premise
stringlengths
9
414
hypothesis
stringlengths
1
323
label
class label
3 classes
Een arts in blauwe overalls voert een operatie uit, bijgestaan door twee mannen en een vrouw.
was een oude man aan het praten
0entailment
Een arts in blauwe overalls voert een operatie uit, bijgestaan door twee mannen en een vrouw.
de jongens waren boos
2contradiction
Een arts in blauwe overalls voert een operatie uit, bijgestaan door twee mannen en een vrouw.
het kind was gelukkig
1neutral
Een vrouw met een zwarte jas loopt langs een filmposter.
Een vrouw verlaat een bioscoop.
1neutral
Een vrouw met een zwarte jas loopt langs een filmposter.
Een vrouw die buiten loopt.
0entailment
Een vrouw met een zwarte jas loopt langs een filmposter.
Een vrouw is aan het opruimen.
2contradiction
Een man met een elfenhoed en een witte paraplu staat met twee andere mannen op de stoep.
Een man staat op.
0entailment
Een man met een elfenhoed en een witte paraplu staat met twee andere mannen op de stoep.
Mijn liefde is als een rode, rode pruik.
2contradiction
Een man met een elfenhoed en een witte paraplu staat met twee andere mannen op de stoep.
Anderen zijn in de buurt.
1neutral
Indiaanse dame en een man in een blauw pak dansend in het zonlicht.
Een vrouw eet een augurk.
2contradiction
Indiaanse dame en een man in een blauw pak dansend in het zonlicht.
Twee mensen dansen buiten.
0entailment
Indiaanse dame en een man in een blauw pak dansend in het zonlicht.
Twee mensen dansen terwijl een band optreedt.
1neutral
Twee oudere mannen zijn aan het praten.
Twee mensen voeren een gesprek.
0entailment
Twee oudere mannen zijn aan het praten.
Mannen wisselen ideeën uit.
1neutral
Twee oudere mannen zijn aan het praten.
Een menigte praat over elkaar heen.
2contradiction
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Ze gaan snel.
1neutral
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Een motorrijder doet sprongen bij bomen.
0entailment
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Ze zijn niet op fietsen.
2contradiction
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Een persoon probeert nieuwe trucjes te leren op zijn motor.
1neutral
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
De motorrijder springt in een gat.
0entailment
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Een persoon rijdt buiten op een fiets.
0entailment
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
De biker kan een man of een vrouw zijn
1neutral
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Er is een motorrijder
0entailment
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Een motorrijder maakt sprongen in een bosrijke omgeving.
1neutral
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
De motorrijder gebruikt een kleine fiets om over een gat te springen.
1neutral
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Ze mijden bomen.
0entailment
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
De mountainbiker gaat op een woestijnpad.
2contradiction
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
De motorrijder probeert over een vulkaan te springen.
2contradiction
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Hij is binnen.
2contradiction
Een mountainbiker springt over een helling in de open lucht in een bosgebied.
Een persoon rijdt in een bobslee.
2contradiction
Twee oudere mannen in winterjassen praten buiten bij een winkel met een grasveld bedekt met een lichte laag sneeuw ervoor.
De oude mannen discussiëren over het weer.
1neutral
Twee oudere mannen in winterjassen praten buiten bij een winkel met een grasveld bedekt met een lichte laag sneeuw ervoor.
Twee oude mannen in winterjassen praten buiten.
0entailment
Twee oudere mannen in winterjassen praten buiten bij een winkel met een grasveld bedekt met een lichte laag sneeuw ervoor.
De oude mannen dragen regenjassen.
2contradiction
Twee oudere mannen voeren een gesprek, met sneeuw bedekt gras op de achtergrond.
De mannen drinken koffie en nemen wat koekjes
2contradiction
Twee oudere mannen voeren een gesprek, met sneeuw bedekt gras op de achtergrond.
De mannen slapen
2contradiction
Twee oudere mannen voeren een gesprek, met sneeuw bedekt gras op de achtergrond.
Er zijn twee mannen buiten op deze foto
0entailment
Twee mannen staan buiten en er ligt sneeuw op de grond.
Twee mannen bereiden zich voor op een sneeuwballengevecht.
1neutral
Twee mannen staan buiten en er ligt sneeuw op de grond.
Mensen zijn in de buurt van sneeuw.
0entailment
Twee mannen staan buiten en er ligt sneeuw op de grond.
Mannen maken sneeuwengelen.
2contradiction
Twee oudere mannen in jassen staan buiten.
Deze mannen droegen nooit jassen.
2contradiction
Twee oudere mannen in jassen staan buiten.
Ze zijn buiten met jassen aan.
0entailment
Twee oudere mannen in jassen staan buiten.
Het is koud, maar ze gingen toch naar buiten.
1neutral
Een heer met een paarse sjaal en hoed kijkt naar geld terwijl hij een accordeon vasthoudt.
Een vrouw borstelt haar haar in haar slaapkamer.
2contradiction
Een heer met een paarse sjaal en hoed kijkt naar geld terwijl hij een accordeon vasthoudt.
Een man houdt een accordeon vast.
0entailment
Een heer met een paarse sjaal en hoed kijkt naar geld terwijl hij een accordeon vasthoudt.
Een man kijkt naar honderden dollars.
1neutral
BMX biker springt over een ravijn.
ravijn springen is nooit gemakkelijk
1neutral
BMX biker springt over een ravijn.
er is een bmx biker die perfect is in ravijn springen
0entailment
BMX biker springt over een ravijn.
iedereen kan ravijnspringen
2contradiction
Een witte fiets is vastgebonden aan een straatnaambord.
de fiets is vastgebonden aan een stopbord
1neutral
Een witte fiets is vastgebonden aan een straatnaambord.
de auto staat geparkeerd bij het bord
2contradiction
Een witte fiets is vastgebonden aan een straatnaambord.
de fiets is vastgebonden aan een bord
0entailment
Een witte fiets leunt tegen een paal.
Een fiets ligt op de grond om gerepareerd te worden
2contradiction
Een witte fiets leunt tegen een paal.
Een fiets met een lekke band wordt niet bereden
1neutral
Een witte fiets leunt tegen een paal.
Een fiets het buiten
0entailment
De jongen sloot de cyclus en ging weg.
Een jongen op een fiets.
2contradiction
De jongen sloot de cyclus en ging weg.
Een jongen die wegloopt.
0entailment
De jongen sloot de cyclus en ging weg.
Een fiets aan de ketting met een jongen die wegloopt.
1neutral
Een drukke stad overdag.
Een stad vol met mensen, midden op de dag.
0entailment
Een drukke stad overdag.
Een verlaten stad aan de rand van de wereld.
2contradiction
Een drukke stad overdag.
Een drukke stad gevuld met veel auto's op een warme zomerdag.
1neutral
Mensen die rondlopen in een grote stad.
Mensen lopen naar het park.
1neutral
Mensen die rondlopen in een grote stad.
Mensen zijn buiten.
0entailment
Mensen die rondlopen in een grote stad.
De mensen slapen.
2contradiction
Een drukke stad die op New York City lijkt.
Er zijn veel mensen in de stad.
0entailment
Een drukke stad die op New York City lijkt.
De stad is erg groot.
1neutral
Een drukke stad die op New York City lijkt.
De stad lijkt op Lawrence, Kansas.
2contradiction
Gezicht op gebouwen en mensen die over straat lopen op Times Square, New York City.
Er is een stad.
0entailment
Gezicht op gebouwen en mensen die over straat lopen op Times Square, New York City.
Het klaprozenveld is volkomen stil.
2contradiction
Gezicht op gebouwen en mensen die over straat lopen op Times Square, New York City.
Times Square in New York City is vol mensen en bruist van lawaai en activiteit.
1neutral
Een vrouw maakt een pot van klei.
Een man schildert een schilderij.
2contradiction
Een vrouw maakt een pot van klei.
Een vrouw maakt een bloempot.
1neutral
Een vrouw maakt een pot van klei.
Een kunstenaar beeldhouwt met klei.
0entailment
Een kapper wacht op klanten.
Een kapper is in zijn winkel en staat vooraan.
1neutral
Een kapper wacht op klanten.
Een kapper is aan het werk.
0entailment
Een kapper wacht op klanten.
De kapper sluit de winkel aan het eind van de dag.
2contradiction
Een man zit in een kapperszaak.
Er is een persoon die binnen wacht.
0entailment
Een man zit in een kapperszaak.
Een man wacht op zijn knipbeurt.
1neutral
Een man zit in een kapperszaak.
Een man poetst zijn tanden.
2contradiction
Een vrouw bereidt zich voor om een kom te glazuren.
Een vrouw bereidt zich gelukkig voor om te glazuren
1neutral
Een vrouw bereidt zich voor om een kom te glazuren.
Een vrouw die zich niet voorbereidt om te glazuren
2contradiction
Een vrouw bereidt zich voor om een kom te glazuren.
Een vrouw bereidt zich voor om te glazuren
0entailment
Een vrouw met een schort om inspecteert een grote pot op een tafel gevuld met kopjes, kommen, potten en manden van verschillende grootte.
Een vrouw met handschoenen aan doet de afwas.
2contradiction
Een vrouw met een schort om inspecteert een grote pot op een tafel gevuld met kopjes, kommen, potten en manden van verschillende grootte.
Een vrouw met een rood schort inspecteert een grote zwarte pot op een tafel gevuld met kopjes, kommen, potten en manden van verschillende grootte.
1neutral
Een vrouw met een schort om inspecteert een grote pot op een tafel gevuld met kopjes, kommen, potten en manden van verschillende grootte.
Een vrouw draagt een schort.
0entailment
Een model dat poseert alsof ze een echte voetbalvrouw is.
Een man doet modellenwerk voor een kookprogramma.
2contradiction
Een model dat poseert alsof ze een echte voetbalvrouw is.
Een vrouw probeert model te staan voor een sportblad.
1neutral
Een model dat poseert alsof ze een echte voetbalvrouw is.
Een model doet een fotoshoot.
0entailment
Brandweermannen komen uit een metrostation.
Brandweermannen lopen buiten
0entailment
Brandweermannen komen uit een metrostation.
Het station is leeg
2contradiction
Brandweermannen komen uit een metrostation.
De brandweermannen werken niet
1neutral
Uitgeputte brandweermannen lopen.
Er lopen brandweermannen.
0entailment
Uitgeputte brandweermannen lopen.
Uitgeputte brandweermannen lopen terug naar de brandweerkazerne om uit te rusten.
1neutral
Uitgeputte brandweermannen lopen.
Vastberaden kijkende brandweermannen rennen een brandend gebouw binnen.
2contradiction
Drie brandweermannen, de dichtstbijzijnde brandweerman houdt een helm in zijn linkerhand.
Drie mannen houden bijlen in hun linkerhand.
2contradiction
Drie brandweermannen, de dichtstbijzijnde brandweerman houdt een helm in zijn linkerhand.
De drie brandweermannen zijn aan het praten over sport.
1neutral
Drie brandweermannen, de dichtstbijzijnde brandweerman houdt een helm in zijn linkerhand.
De brandweermannen zijn verzameld, één houdt zijn helm vast.
0entailment
Een man loopt langs een opruimploeg.
De man dirigeerde de opruimploeg waar ze heen moesten.
1neutral
Een man loopt langs een opruimploeg.
De vrouw jogde naast de bemanning.
2contradiction
Een man loopt langs een opruimploeg.
De man liep naast de bemanning.
0entailment
Een kleine jongen zwemt onder water.
Een jongen drijft op het water.
2contradiction