mogelijk, dat hij den schaker te Hong-Kong in eene verlegenheid kon wikkelen, waaruit hij zich niet door geld kon losmaken.
Maar hij mocht niet wachten tot de Rangoon te Hong-Kong was aangekomen. Fogg had de slechte gewoonte om van de eene boot op andere te springen, en vóór de zaak nog een aanvang had genomen, kon hij reeds ver weg zijn.
Het noodzakelijkste was dus om de engelsche overheid te waarschuwen en op den passagier van de Rangoon de aandacht te vestigen vóór hij nog aan land was. Niets nu was gemakkelijker daar de mailboot te Singapore binnenliep, en Singapore stond in verbinding met de chineesche kust door de telegraaf.
Intusschen vóór hij iets ondernam en om zekerder te zijn, besloot Fix Passepartout eerst eens te ondervragen. Hij meende dat het niet moeielijk zou zijn om den bediende aan het praten te krijgen en besloot dus om zich aan hem bekend te maken. Er was niet veel tijd te verliezen. Het was de 30ste October, en den anderen morgen moest de Rangoon te Singapore het anker werpen.
Fix dan ging dien dag aan dek, met het plan om Passepartout het eerst en wel met de grootste verbazing aan te spreken. Passepartout liep heen en weer op het voordek, toen de inspecteur naar hem toesnelde, met de woorden: "Wat, mijnheer? zijt gij op de Rangoon?"
"Mijnheer Fix aan boord!" antwoordde Passepartout zeer verrast, toen hij zijn metgezel van de Mongolia herkende. "Hoe nu? gij verliet mij te Bombay en ik ontmoet u weer op de reis naar Hong-Kong. Maar, zeg eens, maakt gij ook de reis om de wereld?"
"Neen," antwoordde Fix, "ik ben van plan, om ten minste eenige dagen te Hong-Kong te vertoeven."
"Zoo," antwoordde Passepartout, die een oogenblik verbaasd scheen. "Maar hoe komt het dat ik u aan boord nog niet gezien heb sedert wij Calcutta verlaten hebben?"
"Och, ik was een weinig zeeziek.... Ik ben daarom in mijne hut gebleven.... Ik schijn beter tegen de lucht der Indische zee te kunnen dan tegen die van de Golf van Bengalen. Hoe gaat het uw meester, Phileas Fogg?"
"O uitnemend, en altijd even precies als zijn reisboek! Geen dag te laat! Maar mijnheer Fix, gij weet zeker nog niet dat wij nog eene jonge dame bij ons hebben."
"Een jonge dame?" herhaalde de inspecteur, die volstrekt niet scheen te begrijpen wat de andere bedoelde.
Passepartout had hem spoedig op de hoogte van de zaak gebracht. Hij vertelde wat er in den afgodstempel te Bombay voorgevallen was, het aankoopen van den olifant voor twee duizend pond en de geschiedenis met de sutty, de schaking van Aouda, de veroordeeling door de rechtbank te Calcutta en de invrijheidstelling onder borgtocht. Hoewel Fix het laatste gedeelte er van kende, nam hij toch den schijn aan, alsof hij er niets van wist, en Passepartout, aangemoedigd door het aandachtig luisteren van zijn toehoorder, vertelde maar door.
"Maar," vroeg Fix, "is uw meester van plan om deze jonge vrouw mede te nemen naar Europa?"
"Neen, mijnheer Fix, dat niet; hij is slechts van plan om haar naar een harer bloedverwanten, een rijken koopman te Hong-Kong, te brengen."
"Er is niets aan te doen!" prevelde de detective bij zich zelven, zijne teleurstelling trachtende te verbergen. "Een glaasje gin, mijnheer Passepartout?"
"Zeer gaarne, mijnheer Fix. Het is niet meer dan plicht, dat wij op onze ontmoeting op de Rangoon drinken."
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Waarin verschillende zaken ter sprake komen gedurende den overtocht van Singapora naar Hong-Kong.
Na dien dag ontmoetten Passepartout en de detective elkander vaak, maar de inspecteur hield zich op een afstand van zijn reisgezel en moedigde hem volstrekt niet tot spreken aan. Een of tweemaal zag hij Fogg; deze vertoefde het liefst in de groote kajuit van de Ragoon, hetzij hij daar mevrouw Aouda gezelschap hield of dat hij, volgens zijn onveranderlijke gewoonte, whist speelde.
Wat Passepartout betreft, deze overpeinsde ernstig hoe het toch kwam, dat Fix dezelfde reis deed als zijn meester. En waarlijk, men moest er wel eenigszins verbaasd over staan. Deze vriendelijke heer, voor een ieder even beleefd, en dien hij het eerst te Suez ontmoette, die zich ook op de Mongolia had ingescheept, die te Bombay weer aan wal stapte, waar hij zeide te wonen, en dien men nu weer op de Rangoon ontmoette, om naar Hong-Kong te reizen, in één woord, die de reis van Fogg stap voor stap volgde, was wel een onderwerp, de moeite waard om er over na te denken. Er bestond hier minst genomen een zonderling toeval. Wie kon die Fix toch zijn? Passepartout was op het punt om zijn muilen er om te verwedden--hij had ze nog zuinig bewaard--dat Fix op denzelfden tijd als Fogg Hong-Kong, en waarschijnlijk wel met dezelfde mailboot, zou verlaten.
Passepartout had er een eeuw over kunnen denken, zonder dat hij ooit zou geraden hebben, met welke zending de inspecteur wel belast was. Nooit zou hij kunnen gissen, dat Phileas Fogg vervolgd kon worden als een dief, die een reis om de wereld maakt. Maar, daar de menschelijke natuur meebrengt, dat men aan alles eene uitlegging wil geven, kwam Passepartout eensklaps tot eene verklaring van de bestendige tegenwoordigheid van Fix, en inderdaad zijne uitlegging was zeer aannemelijk. Volgens hem kon en moest Fix niemand anders zijn dan een agent, door de leden van de Reform-club aangesteld, om Fogg overal na te gaan, ten einde te zien of deze de reis om de wereld nauwkeurig en volgens het overeengekomen reisplan volbracht.
"Dat is zoo; dat kan niet missen!" herhaalde de eerlijke knecht onophoudelijk, trotsch op zijn doorzicht. "Hij is een spion, dien deze heeren ons achterna zenden. Dat is toch onwaardig. Die eerlijke, achtenswaardige Fogg! Hem door een spion te laten bespieden! Dat zal u duur te staan komen, heeren der Reform-club."
Passepartout besloot, hoe blijde hij ook met zijne ontdekking was, er niets van aan zijn meester te zeggen, vreezende dat deze zich gekrenkt zou gevoelen door het wantrouwen van zijn tegenpartij. Maar hij besloot toch Fix eens bij gelegenheid uit te lachen, zonder zelfs iets te laten ontglippen, dat hem compromitteeren kon.
Woensdag den 30sten October, des middags, stoomde de Rangoon de Straat van Malakka binnen, die het schier-eiland van dien naam scheidt van Sumatra. Bergachtige en steile, maar schilderachtig gelegen eilandjes, benamen aan de reizigers het gezicht op het groote eiland. Den anderen morgen, ten tien ure, had de Rangoon reeds een halven dag gewonnen op den door het reglement bepaalden tijd, en liep zij de haven van Singapore binnen, ten einde daar een voorraad steenkolen in te nemen. Phileas Fogg schreef dit voordeel op zijn lijst van winst, en ditmaal ging hij aan land, vergezeld van Aouda, die haar wensch te kennen had gegeven om eenige uren te rijden.
Fix, wien elke daad van Fogg zeer verdacht voorkwam, volgde hem zonder opgemerkt te worden. Een zekere angst kwelde hem onophoudelijk; hij vreesde dat Fogg, als hij zich op niet-engelsch grondgebied bevond, daar zou willen blijven; dan was de geheele zaak ongetwijfeld voor het oogenblik verloren.
Passepartout lachte reeds bij voorbaat bij de gedachte hoe Fix daarin te werk zou gaan; intusschen bracht hij zijn tijd door om zijn gewone boodschappen te verrichten. Het eiland Singapore is niet groot en ook niet indrukwekkend van voorkomen. Het heeft geen bergen, althans geen steile. Toch is het in al zijn eenvoud zeer bevallig. Het is een park doorsneden van tallooze wegen. In een fraai rijtuig, bespannen met vurige paarden, die uit Nieuw-Holland waren aangebracht, zaten Aouda en Fogg; zij reden door een dicht palmbosch met prachtig gebladerte, hier en daar afgewisseld door kruidnagelboomen, waarvan de vruchten gevormd zijn door den knop zelven van de half ontloken bloemen. Hier neemt de peperstruik de plaats in van de doornige heggen der europeesche velden; sagoboomen, hooge varenkruiden met prachtige takken, wisselen deze tropische Flora af; muskaatboomen, met hun schitterend gebladerte, vervulden de lucht met een doordringenden geur. In het bosch ontbrak het niet aan vroolijk dartelende apen en in het diepst der bosschen verscholen zich de tijgers. Hem wien het soms mocht verwonderen, dat deze roofdieren op dit betrekkelijk kleine eiland nog niet tot het laatste toe verdreven zijn, zal men antwoorden dat zij van Malakka komen, door de straat over te zwemmen.
Toen Aouda en Fogg een paar uren door dit landschap gereden hadden, keerden zij in de stad terug, die bestaat uit een hoop zware en lage huizen, allen met prachtige tuinen, waarin mangostanen, ananassen en andere van de schoonste vruchten der wereld groeien. Ten tien ure kwamen zij weer op de mailboot, gevolgd, zonder dat zij het wisten, door den inspecteur, die ook in de kosten van een rijtuig had moeten vervallen.
Passepartout wachtte hen op het dek van de Rangoon. De zorgende knecht had eenige mangoestanen gekocht, een vrucht welke de grootte heeft van een gewonen appel, die van buiten bruin, en van binnen vuurrood is, en wier witte pit, welke tusschen de lippen smelt, voor de ware liefhebbers een onvergelijkelijk genot oplevert. Hij was zeer in zijn schik dat hij deze aan Aouda kon geven, die er hem recht vriendelijk voor bedankte.
Ten elf ure had de Rangoon hare lading steenkolen ingenomen en lichtte het anker. Eenige uren later verloren de reizigers de hooge bergen van Malakka uit het gezicht, welks bosschen de prachtigste tijgers tot een schuilplaats verstrekken. Singapore is ongeveer dertien honderd mijlen verwijderd van Hong-Kong, een klein eiland op de chineesche kust, dat aan Engeland behoort. Phileas Fogg moest dien afstand is zes dagen afleggen, ten einde den 6en November te Hong-Kong te zijn om van daar met de boot naar Yokohama, een van de grootste japansche havens, te komen.
De Rangoon was zwaar geladen. Een aantal reizigers hadden zich te Singapore ingescheept: Hindoes, Ceylaneezen, Chineezen, Maleiers, Portugeezen, die voor het grootste gedeelte allen tweede klasse reisden.
Tot nog toe had men vrij goed weder gehad, maar thans kwam er verandering met het laatste kwartier der maan. De zee werd onstuimig. Nu en dan stak de wind hevig op, maar gelukkig woei hij uit het zuidwesten, zoodat de stoomboot nog sneller liep. Toen het weder bedaarder werd, liet de kapitein de zeilen bijzetten. De Rangoon, als een brik getuigd, stoomde dikwijls met haar beide marszeilen en haar fok; zij ging dan ook veel sneller door den stoom en door den wind. Zoodoende naderde men met een korten en soms zeer zwaren golfslag de kust van Annam en Cochinchina.
Maar het was meer de schuld der Rangoon dan wel van de zee, dat bijna alle passagiers zeeziek werden en op die wijze de reis moesten maken. De schepen der Peninsular Company toch, die op de Chineesche zee dienst doen, zijn allen zeer slecht gebouwd. De verhouding tusschen hun diepgang en hun omvang is zeer slecht berekend, en hiervan is het gevolg dat zij weinig weerstand aan de zee bieden en aan slingeren onderhevig zijn.
Men moest nu, uithoofde van het slechte weder groote voorzorgen nemen, en met halve kracht stoomen. Dit tijdverlies scheen Fogg volstrekt niet te verontrusten, maar Passepartout was er zeer over uit zijn humeur. Hij gaf de schuld aan den kapitein, aan den machinist, ja aan de Compagnie, en wenschte een ieder naar de maan, die zich met het transport van reizigers bemoeit. Misschien was het wel de gaskraan, die altijd nog voor zijne rekening in Saville Row brandde, welke hem zulk een haast deed maken om verder te komen.
"Gij hebt dus wel haast om te Hong-Kong te komen?" vroeg de detective hem eens.
"Ja, ik ben er zeer verlangend naar," antwoordde Passepartout.
"Meent gij dat mijnheer Fogg haast heeft de mailboot naar Yokohama te nemen."
"Ja, hij heeft ontzaglijk veel haast."
"Gelooft ge dus nog aan die zonderlinge reis om de wereld?"
"Stellig. En gij, mijnheer Fix?"
"Ik? Neen, ik geloof er niet aan."
"Grappenmaker!" zeide Passepartout, knipoogend.
Dit woord gaf aan den agent veel stof tot nadenken. Het verontrustte hem, zonder te weten waarom. Zou de Franschman hem begrepen hebben? Hij wist het niet. Maar dat hij detective was, dat wist hij zelf toch maar alleen, hoe zou Passepartout dit hebben ontdekt? En toch, toen hij zoo met hem sprak, had Passepartout eene nevengedachte.
Op een anderen keer ging de knecht zelfs nog verder; toen kon hij zijn tong niet meer beheerschen.
"Zeg eens, mijnheer Fix," vroeg hij aan zijn reisgezel, "als wij te Hong-Kong zijn, zullen we dan uw aangenaam gezelschap moeten missen?"
"Wel," antwoordde Fix, eenigszins verlegen, "misschien ... maar ik weet nog niet. Misschien...."
"O," zeide Passepartout, "als gij bij ons bleeft, zou het een waar genot voor mij zijn. Een agent van de Peninsular Company blijft niet onderweg steken. Gij gingt eerst maar tot Bombay, en waarlijk nu zijt gij al in China! Amerika is niet ver meer, en van Amerika naar Europa is maar een stapje!"
Fix keek den spreker strak aan, maar deze had het onschuldigste gezicht van de wereld; hij achtte het daarom het best om maar met hem mee te lachen. Passepartout echter, wiens tong nu los was, ging voort en vroeg: "Dat baantje geeft je zeker veel?"
"Zoo, zoo," antwoordde Fix zonder blikken of blozen. "Er zijn goede en kwade zaken. Maar gij begrijpt wel, dat ik niet voor mijn eigen kosten reis."
"O, ja, dat behoeft gij mij niet meer te zeggen!" riep Passepartout lachend uit.
Toen dit gesprek geëindigd was, keerde Fix naar zijne hut terug om alles nog eens te overpeinzen. De Franschman had zeker alles geraden. Op de eene of andere manier was deze zijne betrekking als detective te weten gekomen. Zou hij zijn meester hebben gewaarschuwd? Was Passepartout Fogg's medeplichtige? Was zijn voornemen ontdekt, en zou hij het dus niet ten uitvoer kunnen brengen. De inspecteur bracht op deze wijze eenige pijnlijke uren door, nu eens geloovende dat alles verloren was, dan weer hopende dat Fogg nog van niets afwist, en ten slotte wist hij niet wat hem te doen stond.
Langzamerhand kwam hij weer in zijn normalen toestand, en besloot hij om openhartig alles aan Passepartout te vertellen. Zoo hij geen kans zag om Fogg te Hong-Kong te arresteeren en zoo Fogg zich gereed maakte, thans voor het laatst, om het engelsch grondgebied te verlaten, dan zou hij de geheele zaak aan Passepartout mededeelen. Of de knecht was de medeplichtige van zijn meester, en deze wist alles, in dat geval was zijn zaak geheel verloren; óf de knecht wist niets van den gepleegden diefstal, dan was het zijn belang om den dief aan zijn lot over te laten.
In dien toestand waren de beide mannen tegenover elkander geplaatst, en boven hen stond Fogg in majestueuse onverschilligheid. Hij vervolgde zijn loop om de wereld, zonder zich te bekommeren om de asteroïden, die om hem wentelden. Toch was er in de nabijheid een ster die op het hart van dezen gentleman wel eenige stoornis moest uitoefenen.
Maar neen! De bekoorlijkheden van Aouda schenen, tot groote verwondering van Passepartout, volstrekt geen indruk of Fogg te maken, en de afwijkingen van diens gewonen zielstoestand, zoo zij al bestonden, waren moeielijker te berekenen dan die van Uranus, welke de ontdekking van Neptunus ten gevolge had.
Dit verbaasde dag aan dag Passepartout, die in de oogen van de jonge vrouw zulk een gloed van dankbaarheid las. Fogg had ongetwijfeld slechts een hart voor heldhaftige feiten, maar verliefd, neen, dat kon hij niet wezen. Hij scheen er in het geheel niet aan te denken eenige voorzorgen te beramen, zoo de reis soms een anderen keer nemen mocht. Maar Passepartout leefde in voortdurenden angst. Eens toen hij tegen de balustrade van de machinekamer stond te leunen, en naar de ontzaglijke machine keek, werd het schip door een heftige schommeling plotseling op zijde geworpen. De stoom vloog uit alle kleppen.
"Deze kleppen zijn niet genoeg belast!" riep hij uit. "Men gaat niet vooruit!--Kijk dat zijn die Engelschen weer! Als dit een amerikaansch schip was, dan zou men misschien springen, maar in elk geval zouden wij sneller vooruitkomen."
ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Waarin Fogg, Passepartout en Fix elk hun eigen gang gaan.
Gedurende de laatste dagen van den overtocht was het zeer slecht weder. De wind woei hevig uit het noordwesten, wat voor het schip hoogst nadeelig was. De Rangoon, die vrij onvast van gang was, slingerde geweldig, en de passagiers, hadden alle recht, zoo zij wrevelig waren op die lange golven, welke de wind tegen de boorden van de boot opjoeg.
De 3e en 4e November waren stormachtige dagen. Rukwinden joegen de zee huizenhoog op en de Rangoon moest een halven dag lang alle zeilen reven en met een vierde van haar kracht werken, ten einde niet door den golfslag overweldigd te worden. Alle zeilen waren geborgen, maar zelfs het tuig scheen nog te veel en onophoudelijk hoorde men den wind er door heen fluiten. De mailboot vorderde dus, zooals men denken kan, veel langzamer, en men berekende dat, wanneer de wind niet ging liggen, men twintig uren later zou aankomen dan het reglement bepaalde.
Phileas Fogg was getuige van het schouwspel eener onstuimige zee, die rechtstreeks tegen hem scheen te kampen; maar zijne gewone kalmte verliet hem daarom niet. Geen oogenblik fronste hij zijn voorhoofd en nochtans kon eene vertraging van twintig uren zijn geheele reis verijdelen, daar hij dan de stoomboot naar Yokohama misliep. Maar deze man, men zou schier zeggen, zonder zenuwen, voelde ongeduld noch verveling. Het scheen waarlijk of de stormen in zijn programma stonden. Aouda, die meermalen met hem over het onstuimige weder sprak, vond hem als altijd even kalm als vroeger.
Op Fix had de storm een geheel tegenovergestelde uitwerking. Hij vond hem zeer aangenaam. Zijn vreugde zou paal noch perk gekend hebben, zoo de Rangoon uithoofde van het noodweer een haven had moeten binnenloopen. Al dat oponthoud kwam hem goed te stade, want het zou Fogg noodzaken eenige dagen te Hong-Kong te toeven. Eindelijk dan was de hemel met zijne stormen op zijne hand. Hij zelf was er wel wat ziek van, maar wat deed er dat toe! Hij telde zijn zeeziekte niet; zoo zijn lichaam er al onder leed, zijn geest was vervuld met innige tevredenheid.
Wat Passepartout betreft, men kan begrijpen met welk eene kwalijk verholen woede hij deze beproeving doorstond. Tot hiertoe was alles goed gegaan. De aarde en de zee hadden zijn meester gediend. Stoombooten en spoorwegen hadden hem gehoorzaamd. Wind en storm hadden zich verbonden om zijn reis te bevorderen. Had dan eindelijk het uur der teleurstelling geslagen? Het was of Passepartout zelf de twintig duizend pond uit zijne eigene beurs moest betalen; hij leefde niet meer. De storm maakte hem woedend: die stormvlagen deden zijn toorn zulk eene hoogte bereiken, dat hij de ongehoorzame zee een pak slaag had kunnen geven. Fix hield natuurlijk zijne inwendige tevredenheid zorgvuldig voor hem verborgen en hij deed daar verstandig aan, want als Passepartout die geheime gewaarwording van Fix had vermoed, zou deze het kwaad te verantwoorden hebben gehad.
Zoolang de storm duurde, bleef Passepartout op het dek van de Rangoon. Hij had niet beneden kunnen blijven; hij klom in de mast; hij verbaasde de bemanning door zijne behendigheid en hielp haar met al de vlugheid van een aap. Wel honderd maal richtte hij vragen aan den kapitein, aan de stuurlieden, aan de matrozen, die lachten over zijne teleurstelling. Passepartout wilde volstrekt weten hoe lang de storm zou duren. Men verwees hem naar den barometer, die onophoudelijk bleef stijgen. Of hij hem al schudde, het baatte niets; het schudden zoo min als de scheldwoorden waarmede hij het instrument overlaadde.
Eindelijk bedaarde de storm. De zee werd den 4den November in den loop van den dag kalmer. De wind liep twee streken naar het zuiden om en werd gunstiger. Ook Passepartout's stemming verbeterde nu. Eenige zeilen konden bijgezet worden en de Rangoon hernam hare bewonderenswaardige snelheid. Maar men kon den verloren tijd niet meer inhalen. Men moest zich wel in zijn lot schikken en eerst den 6den, des morgens ten 5 ure, kreeg men land in het gezicht. In de reis van Phileas Fogg was de aankomst van de boot op den 5den berekend en men had nu den 6den. Men was dus vier en twintig uur ten achter en zou niet naar Yokohama kunnen vertrekken.
Ten zes ure kwam de loods aan boord van de Rangoon en nam plaats bij het roer, ten einde het schip tusschen de ondiepten te sturen tot in de haven van Hong-Kong. Passepartout had ontzaglijk veel lust om bij dien man inlichtingen te vragen, en van hem te vernemen of de mailboot van Yokohama Hong-Kong verlaten had. Maar hij durfde niet, liever wilde hij nog tot het laatste oogenblik de hoop behouden. Hij had van zijne ongerustheid Fix deelgenoot gemaakt, maar de slimme vos had hem getroost met het vooruitzicht, dat de heer Fogg dan de volgende boot maar nemen moest. Dat antwoord had Passepartout bijna een beroerte bezorgd.
Doch zoo Passepartout zelf het al niet waagde om bij den loods inlichting te vragen, de heer Fogg wendde zich tot dezen, na zijn Bradshaw te hebben geraadpleegd, en vroeg wanneer er een boot van Hong-Kong naar Yokohama vertrok.
"Morgen, zoodra het getij opkomt," antwoordde deze.
"Zoo," zeide Fogg, zonder eenige verwondering te doen blijken.
Passepartout, die daarbij tegenwoordig was, had den loods wel om den hals willen vliegen. Fix daarentegen had hem wel den nek willen omdraaien.
"Hoe heet de stoomboot?" vroeg Fogg.