premise
stringlengths
9
414
hypothesis
stringlengths
1
323
label
class label
3 classes
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man haar volgt met zijn aktetas.
de vrouw is een verleidster
1neutral
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man haar volgt met zijn aktetas.
een vrouw zit te lunchen
2contradiction
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man haar volgt met zijn aktetas.
de vrouw drinkt koffie in het café
2contradiction
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man haar volgt met zijn aktetas.
De vrouw eet een banaan.
0entailment
Een vrouw loopt over straat en eet een banaan, terwijl een man haar volgt met zijn aktetas.
de vrouw is buiten
0entailment
Een skiër glijdt over een metalen rail.
Een skiër staat bij de rail en kijkt naar beneden.
1neutral
Een skiër glijdt over een metalen rail.
Een skiër is bij de rail.
0entailment
Een skiër glijdt over een metalen rail.
Een skiër is weg van de rail.
2contradiction
Een persoon op ski's op een rail bij nacht.
De vrouw eet een auto
2contradiction
Een persoon op ski's op een rail bij nacht.
De persoon skiet
0entailment
Een persoon op ski's op een rail bij nacht.
Het zijn fantastische skiërs
1neutral
Een skiër in elektrisch groen op de rand van een schans gemaakt van metalen staven.
De skiër stond op de rand van de helling.
1neutral
Een skiër in elektrisch groen op de rand van een schans gemaakt van metalen staven.
De felgeklede skiër gleed van het parcours af.
0entailment
Een skiër in elektrisch groen op de rand van een schans gemaakt van metalen staven.
De jogger rende door de straten.
2contradiction
Een skiër in geel uniform doet een truc over een railing.
Een snowboarder rijdt op een skilift.
2contradiction
Een skiër in geel uniform doet een truc over een railing.
Een skiër doet mee aan een wedstrijd.
1neutral
Een skiër in geel uniform doet een truc over een railing.
Iemand doet aan wintersport.
0entailment
Een blonde man drinkt uit een openbare fontein.
De man drinkt water.
0entailment
Een blonde man drinkt uit een openbare fontein.
De man heeft erge dorst.
1neutral
Een blonde man drinkt uit een openbare fontein.
De man drinkt koffie.
2contradiction
Natte bruine hond zwemt naar de camera.
De hond slaapt in zijn bed.
2contradiction
Natte bruine hond zwemt naar de camera.
Een hond speelt apport in een vijver.
1neutral
Natte bruine hond zwemt naar de camera.
Er ligt een hond in het water.
0entailment
Close-up beeld van een zwemmende hond.
Een kat neemt met tegenzin een bad.
2contradiction
Close-up beeld van een zwemmende hond.
Een onderwatercamera maakt een foto van een puppy.
1neutral
Close-up beeld van een zwemmende hond.
Een hond zwemt in een waterplas.
0entailment
De harige bruine hond zwemt in de oceaan.
Een hond jaagt op een vis.
1neutral
De harige bruine hond zwemt in de oceaan.
Een hond is aan het zwemmen.
0entailment
De harige bruine hond zwemt in de oceaan.
Een hond rent rond in de tuin.
2contradiction
Een grote bruine hond zwemt naar de camera.
Een hond jaagt op een stok.
2contradiction
Een grote bruine hond zwemt naar de camera.
Een fotograaf neemt foto's van een hond.
1neutral
Een grote bruine hond zwemt naar de camera.
Een hond zwemt naar de camera.
0entailment
Een man in het zwart met een grijze hoed, die een hooivork vasthoudt, leidt een door paarden getrokken kar.
De boer met de grijze hoed rijdt op een door paarden getrokken kar.
1neutral
Een man in het zwart met een grijze hoed, die een hooivork vasthoudt, leidt een door paarden getrokken kar.
De man met de grijze hoed en hooivork bestuurt de kar.
0entailment
Een man in het zwart met een grijze hoed, die een hooivork vasthoudt, leidt een door paarden getrokken kar.
De vrouw in een blauwe jurk koppelt een paard aan een kar.
2contradiction
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
Een man loopt met zijn paard over een landweg.
0entailment
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
Een vrouw in een grijs zakenpak drinkt thee.
2contradiction
Een man leidt een Clydesdale op een hooiweg, in een oud land.
Een man met een strooien hoed en een overall loopt met zijn paard over een landweggetje.
1neutral
Een boer bemest zijn tuin met mest met paard en wagen.
De man is zijn tuin aan het bemesten.
0entailment
Een boer bemest zijn tuin met mest met paard en wagen.
De man is op de stadsstraat met zijn paard en wagen.
2contradiction
Een boer bemest zijn tuin met mest met paard en wagen.
De man is in een open veld met een paard en wagen.
1neutral
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat toe te kijken.
Een paard vervoert goederen.
1neutral
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat toe te kijken.
Er loopt een dier buiten.
0entailment
Een wit paard trekt een kar terwijl een man staat toe te kijken.
Een man kijkt naar een paardenrace.
2contradiction
Een kleine groep kerkgangers kijkt naar een koorrepetitie.
Een groep kijkt naar een oefening.
0entailment
Een kleine groep kerkgangers kijkt naar een koorrepetitie.
De pastoor en ouderlingen houden het koor in de gaten om er zeker van te zijn dat ze goed zijn.
1neutral
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
een hond vangt de bal op een strand
2contradiction
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
een hond laat een schijfje vallen met een jongen
1neutral
Een hond laat een rode schijf vallen op een strand.
een hond laat een rode schijf vallen
0entailment
Een man en een vrouw lopen in een straat op de top van een heuvel.
Een getrouwd stel loopt op de top van een heuvel.
1neutral
Een man en een vrouw lopen in een straat op de top van een heuvel.
Een man en een vrouw lopen op straat.
0entailment
Een man en een vrouw lopen in een straat op de top van een heuvel.
Twee mannen spelen vangbal op een heuvel.
2contradiction
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
Een oudere man drinkt appelsap in een bar.
2contradiction
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
Een oudere heer geniet van zijn sinaasappelsap in een nieuw café.
1neutral
Een oudere man drinkt sinaasappelsap in een café.
Een oude man geniet van een drankje in een café.
0entailment
Een stel dat elkaars hand vasthoudt loopt door een straat.
Twee mannen houden elkaars hand vast terwijl ze over straat lopen.
1neutral
Een stel dat elkaars hand vasthoudt loopt door een straat.
Er zitten mensen aan de kant van de weg.
2contradiction
Een stel dat elkaars hand vasthoudt loopt door een straat.
Mensen houden elkaars hand vast en lopen.
0entailment
Een koppel wandelt door een witte bakstenen stad.
Mensen lopen buiten.
0entailment
Een koppel wandelt door een witte bakstenen stad.
Een man en vrouw lopen in een bruine bakstenen stad.
2contradiction
Een koppel wandelt door een witte bakstenen stad.
Een man en een vrouw lopen door een grote stad.
1neutral
Kinderen die van school naar huis gaan.
De kinderen zijn in de bibliotheek.
2contradiction
Kinderen die van school naar huis gaan.
De schoolkinderen gaan naar huis.
0entailment
Kinderen die van school naar huis gaan.
De kinderen zijn aan het wandelen in de namiddag.
1neutral
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
Mensen luisteren naar een metal band.
2contradiction
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
Koorzang in de mis.
0entailment
Mensen luisteren naar een koor in een katholieke kerk.
Mensen zijn in de mis voor een eerste communie
1neutral
Fietsers wachten op een kruispunt.
Een fietser zit te lunchen in het winkelcentrum.
2contradiction
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers zijn buiten.
0entailment
Fietsers wachten op een kruispunt.
Fietsers die wachten tot er een auto passeert.
1neutral
Fietsers wachten op een kruispunt.
Een persoon op een fiets wacht terwijl het licht op groen staat.
1neutral
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsen staan op een weg.
0entailment
Fietsers wachten op een kruispunt.
Een persoon op een fiets is in de buurt van een straat.
0entailment
Fietsers wachten op een kruispunt.
Fietsers stoppen en wachten op het verkeer op het kruispunt.
0entailment
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers rijden door het winkelcentrum op hun fietsen.
2contradiction
Fietsers wachten op een kruispunt.
Fietsers wachten op hun beurt om over te steken.
0entailment
Fietsers wachten op een kruispunt.
Fietsers rijden langs een snelweg.
2contradiction
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers zijn dood.
2contradiction
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers rijden naar de boekenwinkel.
1neutral
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers zijn in een race.
1neutral
Fietsers wachten op een kruispunt.
De fietsers zijn thuis.
2contradiction
Fietsers wachten op een kruispunt.
Een groep fietsers blijft op de stoep bij het kruispunt.
1neutral
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Een stel vrienden zit op een boot
2contradiction
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mensen met fietsen.
0entailment
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Er zijn mensen op fietsen bij een stoplicht
1neutral
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
De mensen zitten binnen te wachten.
2contradiction
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Er zijn wat mensen buiten.
0entailment
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mensen zijn op hun fiets.
0entailment
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
De mensen rijden op hun fiets naar de sportschool.
1neutral
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mensen fietsen door de stad.
1neutral
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
De mensen zijn op fietsen.
0entailment
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Er is verkeer naast de fietsen.
1neutral
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
De mensen rijden door rood licht.
2contradiction
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mensen in een autorace.
2contradiction
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mannen en vrouwen buiten op een straathoek.
0entailment
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Een lieveheersbeestje is geland op een mooie roze roos.
2contradiction
Mensen op fietsen die voor een stoplicht wachten.
Mannen en vrouwen op hun motorfietsen, met helmen en beschermende jassen.
1neutral
Mensen op fietsen die wachten op een kruispunt.
De mensen zijn op skateboards.
2contradiction
Mensen op fietsen die wachten op een kruispunt.
Mensen rijden op hun fiets.
0entailment
Mensen op fietsen die wachten op een kruispunt.
Er is op dit moment een wielerwedstrijd aan de gang.
1neutral