premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
Small laughing child with blond-hair sitting at a table holding a green sippy cup.
Klein lachend kind met blond haar zittend aan een tafel met een groene sippy beker.
The child is happy.
Het kind is gelukkig.
0
Laughing is an expression of being happy.
Lachen is een uitdrukking van gelukkig zijn.
0.0
0.1023
0.9808
0.1306
0.7
0.1422
Small laughing child with blond-hair sitting at a table holding a green sippy cup.
Klein lachend kind met blond haar zittend aan een tafel met een groene sippy beker.
A child is drinking apple juice.
Een kind drinkt appelsap.
1
A child holding a green sippy cup doesn't suggest the child is taking apple juice.
Een kind met een groene sippy beker suggereert niet dat het kind appelsap neemt.
0.0
0.1024
0.8873
0.1483
0.0
0.1069
Small laughing child with blond-hair sitting at a table holding a green sippy cup.
Klein lachend kind met blond haar zittend aan een tafel met een groene sippy beker.
A child is throwing a tantrum.
Een kind heeft een driftbui.
2
The small child can't be laughing and throwing a tantrum at the same time.
Het kleine kind kan niet tegelijkertijd lachen en een woedeaanval uitlokken.
0.0
0.1023
0.1513
0.0968
0.3006
0.1162
A little boy drinks milk and gets milk all over his face and table.
Een kleine jongen drinkt melk en krijgt melk over zijn gezicht en tafel.
the kid has milk on his face on a school day
de jongen heeft melk op zijn gezicht op een schooldag
1
It may not be a school day.
Het is misschien geen schooldag.
0.6179
0.1041
0.6913
0.1354
0.9096
0.1469
A little boy drinks milk and gets milk all over his face and table.
Een kleine jongen drinkt melk en krijgt melk over zijn gezicht en tafel.
the dog eats mice
de hond eet muizen
2
The subject cannot be both a dog and a little boy.
Het onderwerp kan niet zowel een hond als een kleine jongen zijn.
0.6178
0.1041
0.7326
0.1139
0.6025
0.1097
A little boy drinks milk and gets milk all over his face and table.
Een kleine jongen drinkt melk en krijgt melk over zijn gezicht en tafel.
the kid has milk on his face
De jongen heeft melk op zijn gezicht.
0
A boy is a kid and he has milk on his face because he gets milk all over his face.
Een jongen is een kind en hij heeft melk op zijn gezicht omdat hij melk op zijn gezicht krijgt.
0.6176
0.1042
0.8912
0.141
0.5736
0.1136
Two pre-teen girls listening to music on an MP3 player with headphones.
Twee pre-tien meisjes luisteren naar muziek op een MP3-speler met hoofdtelefoon.
The music is loud.
De muziek is luid.
1
The music on the MP3 player doesn't have to be loud.
De muziek op de MP3-speler hoeft niet hard te zijn.
0.333
0.1208
0.6715
0.1328
0.6827
0.1317
Two pre-teen girls listening to music on an MP3 player with headphones.
Twee pre-tien meisjes luisteren naar muziek op een MP3-speler met hoofdtelefoon.
Thre are girls.
Dat zijn meisjes.
0
The girls are listening to music, therefore, thre are girls.
De meisjes luisteren naar muziek, dus dre zijn meisjes.
0.333
0.1208
0.9896
0.1336
0.1334
0.0986
Two pre-teen girls listening to music on an MP3 player with headphones.
Twee pre-tien meisjes luisteren naar muziek op een MP3-speler met hoofdtelefoon.
The player is a cd player.
De speler is een cd speler.
2
The music player cannot be both a cd player and MP3 player.
De muziekspeler kan niet zowel een cd-speler als MP3-speler zijn.
0.3331
0.1207
0.847
0.1346
0.8719
0.1497
A man is running behind a dogsled being pulled by four dogs.
Een man rent achter een hondenslee die door vier honden wordt getrokken.
A man is being pulled by himself.
Een man wordt alleen getrokken.
2
The man can't be being pulled by four dogs if he is being pulled by himself.
De man kan niet door vier honden worden getrokken als hij alleen wordt getrokken.
0.5254
0.1043
0.0001
0.078
0.2758
0.1042
A man is running behind a dogsled being pulled by four dogs.
Een man rent achter een hondenslee die door vier honden wordt getrokken.
A man is running behind a sled.
Een man rent achter een slee.
0
The sled that he is running behind is a dogsled.
De slee waar hij achter loopt is een hondenslee.
0.5267
0.1042
0.2301
0.1134
0.0392
0.1074
A man is running behind a dogsled being pulled by four dogs.
Een man rent achter een hondenslee die door vier honden wordt getrokken.
A man is racing with the dogs.
Een man ract met de honden.
1
A man behind a dogssheld pulled by dogs shouldn't be racing.
Een man achter een hondenheld getrokken door honden zou niet moeten racen.
0.5258
0.1042
0.0
0.1011
0.0
0.0736
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A child has milk on their face.
Een kind heeft melk op zijn gezicht.
0
A toddler is a child and they have to have milk on their face in order to have milk around his mouth.
Een peuter is een kind en ze moeten melk op hun gezicht om melk rond zijn mond te hebben.
0.857
0.1327
0.9363
0.1456
0.338
0.1219
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A child was making a mess with milk.
Een kind maakte een zootje van melk.
0
A toddler is a child and he must be making a mess with milk in order to have it around his mouth.
Een peuter is een kind en hij moet een rotzooi maken met melk om het rond zijn mond te hebben.
0.857
0.1327
0.0775
0.1188
0.1707
0.1084
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A toddler with juice around his mouth.
Een peuter met sap om zijn mond.
2
The toddler cannot simultaneously have milk and juice around his mouth
De peuter kan niet tegelijkertijd melk en sap rond zijn mond hebben
0.8566
0.1328
0.7001
0.1232
0.601
0.1593
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
Toddler eating milk.
Peuter die melk eet.
2
The toddler cannot be eating milk if it is around his mouth
De peuter kan geen melk eten als het rond zijn mond is
0.8566
0.1327
0.0
0.0804
0.4226
0.1287
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A child threw up milk on himself.
Een kind gaf melk over zichzelf.
1
It may not be that the child threw up, but rather was messy.
Het is misschien niet dat het kind kotste, maar eerder was rommelig.
0.8571
0.1328
0.3073
0.1176
0.2484
0.08
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A child.
Een kind.
0
A child is a toddler.
Een kind is een kleuter.
0.8571
0.1328
0.9278
0.116
0.9128
0.1379
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
Toddler wearing mik
Peuter met mik
0
Toddler must be wearing mik in order to have milk around his mouth.
Peuter moet Mik dragen om melk rond zijn mond te hebben.
0.8571
0.1328
0.0
0.063
0.4142
0.1346
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A man spills beer on his shirt.
Een man morst bier op zijn shirt.
2
The subject cannot be both a toddler and a man. The subject cannot spill both milk and beer simultaneously.
Het onderwerp kan niet zowel een peuter als een man zijn. Het onderwerp kan niet tegelijkertijd melk en bier morsen.
0.8564
0.1328
0.5055
0.1204
0.159
0.1012
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
The toddler has milk around the corners of his mouth.
De peuter heeft melk om de hoek van zijn mond.
0
If he has milk around his mouth then he has milk around the corners of his mouth.
Als hij melk om zijn mond heeft dan heeft hij melk om de hoeken van zijn mond.
0.8569
0.1328
0.8019
0.1231
0.7647
0.1073
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
The toddler has icecream around his mouth.
De peuter heeft ijs om zijn mond.
2
The toddler cannot simultaneously have milk and icecream around his mouth
De peuter kan niet tegelijkertijd melk en ijs om zijn mond hebben
0.857
0.1327
0.6858
0.1239
0.622
0.1437
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
The child was well groomed.
Het kind was goed verzorgd.
2
The child cannot be oth well groomed and have milk around his mouth
Het kind kan niet goed verzorgd worden en heeft melk rond zijn mond
0.857
0.1328
0.7227
0.132
0.2311
0.121
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
Toddler drinking milk.
Peuter die melk drinkt.
1
Rather than drinking milk, it may've spilled it.
In plaats van melk te drinken, kan het gemorst hebben.
0.857
0.1328
0.0
0.0771
0.1459
0.0903
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
A toddler just drank his first glass of milk.
Een peuter heeft net zijn eerste glas melk gedronken.
1
No glass is indicated, and it may not be the first one it has ever had.
Er is geen glas aangegeven en het is misschien niet de eerste die het ooit heeft gehad.
0.857
0.1328
0.9869
0.1627
0.2914
0.1065
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
The child was still unable to drink milk properly.
Het kind kon nog steeds geen melk goed drinken.
1
Rather than being unable to drink milk properly, there could have been an issue with the milk container.
In plaats van melk niet goed te kunnen drinken, had er een probleem kunnen zijn met de melkcontainer.
0.8573
0.1329
0.7563
0.1422
0.4225
0.1097
Toddler with milk around his mouth.
Peuter met melk rond zijn mond.
The toddler with milk around his mouth is making a mess.
De peuter met melk rond zijn mond maakt een puinhoop.
1
The toddler is not shown to be making a general mess, just having reasonable issues with drinking.
De peuter blijkt geen algemene puinhoop te maken, alleen maar redelijke problemen met drinken.
0.8573
0.1329
0.1453
0.1116
0.0001
0.0934
A man dressed in warm clothing sleds behind four dogs in the snow.
Een man in warme kleding slee achter vier honden in de sneeuw.
The man is swimming with his dogs.
De man zwemt met zijn honden.
2
The man cannot be both swimming with his dogs and dressed in warm clothing sledding behind his four dogs.
De man kan niet beide zwemmen met zijn honden en gekleed in warme kleding sleeën achter zijn vier honden.
0.2785
0.098
0.7346
0.1185
0.0
0.0608
A man dressed in warm clothing sleds behind four dogs in the snow.
Een man in warme kleding slee achter vier honden in de sneeuw.
The man is outside sledding.
De man is aan het sleeën.
0
A man is in the snow so he must be outside.
Een man ligt in de sneeuw, dus hij moet buiten zijn.
0.2785
0.098
0.0
0.1104
0.3577
0.1211
A man dressed in warm clothing sleds behind four dogs in the snow.
Een man in warme kleding slee achter vier honden in de sneeuw.
The man is sledding in Alaska.
De man is sleeën in Alaska.
1
Just because a man sleds behind four dogs in the snow doesn't mean that the man is in Alaska.
Alleen omdat een man achter vier honden in de sneeuw sleurt betekent niet dat de man in Alaska is.
0.2785
0.098
0.0
0.0812
0.2178
0.1128
A cowboy Roping a calf in a rodeo.
Een cowboy die een kalf in een rodeo vastzet.
A cowboy with a brown hat is roping a calf in a rodeo.
Een cowboy met een bruine hoed drijft een kalf in een rodeo.
1
Not all cowboys wear brown hats.
Niet alle cowboys dragen bruine hoeden.
0.0001
0.0671
0.4218
0.077
0.8205
0.1303
A cowboy Roping a calf in a rodeo.
Een cowboy die een kalf in een rodeo vastzet.
A man is working in an office on a laptop.
Een man werkt in een kantoor op een laptop
2
There wouldn't be a rodeo or a calf in an office.
Er zou geen rodeo of kalf in een kantoor zijn.
0.0001
0.0671
0.8481
0.1533
0.3294
0.0938
A cowboy Roping a calf in a rodeo.
Een cowboy die een kalf in een rodeo vastzet.
A person is performing.
Een persoon treedt op.
0
Cowboy performing in a rodeo.
Cowboy speelt in een rodeo.
0.0001
0.0671
0.0006
0.1365
0.4187
0.0745
Men fish on a concrete slab.
Mannen vissen op een betonplaat.
Men are sleeping in tents.
Mannen slapen in tenten.
2
The men would not be sleeping in tents while they simultaneously fish on a concrete slab.
De mannen zouden niet slapen in tenten terwijl ze tegelijkertijd vissen op een betonnen plaat.
0.3633
0.1038
0.0
0.0945
0.5124
0.1132
Men fish on a concrete slab.
Mannen vissen op een betonplaat.
Men are near the water.
Mannen zijn bij het water.
0
One must be near the water to fish.
Men moet bij het water zijn om te vissen.
0.3645
0.1038
0.3661
0.1123
0.4789
0.1328
Men fish on a concrete slab.
Mannen vissen op een betonplaat.
Men are fishing for trout.
Mannen vissen op forel.
1
Men fish on a concrete slab doesn't infer that they are fishing for trout.
Mannen vissen op een betonnen plaat, maar niet op forel.
0.3645
0.1038
0.0
0.1097
0.0002
0.0931
A man wearing a blue shirt screaming or yelling with his arms raised up in the air.
Een man met een blauw shirt die schreeuwt of schreeuwt met zijn armen omhoog.
A man is angry.
Een man is boos.
1
Just because a man is screaming or yelling with his arms raised in the air doesn't mean he's angry.
Alleen omdat een man schreeuwt of schreeuwt met zijn armen omhoog in de lucht betekent niet dat hij boos is.
0.0001
0.0902
0.9709
0.1194
0.2617
0.1102
A man wearing a blue shirt screaming or yelling with his arms raised up in the air.
Een man met een blauw shirt die schreeuwt of schreeuwt met zijn armen omhoog.
A man makes a ruckus.
Een man maakt een herrie.
0
makes a ruckus is another way of describing someone screaming or yelling.
Een herrie is een andere manier om iemand te beschrijven die schreeuwt of schreeuwt.
0.0001
0.0902
0.0001
0.1076
0.0
0.0961
A man wearing a blue shirt screaming or yelling with his arms raised up in the air.
Een man met een blauw shirt die schreeuwt of schreeuwt met zijn armen omhoog.
A man is relaxed.
Een man is ontspannen.
2
The man would not typically be relaxed if he was screaming or yelling.
De man zou normaal niet ontspannen zijn als hij schreeuwde of schreeuwde.
0.0001
0.0903
0.617
0.1144
0.0
0.0851
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
one person swims in water
één persoon zwemt in water
2
The four doesn't include the one swimming
De vier omvat niet die ene zwemmen
0.3101
0.1209
0.9544
0.1311
0.0001
0.0676
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
Four people sitting near the pond.
Vier mensen zitten bij de vijver.
2
Three people can't be standing at the same time as four people are sitting.
Drie mensen kunnen niet tegelijk staan als er vier mensen zitten.
0.3101
0.1209
0.7829
0.1426
0.345
0.1157
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
There is chalk art on the sidewalk.
Er is krijtkunst op de stoep.
1
Not all sidewalks have chalk art on them.
Niet alle trottoirs hebben krijtkunst.
0.3101
0.1209
0.0001
0.1114
0.0
0.0832
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
one person sits while three stand near a body of water.
Eén persoon zit terwijl drie bij een waterlichaam staan.
0
Both scenario has four people with one person sitting and three standing.
Beide scenario's hebben vier mensen met één persoon zitten en drie staan.
0.3104
0.1209
0.0242
0.1183
0.2167
0.0908
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
People are standing on stairs.
Mensen staan op de trap.
2
The entire group of people is standing on stairs as opposed to the group that has one person sitting, three standing while two other people walk.
De hele groep mensen staat op de trap in tegenstelling tot de groep die één persoon heeft zitten, drie staan terwijl twee andere mensen lopen.
0.3104
0.1209
0.2442
0.1316
0.2242
0.0967
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
A group of people are inside a building.
Een groep mensen is in een gebouw.
2
It is implied by the people being on a sidewalk or near a body of water that they are not simultaneously inside a building.
Het wordt geïmpliceerd door de mensen op een stoep of in de buurt van een waterlichaam dat ze niet gelijktijdig in een gebouw.
0.3101
0.1209
0.6542
0.1288
0.0
0.0863
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
The sidewalk is desolate and empty.
De stoep is verlaten en leeg.
2
The sidewalk cannot be desolate and empty if two people are on the sidewalk.
De stoep kan niet verlaten en leeg zijn als twee mensen op de stoep staan.
0.3094
0.1209
0.869
0.1376
0.361
0.1106
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
Four people congregate at the pond.
Vier mensen komen samen bij de vijver.
1
People congregating near a body of water doesn't have to be at the pond.
Mensen die samenkomen in de buurt van een waterlichaam hoeft niet bij de vijver te zijn.
0.3103
0.1209
0.6445
0.1354
0.1432
0.1285
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
People are going swimming.
Mensen gaan zwemmen.
1
Just because people are near water doesn't mean they are going swimming.
Omdat mensen in de buurt zijn van water betekent niet dat ze gaan zwemmen.
0.3101
0.1209
0.5302
0.1258
0.3278
0.1398
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
There are people on a sidewalk.
Er staan mensen op de stoep.
0
Two people are on the sidewalk, walking.
Twee mensen lopen op de stoep.
0.3108
0.1209
0.5875
0.14
0.7588
0.1403
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
Everyone is wearing a dress.
Iedereen draagt een jurk.
1
People near water and walking nearby does not infer that all are wearing a dress.
Mensen in de buurt van water en wandelen in de buurt suggereert niet dat iedereen een jurk draagt.
0.3104
0.1209
0.8643
0.1325
0.0
0.109
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
People are near water.
De mensen zijn bij het water.
0
People indicates more than one.
Mensen wijzen op meer dan één.
0.3101
0.1209
0.1136
0.1124
0.0002
0.1144
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
Four people congregate near the water.
Vier mensen komen samen bij het water.
0
congregate is another way to describe a group of people sitting and standing together.
Samenkomen is een andere manier om een groep mensen samen te beschrijven.
0.3101
0.1209
0.4198
0.1272
0.0153
0.126
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
There are people outdoors.
Er zijn mensen buiten.
0
One must be outdoors if one is near a body of water or a sidewalk.
Men moet buiten zijn als men is in de buurt van een lichaam van water of een stoep.
0.3101
0.1209
0.5912
0.1369
0.2161
0.1263
Four people near a body of water, one sitting and three standing, while two people walk on a nearby sidewalk.
Vier mensen in de buurt van een waterlichaam, één zittend en drie staand, terwijl twee mensen lopen op een nabijgelegen stoep.
one person rests, sitting down while three others stand near a body of water
Een persoon rust, zittend terwijl drie anderen staan bij een lichaam van water
1
One person sitting near a body of water doesn't mean that that person is resting.
Een persoon die in de buurt van een waterlichaam zit, betekent niet dat die persoon rust.
0.3101
0.1209
0.2339
0.1041
0.1044
0.1272
Two little girls lie on the carpet next to an O made of wooden blocks.
Twee meisjes liggen op het tapijt naast een O gemaakt van houten blokken.
Two girls are taking a nap on the carpet.
Twee meisjes doen een dutje op het tapijt.
1
Just because two girls lie on the carpet, it doesn't mean they are taking a nap.
Omdat twee meisjes op het tapijt liggen, betekent het niet dat ze een dutje doen.
0.4471
0.0974
0.0017
0.1108
0.1339
0.1194
Two little girls lie on the carpet next to an O made of wooden blocks.
Twee meisjes liggen op het tapijt naast een O gemaakt van houten blokken.
Two girls are having a pillow fight.
Twee meisjes hebben een kussengevecht.
2
People do not typically lie while they have a pillow fight.
Mensen liegen meestal niet terwijl ze een kussengevecht hebben.
0.4467
0.0974
0.4064
0.1101
0.3361
0.1032
Two little girls lie on the carpet next to an O made of wooden blocks.
Twee meisjes liggen op het tapijt naast een O gemaakt van houten blokken.
Two girls lay next to wooden blocks.
Twee meisjes lagen naast houten blokken.
0
Girls indicates young or "little" females.
Meisjes wijzen op jonge of kleine vrouwtjes.
0.4467
0.0974
0.7202
0.1167
0.2782
0.1043
People are fishing and walking next to the water.
Mensen vissen en lopen naast het water.
People are fishing and walking next to the water.
Mensen vissen en lopen naast het water.
0
"People are fishing and walking next to the water" and "people fishing and walking next to the water" are identical.
"Mensen vissen en lopen naast het water" en "mensen vissen en lopen naast het water" zijn identiek.
0.2537
0.1244
0.2549
0.1242
0.2242
0.102
People are fishing and walking next to the water.
Mensen vissen en lopen naast het water.
People are swimming in the water.
Mensen zwemmen in het water.
2
People do not simultaneously go swimming while fishing or walking.
Mensen gaan niet tegelijkertijd zwemmen tijdens het vissen of lopen.
0.2537
0.1244
0.7851
0.1395
0.5318
0.1211
People are fishing and walking next to the water.
Mensen vissen en lopen naast het water.
People are enjoying the summer weather fishing.
Mensen genieten van het zomerweer vissen.
1
Just because people are fishing and walking next to the water doesn't infer that they are enjoying the summer weather.
Gewoon omdat mensen aan het vissen zijn en naast het water lopen, leidt dat er niet tot dat ze genieten van het zomerweer.
0.254
0.1243
0.0
0.0914
0.3691
0.131
Two guys playing football on a campus green.
Twee mannen die football spelen op een campus.
They are eating fried fish on the boat
Ze eten gebakken vis op de boot.
2
The people cannot be simultaneously eating on a boat if they are playing football on a campus green.
De mensen kunnen niet tegelijkertijd eten op een boot als ze voetballen op een campus groen.
0.1029
0.1118
0.4801
0.133
0.2044
0.0951
Two guys playing football on a campus green.
Twee mannen die football spelen op een campus.
They are practicing before the big game tomorrow
Ze oefenen voor de grote wedstrijd morgen.
1
Just because two guys are playing football doesn't mean they are practicing.
Dat twee jongens football spelen betekent niet dat ze oefenen.
0.1029
0.1118
0.6209
0.1238
0.1833
0.1098
Two guys playing football on a campus green.
Twee mannen die football spelen op een campus.
There are some guys in this picture
Er staan wat jongens op deze foto.
0
Some can refer to two guys.
Sommige kunnen verwijzen naar twee jongens.
0.1017
0.1118
0.9017
0.1306
0.6819
0.1141
Asian school children sitting on each others shoulders.
Aziatische schoolkinderen zitten op elkaars schouders.
Schoolchildren together
Schoolkinderen samen
0
Sitting on each others shoulders implies together.
Op elkaars schouders zitten impliceert samen.
0.674
0.1219
0.3821
0.1034
0.0
0.083
Asian school children sitting on each others shoulders.
Aziatische schoolkinderen zitten op elkaars schouders.
Asian factory workers sitting.
Aziatische fabrieksarbeiders zitten.
2
There can either be school children or factory workers.
Er kunnen schoolkinderen of fabrieksarbeiders zijn.
0.6738
0.1219
0.0006
0.0944
0.9461
0.1204
Asian school children sitting on each others shoulders.
Aziatische schoolkinderen zitten op elkaars schouders.
Asian schoolchildren are friends
Aziatische schoolkinderen zijn vrienden
1
Sitting on each other shoulders does not necessarily mean the schoolchildren are friends
Op elkaars schouders zitten betekent niet dat de schoolkinderen vrienden zijn.
0.6728
0.1219
0.7953
0.1269
0.6214
0.1149
A man wearing a red sweater is sitting on a car bumper watching another person work.
Een man met een rode trui zit op een bumper te kijken hoe een ander werkt.
vehicles are slow at speed breaker
voertuigen zijn traag bij snelheidsbreker
2
He refers to vehicles instead of a man.
Hij verwijst naar voertuigen in plaats van een man.
0.2908
0.1124
0.3127
0.1082
0.4034
0.114
A man wearing a red sweater is sitting on a car bumper watching another person work.
Een man met een rode trui zit op een bumper te kijken hoe een ander werkt.
there was a speed breaker on the road by which people are taking care
er was een snelheidsbreker op de weg waarlangs mensen voor zorgen
0
"There was a speed breaker on the road by which people are taking care" because a man is "sitting on a car bumper watching another person work".
"Er was een snelheidsbreker op de weg langs waar mensen voor zorgen" omdat een man "zit op een auto bumper kijken naar een andere persoon werken."
0.2915
0.1123
0.349
0.113
0.0
0.0621
A man wearing a red sweater is sitting on a car bumper watching another person work.
Een man met een rode trui zit op een bumper te kijken hoe een ander werkt.
people make speed fast at speed breaker.
Mensen maken snelheid snel met snelheidsbreker.
2
He refers to people increasing speed at a speed breaker instead a man watching another person work.
Hij verwijst naar mensen met een snelheidsbreker... in plaats daarvan een man die een ander ziet werken.
0.291
0.1123
0.0048
0.0791
0.0403
0.0772
A young woman frolicking on the lawn in front of the us capitol building.
Een jonge vrouw die op het gazon vloog voor het Capitoolgebouw.
A young woman having a picnic on the lawn in front of the capitol building.
Een jonge vrouw die een picknick houdt op het gazon voor het Capitoolgebouw
2
Frolicking is different than having a picnic.
Frolicking is anders dan een picknick.
0.0
0.0975
0.0001
0.1261
0.0
0.0841
A young woman frolicking on the lawn in front of the us capitol building.
Een jonge vrouw die op het gazon vloog voor het Capitoolgebouw.
A young lady playing in front of the capitol building.
Een jongedame die voor het Capitoolgebouw speelt.
0
Playing is a result of frolicking.
Spelen is een gevolg van gefrolcking.
0.0
0.0975
0.0006
0.0967
0.0
0.0655
A young woman frolicking on the lawn in front of the us capitol building.
Een jonge vrouw die op het gazon vloog voor het Capitoolgebouw.
A young lady playing chase in front of the capitol building.
Een jongedame die achtervolgt voor het Capitoolgebouw.
1
Frolicking doesn't mean playing chase.
Frolicking betekent niet achtervolgen.
0.0
0.0975
0.0
0.0662
0.0
0.0679
a man wearing a multicolored striped shirt playing the guitar on the street
een man draagt een veelkleurig gestreept shirt met gitaar op straat
A man is hitting a child
Een man slaat een kind.
2
A man playing the guitar cannot be hitting a child simultaneously.
Een man die gitaar speelt kan geen kind tegelijk slaan.
0.1989
0.1067
0.5103
0.1085
0.1363
0.0974
a man wearing a multicolored striped shirt playing the guitar on the street
een man draagt een veelkleurig gestreept shirt met gitaar op straat
A man in a colorful shirt is playing an instrument.
Een man in een kleurrijk shirt speelt een instrument.
0
Multicolored striped shirt is a rephrasing of colorful shirt.
Meerkleurig gestreept shirt is een rephrasing van kleurrijk shirt.
0.1997
0.1067
0.7766
0.1277
0.4463
0.1138
a man wearing a multicolored striped shirt playing the guitar on the street
een man draagt een veelkleurig gestreept shirt met gitaar op straat
A man is performing for money
Een man treedt op voor geld.
1
Not all man play guitar for money and not all man are wearing multicolored striped shirt.
Niet alle mannen spelen gitaar voor geld en niet alle mannen dragen veelkleurig gestreept shirt.
0.1999
0.1067
0.0002
0.1238
0.6784
0.1166
A man wearing a colorful and striped sweater plays music in the street.
Een man met een kleurrijke en gestreepte trui speelt muziek op straat.
Two goldfish are riding bikes in a giant pile of mashed potatoes.
Twee goudvissen rijden op fietsen in een enorme stapel aardappelpuree.
2
Striped sweater is different than riding bikes.
Gestreepte trui is anders dan fietsen rijden.
0.6551
0.1219
0.3308
0.0924
0.0581
0.09
A man wearing a colorful and striped sweater plays music in the street.
Een man met een kleurrijke en gestreepte trui speelt muziek op straat.
The man is playing music on an instrument.
De man speelt muziek op een instrument.
0
Playing an instrument implies playing music.
Een instrument bespelen impliceert muziek spelen.
0.6549
0.1219
0.9771
0.1391
0.7636
0.1333
A man wearing a colorful and striped sweater plays music in the street.
Een man met een kleurrijke en gestreepte trui speelt muziek op straat.
The man likes to receive attention for his music, which sounds terrible.
De man krijgt graag aandacht voor zijn muziek, wat verschrikkelijk klinkt.
1
He is a terrible musician.
Hij is een vreselijke muzikant.
0.6549
0.1219
0.7522
0.1094
0.9749
0.1302
A man wearing a multi-color coat is playing the guitar on the street.
Een man met een kleurrijke jas speelt gitaar op straat.
The man plays guitar
De man speelt gitaar
0
Plays music means he is playing the guitar.
Als hij muziek speelt, speelt hij gitaar.
0.7322
0.1272
0.9516
0.1219
0.6351
0.1189
A man wearing a multi-color coat is playing the guitar on the street.
Een man met een kleurrijke jas speelt gitaar op straat.
the woman is getting her nails done
de vrouw laat haar nagels doen
2
Woman and man are different.
Vrouw en man zijn anders.
0.7322
0.1272
0.0003
0.1165
0.975
0.1347
A man wearing a multi-color coat is playing the guitar on the street.
Een man met een kleurrijke jas speelt gitaar op straat.
the man is trying to raise money for drugs
De man probeert geld te verzamelen voor drugs.
1
The man is on drugs.
De man is aan de drugs.
0.7322
0.1272
0.7139
0.1228
0.3349
0.0965
Street performer in colorful shirt performing with small guitar.
Straatartiest in kleurrijk shirt met kleine gitaar.
The street performer is singing a song.
De straatartiest zingt een lied.
1
The performer is singing as well.
De performer zingt ook.
0.1816
0.0966
0.6754
0.1178
0.2893
0.1228
Street performer in colorful shirt performing with small guitar.
Straatartiest in kleurrijk shirt met kleine gitaar.
The street performer is sleeping on a park bench.
De straatartiest slaapt op een parkbank.
2
Sleeping and performing are different.
Slapen en optreden zijn anders.
0.1816
0.0966
0.668
0.12
0.2561
0.113
Street performer in colorful shirt performing with small guitar.
Straatartiest in kleurrijk shirt met kleine gitaar.
A street performer is trying to earn extra money.
Een straatartiest probeert extra geld te verdienen.
0
The performer is trying to earn extra money by performing with the small guitar.
De performer probeert extra geld te verdienen met de kleine gitaar.
0.1816
0.0966
0.7623
0.1283
0.705
0.1056
Two men are painting a building while a third is walking past on his cellphone.
Twee mannen schilderen een gebouw terwijl een derde langsloopt op zijn mobiel.
A building is being painted.
Er wordt een gebouw geschilderd.
0
A building is being painted is a rephrasing of a building is being painted.
Een gebouw wordt geschilderd is een herinrichting van een gebouw wordt geschilderd.
0.4757
0.0982
0.6595
0.1178
0.2732
0.0986
Two men are painting a building while a third is walking past on his cellphone.
Twee mannen schilderen een gebouw terwijl een derde langsloopt op zijn mobiel.
No one ever comes to this unpainted and dilapidated building.
Niemand komt ooit naar dit onbeschilderde en vervallen gebouw.
2
Two men are different that no one.
Twee mannen zijn anders dan niemand.
0.4757
0.0982
0.8264
0.132
0.0576
0.1033
Two men are painting a building while a third is walking past on his cellphone.
Twee mannen schilderen een gebouw terwijl een derde langsloopt op zijn mobiel.
A supervisor calls in his report on the painting crew.
Een opzichter roept zijn rapport op over de schildersploeg.
1
The supervisor is the third man.
De opzichter is de derde man.
0.4757
0.0982
0.2013
0.0876
0.3466
0.1144
Two men are on scaffolding as they paint above a storefront while a man on the sidewalk stands next to them talking on the phone.
Twee mannen staan op steigers terwijl ze boven een winkel schilderen terwijl een man op de stoep naast hen staat te praten aan de telefoon.
Two men are painting their new store.
Twee mannen schilderen hun nieuwe winkel.
1
Two men painting a store, doesn't have to be their new store.
Twee mannen die een winkel schilderen, hoeven niet hun nieuwe winkel te zijn.
0.4275
0.0997
0.7222
0.1077
0.1635
0.0862
Two men are on scaffolding as they paint above a storefront while a man on the sidewalk stands next to them talking on the phone.
Twee mannen staan op steigers terwijl ze boven een winkel schilderen terwijl een man op de stoep naast hen staat te praten aan de telefoon.
Three men are outside.
Drie mannen zijn buiten.
0
Out of the three men outside, only two are on scaffolding.
Van de drie mannen buiten zijn er maar twee op steigers.
0.4275
0.0997
0.8732
0.1146
0.3382
0.1105
Two men are on scaffolding as they paint above a storefront while a man on the sidewalk stands next to them talking on the phone.
Twee mannen staan op steigers terwijl ze boven een winkel schilderen terwijl een man op de stoep naast hen staat te praten aan de telefoon.
No one is on a phone.
Niemand is aan de telefoon.
2
The man on the sidewalk can't be talking on the phone if no one is on the phone.
De man op de stoep kan niet aan de telefoon zijn als er niemand aan de telefoon is.
0.4275
0.0997
0.8677
0.1473
0.3269
0.1294
A blue excavator digging a large hold in cement.
Een blauwe graafmachine die een groot ruim in cement graven.
the boy was listening
De jongen luisterde.
1
digging doesn't always mean boy
Graven betekent niet altijd jongen.
0.0005
0.0733
0.6976
0.1323
0.0216
0.092
A blue excavator digging a large hold in cement.
Een blauwe graafmachine die een groot ruim in cement graven.
a child was there
Een kind was daar.
0
A child might be in the area of a blue excavator.
Een kind kan in het gebied van een blauwe graafmachine.
0.0005
0.0733
0.9529
0.1189
0.0
0.0883
A blue excavator digging a large hold in cement.
Een blauwe graafmachine die een groot ruim in cement graven.
not watched at alll
helemaal niet gezien.
2
Not watched is different than digging.
Niet gezien is anders dan graven.
0.0005
0.0732
0.0001
0.0925
0.0002
0.0863
A man with khaki shorts on is holding a little girls hand while she walks in the water of a creek.
Een man met khaki broek aan houdt een kleine meisjes hand terwijl ze loopt in het water van een kreek.
A man is holding a girls hand and walking through a creek.
Een man houdt een meisjeshand vast en loopt door een kreek.
0
A man walks through the creek.
Een man loopt door de beek.
0.2829
0.1164
0.034
0.0999
0.3244
0.1189
A man with khaki shorts on is holding a little girls hand while she walks in the water of a creek.
Een man met khaki broek aan houdt een kleine meisjes hand terwijl ze loopt in het water van een kreek.
A man with jean shorts on is holding a little girls hand while she flies a kite.
Een man met een spijkerbroek aan houdt een meisjes hand vast terwijl ze vliegt.
2
The man cannot be wearing khaki and jean shorts, and doing walking in the water and flying a kite at the same time.
De man kan geen khaki en jean shorts dragen, en tegelijkertijd in het water wandelen en een vlieger vliegen.
0.2828
0.1164
0.4079
0.1106
0.1734
0.1017
A man with khaki shorts on is holding a little girls hand while she walks in the water of a creek.
Een man met khaki broek aan houdt een kleine meisjes hand terwijl ze loopt in het water van een kreek.
A man with shorts on is helping a little girl find her way home.
Een man met korte broek helpt een klein meisje haar weg naar huis te vinden.
1
A girl walking in a creek is not assumed to be trying to find her way home.
Een meisje dat in een kreek loopt wordt niet verondersteld haar weg naar huis te zoeken.
0.2831
0.1163
0.6476
0.1189
0.0523
0.1245
Two women are walking down a dirt path carrying loads on their heads.
Twee vrouwen lopen over een zandpad met ladingen op hun hoofd.
Two horses running in a field.
Twee paarden rennen in een veld.
2
Horses is different than women.
Paarden zijn anders dan vrouwen.
0.7224
0.1159
0.6871
0.1219
0.979
0.1344
Two women are walking down a dirt path carrying loads on their heads.
Twee vrouwen lopen over een zandpad met ladingen op hun hoofd.
Two people are walking down a path.
Twee mensen lopen op een pad.
0
Walking down a path means that they are walking down a dirt path.
Op een pad lopen betekent dat ze over een zandpad lopen.
0.7224
0.1159
0.5715
0.1491
0.4393
0.114
Two women are walking down a dirt path carrying loads on their heads.
Twee vrouwen lopen over een zandpad met ladingen op hun hoofd.
Two beautiful women wearing white are walking down a dirt path carrying loads of nuts on their heads.
Twee mooie vrouwen die wit dragen lopen over een zandpad met veel noten op hun hoofd.
1
They are carrying nuts.
Ze dragen noten.
0.7224
0.1159
0.3769
0.0913
0.0
0.1074
A street vendor in Asia tries to bring in more customers.
Een straatverkoper in Azië probeert meer klanten te krijgen.
A vendor trying to attract costumers.
Een verkoper die klanten probeert aan te trekken.
0
To attract means to bring in.
Om middelen aan te trekken om binnen te brengen.
0.7458
0.1357
0.4203
0.1083
0.0
0.0873